ARTIKELEN
ARTIKELEN
behorend bij de PRAKTIJKOVEREENKOMST
(BOL, BBL, gecombineerde leerweg BBL/BOL, Overig Onderwijs)
2020‐2021
Versie 1.2, 2020
Inhoud
Artikel 1 | Randvoorwaarden | 3. |
Artikel 2 | Aard van de overeenkomst | 3. |
Artikel 3 | Tussentijdse wijzigingen | 3. |
Artikel 4 | Inhoud en inrichting | 4. |
Artikel 5 | (Inspannings‐)verplichting van het leerbedrijf | 4. |
Artikel 6 | (Inspannings‐)verplichting van de onderwijsinstelling | 4. |
Artikel 7 | (Inspannings‐)verplichting van de student | 5. |
Artikel 8 | Nadere afspraken met de student | 5. |
Artikel 9 | Gedragsregels, veiligheid en aansprakelijkheid | 5. |
Artikel 10 | Problemen en conflicten tijdens de beroepspraktijkvorming | 5. |
Artikel 11 | Gegevensuitwisseling en privacy | 6. |
Artikel 12 | Duur en beëindiging van de overeenkomst | 6. |
Artikel 13 | Vervangende praktijkplaats | 7. |
Artikel 14 | Slotartikel | 7. |
Bijvoegsel 1 | Extra informatie m.b.t. tegemoetkoming in de kosten voor praktijkbedrijven (geldt alleen voor bbl‐opleidingen) | 8. |
Artikel 1 Randvoorwaarden
1.1. De Centrale Studentenraad van Aeres mbo heeft ingestemd met de model‐praktijkovereenkomst(en) van Aeres MBO en de bijbehorende Artikelen.
1.2. Deze overeenkomst wordt gesloten tussen de student, de onderwijsinstelling en het leerbedrijf, in deze overeenkomst ook wel aangeduid als ‘partijen’ en wordt beheerd door de onderwijsinstelling.
1.3. De student is ingeschreven bij de onderwijsinstelling op grond van een onderwijsovereenkomst.
1.4. Op de praktijkovereenkomst is uitsluitend Nederlands recht van toepassing.
1.5. Het bedrijf of de organisatie die de beroepspraktijkvorming (bpv) verzorgt, het leerbedrijf, beschikt op de datum van ondertekening van de praktijkovereenkomst over een gunstige beoordeling van Samenwerkingsorganisatie Beroepsonderwijs Bedrijfsleven (SBB) voor de kwalificatie waarvoor de student is ingeschreven bedoeld in artikel 7.2.10 van de Wet educatie en beroepsonderwijs (WEB)1.
Artikel 2 Aard van de overeenkomst
2.1. De Artikelen vormen samen met het bpv‐voorblad de praktijkovereenkomst als bedoeld in artikel
7.2.8 van de WEB2.
2.2. In deze overeenkomst staan de algemene rechten en plichten van partijen. Afspraken die specifiek gaan over de door de student te volgen bpv, staan in het bpv‐voorblad. Het bpv‐voorblad is een onlosmakelijk onderdeel van deze overeenkomst. Overal waarin deze overeenkomst ‘bpv’ staat wordt de bpv bedoeld zoals vermeld op het bpv‐voorblad.
Artikel 3 Tussentijdse wijzigingen
3.1. De praktijkovereenkomst en meer in het bijzonder, de bpv‐gegevens zoals opgenomen op het bpv‐ voorblad, kunnen gedurende de bpv‐periode met schriftelijke of mondelinge instemming van partijen worden gewijzigd of aangevuld.
3.2. Indien de wijzigingen van de bpv‐gegevens voortkomen uit een wijziging van het opleidingstraject van de student, dient daaraan een verzoek van de student om wijziging in het opleidingstraject en een aanpassing van de onderwijsovereenkomst aan vooraf te gaan.
3.3. De bpv‐gegevens betreffende de opleiding in het kader waarvan de bpv wordt gevolgd, kunnen alleen worden gewijzigd op verzoek van de student. Aan dit verzoek kan een overleg, dan wel een advies van de onderwijsinstelling of het leerbedrijf voorafgaan.
3.4. De bpv‐gegevens betreffende de begin‐ en geplande einddatum, duur en omvang van de bpv, kunnen worden gewijzigd op verzoek van het leerbedrijf. Een dergelijk verzoek wordt door de onderwijsinstelling enkel gehonoreerd na overleg met en instemming van de student.
3.5. In geval van een tussentijdse wijziging van de bpv‐gegevens, wordt het bpv‐voorblad gedurende de looptijd van de bpv vervangen door een nieuw bpv‐voorblad.
3.6. De onderwijsinstelling stuurt het nieuwe bpv‐voorblad zo spoedig mogelijk schriftelijk (op papier of digitaal) aan de student (en in het geval van minderjarigheid ook naar zijn/haar ouder(‐s) of wettelijke vertegenwoordiger(‐s), behalve als in de onderwijsovereenkomst is afgesproken dat de ouder(s) en/of wettelijk vertegenwoordiger(s) instemmen met het feit dat zij de praktijkovereenkomst niet medeondertekenen) en aan het leerbedrijf.
3.7. De student (en eventueel de ouder(s) en/of wettelijke vertegenwoordiger(s), zie artikel 3.6) en het leerbedrijf worden in de gelegenheid gesteld om binnen 10 dagen na verzending van het nieuwe bpv‐ voorblad schriftelijk dan wel mondeling aan de onderwijsinstelling door te geven dat de inhoud van het nieuwe bpv‐voorblad niet correct is.
3.8. Indien de student (of eventueel de ouder(s) en/of wettelijk vertegenwoordiger(s), zie artikel 3.6) of het leerbedrijf aangeeft dat de aangepaste bpv‐gegevens niet correct zijn (in overeenstemming met het verzoek, dan wel de instemming van de niet verzoekende partij) zijn weergegeven, dan zal de onderwijsinstelling overgaan tot correctie van de betreffende bpv‐gegevens.
3.9. Indien de student (of eventueel de ouder(s) en/of wettelijk vertegenwoordiger(s), zie artikel 3.6) of het leerbedrijf een bezwaar kenbaar maakt dat erop gericht is dat de bpv‐gegevens zijn aangepast
1 Artikel 7.2.10 Wet educatie en beroepsonderwijs
2 Artikel 7.2.8 Wet educatie en beroepsonderwijs
zonder dat daaraan een verzoek of instemming ten grondslag heeft gelegen, dan zal de onderwijsinstelling overgaan tot schrapping van het nieuwe bpv‐blad. In dit geval blijft de student de bpv in het leerbedrijf volgen zoals vermeld op het oorspronkelijke bpv‐blad, totdat alsnog instemming van beide partijen wordt verkregen.
3.10.Als de student (of eventueel de ouder(s) en/of wettelijk vertegenwoordiger, zie artikel 3.6) en/of het leerbedrijf niet binnen de termijn van artikel 3.7 reageren, dan vervangt het nieuwe bpv‐blad het vorige bpv‐blad en wordt daarmee een onderdeel van de praktijkovereenkomst.
Artikel 4 Inhoud en inrichting
4.1. Bpv maakt onderdeel uit van elke beroepsopleiding zoals bedoeld in de WEB. De bpv vindt plaats bij een door SBB erkend leerbedrijf op grondslag van een praktijkovereenkomst. In de praktijkovereenkomst worden afspraken over de bpv vastgelegd zodat de student in staat wordt gesteld de voor de kwalificatie en/of keuzede(e)l(en) benodigde kennis en vaardigheden op te doen. De activiteiten die door de student in het kader van de praktijkovereenkomst worden uitgevoerd, hebben een leerfunctie.
4.2. Uitgangspunt van de bpv zijn de voor de opleiding geldende onderwijs‐ en vormingsdoelen zoals die staan beschreven in de Onderwijs‐ en Examenregeling (OER) van de opleiding. Aan de bpv ligt een inhoudelijk plan voor de bpv ten grondslag dat in de OER is opgenomen of waarnaar in de OER verwezen wordt. Het dient voor het leerbedrijf helder te zijn welk deel van de kwalificatie de student tijdens zijn bpv moet behalen. De OER is te downloaden via de website van Aeres MBO3.
4.3. Van de opleiding op basis van de herziene kwalificatiedossiers maken keuzedelen een onlosmakelijk onderdeel uit. Het volgen van keuzedelen en het afsluiten met een examen is een verplicht onderdeel van de opleiding. De student kiest bij aanvang van of gedurende de opleiding keuzedelen. Dit wordt vastgelegd in de onderwijsovereenkomst. De student kan kiezen voor een keuzedeel dat (gedeeltelijk) in de bpv wordt ingevuld. In dat geval wordt dit geregistreerd op het bpv‐blad dat onlosmakelijk onderdeel uitmaakt van deze praktijkovereenkomst. Er kunnen meerdere keuzedelen bij één leerbedrijf worden gevolgd al dan niet aanvullend op de lopende praktijkovereenkomst.
Artikel 5 (Inspannings‐)verplichting leerbedrijf
5.1. Het leerbedrijf stelt de student in staat om de afgesproken leerdoelen te behalen en zo zijn bpv te behalen. Het leerbedrijf draagt zorg voor voldoende dagelijkse begeleiding en opleiding van de student op de werkvloer.
5.2. Het leerbedrijf wijst een praktijkopleider aan die is belast met de begeleiding van de student tijdens de bpv. De student weet bij aanvang van de bpv wie de praktijkopleider is.
5.3. Het leerbedrijf verklaart zich bereid om beoordeling van de bpv door een functionaris van de onderwijsinstelling in het leerbedrijf mogelijk te maken.
5.4. De student wordt door het leerbedrijf in staat gesteld om tijdens de bpv‐periode deel te nemen aan het onderwijs dat door de onderwijsinstelling volgens het geldende rooster wordt aangeboden evenals aan toetsen en examens.
Artikel 6 (Inspannings‐)verplichting van de onderwijsinstelling
6.1. De onderwijsinstelling draagt zorg voor voldoende begeleiding door de bpv‐begeleider van de onderwijsinstelling. De student weet bij aanvang van de bpv wie de begeleider is.
6.2. De bpv‐begeleider vanuit de onderwijsinstelling volgt het verloop van de bpv door het onderhouden van regelmatige contacten met de student en met de praktijkopleider van het leerbedrijf en bewaakt de voortgang van en de aansluiting op de leerdoelen van de student op de leermogelijkheden in het bedrijf.
6.3. De onderwijsinstelling maakt het rooster tijdig bekend zodat de student en het leerbedrijf hier rekening mee kunnen houden.
6.4. De onderwijsinstelling heeft de eindverantwoordelijkheid bij de beoordeling of de student die onderdelen van de kwalificatie, die in de bpv zijn gevolgd, heeft behaald. De procedure van de beoordeling en de wijze van beoordeling van de bpv, staan beschreven in de handleiding bpv.
3 De Onderwijs‐ en Examenregeling is te vinden via xxxxx://xxx.xxxxxxxx.xx/xxxx‐aeres‐mbo/regelingen‐en‐statuten
6.5. De onderwijsinstelling neemt het oordeel van het leerbedrijf over de student mee als onderdeel van de beoordeling van de student.
Artikel 7 (Inspannings‐)verplichting van de student
7.1. De student spant zich zo goed mogelijk in om zijn/haar leerdoelen binnen de afgesproken termijn met succes af te ronden. Dat is voor of uiterlijk op de geplande einddatum die is opgenomen op het bpv‐ voorblad. In het bijzonder is de student verplicht daadwerkelijk de bpv te volgen, en op de met het leerbedrijf afgesproken dagen en tijden aanwezig te zijn, tenzij dit om zwaarwegende redenen niet van hem/haar kan worden verwacht.
7.2. Voor afwezigheid van de bpv gelden voor de student de regels zoals die door het leerbedrijf gehanteerd worden evenals de regels zoals die in de onderwijsovereenkomst tussen de student en de onderwijsinstelling zijn afgesproken.
Artikel 8 Nadere afspraken met de student
8.1. Indien gewenst kunnen de onderwijsinstelling, de student en het leerbedrijf nadere individuele afspraken maken. Bijvoorbeeld over de leerdoelen, de begeleiding of de beoordeling van de student.
8.2. Deze afspraken zullen schriftelijk worden vastgelegd in een addendum en onderdeel uitmaken van de praktijkovereenkomst.
Artikel 9 Gedragsregels, veiligheid en aansprakelijkheid
9.1. De student is verplicht de binnen het leerbedrijf geldende regels, voorschriften en aanwijzingen in het belang van orde, veiligheid en gezondheid in acht te nemen. Het leerbedrijf licht de student voor aanvang van de bpv over deze regels in.
9.2. De student is verplicht alles geheim te houden wat hem/haar onder geheimhouding wordt toevertrouwd of wat er als geheim te zijner/harer kennis is gekomen of waarvan hij/zij het vertrouwelijke karakter redelijkerwijs moet begrijpen.
9.3. Het leerbedrijf treft overeenkomstig de Arbeidsomstandighedenwet4, maatregelen die gericht zijn op de bescherming van de lichamelijke en geestelijke veiligheid van de student.
9.4. Het leerbedrijf is aansprakelijk voor schade die de student tijdens of in verband met de bpv mocht lijden, tenzij het leerbedrijf aantoont dat zij de in artikel 7:658 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek5 genoemde verplichtingen is nagekomen, of dat de schade in belangrijke mate het gevolg is van opzet of bewuste roekeloosheid van de student.
9.5. Het leerbedrijf is aansprakelijk voor de schade die de student in de uitoefening van zijn/haar werkzaamheden tijdens of in verband met de bpv toebrengt aan de (eigendommen van het) leerbedrijf of aan (de eigendommen van) derden, tenzij sprake is van opzet of bewuste roekeloosheid van de student.
9.6. De onderwijsinstelling is gevrijwaard voor schade die is ontstaan aan de student, het leerbedrijf of derden in de uitoefening van de bpv.
9.7. Door de Aeres groep is voor studenten een secundaire aansprakelijkheidsverzekering6 afgesloten, die van kracht is tijdens een goedgekeurde bpv. De aansprakelijkheid van de onderwijsinstelling is in alle gevallen beperkt tot de voorwaarden en de daarop gebaseerde dekking in de afgesloten verzekering van de onderwijsinstelling. Dit betekent dat die aansprakelijkheid beperkt is tot het uit te keren bedrag door de verzekeringsmaatschappij van de onderwijsinstelling.
Artikel 10 Problemen en conflicten tijdens de beroepspraktijkvorming
10.1.Bij problemen of conflicten tijdens de bpv richt de student zich in eerste instantie tot de praktijkopleider van het leerbedrijf en/of de bpv‐begeleider van de instelling. Deze proberen om samen met de student tot een oplossing te komen.
4 Xxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxx
0 Artikel 658 Burgerlijk Wetboek Boek 7
6 Voor meer informatie over de secundaire aansprakelijkheidsverzekering, zie xxxxx://xxx.xxxxx.xx/xxxxxxxxxxxxxx/xxxxxxxx‐regelingen
10.2.Wanneer de student vindt dat het probleem of conflict niet naar tevredenheid is opgelost en de oorzaak van het probleem of conflict is dat het leerbedrijf de afspraken in deze overeenkomst niet of onvoldoende nakomt, dan kan de student in overleg met de bpv‐begeleider van de onderwijsinstelling de mogelijkheden bespreken.
10.3.Als de partijen er in onderling overleg niet uitkomen, kan de student een klacht indienen via de klachtenregeling van de onderwijsinstelling. De procedure voor het indienen van een klacht staat in de onderwijsovereenkomst die de student met de onderwijsinstelling heeft afgesloten.
10.4.Het leerbedrijf treft maatregelen die gericht zijn op voorkoming of bestrijding van vormen van seksuele intimidatie, discriminatie, agressie of geweld. In het geval van seksuele intimidatie, discriminatie, agressie en/of geweld, heeft de student het recht om de werkzaamheden per direct neer te leggen zonder dat dit reden is voor een negatieve beoordeling. De student moet de werkonderbreking direct melden bij de praktijkopleider van het bedrijf en de bpv‐begeleider van de onderwijsinstelling. Wanneer dit niet mogelijk is, dan meldt de student de werkonderbreking bij de vertrouwenspersoon van het leerbedrijf of van de onderwijsinstelling.
Artikel 11 Gegevensuitwisseling en privacy
00.0.Xx student heef recht op inzage in het eigen studentendossier en meer in het bijzonder in de door de onderwijsinstelling verwerkte bpv‐gegevens.
11.2.Bij het uitwisselen van gegevens over de student nemen de onderwijsinstelling en het leerbedrijf de Algemene Verordening Gegevensbescherming in acht. Dit betekent dat onder meer dat zij zorgvuldig omgaan met de persoonsgegevens van de student en dat zij daarover transparant zijn richting de student. In het privacyreglement van de onderwijsinstelling is opgenomen welke gegevens van de student onder welke voorwaarde worden verstrekt aan het leerbedrijf en wanneer de toestemming van de student daarvoor vereist is.
Artikel 12 Duur en beëindiging overeenkomst.
00.0.Xx praktijkovereenkomst treedt na ondertekening van het eerste bpv‐blad in werking en wordt in principe aangegaan voor de duur van de bpv‐periode zoals vermeld op het bpv‐voorblad.
00.0.Xx praktijkovereenkomst eindigt van rechtswege:
a. Op het moment dat de student het afgesproken aantal uren heeft afgerond en de bpv met positieve beoordeling heeft voltooid of in het geval van een keuzedeel indien de student het afgesproken aantal uren heeft afgerond en de bpv heeft voltooid.
b. Door het verstrijken van de geplande einddatum zoals vermeld op het bpv‐blad.
c. Door het eindigen van de onderwijsovereenkomst tussen de student en de onderwijsinstelling.
d. Door ontbinding of door verlies van rechtspersoonlijkheid van het leerbedrijf of wanneer het leerbedrijf ophoudt het in de praktijkovereenkomst bedoelde beroep in het genoemde leerbedrijf uit te oefenen.
e. Wanneer de erkenning van het leerbedrijf zoals bedoeld in artikel 7.2.10 van de WEB7 is verlopen of ingetrokken.
Een beëindiging van rechtswege zal door de onderwijsinstelling schriftelijk worden bevestigd aan de student en het leerbedrijf.
00.0.Xx praktijkovereenkomst kan in onderling overleg tussen de onderwijsinstelling, de student en het leerbedrijf met wederzijds goedvinden worden beëindigd.
00.0.Xx praktijkovereenkomst kan (buitengerechtelijk) worden ontbonden:
a. Door het leerbedrijf als de student zich ondanks nadrukkelijke (herhaalde) waarschuwing, niet houdt aan de gedragsregels zoals genoemd in artikel 9.1 van deze Artikelen.
b. Door een van de partijen als op grond van zwaarwegende omstandigheden in redelijkheid niet langer van deze partij kan worden verlangd de praktijkovereenkomst te laten voorduren.
c. Door een van de partijen als de onderwijsinstelling, de student of het leerbedrijf de hem bij wet of in de praktijkovereenkomst opgelegde verplichtingen niet nakomt.
d. Door de student of het leerbedrijf, als de arbeidsovereenkomst (indien aanwezig) tussen de student en het leerbedrijf wordt beëindigd.
12.5.Een ontbinding door één van de partijen op grond van artikel 12.4 vindt schriftelijk plaats aan de andere partijen met vermelding van de reden van ontbinding.
12.6.Voorafgaand aan een ontbinding op grond van artikel 12.3 lid c dient de partij die zijn verplichtingen niet nakomt door de andere partijen in de gelegenheid te worden gesteld om binnen een termijn van twee weken alsnog zijn verplichtingen na te komen. Een schriftelijke ingebrekestelling is niet nodig indien nakoming blijvend onmogelijk is of als de partij reeds te kennen heeft gegeven zijn verplichtingen niet meer na te zullen komen en het stellen van een termijn overbodig is.
Artikel 13 Vervangende praktijkplaats
13.1.Indien de praktijkovereenkomst wordt beëindigd omdat het leerbedrijf niet aan haar verplichtingen voldoet (de praktijkplaats is niet of niet volledig beschikbaar, de begeleiding schiet tekort of ontbreekt, het leerbedrijf beschikt niet langer over een gunstige beoordeling als bedoeld in artikel
7.2.10 van de WEB8 of er is sprake van omstandigheden die maken dat de bpv niet langer naar behoren kan plaatsvinden), dan bevordert de onderwijsinstelling na overleg met SBB dat een toereikende vervangende voorziening zo snel als mogelijk beschikbaar wordt gesteld voor de student.
Artikel 14 Slotbepaling
14.1. In de gevallen waarin de praktijkovereenkomst niet voorziet, beslissen de onderwijsinstelling en het leerbedrijf na overleg met de student.
14.2.Als het om zaken gaat die de verantwoordelijkheid van SBB raken, dan wordt SBB bij dit overleg betrokken.
Bijvoegsel 1 Extra informatie m.b.t.
tegemoetkoming in de kosten voor praktijkbedrijven
(geldt alleen voor BBL‐opleidingen)
Op 1 januari 2014 is de Subsidieregeling praktijkleren in werking getreden. De nieuwe regeling geldt als vervanging voor de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen (WVA) voor het onderwijsdeel.
De Subsidieregeling praktijkleren heeft tot doel het stimuleren van werkgevers tot het bieden van praktijkleerplaatsen en werkleerplaatsen. De subsidie is een tegemoetkoming voor een werkgever in de kosten die hij maakt voor de begeleiding van een student.
Bedrijven kunnen subsidie aanvragen. In de subsidieregeling wordt onder werkgever verstaan: het bedrijf dat of de organisatie die het praktijkdeel van de opleiding voor de student verzorgt. De hoogte van de subsidie hangt af van het aantal weken waarin de student begeleiding kreeg in het studiejaar en het wordt achteraf aangevraagd.
Om in aanmerking te komen gelden de volgende voorwaarden9:
‐ Het bedrijf biedt praktijkbegeleiding aan een student van een mbo‐opleiding in de beroepsbegeleidende leerweg (mbo‐bbl);
‐ Het bedrijf of organisatie is voor de periode waarin de begeleiding heeft plaatsgevonden door SBB erkend als leerbedrijf;
‐ De opleiding moet zijn gericht op een volledig diploma en zijn opgenomen in het crebo;
‐ Het buitenschools praktijkgedeelte bij het bedrijf of organisatie omvat 610 klokuren;
‐ De onderwijsinstelling biedt 200 uren aan begeleide onderwijsuren aan (zowel voor bekostigd als niet‐bekostigde opleidingen);
‐ De student beschikt over een praktijkovereenkomst, die getekend is door het erkende leerbedrijf, de locatiedirectie van de onderwijsinstelling en de student (of zijn/haar wettelijk vertegenwoordiger, indien de student xxxxxxxxxxx is);
‐ De subsidie kan alleen aangevraagd worden voor de weken waarin daadwerkelijk begeleiding bij de beroepspraktijkvorming heeft plaatsgevonden. Om voor het maximale subsidiebedrag in aanmerking te komen moet in minimaal 40 weken begeleiding zijn verzorgd. Weken van afwezigheid door bijvoorbeeld ziekte of vakantie tellen niet mee als weken van begeleiding.
9 Verdere informatie is te vinden op de website van Rijksdienst voor Ondernemend Nederland, te vinden via: xxxxx://xxx.xxx.xx/xxxxxxxx‐en‐financieringswijzer/subsidieregeling‐praktijkleren/voorwaarden/mbo