ALGEMEEN ZONAAL
HOEILAART - OVERIJSE
INHOUD
HOOFDSTUK I – ALGEMENE BEPALINGEN 1
HOOFDSTUK II – DE OPENBARE NETHEID EN GEZONDHEID 3
Titel 1. De netheid van de openbare ruimte 3
Afdeling 1. Algemeen verbod op het bevuilen van de openbare ruimte 3
Afdeling 2. Voetpaden, bermen en onderhoud van eigendommen 4
Afdeling 3. Wateroppervlakten, waterwegen en kanalisering 6
Afdeling 4. Verwijdering van bepaalde afvalstoffen 6
Afdeling 5. Onderhoud en schoonmaak van voertuigen 7
Afdeling 6. Overnachting en kamperen 7
Afdeling 7 Gebruik van groene ruimten 7
Afdeling 8. Aanplakking en reclame, graffiti en tags 8
Afdeling 9 Opzettelijke schade aan eigendommen 9
Afdeling 10. Feitelijke en lichte gewelddaden 10
Titel 2. Openbare gezondheid 11
Afdeling 1. Vuur en geurhinder 11
HOOFDSTUK III – DE OPENBARE VEILIGHEID EN DE VLOTTE DOORGANG 13
Afdeling 1. Samenscholingen, betogingen, optochten en evenementen 13
Afdeling 2. Hinderlijke of gevaarlijke activiteiten in de openbare ruimte 14
Afdeling 3. Privatieve ingebruikname van de openbare ruimte 15
Afdeling 4. Het gebruik van gevels van gebouwen 17
Afdeling 5. Algemene maatregelen ter voorkoming van schendingen van de openbare veiligheid 17
Afdeling 6. Verbod op wapens 19
Afdeling 7. Bijzondere bepalingen bij sneeuw of vrieskou, ijs, ijzel 19
Afdeling 8. Verhuizingen, laden en lossen, uitzetting 20
HOOFSTUK IV – DE OPENBARE RUST 20
Afdeling 1. Hinderlijke activiteiten 21
Afdeling 2. Geluidsoverlast – Milieu 23
Afdeling 3. Geluidsgolven vanuit voertuigen of motoren 23
Afdeling 5. Schadelijke middelen 24
Afdeling 6. Alcoholgebruik in de openbare ruimten 24
HOOFDSTUK VI – JEUGDLOKALEN: REGLEMENTERING MET BETREKKING TOT DE BRANDVEILIGHEID IN JEUGDLOKALEN 27
HOOFDSTUK VIII – SANCTIES, PROCEDURE EN SLOTBEPALINGEN 39
Bijlage: Zonaal Evenementenreglement 40
Bijlage: Zonaal Horecareglement 40
HOOFDSTUK I – ALGEMENE BEPALINGEN
Afdeling 1. Werkingskader
Art. 1. Algemeen Zonaal Politiereglement
Met als doel te streven naar een gelijkwaardige rechtszekerheid voor alle burgers en te komen tot een uniform optreden van de handhavers binnen de 2 gemeenten van de politiezone Druivenstreek, Hoeilaart en Overijse, wordt dit algemeen zonaal politiereglement als juridisch kader voorzien, verder AZP genoemd.
Art. 2. Vervanging voorgaande verordeningen
Dit AZP, inclusief de toekomstige periodieke bijwerkingen en bijlagen, vervangt alle voorgaande algemene politieverordeningen.
Afdeling 2. Begrippen
Art. 3. Definities
Voor de toepassing van onderhavig reglement, verstaat men onder “openbare ruimte”:
- De openbare weg is dat gedeelte van het gemeentelijke grondgebied, ongeacht of dit eigendom is van de overheid of private eigendom, dat in hoofdorde bestemd is voor het verkeer van personen of voertuigen en voor iedereen toegankelijk is binnen de bij wetten, besluiten en reglementen bepaalde perken. Het omvat tevens, binnen dezelfde perken van wetten en verordeningen, de installaties voor het vervoer en de bedeling van goederen, energie en signalen en de ruimten aangelegd als aanhorigheden van de verkeerswegen en voornamelijk bestemd voor het parkeren van voertuigen;
- De berm is de ruimte of het gedeelte van de weg dat niet in de rijweg begrepen is;
- Onder voetpad verstaat men het gedeelte van de openbare weg, al dan niet verhoogd aangelegd ten opzichte van de rijbaan, in het bijzonder ingericht voor het verkeer van voetgangers; het voetpad is verhard en de scheiding ervan met de andere gedeelten van de openbare weg is duidelijk herkenbaar voor alle weggebruikers;
- de groene ruimten, te weten de openbare plantsoenen, wandelplaatsen, parken, tuinen, pleinen, speelterreinen, sportpleinen, begraafplaatsen en alle stukken van de openbare ruimte buiten de rijbaan, die openstaan voor publiek gebruik.
Onder een “voor het publiek toegankelijke plaats” verstaat men in onderhavig reglement elke plaats waar andere personen dan de beheerder en de personen die er werkzaam zijn toegang hebben ofwel omdat ze er geacht worden gewoonlijk toegang te hebben tot die plaats, ofwel omdat ze er toegelaten zijn zonder individueel te zijn uitgenodigd.
Onder manifestatie verstaat men een georganiseerde samenscholing met als doel een overtuiging of een eis kenbaar te maken.
Onder groenafval verstaat men het afval afkomstig van het onderhoud van tuinen en groene ruimten of composteerbaar of biologisch afbreekbaar huishoudafval, uitgezonderd het recycleerbaar afval waarvoor collectieve ophalingen gebeuren.
Onder evenement verstaat men elke georganiseerde activiteit of gebeurtenis die doorgaat in een gebouw, een tent of openlucht op publiek of privaat terrein met een sociaal, cultureel, politiek, recreatief en/of sportief karakter, ongeacht het aantal deelnemers, maar met uitzondering van manifestaties. Voorbeelden zijn o.a. kermissen, fuiven, muziekfestivals, dorp-, school-of wijkfeesten, sportmanifestaties, optochten, vieringen, …
Onder openbare drankgelegenheid verstaat men danszalen, cafés, herbergen, privéclubs en over het algemeen alle inrichtingen, lokalen of plaatsen, alsmede hun aanhorigheden, die al dan niet tegen betaling voor publiek toegankelijk zijn en waar dranken en/of spijzen worden verstrekt, ook al is de toegang tot bepaalde categorieën van personen beperkt.
Afdeling 3. Tijdelijk en herroepbaar karakter van de vergunningen en modaliteiten voor het gebruik ervan.
Art. 4. Herroepbare toelating/vergunning
De in onderhavig reglement beoogde vergunningen worden tijdelijk en
herroepbaar afgegeven, in de vorm van een persoonlijke en onoverdraagbare titel, die de gemeente niet aansprakelijk stelt.
Ze kunnen op ieder moment ingetrokken of opgeheven worden door de burgemeester wanneer de beginselen van behoorlijk bestuur niet gerespecteerd worden of wanneer het algemeen belang het vereist zonder dat dit recht geeft op enige schadevergoeding in hoofde van de begunstigde.
Onverminderd de bevoegdheden van de burgemeester inzake bestuurlijke politie, kunnen ze ook geschorst of ingetrokken worden door het college van burgemeester en
schepenen wanneer de houder een overtreding begaat tegen onderhavig reglement, overeenkomstig de bij artikel 45 van de wet van 24 juni 2013 betreffende de gemeentelijke administratieve sancties voorziene procedure.
De begunstigden moeten zich strikt houden aan de voorschriften van de vergunning en erover waken dat diens voorwerp geen schade kan berokkenen aan anderen, noch de openbare veiligheid, rust of netheid en gezondheid in het gedrang kan brengen.
Behoudens de wettelijke voorzien gevallen is de gemeente is niet aansprakelijk voor de schade die kan voortvloeien uit de - al dan niet foutieve - uitoefening van de bij de vergunning beoogde activiteit.
Wanneer de vergunningsakte betrekking heeft op:
- een activiteit of een evenement in een voor het publiek toegankelijke plaats, dan moet de akte zich op de plaats in kwestie bevinden;
- een activiteit in de openbare ruimte of een bezetting ervan, dan moet de begunstigde de akte bij zich hebben tijdens de activiteit of de bezetting.
In beide gevallen moet de akte getoond worden op politieverzoek.
Art. 5. Besluiten burgemeester
Wanneer de openbare veiligheid, netheid, gezondheid of rust in het gedrang komen door situaties waarvan de oorzaak bij privaat domein ligt, kan de burgemeester de nodige besluiten nemen op basis van de bevoegdheden die hem daartoe in onderhavig reglement of in hogere wetgeving zijn toegekend.
Onverminderd de in deze verordening voorziene maatregelen, kan de burgemeester, telkens wanneer de openbare gezondheid, veiligheid of rust in gevaar is, maatregelen bevelen om het gevaar te doen ophouden. Indien deze maatregelen niet worden uitgevoerd, kan de burgemeester van ambtswege en op kosten en risico van degene die in gebreke is gebleven, tot uitvoering laten overgaan.
Het stelsel van de administratieve sancties doet geen afbreuk aan de toepassing van een herstelbelasting en/of aan het vorderen van de door het gemeentebestuur gemaakte kosten voor rekening van de overtreder.
Art. 6. Aansprakelijkheid
De persoon die de voorschriften van de bepalingen van onderhavig reglement niet naleeft, is burgerlijk aansprakelijk voor de schade die daaruit kan voortvloeien.
De gemeente is niet aansprakelijk voor de schade die zou voortvloeien uit de niet naleving door een derde van de bij dit reglement voorgeschreven bepalingen. Verder zijn de bepalingen van het burgerlijk wetboek onverminderd van toepassing.
Art. 7. Bevelen politie
Ieder die zich op de openbare weg bevindt of in een voor het publiek toegankelijke plaats, moet zich onmiddellijk schikken naar de verzoeken of bevelen van de politie met het oog op:
1. de vrijwaring van de openbare veiligheid, rust, netheid of gezondheid;
2. de vereenvoudiging van de taken van de hulpdiensten en de bijstand aan personen in gevaar;
3. het doen naleven van de wetten, decreten, reglementen en besluiten.
Deze verplichting is tevens van toepassing op personen die zich in een privaat domein bevinden, wanneer de politie of de gemachtigde ambtenaar er is binnengegaan op verzoek van de bewoners of in geval van brand, overstroming of hulpoproep.
HOOFDSTUK II – DE OPENBARE NETHEID EN GEZONDHEID
Titel 1. De netheid van de openbare ruimte
Afdeling 1. Algemeen verbod op het bevuilen van de openbare ruimte
Art. 8. Algemeen
Het is verboden ieder voorwerp, plaats van de openbare ruimte of voor het publiek toegankelijke plaats te bevuilen op gelijk welke manier, door eigen toedoen of door toedoen van de personen, dieren of zaken waarop men toezicht houdt of waarover men zeggenschap heeft.
Art. 9. Bevuiling door werkzaamheden
De aannemers of personen, gelast met het vervoer van aarde, bouwmaterialen, afbraak- of andere materialen die de openbare weg kunnen bevuilen, moeten hun wagens zodanig afdekken dat niets van de lading op de openbare weg zou kunnen vallen.
De aannemers of verantwoordelijken zijn eveneens verplicht de openbare wegen gelegen in de omgeving van de werkplaatsen waar geladen en gelost wordt in staat van volledige reinheid te houden.
Aan vrachtvervoer dat schade of bevuiling aan de openbare weg veroorzaakt, kan een bepaalde reisweg worden opgelegd door de burgemeester.
De vervoerders blijven verantwoordelijk voor eventuele schade aan de weg en eveneens voor het reinigen ervan.
Diegene die deze bepaling overtreedt moet de zaken onverwijld en minstens op het einde van de werkdag reinigen, zo niet houdt de gemeente zich het recht voor het te doen op kosten en op risico van de overtreder.
Art. 10. Wildplassen, braken en spuwen
Het is verboden op de openbare ruimte en de voor het publiek toegankelijke plaats te urineren of zijn behoefte te doen elders dan in de daartoe bestemde plaatsen.
Braken op het openbaar domein of op privé-eigendom toebehorend aan derden is eveneens verboden.
Het is verboden te spuwen op een openbare ruimte of een voor het publiek toegankelijke plaats.
Art. 11. Huishoudelijk afvalwater
Het is verboden afval, was- en huiswaters evenals alle andere vloeistoffen uit de bebouwde en onbebouwde eigendommen op de openbare weg te laten afvloeien.
Diegene die deze bepaling overtreedt moet de zaken onmiddellijk reinigen zo niet houdt de gemeente zich het recht voor het te doen op kosten en op risico van de overtreder.
Art. 12. Fietsen
Fietsen al dan niet slotvast gestald op de openbare ruimte of op andermans eigendom en waarvan er aanwijzingen zijn dat zij gedurende 30 dagen niet verplaatst werden, worden beschouwd als gevonden voorwerpen buiten particuliere eigendom zoals voorzien in de artikelen 3.58 en 3.59 Burgerlijk Wetboek. De gemeente kan zes maanden na de vondst, beschikken over de zaak.
In geval van verkoop wordt de opbrengst ter beschikking van de eigenaar of van zijn rechtverkrijgende gehouden tot het verstrijken van de termijn die nodig is voor de verkrijging, namelijk vijf jaar na opname in het register van de gemeente waar de aangifte is gebeurd en voor zover de oorspronkelijke eigenaar zich niet kenbaar heeft gemaakt.
De eigenaar kan de zaak, dan wel de opbrengst ervan, terugvorderen uit handen van de gemeente. Hij is verplicht de redelijke kosten van bewaring, behoud en opsporing te vergoeden.
Afdeling 2. Voetpaden, bermen en onderhoud van eigendommen
Art. 13. Onderhoud voetpaden en bermen van eigendommen
De voetpaden en bermen van al dan niet bewoonde gebouwen of terreinen dienen te worden onderhouden en proper te worden gehouden. Deze verplichtingen berusten:
• Voor bewoonde gebouwen op:
o 1) De huurder of gebruiker;
o 2) De eigenaar;
o 3) De houder van een ander zakelijk recht.
• Voor gebouwen zonder woonfunctie: op de conciërges, portiers, bewakers of de personen die belast zijn met het dagelijks onderhoud van de gebouwen en bij diens tekortkoming de eigenaar of de houder van een ander zakelijk recht (vruchtgebruikers, erfpachters, opstalhouders, titularis van een gebruiksrecht, recht van bewoning, erfdienstbaarheid, huurders, …).
• Voor leegstaande gebouwen of onbebouwde terreinen: de eigenaar of de houder van een ander zakelijk recht.
• Voor appartementsgebouwen: De eigenaars, huurders, vruchtgebruikers of de vereniging van eigenaars (bij gebrek alle afzonderlijke eigenaars) ingeval appartementsgebouwen, zijn verplicht er voor te zorgen dat de (verharde) berm, voetpaden en de goten voor hun gebouw rein zijn.
Deze verplichtingen omvatten onder andere de verwijdering van onkruid en wilde begroeiing, vervuilende producten of materialen en het uitvoeren van alle herstellingen.
Deze verplichtingen omvatten eveneens het vrij houden van de rioolroosters en de goten.
In straten en pleinen waar geen voetpad is aangelegd, dienen de in dit artikel vermelde personen in de aldaar gemelde gevallen de verplichtingen opgenomen in dit artikel uit te voeren over een breedte van minimum 1,5 meter gemeten vanaf de gevel of vanaf de rooilijn.
Indien er aan deze verplichtingen geen gevolg gegeven wordt binnen de gestelde termijn, zullen de nodige werken van ambtswege en op kosten van de overtreder uitgevoerd worden, dit alles onverminderd de straffen door dit reglement bepaald.
Art. 14. Onbebouwde terreinen
De goede staat van onbebouwde terreinen, braakgronden en onbebouwde gedeelten van eigendommen moet op ieder moment verzekerd zijn. Dit houdt in dat erover dient gewaakt te worden dat de begroeiing noch de openbare ruimte noch de openbare veiligheid in gevaar wordt gebracht.
Het is verboden vuilnis, puin of welke stoffen ook op de voormelde gronden neer te leggen of te bewaren. Deze verplichting rust op de in vorig artikel vermelde personen. Indien op privéterrein wordt gesluikstort, dient de eigenaar van de (on)bebouwde grond in te staan voor het verwijderen van het gesluikstorte materiaal.
Bomen en beplantingen op private domeinen moeten zodanig gesnoeid worden dat:
- iedere tak die over de rijweg hangt zich op minstens 4,5 meter hoogte van de grond bevindt en over de gelijkgrondse berm of over het voetpad zich op minstens 2,50 meter boven de grond bevindt;
- de hagen moeten geplant worden op minstens 50 cm van de rooi- of grenslijn;
- de zichtbaarheid van de verkeerstekens, huisnummers en straatnaamborden niet in het gedrang wordt gebracht;
- het normaal uitzicht op de openbare weg, in de nabijheid van bochten en kruispunten niet wordt belemmerd;
- de openbare nutsvoorzieningen niet in het gedrang worden gebracht of belemmerd
- de zichtbaarheid op het aankomend verkeer, ter hoogte van de inrij van de eigendom, niet in het gedrang wordt gebracht.
De eigenaar, of indien hij ertoe bevoegd is, de gebruiker van het onroerend goed moet op eenvoudig verzoek de belemmerende beplanting snoeien of zo nodig verwijderen. Als de overtreder de zaken niet onmiddellijk in orde brengt, kan de gemeente zich het recht voorbehouden dat te doen op kosten en op risico van de overtreder.
Indien bijzondere veiligheidsredenen dat vereisen, kan de burgemeester andere afmetingen opleggen en de voorgeschreven werken dienen binnen de gestelde termijn na de desbetreffende betekening verricht te worden.
Afdeling 3. Wateroppervlakten, waterwegen en kanalisering
Art. 15. Ontstoppen riolen
Behoudens vergunning is het verboden om de riolen in de openbare ruimte te ontstoppen, schoon te maken, te herstellen of er aansluitingen op aan te brengen.
Het verbod is niet van toepassing op de vrijmaking van kolken als de minste vertraging de aangrenzende eigendommen schade zou kunnen berokkenen en voor zover er niets wordt gedemonteerd of uitgegraven.
Art. 16. Wateroppervlakten betreden
Het is verboden rivieren, kanalen, vijvers, bekkens, fonteinen gelegen in openbare ruimte of deze te betreden of te bevuilen. Uitzonderingen kunnen enkel toegelaten worden mits een toelating van de burgemeester.
Het is daarnaast ook verboden om er dieren in te laten baden of te wassen of er voorwerpen of materialen in onder te dompelen.
Art. 17. Duikers en grachten
De gebruikers van gronden en landerijen of bij ontstentenis van gebruikers, de eigenaars of zij die belast zijn met het beheer van dergelijke eigendommen, zijn verplicht ervoor te zorgen dat grachten, sloten en greppels op die gronden gelegen, volgens noodzaak te ruimen en op diepte te houden zodat de goede afwatering verzekerd blijft.
Afdeling 4. Verwijdering van bepaalde afvalstoffen
Art. 18. Containers
Het gebruik van containers die door de gemeente of met toelating van de gemeente, op de openbare ruimte of op een publiek toegankelijke plaats worden gezet, is strikt voorbehouden aan degene die de container heeft aangevraagd. Het is verboden er andere voorwerpen of afval in te deponeren.
Art. 19. Opruimacties
Iedereen mag in de openbare ruimte opruimacties van sluikstorten organiseren.
Wie een gelegenheidsopruimactie van sluikstorten wil organiseren op privédomeinen vraagt voorafgaandelijk schriftelijk de toestemming daarvoor aan de eigenaar(s) en eventuele pachthouder(s). Het doel van dergelijke acties is in eerste instantie de sensibilisering van de bevolking.
Het gemeentebestuur is niet aansprakelijk voor eventuele ongevallen of beschadiging van privé- of openbare bezittingen of infrastructuur bij de opruimactie.
Niemand verstoort natuurlijke biotopen en de fauna en flora bij de opruimactie.
Afdeling 5. Onderhoud en schoonmaak van voertuigen
Art. 20. Onderhoud en schoonmaak van voertuigen
Het is verboden om voertuigen en werktuigen te smeren op de openbare weg en er, behoudens geval van overmacht, werken aan uit te voeren.
Eventuele bevuiling van de openbare ruimte dient onverwijld te worden weggewerkt.
Het wassen van voertuigen, is toegelaten in de openbare ruimte op tijdstippen van de dag die het best verenigbaar zijn met de veilige en gemakkelijke doorgang en de openbare rust; het mag in geen geval tussen 22 uur en 07 uur gebeuren.
Afdeling 6. Overnachting en kamperen
Art. 21. Kamperen
Het is verboden, behoudens een vergunning van de burgemeester op het hele grondgebied van de gemeente en op de openbare ruimte langer dan 24 uur achtereen te verblijven of te slapen in een tent, wagen, een caravan of een daartoe ingericht voertuig, of er te kamperen.
Het is eveneens verboden meer dan 24 uur achtereen op een privaat domein te verblijven in een mobiel onderkomen zoals een woon- en aanhangwagen, een caravan of een mobilhome, behoudens vergunning van de burgemeester.
Afdeling 7 Gebruik van groene ruimten
Art. 22. Openingsuren groene ruimten
De openingsuren van de groene ruimten worden aangeplakt op een of meerdere ingangen ervan. Indien de openingsuren ontbreken zijn de groene ruimten toegankelijk op eigen risico van de bezoekers van zonsondergang tot -opgang, net als bij stormweer.
De burgemeester kan indien nodig de openingsuren aanpassen of de sluiting bevelen. Niemand mag zich toegang verschaffen tot groene ruimten buiten de openingsuren of bij sluiting.
Art. 23. Toegang tot groene ruimten
Behalve dienstvoertuigen en hulpverleningsdiensten, mag geen enkel motorvoertuig in groene ruimten circuleren zonder door de burgemeester afgegeven vergunning.
De groene ruimten zijn verder alleen toegankelijk voor voetgangers, invalidenwagens, kinderwagens, fietsen, voortbewegingstoestellen en aan de hand geleide bromfietsen, in de mate dat hun gedrag de veiligheid van de andere gebruikers niet in het gedrang brengt en dit binnen de aan één of meerdere ingangen aangeplakte openingsuren.
Behoudens uitzondering is de toegang tot grasperken verboden voor alle personen, dieren en voertuigen wanneer dit verbod tot betreden wordt aangeduid door specifieke borden.
Art. 24. Het is verboden in groene ruimten:
1) Knoppen en bloemen of planten te verwijderen
2) Bomen te verminken, schudden of ontschorsen
3) Takken, bloemen of andere planten af te rukken of af te snijden;
4) Palen of andere voorwerpen voor de bescherming van aanplantingen uit te rukken
5) Wegen en dreven te beschadigen
6) Zich te begeven in bloemperken en -tapijten, ze te vernietigen of te beschadigen
7) In bomen en op kunstwerken te klimmen
8) Monumenten te bevuilen of te beschadigen.
9) Vogels te vangen en hun nesten te vernielen en alle andere dieren die zich in de omgeving bevinden, lastig te vallen.
10) Te baden in het water van groene ruimten of er wat dan ook in te wassen of onder te dompelen.
11) Voedsel voor zwervende dieren of vogels achter te laten, neer te leggen of te werpen.
12) Op plaatsen te komen waar dit volgens de opschriften verboden is.
Afdeling 8. Aanplakking en reclame, graffiti en tags
Art. 25. Reclame
Het is verboden flyers, reclame of advertentie- en informatiebladen te bedelen voor 7 uur 's morgens en na 22 uur 's avonds.
Art. 26. Aanplakkingen
Behoudens voorafgaandelijke en schriftelijke toelating, naar gelang het geval van de burgemeester of de eigenaar, brengt niemand opschriften, affiches, plakkaten, beeld- en fotografische voorstellingen of geschriften aan op andere plaatsen dan deze die in de gemeente voor aanplakking bestemd zijn of dan deze waarop de eigenaar het aanplakken voorafgaandelijk en schriftelijk heeft toegestaan.
De bepalingen van huidig artikel zijn niet van toepassing op:
− de aanplakbiljetten die betrekking hebben op openbare verkopen, de verkoop en het verhuren van gebouwen, de voorstellingen, de concerten, vermakelijkheden en allerhande vergaderingen, voor zover hun oppervlakte geen 2 m² overschrijdt en dat zij geplaatst zijn op het gebouw waar de gebeurtenis plaatsvindt, tijdens de maand die eraan voorafgaat;
− de aanplakbiljetten aangeplakt door de Staat, de gewesten, de gemeenschappen, de provincies, de gemeenten, de autonome provinciebedrijven, de autonome gemeentebedrijven, de polders en wateringen en de openbare instellingen; de plakbrieven van het Nationaal Instituut voor oorlogsinvaliden, oud-strijders en oorlogsslachtoffers;
− de plakbrieven in kieszaken
− de plakbrieven van de bedienaars der erediensten erkend door de Staat, betreffende de oefeningen, plechtigheden en diensten van de eredienst;
De gemeentelijke aanplakborden en zuilen worden door de gemeente geplaatst en herkenbaar gemaakt. De aanplakkingen op de gemeentelijke aanplakborden en zuilen mogen een maximale grootte hebben van 80 cm op 60 cm.
Bij het gebruik van de aanplakborden is het echter verboden:
- aanplakkingen te doen op het voor de gemeente voorbehouden gedeelte bestemd voor bestuurlijke aanplakkingen.
- meer dan 1 aanplakking van dezelfde activiteit te doen op een aanplakbord of meer dan 2 op een zuil.
- aanplakkingen te overplakken van activiteiten die niet zijn verstreken.
- partijpolitieke boodschappen aan te brengen op de zuilen.
- regelmatig aangebrachte plakbrieven af te rukken of te bevuilen.
De aanplakking mag maximaal 4 weken voor de aangekondigde activiteit gebeuren.
Het is verboden aan privé-firma's de gemeentelijke aanplakborden en zuilen te gebruiken voor reclame.
Naast de gemeentelijke berichtgeving zijn alle aankondigingen of mededelingen uitgaande van de verenigingen van de gemeente en de niet-commerciële aankondigingen van culturele, sport- of jeugdverenigingen van de gemeenten Overijse, Hoeilaart, Huldenberg, Bertem en Tervuren toegelaten.
Op de gemeentelijke aanplakborden en -zuilen zijn enkel aanplakkingen met uitsluitend gebruik van de Nederlandse taal en met vermelding van een verantwoordelijke uitgever toegelaten.
Art. 27. Verwijderen van aanplakking en reclame, graffiti en tags
De rechtmatig aangebrachte aanplakbiljetten worden door degene die de toelating verkreeg of door degene op wiens last ze werden aangebracht, verwijderd binnen de acht dagen nadat de bestaansredenen van de aanplakbiljetten zijn verdwenen of hun termijnen zijn verstreken.
De affiches e.a. die niet conform werden aangebracht, dienen op het eerste verzoek van de politie of de gemachtigde ambtenaar verwijderd te worden.
Rechtmatig aangebrachte aanplakbiljetten mogen niet kwaadwillig afgetrokken, gescheurd, bevuild of bedekt worden of op enigerlei onleesbaar worden gemaakt.
De gemeente zal de opschriften, affiches, beeld- en fotografische voorstellingen of geschriften, tags en graffiti dewelke onregelmatig werden aangebracht in de openbare ruimte evenals de regelmatig aangebrachte aanplakbiljetten die niet tijdig verwijderd zijn, doen verwijderen op kosten van de overtreders die geen gevolg hebben gegeven aan het bevel tot verwijdering.
Hij die zonder toestemming graffiti aanbrengt op roerende of onroerende goederen, wordt bestraft met een gemeentelijke administratieve geldboete. Het betreft een gemengde inbreuk (zie artikel 534bis van het strafwetboek).
Art. 28. Verantwoordelijke bij overtreding
Bij overtreding zal in eerste instantie de aanbrenger van de aanplakkingen als overtreder worden aangeduid en in tweede instantie de organisator.
Afdeling 9 Opzettelijke schade aan eigendommen
Art. 29. Beschadiging van onroerende eigendommen (art. 534ter Sw.)
Het is verboden andermans onroerende goederen opzettelijk te beschadigingen.
Art. 30. Beschadiging van roerende eigendommen (art. 559,1° Sw.) Het is verboden andermans roerende eigendommen opzettelijk te beschadigen of te vernielen.
Art. 31. Het aanbrengen van tags en/of graffiti (art. 534bis Sw.)
Het is verboden om zonder toestemming tags en/of graffiti aan te brengen op roerende of onroerende goederen.
Art. 32. Vernieling van afsluitingen en hagen (art 545 Sw.)
Het is verboden om grachten te dempen, levende of xxxx xxxxx om te hakken of uit te rukken, landelijke of stedelijke afsluitingen, uit welke materialen ook gemaakt te vernielen; grenspalen, hoekbomen, of andere bomen, geplant of erkend om de grenzen tussen verschillende erven te bepalen, te verplaatsen of te verwijderen.
Art. 33. Opzettelijke beschadigingen van landelijke of stedelijke afsluitingen (art. 563, 2° Sw.)
Het is verboden stedelijke of landelijke afsluitingen, uit welke materialen ook gemaakt, opzettelijk te beschadigen.
Art. 34. Vernieling en/of onbruikmaking van rijtuigen, wagons en motorvoertuigen (art. 521, derde lid Sw.)
Het is verboden rijtuigen, wagons en motorvoertuigen geheel of gedeeltelijk te vernielen of onbruikbaar te maken, met het oogmerk om te schaden.
Art. 35. Vernielen of beschadigen van grafstenen, monumenten, standbeelden, kunstvoorwerpen (art. 526 Sw.)
Het is verboden om:
• grafsteden, gedenktekens of grafstenen;
• monumenten, standbeelden of andere voorwerpen die tot algemeen nut of tot openbare versiering bestemd zijn en door de bevoegde overheid of met haar machtiging zijn opgericht;
• monumenten, standbeelden, schilderijen of welke kunstvoorwerpen ook, die in kerken, tempels of andere openbare gebouwen zijn geplaatst;
te vernielen, neer te halen, te verminken of te beschadigen.
Art. 36. Kwaadwillig omhakken van bomen (art. 537 Sw.)
Het is verboden om kwaadwillig één of meer bomen om te hakken of zodanig te snijden, te verminken of te ontschorsen dat zij vergaan, of om één of meer enten te vernielen.
Afdeling 10. Feitelijke en lichte gewelddaden
Art. 37. Feitelijke en lichte gewelddaden (art. 563, 3° Sw.)
Feitelijkheden of lichte gewelddaden, mits niemand gewond of geslagen werd en mits de feitelijkheden niet tot de klasse van de beledigingen behoren, zijn verboden; in het bijzonder het opzettelijk, doch zonder het oogmerk om te beledigen, enig voorwerp op iemand werpen dat hem kan hinderen of bevuilen.
Afdeling 1. Vuur en geurhinder
Art. 38. Verbranding in open lucht
Onverminderd de bepalingen van het Veldwetboek, Bosdecreet en Strafwetboek is het verboden welke stoffen ook te vernietigen door verbranding in open lucht, tenzij in de hierna opgesomde gevallen bepaald door de Vlaamse Milieumaatschappij:
- Het maken van vuur in open lucht indien nodig bij het beheer van bossen, als beheersmaatregel, als fytosanitaire maatregel of als onderdeel van een wetenschappelijk experiment, in overeenstemming met de bepalingen van het Bosdecreet.
- het maken van vuur in open lucht in natuurgebieden, als beheermaatregel wanneer afvoer of verwerking ter plaatse van het biomassa-afval niet mogelijk is, of als fytosanitaire maatregel. Deze activiteit mag slechts plaatsvinden mits schriftelijke toelating van de gemeentelijke overheid en wanneer dit als uitzonderlijke beheermaatregel is opgenomen in het goedgekeurd beheerplan.
- de verbranding in open lucht van plantaardige afvalstoffen afkomstig van eigen bedrijfslandbouwkundige werkzaamheden, wanneer afvoer of verwerking ter plaatse van het biomassa-afval niet mogelijk is, of indien dit vanuit fytosanitair oogpunt noodzakelijk is.
- het verbranden van droog natuurlijk stukhout bij het maken van een open vuur. Deze activiteit mag slechts plaatsvinden mits schriftelijke toelating van de burgemeester gemeentelijke overheid.
- het verbranden van droog natuurlijk stukhout of een vaste fossiele brandstof in een sfeerverwarmer.
- het verbranden van dierlijk afval, in overeenstemming met de bepalingen uit artikel van het besluit van de Vlaamse Regering van 21 juni 2013 betreffende dierlijke bijproducten en afgewerkte producten. Deze activiteit mag slechts plaatsvinden mits schriftelijke toelating van de toezichthouder.
- het verbranden van droog onbehandeld hout en onversierde kerstbomen in het kader van folkloristische evenementen. Deze activiteit mag slechts plaatsvinden mits schriftelijke toelating van de burgemeester, en mits de activiteit plaatsvindt op een afstand van meer dan 100 meter van bewoning.
- het verbranden van droog onbehandeld hout of een vaste fossiele brandstof voor het gebruik van een barbecuetoestel.
Art. 39. Vuurwerk
Met behoud van de toepassing van de wettelijke en reglementaire bepalingen is het verboden, zowel op de openbare ruimte als op private domeinen, binnenplaatsen en op alle plaatsen die palen aan de openbare weg, om het even welk vuurwerk af te steken of voetzoekers, thunderflashes, knal- en rookbussen of andere zaken te laten ontploffen of wensballonnen op te laten.
In afwijking van het voorgaande is de burgemeester ertoe gemachtigd toestemming te verlenen om feestvuurwerk af te steken. Die toelating zal enkel uitgereikt worden aan publiek toegankelijke evenementen die door of in samenwerking met de gemeente georganiseerd worden. Alle andere aanvragen, dus ook die van particulieren, worden formeel geweigerd.
Art. 40. Verbranding in (hout)kachels en open haarden
De gebruikers van deze verwarmingsinstallaties moeten verbranden in overeenstemming met een code van goede praktijk om er zo voor te zorgen dat de installatie die ze gebruiken geen geurhinder of hinder van rook en roet veroorzaakt.
Het verbranden in (hout)kachels en open haarden is verboden bij windstilstand
of mist. Een uitzondering hierop wordt gemaakt voor het verbranden in kachels en open haarden voor verwarming van ruimten die niet over een centrale verwarming of olie- of gasgestookte decentrale verwarming beschikken.
Schouwen en de luchtafvoeropening van dampkappen moeten zodanig geplaatst worden dat de geurhinder voor buren tot een minimum wordt beperkt.
Het is verboden afvalstoffen te verbranden in (hout)kachels en open haarden.
Art. 41. Geurhinder
Het is verboden goederen op te slaan, die van aard zijn geurhinder of luchtverontreiniging te veroorzaken.
Indien men activiteiten uitvoert waarbij rook, stof, geuren, dampen, giftige of bijtende gassen die buren kunnen hinderen of de lucht kunnen verontreinigen ontstaan, is men ertoe gehouden alle mogelijke maatregelen te treffen om de hinder naar de omwonenden te vermijden of zoveel mogelijk te beperken.
Iedereen is ertoe gehouden zijn aalput, beerput en/of septische put op regelmatige
basis te doen ruimen. Men is ertoe gehouden alle mogelijke maatregelen te treffen om bij het ruimen geurhinder te vermijden of zoveel mogelijk te beperken. De ruiming mag niet gebeuren op zon- en wettelijke feestdagen.
De eigenaars van een mest-, afval-, composthoop, compostvat e.d. zijn ertoe gehouden alle mogelijke maatregelen te nemen om geurhinder te vermijden.
Mest moet geladen worden derwijze dat niets ervan de openbare weg kan
bevuilen en de ladingen moeten altijd van een dekzeil voorzien zijn. Mest die op de openbare weg terecht komt, moet men onmiddellijk verwijderen. De plaats waar mest gelegen heeft moet nadien volkomen gereinigd worden.
Het is verboden mest te lozen of te storten in openbare rioleringen, in oppervlaktewateren en op openbare wegen, bermen en andere plaatsen dan cultuurgronden.
Opslag van mest, zelfs tijdelijk, is verboden op minder dan 100 meter van een gebouw. Uitgespreide mest of aal moet binnen de 24 uur ondergewerkt worden.
Het vervoer van stoffen die van aard zijn ongezonde uitwasemingen te verspreiden, moet geschieden in dichtgesloten vaten of recipiënten teneinde geen geuren te
verspreiden. Voor hetzelfde vervoer moet gebruik gemaakt worden van hermetisch gesloten wagens, die onmiddellijk na ontlading moeten gekuist en ontsmet worden. Het vervoer van beenderen of andere afval van dierlijke aard mag slechts geschieden in hermetisch gesloten wagens of bakken, na besproeiing van deze stoffen met een ontsmettend of reukopnemend product (creoline of cloroben).
HOOFDSTUK III – DE OPENBARE VEILIGHEID EN DE VLOTTE DOORGANG
Afdeling 1. Samenscholingen, betogingen, optochten en evenementen
Art. 42. Aanvragen van evenementen
Wie een evenement wilt organiseren in een van beide gemeentes dient daarvoor de nodige meldingen en/of aanvragen in te dienen. Deze variëren naargelang de aard en omvang van het evenement. De modaliteiten en toelatingsvoorwaarden dienen geraadpleegd te worden op de website van de gemeente waar het evenement zal plaatsvinden.
Art. 43. Manifestaties in de openbare ruimte
Samenscholingen, optochten, betogingen en alle andere manifestaties op de openbare weg of op een niet-overdekte plaats zijn enkel toegelaten mits voorafgaandelijke schriftelijke toestemming van de burgemeester.
Elke kennisgeving van samenscholingen, betogingen, en optochten moet schriftelijk geschieden, tenminste 10 werkdagen vóór de voorziene datum van de betoging, samenscholing of optocht. Deze kennisgeving moet volgende inlichtingen bevatten:
- de naam,
- het adres en het telefoonnummer van de organisator(en),
- het voorwerp van het evenement,
- de datum en het tijdstip voor de bijeenkomst,
- de geplande route,
- de voorziene plaats en tijdstip voor het einde van het evenement
- en in voorkomend geval er een meeting wordt gehouden bij de afsluiting van het evenement de raming van het aantal deelnemers en de beschikbare vervoermiddelen
- de door de organisatoren voorziene ordemaatregelen.
De burgemeester kan bepaalde voorwaarden opleggen of bij gewichtige redenen (zoals gevaar om wanordelijkheden te verwekken, openbare rust te verstoren, een gevaar of belemmering van het verkeer inhouden,…) kan hij de samenkomst, optocht, betoging of andere manifestatie verbieden.
Elke persoon die deelneemt aan een samenscholing op de openbare weg dient zich te schikken naar de bevelen van de politie.
Art. 44. Het is verboden:
- enig voorwerp te dragen of voorhanden te hebben van dat gebruikt kan worden om te slaan, te steken of te verwonden, evenals het dragen van helmen of schilden is gedurende hogervermelde manifestaties verboden.
- de openbare weg te versperren of te belemmeren zodat het vrije verkeer van het publiek gehinderd wordt.
- kwaadwillige samenscholingen te organiseren, vermits deze gericht zijn op een verstoring
van de openbare orde en risico’s voor de gemeenschap in haar geheel kunnen meebrengen.
- in voor het publiek toegankelijke plaatsen het gezicht geheel of gedeeltelijk te bedekken of te verbergen, zodat men niet herkenbaar is. Het in het voorgaande lid voorziene verbod geldt niet voor evenementen, activiteiten met commerciële doeleinden en culturele en sportieve manifestaties die de burgemeester bepaalt.
Afdeling 2. Hinderlijke of gevaarlijke activiteiten in de openbare ruimte
Art. 45. Algemeen
Het is verboden in openbare ruimten, in voor het publiek toegankelijke plaatsen en in private domeinen, behoudens vergunning van de bevoegde overheid, over te gaan tot een activiteit die de openbare veiligheid of de veilige en vlotte doorgang in het gedrang kan brengen.
Verkeersborden en signalisatieborden geplaatst op het grondgebied van de gemeente mogen uitsluitend Nederlandstalige vermeldingen bevatten. Deze bepaling is ook van toepassing op de aannemer of derden die de taalwetgeving niet naleeft.
Art. 46. Vogelschrikkanonnen
Het gebruik van vogelschrikkanonnen of soortgelijke toestellen voor het verjagen van vogels bij het beschermen van de akkerbouw, tuinbouw en fruitteelt is enkel toegestaan na schriftelijke toelating van de burgemeester. De aanvraag wordt gemotiveerd en moet toelaten de mogelijke hinder van de installatie te beoordelen.
Luchtdrukkanonnen mogen enkel opgesteld worden op meer dan 300 meter van de dichtstbij gelegen woning en 200 m van de openbare weg. De opening van het kanon dient steeds in de meest gunstige richting te worden geplaatst ten aanzien van de hindergevoelige plaatsen.
Het is verboden deze toestellen te laten werken tussen 19 uur en 9 uur. De ontploffingen moeten beperkt worden tot 6 knallen per uur. De toelating kan maximaal voor een duur van 3 weken na mekaar worden toegestaan uitsluitend in de periode van 15 april tot 15 juni.
Verder gebruik vereist het indienen van een nieuwe aanvraag. De toelating kan worden geschorst of ingetrokken indien overmatige hinder wordt vastgesteld of de bepalingen van dit artikel wordt overtreden.
Art. 47. Xxxxxxxxxxx werken
Voor de toepassing worden in dit artikel de werkzaamheden bedoeld die buiten de openbare weg uitgevoerd worden en die de weg kunnen bevuilen of de veiligheid of de gemakkelijkheid van doorgang kunnen belemmeren. De burgemeester kan de nodige veiligheidsmaatregelen voorschrijven.
Werkzaamheden die stof of afval op de openbare weg of de omringende eigendommen kunnen verspreiden mogen pas aangevat worden nadat er schermen of zeil/banner/spandoek aangebracht zijn.
Het materiaal van het scherm of zeil/banner/spandoek en het ontwerp van een eventueel opschrift of tekening moeten goedgekeurd worden door de burgemeester.
De bouwheer is verplicht de burgemeester minstens 24 uur voor het begin van de werkzaamheden op de hoogte te brengen van de aanvang.
Indien de weg door de werkzaamheden wordt bevuild, moet de uitvoerder van de werken hem onverwijld opnieuw schoonmaken.
Art. 48. Activiteiten op de openbare ruimte
Het is verboden voor ieder persoon die op de openbare ruimte een activiteit uitoefent, ongeacht of hij hiervoor een vergunning heeft gekregen:
- de toegang tot openbare of private gebouwen of bouwwerken te belemmeren;
- anderen op hinderlijke wijze op te houden in of op een voor het publiek toegankelijke ruimte door die plaats te gebruiken voor een ander doel dan waarvoor het bestemd is (bushokje, portaal, parkeergarages, speelpleinen, begraafplaatsen…).
- vergezeld te zijn van een agressief dier;
- zich dreigend op te stellen of ongeoorloofd gedrag te vertonen;
- de doorgang van voorbijgangers te verhinderen;
- deze activiteit op de rijweg uit te oefenen behoudens in uitzonderlijke gevallen zoals vb. een autoloze zondag.
In geval van overtreding van onderhavig artikel kan de politie of de gemachtigde ambtenaar de activiteit onmiddellijk doen stopzetten onverminderd de mogelijke bestraffing.
Art. 49. Speelterreinen
De toestellen ter beschikking gesteld van het publiek op gemeentelijke speelterreinen of speeltuinen moeten zo gebruikt worden dat de openbare veiligheid en rust niet in het gedrang komen.
De plaatsen die voor welbepaalde spelen of sporten voorbehouden zijn, mogen niet gebruikt worden voor andere spelen, of sporten of voor andere doeleinden die schade aan het terrein kunnen toebrengen of die de gebruikers ervan kunnen hinderen.
Kinderen onder de zeven jaar dienen vergezeld te zijn van een van hun ouders of de persoon aan wiens hoede ze werden toevertrouwd.
De gemeente is niet aansprakelijk voor gebeurlijke ongevallen op een gemeentelijk speelterrein dat uitgerust is volgens de normen betreffende de veiligheid zoals bepaald in de reglementering.
De toestellen ter beschikking gesteld van het publiek op gemeentelijke speelterreinen moeten worden gebruikt waarvoor ze dienen.
Afdeling 3. Privatieve ingebruikname van de openbare ruimte
Art. 50. Privatieve ingebruikname van de openbare ruimte
Behoudens toelating van het college van burgemeester en schepenen en onverminderd de wettelijke en reglementaire bepaling inzake stedenbouw is het verboden:
- Iedere privatieve bovengrondse en ondergrondse ingebruikneming van de openbare ruimte zoals een vastgehecht, opgehangen, geplaatst of achtergelaten voorwerp, waardoor schade berokkend kan worden aan de veiligheid of de vlotte doorgang;
- de installatie op hoge delen van gebouwen of tegen de gevels van huizen, van voorwerpen die gevaar kunnen veroorzaken door hun val, ook al steken ze niet uit over de openbare weg.
De voorwerpen die geplaatst werden op vensterbanken en vastgehouden worden door een stevig bevestigde voorziening die niet boven de openbare weg uitsteekt, zijn vrijgesteld van deze bepaling.
Onverminderd de bepalingen van het verkeersreglement mag geen enkel voorwerp, zelfs gedeeltelijk, de voorwerpen van openbaar nut waarvan de zichtbaarheid volledig moet verzekerd zijn, verbergen.
De voorwerpen die in strijd met dit artikel zijn geplaatst, vastgehecht of opgehangen, dienen op het eerste verzoek van de politie of van een gemachtigde ambtenaar verwijderd te worden. Bekomen vergunningen dienen steeds zichtbaar aangeplakt te worden in de directe nabijheid van de ingebruikneming van de openbare ruimte.
Art. 51. Uitstallen van goederen
Onverminderd de andere bij onderhavig reglement voorziene bepalingen mag niemand, ook niet tijdelijk, goederen zoals o.a. stoelen, banken, tafels, windschermen, uitstalramen in de openbare ruimte uitstallen zonder toelating van de bevoegde overheid.
In geval van overtreding van dit artikel dienen deze op het eerste verzoek van de politie of van een gemachtigde vaststeller te worden verwijderd.
Art. 52. Reclame en drukwerk
Het is verboden zonder toelating van de burgemeester reclame te maken, drukwerken of om het even welke tekeningen uit te delen in openbare ruimten of er een bedrijf of beroep uit te oefenen. Deze bepaling is niet van toepassing op geschriften, drukwerk in verband met verkiezingen, politiek, filosofie, met religieus karakter. De personen die optreden als omroeper, verkoper of verdeler van kranten, publicaties, tekeningen, gravures, advertenties en reclame en allerhande drukwerken in straten en andere openbare ruimten, mogen zonder toelating geen materiaal gebruiken voor de uitoefening van die activiteit, behalve voor wat betreft de voor de gemeente voorbehouden standplaats op de openbare markt.
De verdelers van kranten, documenten, tekeningen, gravures, advertenties en drukwerken zorgen ervoor dat wat er door het publiek op de grond wordt gegooid, opgeraapt wordt.
Het is verboden voor omroepers, verkopers of verdelers van kranten, documenten, drukwerken of reclame:
- reclame of drukwerk op voertuigen te bevestigen, behoudens toelating van de burgemeester,
- voorbijgangers aan te klampen, te volgen of lastig te vallen,
- stapels kranten, documenten, enz. achter te laten op de openbare weg of op de drempel van deuren en vensterbanken van gebouwen.
Het college van burgemeester en schepenen kan de administratieve schorsing of de administratieve intrekking van de toelating uitspreken als diens houder de daaraan verbonden voorwaarden niet naleeft of als hij een bepaling van onderhavig artikel schendt.
Indien de overtreder van deze bepalingen geen toelating heeft moet hij, de zaken onmiddellijk reinigen of wegnemen, zo niet houdt de gemeente zich het recht voor het te doen op kosten en op risico van de overtreder.
Art. 53. Werkzaamheden
Zonder voorafgaande schriftelijke toelating van het college van burgemeester en schepenen mogen op de openbare ruimte geen laad- of hijstoestellen, containers of ander bouwwerfmateriaal geplaatst worden.
Art. 54. Voorwerpen buitenkant gebouw
Het is verboden lange of omvangrijke voorwerpen vanuit een gebouw op de openbare weg te laten uitsteken zonder de nodige voorzorgsmaatregelen te nemen om de veiligheid van de voorbijgangers te waarborgen. Dezelfde voorzorgsmaatregelen dienen in acht te worden genomen bij het openen van buitenzonneblinden, beweegbare luiken of zonnegordijnen die op de gelijkvloerse verdieping geplaatst zijn indien het gebouw aan de openbare weg grenst.
Afdeling 4. Het gebruik van gevels van gebouwen
Art. 55. Huisnummer
Iedere eigenaar van een gebouw is verplicht het door de gemeente toegekende huisnummer goed zichtbaar aan de straatkant aan te brengen, zodat het zichtbaar is vanaf de openbare weg. In flatgebouwen moet elk appartement op de ingangsdeur een nummer dragen dat overeenstemt met het nummer van de brievenbus.
Het is verboden op welke manier dan ook de toegekende huisnummers en straatnaamborden te verbergen, af te rukken, te beschadigen of te doen verdwijnen.
Als werken aan het gebouw de verwijdering van het huisnummer vereisen, dient dit nummer ten laatste acht dagen na de beëindiging van de werken te worden hersteld.
Niet geoorloofde nummers mogen door de bevoegde overheid weggenomen worden op kosten van de overtreder, onverminderd de strafbepalingen in huidig reglement.
Als het pand achter de rooilijn staat kan de gemeentelijke overheid verplichten het huisnummer aan de weg te laten aanbrengen.
Art. 56. Openbaar gebruik van de gevel
Eigenaars, vruchtgebruikers, huurders, bewoners of om het even welke verantwoordelijken van een gebouw, dienen zonder dat dit voor hen enige schadeloosstelling teweegbrengt, op de gevel of topgevel van hun gebouw, ook wanneer dit zich buiten de rooilijn bevindt, en in dit geval eventueel langs de straatkant, het aanbrengen toe te staan van:
1° een plaat met de aanduiding van de straatnaam van het gebouw; 2° alle verkeerstekens;
3° alle tekens, uitrustingen en houders van leidingen die van belang zijn voor de openbare veiligheid;
4° openbare verlichting.
Afdeling 5. Algemene maatregelen ter voorkoming van schendingen van de openbare veiligheid
Art. 57. Algemeen
Het is verboden de geluidssignalen en lichtsignalen van brandweer, lokale of federale politie en andere hulpdiensten na te bootsen.
Iedere bedrieglijke of nodeloze oproep naar politie- of hulpdiensten, of bedrieglijk gebruik van een praatpaal of signalisatietoestel bestemd om de veiligheid van de gebruikers te vrijwaren, is verboden.
Art. 58. Onbewoonde gebouwen en terreinen
Het is verboden de openbare veiligheid in het gedrang te brengen door gebrek aan herstelling of onderhoud van onbewoonde gebouwen.
De eigenaar is verplicht gepaste maatregelen te nemen om de toegang tot de onbezette gebouwen te voorkomen. Indien de eigenaar na een schriftelijke ingebrekestelling van het gemeentebestuur niet binnen de gestelde termijn reageert, kan de gemeente zich het recht voorbehouden gepaste maatregelen te nemen op kosten en op risico van de overtreder.
De afsluitingen, schutsels, omheiningen die verankerd zijn in de grond en niet-bebouwde terreinen begrenzen, evenals deze welke bevestigd zijn aan gebouwen, moeten stevig vastgemaakt zijn opdat ze, zelfs door krachtige windstoten, niet kunnen wegwaaien of vallen. De stabiliteit en verankering moeten regelmatig nagekeken worden.
Art. 59. Gebruik van openbare nutsvoorzieningen
Enkel de daartoe bevoegde personen mogen kranen van leidingen of kanaliseringen, schakelaars van de openbare verlichting, openbare uurwerken, signalisatieapparaten, alsook uitrustingen voor telecommunicatie die zich bevinden op of onder de openbare weg of in openbare gebouwen bedienen.
Art. 60. Beledigingen (art. 448 Sw.)
Hij die hetzij door daden, hetzij door geschriften, prenten of zinnebeelden iemand beledigt in een van de volgende omstandigheden, wordt bestraft met een gemeentelijke administratieve geldboete:
- Hetzij in openbare bijeenkomsten of plaatsen;
- Hetzij in tegenwoordigheid van verscheidene personen, in een plaats die niet openbaar is, maar toegankelijk voor een aantal personen die het recht hebben er te vergaderen of ze te bezoeken;
- Hetzij om het even welke plaats, in tegenwoordigheid van de beledigde en voor getuigen;
- Hetzij door geschriften, al dan niet gedrukt, door prenten of zinnebeelden, die aangeplakt, verspreid of verkocht, te koop geboden of openlijk tentoongesteld worden;
- Hetzij ten slotte door geschriften, die niet openbaar gemaakt, maar aan verscheidene personen toegestuurd of meegedeeld worden.
De beledigingen die betrekking hebben op dragers van het openbaar gezag of de openbare macht, vallen buiten deze bepaling en zijn onderwerp van een gerechtelijk proces-verbaal.
Art. 61. Bedelverbod
Het is verboden te bedelen in de straten, pleinen en in voor publiek toegankelijke inrichtingen in de volgende gebieden:
- Aan de ingang (en op de parking) van winkelketens;
- Op minder dan 100 meter afstand van scholen, jeugdcentra, sportinfrastructuren en overheidsdiensten;
- Op minder dan 100 meter afstand van publiek toegankelijke plaatsen waar evenementen, markten of braderijen plaatsvinden;
Het is verboden op het gehele grondgebied van de gemeente zowel in de openbare ruimte als in elke voor het publiek toegankelijke plaats te bedelen door:
- het op een opdringerige of agressieve wijze aanklampen van voorbijgangers;
- zich verbaal opdringerig te gedragen;
- de vlotte doorgang van het voetgangers- en andere verkeer te hinderen of te belemmeren;
- zich te begeven tussen de tafels van een horecaterras;
- op de rijbaan of ten aanzien van bestuurders of passagiers, onder meer op of in de nabijheid van kruispunten, om een aalmoes te vragen.
Indien de overtreder na een eerste aanmaning van de politie geen einde stelt aan de overtreding, wordt dit aanzien als een ordeverstoring die aanleiding kan geven tot de toepassing van art 31 van de Wet op het Politieambt.
Art. 62. Plaatsverbod
Het is verboden het plaatsverbod opgelegd door de burgemeester op basis van artikel 134 sexies van de Nieuwe Gemeentewet niet te respecteren.
Art. 63. Belemmeren vlotte doorgang
Het is verboden personen de vlotte doorgang te belemmeren, hen op enigerlei wijze te intimideren of hen ongewenst na te roepen, te beledigen, aan te klampen of na te lopen.
Art. 64. Verbod tot betreden van andermans landbouwgronden
Zonder daartoe gerechtigd te zijn door de eigenaar of de beheerder ervan:
- Loopt of rijdt niemand op andermans landbouwgrond;
- Laat niemand honden, vee, trek-, last- of rijdieren over andermans landbouwgrond lopen.
Afdeling 6. Verbod op wapens
Art. 65. Verbod op wapens
Het gebruik van schiettuigen en het werpen, gooien of stoten van voorwerpen, die kunnen beschadigen, is verboden op de openbare weg, alsmede in de nabijheid ervan wanneer er gevaar bestaat dat een projectiel gebruikers van de openbare weg of omwonenden kan verwonden of hun eigendommen kan beschadigen of vernielen.
Deze bepaling is niet van toepassing op de sportdisciplines en spelen die in adequate installaties worden verricht, noch op darts of jeu-de-boules op andere plaatsen dan in de openbare ruimte. Wapens en munitie, gebruikt in strijd met de bepalingen in deze afdeling, worden in beslag genomen en verbeurdverklaard.
Afdeling 7. Bijzondere bepalingen bij sneeuw of vrieskou, ijs, ijzel
Art. 66. Openbare weg en voetpaden
De met sneeuw, ijs of ijzel bedekte voetpaden moeten vrijgemaakt of slipvrij gemaakt worden over twee derde van hun breedte, met een minimum van 1,50 m. Deze verplichting berust op de (mede-)eigenaars, huurders of vruchtgebruikers.
De sneeuw moet aan de rand van het voetpad opgehoopt worden en mag niet op de rijweg gegooid worden. De rioolkolken en straatgoten moeten vrij blijven.
Art. 67. Het is verboden op de openbare weg:
- water te gieten of te laten vloeien bij vriesweer;
- glijbanen aan te leggen;
- sneeuw of ijs te storten dat afkomstig is van private domeinen.
Art. 68. Kanalen, waterbekkens en waterlopen
Het is verboden zich op het ijs te begeven van kanalen, vijvers, beken, grachten, waterbekkens en waterlopen, zonder toelating van de bevoegde autoriteiten.
Afdeling 8. Verhuizingen, laden en lossen, uitzetting
Art. 69. Verhuizingen, laden en lossen
Er mogen geen meubels of andere goederen geladen of gelost worden tussen 22 en 7 uur zonder toelating van de bevoegde overheid.
Bij het vervoeren, hanteren, laden en lossen van voorwerpen of andere goederen op de openbare weg moet er overeenkomstig de wegcode op gelet worden dat de voetgangers niet verplicht worden het voetpad te verlaten, dat ze zich nergens tegen stoten of dat ze zich niet verwonden, dat noch de veiligheid noch de vlotte doorgang, noch de openbare rust in het gedrang komen.
Art. 70. Uitzetting
Wanneer om welke reden dan ook een persoon uit het huis dat hij/zij bewoont, wordt uitgedreven en diens goederen op de openbare weg worden gezet, moet deze persoon ze op het moment van de uitzetting verwijderen.
Wat betreft het recht van eigendom van de goederen en de verkoop, worden de bepalingen zoals opgenomen in de artikelen 3.58 en 3.59 Burgerlijk wetboek nageleefd. Zes maanden na de vondst, kan de gemeente over de goederen beschikken. In geval van verkoop wordt de opbrengst ter beschikking van de eigenaar of van zijn rechtverkrijgende gehouden tot het verstrijken van de termijn die nodig is voor de verkrijging, namelijk vijf jaar na opname in het register van de gemeente waar de aangifte is gebeurd voor zover de oorspronkelijke eigenaar zich niet kenbaar heeft gemaakt.
De eigenaar kan de zaak, dan wel de opbrengst ervan, terugvorderen uit handen van de gemeente. Hij is verplicht de redelijke kosten van bewaring, behoud en opsporing te vergoeden.
HOOFSTUK IV – DE OPENBARE RUST
Art. 71. Geluidsoverlast (art. 561.1° Sw.)
Enkel als hogere wetgeving niet van toepassing is, gelden de volgende bepalingen tot bestrijding van de geluidshinder op het grondgebied van de gemeente.
Het is verboden zich tussen 22.00 uur en 07.00 uur schuldig te maken aan nachtgerucht of nachtrumoer, met welk middel dan ook, waardoor de rust van de inwoners kan worden verstoord.
Iedereen is verplicht zich zodanig te gedragen dat anderen niet meer dan noodzakelijk door geluid gehinderd worden. Elk gerucht of rumoer bij dag is verboden, wanneer het zonder
noodzaak wordt veroorzaakt, wanneer het te wijten is aan een gebrek aan voorzorg en wanneer het van aard is de rust van de inwoners te verstoren.
Art. 72. Niet-hinderlijk geluid
In beginsel wordt een geluid als niet-hinderlijk beschouwd wanneer het gevolg is van, o.a. (niet-limitatieve opsomming):
1. Werken aan de openbare weg of voor aanleg van openbare nutsvoorzieningen, uitgevoerd met toestemming van de daartoe bevoegde overheid of in opdracht van die overheid;
2. Werken die op werkdagen en zaterdagen aan private eigendommen worden uitgevoerd, waarvoor de bevoegde overheid een vergunning heeft verleend, en van verbeterings-, verbouwings- of onderhoudswerken aan dergelijke eigendommen die zonder vergunning kunnen worden uitgevoerd, en waarbij de nodige voorzorgen worden getroffen om overdreven of niet noodzakelijk lawaai te voorkomen;
3. Werken of handelingen die dringend of zonder verder uitstel moeten worden uitgevoerd ter bescherming van personen of eigendommen, of ter voorkoming van rampen;
4. Een door het gemeentebestuur vergunde manifestatie of activiteit, voor zover de in de vergunning opgelegde voorwaarden worden nageleefd.
5. Spelende kinderen overdag, in zoverre de spelen de openbare rust niet storen door het gebruik van pyrotechnisch materiaal, geluidsversterking en/of motoren.
6. Veldwerkzaamheden in het kader van land- en tuinbouwactiviteiten door land- en tuinbouwwerktuigen op het veld, of het weghalen en aanleveren van veldproducten, met dien verstande dat bij nachtgerucht, het de normale uitoefening van het beroep betreft, in normale en gewone voorwaarden, dat de activiteiten noodwendig zijn en er redenen zijn waarom die bezigheid niet evengoed overdag kan uitgevoerd worden;
7. Het luiden van kerkklokken.
Art. 73. Alarmsystemen
Alarmsystemen op voertuigen of van woningen mogen niet voor onnodige of overdreven geluidshinder zorgen.
Afdeling 1. Hinderlijke activiteiten
Art. 74. Verstoren van plechtigheden
Niemand verstoort plechtigheden van levensbeschouwelijke aard door geluid of andere daden.
Art. 75. Laden en lossen
Tussen 22 en 7 uur worden aangevoerde goederen en verpakkingen niet gelost of geladen, tenzij de burgemeester daarin toestemt. Het lossen gebeurt altijd zo stil mogelijk om de inwoners niet te storen.
Art. 76. Geluidsoverlast van muziek
Bij inbreuken, kan de politie:
- De stopzetting van de muziek of het geluid bevelen of de voor publiek toegankelijke plaats ontruimen om de openbare rust en orde te herstellen.
- De muziekinstallaties of toestellen bedoeld voor de emissie van geluid, waarmee deze overtredingen gepleegd worden, in beslag nemen. In dat geval worden ze, op verzoek van de bezitter of eigenaar, teruggegeven aan de bezitter of eigenaar op de eerstvolgende werkdag tijdens de bureau-uren. Er is enkel een tijdelijke onttrekking om er vrij over te beschikken, dit ter vrijwaring van de openbare rust (Art 135§2 van de Nieuwe Gemeentewet).
Art. 77. Geluidsoverlast in publiek toegankelijke inrichtingen
Onverminderd de toepassing van de Vlaamse milieuwetgeving, is het verboden in openbare drankgelegenheden muziek te maken van 24 tot 10 uur. Tijdens de weekeinden – van vrijdagavond tot maandagmorgen – geldt het verbod van 3 tot 10 uur. De burgemeester kan hierop bij algemene of individuele maatregel uitzonderingen bepalen.
Bij inbreuken op de bepalingen van deze titel, kan de politie:
- de stopzetting van de muziek of het geluid bevelen of de voor publiek toegankelijke plaats ontruimen om de openbare rust en orde te herstellen;
- de muziekinstallaties of toestellen bedoeld voor de emissie van geluid, waarmee deze overtredingen gepleegd worden, in beslag nemen. In dat geval worden ze, op verzoek van de bezitter of eigenaar, teruggegeven aan de bezitter of eigenaar op de eerstvolgende werkdag tijdens de bureau-uren.
Als de wanorde of het lawaai blijft aanhouden, kan de burgemeester overeenkomstig artikel 135 §2 van de Nieuwe Gemeentewet iedere maatregel nemen die hij nuttig acht om een einde te stellen aan de storing, meer bepaald door de tijdelijke sluiting van het etablissement of schorsing van een noodzakelijke vergunning te bevelen gedurende de uren en voor de duur die hij bepaalt en dit gedurende een periode van maximum 3 maanden, of door het tijdelijk plaatsverbod van een maand, tweemaal hernieuwbaar.
Art. 78. Modelvoertuigen
Zonder voorafgaandelijke machtiging van de burgemeester, is het verboden in de openbare ruimte, bezig te zijn met op afstand bestuurde modelvliegtuigen, -boten of –wagens of andere met motoren aangedreven speeltuigen en experimenteertuigen waarvan het voortgebrachte geluid de openbare rust verstoort.
Het toegelaten gebied moet gelegen zijn op minstens 1000 meter van private woningen. De gebruikte tuigen dienen op minimum 500 meter van de private woningen te blijven.
Art. 79. Opvoeringen bestemd voor de openbare ruimte
Zonder de voorafgaande en schriftelijke toelating van de burgemeester is verboden, het geven van stemopvoeringen, instrumentale of muzikale uitvoeringen, evenals in het algemeen het gebruik van geluidsversterkers, luidsprekers, muziekinstrumenten of andere geluidsinstallaties en dit in de openbare ruimte en buiten en binnen gebouwen wanneer de uitzending bestemd is om in de openbare ruimte gehoord te worden.
Niettegenstaande de voormelde toelating, mag het geluid geen aanleiding geven tot gerechtvaardigde klachten.
Een toelating van de burgemeester is niet vereist buiten de openbare ruimte, indien het geluid niet bestemd is om in de openbare ruimte gehoord te worden en voor zover het
geluid niet als hinderlijk kan worden beschouwd of voor zover het geen aanleiding geeft tot gerechtvaardigde klachten.
Art. 80. Gebruik van motorische werktuigen
Het gebruik van houtzagen, kettingzagen, bosmaaiers, grasmaaiers of andere werktuigen aangedreven door ontploffings- en/of elektrische motoren is alleen toegestaan tussen 7 en 22 uur. Op zondagen en wettelijke feestdagen is het gebruik van dergelijke toestellen verboden.
Dit artikel is niet van toepassing voor de normale exploitatie van landbouwgronden.
Als de omstandigheden dat vereisen, kan door de burgemeester bij hoogdringendheid een schriftelijke toelating worden verleend, die bij de eerste vraag van de politie kan worden voorgelegd.
Afdeling 2. Geluidsoverlast – Milieu
Art. 81. Geluidssterkte
Elk geluid, in open lucht gemeten, waarvan de sterkte meer bedraagt dan 75 dB(A) tussen 7 uur en 22 uur wordt als hinderlijk beschouwd en is verboden.
Art. 82. Geluidsmetingen - parameters
Geluidsmetingen worden uitgevoerd conform de Vlaamse milieuwetgeving. Het college van burgemeester en schepenen kan gebruikmaken van alternatieve meetparameters (bv. LCeq, T) of andere meetomstandigheden of parameters opleggen.
Afdeling 3. Geluidsgolven vanuit voertuigen of motoren
Art. 83. Muziek afkomstig uit voertuigen
Het is de bestuurder van een voertuig verboden elektronisch versterkte muziek die hoorbaar is buiten het voertuig te produceren of toe te laten dat dergelijke muziek wordt geproduceerd. De overtredingen tegen deze bepaling, die aan boord van voertuigen worden begaan, worden verondersteld door de persoon op wiens naam het voertuig staat ingeschreven te zijn begaan, tot bewijs van het tegendeel.
Art. 84. Geluid geproduceerd door motorvoertuigen
Motorvoertuigen, motorfietsen en bromfietsen en in het algemeen alle verkeersmiddelen veroorzaken overdag en 's nachts geen abnormaal geluid, door:
− een ongewone wijze van besturen;
− het herhaaldelijk gas te geven in de vrijloop;
− het laten draaien van de motor als het voertuig stilstaat;
− het wegnemen of niet vervangen van een defecte uitlaat;
− een onoordeelkundig gebruik van remmen en dergelijke meer.
Art. 85. Proef- of warmdraaien van motoren
Niemand test op de openbare ruimte motoren of laat ze er proef- of warmdraaien, als ze niet uitgerust zijn met de wettelijk voorgeschreven geluiddempers. Deze handelingen mogen ook niet op privaat domein en in gebouwen als bovenvermelde geluidsnormen daarbij worden overschreden.
Art. 86. Overige motorisch aangedreven tuigen
Onverminderd de bepalingen van het Vlaams reglement betreffende de milieuvergunning, gebruikt niemand door motoren aangedreven speeltuigen, experimentele tuigen en voertuigen om er oefeningen, vertoningen, persoonlijke of groepsvermakelijkheden of wedstrijden mee te houden of te organiseren, tenzij de burgemeester schriftelijk daarin heeft toegestemd.
Art. 87. Gestationeerde koelwagens
In de openbare ruimte gestationeerde vrachtwagens met een in werking zijnde automatische koeling worden op minimum 100 m van bebouwing gestald.
Afdeling 4. Lichtpollutie
Art. 88. Privéverlichting
Privéverlichting valt niet op aangrenzende percelen, gebouwen of de openbare weg en verstoort door weerkaatsing ook niet de nachtrust van de omwonenden. Lichtbronnen in openlucht mogen de normale intensiteit van de openbare verlichting niet overschrijden. De verlichting is dermate geconcipieerd dat niet-functionele lichtoverdracht naar de omgeving maximaal wordt beperkt. Klemtoonverlichting mag uitsluitend gericht zijn op de inrichting of onderdelen ervan. Het licht dat buiten het doelgebied terecht komt, moet afgeschermd worden.
Art. 89. Lasers
Het in de lucht projecteren (rechtstreeks of door weerkaatsing) van stilstaande of bewegende lichtstralen of lasers van groot vermogen en lichtintensiteit is verboden.
In afwijking van het voorgaande is de burgemeester ertoe gemachtigd toestemming te verlenen om een laserprojectie uit te voeren. Die toelating zal enkel uitgereikt worden aan publiek toegankelijke evenementen die door of in samenwerking met de gemeente georganiseerd worden. Alle andere aanvragen, dus ook die van particulieren, worden formeel geweigerd.
Afdeling 5. Schadelijke middelen
Art. 90. Schadelijke middelen
Het is verboden om schadelijke middelen zoals lachgas of alcoholgas te verhandelen of te bezitten indien de handel of het bezit gericht is op het oneigenlijk gebruik van het middel met als doel het bekomen van een roeseffect.
Onverminderd de gemeentelijke administratieve sancties en maatregelen zoals voorzien in hoofdstuk IX van deze verordening, kan de politie bij inbreuken op dit artikel de schadelijke middelen in beslag nemen ter vernietiging. Onverminderd de toepassing van de gemeentelijke administratieve sanctie kunnen gemaakte kosten steeds worden teruggevorderd van de overtreder.
Afdeling 6. Alcoholgebruik in de openbare ruimten
Art. 91. Alcoholgebruik en overlast in de openbare ruimte
Het is verboden in de openbare ruimte, buiten de terrassen en andere toegelaten plaatsen speciaal bestemd voor dit doel, alcoholhoudende dranken te gebruiken en hierdoor de openbare rust te verstoren en/of de openbare veiligheid in gedrang te brengen en/of
openbare overlast te veroorzaken. Het bezit van geopende recipiënten die alcoholhoudende dranken bevatten wordt gelijkgesteld met het gebruik beoogd in dit artikel.
De alcohol die wordt aangetroffen kan door de politie in beslag genomen worden. Ook ongeopende recipiënten mogen in beslag genomen worden bij openbare dronkenschap.
Art. 92. Alcoholperimeter tijdens evenementen
Het college van burgemeester en schepenen kan, na advies van de korpschef en/of bevoegde gemeentelijke diensten, tijdelijk een perimeter vaststellen waar het verboden is om alcoholhoudende dranken (gedistilleerde of gegiste dranken al dan niet in gemixte vorm) te verkopen, aan te bieden, zelfs kosteloos, en te verbruiken op de openbare ruimte. Vergunde horecazaken (inclusief terrassen en aanhorigheden) die zich in de vastgestelde perimeter bevinden zijn vrijgesteld.
Deze beslissing kan genomen worden naar aanleiding van bepaalde risicodragende evenementen en dient om de openbare orde en veiligheid te vrijwaren en buitensporig alcoholgebruik tegen te gaan.
Het bezit van geopende recipiënten die alcoholhoudende dranken bevatten op de openbare ruimte wordt gelijkgesteld met het gebruik bepaald in onderhavig artikel. De alcohol die wordt aangetroffen binnen de vastgestelde perimeter, kan door de politie in beslag genomen worden. Ook ongeopende recipiënten mogen in beslag genomen worden bij openbare dronkenschap of indien de politie een vermoeden van later gebruik binnen de vastgelegde perimeter heeft.
De organisator van het evenement wordt gelijktijdig met de goedkeuring van het evenementendossier geïnformeerd over een dergelijk besluit van het college van burgemeester en schepenen. De organisator is ertoe gehouden deze maatregel kenbaar te maken aan de bezoekers van het evenement.
Dit artikel is van toepassing op alle personen die zich in de vooropgestelde perimeter bevinden.
HOOFDSTUK V – DIEREN
Art. 93. Dieren aan de leiband
De eigenaars, bezitters of bewakers van honden en andere dieren moeten deze aangelijnd laten rondlopen in een openbare ruimte of een voor het publiek toegankelijke plaats.
Deze verplichting geldt niet voor honden die gebruikt worden tijdens de jacht, die een kudde begeleiden, die voor reddingsoperaties ingezet worden, voor politiehonden of blindengeleidehonden.
De bewaking dient zodanig te zijn dat de begeleider de hond elk ogenblik kan beletten om personen of dieren te intimideren of lastig te vallen, voertuigen te bespringen of private eigendommen te betreden.
Het is verboden honden te laten begeleiden door personen die de hond niet onder controle kunnen houden.
Onbewaakte loslopende dieren, aangetroffen in openbare ruimten of voor het publiek toegankelijke plaats, worden door de bevoegde personen of in opdracht van de bevoegde
personen gevangen en overgebracht naar het dierenasiel of andere geschikte locaties, onverminderd de bepalingen van de wet op het politieambt en de wet op het dierenwelzijn.
Diegene die de dood of een zware verwonding van dieren of vee, aan een ander toebehorend, veroorzaken door het laten rondzwerven van kwaadaardige of woeste dieren, kan bestraft worden.
Onverminderd de toepassing van de gemeentelijke administratieve sanctie kunnen gemaakte kosten steeds worden teruggevorderd van de eigenaar.
Art. 94. Huisdieren
Honden of andere dieren mogen geen abnormale hinder veroorzaken voor de buren door aanhoudend geblaf , geschreeuw of gekrijs of ander aanhoudend geluid.
De houders zijn ertoe verplicht hun dieren onderdak en huisvesting te verlenen derwijze dat hun geluiden de buren niet kunnen storen.
Onverminderd de toepassing van artikel 135 van de Nieuwe Gemeentewet kan de burgemeester een passende maatregel nemen zoals het laten overgaan tot de inbeslagname van het dier en het te laten plaatsen in een dierenasiel, of te verplichten tot het dragen van een muilkorf, zo de eigenaar of de houder van het dier na een eerste waarschuwing geen passende maatregelen zou genomen hebben en de abnormale hinder zou aanhouden waarbij de openbare rust wordt verstoord.
Niemand stelt opzettelijk handelingen die een duivenliefhebber nadeel kunnen toebrengen. Alle hieraan verbonden kosten vallen ten laste van de eigenaar of de houder van het dier.
Art. 95. Voederen van dieren
Uitgezonderd de door het college van burgemeester en schepenen afgeleverde toelatingen is het verboden op de openbare ruimte eender welke materie voor de voeding van zwervende dieren of duiven achter te laten, te deponeren of te werpen, met uitzondering van voedsel voor vogels bij vriesweer en zwerfkatten in het kader van het zwerfkattenbeleid. Het voederen van zwerfkatten mag enkel indien je geregistreerd staat als voedervrijwilliger.
Art. 96. Dieren op speelterreinen
Indien aangekondigd is het verboden dieren binnen te brengen in speelterreinen met uitzondering van assistentiehonden, speciaal opgeleid om mensen met een beperking te begeleiden, politiehonden of honden die voor een reddingsoperatie worden ingezet.
Art. 97. Toegang met dieren
Het is verboden een dier binnen te brengen in de voor het publiek toegankelijke etablissementen waartoe dat dier geen toegang heeft, hetzij op basis van een intern reglement dat aan de ingang uithangt, hetzij door borden of pictogrammen die dat duidelijk maken met uitzondering voor honden die speciaal opgeleid zijn om blinden of andere mensen met een handicap te geleiden, dit alles onverminderd de wettelijke en reglementaire bepalingen betreffende de hygiëne van de lokalen en de personen in de voedingssector.
Art. 98. Slachten van dieren
- Voor zover het vlees uitsluitend bestemd is om te voorzien in de behoeften van de eigenaar en zijn gezin, is het slachten van gevogelte, klein gekweekt wild of konijnen, elders dan in een slachthuis, toegelaten.
- Het is verboden schapen, geiten, varkens of tweehoevig gekweekt wild te slachten, tenzij met een registratienummer van het FAVV en mits aangifte van iedere slachting bij het gemeentebestuur, ten laatste 2 werkdagen voor de slachting.
- Het slachten van gewervelde dieren kan enkel mits voorafgaande bedwelming en indien uitgevoerd door een bekwaam persoon.
- Rituele slachtingen thuis zijn te allen tijde verboden.
Art. 99. Invasieve soorten
De burgemeester kan in het kader van de bestrijding van invasieve soorten alle noodzakelijke maatregelen opleggen om verspreiding of uitzaaiing te voorkomen, zelfs op privédomein. Bij niet naleven van deze maatregelen kan de burgemeester de verwijdering laten uitvoeren op kosten van de overtreder. Een lijst met de invasieve soorten kan verkregen worden bij de milieudienst van de gemeente.
HOOFDSTUK VI – JEUGDLOKALEN: REGLEMENTERING MET BETREKKING TOT DE BRANDVEILIGHEID IN JEUGDLOKALEN
Art. 100. Structurele elementen van het gebouw
De structurele elementen van een gebouw met 2 bouwlagen (0 en 1) dienen een brandwerendheid van een half uur (R30) te bezitten. De structuur van het dak heeft een stabiliteit bij brand van een half uur. Ofwel is de binnenkant van het dak beschermd door een bouwelement met een brandweerstand van een half uur (R30).
Art. 101. Branddeuren en compartimentering keuken(s)
Als het totaal vermogen van de toestellen onder de 10 kW ligt is er geen compartimentering vereist. Als het vermogen van de aanwezige keukentoestellen de 10 kW overstijgt zijn er 2 opties:
1. Een aantal toestellen worden automatisch geblust waardoor die vermogens UIT de telling kunnen voor de bepaling van de 10 kW (erboven of er onder). Een automatische blusinstallatie dient over een ANPI-keuring te beschikken.
2. De keuken wordt volledig gecompartimenteerd (wanden, plafonds, deuren)
Art. 102. De aanwezigheid van een friteuse
1 losse huishoudelijke friteuse met een inhoud van maximaal 4L is toegelaten zonder bijkomende maatregelen indien voldaan wordt aan volgende voorwaarden:
• De friteuse staat op een vaste plaats met metalen afsluitdeksel in de buurt
• Er hangt een blusdeken in de onmiddellijke omgeving
• De friteuse is op een veilige manier uit te schakelen
• De friteuse bezit een CE-markering
• De friteuse wordt mee opgenomen in de telling van het totale vermogen zoals omschreven in artikel 140
• De olie wordt op regelmatige basis vervangen
• De jeugdvereniging neemt deel aan een sensibiliseringsmoment
Indien de friteuse meer dan 4L inhoud bevat, ongeacht of de 10 kW maximaal vermogen overschreden wordt of niet, is een automatisch blussysteem verplicht. Als de keuken over een buitendeur beschikt dient dit geen branddeur te zijn.
Art. 103. Gas(kook)toestellen
Gasovens en dergelijke mogen enkel aangesloten worden met een gekeurde metalen RHT- slang of een vaste leiding. Dit mag niet met een elastomeren darm gebeuren. De vaste bekledingsmaterialen onder, naast en boven kookfornuizen moeten vervaardigd zijn uit niet brandbare materialen.
Art. 104. Vluchtwegen
Er is een tweede vluchtweg voorzien per bouwlaag. Op het gelijkvloers is de eerste vluchtweg de hoofd in- en uitgang. De tweede vluchtweg wordt gerealiseerd door de aanwezigheid van een 2e deur die opendraait in de vluchtrichting (altijd ontgrendeld/of met paniekbar). Op de verdieping(en) is er de binnentrap als eerste evacuatieweg. De tweede vluchtweg wordt gerealiseerd door het plaatsen van een verankerde buitenladder. De deur of het raam dat toegang geeft tot de vluchtladder is vlot bereikbaar en steeds ontgrendeld. De ladderbomen steken 1m50 uit boven het instapniveau (houvast). Als de te overbruggen hoogte hoger is dan 3m dient er een kooi voorzien te worden rond de ladder.
Vluchtwegen dienen ten allen tijde vrij te zijn van hindernissen of obstakels die de evacuatie kunnen bemoeilijken.
De lengte van een doodlopende evacuatieweg bedraagt max. 15m.
Art. 105. Verwarming
Indien er met gas verwarmd wordt:
1. Gastoestellen van het type A dienen vervangen te worden.
2. Gastoestellen van het type B zijn enkel toegelaten onder volgende voorwaarden:
a. De installatie staat in een technisch, gecompartimenteerd lokaal met een goede verluchting en een branddeur EI130. Het lokaal is verder leeg.
b. Binnen de 2 jaar wordt de type B ketel vervangen door een type C ketel.
De ruimte waar de gasmeter opgesteld is dient degelijk verlucht te zijn. De onmiddellijke omgeving waar de gasmeter opgesteld is, moet vrij zijn van alle brandbaar materiaal.
De gasleidingen worden in het geel aangeduid of geschilderd.
De brandweer is altijd in de mogelijkheid om de gasafsluitkraan vlot te bereiken.
Indien er met stookolie verwarmd wordt:
1. De wanden van de brandstofopslagplaats moeten een minimale brandweerstand van één uur (EI60 of REI60 wanneer dragend) hebben. De deuren in die wanden moeten zelfsluitend zijn en moeten een brandwerendheid van een half uur (EI130) hebben.
2. De opslagplaatsen voor vloeibare brandstoffen binnen het gebouw moeten zodanig waterdicht ommuurd worden dat de inhoud van de houder binnen deze inkuiping kan opgevangen worden. Dit is niet van toepassing op dubbelwandige houders met lekdetectie.
3. De onmiddellijke omgeving waar de stookolie installatie opgesteld is, moet vrij zijn van alle brandbaar materiaal.
Voorwaarden voor gasinstallaties EN stookolie installaties (opstelplaats):
1. Als het vermogen van de centrale stookinstallatie >30kW en <70kW, moet deze worden ondergebracht in een technische ruimte. De wanden beschikken over een
brandweerstand van minstens één uur (EI60 of REI60 wanneer dragend). De toegang tot deze ruimte dient te gebeuren via een zelfsluitende deur met een brandweerstand van een half uur (EI130)
2. Als het vermogen van de centrale stookinstallatie >70kW moet deze worden ondergebracht in een stookplaats, welke moet voldoen aan de voorschriften van de norm NBN B61-001. In afwijking op deze norm mogen de stookplaatsen en hun bijvertrekken verbonden worden met de andere gedeelten van het gebouw via een zelfsluitende deur met een brandwerendheid van één uur (EI160) op voorwaarde dat deze niet uitgeeft op een trappenhuis noch op een liftoverloop noch in een lokaal met bijzonder risico. De deur draait in de vluchtzin.
Algemeen bijkomende regels:
1. Houtkachels zijn verboden.
2. Elektrische verwarmingstoestellen die een zichtbare elektrische weerstand bevatten zijn verboden.
3. Houders met vloeibare brandstoffen en installaties met brandbaar gas in verplaatsbare recipiënten zijn verboden.
Art. 106. Nachtbezetting en verhuring
Een automatische branddetectie-installatie is verplicht. Alle detectoren dienen via bekabeling verbonden te worden aan deze installatie. De detectoren moeten verbonden zijn met een centrale, welke minimaal is uitgerust met:
1. Een optisch signaal dat de inbedrijfstelling van de installatie aanduidt;
2. Een akoestisch waarschuwings- en/of alarmeringssignaal;
3. Een optisch waarschuwingssignaal dat toelaat de plaats waar de brand ontstaan is te lokaliseren.
De centrale wordt gevoed door het openbaar elektriciteitsnet en beveiligd met afzonderlijke zekeringen. Bij stroomuitval zorgt een secundaire stroombron automatisch voor de voeding van de installatie.
Deze branddetectie-installatie moet voldoen aan de norm NBN S 21-100-1 (&2) en rekening houden met de volgende specifieke voorschriften:
• Bekabelde detectoren in volgende lokalen: slaapvertrekken, keuken(s), bergingen, atelier(s)/lokalen, technisch lokaal, evacuatiewegen, kelder(s), zolder.
• De batterij heeft een autonomie van minstens 24u.
• Een automatische melding op afstand (of doormelding) is niet vereist.
• Voor zover er geen speciale eisen gesteld zijn, mag er voor bepaalde volumes vanuit gegaan worden dat zij een voldoende laag brandrisico inhouden en geen bewaking nodig hebben.
• Voor de ruimtes verborgen boven valse plafonds en onder verhoogde vloeren is er geen bewaking vereist.
Drukknoppenalarm met sirene is verplicht. De alarminstallatie dient voorzien te zijn van een autonome stroombron (noodvoeding). Deze alarminstallatie moet voldoen aan de norm NBN S 21-100-1&2 of een norm die een gelijkwaardig veiligheidsniveau garandeert. De alarminstallatie is dus aangesloten op het elektriciteitsnet en eveneens voorzien van een autonome stroombron. De installatie bestaat uit minstens 1 drukknop per bouwlaag via bekabeling verbonden aan een geluidssignaal dat overal in het gebouw hoorbaar is.
Art. 107. Dagbezetting en verhuring
Indien het gebouw enkel een gelijkvloerse verdieping betreft dient er geen branddetectie- installatie voorzien te worden. Er dienen wel autonome rookmelders volgens de norm CE EN 14604 voorzien te worden.
Als het gebouw uit meerdere bouwlagen bestaat dient er welbranddetectie voorzien te worden volgens de geldende voorschriften.
Art. 108. Enkel dagbezetting
Op elke bouwlaag, in alle lokalen, vluchtwegen, keuken(s), kelder(s) en trappenhuizen dienen autonome rookmelders volgens de norm CE EN 14604 voorzien te worden tenzij er een automatisch branddetectiesysteem aanwezig is.
Eventuele bijkomend te nemen maatregelen te bekijken en te bespreken ter plaatste met de deskundige brandpreventie, HVZOOST.
Art. 109. Veiligheidsverlichting
De evacuatiewegen zijn voorzien van veiligheidsverlichting die een lichtsterkte heeft van minimum 1 lux. Deze veiligheidsverlichting mag gevoed worden door de normale stroombron, maar valt deze uit, dan moet de voeding gebeuren door een autonome stroombron. De veiligheidsverlichting moet voldoen aan de norm NBN EN 1838 of een norm die een gelijkwaardig veiligheidsniveau garandeert.
Art. 110. Sensibiliseringsmoment voor het jeugdwerk
Er dient een sensibiliseringsmoment georganiseerd te worden voor de leiding van de jeugdvereniging(en) die het jeugdlokaal gebruiken. Op dat moment zal er informatie aangereikt worden over het belang van brandveiligheid specifiek in jeugdlokalen en hoe de leiding met haar leden zich bewuster kan worden aangaande deze problematiek. Allerhande vragen kunnen gesteld worden.
De bedoeling is om jeugdlokalen in eerste instantie brandveilig te maken. Bijkomend is het zeer belangrijk dat men o.a. via een goed geïnformeerde leiding beter en bewuster leert omgaan met brandrisico’s en/of brandonveilige situaties. Dit is van levensbelang voor alle leden van de jeugdvereniging.
Het sensibiliseringsmomenten wordt gepland in overleg met de BPA-adviseurs van de hulpverleningszone oost (HVZOOST) de betrokkenen van de jeugdlokalen kunnen/moeten hierop intekenen hetzij rechtstreeks via de dienst brandpreventie (xxxxxxxxxxxxxx@xxxxxxx.xx – 016/317.223), hetzij via de verantwoordelijke jeugdwerking van de betreffende gemeente.
Er kan ook geopteerd worden voor een online voordracht te volgen via onze website, indien de fysieke aanwezigheid een probleem is.
De deelname aan een sensibiliseringsmoment is verplicht ten einde het gunstig brandweerverslag te kunnen bekomen.
Art. 111. Veiligheidsvoorschriften, evacuatieplan en verzamelpunt
Aan de ingang van het gebouw hangt een lijst met veiligheidsvoorschriften:
• De wijze van waarschuwing bij het ontstaan van brand;
• De wijze van verwittigen van de bevoegde hulpdiensten;
• De wijze van alarmering en evacuatie van het gebouw
Aan de ingang van het gebouw hangt een evacuatieplan op van het hele gebouw. Er dient een verzamelpunt aangeduid te worden buiten het gebouw. Dit punt is aangegeven met een signalisatiebord.
Art. 112. Pictogrammen
De uitgangen, nooduitgangen en de evacuatiewegen worden aangeduid door middel van pictogrammen.
Art. 113. Blusmiddelen
Op elke verdieping en per 150m² dient er minstens 1 poederblustoestel ABC van 6kg of 1 water/schuimblustoestel van 6l voorzien te worden.
In de keuken dient er eveneens een CO2-blustoestel van 5kg en een branddeken met keuring EN 1869 te bevinden.
Deze toestellen moeten BENOR gekeurd zijn en worden opgehangen en duidelijk gesignaleerd met bijhorend pictogram. Men dient er tevens voor te zorgen dat de toestellen makkelijk bereikbaar zijn.
Art. 114. Brandpreventie controle en evacuatieoefeningen
We hanteren een periodiciteit van 5 jaar in functie van de brandpreventiecontroles en de sensibiliseringsmomenten.
Er dienen jaarlijks evacuatieoefeningen gehouden te worden. Deze dienen genoteerd te worden in een logboek.
Art. 115. Onderhoud en controle van installaties
Soort installatie | Controle bij ingebruikn ame | Periodiek e controle | Periodicite it |
Laagspanning en veiligheidsverlichting met verliesstroomschakelaar op de installatie | EDTC | EDTC | 10-jaarlijks |
Laagspanning en veiligheidsverlichting zonder verliesstroomschakelaar op de installatie | EDTC | EDTC | 5- jaarlijks |
Veiligheidsverlichting | EDTC | BT of BP Logboek | Jaarlijks |
Brandbestrijdingsmiddelen | BT | Jaarlijks | |
Verwarmingsinstallaties en installaties voor de aanmaak van warm verbruikswater, gevoed door vaste of vloeibare brandstoffen + schoorstenen en rookkanalen van deze installaties | BT | BT | Jaarlijks |
Verwarmingsinstallaties en installaties voor de aanmaak van warm verbruikswater, gevoed door gas + schoorstenen en rookkanalen van deze installaties | EDTC of BT | EDTC of BT | 2-jaarlijks |
Gasdichtheidsproef | EDTC of BT | EDTC of BT | 5-jaarlijks |
Filters en kokers van dampkappen | BP Logboek | Jaarlijks | |
Alarminstallatie voor evacuatie | EDTC | EDTC of BT BP Logboek | 5-jaarlijks Jaarlijks |
Automatische branddetectie-installatie vlgs. NORM: NBN S21 100 1& (2) | EDTC | EDTC of BT Logboek | 5-jaarlijks |
Autonome rookmelders 10-jarige batterij | BP Logboek | Maandelijks | |
Rookluik | EDTC Indienststelling | BP Logboek | Jaarlijks |
Vluchtladder | EDTC Indienststelling | BP Logboek | 5-jaarlijks |
HOOFDSTUK VII – GEBOUWEN VOOR MEERVOUDIGE BEWONING: REGLEMENTERING MET BETREKKING TOT DE BRANDVEILIGHEID VAN GEBOUWEN VOOR MEERVOUDIGE BEWONING
Art. 116. Algemene brandveiligheid van gebouwen voor meervoudige bewoning De voorschriften van onderhavige afdeling bepalen de minimale eisen waaraan de opvatting en de inrichting van een gebouw dienstig voor meervoudig - en zelfstandig wonen moet voldoen om:
- het ontstaan, de ontwikkeling en de voortplanting van brand te voorkomen;
- de veiligheid van de aanwezigen te waarborgen;
- de tussenkomst van de brandweer te vergemakkelijken.
Deze reglementering is van toepassing op bestaande gebouwen die gebruikt worden als meergezinswoning of waarvoor een bestemmingswijziging als dusdanig werd aangevraagd. Voor de inrichtingen vermeld onder dit artikel zal bij het aanvragen en verstrijken van de vergunning, bij transformatie- of renovatiewerken, bij wijziging van de netto vloeroppervlakte, bij bestemmingswijziging en bij elke wijziging die de brandveiligheid kan beïnvloeden, voorafgaandelijk het opstellen van een brandpreventieverslag worden aangevraagd bij de burgemeester.
Bij het einde der werken en vóór het afleveren van de vergunning zal de territoriaal bevoegde brandweerdienst op verzoek van de eigenaar/exploitant een controlebezoek uitvoeren. Het initieel opgemaakte brandpreventieverslag zal als basis dienen bij dit onderzoek. Van dit bezoek zal opnieuw een verslag worden opgemaakt dat aan de eigenaar/exploitant en aan de burgemeester zal worden overgemaakt.
Het openen, openhouden of heropenen van een gebouw voor meervoudige bewoning is onderworpen aan een vergunning af te leveren door de vergunning verlenende overheid van de plaats waar het gebouw voor meervoudige bewoning gelegen is en dit na advies van de territoriaal bevoegde brandweerdienst.
Art. 117. Terminologie
- Gebouw van meervoudige bewoning: een gebouw waarin gelijktijdig meer dan één gezin of alleenstaande gehuisvest is.
- Een gezin: meerdere personen die op duurzame wijze in dezelfde woning, of gedeelten ervan, samenwonen en daar hun hoofdverblijfplaats hebben.
- De verhuurder: elke natuurlijke persoon of rechtspersoon die als eigenaar, mede- eigenaar, vruchtgebruiker, erfpachter, opstalhouder of lasthebber een gebouw of een gedeelte van een gebouw, al of niet met inboedel, verhuurt of ter beschikking stelt tegen betaling of niet, aan derden.
- Een woning: elk onroerend goed of een deel ervan dat hoofdzakelijk bestemd is voor de huisvesting van een gezin of alleenstaande.
- Gemeenschappelijke ruimten: ruimte(n) gelegen binnen het gebouw dat (die) door meerdere gezinnen / alleenstaanden mogen gebruikt worden.
- Woonlokalen: onder woonlokalen wordt verstaan de leefruimte(n), kookruimte(n) en slaapruimte(n) met een oppervlakte groter dan of gelijk aan 4 m².
- Basisnormen: het koninklijk besluit van 07/07/1994 tot vaststelling van de basisnormen voor de preventie van brand en ontploffing waaraan de nieuwe gebouwen moeten voldoen.
- Technisch lokaal of -ruimte: lokaal of ruimte waarin vaste toestellen of installaties zijn opgesteld, verbonden met het gebouw, en dat (die) enkel toegankelijk is (zijn) voor de personen belast met bediening, toezicht, onderhoud of herstelling.
- Woonlokalen: onder woonlokalen wordt verstaan de leefruimte(n), kookruimte(n) en slaapruimte(n) met een oppervlakte groter dan of gelijk aan 4 m².
- Voor de overige terminologie wordt verwezen naar bijlage 1 bij de basisnormen.
Art. 118. Reactie bij brand van de materialen
Voor de beproevingsmethoden en de classificatie van de reactie bij brand van de materialen wordt verwezen naar de bijlage 5 bij de basisnormen.
De bekleding van de wanden van de technische lokalen en evacuatiewegen moet voldoen aan de classificaties, opgenomen in de hierna volgende tabel:
Lokaal | Vloerbekleding | Bekleding verticale wanden | Plafonds en valse plafonds |
Technische lokalen & stookplaatsen | A0 | A0 | A0 |
Evacuatiewegen | A3 | A2 | A1 |
Art. 119. Bepaling van het aantal toegelaten personen
Het aantal toegelaten personen wordt bepaald aan de hand van onderstaande tabel:
Totale netto- vloeroppervlakte in m² | van tot | 0 12 | 12 18 | 18 35 | 35 45 | 45 50 | 50 60 | 60 65 | 65 75 | 75 80 | 80 90 | 90 95 |
Mogelijk aantal personen (*) | 0 | 1 | 2 | 3 | 4 | 5 | 6 | 7 | 8 | 9 | 10 |
Vanaf 95m² netto-vloeroppervlakte geldt elke bijkomende 10m² voor één bijkomende persoon.
Aantal woonlokalen | 1 | 2 | 3 | 4 | 5 | 6 |
Mogelijk aantal personen (*) | 2 | 2 | 3 | 5 | 8 | 10 |
Vanaf 6 woonlokalen geldt elk bijkomend lokaal voor één bijkomende persoon.
(*) Beide tabellen worden samen genomen en daarvan wordt het kleinste getal in rekening gebracht.
Bij de berekening wordt uitgegaan van het aantal woonlokalen (leefruimte(n), kookruimte(n), slaapruimte(n)) en de totale netto-vloeroppervlakte ervan.
De netto-oppervlakte wordt gemeten in de zone met een plafondhoogte van minstens 220 cm. Bijkomend wordt bij hellende plafonds de netto-oppervlakte meegerekend met een vrije hoogte van meer dan 180 cm.
Met de volgende lokalen wordt geen rekening gehouden:
- lokalen waarvan de in aanmerking te nemen netto-oppervlakte kleiner is dan 4 m²;
- lokalen die nergens een plafondhoogte van minstens 220 cm hebben.
Referenties:
- Decreet houdende de Vlaamse wooncode (15 juli 1997).
- Het besluit van de Vlaamse regering betreffende de kwaliteits- en veiligheidsnormen voor kamers en studentenkamers (3 oktober 2003).
- Decreet houdende de kwaliteits- en veiligheidsnormen voor kamers en studentenkamers (4 februari 1997).
Art. 120. Inplanting en toegangswegen
De toegangswegen worden bepaald in overleg met de territoriaal bevoegde brandweerdienst. Als basis zullen de voorschriften, zoals vermeld in de basisnormen, worden aangewend. Bijgebouwen, uitspringende daken, luifels, uitkragende delen of andere dergelijke toevoegingen zijn enkel toegelaten indien daardoor noch de evacuatie, noch de veiligheid van de aanwezige personen, noch de actie van de brandweer in het gedrang komt.
Art. 121. Compartimentering en evacuatie
Elke woning vormt een compartiment ten opzichte van andere woningen en ten opzichte van de gangen en de evacuatiewegen. De hoogte van een compartiment stemt overeen met de hoogte van één bouwlaag. De volgende uitzondering is toegestaan; een compartiment mag zich uitstrekken over twee boven elkaar gelegen bouwlagen met een binnenverbindingstrap (duplex).
De trappen, gangen en deuren, evenals de wegen die er naartoe leiden, hierna met de term "uitgang" aangeduid, moeten een snelle en gemakkelijke ontruiming van de aanwezigen mogelijk maken. De uitgangen zijn zoveel als mogelijk gelegen in tegenovergestelde zones van het compartiment. De evacuatiewegen leiden naar een veilige plaats.
Iedere woning beschikt over minstens één uitgang en moet rechtstreeks bereikbaar zijn vanuit een gang en/of trap die zelf gevat zit in een gang- of trappenkoker. Elke gang en/of trappenkoker heeft minimum:
- één uitgang, indien de bezetting minder dan 100 personen bedraagt;
- twee uitgangen, indien de bezetting 100 of meer dan 100, maar minder dan 500 personen bedraagt;
- twee + n uitgangen, waarbij ‘n’ het geheel getal is, onmiddellijk groter dan de deling door 1000 van de maximale bezetting van het compartiment, indien de bezetting 500 of meer dan 500 personen bedraagt.
Het minimum aantal uitgangen kan door de brandweer verhoogd worden in functie van de bezetting en de configuratie van de lokalen.
Art. 122. Constructievoorschriften voor compartimenten en vluchtwegen
1. Compartimenten;
- Iedere woning vormt een compartiment met Rf. minimum 1 u.
- Een woning mag nooit ingericht worden onder het maaiveld.
- De toegang tot iedere woning moet gebeuren via een deur Rf. ½ u.
- Een kelderverdieping vormt steeds een compartiment met Rf. 1 u. De kelderverdieping moet afgesloten zijn met een deur Rf. ½ u.
- Indien onder het dak geen woningen ondergebracht zijn dan moet deze zolderverdieping een compartiment vormen met Rf. ½ u. De toegang tot deze zolderverdieping moet dan gebeuren via een deur of luik met Rf. ½ u.
- Het gebouw voor meervoudige bewoning vormt in zijn geheel een compartiment ten opzichte van derden en heeft zodoende minstens een Rf. 1 u. De eventuele verbindingen zijn afgesloten met zelfsluitende deuren met een Rf ½ u.
- Geen enkel punt van een compartiment mag zich verder bevinden dan 20 m van een veilige evacuatieplaats.
2. Evacuatiewegen en vluchtterassen;
- De binnenwanden van de evacuatiewegen hebben een Rf. 1 u.
- De deuren in de evacuatiewegen mogen geen vergrendeling bezitten die de evacuatie kan belemmeren.
- De evacuatiewegen en uitgangen mogen geen voorwerpen bevatten die de evacuatie kunnen belemmeren.
- De plaats en de richting van de nooduitgangen en evacuatiewegen moeten worden gesignaleerd overeenkomstig de bepalingen van de codex over het welzijn op het werk.
3. Trappenhuizen;
- De trappenhuizen moeten toegang geven tot een evacuatieniveau. Op een evacuatieniveau leidt iedere trap naar buiten, hetzij rechtstreeks, hetzij via een evacuatieweg.
- Bovenaan de gang- en/of trappenkoker zit een verluchtingsopening met een doorsnede van minimum 1 m² die uitmondt in de open lucht. Deze opening is normaal gesloten; voor het openen gebruikt men een handbediening die goed zichtbaar geplaatst is op het evacuatie-niveau. Indien hieraan niet kan worden voldaan dan dient, in de evacuatiewegen, een branddetectie installatie te worden geïnstalleerd die voldoet aan de voorschriften van de norm NBN S 21-100.
- Voor alle bouwlagen wordt het volgnummer duidelijk aangebracht op de overlopen en in de vluchtruimten bij trappenhuizen en liften.
4. Trappen;
- Wanneer er boven- & kelderverdiepingen aanwezig zijn dan moeten deze door vaste trappen worden bediend, zelfs indien er andere toegangsmiddelen zoals liften zijn voorzien. De trappen hebben de volgende kenmerken:
1. Evenals de overlopen hebben zij en stabiliteit bij brand van 1/2 u of dezelfde opvatting van constructie als een betonplaat met een Rf. ½ u;
2. De trappen hebben een minimum breedte van 0,8 m; zij zijn aan beide zijden uitgerust met leuningen. Voor de trappen met een nuttige breedte, kleiner dan 1,20 m, is één leuning voldoende voor zover er geen gevaar is voor het vallen;
3. De aantrede van de treden is in elk punt ten minste 0,20 m;
4. De optrede van de treden mag niet meer dan 0,18 m bedragen;
5. Het maximum aantal opeenvolgende treden wordt beperkt tot 17;
6. Hun helling mag niet meer dan 75% bedragen (maximaal hellingshoek 37°);
7. Zij zijn van het “rechte" type. ‘Wenteltrappen’ worden toegestaan zo ze verdreven treden hebben en zo hun treden, naast de vereisten van voorgaande punten 1, 2, 4 en 5, ten minste 0,24 m aantrede hebben op de looplijn.
5. Draaizin van uitgangsdeuren;
- Voor gebouwen voor meervoudige bewoning met een capaciteit vanaf 100 personen moeten alle uitgangsdeuren in beide richtingen ofwel in de richting van de uitgang opendraaien.
- Draaideuren en manueel bediende schuifdeuren zijn als uitgang niet toegelaten. De vleugels van glazen deuren moeten een merkteken dragen dat volstaat om zich rekenschap te geven van hun aanwezigheid.
- Elke deur met automatische sluitinrichting die niet gemakkelijk met de hand kan worden geopend, moet uitgerust zijn met een veiligheidsapparaat dat de deur automatisch op volle breedte opent wanneer de energiebron, die de deur in werking stelt, uitvalt.
- De deuren welke rechtstreeks op de openbare weg uitgeven mogen niet buiten de rooilijn komen.
Art. 123. Constructievoorschriften voor technische ruimten en lokalen
Een technisch lokaal of een geheel van technische lokalen vormt een compartiment met een Rf. 1 u. Zijn hoogte kan over verscheidene opeenvolgende bouwlagen reiken. Ze zijn enkel bereikbaar via een deur met Rf. ½ u en mogen in kelders ingericht worden.
- Verwarming en brandstof;
Binnen een strook van één meter rond de verwarmingsinstallatie mogen er geen brandbare materialen opgeslagen worden. De brander van de op stookolie werkende verwarmingsinstallatie moet beveiligd zijn met een automatische blusinstallatie. Indien de op stookolie werkende verwarmingsinstallatie niet beveiligd is met een automatische blusinstallatie dan moet het stooklokaal worden gecompartimenteerd met wanden met een Rf. van minimaal 1 u.
De binnendeur die toegang geeft tot het stooklokaal heeft een Rf. van minimaal ½ u. De stookplaats beschikt over een hoge- en lage verluchting. De vloer onder de brandstoftank voor vloeibare brandstof moet in een kuipvorm worden aangelegd, derwijze dat bij een lek de ganse brandstofvoorraad erin kan worden opgevangen. Deze voorwaarde is niet van toepassing indien de brandstoftank dubbelwandig is uitgevoerd.
Indien er hevelwerking mogelijk is tussen de brandstoftank en stookinstallatie dan moet op de toevoerleiding een afsluitkraan worden voorzien. Verwarmingsinstallaties gevoed met gas mogen niet in een stookplaats ondergebracht worden. De gastoevoer moet afsluitbaar zijn buiten de opstellingsplaats van het verwarmingstoestel.
Verwarmingsinstallaties met een vermogen groter 70 kW, ongeacht de aard van de brandstof, worden ondergebracht in stookplaatsen waarvan de opvatting en uitvoering voldoen aan de voorschriften van de norm NBN B 61-001.
Butaan- en propaangas in flessen, evenals de lege gasflessen, moeten in de open lucht worden ondergebracht. Deze installaties voldoen aan de reglementaire voorschriften en regels van goed vakmanschap (richtlijn FEBUPRO – handleiding Butaan & Propaan).
Art. 124. Overige voorschriften voor bouwelementen
Het doorvoeren van leidingen doorheen wanden mag de vereiste weerstand tegen brand (Rf-waarde) van de bouwelementen niet nadelig beïnvloeden.
De structurele elementen dienen een Rf. 1 u te vertonen. De brandweer kan bijkomende eisen stellen voor de weerstand tegen brand van de structurele elementen zo deze te verrechtvaardigen zijn door de aanwezigheid van bijzondere risico's.
In de evacuatiewegen hebben de valse plafonds een stabiliteit bij brand van ½ u. De ruimte tussen het plafond en het vals plafond wordt onderbroken door de verlenging van alle verticale wanden die ten minste een Rf. ½ u bezitten.
Art. 125. Uitrusting van de gebouwen
Elektrische laagspanningsinstallaties voor drijfkracht, verlichting en signalisatie moeten voldoen aan de voorschriften van de geldende wettelijke en reglementaire teksten, evenals aan het Algemeen Reglement op de Elektrische Installaties (AREI).
De evacuatiewegen, de vluchtterrassen, de overlopen van de trappenhuizen, de buiten de inrichting gelegen onvoldoende verlichtte evacuatiewegen, de technische lokalen en ruimten, de liftkooien, de zalen of lokalen die toegankelijk zijn voor het publiek moeten voorzien zijn van een veiligheidsverlichting. Deze veiligheidsverlichting dient te voldoen aan de voorschriften van de norm NBN C 71-100. Deze veiligheidsverlichting mag gevoed worden door de normale stroombron, maar valt deze uit, dan moet de voeding kunnen geschieden door één of meer autonome stroombronnen.
Autonome verlichtingstoestellen aangesloten op de kring die de betrokken normale verlichting voedt, mogen eveneens gebruikt worden voor zover zij alle waarborgen voor een goede werking bieden.
Installaties voor brandbaar gas verdeeld door leidingen moeten voldoen aan de reglementaire voorschriften en regels van goed vakmanschap (NBN X 00-000, XXX X 51- 003 en NBN D 51-004). Indien binnen de inrichting aardgas is voorzien moet een goed bereikbare buitenafsluiter worden geplaatst.
Installaties voor melding en alarm worden bepaald op advies van de bevoegde brandweerdienst. Het alarmsignaal moet de aanwezigen, ten allen tijde en op een ondubbelzinnige wijze, ertoe kunnen aanzetten om het gebouw onmiddellijk te verlaten.
Brandbestrijdingsmiddelen;
- De brandweer bepaalt de aard en het aantal van de blusmiddelen.
- De signalisatie van de brandbestrijdingsmiddelen moet zijn uitgevoerd overeenkomstig de bepalingen van de codex over het welzijn op het werk.
- De bewoners moeten de aanwezige brandblusmiddelen kunnen gebruiken.
Liften zijn toegelaten op voorwaarde dat hun schachten en machinekamers, wat betreft de brand-technische aspecten, worden ingericht volgens NBN EN 81-1 of NBN EN 81-2.
Indien de lift doorloopt tot in de kelder dan moet daar de toegang tot deze lift worden gecompartimenteerd. De machinekamer van een hydraulische lift moet uitgerust worden met een opvangbak voor de hydraulische olie en voorzien zijn van een automatisch blustoestel.
Roltrappen, paternosterliften, containerliften en goederenliften met laad- en losautomatisme zijn verboden.
Art. 126. Onderhoud en periodieke controle
De technische uitrustingen van het gebouw moeten in goede staat gehouden worden.
In elk gebouw voor meervoudige bewoning dient een veiligheidsregister ter inzage te liggen voor de burgemeester of zijn aangestelde. Dit register bevat informatie over veiligheidsvoorschriften en vergunningen:
- exploitatievergunning;
- aantal toegelaten personen;
- verslagen van de periodieke controles
De volgende installaties moeten periodiek nagezien worden, hetzij door een bevoegd persoon (BP), hetzij door een bevoegd installateur (BI), hetzij door een Externe Dienst voor Technische Controle (EDTC):
Installatie | Controleorgaan | Periodiciteit |
Personenliften | EDTC | Volgens de geldende reglementeringen |
Centrale verwarming en schouwen | BI/BP | Jaarlijks |
Alarm | BI/BP | Jaarlijks |
Branddetectie | BI/BP | Jaarlijks |
Brandbestrijdingsmiddelen | BI/BP | Jaarlijks |
Individuele verwarmingstoestellen | BI/BP | Jaarlijks |
Gasinstallatie | BI/BP | 5 jaarlijks |
Laagspanning | EDTC | 5 jaarlijks |
Veiligheidsverlichting | BI/BP EDTC | Jaarlijks 5 jaarlijks |
Art. 127. Afwijkingen
Onverminderd de bepalingen van het Algemeen Reglement voor de Arbeidsbescherming (ARAB) of andere wettelijke bepalingen kan de burgemeester, indien het onmogelijk is te voldoen aan één of meerdere vereisten van deze reglementering, afwijkingen toestaan. Deze afwijkingen worden evenwel slechts toegestaan in de mate dat ze onontbeerlijk zijn om het behoud te verzekeren van werkelijk waardevolle elementen en op uitdrukkelijke
voorwaarde dat aanvullende brandbeschermings- en -bestrijdingsmiddelen worden aangebracht.
De vraag tot het bekomen van een afwijking, in te dienen bij de burgemeester, dient duidelijk gemotiveerd te zijn. Gedetailleerde plannen en verklarende nota's dienen te worden bijgevoegd. Alternatieve oplossingen moeten een veiligheidsniveau bieden dat tenminste gelijk is aan het niveau vereist in de voorschriften. Afwijkingen kunnen alleen toegestaan worden mits gunstig advies van de brandweer.
HOOFDSTUK VIII – SANCTIES, PROCEDURE EN SLOTBEPALINGEN
Art. 128. Bevoegdheden
In geval van overtreding van deze verordening, ook wel algemeen zonaal politiereglement genoemd, kan de politie de overtreder aanmanen om de niet-reglementaire toestand ongedaan te maken. De politie is bevoegd voor de vaststelling van alle overtredingen vervat in dit politiereglement.
Inbreuken die uitsluitend bestraft worden met een administratieve sanctie, kunnen eveneens vastgesteld worden door ambtenaren zoals bepaald in art. 21 van de wet van 24 juni 2013.
Art. 129. Administratieve sancties
§1. Voor zover wetten, decreten, besluiten, algemene of provinciale reglementen niet in andere straffen voorzien, kunnen de inbreuken tegen de bepalingen van deze verordening gestraft worden met een administratieve sanctie, overeenkomstig de wet van 24 juni 2013: 1° een administratieve geldboete die maximaal 175 of 350 euro bedraagt, naargelang de overtreder minderjarig of meerderjarig is;
2° de administratieve schorsing van een door de gemeente verleende toestemming of vergunning;
3° de administratieve intrekking van een door de gemeente verleende toestemming of vergunning;
4° de tijdelijke of definitieve administratieve sluiting van een inrichting.
§2. Alternatieve maatregelen voor de administratieve geldboete, zoals bedoeld in § 1, 1°, kunnen worden opgelegd:
1° de gemeenschapsdienst, gedefinieerd als zijnde een prestatie van algemeen belang uitgevoerd door de overtreder ten gunste van de gemeenschap (collectiviteit);
2° de lokale bemiddeling, gedefinieerd als zijnde een maatregel die het voor de overtreder mogelijk maakt om, door tussenkomst van een bemiddelaar, de veroorzaakte schade te herstellen of schadeloos te stellen of om het conflict te doen bedaren.
§3. Een procedure van ouderlijke betrokkenheid kan worden voorzien voorafgaand aan het aanbod tot bemiddeling, tot gemeenschapsdienst of desgevallend, de oplegging van een administratieve geldboete.
Art. 130. Administratieve geldboetes
De opgelegde administratieve geldboete kan niet hoger zijn dan het wettelijke voorziene maximum van 350 euro.
Minderjarigen die de volle leeftijd van 14 jaar hebben bereikt op het tijdstip van de feiten kunnen gestraft worden met een administratieve geldboete van maximum 175 euro.
De omvang van de administratieve geldboete is proportioneel op grond van de zwaarte van de inbreuk die de boete verantwoordt en eventuele herhaling. De bij dit reglement voorgeschreven administratieve geldboete wordt verhoogd in geval van herhaling, zonder dat deze boete het wettelijke voorziene maximum mag overschrijden.
Herhaling bestaat wanneer de overtreder reeds werd gesanctioneerd voor eenzelfde inbreuk binnen de vierentwintig maanden voorafgaand aan de nieuwe vaststelling van de inbreuk.
Art. 131. Overtreding met een motorvoertuig
Wanneer een overtreding van een bepaling is begaan met een motorvoertuig wordt bij afwezigheid van de bestuurder de administratieve geldboete ten laste gelegd van de houder van de kentekenplaat van het voertuig. De houder van de kentekenplaat mag met alle middelen aantonen wie op het ogenblik van de feiten met het voertuig reed. Zo de door de houder van de kentekenplaat aangeduide persoon de inbreuk niet weerlegt en/of ontkent, wordt de administratieve geldboete hem ten laste gelegd.
Art. 132. Bekendmaking
Onderhavig besluit zal worden bekendgemaakt overeenkomstig de wet van 24 juni 2013, meer specifiek art. 15 met betrekking tot minderjarigen.
Art. 133. Afschriften
Een afschrift van deze verordening zal conform art. 119 Nieuwe Gemeentewet worden toegezonden aan de deputatie van de provincieraad, aan de griffie van de rechtbank van eerste aanleg en aan de griffie van de politierechtbank.
Art. 134. Inwerkingtreding
Huidige verordening treedt in werking op 1 januari 2023.
Bijlage: Zonaal Evenementenreglement Bijlage: Zonaal Horecareglement
Bijlage: Reglement betreffende de inzameling en het beheer van huishoudelijke afvalstoffen en vergelijkbare bedrijfsafvalstoffen
Hulpverleningszone Vlaams Brabant Oost 25-10-2021
Inhoud
Hoofdstuk 1: Algemene voorwaarden 8
Hoofdstuk 2: Maximaal toegelaten aanwezigen 10
Hoofdstuk 3: Inplanting en toegangswegen 11
Hoofdstuk 6: Veiligheidsmaatregelen en afspraken 15
Hoofdstuk 7: Elektrische installaties 17
Artikel 8.5 Pyrotechnisch materiaal & special effects 18
Artikel 10.9 Xxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxx 00
Artikel 10.12 Pyrotechnisch materiaal & special effects 22
Hoofdstuk 11: Standen/eetkramen/foodtrucks 23
Artikel 13.2 Opstelling vuurkorf 27
Op een vaste plaats opgesteld 29
Op wandelingen en fakkeltochten 30
Hoofdstuk 15: Campings (> 50 personen) 32
Hoofdstuk 17: Podia, stellingen, geluidstoren, opblaasbare structuren 37
Hoofdstuk 18: Wielerwedstrijden en carnavalstoeten 38
Kermistoestellen Type A (sneller dan 10 m/s of een hoogte hoger dan 5 meter) 39
Kermistoestellen Type B (= niet type A) 39
Deel 1: Algemene voorwaarden:
Voorschriften omtrent de brandveiligheid bij evenementen
Hoofdstuk 1: Algemene voorwaarden
Dit hoofdstuk bepaalt de minimale veiligheidseisen waaraan tijdelijke inrichtingen en evenementen moeten voldoen om:
- het ontstaan, de ontwikkeling en de voortplanting van brand te voorkomen;
- de veiligheid van de aanwezigen te waarborgen;
- preventief het ingrijpen van de brandweer te vergemakkelijken
Het exploiteren van een inrichting vermeld onder artikel 1.1 van deze reglementering is onderworpen aan een toelating af te leveren door de burgemeester, na advies van de brandweer.
Onverminderd de voorschriften van andere reglementeringen, vermeld in artikel 1.2, die van toepassing kunnen zijn, zijn de bepalingen van dit zonaal reglement van toepassing op alle tijdelijke inrichtingen waar het publiek kosteloos, tegen betaling of op vertoon van een lidkaart toegang heeft.
Onder deze inrichtingen worden o.a. verstaan: tenten voor straatfeesten, buurtfeesten, muziekoptredens, tentoonstellingen, voorstellingen, enz...
De algemene voorwaarden gelden voor alle evenementen met minder dan 3000 bezoekers. Indien er meer dan 3000 bezoekers gelijktijdig kunnen aanwezig zijn, wordt er, na aanvraag, een advies op maat door de brandweerzone afgeleverd.
- De toepasselijke artikels van het Algemeen Reglement voor de Arbeidsbescherming (ARAB): art. 52
- Codex welzijn op het werk, Boek 3, Arbeidsplaatsen, Titel 2, Elektrische installaties
- Codex welzijn op het werk, Xxxx XXX, Arbeidsplaatsen, Titel 3, Brandpreventie op de arbeidsplaatsen
- Codex welzijn op het werk, Boek III, Arbeidsplaatsen, Titel 5, Opslagplaatsen voor ontvlambare vloeistoffen
- Codex welzijn op het werk, Boek 3, Arbeidsplaatsen, Titel 6, Veiligheids- en gezondheidssignalering
- Koninklijk Besluit van 8 september 2019 tot vaststelling van:
o Boek 1 betreffende de elektrische installaties op laagspanning en op zeer lage spanning
o Boek 2 betreffende de elektrische installaties op hoogspanning
o Boek 3 betreffende de installaties voor transmissie en distributie van elektrische energie
xxxx://xxx.xxxx.xxxxxx.xx/xxxxxxxXxx.xxxx?xxx000
- De eventueel van toepassing zijnde politieverordening omtrent de brandveiligheid op evenementen en in horecazaken.
- Xxxxxx XX, Hoofdstuk 6.11, Verbranding in open lucht xxxxx://xxxxxxxxx.xxxx.xxxx.xx/xxxx-xxxxxxxxx?xxXxx00000
- het Koninklijk besluit van 30 oktober 2015 betreffende het op de markt aanbieden van pyrotechnische artikelen
- Het KB van 18 juni 2013 betreffende de uitbating van kermistoestellen
- De norm EN-13782 tijdelijke constructies, tenten en veiligheid
- Voor evenementen waarvoor geen geldende voorschriften voorhanden zijn, zal de brandweerzone veiligheidsmaatregelen adviseren steunend op de geest en de logica van de wetgeving en hun beroepservaring
Voor de terminologie (indien van toepassing) wordt verwezen naar bijlage 1 van het K.B. van 7 juli 1994 en latere wijzigingen tot vaststelling van de basisnormen voor de preventie van brand en ontploffing waaraan nieuwe gebouwen moeten voldoen.
Onder netto-oppervlakte van een inrichting wordt verstaan de oppervlakte van een inrichting toegankelijk voor het publiek, verminderd met de oppervlakte van de tapkasten, podiums, vestiaires en sanitair.
De nuttige breedte van een vluchtruimte (trappen, overlopen, sassen, evacuatiewegen, vluchtterrassen, ...) is de vrije breedte zonder enige hindernis tot op een hoogte van ten minste 2 m.
Terrasverwarmer: vast gemonteerde en/of tijdelijk opgestelde verwarmingstoestellen die bedoeld zijn om de buitenlucht op te warmen (zoals warmtestralers, infraroodstralers, patio heaters, …) en ongeacht of deze op elektriciteit, aardgas of vloeibaar gemaakte petroleumgassen werken.
Feesttent: een tent of een aaneenschakeling van verschillende tenten met een oppervlakte groter dan 100m² waar bezoekers worden toegelaten.
Hoofdstuk 2: Maximaal toegelaten aanwezigen
Het aantal toegelaten personen in een inrichting is afhankelijk van de netto oppervlakte:
o het minimum aantal toegelaten personen bedraagt 1.4 personen per m²;
o het maximum aantal toegelaten personen bedraagt 2.5 personen per m²;
De organisator bepaalt hoeveel personen hij wil toelaten rekening houdend met het opgelegde minimum en maximum. In functie van het aantal toegelaten personen, bepaald door de organisator, wordt het minimum aantal uitgangen bepaald op basis van artikel 4.1.
De exploitant en eventuele organisatoren zullen maatregelen (o.a. beperking aantal toegangskaarten, telsysteem, ...) nemen om ten alle tijde overschrijding van dit aantal te voorkomen.
Hoofdstuk 3: Inplanting en toegangswegen
De brandweer moet op elk moment het evenement kunnen bereiken. Hiervoor moet er een minimale vrije doorgang van 4 m breedte en 4 m hoogte voor het opstellen en doorlaten van de brandweervoertuigen voorzien worden.
De toegangswegen zijn zo aangelegd dat deze een vrachtwagen van 15 ton kunnen dragen.
Indien er bochten aanwezig zijn in de toegangswegen moeten deze minimaal volgende eigenschappen bezitten: 11 m draaicirkel aan de binnenkant en 15 m aan de buitenkant.
Er mogen tafels, stoelen, luifels, bloembakken en vuilnisbakken geplaatst worden in de vrije doorgang op voorwaarde dat deze onmiddellijk kunnen verwijderd worden. Er moet echter steeds een minimale doorgang van 2.5 meter zonder obstakels vrij blijven.
De aanwezige hydranten en waterwinplaatsen moeten steeds vrij bereikbaar zijn voor interventievoertuigen.
Het evenement (tent of afgebakend terrein) mag maximaal 60 m verwijderd zijn van een verharde opstelplaats.
De bereikbaarheid van andere gebouwen mag niet in het gedrang komen door de opstelling van het evenement.
Elke inrichting moet minstens:
o 1 uitgang hebben bij een bezetting van minder dan 100 personen;
o 2 uitgangen (diagonaal) hebben bij een bezetting van 100 tot 499 personen;
o 2+n uitgangen hebben waarbij n het geheel is onmiddellijk groter dan de deling door 1000 van de maximale bezetting van de tent
Het minimum aantal uitgangen kan door de brandweer verhoogd worden in functie van de maximale bezetting en/of de inrichting (vorm) evenals van de activiteiten die er zullen plaatsvinden.
De uitgangswegen, uitgangen en deuren moeten een totale nuttige breedte hebben die tenminste gelijk is, in centimeters, aan het aantal personen die ze moeten gebruiken om de uitgangen te bereiken. Indien aanwezig, moeten de trappen een totale nuttige breedte hebben die tenminste gelijk is, in centimeters, aan dat getal vermenigvuldigd met 1,25 indien ze afdalen naar de uitgang, en vermenigvuldigd met 2 indien ze stijgen naar de uitgang.
Een afwijking op artikel 4.1 en 4.2 kan worden toegestaan indien de organisator kan aantonen dat de effectiviteit van de ontruiming minimaal gelijkwaardig is. Het bewijs hiervan kan geleverd worden door middel van een evacuatiestudie.
Uitgangen zijn minimum 80 cm breed. De vrije hoogte is minimum 200 cm over de gehele breedte (let op met tentflappen). De uitgangen moeten gelijkmatig verdeeld zijn over de te gebruiken ruimte om een veilige evacuatie te garanderen van alle aanwezigen. De uitgangen moeten volledig vrij zijn en leiden steeds rechtstreeks naar de openbare weg of een gelijkaardige veilige plaats. Ze mogen niet door andere ruimten, gebouwen of inrichtingen passeren. De deuren draaien open in de vluchtzin of moeten in geopende stand kunnen worden geblokkeerd. Draaideuren zijn verboden.
Tijdelijke inrichtingen die verduisterd worden of die na het intreden van de duisternis gebruikt worden moeten voorzien worden van veiligheidsverlichting. De veiligheidsverlichting die een voldoende lichtsterkte heeft om een veilige ontruiming mogelijk te maken. De veiligheidsverlichting moet automatisch en onmiddellijk in werking treden bij het uitvallen van
de gewone verlichting; zij moet minstens ½ uur zonder onderbreking kunnen functioneren. De veiligheidsverlichting moet minstens een lichtsterkte hebben van 1 lux ter hoogte van de grond. Een alternatief voor veiligheidsverlichting kan een ontdubbelde energievoorziening zijn.
Indien de openbare verlichting onvoldoende is, moet buiten de inrichting gezorgd worden voor verlichtingspunten nabij de in - en uitgangen en vluchtwegen.
De af te leggen afstand vanuit elk punt van de inrichting tot aan de dichtstbijzijnde uitgang bedraagt maximaal 30 m. Bij een trap wordt de horizontaal afgelegde afstand berekend door de te overbruggen verticale hoogte te vermenigvuldigen met 2.5. De aanwezige trappen moeten een veilige evacuatie van de gebruikers toelaten.
Alle aanwezigen dienen in geval van een incident (brand, gaslek, enz…) op de hoogte gebracht te worden dat ze het evenement dienen te verlaten. In functie van de bezetting, configuratie en aard van het evenement is een gepaste alarmering voorzien. Indien de elektrische voeding gegarandeerd is, kan de geluidsinstallatie gebruikt worden.
Signalisatie van de vluchtwegen dient aangebracht te worden. Deze signalisatie is voor iedereen duidelijk zichtbaar en dient te beantwoorden aan de bepalingen betreffende de veiligheids- en gezondheidssignalering. Voor openluchtevenementen is signalisatie noodzakelijk indien de configuratie, bezettingsgraad of grootte van het evenement dit vereist.
De uitgangen moeten onder toezicht staan van een bevoegd persoon (bv security of organisator) die de vlotte doorgang kan verzekeren.
Er moet een evacuatieplaats worden afgesproken waar de bezoekers in veiligheid gebracht kunnen worden.
Er moet een EHBO post voorzien worden door de organisatie. Deze is aangepast aan de noden van de bezoekers en moet minimaal bestaan uit een verbandkist en één persoon met een EHBO opleiding.
Niet vaste zitplaatsen en tribunes mogen in rijen van maximaal 10 worden opgesteld indien ze over 1 vluchtweg beschikken. Het aantal zitplaatsen mag verhoogd worden naar 20 indien men over 2 vluchtwegen beschikt.
De minimale afstand tussen twee rijen stoelen bedraagt 45 cm gemeten tussen de rugleuning en de voorkant van het zitvlak van de volgende stoel
Om een vlotte circulatie bij gebruik en eventuele evacuatie te garanderen, adviseert de brandweer om de zitplaatsen voor toeschouwers per rij aan elkaar te bevestigen. Een afwijking op dit principe kan worden toegestaan als de organisator kan aantonen dat de effectiviteit van de ontruiming minimaal gelijkwaardig is.
Er moet minimaal 1,2 m afstand gelaten worden tussen twee rijen tafels.
De brandweer bepaalt de blusmiddelen in functie van de aard en de omvang van het gevaar. Draagbare blustoestellen van het type 6 kg poeder ABC of van het type 6 liter water/schuim met minimaal 1 bluséénheid, dienen voorzien te worden à rato van:
• feesttent of gebouw: 1 snelblusser per 150 m²
• promostand of kramen: 1 snelblusser bij veel brandbaar materiaal (vb. kledij,
papier, kaarsen..) elektrische installatie, licht ontvlambare producten, installaties met open vlam, gebruik verwarmingstoestel
• eetkramen/foodtrucks: 1 snelblusser
Bij een verhoogd risico bepaalt de brandweer de blusmiddelen. In functie van de bezetting en de risico’s kan een brandwacht verplicht worden.
De brandblussers moeten worden aangeduid met pictogrammen.
Brandblussers worden bij voorkeur aangebracht op plaatsen waar de organisatie deze makkelijk kan bereiken of waar er bijzondere risico’s zijn (bij in- uitgangen, podia, togen, standen, elektriciteitskasten…).
Brandblussers worden best evenredig verdeeld over de gehele oppervlakte
Hoofdstuk 6: Veiligheidsmaatregelen en afspraken
De organisatie moet een inplantings- en omgevingsplan voorleggen indien het evenement wordt georganiseerd in openlucht, tent of gebouw (niet horeca). Het inplantingsplan bevat minimaal volgende items:
• plan op schaal 1/50
• een legende
• opstellingen (tenten, podia…)
• evacuatiewegen en nooduitgangen
• hulpposten indien aanwezig
• nutsaansluitingen ( gas(flessen opslag), water, elektriciteit)
• blusmiddelen
• eventueel bijzondere risico’s ( vuurwerk, drukpatronen, andere..)
Het omgevingsplan bevat minimaal volgende zaken:
• plan op schaal 1/200
• een legende
• omliggende straten, eventuele parkings, busstelplaatsen
• hydranten
• afgesloten straten of straten met éénrichtingsverkeer
De organisator en alle medewerkers moeten duidelijke instructies ontvangen over de taakverdeling bij brand of ander incident en over het gebruik van de brandbestrijdingsmiddelen. Er moet een veiligheidsverantwoordelijke worden aangeduid die de brandweer begeleidt bij een eventueel incident. Naam en telefoonnummer dient doorgegeven te worden aan de brandweer.
Een geldige verzekering tegen brand en burgerlijke aansprakelijkheid ten opzichte van derden (evenementenpolis) dient te zijn afgesloten.
Er dient een risicoanalyse te worden gemaakt. De risico’s en de veiligheidsmaatregelen om deze risico’s te beperken moeten worden opgesomd (kookvuren, massa volk, elektriciteit,….). Er dienen ook scenario’s te worden opgesteld voor de meest waarschijnlijke incidenten.
Volgende zaken moeten hierin opgenomen worden:
• Lijst verantwoordelijken
• Lijst van veiligheidsmaatregelen
• Type incident (niet limitatief brand, onweer, massahysterie, elektrocutie…)
• Te ondernemen acties bij een incident
• Taakverdeling van de medewerkers bij een incident
• Verzamellocatie
In elke inrichting dient een veiligheidsregister ter inzage te liggen voor de bevoegde personen. Dit register bevat informatie over veiligheidsvoorschriften en vergunningen:
o keuringsverslagen;
o verzekeringspolis en attest burgerrechtelijke aansprakelijkheidsverzekering tegen brand en ontploffing (KB. van 28 februari 1990)
De exploitant zal ten alle tijde tot de inrichting toelating verlenen aan de burgemeester en de bevoegde ambtenaren.
Hoofdstuk 7: Elektrische installaties
De algemene verlichting van tenten en/of kramen en gebouwen mag alleen elektrisch gebeuren.
De stroomgroepen (inclusief aarding), elektrische verdeel- en werfkasten dienen na aansluiting ter plaatse gekeurd te worden. Een positief keuringsattest van de elektrische installatie afgeleverd door een erkende dienst voor technische controle moet kunnen voorgelegd worden (in veiligheidsdossier).
Alle elektrische toestellen en verlengsnoeren moeten een CEBEC-keuringslabel dragen.
Stopcontacten en stekkerdozen moeten worden afgedekt of beschermd tegen vocht.
Verlengkabels dienen steeds volledig afgerold te worden en hebben een beschermingsgraad van minimum IP 44. Deze verlengkabels hebben een maximum lengte van 50 meter en een minimumdoorsnede van 2.5 mm².
Elke elektrische installatie dient gekeurd door een Externe Dienst voor Technische Controle (EDTC). Hieruit moet blijken dat de inrichting voldoet aan de geldende wettelijke en reglementaire teksten, evenals aan het Algemeen Reglement op de Elektrische Installaties. De installatie wordt pas in gebruik genomen wanneer een attest zonder inbreuken wordt voorgelegd aan de brandweer. Bij gebruik van bestaande elektrische installaties (werfkasten, huishoudelijke installaties, e.d. ) < 40 ampère dient geen aparte elektrische keuring plaats te vinden. De bestaande installatie dient conform de geldende wettelijke reglementering te zijn. Het elektrische keuringsattest van een private woning mag maximum 25 jaar oud zijn. Voor een werfkast bedraagt deze termijn 5 jaar.
Alle aangebrachte versieringen mogen geen bijzonder risico voor de (brand)veiligheid met zich meebrengen. Het gebruik van brandbare versieringen in feesttenten en gebouwen is verboden.
Versieringen mogen nergens de vrije doorgang beperken (noch in de breedte, noch in de hoogte). Vrije doorgang voor personen = 200 cm hoog (flappen van xxxxxx). Vrije doorgang voor de hulpdiensten = 4 m breed en 4 m hoog (spandoeken).
Decoratie moet minimaal 60 cm verwijderd zijn van de warmtebronnen.
Kerstbomen zijn binnen toegelaten als decoratie op voorwaarde dat:
• de kerstboom een kluit heeft (of brandvertragend is bij valse bomen)
• deze bomen niet opgesteld staan aan de uitgang of in de vluchtwegen
Artikel 8.5 Pyrotechnisch materiaal & special effects
Het gebruik van pyrotechnisch materiaal of speciale effecten mag geen bijkomende brandrisico’s veroorzaken.
Artikel 8.6 Ballonnen Thaise lampion is verboden.
Deel 2: Specifieke voorwaarden:
Gebouwen die in dagelijks gebruik dienen als horecazaak moeten voldoen aan het zonaal horecareglement en beschikken over een recente brandweerkeuring zonder opmerkingen (maximaal 5 jaar oud).
Gebouwen die in dagelijks gebruik geen dienst doen als horecazaak moeten voldoen aan de eisen opgesteld in de algemene voorwaarden van dit reglement. Deze gebouwen dienen voorafgaand aan het evenement gekeurd te worden door de brandweer op basis van het zonaal evenementenreglement. De brandweer kan in functie van het risico bijkomende voorwaarden opleggen. Deze keuring is dan op zijn beurt 5 jaar geldig.
Bij de opstelling van de tent(en) dient er rekening gehouden te worden met de aanwezigheid van ondergrondse en bovengrondse leidingen zoals hoogspanning, aardgas, windmolens, stellingen, lichtmasten, bomen, enz.
De organisator moet een tentboek kunnen voorleggen waarin volgende punten worden vermeld:
o Naam leverancier , fabrikant
o Naam van eigenaar of verhuurder
o Constructieve berekening en beschrijving van de tent
o Vermelding of er extra gewicht in mag hangen en waar en hoe deze bevestigd mag worden
o Vermelding tot welke weerssituatie (wind, sneeuw, …) verblijf in de tent veilig is
o Tekening van de tent in maximale vorm en alle tussenvormen
o Conformiteitsverklaring van brandgedrag tentdoek
o Vermelding of de masten al of niet verankerd moeten worden.
Feesttenten moeten bestaan uit moeilijk ontvlambare materialen. Om dit te bewijzen moet een attest worden voorgelegd. De volgende attesten worden aanvaard: A2 , M2 , Europese
brandklasse C s1 d0 of beter, DIN 4102 klasse B1, Amerikaans norm CPAI 84 of NFPA 701,… andere attesten kunnen in overweging genomen worden.
De donkere ruimtes rondom de feesttent en de eventuele vluchtwegen naar de openbare weg moeten verlicht zijn
De brandweer adviseert om vaste deurconstructies te gebruiken voor alle uitgangen en nooduitgangen die door het publiek gebruikt worden.
Uitgangen moeten steeds vrij zijn. Spantouwen en hun bevestigingspunten mogen de evacuatie niet hinderen.
Opslagplaatsen voor brandstoffen en gasflessen dienen zich steeds buiten de tenten te bevinden. Alle gasflessen, zowel lege als reserve flessen, worden op een veilige locatie opgeslagen met in acht name van:
o de locatie is afgesloten voor publiek en voorzien van voldoende verluchting;
o de gasflessen dienen beschut te worden tegen inwerking van zonnestralen, warmtestraling, convectie en conductie van verbruikstoestellen;
o de gasflessen moeten op minstens 3 meter afstand geplaatst worden van kelderopeningen, rioolmonden, en andere lager gelegen gronden of lokalen zodanig dat ophoping van gassen vermeden wordt;
o conventionele pictogrammen van open vuur – en rookverbod worden voorzien;
o lege gasflessen worden gescheiden van volle;
o de gasflessen worden voorzien van een inrichting die het omvallen belet;
o maximum te stockeren hoeveelheid: 300 liter tot vloeistof verdicht gas;
o opslag van lege flessen gebeurt steeds met gesloten afsluiter;
o de uiteindelijke toewijzing van een stockageplaats dient aangegeven te worden op het inplantingsplan;
o De afsluiters van de gasflessen dienen altijd bereikbaar te zijn
In een tent is het gebruik van direct gestookte hete luchtkanonnen verboden. Het verbrandingstoestel moet buiten de tent op een veilige en afgeschermde plaats opgesteld worden. De rugzijde of de zijkanten van warmte blazers moeten minstens 1 m verwijderd zijn
van het tentzeil of brandbare materialen. Wanneer de uitblaaslucht warmer is dan 40°C, moet de afstand tussen elke uitblaasmond en een brandbare stof minstens 2 meter bedragen.
Artikel 10.9 Buitenverwarmingstoestellen
Buitenverwarmingstoestellen moeten op een voldoende afstand van brandbare stoffen en materialen opgesteld staan of er zodanig van afgezonderd zijn dat brandgevaar of aanraking voorkomen wordt. Deze toestellen moeten veilig opgesteld zijn en mogen de ontruiming niet belemmeren. Ieder verbruikstoestel moet een CE markering bezitten.
Bij het gebruik van mobiele verwarmingstoestellen op gas moeten deze voorzien zijn van:
• een goed zichtbare gasafsluitkraan binnen handbereik,
• een vlambeveiliging, waarbij de gastoevoer naar de branders automatisch wordt afgesloten van zodra de vlam uitgaat,
• een omvalbeveiliging, waarbij de gastoevoer automatisch wordt afgesloten wanneer het toestel omvalt,
• de gaskraan moet uitgerust zijn van een “laagstand”-ontsteker, waardoor het toestel enkel kan aangezet worden bij laagstand, d.i. een stand waarbij de gastoevoer niet volledig open staat,
De feesttent moet beschikken over voldoende rechtstreekse buitenverluchting.
Een friteuse en een kook- of verwarmingstoestel met open vlam is toegelaten indien het keukencompartiment volledig is afgeschermd met brandvertragend materiaal (doeken, zeilen minimaal X0, X0, X x0 x0 of beter)
Open vuur in of nabij de tent(en) is verboden. De aanwezigheid van sfeerkaarsen (stabiele ondergrond/ onbrandbaar omhulsel) is op de tafels toegestaan.
Artikel 10.12 Pyrotechnisch materiaal & special effects
Het gebruik van pyrotechnisch materiaal of speciale effecten mag geen bijkomende brandrisico’s veroorzaken.
Hoofdstuk 11: Standen/eetkramen/foodtrucks
Verwarmingstoestellen zijn toegestaan op voorwaarde dat ze elektrisch en/of op gas zijn
Verwarmingstoestellen moeten zo worden opgesteld, dat onopzettelijk contact van personen, in het bijzonder kinderen, en omstoten, onmogelijk is. Deze toestellen zijn minstens 60 cm verwijderd van elk brandbaar materiaal.
Alle standen en kramen moeten op minimaal 80 cm van mogelijke gevels of uitkragingen (trappen, dorpels) geplaatst worden.
Aaneengesloten rijen van standen en kramen moeten minimaal om de 30 m onderbroken worden. De minimale doorgang tussen de twee rijen moet dan 1.2 m bedragen
Bij het gebruik van gasflessen moeten minimaal volgende maatregelen gerespecteerd worden:
o Gasflessen dienen gekeurd te zijn (de gangbare geldigheid van een gasfles is 10 jaar) en worden voorzien van een adequate ontspanner (propaan, butaan). Alle gasflessen moeten steeds rechtop staan en worden vastgemaakt zodat omvallen onmogelijk is.
o De gasflessen die in gebruik zijn, worden bij voorkeur buiten opgesteld (uit de zon). Indien dit omwille van technische redenen niet mogelijk is, moet er steeds een lage verluchting voorzien worden om ophoping van gassen te vermijden.
o Niet-gebruikte flessen worden steeds in openlucht en in een afgebakende zone opgesteld. Lege en volle flessen worden van elkaar gescheiden.
o Reserveflessen moeten buiten de tenten/eetkramen op een voor het publiek afgeschermde plaats( kan bv achter een tent zijn) bewaard worden. De hoeveelheid reserveflessen moet beperkt blijven tot het dagverbruik (max. 1 per gaspit, maximaal 3 in totaal).
o Gastoevoerleidingen moeten zich in goede staat bevinden, mogen maximaal 5 jaar oud zijn, hebben bij voorkeur een maximum lengte van 2 m en dienen met spanbeugels bevestigd te worden.
o Voor gebruiksinstallaties op butaan of propaan mogen geen andere slangen gebruikt worden dan deze die aanvaard zijn voor vloeibaar gemaakte petroleumgassen in de gasfase. Op de slangen zijn leesbare, onuitwisbare markeringen aangebracht met maximum 1 meter afstand tussen elke markering. Bij deze markeringen staat tenminste de waarde van de maximale
werkdruk (min. 15 bar), alsook het fabricagejaar, het merk of logo van de fabrikant en de aard van het gas waarvoor de slang mag gebruikt worden.
Meer info te vinden op de website: xxx.xxxxxxx.xx
Eetkramen binnen een gebouw worden niet toegestaan. Enkel in een daarvoor speciaal voorziene keuken kan er worden gekookt. Catering (warm houden) van reeds bereid voedsel wordt wel toegelaten in gebouwen.
De tenten waarin eetkramen zijn ondergebracht moeten bestaan uit moeilijk ontvlambaar materiaal. Om dit te bewijzen moet een attest worden voorgelegd. De volgende attesten worden aanvaard: A2 , M2 , Europese brandklasse C s1 d0 of beter , DIN 4102 klasse B1, Amerikaans norm CPAI 84 of NFPA 701. Indien het gaat om een zogenaamde partytent of een niet geattesteerde tent (maximale afmeting 5m op 5m) moet deze tent niet voldoen aan deze eisen op voorwaarde dat ze langs minimaal 2 zijden geopend zijn (zeilloos) en er geen obstakels geplaatst zijn in deze openingen.
Een kooktoestel (friteuse, bakplaat, bbq…) moet zo worden opgesteld dat, onopzettelijk contact van personen, in het bijzonder kinderen en omstoten, onmogelijk is. Het toestel moet ten minste
1.2 m van brandbare materialen en gebouwen worden geplaatst of er zodanig van worden afgescheiden dat brandgevaar wordt voorkomen. De kooktoestellen moeten worden opgesteld op een onbrandbare plaat (pleisterplaat, metaal,…)
Bij een barbecue is het gebruik van vloeibare brandstoffen verboden.
Elke frituurpan, BBQ, bak- en braadtoestel moet voorzien zijn van een metalen deksel of een voldoend groot branddeken ter beschikking hebben.
Foodtrucks dienen op een veilige afstand ten opzichte van gebouwen en omliggende constructies opgesteld te worden om brandoverslag te vermijden.
De elektrische- en/of gasinstallatie van een foodtruck dient jaarlijks gekeurd te worden door een erkende dienst voor technische controle. Een afschrift van dit verslag dient aanwezig te zijn in het voertuig.
Er mag enkel onbewerkt hout gebruikt worden. De hoeveelheid dient beperkt gehouden te worden. Het verbranden van goederen (autobanden, rubber enz.) die giftige dampen en een enorme rookontwikkeling tot gevolg hebben is verboden.
Het gebruik van brandversnellers (benzine e.d.) voor het aansteken van het vuur wordt verboden.
De minimale afstand van het kampvuur tot begroeiing bedraagt 25 m. De minimale afstand tot huizen bedraagt 100 meter.
De brandhaard mag zich niet verder dan 60 m bevinden van een plaats waar de brandweervoertuigen zich kunnen opstellen.
De persoon die het vuur aansteekt mag geen snel brandbare kledij dragen (vb: polyester houdende kledij,..)
Rond het vuur wordt een zone van tenminste 2 m vrijgemaakt van alle takken, twijgen, dode bladeren en van ieder brandbaar materiaal. Er kan best een stuk uitgegraven worden om dit te bekomen. Indien men niet uitgraaft, moet het gras op regelmatige tijdstippen bevochtigd worden
De voorraad te verbranden hout of bomen wordt opgeslagen op minimum 8 m van de vuurhaard om overslag van het vuur te vermijden.
De toeschouwers dienen op een veilige afstand te blijven van de houtverbranding. Het kwadraat van de hoogte van de houtstapel is de vuistregel
De hoogte en grondoppervlakte van de houtstapels moet, in functie van de locatie en omgeving, beperkt blijven om brandoverslag te vermijden.
De organisator dient de verbranding af te lasten indien de weersomstandigheden niet gunstig zijn en de verbranding een te groot gevaar betekent voor het publiek en de omgeving (vb. neerkomen van vuurgensters op daken of in het publiek). Bij windsterkte hoger dan 4 beaufort (20 – 28 km/uur) worden geen kampvuren toegestaan.
De organisator voorziet minimaal 2 bluséénheden van het type 6 kg ABC poeder of 6 liter AFFF waterschuim (conform de normenreeks EN 3), enkele schoppen en emmers gevuld met water of een waterslang. Best wordt een blusploeg opgericht zodat op een correcte en veilige manier met de blustoestellen wordt omgegaan.
De verbranding staat permanent onder toezicht van de verantwoordelijke organisator tot volledige uitdoving van het vuur. Na de uitdoving van het vuur worden de vuurresten zorgvuldig met aarde of zand bedekt of overvloedig met water overgoten. De organisator doet een controleronde om hierop toe te zien.
De organisator dient eveneens te beschikken over een telefoontoestel (of GSM) voor een eventuele melding aan de brandweer.
De hout- of kerstboomverbranding mag geen enkele invloed hebben op de evacuatie van de in de omgeving liggende gebouwen.
De omwonenden van het terrein waarop de verbranding plaatsvindt, worden door de organisator tijdig in kennis gesteld van de activiteit.
De organisator moet in het bezit zijn van de toelating van de burgemeester voor het maken van een open vuur.
Bij extreme droogte dient de brandweer te worden geraadpleegd voor de aanvang van het evenement.
Vuurkorven met een diameter groter dan 60 cm of hoger dan 90 cm - dit is groter dan een 208 liter of 55 gallon olievat - zijn niet toegestaan.
Artikel 13.2 Opstelling vuurkorf
• Een vuurmand moet zodanig worden opgesteld dat ze niet kan worden omgestoten
• Ze moet op voldoende afstand (ten minste 1.2 meter) van brandbare materialen en gebouwen worden geplaatst of er zodanig van worden afgescheiden dat brandgevaar wordt voorkomen.
• De ondergrond waarop de vuurkorf staat moet vrij zijn van brandbare materialen
• De vuurkorf moet zodanig worden opgesteld of afgeschermd dat onopzettelijk contact van personen, en in het bijzonder kinderen, met de vuurkorf of het vuur onmogelijk is
• De vuurkorf mag niet worden opgesteld in de vrije doorgang
• Een vuurkorf is verboden in een tijdelijke inrichting (kraam, tent, container, wagen, kermisexploitatie, podium, tribune of gelijkaardig).
Slechts onbehandeld hout of een andere vaste natuurlijke brandstof, zoals steenkool of houtskool, is toegestaan. De opslag moet steeds buiten het bereik van het publiek gebeuren. De opslagplaatsen moeten vlot bereikbaar zijn voor de brandweer.
Per groep van 4 vuurkorven dient er ten minste 1 brandblusser (6 kg ABC poeder of 6 liter AFFF waterschuim, conform de normreeks EN 3) beschikbaar zijn. Deze brandblusser komt bovenop de verplichte snelblusser vermeld in hoofdstuk 5 van dit reglement. In functie van het risico kan de brandweer bijkomende blusmiddelen opleggen.
Bij extreme droogte dient de brandweer te worden geraadpleegd voor de aanvang van het evenement.
Meer info te vinden op de website: xxxxx://xxx.xxxxx.xx/xx/xxxx/xxxxxxxxxxxxxx/xxxxxx
Bij een windsterkte hoger dan 4 beaufort (windsnelheden tussen 20 en 28 km/uur) zijn vuurkorven verboden.
Meer info te vinden op de website: xxxxx://xxx.xxxxx.xx/xx/xxxx/xxxxxxxxxxxxxx/xxxxxx
Houders van sfeerverlichting moeten zodanig worden opgesteld dat ze niet kunnen worden omgestoten. Deze moeten op ten minste 1,2 m van brandbare materialen en gebouwen worden geplaatst of er zodanig van worden afgescheiden dat brandgevaar wordt voorkomen. De ondergrond moet vrij zijn van brandbare materialen.
Sfeerverlichting op basis van verbranding moet zodanig worden opgesteld, of afgeschermd, dat onopzettelijk contact van personen en in het bijzonder kinderen, met de houder of het vuur onmogelijk is. De houder mag niet worden opgesteld in de vrije doorgang. Het gebruik van vloeibare brandstoffen is verboden.
De ondergrond waarop de kaars of fakkel staat moet vrij zijn van brandbare materialen Bij voorkeur wordt ze op een brandvrije plaat geplaatst (vb: ijzer of pleisterplaat)
Fakkels mogen nooit onbeheerd achterblijven en moeten steeds bij het einde van het evenement worden gedoofd. De organisator voert een controle uit op het einde van het evenement.
Per groep van 8 fakkels dient er ten minste 1 brandblusser (6 kg ABC poeder of 6 liter AFFF waterschuim, conform de normreeks EN 3) beschikbaar zijn. Deze brandblusser komt bovenop de verplichte snelblusser vermeld in hoofdstuk 5 van dit reglement. In functie van het risico kan de brandweer bijkomende blusmiddelen opleggen.
Bij extreme droogte dient de brandweer te worden geraadpleegd voor de aanvang van het evenement.
Meer info te vinden op de website: xxxxx://xxx.xxxxx.xx/xx/xxxx/xxxxxxxxxxxxxx/xxxxxx
Bij een windsterkte hoger dan 4 beaufort (windsnelheden tussen 20 en 28 km/uur) zijn fakkels verboden.
Meer info te vinden op de website: xxxxx://xxx.xxxxx.xx/xx/xxxx/xxxxxxxxxxxxxx/xxxxxx
Op wandelingen en fakkeltochten
De organisator doet het nodige opdat onopzettelijk contact van personen, en in het bijzonder kinderen, met het vuur wordt vermeden.
Sfeerverlichting op basis van verbranding is verboden in een tijdelijke inrichting (kraam, tent, container, wagen, kermisexploitatie, podium, tribune of gelijkaardig) die publiek toegankelijk is. Fakkels zijn niet toegelaten in publiek toegankelijke inrichtingen.
Het gebruik van vloeibare brandstoffen is verboden.
Tijdens de wandeling, tocht of manifestatie wordt door een medewerker een branddeken en materiaal (EHBO koffer) voor het verzorgen van kleine brandwonden meegedragen.
Met het oog op het melden van brand of een ongeval moet tijdens de wandeling, tocht of manifestatie door een medewerker een mobiel telefoontoestel worden meegedragen. De medewerker heeft de oproepnummers van brandweer en ziekenwagen (112), politie (101), en eventuele andere hulpdiensten (EHBO-medewerker van het evenement) ter beschikking. De medewerker is op de hoogte van de te volgen route en de verschillende locaties die worden aangedaan.
Op de plaats waar de wandeling, tocht of manifestatie wordt gevormd, de plaatsen waar langdurig halt wordt gehouden, en op de plaats waar ze wordt ontbonden, moet ten minste 1 brandblusser, (6 kg poeder, 6 liter AFFF waterschuim conform de normenreeks EN 3) beschikbaar zijn. In functie van het risico kan de brandweer bijkomende blusmiddelen opleggen.
Op de plaats waar de wandeling, tocht of manifestatie wordt ontbonden moet minstens één bak gevuld met water of zand ter beschikking staan waarin de sfeerverlichting kan worden gedoofd en minstens één metalen emmer of container voorzien van een deksel waarin de resten van de gedoofde sfeerverlichting kunnen worden verzameld.
Na afloop van de wandeling, tocht of manifestatie wordt door de organisator een rondgang uitgevoerd. Alle sfeerverlichting moet worden gedoofd en de resten van de gedoofde sfeerverlichting moeten worden verwijderd.
Er mag geen sfeerverlichting op basis van verbranding onbeheerd worden achtergelaten.
Bij extreme droogte dient de brandweer te worden geraadpleegd voor de aanvang van het evenement
Meer info te vinden op de website: xxxxx://xxx.xxxxx.xx/xx/xxxx/xxxxxxxxxxxxxx/xxxxxx
Bij een windsterkte hoger dan 4 beaufort (windsnelheden tussen 20 en 28 km/uur) zijn fakkeltochten verboden.
Meer info te vinden op de website: xxxxx://xxx.xxxxx.xx/xx/xxxx/xxxxxxxxxxxxxx/xxxxxx
Hoofdstuk 15: Campings (> 50 personen)
De tenten moeten worden opgesteld in vakken van 20 meter op 20 meter op maximaal 60 meter van een opstelplaats voor de brandweer. Tussen deze vakken is minimaal 4 meter vrije ruimte gelaten.
Het gebruik van individuele gasvuren, kookgelegenheden, BBQ en straalverwarming is verboden. De organisatie mag een centrale kookplaats ter beschikking stellen op voorwaarde dat deze is uitgerust met minimaal 1 brandblusser (6 kg ABC poeder, 6 liter AFFF waterschuim conform de normenreeks EN 3) en steeds onder toezicht staat van een verantwoordelijke.
Er dient minimaal 1 bluspost aanwezig te zijn met 3 brandblussers (6 kg ABC poeder, 6 liter AFFF waterschuim conform de normenreeks EN 3) en een branddeken.
Vuurwerk wordt alleen afgestoken door erkende vuurwerkmeesters, hierna technisch verantwoordelijke genoemd.
De technisch verantwoordelijke en de organisator van het vuurwerk moeten een wettelijke aansprakelijkheidsverzekering afsluiten. Geen van beiden mogen minderjarig zijn. Een afschrift van de verzekering of van het aanhangsel moet, samen met het planschema waarvan sprake in artikel 16.3 , ingediend worden.
De technisch verantwoordelijke moet een planschema van de veiligheidszone opstellen met de inventaris van de voorwerpen, gebouwen, installaties, planten, materialen,… die beschadigd kunnen worden door de normaal te voorziene neerslag van het vuurwerk of die vuur kunnen
vatten bij contact met brandende deeltjes. De juiste plaatsing van al het vuurwerk, waarbij elk kaliber aangegeven wordt, en van de brandblusapparaten worden eveneens aangeduid op het planschema. Het planschema is getekend op schaal (1/500) en is vergezeld van de volgende inlichtingen:
• datum van het vuurwerk
• naam, leeftijd en woonplaats van de organisator van het vuurwerk (eventuele opdrachtgever)
• naam, leeftijd en woonplaats van de technisch verantwoordelijke van het vuurwerk
• naam, leeftijd en woonplaats van de operator(en) van het vuurwerk
• de beschrijving van het pyrotechnisch materieel dat gebruikt zal worden. Deze beschrijving omvat:
• de naam van het vuurwerk
• het gewicht en de aard (indien gekend) van het pyrotechnisch materieel
• het kaliber
• de straal van de neerslag
• de maximale hoogte van het materieel
• de naam en het adres van de leverancier
• de datum en het uur van het vuurwerk
• het afschrift van de wettelijke aansprakelijkheidsverzekering of van het aanhangsel
• de machtiging van het bestuur der Luchtvaart xxxx://xxx.xxxxxxx.xxxxxxx.xx/xx/xxxxxxxxxx/xxxxxxxxx/xxxxxxxxxxxx/
Dit plan/schema en de bijgevoegde documenten moeten gedateerd en ondertekend worden door de technisch verantwoordelijke en de organisator van het vuurwerk.
Er dient een risicoanalyse te worden opgesteld. Deze moet één week op voorhand, samen met het plan, overgemaakt worden aan de brandweer.
Uiterlijk twee dagen voor het vuurwerk moet een schriftelijk bericht bezorgd worden aan de personen die in de veiligheidszone wonen om hen te verzoeken de dakramen te sluiten en kwetsbaar materieel (tenten enz.) te beschutten.
De organisator stelt een verbanddoos (bij voorkeur een EHBO post) ter beschikking voor het verlenen van de eerste zorgen. Bijzondere aandacht moet besteed worden aan het materiaal voor het behandelen van brandwonden.
Het afsteekterrein is de zone waar vuurwerk wordt afgestoken. Deze zone moet tijdens de opbouw tot en met de afbraak vrijgemaakt zijn van:
o publiek
o brandbare materialen
o spoor- en ander verkeer.
o ADR voertuigen
De technische verantwoordelijke en zijn assistent zijn de enige die zich in deze zone mogen begeven. Binnen deze perimeter mag er geen bewoning zijn.
De veiligheidszone is de zone waar er mogelijke vuurwerkneerslag is bij normale werking. Deze zone moet tijdens de show vrijgemaakt zijn van:
o Publiek
o brandbare materialen
o spoor- en ander verkeer
o ADR voertuigen
Personeel die deelneemt aan de show mag zich in deze zone begeven alsook de technisch verantwoordelijke. Binnen deze perimeter mag er bewoning zijn maar de bewoners mogen hun woning niet verlaten /betreden tijdens de show.
Na het vuurwerk wordt het afsteekterrein en de veiligheidszone gecontroleerd op blindgangers en weigeraars.
Indien er een elektrische installatie met lage spanning van de ontsteking is, wordt zij gecontroleerd door een erkende dienst voor technische controle (EDTC). Een afschrift van deze keuring is aanwezig.
In de zone waar het vuurwerk is opgesteld (afsteekterrein) moeten minstens 2 brandblussers (6 kg ABC poeder, 6 liter AFFF waterschuim conform de normreeks EN 3) extra aanwezig zijn, voorzien van het BENOR label en minder dan 1 jaar voordien gecontroleerd.
Vuurwerk moet stabiel worden opgesteld en in een hoek van 90 ° afgeschoten. Het is toegestaan om onder een helling van maximaal 60° vuurwerk af te schieten maar dan moeten de veiligheidsafstanden met factor 1.5 verhoogd worden in de richting van de helling.
Het afsteekterrein is een cirkelvormige zone rond de afsteekplaats met een minimale diameter van:
o 10 meter indien uitsluitend consumentenvuurwerk (F1, F2 en T1) tot ontbranding wordt gebracht
o 25 meter indien professioneel vuurwerk tot ontbranding wordt gebracht.
Binnen een straal van 200 meter rond de afsteekplaats mag er geen bedrijf gevestigd zijn van een inrichting klasse I die door de Vlarem wetgeving als gevaarlijk, ongezond of hinderlijk aangeduid wordt, en die ofwel brandgevaar ofwel ontploffingsgevaar inhoudt. Voor ADR transport gelden dezelfde veiligheidsafstanden.
Binnen een straal van 100 meter van de afsteekplaats mogen er geen hoogspanningskabels of landbouwbedrijven die dieren bijhouden ingepland staan.
Bij het tot ontbranding brengen van consumentenvuurwerk type F1,F2 en pyrotechnische artikelen van het type T1 wordt een veiligheidszone ingesteld met een diameter van:
Aard vuurwerk | Minimumafstand (in meters) |
Grondvuurwerk (effect onmiddellijk bij afschieten) | 15 |
Luchtvuurwerk met kaliber tot en met 1 inch | 40 |
Luchtvuurwerk met kaliber vanaf 1 inch tot 2 inch | 60 |
Bij het tot ontbranding brengen van professioneel vuurwerk wordt een veiligheidszone ingesteld met een diameter van:
Aard vuurwerk | Minimumafstand (in meters) |
Vuurpijlen (schietrichting schuin van het publiek af) | 125 |
Vuurpijlen (schietrichting overig) | 200 |
Luchtvuurwerk met kaliber vanaf 1 inch tot 2 inch | 60 |
Tekstborden | 15 |
Grondvuurwerk | 30 |
Romeinse kaarsen met kaliber tot en met 2 inch | 75 |
Mines tot en met een kaliber van 4 inch | 60 |
Mines met een kaliber vanaf 4 inch tot en met 6 inch | 100 |
Dagbommen kleiner dan 21 cm diameter | 75 |
Bij het tot ontbranding brengen van Romeinse kaarsen, cakeboxen en vuurwerkbommen
met een kaliber groter dan 2 inch wordt een veiligheidszone ingesteld met een diameter van:
inch | Kaliber | mm | Minimum afstand in meters |
< 3 | < 76,2 | 120 | |
> 3 | > 76,2 | 165 | |
> 4 | > 101,6 | 200 | |
> 5 | > 127 | 230 | |
> 6 | > 152,4 | 265 |
Bij een windsterkte hoger dan 4 beaufort (windsnelheden tussen 20 en 28 km/uur) is het afsteken van vuurwerk verboden.
Bij extreme droogte (code rood) is afsteken van vuurwerk verboden. Bij code oranje moet de brandweer worden geraadpleegd voor eventueel bijkomende veiligheidsmaatregelen voor het afsteken van het vuurwerk.
Bij mist of andere weersomstandigheden waarbij het zicht beperkt is tot 200 meter is afsteken van vuurwerk verboden.
Meer info te vinden op de website: xxxxx://xxx.xxxxx.xx/xx/xxxx/xxxxxxxxxxxxxx/xxxxxx
Hoofdstuk 17: Podia, stellingen, geluidstoren, opblaasbare structuren
Een stabiliteitsattest van een erkende dienst voor technische controle dient voorgelegd te kunnen worden in volgende gevallen:
o Voor podia en tribunes waarvan de valhoogte ≥ 1.2 meter bedraagt;
o Voor stellingen, constructies waarvan het hoogste punt ≥ 3.5 meter bedraagt;
De toegestane windbelasting en draagvermogen moeten in het keuringsverslag vermeld worden.
Voor alle opblaasbare structuren gelden volgende aandachtspunten:
o De oppervlakte moet voldoende groot zijn om het toestel te plaatsen;
o De ondergrond voldoende vlak zijn;
o Manier van verankeren moet worden aangegeven + verankeringspunten aanwezig;
o Gegevens bekend van de maximale windsnelheid waarbij het toestel veilig kan gebruikt worden;
o Type blazer voor de goede werking van het toestel moet aanwezig zijn;
o Heeft het toestel een conformiteitattest met de norm EN 14960
o Onder permanent toezicht staan van een verantwoordelijke
Metalen frames voor de opbouw van verlichting moeten voorzien zijn van een aarding.
Nabij elke techniektoren en elk podium groter dan 20 m² moet ten minste één 5kg CO2 of 6kg ABC poederblusser beschikbaar zijn. In functie van het risico kan de brandweer bijkomende blusmiddelen opleggen.
Op een podium mogen geen brandbare materialen, materieel, apparatuur of warmtebronnen opgeslagen of opgesteld worden. Er mag enkel geluids- of verlichtingsapparatuur tot maximaal 1 m diepte vanaf de rand van een podium- of tribunevloer onder een podium- of tribunevloer staan. Open vuur is verboden.
De bekleding van het podium dient uit niet-ontvlambare materialen te bestaan. Hiervoor moeten de nodige attesten kunnen voorgelegd worden
De geluidsinstallaties op het podium moeten kunnen gebruikt worden als veiligheidsomroepinstallatie
Het parcours moet op voorhand gekend zijn en doorgesproken met alle veiligheidsdiensten.
Iedere praalwagen moet beschikken over minimaal één 5kg CO2 of 6kg ABC poederblusser.
De extra aangebrachte elektrische circuits mogen aangesloten worden op een elektrogeengroep of elektrische batterij.
Er dient een verantwoordelijke te worden aangesteld voor het vullen van de elektrogeengroep. Deze verantwoordelijke gebruikt voor het vullen een veiligheidskan. Bij het vullen van de elektrogeengroep wordt deze stilgelegd.
Vuurwerk, open vuur en warmtebronnen zijn verboden op de wagens.
Bij het bouwen van de praalwagen maakt men zoveel mogelijk gebruik van niet- of moeilijk brandbare materialen.
Kermistoestellen Type A (sneller dan 10 m/s of een hoogte hoger dan 5 meter):
o Een risicoanalyse uitgevoerd door een geaccrediteerd organisme.
o Een jaarlijkse onderhoudsinspectie uitgevoerd door een onafhankelijk organisme. (jaarlijks, dus maximum 1 jaar geldig!)
o Ten minste eenmaal per drie jaar een periodiek nazicht uitgevoerd door een geaccrediteerd organisme.
o Een opstellingsinspectie uitgevoerd door een onafhankelijk organisme. (die moet gebeuren telkens nadat het kermistoestel werd gemonteerd dus na de montage
Kermistoestellen Type B (= niet type A):
o Een risicoanalyse uitgevoerd door een onafhankelijk organisme.
o Een jaarlijkse onderhoudsinspectie uitgevoerd door een technisch competente persoon. (jaarlijks, dus maximum 1 jaar geldig!)
o Ten minste eenmaal per tien jaar een periodiek nazicht uitgevoerd door een onafhankelijk organisme.
o Een opstellingsinspectie uitgevoerd door de uitbater, eventueel bijgestaan door derden, aan de hand van een montageblad opgesteld door een technisch competent persoon dus na de montage.
Deel 3: Slotbepalingen
Alle aanvragen moeten uiterlijk 6 weken voor de aanvang van het evenement worden ingediend bij evenementenloket van de stad of gemeente.
Controles op de toepassing van dit reglement gebeuren steekproefsgewijs of op aanvraag van de burgemeester en/of organisatie. Het zonaal retributiereglement is van toepassing op deze controles.
Onverminderd de bepalingen van het ARAB en de Codex of andere wettelijke bepalingen kan de burgemeester, indien het onmogelijk is te voldoen aan een of meerdere specificaties van het zonaal evenementenreglement, afwijkingen toestaan. Alternatieve oplossingen moeten een veiligheidsniveau bieden dat ten minste gelijk is aan het niveau vereist in de voorschriften.
De vraag tot het bekomen van een afwijking, in te dienen bij de burgemeester, dient duidelijk gemotiveerd te zijn. Gedetailleerde plannen, een verklarende nota, de te nemen bijkomende veiligheidsmaatregelen enz. dienen bijgevoegd. Afwijkingen kunnen alleen toegestaan worden mits een gunstig advies van de brandweer.
De burgemeester kan de sluiting of stopzetting bevelen van de inrichting.
Onderhavig reglement treedt in werking met ingang van datum van goedkeuring door de zoneraad en de individuele gemeenteraden.
Hulpverleningszone Vlaams Brabant Oost Versie 01_06_2021
Inhoud
2. Maximaal toegelaten aanwezigen 7
Hoofdstuk 2: Inplanting en toegangswegen 8
Hoofdstuk 3: Compartimentering en evacuatie 9
2. Evacuatie van de compartimenten 9
Artikel 3.3 Aantal uitgangen 9
Hoofdstuk 4: Voorschriften voor sommige bouwelementen 11
Hoofdstuk 5: Voorschriften inzake constructie van compartimenten en evacuatiewegen 12
3. Evacuatiewegen en vluchtterrassen 15
Artikel 5.5 15
Artikel 5.6 15
Artikel 5.7 Draaizin van uitgangsdeuren 15
Artikel 5.8 16
Artikel 5.9 16
Artikel 5.10 17
Artikel 5.11 17
Artikel 5.12 17
Artikel 5.13 17
Hoofdstuk 6: Voorschriften voor sommige lokalen en technische ruimten 18
1. Technische lokalen en ruimten 18
Artikel 6.1 Algemeen 18
Artikel 6.2 Xxxxxxxxxxxxx 00
Artikel 6.3 Xxxxxxxxxxxxxxxxx 00
Artikel 6.4 Warme luchtverwarming 19
Artikel 6.5 Verwarmingsinstallaties 19
Artikel 6.6 Gastoevoer 20
Artikel 6.7 Wetgeving 20
Artikel 6.8 Aanwezigheid van gasrecipiënten 20
2. Keuken 21
Hoofstuk 7: Uitrusting van de gebouwen 21
1. Elektrische laagspanningsinstallaties voor drijfkracht, verlichting en signalisatie 21
Artikel 7.1 Algemeen 21
Artikel 7.2 Veiligheidsverlichting 21
2. Brandbestrijdingsmiddelen 22
3. Installaties voor melding, waarschuwing en alarmering 23
4. Automatische branddetectie 23
5. Andere technische installaties 23
Hoofdstuk 8: Bekledingsmaterialen 24
1. Algemeen 24
2. Niet vast bevestigde bekledingen 24
Artikel 8.1 24
Artikel 8.2 24
3. Vloer-, wand en plafondbekledingen 24
4. Meubilair 25
Hoofdstuk 9: Onderhoud en periodieke controle 26
Hoofdstuk 10: Uitbatingsvoorschriften 30
1. Algemeen 30
2. Verzekeringen 30
3. Vuurwerk 30
4. Voorlichting van het personeel inzake brandpreventie 30
5. Plannen 30
6. Veiligheidsregister 31
Hoofdstuk 11: Slotbepalingen 31
1. Xxxxxxxxxxxxxxxx 00
0. Xxxxxxxxxxx 31
3. Wijzigingen 32
4. Inwerkingtreding 32
Voorschriften omtrent de brandveiligheid in horecazaken en gelijkaardige inrichtingen
Dit hoofdstuk bepaalt de minimale eisen waaraan de opvatting, de bouw en de inrichting van horecazaken en gelijkaardige inrichtingen zoals bedoeld in artikel 1.3, toepassingsgebied, moeten voldoen om:
• het ontstaan, de ontwikkeling en de voortplanting van brand te voorkomen;
• de veiligheid van de aanwezigen te waarborgen;
• preventief het ingrijpen van de brandweer te vergemakkelijken.
Openbare inrichting: Alle inrichtingen, alsook hun aanhorigheden, die, al dan niet tegen betaling, voor het publiek toegankelijk zijn, ook al is de toegang voor bepaalde categorieën van personen beperkt zoals privéclubs, winkels, restaurants, drankgelegenheden, fitnessclubs, parochiezalen, scholen, gemeenschapsvoorzieningen, enz.
Openbare inrichting ‘niet-horeca’: alle openbare inrichtingen andere dan horecazaken.
Horecazaak: Een openbare inrichting waar gewoonlijk dranken en/of maaltijden van welke aard ook worden verstrekt tegen betaling voor gebruik ter plaatse. Zonder limitatief te zijn wordt hieronder verstaan alle cafés, danscafés, bars, danszalen, herbergen, privéclubs, thee- en koffiehuizen, hotels, restaurants, snackbars, frituren, concertzalen, discotheken en over het algemeen alle drankgelegenheden, met inbegrip van die welke in openlucht gelegen zijn, en van die welke al dan niet tegen betaling voor publiek toegankelijk zijn.
Inrichtingen en/of exploitaties die, inzake brandveiligheid, gereglementeerd worden door een hogere federale of Vlaamse wetgeving vallen niet onder dit zonaal horecareglement. Ook occasionele en reizende drankgelegenheden, evenals horeca-uitbatingen tijdens
evenementen, vallen niet onder dit zonaal horecareglement.
Voor de terminologie wordt verwezen naar bijlage 1 van het K.B. van 7 juli 1994 en latere wijzigingen tot vaststelling van de basisnormen voor de preventie van brand en ontploffing waaraan nieuwe gebouwen moeten voldoen.
Voor de classificatie inzake reactie bij brand van de materialen wordt verwezen naar bijlage 5/1 van het koninklijk besluit van 12 juli 2012 tot vaststelling van de basisnormen voor de preventie van brand en ontploffing waaraan de nieuwe gebouwen moeten voldoen. De reactie bij brand van een bouwmateriaal is het geheel van eigenschappen van dit bouwmateriaal met betrekking tot zijn invloed op het ontstaan en op de ontwikkeling van een brand.
Onder netto-oppervlakte van een inrichting wordt verstaan de oppervlakte van een inrichting toegankelijk voor het publiek, verminderd met de oppervlakte van de tapkasten, podiums, vestiaires, bergingen, technische kokers, trappenhallen en sanitair.
De nuttige breedte van een vluchtruimte (trappen, overlopen, sassen, evacuatiewegen, vluchtterrassen, ...) is de vrije breedte zonder enige hindernis tot op een hoogte van ten minste 2 m. Men moet echter geen rekening houden met de wanduitkraging door plinten, trapbomen en voetingen voor zover zij niet hoger dan 1 meter boven de treden of boven de vloer zit. Hetzelfde geldt voor de leuningen.
Open keuken: keuken zonder brandwerende afscheiding naar de verbruikszaal
Terras: een gedeelte van een horecagelegenheid waar men in de open lucht kan zitten.
Nuttig vermogen: vermogen vermeld in de technische gegevens of op het kenplaatje van het toestel
De nieuw te plaatsen brandwerende deuren moeten geattesteerd worden door het BENOR- ATG kenmerk of gelijkwaardig en dienen geplaatst te worden door een door ISIB gecertificeerde plaatser. Een kopie van het plaatsingsattest afgeleverd door de plaatser aan de bouwheer moet worden voorgelegd.
2. Maximaal toegelaten aanwezigen
Het maximaal aantal door de uitbater toegelaten aanwezigen in de inrichting wordt bepaald aan de hand van volgende criteria:
• minimum 1,4 personen per m2 netto-vloeroppervlakte. Dit aantal wordt naar het juist hoger geheel getal afgerond.
• maximum 2,5 personen per m2 netto-vloeroppervlakte. Dit aantal wordt naar het juist hoger geheel getal afgerond.
• voor inrichtingen waar de bezoekers uitsluitend gebruik maken van zitplaatsen, zoals verbruikssalons en restaurants, is het toegelaten aantal aanwezigen gelijk aan het aantal zitplaatsen;
Het maximaal aantal door de uitbater toegelaten personen bepaalt steeds het aantal uitgangen en de nuttige breedte van deze uitgangen en evacuatiewegen. Het maximaal toegelaten aantal aanwezigen moet vermeld worden in de exploitatiemap die in iedere instelling voorhanden moet zijn.
Kunnen er meer dan 500 personen in verblijven, dan mogen deze zalen enkel ondergronds ingericht worden wanneer het verschil tussen het laagste vloerpeil van deze zalen en het dichtstbijzijnde gelegen evacuatieniveau niet groter is dan 3 meter.
Zijn voornoemde zalen bestemd voor maximum 500 personen dan mogen zij ondergronds ingericht worden op voorwaarde dat het voor het publiek toegankelijke laagste vloerpeil niet meer dan 4 meter beneden het gemiddelde peil der verschillende evacuatieniveaus van de inrichting.
Het aantal uitgangen wordt bepaald zoals voor de compartimenten.
Hoofdstuk 2: Inplanting en toegangswegen
De toegangswegen tot de inrichting worden bepaald in akkoord met de brandweer volgens de leidraad van de basisnormen.
Bijgebouwen, uitspringende daken, luifels, uitkragende delen of andere dergelijke toevoegingen zijn enkel toegelaten indien daardoor noch de evacuatie, noch de veiligheid van de personen, noch de actie van de brandweer in het gedrang komen.
Hoofdstuk 3: Compartimentering en evacuatie
1. Compartimentering Artikel 3.1
De inrichting dient gecompartimenteerd te zijn van woongedeelten met overnachtingsmogelijkheden, ongeacht deze in gebruik zijn door de uitbater en/of derden. Indien deze compartimentering structureel niet kan gerealiseerd worden, kan hiervan afgeweken worden mits volgende voorwaarden:
- het betreft een bestaande inrichting;
- enkel ten behoeve van de uitbater;
- de inrichting wordt voorzien van een algemene automatische branddetectie- installatie overeenkomstig de norm NBN S21-100 deel 1 en 2;
- het akoestisch waarschuwingssignaal moet hoorbaar zijn in alle vertrekken van de woon- en overnachtingsmogelijkheid.
Inrichtingen die deel uitmaken van winkelcentra, sporthallen, enz. moeten niet gecompartimenteerd zijn mits ze uitgerust zijn met een algemene automatische branddetectie-installatie. Het akoestisch waarschuwingssignaal moet hoorbaar zijn in de andere delen van het gebouw.
2. Evacuatie van de compartimenten Artikel 3.3 Aantal uitgangen
De trappen, gangen en deuren, evenals de wegen die er naar toe leiden, hierna met de term “uitgang” aangeduid, moeten een snelle en gemakkelijke ontruiming van de aanwezigen mogelijk maken.
Elk compartiment heeft minimum:
• één uitgang indien de bezetting minder dan 100 personen bedraagt;
• twee uitgangen indien de bezetting 100 of meer dan 100 en minder dan 500 personen bedraagt;
• 2+n uitgangen waarbij n het geheel getal is onmiddellijk groter dan de deling door
1000 van de maximale bezetting van het compartiment, indien de bezetting 500 of meer dan 500 personen bedraagt.
Het aantal uitgangen van bouwlagen en lokalen wordt bepaald zoals voor de compartimenten. Het minimum aantal uitgangen kan door de brandweer verhoogd worden in functie van de bezetting en de configuratie van de lokalen.
De uitgangen zijn zoveel mogelijk gelegen in tegenovergestelde zones van het compartiment. De evacuatiewegen moeten zodanig verdeeld zijn dat ze onafhankelijk van elkaar uitkomen op de openbare weg of op een voldoende grote vrije ruimte om zich veilig van het gebouw te kunnen verwijderen.
Indien een deel van het gebouw waarin de publiek toegankelijke inrichting is gelegen gebruikt wordt door de exploitant voor privé doeleinden, mag een uitgang van de inrichting ook dienst doen als uitgang van dit privé gedeelte.
Indien een deel van het gebouw waarin de inrichting is gelegen, door derden wordt gebruikt, mag dit gedeelte niet evacueren door de publiek toegankelijke inrichting. Voor dit gedeelte is een afzonderlijke uitgang vereist.
Hoofdstuk 4: Voorschriften voor sommige bouwelementen
De structurele elementen (kolommen, dragende wanden, balken, vloeren,…) van de inrichting dienen een weerstand tegen brand te bezitten overeenkomstig onderstaande tabel of zijn gebouwd uit metselwerk of beton. Indien de inrichting deel uitmaakt van een groter geheel dienen de structurele elementen van de onderliggende bouwlagen eveneens te voldoen aan de gestelde eisen.
Structuur van het gebouw | |||
aantal bouwlagen | bovengrondse structuur | Structurele elementen van het dak | ondergrondse structuur ** |
1 | n.v.t. | n.v.t. | X 00 |
0/0 | X 00 | X 30* | R 60 |
> 3 | R 60 | R 30* | R 60 |
²
* Dit voorschrift is niet van toepassing indien het dak aan de binnenkant beschermd is door een bouwelement met EI 30.
** Met inbegrip van de vloer van het laagste evacuatieniveau.
In functie van de bezetting en grootte van de inrichting kan de brandweer steeds strengere eisen opleggen.
Hoofdstuk 5: Voorschriften inzake constructie van compartimenten en evacuatiewegen
1. Compartimenten Artikel 5.1
De wanden tussen compartimenten hebben ten minste de brandwerendheid van de structurele elementen. Een minimum brandwerendheid EI 30 is steeds vereist. De verbinding gebeurt via zelfsluitende of bij brand zelfsluitende deuren met een brandwerendheid EI1 30.
Woongedeelten met overnachtingsmogelijkheden dienen, ongeacht of deze in gebruik zijn door de exploitant en/of door derden, steeds brandveilig gescheiden of beveiligd te zijn. Volgende opties zijn mogelijk:
Bewoning | Wanden, vloeren, plafonds EI60 | Wanden, vloeren, plafonds EI30 | Verbindings- deur (*) EI130 | Automatische branddetectie in horecazaak (**) | Afzonderlijke uitgang (***) | |
Exploitant uitbater | Optie 1 | X | X | |||
Optie 2 | X | |||||
Derden | Optie 1 | X | X | X | ||
Optie 2 | X | X | X | X |
(*) zelfsluitend of zelfsluitend bij brand (**) zie hoofdstuk 7, punt 4
(***) Op een evacuatieniveau mogen geen uitstalramen van bouwdelen met een commerciële functie, die geen EI 30 hebben, uitgeven op de evacuatieweg die de uitgangen van andere bouwdelen verbindt met de openbare weg, met uitzondering van de laatste 3 m van deze evacuatieweg. De aanwezigen moeten het gebouw snel en veilig kunnen ontruimen.
De trappen die verscheidene compartimenten verbinden zijn omsloten.
De binnenwanden van de trappenhuizen hebben minstens de brandwerendheid van de structurele elementen. Een minimum brandwerendheid EI 30 is steeds vereist. Hun buitenwanden mogen beglaasd zijn indien deze openingen over tenminste 1m zijdelings afgezet zijn met een element met E 30.
De trappenhuizen moeten toegang geven tot een evacuatieniveau.
Op iedere bouwlaag wordt de verbinding tussen het compartiment en het trappenhuis verzekerd door een zelfsluitende of bij brand zelfsluitende deur met EI1 30 die opendraait in de vluchtzin.
Op een evacuatieniveau leidt iedere trap naar buiten, hetzij rechtstreeks, hetzij via een evacuatieweg die beantwoordt aan de voorschriften van artikel 5.6.
De nieuw te bouwen trappen gelegen in een trappenhuis hebben evenals de overlopen R
30. Er wordt evenwel geen stabiliteit bij brand vereist voor de trappen en de overlopen die uitsluitend zijn samengesteld uit materialen van klasse A1, met een smelttemperatuur groter dan 727°C (staal voldoet bijvoorbeeld aan deze voorwaarde, aluminium en glas voldoen niet aan deze voorwaarde);
Bovenaan de trappenhuizen moeten rookluiken met een doorsnede van minimum 1m² aangebracht worden, te bedienen van op het gelijkvloers. Indien trappenhuizen maximaal twee bovengrondse verdiepingen, met elk een oppervlakte kleiner dan of gelijk aan 300 m², met het evacuatieniveau verbinden, mag de oppervlakte van de verluchtingsopening beperkt worden tot 0.5 m².
Publiek toegankelijke lokalen in boven- of kelderverdiepingen moeten voorzien zijn van vaste trappen, zelfs wanneer er andere toegangsmiddelen zoals liften aanwezig zijn.
De trappen, welke dienst doen als vluchtweg van een inrichting, hebben volgende kenmerken: