SCHEIDSGERECHT GEZONDHEIDSZORG
SCHEIDSGERECHT GEZONDHEIDSZORG
Arbitraal vonnis van 15 april 2019 Kenmerk: SG 18/15
Het Scheidsgerecht, samengesteld als volgt: mr. H.F.M. Xxxxxxx, wonende te F., voorzitter, dr. X.X.X. xxx Xxxx, wonende te Berlicum, mr. drs. L.E. Xxxxxxx, wonende te Haarlem,
bijgestaan door mr. X.X. xxx Xxxxxxxxx, griffier, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van
de besloten vennootschap A. B.V., gevestigd te Z.,
eiseres,
gemachtigde: xx. X. Xxxx-Xxxxxxxx, tegen:
1. de maatschap B.,
2. de stichting C.,
beide gevestigd te Y., verweerders,
gemachtigden: mr. K.D. Meersma en mr. X.X. xxx Xxxxxx.
Partijen worden hierna aangeduid als eiseres respectievelijk verweerders. De bestuurder van eiseres, de intensivist D., wordt hierna “D.” genoemd. Verweerders worden afzonderlijk aangeduid als respectieve- lijk de Maatschap en C..
1. De procedure
1.1 Eiseres heeft met een brief van 11 oktober 2018 van haar gemachtigde de hoofdzaak aanhangig gemaakt. Met een memorie van eis van 23 november 2018 heeft zij aan het Scheidsgerecht een verzoek voorgelegd dat als volgt luidt:
1) Te verklaren voor recht dat
• de toelatingsovereenkomst [lees: de toetredingsovereenkomst, toevoeging Scheidsgerecht] als getekend op 15 november 2017 rechtsgeldig tot stand is geko- men en indien aan dit verzoek geen gevolg zal of kan worden gegeven:
• te verklaren voor recht dat de herziene/aangepaste/gewijzigde toelatingsovereen- komst [lees: de toetredingsovereenkomst] als getekend op 2 september 2018 rechtsgeldig tot stand is gekomen en indien aan dit verzoek geen gevolg zal of kan worden gegeven:
• te verklaren voor recht dat in ieder geval een mondelinge toelatingsovereenkomst
[lees: toetredingsovereenkomst] tot stand is gekomen.
2) Te verklaren voor recht dat de door [verweerders] opgelegde toegangsontzegging nietig is, in ieder geval dat de rechtsgevolgen van dit besluit in rechte niet in stand kunnen worden gela- ten;
3) Te verklaren voor recht dat de door [verweerders] gedane opzegging nietig is, in ieder geval dat de rechtsgevolgen van dit besluit in rechte niet in stand kunnen worden gehouden;
4) Mocht Uw Scheidsgerecht tot het oordeel geraken dat de rechtsgevolgen van de toegangs- ontzegging en de opzegging, om welke reden dan ook, wel in stand dienen te worden gela- ten, [verweerders] te veroordelen tot betaling van:
• een bedrag ad € 127.500,-- (…) over de duur van de opzegtermijn van 6 maanden, in
ieder geval een bedrag dat Uw Scheidsgerecht in goede justitie moge bepalen, en daarnaast:
• een billijke schadevergoeding voor een periode van vijf jaren aan gederfd inkomen, neerkomend op een bedrag ad € 21.250,-- per maand, derhalve 5 x 12 x € 21.500,--
= € 1.275.000,-- (…), in ieder geval een bedrag dat Uw Scheidsgerecht in goede jus- titie moge bepalen.
5) [Verweerders] in alle gevallen te veroordelen in de imagoschade die D. heeft geleden voor een bedrag ad € 255.000,-- (…), in ieder geval een bedrag dat Uw Scheidsgerecht in goede justitie moge bepalen;
6) [Verweerders] in alle gevallen te veroordelen de door D. op te bouwen goodwill voor een be- drag ad € 204.000,-- (…), aan hem te vergoeden, in ieder geval een bedrag dat Uw Scheids- gerecht in goede justitie moge bepalen;
7) [Verweerders] in alle gevallen te veroordelen in de kosten rechtsbijstand die D. heeft moeten maken voor een bedrag ad € 40.000,--, te verhogen met 5% kantoorkosten en 21% BTW.
8) In alle gevallen [verweerders] te veroordelen in de kosten van de procedure, waaronder de nakosten.
Het verzoek was behalve tegen de Maatschap en C. ook gericht tegen de stichting genaamd E. (hierna: E. ), de bestuurder van C. Bij de memorie van eis zijn 37 producties (genummerd 1-37) gevoegd.
1.2 De griffier van het Scheidsgerecht (hierna: de griffier) heeft aan verweerders (toen met inbegrip van E. ) een termijn voor het inzenden van de memorie van antwoord meegedeeld.
1.3 Alvorens een memorie van antwoord in te zenden hebben verweerders, met een brief van
5 december 2018 (met één nadien toegestuurde bijlage) van hun gemachtigde mr. Den Xxxxxx, aan het Scheidsgerecht het verzoek voorgelegd om de behandeling van deze zaak aan te hou- den totdat het gerechtshof F. zal hebben beslist in het hoger beroep dat eiseres heeft ingesteld tegen het (hierna, in 2.27, te vermelden) kortgedingvonnis van 23 oktober 2018 van de voorzie- ningenrechter van de rechtbank Z. in een procedure tussen dezelfde partijen (eiseres tegen ver- weerders, met inbegrip van E. ). Xxxxxxx heeft op 7 december 2018, desgevraagd, bezwaar ge- maakt tegen honorering van dit verzoek. De griffier heeft op 10 december 2018 per e-mail aan de gemachtigden bericht dat en waarom het Scheidsgerecht het aanhoudingsverzoek van ver- weerders afwijst.
1.4 Op 10 december 2018 heeft mr. Den Xxxxxx telefonisch aan het Scheidsgerecht verzocht zich eerst uit te spreken over zijn bevoegdheid tot kennisneming van deze zaak en beslissing daarin. Op 11 december 2018 heeft de griffier aan de gemachtigden bericht dat het Arbitragereglement van het Scheidsgerecht niet expliciet voorziet in de mogelijkheid van een incidenteel beroep op onbevoegdheid van het Scheidsgerecht, maar dat het, mede uit het oogpunt van kostenbespa- ring, wel praktisch kan zijn om daarvoor enigerlei voorziening te bieden, en dat noch de wettelij- ke regeling inzake arbitrage noch het zojuist genoemde Arbitragereglement zich daartegen ver- zet. Aan partijen is gevraagd of zij kunnen instemmen met een snelle, prealabele beantwoording van de voorvraag over de bevoegdheid door een enkelvoudige kamer van het Scheidsgerecht. De gemachtigden van partijen hebben bij afzonderlijke e-mailberichten van 11 december 2018 aan het Scheidsgerecht meegedeeld dat hun cliënten de gevraagde instemming verlenen. De griffier heeft daarop met een e-mail van 11 december 2018 aan de gemachtigden bericht dat het Scheidsgerecht een enkelvoudige kamer zal vormen om een antwoord te geven op de voorvraag omtrent de bevoegdheid van het Scheidsgerecht. Aan verweerders is een termijn tot uiterlijk 13 december 2018 gegeven om een memorie met de argumenten voor onbevoegdheid in te zen- den.
1.5 Op 13 december 2018 heeft mr. Den Herder per e-mail een incidentele memorie houdende [lees: strekkende] tot onbevoegdheid van het Scheidsgerecht ingezonden. Zij heeft de daarbij beho- rende producties (genummerd 1-26) nagezonden met een brief van 14 december 2018. De me- morie mondt uit in het verzoek van verweerders aan het Scheidsgerecht om zich op grond van de artikelen 1052 en 1020 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering onbevoegd te ver- klaren en D. te veroordelen in de kosten van dit geding.
1.6 Met een e-mailbericht van 14 december 2018 heeft de gemachtigde van eiseres de aandacht van het Scheidsgerecht gevraagd voor de te late ontvangst van de producties van verweerders. Zij heeft verzocht om een langere termijn voor haar reactie en zij heeft voorts het verzoek gedaan om aan het handelen van verweerders de gevolgen te verbinden die het Scheidsgerecht geraden voorkomen, waarbij onder meer is te denken aan “het niet-ontvankelijk verklaren van het be- voegdheidsincident”. Nadat het Scheidsgerecht de termijn voor inzending van de incidentele memorie van antwoord met enkele dagen had verlengd, heeft de gemachtigde van eiseres op
18 december 2018 een memorie van antwoord in het bevoegdheidsincident ingezonden. Hierbij zijn vijf producties gevoegd, die zijn genummerd 38-42. Blijkens deze memorie (p. 3) verzoekt ei- seres primair aan het Scheidsgerecht om verweerders niet-ontvankelijk te verklaren in dit be- voegdheidsincident. De eigenlijke conclusie van deze memorie (op p. 10) strekt ertoe dat het Scheidsgerecht bij (arbitraal) vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad: (I) het ver- zoek van verweerders afwijst en het Scheidsgerecht bevoegd verklaart om van het onderhavige geschil kennis te nemen, en (II) verweerders veroordeelt in de kosten van deze procedure, waar- onder de nakosten.
1.7 De enkelvoudige kamer van het Scheidsgerecht heeft op 9 januari 2019 vonnis in het bevoegd- heidsincident gewezen. In dat vonnis heeft het Scheidsgerecht beslist dat het Scheidsgerecht niet bevoegd is tot kennisneming van de verzoeken (vorderingen) tegen E. en tot beslissing daarover en wel bevoegd is tot kennisneming van de verzoeken (vorderingen) van eiseres tegen de Maatschap en tegen C. en tot beslissing over deze vorderingen.
1.8 Hierna is de behandeling van de hoofdzaak voortgezet. Na verkregen uitstel hebben de gemach- tigden van verweerders met een brief van 18 februari 2019 een memorie van antwoord ingezon-
den. De conclusie van deze memorie strekt tot afwijzing van de eis, met veroordeling van eiseres in de kosten van deze procedure. Bij de memorie zijn zestien producties gevoegd (genummerd 27-42).
1.9 Met een e-mailbericht van 5 maart 2019 heeft de griffier de samenstelling van de behandelende meervoudige kamer van het Scheidsgerecht aan de gemachtigden meegedeeld.
1.10 Met een brief van 21 maart 2019 heeft de gemachtigde van eiseres een akte vermeerdering van eis ingezonden. Xxxxxxx heeft haar eis vermeerderd in deze zin dat na nummer 5 van haar eis (zie 1.1) een nummer 5a wordt ingevoegd met twee nieuwe vorderingen. Deze vorderingen zijn erop gericht:
5a) [Verweerders] in alle gevallen te veroordelen tot betaling van:
• een bedrag van € 57.211,35 (…) ten titel van compensatie van het niet kunnen ef- fectueren van de aan D. toekomende rechten ex artikel 8 van de maatschapsover- eenkomst, in ieder geval een bedrag dat Uw Scheidsgerecht in goede justitie moge bepalen en
• een bedrag van € 19.125,-- (…) ten titel van compensatie van het verlies van het opnemen van aaneengesloten vakantiedagen, in ieder geval een bedrag dat Uw Scheidsgerecht in goede justitie moge bepalen.
Bij deze memorie is één productie (genummerd 43) gevoegd.
1.11 Op 27 maart 2019 heeft mr. X. xxx xxx Xxx, kantoorgenote van de gemachtigden van verweer- ders, per e-mail aan de griffier een vraag gesteld over de samenstelling van de behandelende kamer. De griffier heeft daarop geantwoord met een e-mailbericht van 28 maart 2019. Deze re- actie heeft mr. Den Herder voormeld reden gegeven voor een verzoek, per e-mail van 28 maart 2019, aan de voorzitter van het Scheidsgerecht. De gemachtigde van eiseres heeft daarop gere- ageerd met een e-mailbericht van 29 maart 2019, waarna de griffier met een e-mail van even- eens 29 maart 2019 aan de gemachtigden heeft bericht dat de kwestie die in het bericht van 28 maart 2019 van mr. Den Herder aan de orde is gesteld, bij de mondelinge behandeling kan wor- den besproken.
1.12 De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden te Utrecht op 1 april 2019. Aan de zijde van eiseres waren aanwezig: D. en de gemachtigde van eiseres alsmede twee kantoorgenoten van deze gemachtigde en een toehoorder. Aan de zijde van verweerders waren aanwezig: G. (voor- zitter van het bestuur van de Maatschap), H. (lid van het bestuur van de Maatschap) en I. (me- disch lid van de raad van bestuur van E. , de bestuurder van C.) X. (bestuurssecretaris E. en jurist van de Maatschap) alsmede de gemachtigden van verweerders. De gemachtigden hebben het woord gevoerd mede aan de hand van pleitaantekeningen, die in het geding zijn gebracht. De (vertegenwoordigers van) partijen hebben vragen van het Scheidsgerecht beantwoord en heb- ben ook zelf het woord gevoerd.
1.13 Tijdens de mondelinge behandeling, vóór de pleidooien, is met partijen gesproken over de in
1.11 vermelde kwestie betreffende de samenstelling van de behandelende kamer. Dit aspect komt hierna, in 5.1, inhoudelijk ter sprake.
2. De vaststaande feiten
2.1 D. is een vrijgevestigde medisch specialist met het specialisme intensive care geneeskunde (in- tensivist). Hij is, zoals vermeld, de bestuurder van eiseres, zijn praktijkvennootschap. Hij is met ingang van 1 juli 2017 als intensivist werkzaam geweest in het C. (hierna: het ziekenhuis), dat in stand wordt gehouden door C. en als algemeen ziekenhuis een regionale functie vervult. Voor- dien was hij al een ruim aantal jaren op een andere grondslag mede in het ziekenhuis werkzaam (zie 2.3). Sinds 1 juli 2017 is hij naast zijn werkzaamheden als intensivist gaandeweg ook diverse bestuurlijke en andere taken gaan vervullen. Zo was hij onder meer medisch manager intensive care (IC), vakgroepvoorzitter IC, voorzitter van de reanimatiecommissie, lid van het bestuur van de Vereniging Medische Staf (VMS) in het ziekenhuis en voorzitter van de onderwijscommissie SEH/IC. Hij is met ingang van 1 september 2018 aangesteld als voorzitter van de VMS.
2.2 De raad van bestuur (RvB) van C. bestaat – door tussenkomst van E. – uit drie leden, te weten K. (voorzitter) en I. voornoemd (medisch lid, hierna te noemen: I.) en L.. De RvB kent een Regle- ment voor de Raad van Bestuur (hierna: Regl RvB). Artikel 10 lid 0 Xxxx XxX bepaalt, voor zover hier van belang, dat besluiten door de RvB “bij consensus [worden] genomen met de instemming van het medisch lid”. C. heeft ook een raad van toezicht (RvT). Binnen haar organisatie geldt een ‘Informatieprotocol Raad van Bestuur – Raad van Toezicht” (hierna: het Informatieprotocol). Hierin is onder meer bepaald dat besluiten van de RvB die strekken tot “Beëindiging contract van een aanmerkelijk aantal werknemers tegelijkertijd of binnen kort tijdsbestek”, de goedkeuring van de RvT behoeven.
2.3 Tussen C. en de M., die het N. te Z. in stand houdt, bestaat een samenwerking voor de IC-zorg in het ziekenhuis. Voor het ziekenhuis schuilt het belang van de samenwerking met het grotere N. in de vergroting van de mogelijkheid om de vereiste kwaliteit en continuïteit te bieden. In de pe- riode van 1 december 2013 tot 1 juli 2017 waren op de IC van het ziekenhuis de leden van de O. (hierna: de O.) werkzaam. Tot deze intensivisten behoorden D., P. en Q. (hierna: Q.). Aan de sa- menwerking van C. met de O. is een einde gekomen per 1 juli 2017. D. en P. hebben hun relatie met de O. en het N. beëindigd, hetgeen is vastgelegd in een vaststellingsovereenkomst tussen deze partijen. D. en P. zijn aansluitend rechtstreeks in het ziekenhuis gaan werken. Ook Q. is niet meer in het N. werkzaam. Hij is bestuurder en aandeelhouder van de besloten vennootschap R. (hierna: R.). Ook tussen hem en het N. is een vaststellingsovereenkomst gesloten, die van 31 mei 2017 dateert.
2.4 De Maatschap is het samenwerkingsverband van de medisch specialisten die in het ziekenhuis werkzaam zijn. Haar leden zijn gebonden aan een maatschapsovereenkomst (hierna: de xxxx- xxxxxxxxxxxxxxxxxx) van 15 december 2014. De maatschapsovereenkomst houdt onder meer het volgende in
Artikel 6. Maten
(…) Lid 3
Het Bestuur houdt het Register van Maten bij, en vermeldt daarop de toe- en uittreding en de overi- ge gegevens van de Maten. De Maten zijn verplicht tot onverwijlde opgave aan het Bestuur van de in het Register van Maten op te nemen gegevens en wijziging daarvan. Opname in het Register van Maten door het Bestuur geldt als bewijs van toelating tot de Maatschap. (…)
Artikel 7. Verplichtingen van de Maten
(…) Lid 2
De Maten worden geacht de Vergadering der Maten bij te wonen. Ieder der Xxxxx wordt geacht zijn verhindering tijdig tevoren schriftelijk aan de secretaris van het Bestuur mede te delen, en een van de andere Maten een schriftelijke volmacht te geven tot het uitbrengen van stemmen namens de verhinderde Maat tijdens betreffende vergadering.
Lid 3
Maten onthouden zich, behoudens voorafgaande schriftelijke toestemming van het Bestuur, van di- recte of indirecte participatie in een zorgaanbod buiten het verband van de Maatschap dat concur- reert met het zorgaanbod van de Maatschap. (…)
Lid 4
Xxxxx xxxxxx aan het Bestuur hun overige relevante nevenwerkzaamheden al dan niet verband houdend met de beroepsuitoefening, niet zijnde directe of indirecte participatie in een zorgaanbod buiten het verband van de Maatschap dat concurreert met het zorgaanbod van de Maatschap inge- volge lid 3.
Lid 5
In afwijking van het bepaalde in lid 4 hebben de Maten het recht om een functie uit te oefenen, die volledig vervuld wordt in de vrije tijd van de desbetreffende Maat en die op geen enkele wijze het be- lang van de Maatschap schaadt.
(…)
Artikel 8. Afwezigheid
Lid 1
Iedere Maat heeft recht op 8-10 weken afwezigheid per jaar wegens bij- en nascholing en vakantie (…).
Lid 2 (…)
Artikel 11. Bestuur - vertegenwoordiging
Lid 1
Het Bestuur is bevoegd de Maatschap in en buiten rechte te vertegenwoordigen, één en ander met inachtneming van het hierna bepaalde.
De vertegenwoordigingsbevoegdheid komt tevens toe aan twee gezamenlijk handelende leden van het Bestuur, waaronder in ieder geval de voorzitter of penningmeester van het Bestuur. De uitdruk- kelijke toestemming van de Vergadering der Maten is vereist voor de navolgende handelingen, in- dien en voor zover deze handelingen niet reeds zijn opgenomen in het door de Vergadering der Ma- ten goedgekeurde jaarplan van de Maatschap:
a. uitbreiding of krimp van de formatie Maten en personeel in dienst van de Maatschap, in- dien en voor zover dit afwijkt van de door de Vergadering der Maten vastgestelde jaar- plannen, (…)
(…)
Artikel 19. Ontbinding en vereffening
(…) Lid 4
De Maatschap wordt alleen ontbonden ten aanzien van de Maat die uitreedt: (…)
c. door schriftelijke opzegging door het Bestuur aan de betreffende Maat op grond van om- standigheden die meebrengen dat voortzetting van de Maatschap ten aanzien van die Maat in redelijkheid niet van de Maatschap kan worden gevergd, terwijl bij deze opzeg- ging een opzegtermijn in acht wordt genomen van zes (6) maanden, tenzij een dringende
(…)
aan de betreffende Maat onverwijld mede te delen reden de onmiddellijke beëindiging rechtvaardigt;
h. ingeval aan de betreffende Maat blijvend de toegang tot het Ziekenhuis is ontzegd op ba- sis van de samenwerkingsovereenkomst;
(…)
Artikel 22. Geschillen
Lid 1
Alle geschillen welke mochten opkomen, zowel juridische als feitelijke, met betrekking tot de uitleg of de uitvoering van deze Overeenkomst, zullen de Maten in eerste instantie gezamenlijk trachten op te lossen met behulp van Mediation.
Lid 2
Indien het niet mogelijk is gebleken het geschil op de wijze als bedoeld in lid 1 op te lossen zal, met uitsluiting van de gewone rechter – behoudens voorziening in kort geding –, over het geschil worden beslist door drie (3) scheidslieden (…)
(…)
2.5 C., de M., de besloten vennootschap S. (hierna: S.), de Maatschap T. (hierna: T.) en de Maat- schap hebben een “Samenwerkingsovereenkomst IC Zorg” (hierna: de Samenwerkingsovereen- komst IC-Zorg) gesloten. De Samenwerkingsovereenkomst IC-Zorg dateert van 26 juli 2017 en is ondertekend onder meer door deze vijf partijen en voorts, “Voor akkoord”, onder meer door D. (als intensivist). De considerans van de overeenkomst vermeldt onder meer het volgende:
“OVERWEGENDE DAT
- De intensivisten, D. en P., per 30 juni 2017 zijn uitgetreden uit de T. en O. en per 1 juli 2017 met terugwerkende kracht tot het MSB C. [zijnde de Maatschap, toevoeging Scheidsgerecht] en feitelijk, tezamen met de nog te werven intensivist(en), de medische diensten zullen leve- ren in C. en S., zoals omschreven in de respectieve samenwerkingsovereenkomsten tussen MSB C. en C. en S. en de daarvan deel uitmakende bijlagen”.
Artikel 15 van de Samenwerkingsovereenkomst IC-Zorg houdt het volgende in:
Art. 15 - Toegangsontzegging
1. De Raad van Bestuur kan, na overleg met en advies van het Maatschapsbestuur, een Medisch Specialist (…) de toegang tot het Ziekenhuis ontzeggen, op grond van omstandig- heden van zo ernstige aard of een vermoeden van zodanige aard dat aanwezigheid van die Medisch Specialist (…) in het Ziekenhuis niet langer kan worden geaccepteerd.
(…)
2.6 In een brief van 1 augustus 2017 van de voorzitter van de Maatschap en X. xxxxxxx, die door D. “Voor akkoord” is medeondertekend, is vastgelegd wat deze partijen op 11 juli 2017 hebben be- sproken over (de voorwaarden van) de toetreding van D. (en P.) tot de Maatschap, met terug- werkende kracht tot 1 juli 2017. Blijkens zijn medeondertekening heeft D. ingestemd met de in deze brief vermelde voorwaarden.
2.7 Eiseres en de Maatschap hebben op 15 november 2017 een “Overeenkomst van toetreden” on- dertekend. Deze overeenkomst houdt onder meer het volgende in. De Maatschap zal met te-
rugwerkende kracht tot 1 juli 2017 een praktijkdeel in het specialisme intensive care geneeskunde aan eiseres overdragen. Als tegenprestatie voor deze overdracht is eiseres aan de Maatschap een vergoeding voor de aan het over te dragen praktijkdeel verbonden goodwill (ten bedrage van € 81.600) verschuldigd, conform het geldende Reglement Praktijkwaardering. De Maat- schap betaalt aan eiseres jaarlijks het gemiddelde MSB-norminkomen van het voorgaande jaar, op basis van negen dagdelen voor één fte. Voor het jaar 2017 bedraagt het winstaandeel
€ 255.000. Artikel 7 lid 2 luidt als volgt:
“7.2 Vooruitlopend op onderhavige overeenkomst heeft [de Maatschap] een aanbod tot toe- treding tot [de Maatschap] aangeboden aan [eiseres], welke [eiseres] heeft geaccepteerd. Deze gemaakte afspraken zijn opgenomen in bijlage 1, welke integraal deel uit maakt van deze overeenkomst.”
2.8 Als bijlage 1 bij de zojuist bedoelde Overeenkomst van toetreden is gevoegd een document
(brief) getiteld “Bijlage 1 bij overeenkomst van toetreden S. D., aanbod toetreding d.d. 1 augus- tus 2017”. Dit stuk, dat is gedateerd op 1 augustus 2017 en is ondertekend door de voorzitter van de Maatschap en door I. (namens C.), bevat een aanbod van de Maatschap en de RvB van C. aan
D. (en P.). De slotalinea van de brief luidt als volgt:
“Wij vernemen graag of u akkoord gaat met voorgaande voorwaarden voor de toetreding tot [de Maatschap]. Wij verzoeken u vriendelijk deze brief te ondertekenen en retour te sturen. (…)”
D. heeft, als intensivist, deze brief “Voor akkoord” medeondertekend en teruggezonden.
2.9 Op 25 september 2017 heeft de Vergadering van Xxxxx, als orgaan van de Maatschap, toe- stemming verleend voor de toetreding van D. tot de Maatschap. Eiseres is (met de vermelding “A. B.V./ D.”) met ingang van deze datum opgenomen in het Register van Maten, zoals bedoeld in artikel 6 lid 3 van de maatschapsovereenkomst.
2.10 Tussen enerzijds eiseres en/of D. en anderzijds de Maatschap is in de daarop gevolgde periode – tot in 2018 – meermalen gecorrespondeerd en gesproken over diverse onderdelen van de voor- waarden voor (of bij) de toetreding van D. tot de Maatschap. Dit is gebeurd mede op basis van een concepttekst van de Maatschap die hierna (het concept van) de toetredingsovereenkomst zal worden genoemd. De onderwerpen van bespreking betroffen financiële kwesties.
2.11 Op 29 mei 2018 heeft I. (namens C.) aan D. en P. een e-mail met de volgende inhoud gestuurd:
“Beste [D.] en [P.],
Wij spraken over het feit dat jullie het afgelopen jaar geen vakantie hebben kunnen opnemen. Jullie hebben om een financiële compensatie hiervoor verzocht.
Het niet kunnen opnemen van vakantie zoals door jullie aangegeven was defacto geen gevolg van een absoluut formatietekort, maar van het onvermogen van het MZ (N., toevoeging Scheidsge- recht) de door haar te leveren en geleverde 0,7 FTE flexibel in te zetten. Maw er is geen extra in- spanning verricht, maar door de zeer ongelukkige wijze van inroosteren, waar jullie helaas geen en- kele invloed op hadden, hebben jullie geen langere periodes vrijaf kunnen nemen.
Wij zijn bereid hiervoor eenmalig een financiële compensatie in te zetten. Hiervoor kunnen wij niet anders dan een strikt arbitraire en eenmalige regeling in te stellen. Een redenering zou kunnen zijn dat jullie 0,3 FTE tekort kwamen om flexibel in te kunnen roosteren. De kosten hiervan bedragen
0,3*€ 255.000 = € 76.500. Omdat we beiden de afspraak van inzet van 2,7 fte met elkaar gemaakt hebben als onderdeel van een totale deal, stellen wij voor dat de RvB de helft van deze kosten aan jullie vergoedt ter compensatie van het verlies van de mogelijkheid om aaneengesloten vakantieda- gen op te nemen. Dit betekent dat we voorstellen jullie ieder € 19.125 extra uit te betalen.”
2.12 In juli 2018 hebben een e-mailwisseling en telefoongesprekken plaatsgevonden tussen I. namens
C. en D. over de aanwezigheid van D. op de IC van het U. in X. (hierna: het U.) in de zomer van 2018. I. heeft aan D. meegedeeld dat hij had gehoord dat D. gehonoreerde werkzaamheden had verricht, tot stand gekomen via R., de vennootschap van Q.. D. heeft daarop aan X. meegedeeld dat hij op de IC van dat ziekenhuis te X. slechts had meegekeken om zich te oriënteren op een andere werkplek en dat hij daar geen gehonoreerde of te honoreren activiteiten heeft verricht.
D. is daarna niet langer in het U. aanwezig geweest.
2.13 Volgens C. was deze mededeling onjuist, omdat D. haars inziens wel een vergoeding heeft ont- vangen. Zij heeft hem ook kwalijk genomen dat hij, terwijl in het ziekenhuis alles op alles is gezet om het zomerrooster rond te krijgen, in die periode zonder medeweten van C. elders is gaan werken. In dit verband heeft I. aan het N. meegedeeld dat D. een “kruisje achter zijn naam” had gekregen. D. heeft kennis gekregen van deze mededeling.
2.14 Met een e-mailbericht van 16 augustus 2018 heeft mr. Xxxx-Xxxxxxxx (tevens de gemachtigde van eiseres in deze procedure) namens Q. aan het N. (met kopie aan I.) het N. aansprakelijk ge- steld voor schade wegens gedragingen in strijd met de vaststellingsovereenkomst van 31 mei 2017 van het M. en Q.. Tot de schadeposten behoren, volgens dit bericht, de inkomsten die Q./R. heeft misgelopen doordat de werkzaamheid van D. bij het U. met onmiddellijke ingang is geëin- digd. In de brief van mr. Köse-Albayrak is deze schade begroot op € 10.800.
2.15 In de fase van voorbereiding van een maatschapsvergadering op 4 september 2018 hebben D.,
P. en een derde medisch specialist (cardioloog-intensivist), in reactie op een bericht van het be- stuur van de Maatschap, aan dit bestuur een e-mail van 26 augustus 2018 gestuurd. Hierin ko- men onder meer de volgende passages voor:
“Uit uw schrijven kan niets anders geconcludeerd worden dan dat u, in uw poging om het algemeen belang te dienen, ernstig heeft gefaald.
(…)
De bewering dat uw falen te verklaren is door alle schuld te werpen in de schoot van uw en onze ma- ten, getuigt van uw voornemen om de vakgroep anesthesiologie – en andere woorden schieten te- kort om de xxxxx van de zaak te benadrukken – te lynchen.
Uw kortzichtigheid blijkt eveneens uit het feit dat u van alle maten verwacht hierin te participeren door het dreigement te uiten dat thans alle maten betrokken en verantwoordelijk worden geacht. Dit tegen de achtergrond dat u maanden nagelaten heeft transparant te zijn.
(…)”
2.16 Op 31 augustus 2018 hebben het bestuur van de Maatschap en I. (namens C.) aan eiseres (t.a.v. D.) onder meer het volgende bericht:
“Geachte D.,
Sinds 1 juli 2017 bent u als intensivist werkzaam voor onze maatschap van medisch specialisten in [het ziekenhuis]. Voorafgaand aan deze datum was u als intensivist werkzaam voor de Maatschap
T. (hierna: “T.”). De afwikkeling van uw uittreding uit de T. en de uitgangspunten voor toetreding tot [de Maatschap] zijn vastgelegd in bijgevoegde vaststellingsovereenkomst getekend d.d. 26 juli 2017 (…).
Toetreding tot [de Maatschap]
1. Ter verdere uitwerking van voornoemde vaststellingsovereenkomst hebben wij u op 1 au- gustus 2017 een brief gestuurd met een voorstel tot toetreding tot [de Maatschap] met daarbij het verzoek deze voor akkoord te ondertekenen en te retourneren (…).
2. Naar aanleiding van een aantal vragen van u en uw collega (…) over onder andere de op- bouw van het goodwillrecht en de kapitaalstorting heeft op 12 september 2017 een gesprek plaatsgevonden met de voorzitter en de financieel adviseur, de heer (…), van [de Maat- schap].
3. In vervolg op voornoemd gesprek heeft mevrouw (…) u per e-mail op 14 september 2017 (…) een gewijzigde overeenkomst gestuurd met de vraag om een akkoordverklaring op de- ze overeenkomst.
4. In de Vergadering der Maten van [de Maatschap] van 25 september 2017 zijn de maten ak- koord gegaan met uw toetreding per 1 juli 2017.
5. Op 17 november 2017 is aan u de volledig ingevulde en door het (…) bestuur [van de Maat- schap] getekende overeenkomst van toetreding zowel per e-mail als per post gestuurd.
6. Op 8 december jl. hebt u een e-mail gestuurd naar de [medisch directeur van C.] waarin u de raad van bestuur van het ziekenhuis vraagt om een coulanceregeling ten aanzien van de betaling van de goodwill aan [de Maatschap]. Dit in verband met de latere ingangsdatum van de bevoorschotting. De raad van bestuur heeft hierop op 11 december 2017 besloten u een lening aan te bieden, een en ander zoals vastgelegd in de aan u op 1 februari 2018 toe- gestuurde lening overeenkomst (…)
7. Op 14 januari 2018 heeft u samen met uw collega mevrouw X. een brief gestuurd aan het (…) bestuur [van de Maatschap] met het verzoek een aantal punten te bespreken met het (…) bestuur [van de Maatschap]. Dit betreft onder andere de invulling tijdens de vakanties en congressen in relatie tot de formatie destijds (…).
8. Op 1 februari 2018 zijn zowel per e-mail als per post voornoemde lening overeenkomst en de overeenkomst van toetreden naar u gezonden met het verzoek deze binnen een week getekend retour te zenden (…).
9. Op 15 februari 2018 is aan u door mevrouw (…), managementadviseur, namens het (…) be- stuur [van de Maatschap] per e-mail een rappel gestuurd voor ondertekening van de over- eenkomsten.
10. Bij e-mail van 16 februari 2018 en 22 februari 2018 hebt u aangegeven de ondertekening van de overeenkomst van toetreden en de lening overeenkomst tot nader order op te schorten in verband met lopende gesprekken met de raad van bestuur over afwezigheid in verband met vakantie en/of congressen in relatie tot de formatie. Deze gesprekken hebben onder andere geleid tot het aantrekken van een derde intensivist per 1 augustus jl.
11. Op 27 juni jl. hebt u samen met uw collega (…) een brief gestuurd naar het (…) bestuur [van de Maatschap] met verzoek om in gesprek te gaan over andere uw honorering en al dan niet honorering van neventaken binnen de medische staf en/of het ziekenhuis.
12. Op 23 juli jl. is aan u en uw collega (…) nogmaals per e-mail een herinnering gestuurd voor ondertekening van de overeenkomsten. In reactie hierop hebt u toegezegd de overeen- komst van toetreden op 25 juli jl. te zullen tekenen op de locatie (…). Daar u de overeen- komst niet had getekend op 25 juli jl. is u op 26 juli jl. en 30 juli jl. wederom een herinnering gestuurd door mevrouw (…) voor ondertekening van de overeenkomst. Uw collega (…) heeft haar overeenkomst van toetreden inmiddels getekend.
13. Ondanks uw toezegging de overeenkomst te zullen tekenen op 25 juli jl. hebben wij tot op heden nog geen getekende overeenkomst ontvangen. Derhalve hierbij nogmaals een laat- ste dringend verzoek om ons uiterlijk 3 september a.s. voor 12.00 uur een getekende over- eenkomst van toetreden te doen toekomen, zodat u tijdens de (ingelaste) Vergadering van Xxxxx op 4 september a.s. formeel lid bent van [de Maatschap]. (…) Indien wij op 3 sep- tember a.s. om 12.00 uur geen getekende overeenkomsten hebben ontvangen, gaan wij er vanuit dat u ons aanbod daartoe hebt afgewezen en is het aanbod daarmee vervallen.
(…)
Een ander punt dat wij graag met u willen bespreken tijdens voornoemd overleg is uw aanwezigheid op de IC van het [U.]. (…) Dit punt willen wij met u bespreken vanuit het oogpunt van kwetsbaarheid van de continuïteit van onze IC en de regionale samenwerking c.q. inbedding alsmede de afspraak in de vaststellingsovereenkomst dat u geen samenwerking zult aangaan met de heer Q. (art. 3.3). ”
2.17 D. heeft dit bericht en de e-mailwisseling met I. over de aanwezigheid van hem, D., op de IC van het U. in de zomer van 2018, doorgestuurd aan Q..
2.18 Met een brief van 2 september 2018 heeft D. (ondertekenend als “Internist-intensivist”, “VMS Voorzitter C.” en “Medisch manager IC C.”) in reactie op deze brief van 31 augustus 2018 onder meer het volgende bericht aan de RvB en aan de Maatschap:
“Geacht MSB-bestuur en RvB,
Met ontsteltenis heb ik kennis genomen van uw brief d.d. 31 augustus 2018, die u gezamenlijk heeft opgesteld, ondertekend en verstuurd. Het chanterend karakter in uw schrijven daar gelaten, wijs ik u op t feit dat deze overeenkomsten getekend en gestuurd waren. De eigen bewoordingen van de RvB inzake de contracten luidde dan ook in de mail d.d. 20-7-2018 als volgt: er is kennelijk sprake van een misverstand betreffende het terugsturen van de ondertekende overeenkomsten . Het- geen u nalaat te vermelden in uw schrijven.
In reactie op uw schrijven ontvangt u nogmaals hierbij de getekende versies van:
- leenovereenkomst
- overeenkomst van toetreden met bijlagen.
In hoofdzaak ga ik hiermee akkoord en derhalve teken ik opnieuw met behoud van recht dat de randvoorwaarden nog niet akkoord waren en besproken dienen te worden.”
De brief vermeldt vijf randvoorwaarden van de zijde van D.. Deze betreffen, kort samengevat, (i) financiële compensatie voor vakantie en congresdagen, (ii) honorering “IC vs fiscale risico”, (iii) 2,7 fte formatie intensive care, (iv) de verenigbaarheid van een bepaling uit de maatschapsover- eenkomst met een regel van de samenwerkingsovereenkomst tussen de Maatschap en de RvB en (v) een eerder verzoek van D. aangaande de norm-fte voor 2017. In de brief is voorts melding gemaakt van een aantal “dringende zaken” die “eveneens opheldering” behoeven. Hierin zijn ter- men als “bewuste onjuiste vermelding” en “chantage” door de RvB van C. en het bestuur van de Maatschap gebruikt. De brief eindigt met het verzoek van D. om per ommegaande de door de
RvB en het bestuur van de Maatschap “eveneens getekende exemplaren van de leenovereenkomst en overeenkomst van toetreding met bijlagen” te ontvangen.
2.19 Het bestuur van de Maatschap en het medisch lid van de RvB van C. hebben met een aan eiseres gerichte brief van 3 september 2018 geantwoord op de brief van 2 september 2018 van X.. In dit antwoord hebben zij – onder meer – het volgende vermeld:
“(…)
Wij hebben jou in de zomer van 2017 een overeenkomst tot toetreding tot [de Maatschap] aangebo- den die je ruim een jaar later nog niet hebt aanvaard. Je benadrukt dat je de overeenkomsten eerder ondertekend en teruggestuurd hebt. We kunnen dat niet uitsluiten, maar we vinden dat wel slecht te rijmen met het feit dat je diverse rappels om de overeenkomst te ondertekenen onbeantwoord hebt gelaten. Wij hebben gehoord dat je tegen anderen hebt gezegd dat je eerst een gesprek met het (…) bestuur [van de Maatschap] en/of de raad van bestuur wilde afwachten voordat je ging teke- nen. Nu heb je de toetredingsovereenkomst weliswaar ondertekend, maar daar voorwaarden aan verbonden. Ook dat is raar als je zegt dat je die al eerder ondertekend hebt. Hoe dan ook, wij kunnen niet akkoord gaan met de door jou opgenomen randvoorwaarden en daarmee een gewijzigd aanbod zoals opgenomen in de door jou getekende versie van de overeenkomst en dat betekent dat er nog steeds geen overeenstemming is en je dus geen lid bent geworden van [de Maatschap]. Je bent der- halve niet uitgenodigd voor de maatschapsvergadering (…) van 4 september a.s. (…)”
Het bestuur van de Maatschap en I. (namens de RvB) hebben in deze brief D. uitgenodigd voor een gesprek op korte termijn.
2.20 Dit heeft geleid tot een gesprek op 5 september 2018 tussen I. (namens C.), het bestuur van de Maatschap en D., in het bijzijn van advocaten. Onderwerpen waren (1) de vraag of eiseres lid van de Maatschap was geworden, (2) het verwijt van “chantage” en (3) de kwaliteit en de veiligheid van de zorg in het ziekenhuis. Dit gesprek heeft niet tot overeenstemming geleid.
2.21 Met een e-mailbericht van 7 september 2018 heeft I. (namens X.) aan D. bericht dat de RvB na overleg met en advies van het bestuur van de Maatschap heeft besloten hem, D., per direct de toegang tot het ziekenhuis te ontzeggen. Volgens dit bericht is er sprake van omstandigheden van zo ernstige aard dat zijn aanwezigheid in het ziekenhuis niet langer kan worden geaccep- teerd. In dit opzicht houdt het mailbericht onder meer het volgende in:
“Die omstandigheden bestaan eruit dat u in uw brief [van 2 september 2018, toevoeging Scheidsge- recht] en tijdens ons gesprek [van 5 september 2018, toevoeging Scheidsgerecht] zware, maar vol- strekt ongefundeerde beschuldigingen hebt geuit aan de raad van bestuur en het MSB bestuur.
Hiermee tast u de integriteit van het bestuur van C. en het MSB bestuur aan. Het gaat onder meer om de beschuldiging dat wij u chanteren door een termijn te stellen voor ondertekening van de toe- tredingsovereenkomst, het verwijt dat wij een kruisjesbeleid voeren door iets te vinden van uw inzet in het [U.], het verwijt dat wij niet met u maar slechts over u praten en het verwijt dat wij u geen er- kenning bieden en niet respectvol behandelen. Daarnaast vormt uw gedrag een bedreiging voor de relatie met het N., welke relatie cruciaal is voor C. en de IC.
Wij nemen deze verwijten dan ook zeer zwaar op omdat zij blijk geven van een diep wantrouwen bij u jegens de raad van bestuur en het MSB bestuur. U verleent zorg aan de meest kwetsbare groep patiënten van ons ziekenhuis op de Intensive Care. We zijn van mening dat een goede samenwer- king met u niet mogelijk is. De zorg voor de meest kwetsbare patiënten vraagt dat er een vertrou- wensrelatie is tussen u en het ziekenhuis. Die relatie is er op dit moment niet.”
2.22 De RvB van C. en het bestuur van de Maatschap hebben op 7 september 2018 in dit verband een bericht aan alle leden van de Maatschap gestuurd en op het intranet van het ziekenhuis ge- plaatst. Het bericht luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
“Per heden hebben de raad van bestuur en het bestuur van [de Maatschap] zich helaas genoodzaakt gezien na overleg afscheid te nemen van intensivist D.. Er is sprake van een onoverbrugbaar verschil van inzicht over de wijze van samenwerking.”
2.23 Met een e-mailbericht van 9 september 2018 van zijn raadsvrouw heeft X. xxx (de advocaat van)
C. bericht dat hij de gronden van de op 7 september 2018 opgelegde toegangsontzegging be- twist. Hij heeft X. gesommeerd hem weer tot het ziekenhuis toe te laten en hem in staat te stel- len zijn taken als medisch specialist en zijn verdere werkzaamheden in het ziekenhuis te blijven vervullen. C. heeft aan deze sommatie geen gevolg gegeven.
2.24 C. en de Maatschap hebben op 12 september 2018 gezamenlijk een brief aan eiseres gestuurd. Namens de Maatschap is deze brief ondertekend door de bestuursleden V., W. en Aa.. De Maat- schap had toen vier bestuursleden; behalve deze drie personen was ook Bb. lid van haar bestuur. De brief houdt – samengevat – onder meer het volgende in. In de verhouding tot eiseres (en D.) ervaren zij een vertrouwenscrisis die in de weg staat aan een behoorlijke samenwerking met ei- seres. Onder deze omstandigheden achten zij een zodanige samenwerking niet langer verant- woord en aanvaardbaar. De Xxxxxxxxx stelt zich op het standpunt dat tussen haar en eiseres geen toetredingsovereenkomst is tot stand gekomen maar slechts een mondelinge overeen- komst van opdracht. Volgens de Maatschap heeft eiseres de (concept)overeenkomst van no- vember 2017 niet ondertekend en is eiseres in plaats daarvan opnieuw met haar, de Maatschap, gaan onderhandelen over de voorwaarden van haar toetreding. Op grond van de in hun ogen bestaande vertrouwenscrisis zeggen C. en de Maatschap de samenwerking met eiseres op. De Maatschap zegt de samenwerking met onmiddellijke ingang op, en wel op grond van een drin- gende reden die onmiddellijke beëindiging rechtvaardigt. Deze dringende reden bestaat uit de in de brief omschreven vertrouwensbreuk. Voortzetting van de samenwerking is, gelet op de ernst van de vertrouwensbreuk, geen optie.
2.25 Met een aan I. gericht e-mailbericht van 13 september 2018 heeft een bestuurslid van het N., Cc., gereageerd op (de aan haar gegeven toelichting op) het besluit van C. om “afscheid te nemen” van D.. Zij heeft meegedeeld dat D.’s vertrek een buitengewoon teleurstellende uitkomst is, maar dat dit vertrek, naar haar verwachting, de samenwerking tussen de beide ziekenhuizen verder brengt. Volgens haar was de houding van D. in het proces van samenwerking op IC-
gebied “niet altijd behulpzaam”. Zij heeft mede verwezen naar de aansprakelijkheidstelling van het N. door Q., die volgens haar “waarschijnlijk door [D.’s] toedoen” was uitgegaan.
2.26 Het lid van het bestuur van de Maatschap Bb. (zie 2.24) heeft zich per 28 september 2018 terug- getrokken uit deze bestuursfunctie.
2.27 Eiseres heeft op 1 oktober 2018 een kort geding tegen verweerders aangespannen voor de voor- zieningenrechter van de rechtbank Z.. In dit kort geding heeft zij onder meer de onmiddellijke opheffing van de toegangsontzegging van 7 september 2018, een rectificatie, de nakoming van de maatschapsovereenkomst en de samenwerkingsovereenkomst en betaling van enkele geld- bedragen gevorderd. Na verweer van verweerders heeft de voorzieningenrechter met een von- nis van 23 oktober 2018 eiseres niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering tegen E. en de vor- deringen van eiseres tegen de beide andere verweerders afgewezen. Xxxxxxx heeft van dit vonnis hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof F.. Daarop is nog niet beslist. Volgens de mededeling van partijen ter zitting heeft het gerechtshof aangekondigd op 24 april 2019 arrest te wijzen.
2.28 Er zijn twee berichten in de media verschenen over de toegangsontzegging van eiseres.
2.29 De Maatschap heeft, in haar zienswijze onverplicht, nog over twee maanden na de opzegging per 12 september 2019, de maandelijkse voorschotbetalingen aan eiseres uitgekeerd.
3. Het geschil
Het standpunt van eiseres
3.1 Eiseres legt aan haar vorderingen – kort samengevat – het volgende ten grondslag. Er bestaat onvoldoende grond voor de maatregelen die de Maatschap en C. jegens haar en D. hebben ge- troffen. De door verweerders aangevoerde omstandigheden rechtvaardigen immers noch de toegangsontzegging noch de opzegging. Ten aanzien van deze maatregelen zijn bovendien de daarvoor voorgeschreven procedures niet in acht genomen. Uit artikel 22 lid 1 van de Maat- schapsovereenkomst blijkt dat bij alle geschillen eerst mediation moet worden beproefd. Dat is niet gebeurd. Ook ontbreekt een goedkeuringsbesluit van de RvT, zoals volgt uit het Informatie- protocol , en ontbreekt toestemming van de Vergadering van Maten, zoals voorgeschreven in artikel 11 lid 1 van de maatschapsovereenkomst. Verder kan de Samenwerkingsovereenkomst IC Zorg alleen worden opgezegd als is voldaan aan een van de in artikel 3.3 van deze overeenkomst genoemde voorwaarden. Deze voorwaarden zijn hier niet aan de orde. Bovendien kan op grond van artikel 3.4 slechts door een aangetekende brief worden opgezegd. Ook aan dit vereiste is niet voldaan.
3.2 D. is met terugwerkende kracht per 1 juli 2017 toegetreden tot de Maatschap. Hij is opgenomen in het Register der Maten. Hij is tevens samenwerkingspartner geworden uit hoofde van zijn lidmaatschap van de Maatschap. Vanaf juli 2017 is zonder voorbehoud uitvoering gegeven aan de overeenkomst met de Maatschap. Hij heeft op of omstreeks 15 november 2017 de van de
Maatschap ontvangen (concept)toetredingsovereenkomst ondertekend en aan de Maatschap toegestuurd.
3.3 Eiseres heeft, indien de toegangsontzegging en de opzegging in stand blijven, recht op een be- drag gelijk aan haar inkomen over de opzegtermijn van zes maanden, in totaal € 127.500, en recht op een bedrag van € 1.275.000 aan vergoeding van reputatieschade, veroorzaakt door handelen van verweerders. Zij heeft voorts in ieder geval recht op:
• een bedrag van € 255.000 aan vergoeding van imagoschade door negatieve berichten over D. in het ziekenhuis en in de media, waarvoor xxxxxxxxxxx verantwoordelijk zijn;
• een bedrag van € 204.000 aan vergoeding van schade ten gevolge van het niet (in ze-
ven jaar) kunnen opbouwen van goodwill als lid van de Maatschap;
• een bedrag van € 40.000 aan (geschatte) kosten van rechtsbijstand;
• op grond van artikel 8 van de maatschapsovereenkomst: een bedrag van € 57.211,35 aan compensatie voor het in de periode van 1 juli 2017 tot en met 7 september 2019 niet kunnen uitoefenen van het recht op acht tot tien weken afwezigheid voor na- en bijscholing en vakantie;
• een bedrag van € 19.125 aan compensatie voor het niet kunnen opnemen van een lan- gere aaneengesloten periode van vakantie.
Het standpunt van verweerders
3.4 Verweerders bepleiten afwijzing van alle onderdelen van de vordering van eiseres. Zij betogen hiertoe, samengevat, het volgende. Het Scheidsgerecht heeft in het incidentele vonnis van 9 ja- nuari 2019 op onjuiste gronden geoordeeld tot zijn bevoegdheid om de geschillen van partijen te beoordelen en daarin te beslissen. Ten onrechte is daarbij aangenomen dat eiseres lid van de Maatschap is geworden. Ook afgezien van deze prealabele kwesties heeft de Maatschap op goe- de en toereikende gronden – te weten de toegangsontzegging door C. en de aanwezigheid van een dringende reden – de samenwerking met eiseres met onmiddellijke ingang opgezegd. Aan de toegangsontzegging lagen zware maar ongefundeerde beschuldigingen van eiseres en D. aan verweerders ten grondslag. Tussen de Maatschap en eiseres was een onherstelbare vertrou- wensbreuk ontstaan, die een dringende reden voor de opzegging opleverde. Met D. was een aanhoudende discussie over geldzaken. De Maatschap is hem in financieel opzicht verregaand tegemoetgekomen, maar hij had steeds nieuwe eisen. Ook in de discussie over de IC-formatie is zij hem tegemoetgekomen. De werkzaamheid van D. in het U. was in strijd met zijn primaire taak in het ziekenhuis. Ook het feit dat hij heeft gelogen over zijn financiële afspraken daarover heeft het vertrouwen ernstig geschaad. Zijn herhaalde uitingen over verweerders, met het ge- bruik van termen als “(het voornemen om) de vakgroep anesthesiologie (…) te lynchen”, kortzich- tigheid, bedreiging en gebrek aan transparantie, heeft het vertrouwen definitief geschaad. Bij dit alles is van belang dat het hier om een klein ziekenhuis gaat, waarin het onderlinge vertrouwen cruciaal is, en dit temeer bij de kleine maar onmisbare IC.
4. De bevoegdheid van het Scheidsgerecht en de beslissingsmaatstaf
4.1 Het Scheidsgerecht verwijst naar het vonnis van 9 januari 2019 in het bevoegdheidsincident. Bij dat vonnis is beslist dat het Scheidsgerecht bevoegd is tot kennisneming van de vorderingen van eiseres tegen verweerders en tot beslissing daarover.
4.2 In de memorie van antwoord (in de hoofdzaak) hebben verweerders uitvoerige beschouwingen gewijd aan het incidenteel vonnis over de bevoegdheid. Zij achten dit onjuist. Het Scheidsge-
recht gaat aan deze beschouwingen voorbij omdat het incidenteel vonnis een eindvonnis is waarvan het Scheidsgerecht niet kan terugkomen.
4.3 Overeenkomstig de hoofdregels van de leden 1 en 2 van artikel 25 van het Arbitragereglement van het Scheidsgerecht (hierna: het Reglement) zal het Scheidsgerecht uitspraak doen bij wijze van arbitraal xxxxxx en beslissen naar de regelen des rechts.
5. De beoordeling van het geschil
Enkele prealabele kwesties
5.1 Blijkens hetgeen in 1.11 en 1.13 is vermeld, is de samenstelling van de kamer van het Scheidsge- recht die deze zaak heeft behandeld, een punt van discussie geweest. De inhoud van de daarop betrekking hebbende, in 1.11 aangehaalde, correspondentie en het besprokene tijdens de mon- delinge behandeling kunnen als volgt worden samengevat.
(1) Voor de behandeling van geschillen tussen medisch specialisten en samenwerkingsver- banden van medisch specialisten (zoals de Maatschap, die als het medisch-specialistisch bedrijf binnen het ziekenhuis functioneert) geldt de regel van artikel 12 lid 7 van het Re- glement. Dit lid voorziet in aanwijzing van twee arbiters (naast de voorzitter) die geen be- stuurder (behoeven te) zijn.
(2) Voor de behandeling van geschillen tussen medisch specialisten en instellingen (zoals het ziekenhuis, dat door C. in stand wordt gehouden) geldt de regel van artikel 12 lid 5 van
het Reglement. Dit lid voorziet in aanwijzing van een arbiter-bestuurder en een arbiter die medisch specialist is.
(3) Het Reglement bepaalt dat een behandelende kamer uit drie arbiters (met inbegrip van de voorzitter) bestaat. De mogelijkheden van een enkelvoudige kamer of van een kamer bestaande uit vijf arbiters zijn hier niet aan de orde.
(4) Deze zaak betreft een geschil van een medisch specialist tegen zowel een samenwer- kingsverband in de zojuist bedoelde zin als een instelling. Het Reglement bevat geen re- gel voor de samenstelling van de kamer in zo’n geschil. Gelet hierop heeft de voorzitter
toepassing gegeven aan artikel 12 lid 11 van het Reglement, dat bepaalt dat in de gevallen waarin het Reglement niet voorziet, de voorzitter beslist uit welke kring arbiters worden aangewezen. In dit geval heeft de voorzitter twee arbiters uit de kring van vrijgevestigde medisch specialisten aangewezen.
(5) Xx xxxxxxxx heeft met het in 1.9 aangehaalde bericht van 5 maart 2019 partijen op de hoogte gesteld van deze samenstelling. Daarbij is geen melding gemaakt van de zojuist in
(4) opgenomen achtergrond van de aanwijzing van de twee arbiters. Zoals uit het in on- derdeel 1 van dit vonnis weergegeven procesverloop volgt, hadden verweerders op dat moment de memorie van antwoord (in de hoofdzaak) al ingezonden.
(6) Na op 28 maart 2019 een vraag te hebben gesteld over de samenstelling van de kamer, hebben verweerders op 29 maart 2019 de voorzitter verzocht om zijn aanwijzing van de beide hier bedoelde arbiters te heroverwegen. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de voorzitter, na beide partijen daarover nader te hebben gehoord, meegedeeld geen ge- volg te gegeven aan dit verzoek. Hij heeft hiertoe, zoals hij ook ter zitting heeft meege- deeld, het volgende overwogen. Partijen zijn op 5 maart 2019 geïnformeerd over de sa- menstelling. Daarbij is weliswaar geen melding gemaakt van de redengeving die tot de aanwijzing van de arbiters heeft geleid, maar de hoedanigheden (hoofd- en nevenfunc- ties) van alle arbiters zijn algemeen bekend door publicatie op de website van het Scheidsgerecht. Partijen hadden dus uit de hun op 5 maart 2019 bekende samenstelling
kunnen afleiden dat de beide arbiters die naast de voorzitter aan de behandeling van deze zaak zouden deelnemen, medisch specialist en geen bestuurder (in de zin van het Regle- ment) zijn. Het bezwaar van verweerders tegen de samenstelling dateert van één werk- dag voor de mondelinge behandeling en viel daarmee buiten de in artikel 31 lid 1 van het Reglement bepaalde termijn van zeven dagen (gerekend van 5 maart 2019). Dit lid houdt, kort gezegd, in dat indien is gehandeld in strijd met enige bepaling van het Reglement, de partij die daartegen wenst te protesteren, dit moet doen “binnen zeven dagen nadat de strijdigheid hem bekend is geworden”. Dit is een fatale termijn. Nu het protest van ver-
weerders te laat is ingekomen, kan daaraan geen gevolg worden gegeven. Het “bekend worden” staat op één lijn met het (gemakkelijk) “bekend kunnen zijn”. Het is niet gebrui- kelijk dat bij de opgave van de samenstelling van een behandelende kamer door de grif- fier de overwegingen die aan de keuze van bepaalde arbiters ten grondslag heeft gele- gen, wordt meegedeeld. Dat behoeft ook niet, nu partijen uit openbare, door het Scheidsgerecht bekendgemaakte, bronnen kunnen afleiden tot welke categorie de arbi- ters behoren.
(7) De voorzitter heeft hieraan toegevoegd dat hij, als het bezwaar tijdig zou zijn ingekomen, dit mogelijk – en uiteraard na eiseres de gelegenheid te hebben gegeven daarop te reage- ren – zou hebben ingewilligd. Daarvoor was het één werkdag voor de zitting echter te laat. Dit alles laat onverlet dat de voorzitter van oordeel is dat zijn aanwijzing van de bei- de arbiters niet in strijd met het Reglement is tot stand gekomen. Artikel 12 lid 11 geeft hem een discretionaire bevoegdheid, waarvan hij binnen de grenzen van het Reglement gebruik heeft gemaakt.
5.2 Verweerders hebben op zichzelf geen bezwaar gemaakt tegen de in 1.10 vermelde vermeerde- ring van eis. Het Scheidsgerecht ziet ook zelf geen grond om deze vermeerdering niet toe te la- ten. Het Scheidsgerecht zal dus beslissen op het verzoek zoals dit na de vermeerdering luidt.
5.3 In de stukken van beide partijen lopen de vermeldingen van A. BV (eiseres) en D. (de bestuurder van eiseres) bij herhaling door elkaar. Het Scheidsgerecht verbindt hieraan de conclusie dat deze aanduidingen niet exclusief zijn en zal – waar nodig – eiseres en D. met elkaar vereenzelvigen.
5.4 Zoals in 4.1 is overwogen, is in deze zaak de bevoegdheid van het Scheidsgerecht een gegeven. Dit volgt uit het definitieve karakter van het daarop betrekking hebbende incidenteel vonnis van 9 januari 2019. In dat vonnis is ook beslist dat (met een voldoende mate van waarschijnlijkheid vaststaat dat) eiseres is toegetreden tot de Maatschap. De vraag of ook deze beslissing daarmee thans een gegeven is, kan onbeantwoord blijven. Het Scheidsgerecht onderschrijft het oordeel van de enkelvoudige kamer op dit punt en komt, voor zover nodig, dus ook zelfstandig tot het oordeel dat eiseres geacht kan worden te zijn toegetreden tot de Maatschap. Een extra argu- ment daarvoor vormt de winstdeling binnen de Maatschap over de periode vanaf 1 juli 2017, waarin eiseres op gelijke voet als de overige maten heeft deelgenomen. Ook dit wijst niet op een (mondelinge) overeenkomst van opdracht tussen de Maatschap en eiseres, zoals in de zienswijze van de Maatschap heeft bestaan. Ten overvloede overweegt het Scheidsgerecht dat de beden- kingen die verweerders in de memorie van antwoord (in de hoofdzaak) hebben geuit tegen het oordeel van de enkelvoudige kamer, op verkeerde lezing van het incidenteel vonnis berusten.
5.5 Nu aangenomen moet worden dat eiseres is toegetreden tot de Maatschap, rijst de vraag welke voorwaarden daarbij tussen deze partijen zijn gaan gelden. Het Scheidsgerecht is van oordeel dat eiseres gebonden is aan de tekst van de Maatschapsovereenkomst die de Maatschap haar in conceptvorm heeft toegezonden. Dit volgt ook al uit het feit dat D. tijdens de mondelinge be-
handeling desgevraagd heeft verklaard dat hij die concepttekst in november 2017, voorzien van zijn handtekening, heeft meegegeven aan P., die deze versie zou doen toekomen aan de Maat- schap. Later, in het bijzonder in zijn brief van 2 september 2018, heeft hij nadere voorwaarden aan zijn toetreding verbonden, maar die zijn door de Maatschap niet aanvaard en zijn dus geen deel gaan uitmaken van de overeenkomst van deze partijen. Ook hier geldt, zoals in een wat an- der verband is overwogen in het incidenteel vonnis, dat die voorwaarden niet de hoofdverplich- tingen van partijen betroffen.
De zaak zelf
5.6 De kern van het geschil betreft de vraag of de onmiddellijke beëindiging van de relatie tussen partijen – als gevolg van de definitieve toegangsontzegging door C. en de opzegging (met on- middellijke ingang) van de maatschapsovereenkomst door de Maatschap – stand kan houden. Eiseres stelt dat aan deze besluiten ernstige formele en materiële gebreken kleven en zij beant- woordt de kernvraag daarom ontkennend. Verweerders bepleiten het tegendeel.
5.7 Het Scheidsgerecht bespreekt eerst de formele gronden waarop eiseres zich in de bestrijding van de door haar gewraakte besluiten en handelingen beroept. Daarna komen, zo nodig, de in- houdelijke kwesties aan de orde.
5.8 De eerste kwestie van formele aard betreft de besluitvorming binnen de C. (gehoord de Maat- schap) over de toegangsontzegging. Hieromtrent overweegt het Scheidsgerecht als volgt.
(1) Eiseres betoogt dat C. ten onrechte “het officiële besluit” van haar bestuur en “het goed-
keuringsbesluit” van de RvT niet aan haar heeft toegestuurd. Geen van deze aspecten tast de geldigheid van het besluit aan. Het bestaan van het besluit van C. tot toegangsontzeg- ging blijkt afdoende uit het e-mailbericht van 7 september 2018 van haar RvB en (voor zo- veel nodig) het verweer van C. in deze procedure. Verdere formaliteiten gelden hier niet, in het bijzonder niet de eis dat berichten met besluiten door alle drie RvB-leden (in dit ge- val dus ook L.) dienen te worden ondertekend.
(2) Op grond van het Informatieprotocol is, voor zover hier van belang, de goedkeuring van de RvT alleen vereist bij besluiten tot beëindiging van het contract van “een aanmerkelijk aantal werknemers”. Daarvan is bij een toegangsontzegging van één vrijgevestigde me- disch specialist in drieërlei opzicht geen sprake. Immers: (i) eiseres is geen werknemer, (ii) het betreft niet de “beëindiging” van een contract maar een toegangsontzegging, en (iii) eiseres vormt niet “een aanmerkelijk aantal”.
(3) Eiseres betoogt ook dat niet is voldaan aan artikel 15 lid 1 van de Samenwerkingsover- eenkomst IC-Zorg, voor zover daarin aan een toegangsontzegging de eis is gesteld dat het bestuur van C. tevoren moet overleggen met en advies moet vragen aan “het Maat- schapsbestuur”. In de brief van 7 september 2018 van X. is melding gemaakt van dit over- leg en advies. Uit het e-mailbericht van 12 september 2018 van het bestuur van de Maat- schap en C. tezamen blijkt afdoende dat de Maatschap instemt met de toegangsontzeg- ging. Drie van de (toen) vier bestuursleden van de Maatschap hebben deze brief toen medeondertekend. Voor zover eiseres betoogt dat het ontbreken van de handtekening van het toenmalige vierde bestuurslid, Bb., het overleg en het advies van het Maat- schapsbestuur ongeldig maakt, treft dit betoog geen doel. Artikel 11 lid 1 van het Maat- schapscontract maakt twee bestuursleden, onder wie in elk geval de voorzitter of de pen- ningmeester, immers bevoegd tot vertegenwoordiging van het bestuur van de Maat- schap. Bovendien is dat vierde bestuurslid heel kort daarna teruggetreden en blijkt uit al- les dat de drie resterende bestuursleden hun eerdere medeondertekening daarna hebben
gehandhaafd. Hierbij kan, geheel ten overvloede, nog worden aangetekend dat eiseres niet heeft gesteld, laat staan aangetoond, dat Bb. het oneens was met haar drie medebe- stuursleden en evenmin dat zij terstond is vervangen door een bestuurslid dat zich niet achter de toegangsontzegging heeft geschaard.
5.9 De tweede kwestie van formele aard betreft de duur van de toegangsontzegging. Het Scheids- gerecht ziet op dit punt geen formeel gebrek. Het gaat hier om een “definitieve” ontzegging van de toegang, die dus voor onbepaalde duur is. Artikel 15 lid 1 van de Samenwerkingsovereen- komst IC-Zorg verzet zich daar niet tegen.
5.10 De derde hier te bespreken kwestie betreft het gegeven dat de opzegging van de Maatschaps- overeenkomst aan eiseres niet is geschied met instemming van de Vergadering der Maten. Hier- bij roept het Scheidsgerecht in herinnering dat de Maatschap steeds het standpunt heeft inge- nomen – en ook thans nog inneemt – dat eiseres niet is toegetreden tot de Maatschap. Het Scheidsgerecht heeft dit standpunt verworpen en neemt, zoals overwogen, tot uitgangspunt dat eiseres wel degelijk is toegetreden en dat de maatschapsovereenkomst van toepassing is ge- worden op de relatie tussen de Maatschap en haar. Er was dus inderdaad opzegging nodig. Geen van de bepalingen van de Maatschapsovereenkomst houdt echter in dat voor een opzegging een besluit van de Vergadering der Maten nodig is. Integendeel: artikel 19 lid 4 kent deze bevoegd- heid toe aan het bestuur, en het staat vast dat het bestuur daartoe rechtsgeldig heeft besloten. Artikel 11 lid 1, aanhef en onder a, waarop eiseres zich beroept, heeft betrekking op uitbreiding of krimp van de formatie van de maten. Dat is iets anders dan opzegging van de overeenkomst jegens één maat. In dit geval is de formatie ongewijzigd gebleven en kon eiseres binnen deze formatie worden vervangen door een andere maat.
5.11 De vierde kwestie betreft de vraag of het bestuur, alvorens tot opzegging te besluiten, op grond van artikel 22 lid 1 van de Maatschapsovereenkomst mediation had moeten beproeven. Het Scheidsgerecht leest in de Maatschapsovereenkomst een dergelijke verplichting niet. Artikel 19 lid 4 kent zonder voorbehoud aan het bestuur de bevoegdheid toe om tot schriftelijke opzegging van de overeenkomst ten aanzien van een bepaalde maat over te gaan. Uit niets blijkt dat het voorschrift van artikel 22 lid 1, dat betrekking heeft op “geschillen”, hierop een uitzondering maakt. Dat ligt al helemaal niet voor de hand bij de mogelijkheid – waarvan de Maatschap hier gebruikgemaakt heeft – om de opzegging met onmiddellijke ingang te doen plaatvinden we- gens een dringende reden. De vraag of hier van een zodanige reden sprake was, komt uiteraard hierna aan de orde. Afgezien van deze aspecten heeft mediation geen goede zin ten opzichte van een partij die, zoals de Maatschap in deze kwestie, van mening is dat overleg nutteloos is. Inherent aan mediation is immers vrijwilligheid.
5.12 Geen van de formele gronden waarop eiseres zich beroept, heeft dus succes.
5.13 Bij de inhoudelijke beantwoording van de in 5.6 geformuleerde kernvraag stelt het Scheidsge- recht voorop dat de verstandhouding tussen enerzijds C. en de Maatschap, die ook hierin goed- deels gezamenlijk zijn opgetrokken, en anderzijds eiseres in een korte tijd ernstig is verslechterd. De brief van 31 augustus 2018 van het bestuur van de Maatschap en C. aan eiseres maakte dui- delijk dat beide afzenders serieuze bezwaren tegen eiseres hadden, maar ook dat eiseres de ge- legenheid kreeg de verhoudingen te normaliseren. Xxxxx ongeveer een week later waren de verhoudingen geheel – en in de visie van C. en de Maatschap zelfs onherstelbaar – verstoord. Hierbij hebben diverse omstandigheden een rol gespeeld. Het Scheidsgerecht acht deze niet alle van even groot belang. Het gaat in het bijzonder om de volgende kwesties:
• de almaar gegroeide ergernis van de Maatschap over het gegeven dat eiseres de toe- tredingsovereenkomst nog steeds niet had getekend en – integendeel – telkens nadere voorwaarden van vooral financiële aard ging stellen aan ondertekening;
• de toonzetting van de brieven van xxxxxxx en zijn gemachtigde;
• de kwestie van D.’s inzet in het U.,
en dit alles tegen de achtergrond van de kwetsbaarheid van het ziekenhuis en het vitale belang van een goed functionerende (kleine) IC in het ziekenhuis. Het Scheidsgerecht bespreekt deze aspecten hierna afzonderlijk en vervolgens tezamen en in onderling verband.
5.14 Het Scheidsgerecht stelt vast dat de Maatschap en C. meermalen financiële tegemoetkomingen aan eiseres hebben gedaan of in het vooruitzicht hebben gesteld. Illustratief zijn vooral twee as- pecten: (i) de afspraak binnen het verband van de Maatschap dat de betaling voor D. (en P.) was afgestemd op een werkzaamheid gedurende negen dagdelen per week, terwijl zij voor acht dagdelen werden ingeroosterd, en (ii) de aanzienlijke tegemoetkoming van de Maatschap en C. die hierin bestond dat eiseres bij de toetreding een bedrag van € 81.600 wegens goodwill ver- schuldigd was (in plaats van het vaste praktijkbedrag van € 220.000) en het gehele door hem te betalen bedrag kon lenen van C.. Xxxxxxx heeft niet weersproken dat deze (en andere) tege- moetkomingen substantieel en binnen de context van het ziekenhuis en de Maatschap bijzonder waren.
5.15 Tegen deze achtergrond valt goed te begrijpen dat de Maatschap geërgerd is geraakt door de herhaalde verder gaande verlangens van financiële aard die eiseres aan haar voorlegde. Hierbij is opmerkelijk dat eiseres enerzijds heeft gesteld dat zij al in november 2017 de concept- toetredingsovereenkomst heeft ondertekend (en ook dat de voorbehouden die zij veel later, in het begin van september 2018, heeft gemaakt, in november 2017 nog niet aan de orde waren) en anderzijds dat deze voorbehouden reëel en gerechtvaardigd waren. Als het waar is dat de onder- tekende versie van 2017 slechts door een administratief of logistiek misverstand de Maatschap niet heeft bereikt, is het louter daaraan toe te schrijven dat eiseres de gelegenheid kreeg aanvul- lende voorwaarden te stellen aan zijn toetreding. Het Scheidsgerecht heeft niet met een vol- doende mate van waarschijnlijkheid kunnen vaststellen dat eiseres inderdaad al in november 2017 de conceptovereenkomst heeft ondertekend, maar eiseres heeft geen goede verklaring gegeven voor het feit dat D. op de herhaalde verzoeken van de Maatschap om ondertekening niet heeft laten weten dat hij al lang ondertekend had (en zelfs, naar hij tijdens de mondelinge behandeling heeft verklaard, een scan van die getekende versie in zijn bezit had), laat staan dat hij die scan heeft getoond of beschikbaar heeft gesteld. Het is alleszins begrijpelijk dat ook deze gedragingen van D. de ergernis bij de Maatschap gaandeweg hebben vergroot. Uit niets blijkt dat D. daarvoor enig begrip heeft kunnen (of: kan) opbrengen.
5.16 De geloofwaardigheid van D. is verder onder druk komen te staan door datgene wat is gebleken over zijn werkzaamheid voor het U. in de zomer van 2018. Xxxxxxx stelt eiseres dat het hem vrij- staat in zijn vakantie te doen wat hij wil, en ook dat hij de vrijheid moet hebben om zich elders te oriënteren. Hij behoefde zijn professionele contacten met het U. dus niet aanstonds te melden aan de Maatschap. Dit is anders bij werkzaamheden die méér inhielden dan het “meelopen ter oriëntatie”. Gebleken is dat hiervan sprake was. Hij heeft, anders dan eiseres eerder had ver- klaard of geïmpliceerd, niet gedurende enkele dagen “meegelopen”, maar hij heeft ter zitting desgevraagd verklaard dat hij daar was “ingeroosterd” en dus volwaardig zijn werk als medisch specialist heeft uitgeoefend, en dit ook niet gedurende één of hooguit drie dagen, maar naar zijn eigen zeggen gedurende vijf à zes dagen. De inroostering van hem in het U. heeft kennelijk meer omvat, nu R. na het plotselinge afbreken van deze werkzaamheid aanspraak heeft gemaakt op
vergoeding van de schade die haar was toegebracht doordat de (verdere) inroostering met on- middellijke ingang ongedaan moest worden gemaakt. Het is hoogst onaannemelijk dat eiseres, zoals zij bij herhaling heeft verklaard, geen enkele financiële vergoeding heeft ontvangen of be- dongen – direct of door tussenkomst van R. – voor deze professionele inzet. In de hier geschets- te omstandigheden was de werkzaamheid van D. in het U. in strijd met artikel 7 lid 4 van de maatschapsovereenkomst, op grond waarvan een maat verplicht is aan het bestuur van de
Maatschap melding te maken van “overige relevante nevenwerkzaamheden al dan niet verband houdende met de beroepsuitoefening, niet zijnde directe of indirecte participatie in een [kort gezegd] concurrerend zorgaanbod”. Afgezien van dit formele aspect heeft ook dit gedrag van D., begrijpe- lijk, de ergernis bij de Maatschap vergroot en bijgedragen tot het verlies van vertrouwen in hem. Hierbij verdient wel aantekening dat verweerders hun verwijt dat D. heeft “gelogen” over het al dan niet hebben ontvangen van een vergoeding, in strikte zin niet hebben waargemaakt. Maar dit gegeven, wat daarvan verder ook zij, doet niet af aan de ernst van het verwijt dat de Maat- schap – ook los van een eventueel directe schade door D.’s inzet in het U., dat het Scheidsge- recht onbesproken laat – op dit punt aan eiseres kan maken.
5.17 Tegen deze achtergrond en gelet op deze (deels heel recente) voorgeschiedenis hebben ver- weerders zich op goede gronden ernstig gestoord aan de zware woorden van D. in zijn brieven (e-mails) van 26 augustus 2018 en van 2 september 2018 aan hen. De daarin voorkomende ter- men “lynchen”, “bewuste onjuiste vermelding”, “smaad en laster”, “chantage” en “bewust mis-
bruik” om hem, D., “als persoon en als medisch specialist opzettelijk te beschadigen” duiden op een
zeer ernstig te nemen gebrek aan vertrouwen in hen, verweerders. Xxxxxxx heeft er terecht op gewezen dat de e-mail van 26 augustus 2018 niet van hem alleen afkomstig was maar mede van twee collega’s van hem, maar dit ontslaat hem niet van zijn verantwoordelijkheid als (eerste) ondertekenaar. Daar komt bij dat voor de Maatschap na de ontvangst van (alleen) het bericht van 26 augustus 2018 de maat kennelijk nog niet vol was. Haar bestuur heeft immers daarna de brief van 31 augustus 2018 laten uitgaan, waarin zij aan D. nog een volle kans heeft geboden. P. heeft een gelijke kans gekregen en deze kennelijk aanvaard door alsnog de toetredingsovereen- komst in de aan haar voorgelegde vorm te ondertekenen. Zij staat dus niet op één lijn met D..
Dit geldt ook voor de derde ondertekenaar, die – naar tussen partijen vaststaat – per 1 oktober
2018 afscheid heeft genomen van het ziekenhuis en van de Maatschap. In zoverre nam D. dus ook bij de brief van 26 augustus 2018 uiteindelijk een unieke positie in.
5.18 Verweerders hebben betoogd dat het bestaan van een eigen IC voor het ziekenhuis van levens- belang is en dat C. mede daardoor in hoge mate afhankelijk is van een goede samenwerking met het N., waarmee zij de Samenwerkingsovereenkomst IC-Zorg heeft gesloten. Eiseres heeft deze stellingen op zichzelf niet tegengesproken, zodat het Scheidsgerecht dient uit te gaan van de juistheid daarvan. Dit gegeven maakt het ook begrijpelijk waarom verweerders, zoals in 5.14 is uiteengezet, tegemoetkomend zijn geweest tegenover eiseres en lang zijn meegegaan met D.’s financiële wensen. Zij mochten van hem verwachten dat hij daarmee op een redelijke manier zou omgaan. Hij heeft deze verwachting beschaamd.
5.19 Daar komt bij dat verweerders terecht hebben aangevoerd dat in het ziekenhuis, gegeven ook zijn beperkte omvang, een goede samenwerking en onderling vertrouwen van wezenlijk belang zijn. Het (fundamentele) gebrek aan vertrouwen van D. in de besturen van C. en de Maatschap dat blijkt uit zijn in 5.17 aangehaalde uitingen, telt dan – zo nodig – extra zwaar. Dit is temeer het geval bij de beoefenaar van het specialisme van D., dat bij uitstek in nauwe samenwerking met anderen kan worden uitgeoefend.
5.20 Rekening houdend met de hier vermelde gegevens en gezichtspunten, in onderlinge samenhang bezien, komt het Scheidsgerecht tot de slotsom dat voor verweerders na het mislukte gesprek op 5 september 2019 voldoende grond bestond om de relatie met eiseres met onmiddellijke in- gang te verbreken. In de gegeven omstandigheden waren er voor C. omstandigheden van zo ernstige aard dat aanwezigheid van D. in het ziekenhuis niet langer kon worden geaccepteerd en kon van de Maatschap in redelijkheid niet worden gevergd dat zij de samenwerking met eiseres voortzette. De gedragingen van eiseres leverden voor de Maatschap een dringende reden op voor een beëindiging met onmiddellijke ingang.
5.21 Deze uitkomst maakt het niet nodig verdere aandacht te besteden aan de andere argumenten waarop verweerders zich hebben beroepen. Die argumenten, wat daarvan verder ook zij, kun- nen de in 5.20 weergegeven slotsom hooguit versterken, maar zijn daarvoor niet nodig. De om- standigheden waarop eiseres zich van haar kant nog heeft beroepen, leiden evenmin tot een an- dere uitkomst. Xxxxxxx heeft bij herhaling melding gemaakt van een (door X. xxxxxx haar toege- past) “kruisjesbeleid”, waarbij zij kennelijk steeds het oog heeft op de in 2.13 aangehaalde mede- deling van I. over “een kruisje” achter D.’s naam. C. heeft enkele malen gesteld wat I. met deze slechts “terzijde” gemaakte uitdrukking heeft bedoeld en in het bijzonder dat daarmee geen
“beleid” (ten opzichte van D.) aan de orde was. Nu het Scheidsgerecht van oordeel is dat D. in de U.-kwestie verwijtbaar heeft gehandeld, vormt het door I. gebezigde woordgebruik geen reden voor enig verwijt aan C.. Ook het – niet in discussie zijnde – gegeven dat D. medisch-technisch een goede intensivist is, rechtvaardigt niet een ander oordeel. Ook in zo’n geval is wederzijds vertrouwen essentieel voor een vruchtbare samenwerking, en daaraan is het, louter door toe- doen van eiseres, komen te ontbreken.
5.22 Vermelding verdient ook nog de stelling van eiseres dat de bejegening die haar ten deel is geval- len het gevolg is geweest van – of is versterkt door – het gegeven dat D. in 2018 de aandacht heeft gevraagd door een in het ziekenhuis werkzame onbevoegde specialist. Tegenover de be- twisting van de juistheid daarvan door verweerders heeft eiseres deze stelling niet bewezen of aannemelijk gemaakt. Verweerders hebben verklaard dat aan de betrokkene direct na de ont- dekking van haar formele onbevoegdheid de toegang tot het ziekenhuis is ontzegd. Uit niets blijkt de onjuistheid van deze verklaring. Er is dus ook geen sprake van het – in de verhouding tot eiseres – met “twee maten meten”, zoals eiseres in dit verband ook heeft aangevoerd.
5.23 Het Scheidsgerecht is zich ervan bewust dat de schade voor eiseres door de beëindiging met vrijwel directe ingang zeer aanzienlijk is. Daarin schuilt echter geen grond voor een beslissing in andere zin. Haar belangen die hierbij op het spel staan, rechtvaardigen niet een andere uit- komst. Eiseres heeft de schade aan zichzelf te wijten. Niet viel te verwachten dat een schorsing, of welke andere tijdelijke maatregel ook om te bezien of herstel van het vertrouwen mogelijk zou zijn, tot dit herstel zou kunnen leiden. Daarvoor is de verhouding te zeer en definitief be- schadigd. Xxxxxxx heeft ook in geen enkel opzicht afstand genomen van haar – in de ogen van het Scheidsgerecht – schofferende uitingen tegenover verweerders. Integendeel: haar gemach- tigde heeft tijdens de mondelinge behandeling gesproken over “de wurggreep” waarin verweer- ders eiseres hebben geplaatst. Het Scheidsgerecht ziet geen grond voor dergelijke kwalificaties. Verweerders hebben zich tegenover eiseres niet onbehoorlijk gedragen.
5.24 Thans dient te worden beoordeeld welke gevolgen al het voorgaande heeft voor de diverse on- derdelen van het verzoek van eiseres.
5.25 Vordering 1 strekt tot drie verklaringen voor recht. Het eerste deel van deze vordering gaat uit van het “getekend” zijn van de toetredingsovereenkomst op 15 november 2017. Eiseres heeft niet waargemaakt dat dit het geval is geweest. Het Scheidsgerecht verwijst in het bijzonder naar hetgeen in 5.15 is overwogen. Het tweede deel van vordering 1 heeft als uitgangspunt dat de ondertekening door D. op 2 september 2018 rechtsgevolg heeft gehad. Dit uitgangspunt is niet juist, want de ondertekening had mede betrekking op een voorbehoud dat de Maatschap niet heeft aanvaard. Met het derde deel van de vordering zou het Scheidsgerecht moeten vastleggen dat tussen eiseres en de Maatschap in elk geval een mondelinge toetredingsovereenkomst tot stand is gekomen. Dit gedeelte miskent dat de toetreding schriftelijk moet zijn vastgelegd en is daarom ook niet toewijsbaar. Het hier overwogene neemt niet weg dat het Scheidsgerecht – naar ter vermijding van misverstand kan worden vermeld – heeft geoordeeld dat tussen eiseres en de Maatschap een geldige overeenkomst van maatschap is tot stand gekomen door onder meer de schriftelijke aanvaarding door eiseres van het desbetreffende aanbod van de Maatschap en de opneming van eiseres in het Register van Maten. Nu een hierop afgestemde vordering ontbreekt, leidt dit oordeel niet tot toewijzing van enig deel van de eis.
5.26 De onderdelen 2 en 3 vormen de uitdrukking van de zienswijze van eiseres dat de toegangsont- zegging en de opzegging van de maatschapsovereenkomst nietig zijn en in elk geval geen rechtsgevolgen kunnen hebben. Het Scheidsgerecht deelt deze zienswijze niet en wijst deze vorderingen daarom af.
5.27 Voor de vergoedingen die zijn opgenomen in vordering 4 bestaat evenmin grond. Uit het voor- gaande blijkt immers dat het Scheidsgerecht van oordeel is dat de opzegging gerechtvaardigd was en met onmiddellijke ingang kon geschieden. Hiermee is toewijzing van deze vordering niet te verenigen. Deze wordt dus afgewezen.
5.28 Onderdeel 5 strekt tot vergoeding van imagoschade van D.. Hij heeft onmiskenbaar dergelijke schade geleden, maar uit het oordeel van het Scheidsgerecht over (de voorgeschiedenis van) de toegangsontzegging en de opzegging blijkt niet dat verweerders daarvoor aansprakelijk zijn. Ditzelfde geldt voor eventuele verdere imagoschade van D.. Ook deze vordering slaagt dus niet.
5.29 Onderdeel 5a bevat twee onderdelen. Het eerste strekt tot toekenning van een vergoeding we- gens het feit dat D. de hem in artikel 8 van de maatschapsovereenkomst toegekende rechten niet geldend heeft kunnen maken. Het gaat daarbij om het recht op acht tot tien weken afwe- zigheid per jaar wegens bij- en nascholing en vakantie. Het tweede onderdeel van vordering 5a strekt tot vergoeding wegens compensatie van het verlies dat hierin bestaat dat D. geen aan- eengesloten vakantiedagen heeft kunnen opnemen. Geen van deze onderdelen is toewijsbaar. De maatschapsovereenkomst biedt daarvoor geen grondslag, ook niet in artikel 8. Afgezien daarvan zouden deze beide onderdelen niet naast elkaar toewijsbaar kunnen zijn. Opmerking verdient ook – en ten overvloede – dat C. met haar e-mailbericht van 29 mei 2018 (zie 2.11), in haar visie onverplicht, aan D. het voorstel heeft voorgelegd om hem een bedrag van € 19.125 ex- tra te betalen. Xxxxxxx heeft dit voorstel kennelijk niet aanvaard.
5.30 Onderdeel 6 strekt tot vergoeding wegens goodwillschade. Hiervoor bestaat geen grond. Eise- res heeft bij haar toetreding de gelegenheid gekregen een (sterk verlaagd) bedrag wegens goodwill te betalen, en zij heeft dit bedrag in zijn geheel van (een van) verweerders kunnen le- nen. Uit niets blijkt dat eiseres ooit enig bedrag ter zake van goodwill heeft betaald. Zelf heeft zij dat niet gesteld en uit hetgeen partijen op dit punt over en weer hebben aangevoerd kan het ook niet worden afgeleid. Ook dit onderdeel wordt dus afgewezen.
De proceskosten
5.30 Nu alle vorderingen van eiseres worden afgewezen, dient zij de kosten van het Scheidsgerecht te betalen. Deze worden begroot op het hierna te vermelden bedrag.
5.31 Eiseres dient de kosten van haar eigen rechtsbijstand te betalen. Nu verweerders geen veroorde- ling van eiseres in de kosten aan hun zijde hebben gevraagd – en dit kennelijk in overeenstem- ming met hetgeen de maatschapsovereenkomst daarover inhoudt – kan een beslissing over de- ze kosten achterwege blijven.
6. De beslissing bij wijze van arbitraal vonnis
Het Scheidsgerecht, rechtdoende naar de regelen des rechts:
6.1 wijst de vorderingen van eiseres af;
6.2 veroordeelt eiseres in de kosten van het Scheidsgerecht, ten bedrage van € 8.168,81, en bepaalt dat dit bedrag wordt verrekend met het door eiseres betaalde voorschot, met terugbetaling van het restant aan haar;
6.3 bepaalt dat elke partij voor het overige de eigen kosten draagt.
Aldus vastgesteld te Utrecht en op 15 april 2019 aan de partijen verstuurd.