WERKDOCUMENT ARRANGEMENTEN WARMTETECHNIEKEN EN BOUWSECTOR
WERKDOCUMENT ARRANGEMENTEN WARMTETECHNIEKEN EN BOUWSECTOR
(stand van zaken 21 juni 2018)
Verduurzaamde woningen/gebouwen
Aanbieders van warmtetechnieken en verduurzamingsoplossingen richten samen met opdrachtgevers een proces in gericht opschaling (richting een tempo van 50.000 verduurzaamde woningen per jaar richting 2021 in het kader van de startmotor), innovatie en betere ketensamenwerking. Het gaat daarbij om een evenwichtige balans tussen zowel schilverbeteringen (isolatie) gericht op reduceren van de warmtevraag als inpassing van duurzame warmtebron en opwek systemen (o.a. warmtenet, warmtepomp, bio-ketel, zonneboiler, zon PV), inclusief lage temperatuur afgifte systemen.
Om richting 2030 ook het tempo van 200.000 verduurzaamde woningen per jaar te realiseren zal planmatig ingezet moeten worden op een industriële verduurzamingsaanpak gericht op veel voorkomende woning/gebouwtypes. Voorwaarde hiertoe is het inrichten van een uitvoeringagenda waarbinnen zicht is op opschaling van het marktvolume, alsook spreiding van de vraag. Op basis hiervan kunnen marktpartijen (verder) investeren. Voor een ander deel van de gebouwde omgeving is maatwerk nodig.
I - Arrangement Individuele warmtetechnieken
Door technische innovatie, betere ketensamenwerking en slimmer gebruik van data kunnen de integrale kosten van verschillende gebouw- en blok-gebonden duurzame warmte oplossingen tot 2030 naar verwachting met 25-50% dalen:
Technologische innovatie in installaties | • 50% verhoging van het warmte-rendement1 • 25% verlaging van de initiële investeringskosten van installaties en afgifte-systemen |
Betere ketensamenwerking* | Tot 15% verlaging van de initiële investeringskosten inclusief arbeidskosten door: • Gestandaardiseerde prestatiecontract-modellen voor de meest voorkomende verduurzamingspakketten • Gestandaardiseerde tender-formats die inzetten op ketensamenwerking op basis van open-kosten-calculatie i.p.v. klassieke aanbesteding • Optimale bundeling van gebouwen rondom tijd- en plaatsgebonden contingenten voor (herhaalde) gestandaardiseerde uitvoering door meerdere aanbieders (ter bevordering betrekken lokale aanbieders) • Optimale spreiding van aantal tenders in tijd waardoor gedurende langere periode een voorspelbare vraag ontstaat waarop een optimale kosten-efficiënt aanbod georganiseerd kan worden |
Data-gedreven optimalisatie* | • Tot 15% verlaging van de proceskosten om te komen tot goed onderbouwde opdracht • Tot 15% verlaging van de onderhoudskosten tijdens levensduur • Tot 15% betere energieprestaties = verlaging van de energiekosten tijdens levensduur |
Gecombineerde kostenreductie | In totaal tot 25% verlaging van de integrale kosten van gebouw- en blok- gebonden duurzame warmte |
*) Deze 15% kostenreducties zijn reeds op korte termijn te realiseren (zie Startmotor scenario)
Hink stap schaalsprong
Integrale kostprijsanalyses voor individueel modelwoningen laten zien dat hiermee in 2030 de maandelijkse kosten van duurzame warmte (incl. investering, rente, onderhoud en energiekosten) concurrerend zijn met conventionele (CV gestookte) warmte.
Per sector (corporaties, particuliere woningen, utiliteit) wordt een gedifferentieerde aanpak voorgesteld waarbij aanbieders, opdrachtgevers, banken, netbeheerders en overheden samenwerken om de benodigde versnelling en opschaling te realiseren. De meest essentiële randvoorwaarden daarbij zijn:
1 TKI Urban Energy - Programmalijn 2 2017
1. Organiseer gestandaardiseerde tenders:
• Door standaardisatie en bundeling van de vraag rondom de meest voorkomende verduurzamingsopgaven kunnen de integrale kosten van het duurzame warmte aanbod worden verlaagd.
• Tenders in ketensamenwerkingsvorm op basis van (o.a.) open-kosten-calculatie ipv klassieke aanbesteding. Gecombineerd met prestatie-contractmodellen om kostenneutraliteit (of Woonlasten waarborg) te realiseren;
• Optimale spreiding van aantal tenders in tijd om lange termijn voorspelbare vraag te creëren.
• Afspraken over ontsluiting van geaggregeerde energie-, gebouw-, en wijk-data waarmee verduurzaming kosten-efficiënter kan worden uitgevoerd.
2. Voorspelbaar en meerjarig vaststaand overheidsbeleid
• Biedt markt en consument duidelijkheid over de ontwikkeling in de energiebelasting voor zowel aardgas als elektriciteit. Hierbij geldt dat de huidige belasting op aardgas geen recht doet aan de CO2 intensiteit die ermee gepaard gaat;
• Voer een rendementseis in voor duurzame opwek systemen die zo wordt vastgesteld dat de conventionele aardgasgestookte CV-ketel hier niet aan voldoet (Manifest Berenschot);
• Invoering van normering voor beperking van de warmtevraag voor zowel koop- huur- als utiliteitsbouw segment. Inclusief continuering van de bestaande STEP, SEEH (en gemeentelijke) subsidies voor energiebesparende maatregelen voor particulieren;
3. Financiering
• Mogelijkheid tot financiering via de energieprestatievergoeding (EPV) binnen Woonlasten waarborg. inclusief verruiming van de 70% regeling (alleen verzet bij onderbouwde argumenten);
• Overheid wordt verzocht de huidige ISDE-regeling te continueren na 2020 (in afbouw richting 2030) om de markt in beweging te krijgen en de (nu nog) onrendabele top van duurzame warmte- oplossingen af te dekken. En dit te combineren met een voorlichtingscampagne richting consument.
• Ontwikkel gestandaardiseerde financieringsarrangementen, waaronder een gebouwgebonden financieringsoptie voor specifieke product-markt combinaties;
• Garantiefonds vanuit Nationale Hypotheek Garantie ter afdekking van de risico’s bij financiering van kwetsbare groepen
• Creëer samen met de sector technologie-specifieke garantiefondsen (bijvoorbeeld warmtepompen en andere technieken) en een garantiefonds ter dekking van het faillisementsrisico van de uitvoerende partij bij prestatiecontracten.
4. Innovatie
• Vraag-gestuurde innovatiesubsidies waarmee aanbieders worden uitgedaagd om met praktijkgerichte oplossingen te komen;
• Meer gebouw-type specifieke verbruiksgegevens (laten) genereren (bijv door ECN). Dit draagt voor alle marktpartijen bij aan lagere proceskosten, beter onderbouwde aanbiedingen.
• Technische innovatie gericht op kwaliteitsaspecten als verminderen geluidsniveau van bijv warmtepompen en andere technieken;
• Betere en gemakkelijkere inpassing van installaties.
II - Arrangement Warmtenetten
Vanaf 2021 zorgt een wijkgerichte aanpak voor gedragen, lokale keuzes over de manier waarop de woningen en gebouwen in een wijk in de toekomst duurzaam worden verwarmd. Warmtenetten2 zullen in een deel van deze wijken het beste alternatief voor aardgas zijn.
Wat kan met warmtenetten worden bereikt?
• Betaalbare warmte met keuzemogelijkheden voor klanten: Afhankelijk van de stijging van de energiebelasting op aardgas wordt een warmte-aansluiting aantrekkelijker en ontstaan mogelijkheden tot verlaging van de eenmalige investeringsbijdrage en/of lagere tarieven dan de jaarlijks door ACM vastgestelde maximumprijs voor warmte (de hoogte van de energiebelasting,
2 Hiermee wordt de integrale (waarde)keten bedoeld, dus van bron (warmteproductie) tot aan de klant (warmtelevering).
eenmalige investeringsbijdrage en leveringstarieven zijn communicerende vaten). Daarbij kunnen klanten kiezen tussen meerdere tariefsoorten en – op termijn en waar van toepassing – tussen verschillende warmtebronnen.
• Consumentenbescherming: ACM beschermt consumenten tegen een te grote stijging van het NMDA als gevolg van de stijging van de energiebelasting op gas.
In afwachting van een integrale herziening van de prijsregulering van warmte, toetst de ACM conform de Warmtewet of warmtebedrijven geen onredelijk hoge rendementen maken.
• CO2-arm, duurzaam alternatief voor aardgas: warmtenetten maken CO2-arme en duurzame warmte voor ruimteverwarming en warm tapwater mogelijk. Dit verbetert tevens de energieprestatie van gebouwen. De groei naar 80.000 woningequivalenten vanaf 2025 levert in 2030 circa 2,5 Xxxx XX0- reductie op.
• Verduurzamingsagenda:
• Het gebruik van aanwezige CO2-arme restwarmte (hoge en lage temperatuur) is een integraal onderdeel van de warmtetransitie en draagt bij aan de kostenreductie en daarmee de betaalbaarheid.
• In lijn met de uitfasering van het gebruik van kolen (uiterlijk in 2030) zal het gebruik van restwarmte van elektriciteitsproductie met kolen volledig stoppen.
• Op termijn zal alleen duurzame (rest) warmte worden gebruikt (zoals bio-energie, geothermie, circulaire restwarmte en aquathermie). Net als bij warmtepompen – die gevoed worden met elektriciteit (op dit moment voor circa 15% duurzaam) – is daarvoor een ingroeitraject nodig. Van belang is dat de overheid –net als bij elektriciteit – ruimte biedt voor schoksgewijze verbeteringen op basis van natuurlijke investeringsmomenten. Dit kan worden geborgd in afspraken tussen het warmtebedrijf en de gemeente, bijvoorbeeld in het kader van de concessieverlening. Voordeel van lokaal maatwerk is dat de lokale mogelijkheden, zoals die in beeld zijn gebracht in de RES, leidend zijn en de gemeente er in haar ruimtelijk beleid direct rekening mee kan houden.
• In de periode naar 2050 toe gaan de warmtebedrijven de CO2 emissie van de warmte in de warmtenetten stapsgewijs verlagen, waarbij een jaarlijks verbeteringspercentage wordt gehanteerd. Daarbij zullen tussendoelen op peildata als 2030, 2040 worden geformuleerd. Bij deze verlaging van de CO2 emissie zoeken de warmtebedrijven steeds een optimum tussen de drie publieke belangen van duurzaamheid, betrouwbaarheid en betaalbaarheid.
• Voor biomassa wordt uitgegaan van inzet duurzame biomassa met een grote klimaatwinst waarbij de Nederlandse duurzaamheidscriteria van biomassa worden gehanteerd.
• Transparantie over de herkomst en de duurzaamheid van de warmte is van belang, bijvoorbeeld door het publiceren van een ‘warmte-etiket’. Vanaf 2021 zullen alle warmte-leveranciers ieder jaar een warmte-etiket opstellen volgens een gestandaardiseerde methode zoals bepaald in de warmtewet. ACM zal toezicht houden op het verschijnen en de juistheid van deze etiketten.
• Investeringen: dit vraagt een investering vanaf 2025 van tussen de 600 en 800 miljoen euro per jaar in warmtebronnen en warmtenetten (inclusief afleversets in de woningen).
• Werkgelegenheid: de ‘versnelling’ van warmtenetten leidt tot een forse toename van de werkgelegenheid in onder andere de installatie- en energiesector van circa 9.000 extra arbeidsplaatsen.
• Faciliteren bewonersparticipatie: in wijken waar particuliere woningeigenaren (georganiseerd via bijvoorbeeld energiecoöperaties) aangeven zelf een warmtenet te willen exploiteren, kan dit worden gefaciliteerd of kan de mogelijkheid worden geboden te participeren in het nieuwe warmtenet.
• Heldere communicatie met oog op draagvlak: een goed communicatieproces met bewoners in de wijk is cruciaal voor de aansluiting van bestaande woningen op warmtenetten.
• Kostenreductie: op basis van de schaalvergroting en standaardisatie kan er een productiviteitsverbetering van 1,5 % per jaar worden bereikt tot 2030.
• Financieel maatwerk: Met zowel woningcorporaties als met particuliere verhuurders kunnen nadere afspraken worden gemaakt over de overname (verlegging) van bepaalde kosten (zoals bijvoorbeeld de afleverset).
• Geïntegreerde uitvoering van de aanpassing van de woning en de aansluiting op het warmtenet om overlast voor bewoners tot een minimum te beperken.
Onder welke randvoorwaarden?
Nodig voor realisatie tempo en volume:
• Een programmatische aanpak (zoals gehanteerd bij Wind op Zee), met wederkerige prestatieafspraken over doelen, stabiel en richtinggevend Rijksoverheidsbeleid, commitment van gemeenten, een heldere
rolverdeling, en een innovatieprogramma waarin de overheid en het bedrijfsleven samen optrekken.
[Rijksoverheid, gemeenten]
• Een ‘Wijkgerichte Aanpak’ waarbij wordt zorggedragen voor een gedragen, lokale keuze. Uitgangspunt is dat alleen wordt gekozen voor een warmtenet als de kosteneffectiviteitsanalyse uitwijst dat een warmtenet tenminste 10% hogere netto baten heeft dan het beste alternatief. Hiermee reduceren we het risico op een opt-out van gebouweigenaren die bijvoorbeeld liever all electric gaan. Dit reduceert de totale maatschappelijke kosten, want hoe meer gebouwen worden aangesloten op het warmtenet, hoe lager de kosten per gebouw.
• Als eenmaal is gekozen voor een warmtenet, verleent de gemeente een concessie of vergunning voor één of meer wijken/gebieden/stadsdelen voor de aanleg van het warmtenet en de opwek/inkoop, distributie en levering van warmte (inclusief verantwoordelijkheid voor de leveringszekerheid). De gemeente bepaalt de afbakening van de concessie en kan zo rendabele en minder rendabele gebieden combineren en cherry picking voorkomen.
• In een concessie kan de gemeente in samenspraak met bewoners allerhande voorwaarden stellen, zodat de partij wint die het best tegemoet komt aan publieke belangen zoals betaalbaarheid en duurzaamheid.
Daarbij wordt een opt-out meegenomen voor bewoners die tegen werkelijke kosten (geen tarief) voor eigen rekening een alternatieve energievoorziening willen realiseren. [Rijksoverheid, gemeenten]
• Faciliterend beleid vanuit gemeenten en provincies met het oog op de benodigde ruimtelijke inpassing van warmtebronnen en warmtenetten en eventueel uit te geven concessies. [Gemeenten, provincies]
• Met het oog op draagvlak: het tijdig betrekken van gebouweigenaren, bewoners, energiecoöperaties en bedrijven binnen een wijk/gebied bij alle stappen in de besluitvorming. [Gemeenten]
• Om extra tempo te maken in de warmtetransitie zal samen met andere partijen beoordeeld moeten worden hoe nog meer gekwalificeerde arbeidskrachten opgeleid kunnen worden. [Warmtebedrijven, Uneto-VNI, onderwijssector]
Technisch
• Woningen en gebouwen moeten gereed gemaakt worden voor aansluiting op het warmtenet (no-regret isolatie, elektrisch koken, etc.). [Gebouweigenaren]
Financierbaarheid
• Warmtebedrijven zorgen voor de inkoop/productie, distributie en levering van warmte, en investeren dus ‘tot en met de afleverset in de meterkast’. De gebouweigenaar investeert in eventuele gebouwaanpassingen en draagt de eenmalige investeringsbijdrage voor het warmtenet. De warmtegebruiker betaalt vervolgens de tarieven op grond van de Warmtewet. [Warmtebedrijven, gebouweigenaren, warmtegebruikers]
• Verhoging van de aardgasprijs via een vooraf bekende en stapsgewijze verhoging van de energiebelasting op aardgas zorgt voor een prikkel om de switch te maken naar een alternatief voor aardgas, zoals warmtenetten. Aandacht is nodig voor het effect op de koopkracht. [Rijksoverheid]
• Een nationaal flankerend fiscaal beleid is nodig voor de eenmalige (investerings)kosten die gebouweigenaren maken om over te schakelen op warmtenetten, zoals een tijdelijke subsidie ter compensatie van first-movers (voor de hogere kosten in de beginfase van de warmtetransitie) en financieringsconstructies via de aanbieders3, de hypotheek of gebouwgebonden financiering. [Rijksoverheid]
• Regelgeving mag de beheersbaarheid van de energielasten van huurders via afspraken tussen woningcorporaties en warmte-aanbieders (over mogelijke overname (verlegging) of afkoop van vaste kosten) niet in de weg staan. [Rijksoverheid]
Verduurzaming warmtebronnen (zowel basislast als pieklast)
• De energieprestatieregelgeving voor zowel bestaande bouw (energielabeling) als nieuwbouw (EPC, BENG) moet technologie-neutraal uitwerken. Alleen dan kan de warmtetransitie tegen de laagste maatschappelijke kosten worden gerealiseerd. Dit betekent dat regelgeving allocatie van warmtebronnen moet toestaan, zoals dat ook nu al kan voor elektriciteit, en dat de 10 km grens voor opstelplaatsen voor opwek van duurzame elektriciteit (en warmte) vervalt. Toepassing van allocatie is tevens noodzakelijk voor NOM-woningen op warmte.
3 Energieleveranciers zouden hiervoor gebruik moeten kunnen maken van de Wft-uitzondering ‘algemeen belang’ (art. 1.20 Wft).
• Voldoende en aparte subsidiebudgetten zijn nodig voor uitkoppeling van en productie uit duurzame warmtebronnen (geothermie, aquathermie, bio-energie, zon-thermisch, groen gas) en voor andere CO2- reducerende opties, waaronder industriële warmtepompen en power-to-heat. [EZK]
• Stimulering van een betere benutting van aanwezige industriële en commerciële restwarmte, o.a. via een aanpassing van de SDE+ regeling en de BENG-eisen. [EZK, BZK]
• Hoe hoger de isolatiegraad (en dus hoe lager de warmtevraag) van een gebouw of woning, hoe lager de temperatuur van het warmtenet hoeft te zijn. Voor deze warmtenetten is lage temperatuur warmte uit duurzame bronnen (zoals geothermie, aquathermie) of restwarmte bronnen (zoals datacenters) erg geschikt, mede omdat deze warmte niet met een warmtepomp verder hoeft te worden opgewerkt naar een hoger temperatuurniveau (m.u.v. warm tapwater, vanwege legionella). Welke bron en welke temperatuur van warmte in een bepaald gebied mogelijk en kostenefficiënt is, is altijd lokaal maatwerk. De keuze is onder meer afhankelijk van het type bouw, de daarin aanwezige warmtapwatervoorziening en de bronnen die lokaal beschikbaar zijn. Voor de ene wijk kan een warmtenet van 60-70 graden Celsius met geothermie of aquathermie als bron kostenefficiënt zijn en voor de andere wijk een aansluiting op een bestaand hoge temperatuur warmtenet op restwarmte. Zie ter illustratie onderstaande tabel.
Temperatuur warmtenet | Warmtebronnen | |
Alle labels | HT (70-90) | Restwarmte uit elektriciteits- en afvalcentrales, restwarmte industrie, biomassacentrale, ultradiepe geothermie, power-to-heat |
Vanaf label D | MT (60-70) | Geothermie, aquathermie, restwarmte uit industrie, power-to-heat |
Vanaf label A | LT (30-40), tapwater boost in woning | Restwarmte uit MKB, datacenters, ondiepe geothermie, aquathermie, power-to-heat |
III – Voorstel vanuit de Bouwsector voor een uitvoeringsagenda
De bouwsector beoogt een nationale uitvoeringsagenda die bestaat uit alle partijen die nodig zijn voor de opgave om 3,4 Xxxx XX0 emissie reductive te realiseren binnen de Gebouwde Omgeving.
De bouwsector kan met partners :
a. de CO2-reductiedoelstelling voor 2030 (3,4 Mton) woonlastenneutraal ruim (4 Mton) realiseren door een gedifferentieerde aanpak, bestaande uit combinatie van een industriële verduurzamingsaanpak via de startmotor en het 100 wijken-plan voor grote volumes gelijkvormige marktsegmenten én maatwerk voor het overige deel van de gebouwde omgeving op basis van de diversiteit aan maatregelen en aanpakken die daarvoor ontwikkeld zijn;
b. door schaalvoordelen voor die gelijkvormige marktsegmenten de kosten van de energietransitie voor de gebouwde omgeving reduceren met € 30 miljard;
c. in combinatie met een intensief innovatieprogramma (BTIC) de basis leggen voor realisatie van een volledig CO2-neutrale gebouwde omgeving in 2050;
d. via dit innovatieprogramma streven naar een extra kostenbesparing van 10 tot 15% (€ 20 tot € 30 miljard) en vermindering van de behoefte aan uitvoeringscapaciteit door verdere procesoptimalisatie, industrialisering en robotisering;
e. middels een daarop gericht arbeidsmarktprogramma en productiviteitsstijging via het innovatieprogramma maximaal inzetten op de beschikbaarheid van voldoende uitvoeringscapaciteit.
Uitvoeringsagenda met intensief innovatieprogramma nodig voor doelrealisatie
De vertaling van ambities en voorstellen naar een uitvoeringsagenda, van waaruit de beoogde opschaling richting doelrealisatie aangestuurd kan worden is noodzakelijk voor doelrealisatie. Inclusief het creëren van marktcondities die nodig zijn voor realisatie van het CO2-reductiedoel in 2030 (3,4 Mton) en een maximale kostenreductie.
4 Het energielabel van een woning of gebouw is niet de ideale maatstaf om temperaturen van het warmtenet aan te koppelen, omdat het label – naast de isolatiegraad – mede wordt bepaald door de energieopwekking in/aan de woning.
Hierbij worden drie hoofduitgangspunten voor de uitvoeringsagenda van het Klimaatakkoord onderscheiden; deze worden hieronder toegelicht.
1. Evenwichtige balans tussen besparen/isoleren en duurzame energieopwekking
Om de transitie van aardgasgebruik naar duurzame energie te maken zullen steeds meer woningen met laag temperatuur-systemen verwarmd gaan worden. Om woningen met een laag temperatuur-systeem comfortabel te kunnen verwarmen is het essentieel dat deze goed geïsoleerd zijn; anders zet je bewoners in de kou. Dat houdt in dat vrijwel de hele woningvoorraad na-geïsoleerd moet worden. Dit vraagt om een evenwichtige balans tussen inzet op isoleren en de transitie naar duurzame energie. Door per woning/gebouwtype, bouwjaar en energievorm te definiëren wat het juiste isolatieniveau is voor een comfortabele, gezonde, woning/gebouw.
2. Gedifferentieerde uitvoeringsstrategie tot 2030
De variëteit binnen de woningvoorraad vraagt om een gedifferentieerde uitvoeringsstrategie:
a. industriële verduurzamingsaanpak voor woning/gebouwtypes die in de bestaande voorraad in grote aantallen voorkomen;
b. maatwerk voor overig deel van de gebouwde omgeving.
De huidige uitvoeringspraktijk legt de besluitvorming voor investeringen vooralsnog bij miljoenen individuele particuliere woningeigenaren, 400 woningbouwcorporaties en duizenden overige vastgoedbezitters. Via de startmotor en 100 wijken aanpak komt er een significante extra impuls voor doorontwikkeling van de industriële aanpak voor die (grote) delen van de woningvoorraad die zich daarvoor lenen; het betreft woningtypes die in bepaalde bouwperioden in grote aantallen gerealiseerd zijn. Zicht op opschaling van het marktvolume, en meer nog een continue vraag, is dé voorwaarde voor marktpartijen om (verder) te kunnen investeren in:
• het (door)ontwikkelen van CO2-neutrale maatregelenpakketten per woning- en gebouwtype;
• kwaliteitsborging;
• innovatie ten behoeve van meer (kosten)efficiënte voorzieningen en productieprocessen.
Opschaling van het investeringsvolume is mede dé voorwaarde voor financiers om te investeren in de bundeling van meerdere kleine tot grote investeringsvolumes t.b.v. het creëren van gunstige financieringscondities. En de ontwikkeling van aantrekkelijke financieringsarrangementen, zoals de gebouwgebonden financiering, die deel uit gaat maken van het totaalaanbod aan eigenaren voor het lastenneutraal verduurzamen van woningen.
Een programmatische en qua volume per woningtype voorspelbare continue werkstroom daagt de markt uit tot investeringen en innovatie. Op basis van beschikbare data over duurzame energiebronnen, de onderhoudsstatus en capaciteit van de energie infrastructuur en het type gebouw, bouwjaar en al genomen maatregelen kan zo’n programmatische aanpak worden ontwikkeld. Een dergelijke aanpak is ook een gedegen basis voor de wijkgerichte aanpak van gemeenten.
Voor het deel van de woningvoorraad dat zich daar niet voor leent dient de huidige maatwerkaanpak verder door ontwikkeld en opgeschaald te worden.
3. Gefaseerde aanpak
Recent onderzoek van het EIB toont aan dat de huidige verduurzamingsmogelijkheden in financiële zin nog verre van toereikend zijn om het 2050-einddoel te realiseren. Afhankelijk van de mate van kostenreductie die gerealiseerd wordt, bedraagt het onrendabele deel (de ‘efficiency gap’) van de totale investering van € 240 miljard voor realisatie van het 2050-doel zo’n € 110 miljard tot € 140 miljard. Daarnaast vergt realisatie van dat 2050-doel tot zo’n 60.000 fte aan extra uitvoeringscapaciteit.
Die koplopers in de markt hebben al zeer geavanceerde concepten ontwikkeld. Zo kunnen bestaande woningen en utiliteitsgebouwen tot het hoogste niveau – energieneutraal, CO2-neutraal, nul-op-de-meter of energieleverend - duurzaam gerenoveerd worden.
Er zijn echter nog wel een aantal belangrijke hobbels te nemen om realisatie van de totale duurzaamheidsopgave voor de gebouwde omgeving haalbaar te maken:
a. realisatie van die enorme opgave vereist een planmatige aansturing om deze tijdig te realiseren;
b. voor een belangrijk deel van de duurzaamheidsopgave zijn nog geen haalbare businesscases beschikbaar;
c. de huidige uitvoeringscapaciteit bij marktpartijen is verre van toereikend om die enorme opgave te realiseren.
Voor de planmatige aansturing stellen decentrale overheden regionale energie- en klimaatstrategieën vast. Het Klimaatakkoord moet daarvoor de condities leveren om die decentrale overheden daartoe in staat te stellen. En dat moet mede resulteren in consistentie van overheidsbeleid voor de langere termijn.
Het ontwikkelen van haalbare businesscases voor voldoende duurzame energie, aanpassen van de energie- infrastructuur en aanpassen van bestaande woningen en gebouwen vergen grote innovatie-inspanningen.
En dat geldt ook voor de inzet op voldoende beschikbare uitvoeringscapaciteit voor realisatie.
Koplopers hebben al vele innovatie-inspanningen gedaan en er lopen diverse instroom- en onderwijsprogramma’s om de kwantiteit en kwaliteit van de uitvoeringscapaciteit te verhogen.
Realisatie van de totale duurzaamheidsopgave vereist echter een aanzienlijke intensivering van deze inspanningen. Gezien het maatschappelijk belang van realisatie van de duurzaamheidsopgave moeten dat niet aan individuele organisaties, bedrijven of branches worden overgelaten. Daarvoor moeten de handen in elkaar geslagen worden middels een gefaseerde aanpak waar een nationaal innovatie- en arbeidsmarktprogramma deel van uitmaken. Daarmee kan het CO2-reductiedoel voor 2030 woonlastenneutraal voor huurders en particuliere eigenaren gerealiseerd worden. En wordt de basis gelegd voor het CO2-neutraal maken van de gehele gebouwde omgeving in 2050.
De inzet is in eerste instantie (tot 2030) gericht op het opschalen van de rendabele trias energetische duurzaamheidsinvesteringen in bestaande woningen en gebouwen. De bouwsector heeft voor enkele typologieën al innovatieve no-regret concepten ontwikkeld en zal dat uitbreiden voor de overige marktsegmenten. Middels opschaling van de uitvoering van die concepten, met name via de startmotor en de 100 wijkenaanpak, kan volgens de Bouwsector ruim het CO2-reductiedoel in 2030 (3,4 Mton) worden gehaald; namelijk een reductie van zo’n 4 Xxxx XX0 (EIB, 2018).
Dit stuk is tot stand gekomen met input van deelnemers van de sectortafel Gebouwde Omgeving. Met name: Warmtebedrijven, Uneto-VNI, NVDE en Bouwend Nederland.