Artikelen 92 tot en met 94 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap)
STEUNMAATREGELEN VAN DE STATEN C 83/97 (ex NN 153/97)
Duitsland
(98/C 128/04)
(Voor de EER relevante tekst)
(Artikelen 92 tot en met 94 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap)
Mededeling van de Commissie overeenkomstig artikel 93, lid 2, van het EG-Verdrag aan de overige lidstaten en andere belanghebbenden betreffende steun ten gunste van DOW/Buna SOW Xxxxx Xxxxxxxxxxxxx GmbH (BSL), Duitsland
De Commissie heeft de Duitse regering bij onderstaande brief in kennis gesteld van haar beslissing tot inleiding van de procedure volgens artikel 93, lid 2.
,,1. Op 28 november 1995 en 29 mei 1996 heeft de Commissie een eindbeschikking gegeven houdende goed- keuring van steun ten belope van 9,5 miljard DEM ten behoeve van de privatisering van het grootste chemie- complex van de vroegere Duitse Democratische Repu- bliek, thans genoemd Buna SOW Xxxxx Xxxxxxxxxxxxx GmbH (¹).
1.1. Buna SOW Xxxxx Xxxxxxxxxxxxx GmbH (hierna te noemen: BSL) is gevestigd in Saksen-Anhalt (regio Halle-Leipzig) en is de opvolger van de drie chemiecon- glomeraten Buna (Schkopau), SOW (Böhlen) en Leuna- Werke GmbH (Leuna), die in de voormalige DDR een groot aantal zeer verscheiden activiteiten ontplooiden en aan 68 500 personen werk verschaften.
1.2. Na de hereniging van Duitsland in 1991 heeft de Treuhandanstalt (hierna ,,THA’’ genoemd) de overblij- vende bedrijfsactiviteiten ondergebracht in één onderne- ming met het oog op de liquidatie van de verouderde activiteiten van de drie ondernemingen die op onecono- mische schaal produceerden. De drie vestigingen waren van elkaar afhankelijk in die zin, dat de polyolefinen- installaties in Buna en Leuna via pijpleidingen met de nodige olefinen werden bevoorraad door de kraakinstal- laties in Böhlen, zodat ook de Treuhandanstalt zich verplicht zag om de drie vestigingen gezamenlijk te pri- vatiseren. Terzelfder tijd werd het aantal werknemers tot januari 1995 teruggebracht op 5 820.
1.3. DOW Chemical Company (hierna te noemen: DOW) was de enige bieder voor BSL, en diende een overtuigend plan in voor een volledige herstructurering van het olefinencomplex. Weliswaar ging het plan uit van een verdere personeelsvermindering tot 2 200 werkne-
(¹) Wegens een aantal kleine verschillen tussen de Duitse en de Engelse versie van de beschikking van 28 november 1995 werd door de Commissie op 29 mei 1996 een geharmoni- seerde versie van die beschikking goedgekeurd, die als Be- schikking 96/545/EEG werd bekendgemaakt in het PB L 239 van 19.9.1996.
mers in januari 1999, doch het bevatte perspectieven voor een duurzame gezondmaking van het complex in zijn geheel. In april 1995 werd de privatiseringsovereen- komst tussen DOW en de Bundesanstalt für vereini- gungsbedingte Sonderaufgaben (hierna te noemen: BvS), de opvolger van de Treuhandanstalt, in een notariële akte vastgesteld. De overeenkomst, die een opschortende clausule bevatte in afwachting van goedkeuring door de Commissie krachtens artikel 93 van het EG-Verdrag, voorzag in aanzienlijke betalingen van de BvS aan BSL, die veel hoger waren dan de door DOW voor de over- name betaalde prijs.
De Commissie heeft steeds aangevoerd dat een privatise- ring met verkoop aan een belanghebbende die niet de hoogste bieder is bij een openbare aanbesteding, of die tot een negatieve prijs leidt, overheidssteun kan omvat- ten. In een procedure volgens artikel 93, lid 2, onder- zoekt zij bijgevolg of de steunelementen in een privatise- ringsovereenkomst verenigbaar zijn met de gemeen- schappelijke regels inzake staatssteun.
2. De privatiseringsovereenkomst die oorspronkelijk bij de Commissie werd aangemeld omvatte staatssteun ten belope van in totaal 11,597 miljard DEM, plus com- pensaties voor energiekosten en de kosten voor de bouw en het gebruik van een pijplijn naar Rostock, waarbij de risico’s van de laatste maatregelen niet konden worden begrensd. Tijdens de procedure van artikel 93, lid 2, toonde de Duitse regering zich bereid om het steunbe- drag to verminderen. Tenslotte oordeelde de Commissie dat een maximumbedrag van 9,5 miljard DEM steun vormde in de zin van artikel 92, lid 1, van het EG-Ver- drag en artikel 61, lid 1, van de EER-Overeenkomst en verenigbaar was met de gemeenschappelijke markt, in zover aan bepaalde in de beschikking vervatte voor- waarde zou worden voldaan.
2.1. Doorslaggevend voor de goedkeuring door de Commissie was de overweging, dat het door XXX xxxx- diende herstructureringsplan bestond uit aan elkaar geli- eerde elementen die alle nodig waren om tot een geïnte- greerd en levensvatbaar olefinencomplex te komen, en dat een schrapping of wijziging van een der elementen het project in zijn geheel in gevaar zou hebben gebracht.
Bovendien heeft de Commissie in de loop van de proce- dure van artikel 93, lid 2, onderzocht of de uitbreiding van bestaande capaciteit en de totstandbrenging van nieuwe capaciteit zou leiden tot overcapaciteit op de markt of zou plaatsvinden in sectoren waar reeds struc- turele overcapaciteit bestaat. Zij kwam tot het besluit dat, met uitzondering van de voorziene anilinefabriek, geen van de door DOW voorziene vestigingen zou lei- den tot overcapaciteit voor een van de productgebieden van BSL. Derhalve hechtte de Commissie haar goedkeu- ring aan onder meer de volgende ondersteunde investe- ringen:
— een benzeeninstallatie met een capaciteit van 200 KT/jaar;
— modernisering van een butadiëeninstallatie met een capaciteit van 45 KT/jaar (zonder capaciteitsuitbrei- ding);
— een ethylbenzeen/styreeneenheid met een capaciteit van 200 KT/jaar;
— een acrylzuurinstallatie van 90 KT/jaar en een acryl- esterinstallatie van 93 KT/jaar;
— een LDPE-fabriek in Leuna met een capaciteit van 145 KT/jaar en
— verbeteringen aan de SB-rubberfabriek (styreen/buta- diëen-rubber) en de PB-rupperfabriek (polybuteen- rubber) tot respectievelijk 70 KT/jaar en 24 KT/jaar.
De Commissie hield daarenboven rekening met het feit dat DOW voor de herstructurering een aanzienlijke ei- gen bijdrage leverde ten belope van 1,5 miljard DEM, terwijl nog eens 212 miljoen DEM zou worden inge- bracht indien XXX zou beslissen om een anilineninstal- laties op te richten of vervangende investeringen met ei- gen middelen te verrichten.
Een bijkomende overweging voor de Commissie was dat met de steun aan BSL het behoud van een industriële ba- sis kon worden verzekerd, met positieve gevolgen voor de werkgelegenheid en voor de regio. Daarbij hield zij rekening met het feit dat de privatiseringsovereenkomst tussen DOW en BSL, bovenop de investeringen die tot 2010 in het kader van het herstructureringsprogramma zouden worden verricht, voorzag in de mogelijkheid van bijkomende investeringen van 1,2 miljard DEM om een duurzame concurrentiekracht, de groei en de economi- sche levensvatbaarheid van dit petrochemisch complex te waarborgen.
2.2. De verschillende steunelementen omvatten inves- teringssteun met een maximumbedrag van 2,973 miljard DEM voor de financiering van het herstructureringsplan en een ,,cash flow’’-compensatie van ten hoogste 2,988 miljard DEM gedurende de herstructureringstermijn van 1996 tot 31 mei 2000.
2.2.1. Binnen het kader van de investeringssteun hechtte de Commissie haar goedkeuring aan investerin- gen ten belope van 327 miljoen DEM in fabrieken die
geen integraal onderdeel van BSL vormen (zoals ftaal- zuur-, weekmakers- en dispersie-installaties). In de priva- tiseringsovereenkomst wordt bepaald dat indien DOW de exploitatie van die fabrieken zou wensen stop te zet- ten en geen koper ou kunnen vinden, zij deze vestigin- gen zou kunnen sluiten op voorwaarde dat zij gepaste vervangingsinvesteringen zou aanbieden. Die investerin- gen zouden dan in aanmerking komen voor steun ten belope van 327 miljoen DEM. Dit bedrag voor de voor- noemde investeringen werd door de Commissie enkel goedgekeurd omdat zij in die fase niet wist welke de ver- vangingsinvesteringen zouden zijn.
De kosten voor de installatie en het gebruik van de pijp- leiding naar Rostock, die tijdens de procedure van arti- kel 93, lid 2, door de Commissie werd geïdentificeerd en goedgekeurd bedroegen 540 miljoen DEM.
2.2.2. Volgens de oorspronkelijke versie van de priva- tiseringsovereenkomst zou de BvS de elektriciteits- en stoomkosten van BSL subsidiëren. Gedurende de her- structureringsperiode zouden die subsidies tot 31 mei 2000 gedeeltelijk uit de ,,cash-flow’’-compensatie en ge- deeltelijk bovenop die compensatie worden toegekend. Daarna zou tot 31 december 2014 een bijkomende subsi- die voor de elektriciteits- en stoomkosten worden be- taald. In de oorspronkelijke privatiseringsovereenkomst werden de preciese cijfers voor de steun in de vorm van compensatie voor de energiekosten niet vermeld. In de loop van de procedure werd hiervoor echter een bedrag van in totaal 966 miljoen DEM opgegeven, waarvan 162 miljoen DEM uit de ,,cash flow’’-compensatie en de overblijvende 804 miljoen DEM als bijkomende compen- satie voor elektriciteits- en stoomkosten.
Tijdens de procedure van artikel 93, lid 2, maakte de Commissie duidelijk dat voor dergelijke bedrijfssteun geen rechtvaardiging bestond. Het is gebruikelijk dat over stroomleveringsovereenkomsten wordt onderhan- deld tussen ondernemingen, zonder dat overheidssteun kan worden aangewend om het verschil bij te passen tus- sen het bedrag dat de stroomafnemer bereid is te betalen en de prijs die de stroomleverancier wil verwezenlijken. Bovendien was de Commissie van mening dat de Duitse regering niet afdoende had aangetoond dat de subsidië- ring van de energieprijs moest worden beschouwd als een gevolg van het herstructureringsproces of aan dit proces zou gekoppeld zijn.
Bijgevolg kwamen de Duitse autoriteiten en DOW over- een om in de privatiseringsovereenkomst die onderdelen te schrappen, waarin werd voorzien in een compensatie voor de elektriciteits- en stoomkosten bovenop de ,,cash flow’’-compensatie, en om de bovengrens voor de ,,cash flow’’-compensatie met 162 miljoen DEM te verlagen van 3,15 miljard DEM tot 2,988 miljard DEM.
2.3. Aan de goedkeuring door de Commissie van de in de privatiseringsovereenkomst opgenomen steunelemen- ten waren onder meer de volgende voorwaarden verbon- den:
— de uitsluiting van de investeringskosten in verband met de aniline-, salpeterzuur- en nitrobenzeenfabrie- ken ten belope van 212 miljoen DEM van de kapi- taalinbreng van de BvS (artikel 2, lid 1, van de be- schikking);
— schrapping van het artikel met betrekking tot de sub- sidiëring van de energiekosten (artikel 2, lid 3, van de beschikking);
— indiening van een kopie van de gewijzigde overeen- komst en aanmelding overeenkomstig artikel 93, lid 3, van het EG-Verdrag van iedere afwijking van de gewijzigde overeenkomst (artikel 3 van de be- schikking);
— voorlegging van halfjaarlijkse voortgangsverslagen betreffende de herstructurering en de steun die onder de verschillende posten van de privatiseringsovereen- komst daadwerkelijk is toegekend (artikel 4, lid 1, van de beschikking);
— het afzien van iedere verdere steunverlening ter on- dersteuning van het herstructureringsplan van BSL (artikel 5 van de beschikking).
2.4. Er moet worden opgemerkt dat de Commissie, toen zij de investeringssteun en de ,,cash flow’’-compen- satie goedkeurde, zich ervan bewust was dat de privatise- ringsovereenkomst clausules bevatte waardoor BSL werd aangemoedigd om niet van het volledige bedrag van de goedgekeurde steun gebruik te maken, en zulks in de vorm van premies (20 % voor de investeringssteun en 33 % voor de ,,cash flow’’-compensatie) voor het aan het einde van de herstructureringsperiode niet gebruikte gedeelte van de steun.
3. Bij brief van 9 augustus 1996 werd door de Duitse autoriteiten de tweede wijzigingsovereenkomst (²) over- gemaakt, die werd gesloten om de beschikking van de Commissie van 29 mei 1996 na te komen. Na onderzoek van deze overeenkomst en de bijlagen ervan kwam de Commissie tot het besluit dat zij niet kon vaststellen of haar beschikking van 29 mei 1996 daadwerkelijk was na- gekomen.
Met name verschilde het bedrijfsplan in de tweede wijzi- gingsovereenkomst van het oorspronkelijke plan, op grond waarvan de Commissie haar beschikking had ge- geven. Vooral in verband met benzeen was de geplande capaciteit aanzienlijk gestegen.
Bovendien bleken BSL en VKR (VEBA) een nieuwe energieleveringsovereenkomst te hebben gesloten. De
tweede wijzigingsovereenkomst bevatte een nieuwe clau- sule, volgens xxxxxxx de berekening van de ,,cash flow’’-compensatie ook de ,,betalingen voor de door de BvS goedgekeurde elektriciteits- en stoomkosten’’ moest omvatten. Uit berichten in de Duitse pers bleek dat krachtens de nieuwe elektriciteitsleveringsovereenkom- sten de prijs gedurende de herstructureringsperiode (tij- dens dewelke negatieve ,,cash flow’’ door de BvS wordt gecompenseerd) aanzienlijk hoger zou zijn dan in de daaraan volgende jaren, en dat zulks was geschied om de beschikking van de Commissie te omzeilen waarin steun ter dekking van energiekosten niet werd goedgekeurd.
Bij brief van 30 oktober 1996 verzocht de Commissie om bijkomende verduidelijkingen over deze punten.
Op 2 december 1996 werden de gevraagde verduidelij- kingen betreffende de wijzigingen aan het investerings- programma ontvangen. De Duitse regering deelde mee dat de onderhandelingen tussen DOW en BSL met be- trekking tot de elektriciteits- en stoomleveringen nog niet waren afgesloten.
Op 23 januari 1997 werden deze punten tijdens bilate- rale gesprekken tussen vertegenwoordigers van de Com- missie en de Duitse regering uitvoerig besproken.
4. Op 10 april 1997 hebben ambtenaren van de Com- missie in Schkopau de energieleveringsovereenkomsten onderzocht. Dit waren hun bevindingen:
— De overeenkomsten werden gesloten voor een peri- ode van 19 jaar (tot 31 december 2014). Voor de nog lopende herstructureringsperiode (tot 31 mei 2000), tijdens dewelke volgens de privatiseringsovereen- komst de verliezen zouden worden gedekt door de BvS, voorzien de leveringsovereenkomsten in prij- zen (³), die aanzienlijk hoger zijn dan de gemiddelde prijzen voor de levering van elektriciteit en stoom. Voor de periode na de herstructurering, wanneer eventuele verliezen van BSL door DOW zelf moeten worden gedragen, stellen de overeenkomsten prijzen vast die in het begin ver onder de gemiddelde prijzen liggen. Nadien stijgen de prijzen jaarlijks totdat zij in 2014 het gemiddelde prijsniveau bereiken.
— Die opvallende prijsontwikkeling heeft volgens BSL de volgende redenen:
— Tot 31 mei 2000 is de prijs in overeenstemming met de energieprijzen die door andere grote ge-
(²) De eerste wijzigingsovereenkomst waarin als datum voor de economische overdracht 1 juni 1995 werd genoemd, bestrijkt de periode tussen deze datum en het tijdstip waarop de steun door de Commissie werd goedgekeurd.
(³) De Commissie is op de hoogte van de preciese bedragen en de details van de prijsberekening. Wegens de vertrouwelijk- heid worden deze echter niet openbaar gemaakt.
bruikers in de nieuwe deelstaten worden betaald voor afgenomen hoeveelheden van 25 MW en 7 000 h/a. De prijs weerspiegelt ook de relatief geringe afname en de fluctuaties in het stroom- verbruik gedurende de herstructureringsperiode.
— De aanzienlijk lagere prijzen vanaf juni 2000 vor- men de weerspiegeling van de gevolgen van de li- beralisering van de elektriciteitsprijzen. Aanvan- kelijk wenste BSL in de overeenkomst een clau- sule op te nemen waardoor een aanpassing van de prijzen mogelijk zou zijn indien de liberalisering effect zou sorteren (de overeenkomst werd on- dertekend voordat de Raad overeenstemming had bereikt); uiteindelijk werd die clausule vervangen door een prijsvermindering vanaf het jaar 2000.
— DOW heeft in verschillende vestigingen eigen elektrische centrales, zoals in Stade, waar zij chloor produceert op basis van aardgas. Een fa- briek van de nieuwste generatie zou het mogelijk maken om stroom te leveren tegen een prijs die nog lager is dan die welke BSL na juni 2000 zou moeten betalen. Volgens de stroomleveringsover- eenkomst kan BSL een eigen elektrische centrale oprichten, indien VKR geen prijs kan aanbieden die even laag is als die van een eigen stroomin- stallatie. Indien BSL namelijk van bij de aanvang een eigen elektrische centrale had opgericht, dan had die tegen het jaar 2000 in bedrijf kunnen worden genomen.
— Na de voltooiing van de herstructurering zullen de schommelingen van de stroomafname vermin- deren. In 1996 schommelde de stroomafname tus- sen 43,2 en 125,2 megawatt. Zelfs in een en de- zelfde maand moest met aanzienlijke schomme- lingen rekening worden gehouden, zoals in juli 1996: van 34,4 tot 124,9 megawatt. Bij de afname van stoom deden zich identieke schommelingen voor. Tegen het einde van 1998 zal bovendien de productie van chloor zijn omgeschakeld naar het membraanproces. Tot dan moet ervan worden uitgegaan dat het stroomverbruik voor de cloor- productie zal dalen van 74 tot 55, en dan tot 37 megawatt, en daarna weer zal stijgen tot 56 me- gawatt. Tevens zal tweemaal een volledige stilleg- ging van beperkte duur nodig zijn.
— De energieprijzen zijn in de nieuwe deelstaten circa 25 % hoger dan de prijzen in West-Duits- land. Verwacht wordt dat deze prijzen mettertijd naar een gelijkschakeling zullen evolueren.
— Uit de energieleveringsovereenkomsten bleek tevens dat BSL een deel van de financiering van de aanpas- singen van de elektrische centrale van VKR op zich zou nemen en daarvoor van de BvS compensatiebeta- lingen ten belope van [. . .] zou ontvangen.
5. Tot augustus 1997 ontving de Commissie drie half- jaarlijkse verslagen voor de periode tussen 1 juni en 31 december 1996. Deze verslagen waren echter onvol- doende gedetailleerd om te kunnen vaststellen of de her- structureringsmaatregelen zodanig waren dat werd vol- daan aan de beschikking van de Commissie van 29 mei 1996. De Duitse autoriteiten werden hiervan met schrij- ven van augustus in kennis gesteld.
6. Bij brief van 8 september 1997 heeft de Duitse re- gering aan de Commissie twee nieuwe contractuele over- eenkomsten tussen DOW en BvS aangemeld, alsmede een toelichtende nota. Deze derde en vierde wijzigings- overeenkomst van de privatiseringsovereenkomst werden respectievelijk in april 1996 en op 1 september 1997 ge- sloten. De derde wijzigingsovereenkomst heeft betrek- king op de pijpleiding naar Rostock, terwijl de vierde overeenkomst onder meer ziet op de aanpassingen aan de op te richten of te moderniseren installaties. Anders dan de oorspronkelijke clausules in afwachting van een goedkeuring van de Commissie overeenkomstig artikel 93 van het EG-Verdrag.
6.1. Het schrijven van de Duitse autoriteiten van 8 september verwijst niet enkel naar de nakoming van de beschikking van de Commissie, maar bevat ook inlichtin- gen in de zin van een aanmelding overeenkomstig artikel 93, lid 3, in zoverre de Commissie van mening zou zijn dat ingevolge de wijzigingen aan het herstructurerings- plan de steun zou zijn gewijzigd in de zin van artikel 93, lid 3, van het EG-Verdrag.
6.2. In deze brief werd de Commissie er ook van in kennis gesteld dat met de vierde wijzigingsovereenkomst DOW formeel 80 % van de aandelen van BSL heeft ver- worven en bijkomende investeringen zal verrichten in de drie vestigingsplaatsen, waarvoor zij van de BvS geen steun zal ontvangen. Deze investeringen betreffen de bouw van een nieuwe PET-fabriek (polyetheenterefta- laat) met een capaciteit van 150 KT/jaar, die in de tweede helft van 1998 met de productie zou starten, en de bouw van een XPS-fabriek (geëxtrudeerd polysty- reenschuim) met een mogelijke jaarcapaciteit van 300 000 m3. De anilinefabriek waarvoor overeenkomstig de beschikking van de Commissie geen steun kon wor- den uitgekeerd in het kader van het herstructurerings- plan, zou thans door DOW Deutschland worden ge- bouwd te Böhlen (de SOW-vestiging) op een van BSL gehuurd terrein. De herstructureringsinvesteringen zou- den min of meer zoals gepland moeten plaatsvinden, zo- dat een verzoek om de herstructureringsperiode te ver- lengen van vijf tot zes of zeven jaar onwaarschijnlijk is. Tenslotte zullen onderhandelingen worden gevoerd met verschillende stroomafwaartse bewerkingsbedrijven die belangstelling hebben voor de oprichting van productie- installaties in BSL-vestigingen. Het is bijgevolg hoogst waarschijnlijk dat de herstructurering van BSL de ge- wenste gevolgen zal hebben, namelijk dat zowel DOW als andere ondernemingen uit de chemiesector in de re- gio Halle-Leipzig zullen investeren.
6.3. Volgens de derde wijzigingsovereenkomst zal de Mitteldeutsche Erdölraffinerie MIDER (de voormalige Leuna 2000) 10,5 miljoen DEM bijdragen voor de bouw van de pijpleiding naar Rostock. Ofschoon hierdoor het aandeel van de BvS met hetzelfde bedrag wordt vermin- derd, blijft het totale steunplafond onveranderd.
6.4. De relevante wijzigingen in de vierde wijzigings- overeenkomst betreffen de volgende installaties:
— Met betrekking tot de upgrading van de kraakinstal- latie is een verhoging van de capaciteit voor ,,chemi- cal grade’’ etheen (etheen van chemisch zuivere kwa- liteit) tot 60 KT/jaar voorzien. ,,Chemical grade’’ etheen is nodig voor de productie van ethylbenzeen en, verder stroomafwaarts, styreen. De capaciteit voor ,,polymer grade’’ etheen (etheen van polymeer- kwaliteit) blijft ongewijzigd op 450 KT/jaar.
— Een capaciteitsverhoging van de benzeenfabriek tot 320 KT/jaar. De aanvankelijk geplande capaciteit be- droeg 120 KT/jaar, doch in de loop van de proce- dure van artikel 93, lid 2, werd die reeds verhoogd tot 200 KT/jaar. De beschikking van de Commissie van 29 mei 1996 was gebaseerd op deze capaciteit. Het moeilijk te vervoeren benzeen zal ter plaatse worden verbruikt, in het bijzonder door de anilinefa- briek en de ethylbenzeen/styreenfabriek.
— In het herstructureringsplan werd een capaciteitsver- hoging van de butadiëenfabriek van 45 tot 120 KT/ jaar opgenomen ter vervanging van de in de beschik- king van de Commissie goedgekeurde propaantank van 45 miljoen DEM, die in het gewijzigde herstruc- tureringsplan niet langer noodzakelijk is. Butadiëen wordt ter plaatse in de nieuwe verwerkingsinstallatie voor oplossingselastomeren (door oplossingspolyme- risatie verkregen elastomeren) verbruikt. Voor de uit- breiding van de butadiëenfabriek wordt 90 miljoen DEM voorzien.
— De ethylbenzeen/styreenfabriek wordt aan het her- structureringsplan toegevoegd als onderdeel van de vervanging voor de ,,Strukturnachteilzahlungen’’ (be- talingen als vergoeding voor structurele nadelen) die de Commissie niet heeft goedgekeurd. De capaciteit van deze installatie zou thans worden verhoogd van
200 tot 280 KT/jaar. Beide producten worden ter plaatse verwerkt. In de vierde wijzigingsovereen- komst is vastgelegd dat een investeringsbedrag van 33 miljoen DEM niet zal worden gefinancierd door de BvS. De volledige vestiging zal 75 miljoen DEM meer kosten dan gepland.
— De acrylzuur- en acryleeninstallaties zullen door Höchst worden opgericht voor rekening van BSL. Hun capaciteit zal lager zijn dan oorspronkelijk voorzien, maar de kosten voor de bouw van de in-
de overeenkomsten tussen BSL en Höchst, die niet bij de brief van 8 september 1997 waren gevoegd, zo- wel betrekking op de bouw als op de exploitatie van de betrokken installaties, en zouden voor Höchst aanmoedigingsbetalingen zijn voorzien.
— In de nieuwe versie van bijlage 7 bij de privatiserings- overeenkomst is sprake van een EDC-capaciteit van 532 KT/jaar, terwijl in de oorspronkelijke versie slechts 276 KT/jaar was voorzien.
— Met betrekking tot de goedgekeurde steun van 327 miljoen DEM voor de investeringen in vestigingen die geen integraal deel van BSL vormen (bv. de staal- zuur-, de weekmakers- en de dispersie-installaties) of ten behoeve van vervangende vestigingen, wordt in de vierde wijzigingsovereenkomst vastgesteld welke eenheden zullen worden stilgelegd en welke in be- drijf blijven; de investeringen ten behoeve van deze laatste zullen slechts 28 miljoen DEM bedragen. Voor het overblijvende bedrag van 299 miljoen DEM worden in de overeenkomst ook vervangende vesti- gingen toegevoegd waarvoor de totale kosten 432 miljoen DEM bedragen: een koolwaterstofharsfa- briek (met een capaciteit van 15 KT/jaar), een syndi- otaktische polystyreenfabriek (36 KT/jaar), een op- los-elastomeerinstallatie (60 KT/jaar) en een PCHE- fabriek (23 KT/jaar).
— Voor de LDPE-fabriek in Leuna wordt thans een ca- paciteit aangegeven van 160 KT/jaar in plaats van 145 KT/jaar.
— Tenslotte wordt de capaciteit van de bestaande en de te moderniseren SB- en PB-rubberfabrieken ver- hoogd van respectievelijk 70 KT/jaar en 24 KT/jaar tot respectievelijk 90 KT/jaar en 27 KT/jaar.
7. Zoals de Commissie heeft vastgesteld in haar be- schikking van 29 mei 1996 (ª) bestaat er geen twijfel over dat de financiële steunverlening van de BvS aan DOW voor de privatisering van BSL staatssteun vormt in de zin van artikel 92, lid 1, van het EG-Verdrag en artikel 61, lid 1, van de EER-Overeenkomst.
Zoals de Commissie in die beschikking ook vaststelde (’), bestaat er tussen de chemicaliënproducenten concurren- tie en uit handelsstatistieken blijkt dat de chemicaliën tussen lidstaten worden verhandeld ('). BSL zal niet en- kel de productie voortzetten van een aantal tussenpro- ducten van Buna, SOW en Leuna, doch het ingevolge de herstructurering geïntegreerde productieproces maakt het voor BSL ook mogelijk om nieuwe derivaten te pro- duceren.
stallaties zullen hoger uitvallen. In de vierde wijzi-
gingsovereenkomst wordt voor het aandeel van de BvS in de investering een plafond vastgelegd van 390 miljoen DEM. Volgens deze overeenkomst hebben
(ª) PB L 239 van 19.9.1996, blz. 2.
(’) PB L 239 van 19.9.1996, blz. 7.
(') Zie ,,Panorama der EU-Industrie 1997’’, hoofdstuk 7.
Ondernemingen die financiële steun ontvangen verster- ken hun concurrentiepositie ten opzichte van de concur- renten in de Gemeenschap en in de Europese Economi- sche Ruimte. Derhalve moet ervan worden uitgegaan dat deze steun de concurrentie vervalst.
8. Met schrijven van 8 september 1997 hebben de Duitse autoriteiten de Commissie in kennis gesteld van de afwijkingen van de goedgekeurde privatiseringsover- eenkomst tussen DOW en de BvS. Hierdoor zijn zij hun aanmeldingsplicht overeenkomstig artikel 3, lid 2, van de beschikking van de Commissie van 29 mei 1996 juncto artikel 93, lid 3, van het EG-Verdrag nagekomen. De Duitse autoriteiten zijn echter in gebreke gebleven ten aanzien van de verplichting van artikel 93, lid 3, van het EG-Verdrag, krachtens dewelke zij de eindbeschikking van de Commissie moeten afwachten voordat zij de steun mogen toekennen. Anders dan in de oorspronke- lijke privatiseringsovereenkomst, bevat de wijzigings- overeenkomst geen opschortende clausule in afwachting van de goedkeuring door de Commissie. Deze wijzigin- gen worden bijgevolg van kracht bij de ondertekening van de overeenkomst, waarna de daarin voorziene steun kan worden toegekend zonder dat wordt gewacht op de voorafgaande goedkeuring door de Commissie. Bijgevolg zijn dergelijke steunmaatregelen formeel onrechtmatig.
9. Tevens bestaat er twijfel over of de steun, zoals die volgens de derde en de vierde wijzigingsovereenkomst moet worden toegekend ten behoeve van de privatise- ring, materieel verenigbaar is met de communautaire voorschriften inzake staatssteun.
9.1. Er moet sterk worden betwijfeld of deze steun onder de toepassing valt van de beschikking van de Commissie van 29 mei 1996.
Zoals de Commissie in die beschikking heeft vastgesteld, wordt met de voorgenomen herstructurering van BSL gestreefd naar de oprichting van een geïntegreerde com- plex waarin de verschillende afzonderlijke eenheden on- derling afhankelijk zijn. Wanneer de capaciteit van een van die onderdelen wordt gewijzigd, heeft zulks noodza- kelijkerwijs gevolgen voor de productie van de andere eenheden.
De Commissie is er zich van bewust dat het in de be- schikking genoemde totale steunbedrag niet werd gewij- zigd. Er moet evenwel worden opgemerkt dat de goed- keuring door de Commissie betrekking had op plafonds voor bepaalde projecten en niet op een globaal steunbe- drag, en dat zelfs een aanmoedigingsregeling werd voor- zien teneinde te komen tot de uitbetaling van lagere be- dragen dan de voorziene steunplafonds.
De Commissie begrijpt ook dat een herstructurerings- plan, en zeker een uitzonderlijk herstructureringsplan zoals dat van BSL, geen volledig statisch proces vormt. Hierbij kunnen er mogelijkheden van kansen ontstaan om het project aantrekkelijker te maken. De Commissie
is echter van mening dat haar beschikking van 29 mei 1996 is gebaseerd op de gevolgen voor de mededinging van duidelijk omschreven producten en productiecapaci- teiten. Elke nieuwe wijziging die tot een toename van de productiecapaciteit of tot andere producten leidt, valt buiten de werkingssfeer van deze beschikking en moet derhalve door de onderneming zelf worden gefinancierd, waarbij uitsluitend een beroep kan worden gedaan op de gebruikelijke steuninstrumenten.
Gelet op die overwegingen, is de Commissie van mening dat ingevolge de in de wijzigingsovereenkomst voorziene veranderingen van het herstructureringsplan ook haar beoordeling moet worden gewijzigd, zoals die is vervat in de beschikking van 29 mei 1996.
— De in de derde wijzigingsovereenkomst voorziene participatie van Xxxxx in de pijpleiding naar Rostock ten belope van 10,5 miljoen DEM blijkt tot gevolg te hebben dat het voor andere investeringen beschikbare steunbedrag hoger is. Weliswaar wordt de bijdrage van de BvS met dit bedrag verminderd doch het steunplafond blijft ongewijzigd. Het totale steunbe- drag dient met 10,5 miljoen DEM te worden vermin- derd, des te meer aangezien Xxxxx zelf een aanzien- lijk steunbedrag ontvangt en haar participatie bijge- volg moet worden gelijkgesteld met een toekenning van steun in het kader van andere regelingen.
— Wat betreft de up-grading van de kraakinstallatie neemt de Commissie er kennis van dat de capaciteit voor de productie van ,,chemical grade’’ etheen wordt verhoogd tot 60 KT/jaar. In dit verband wenst de Commissie echter te weten of de investering in de kraakinstallatie nog in overeenstemming is met de in- lichtingen die door de Duitse autoriteiten werden verschaft voordat de Commissie haar beschikking van 29 mei 1996 gaf. Het is met name belangrijk te weten of de verhoging van de productie van ,,chemical grade’’ etheen gevolgen zal hebben voor de totale ca- paciteit van de kraakinstallatie of dat de verhoging binnen het kader van deze totale capaciteit geschiedt.
— Het is de Commissie vooralsnog onduidelijk waarom de bijkomende investering voor de capaciteitsverho- ging van de benzeeninstallatie van 200 KT/jaar tot 320 KT/jaar zou moeten worden gefinancierd in het kader van de goedgekeurde steun. Anders dan het geval is voor anileen, wordt benzeen zelf niet in de handel gebracht. Verschillende producenten van xxx- xxxx hebben de Commissie herhaaldelijk hun bezwa- ren in verband met anileen medegedeeld. De verenig- baarheid van bijkomende steun voor investeringen van circa 50 miljoen DEM is bijgevolg twijfelachtig.
— Ook moet worden getwijfeld aan de verenigbaarheid van de door de BvS te dragen kosten van 90 miljoen DEM ter financiering van de uitbreiding van de bu- tadeeninstallatie van 45 KT/jaar tot 120 KT/jaar, die
werd toegevoegd aan het herstructureringsplan ter vervanging van de in de beschikking van de Commis- sie goedgekeurde, maar in het gewijzigde herstructu- reringsplan niet langer benodigde, propaanopslag- tank.
— De verhoging van de capaciteit van de ethylbenzeen/ styreeninstallatie van 200 KT/jaar tot 280 KT/jaar, die aan het herstructureringsplan werd toegevoegd ter vervanging van de compensatie voor structurele nadelen, kan de Commissie evenmin goedkeuren. Volgens de vierde wijzigingsovereenkomst zal een bedrag van 33 miljoen DEM investeringskosten niet worden overgenomen door de BvS. De Commissie heeft ernstige twijfels over de steun voor deze inves- tering, om de volgende redenen: in de eerste plaats is de eindcapaciteit van 200 KT/jaar duidelijk hoger als die welke werd aangemeld bij de Commissie in het kader van de procedure van artikel 93, lid 2, en in de tweede plaats is het de vraag of het bedrag van 33 miljoen DEM daadwerkelijk overeenstemt met de kosten voor de capaciteitsverhoging, aangezien de kosten voor de installatie 75 miljoen DEM hoger zijn dan de oorspronkelijke raming.
— De capaciteit van de door Höchst voor BSL op te richten acrylzuur- en acrylesterinstallaties zal lager zijn dan oorspronkelijk geraamd, doch aanzienlijk meer kosten. In de vierde wijzigingsovereenkomst is voor de participatie van de BvS in deze investering een plafond van 390 miljoen DEM vastgesteld. Of- schoon de Commissie niet beschikt over de overeen- komsten tussen BSL en Höchst, kan zij uit de vierde wijzigingsovereenkomst afleiden dat het hier zowel om de oprichting als om de exploitatie van de instal- latie gaat en dat voor Höchst ook een aanmoedi- gingspremie is voorzien. De Commissie twijfelt er derhalve aan dat Höchst een begunstigde kan wor- den van de door de Commissie ten behoeve van BSL goedgekeurde steun.
— Wat betreft de EDC-installatie (etheendichloride) zijn de cijfers niet eenduidig. In bijlage 7 bij de oor- spronkelijke privatiseringsovereenkomst wordt ge- sproken over een capaciteit van 276 KT/jaar, terwijl in de vierde wijzigingsovereenkomst hiervoor een cij- fer van 532 KT/jaar wordt genoemd. In dit verband wenst de Commissie te vernemen of de investering nog in overeenstemming is met de inlichtingen die de Duitse autoriteiten hebben overeenstemming is met de inlichtingen die de Duitse autoriteiten hebben overgemaakt voordat de Commissie haar beschikking van 29 mei 1996 heeft gegeven.
— De goedkeuring van de Commissie strekte zich ook uit tot de investeringen ten belope van 327 miljoen DEM voor van ftaalzuur-, weekmakers- en dispersie- installaties, die geen integraal onderdeel vormen van BSL. In de privatiseringsovereenkomst wordt bepaald dat deze installaties door DOW kunnen worden stil- gelegd indien zou blijken dat hiervoor geen passende koper wordt gevonden, op voorwaarde dat zij ge- paste vervangende investering zou verrichten. Deze
investeringen kunnen worden aangerekend op het steunbedrag van 327 miljoen DEM. Ten tijde van de goedkeuring van de steun was de Commissie niet in staat om eventuele vervangende investeringen die op dat ogenblik nog niet bekend waren, goed te keuren, zodat zij uitsluitend haar goedkeuring hechtte aan de steun voor de ftaalzuur-, weekmakers- en dispersie- installaties.
— In de vierde wijzigingsovereenkomst wordt verduide- lijkt welke installaties worden stilgelegd en welke in bedrijf zullen worden gehouden; de investeringen voor deze laatste bedragen slechts 28 miljoen DEM, terwijl voor het overblijvende bedrag van 299 miljoen DEM in de overeenkomst de volgende vervangende installaties zijn voorzien voor een totale kostprijs van
432 miljoen DEM: een koolwaterstofharsinstallatie met een capaciteit van 15 KT/jaar, een syndiotacti- sche polystyreeninstallatie (36 KT/jaar), een installa- tie voor oplossingselastomeren (60 KT/jaar) en een PCHE-installatie van 23 KT/jaar.
De Commissie heeft twee redenen om tegenover deze vervangende investeringen minder afwijzend te staan: de privatiseringsovereenkomst voorziet uitdrukkelijk in de mogelijkheid van dergelijke investeringen, en een aanzienlijk deel van de daardoor ontstane kosten worden niet door de BvS gefinancierd. Het valt even- wel niet uit te sluiten dat deze vervangende investe- ringen leiden tot sectoriële moeilijkheden en de han- del tussen de lidstaten ongunstig beïnvloeden op een wijze die niet in overeenstemming is met het gemeen- schappelijk belang.
— Voor de LDPE-installatie in Leuna wordt thans een capaciteit aangegeven van 160 KT/jaar in plaats van 145 KT/jaar. De Commissie wenst de reden te weten van deze wijziging en in het bijzonder of ook de in- vestering werd gewijzigd.
— De vierde wijzigingsovereenkomst bevat evenwel ook wijzigingen waarmee de Commissie kan instemmen en die om redenen van volledigheid hier worden ge- noemd. Zo wordt de capaciteit van de bestaande, te moderniseren SB- en PB-rubberinstallaties vastgesteld op respectievelijk 90 KT/jaar en 27 KT/jaar in plaats van de oorspronkelijk voorziene 70 KT/jaar en 24 KT/jaar. Tijdens de eerste procedure volgens arti- kel 93, lid 2, werd de Commissie ervan in kennis ge- steld dat deze laatste cijfers slechts ramingen waren aangezien DOW geen ervaring had met dergelijke installaties.
9.2. Afgezien van de vraag of de herstructurering van BSL in de vorm zoals vastgelegd in de derde en de vierde wijzigingsovereenkomst onder de toepassing valt van de beschikking van de Commissie van 29 mei 1996, bestaat er ernstige twijfel of de uitzonderingen van artikel 92, leden 2 en 3, van het EG-Verdrag en artikel 61, leden 2 en 3, van de EER-Overeenkomst van toepassing zijn, in- dien de overeenkomst aan een afzonderlijk onderzoek wordt onderworpen.
9.2.1. De uitzonderingsbepalingen van artikel 92, lid 2, onder a) en b), zijn gelet op de aard en de doelstelling van de steun in dit geval niet van toepassing.
9.2.2. De Commissie heeft reeds in haar beschikking van 29 mei 1996 (7) vastgesteld dat ook de uitzondering van artikel 92, lid 2, onder c), in dit geval niet kan wor- den toegepast, aangezien de moeilijkheden waarvoor de ondernemingen in de nieuwe deelstaten staan, hierop neerkomen dat zij zich na de hereniging moeten aanpas- sen aan de concurrentie in de Gemeenschap en in de EER, hetwelk niet meer kan worden beschouwd als door de vroegere scheiding veroorzaakte nadelen.
Uit het onderzoek van de gewijzigde herstructurerings- programma’s van BSL blijkt niet dat die conclusie moet worden gewijzigd.
9.2.3. Er zij aan herinnerd dat de Commissie in haar vorige beschikking (7) heeft vastgesteld dat de Duitse hereniging niet heeft geleid tot een ernstige verstoring van de Duitse economie waardoor een toepassing van ar- tikel 92, lid 3, onder b), zou worden gerechtvaardigd.
Het gewijzigde herstructureringsprogramma bevat geen elementen die afbreuk zouden doen aan deze beoorde- ling.
9.2.4. Wat betreft de uitzonderingsbepalingen van ar- tikel 92, lid 3, onder a) en c), op grond waarvan de Commissie het herstructureringsplan in de oorspronke- lijke privatiseringsovereenkomst had goedgekeurd, moet worden opgemerkt dat de wijzigingen in de beide over- eenkomsten zullen leiden tot veranderingen van de pro- ductiecapaciteit, die een ongunstige invloed kunnen heb- ben op de concurrentie en de handel tussen de lidstaten. Bijgevolg bestaat er in dit stadium ernstige twijfel of deze uitzonderingsbepalingen ook van toepassing zijn op het privatiseringsprogramma in de vorm zoals voorzien in de beide wijzigingsovereenkomsten.
10. Er bestaan ook elementen die erop wijzen dat de energieleveringsovereenkomsten steunelementen bevat- ten. De beschikking van 29 mei 1996 sluit voor de ener- gielevering uitdrukkelijk uit, aangezien de Commissie dergelijke steun als bedrijfssteun beschouwt die in geen geval kan worden goedgekeurd. Bovendien wordt in arti- kel 5 van de beschikking van 29 mei 1996 bepaald dat voor de herstructurering van BSL geen steun mag wor- den verleend buiten die welke in de beschikking is goed- gekeurd.
(7) PB L 239 van 19.9.1996, blz. 7.
De bezwaren van de Commissie hebben betrekking op de aanzienlijke verschillen in de prijzen die BSL gedu- rende en na de herstructureringsperiode zal moeten beta- len. Dit prijsverschil schijnt kunstmatig te zijn en het is niet uit te sluiten dat de zeer hoge energieprijs tijdens de herstructureringsperiode, gedurende dewelke eventuele verliezen worden gedekt door de BvS, als compensatie dient voor de aanzienlijk lagere energieprijzen na deze periode.
Ook twijfelt de Commissie aan de nakoming van de door haar opgelegde voorwaarde dat alle steun voor de levering van energie zou worden uitgesloten, aangezien met de overname van een deel van de financiering van de elektriciteitscentrale van VKR door BSL, waarvoor de BvS [. . .] betaalt, de energieprijzen kunnen worden beïn- vloed omdat VKR wordt ontlast van uitgaven die zij an- ders zelf zou hebben moeten doen.
11. De Commissie is verheugd vast te stellen dat in de vierde wijzigingsovereenkomst DOW nu ook formeel voor 80 % eigenaar wordt van BSL en dat DOW in de drie vestigingen bijkomende investeringen uitvoert waar- voor de BvS geen steun zal betalen. Het gaat hier met name om de bouw van een nieuwe PET-installatie met een capaciteit van 150 KT/jaar, waarvan de productie in de tweede helft van 1998 zou beginnen, en de bouw van een installatie voor geëxtrudeerd polystyreenschuim met een jaarproductiecapaciteit van 300 000 m3. De anileen- installatie waarvoor volgens de beschikking van de Com- missie geen steun mocht worden verleend in het kader van het herstructureringsplan, wordt nu opgericht door DOW Deutschland op een terrein van de SOW te Böh- len, dat door BSL wordt verpacht. Een positieve ontwik- keling is ook dat de herstructureringsinvesteringen in het algemeen zoals gepland van start zullen gaan en dat on- derhandelingen worden gevoerd met verschillende stroomafwaartse productiebedrijven, die productie-instal- laties zouden kunnen oprichten op terreinen van BSL. De Commissie erkent dat het herstructureringsproject voor BSL klaarblijkelijk de gewenste nevenwerkingen heeft, namelijk dat DOW en andere ondernemingen in de chemische sector investeringen verrichten in de regio Halle-Leipzig.
12. Met betrekking tot de wijzigingen aan het her- structureringsplan die tussen DOW en de BvS zijn over- eengekomen in de derde en de vierde wijzigingsovereen- komst, en de gevolgen van deze wijzigingen voor de handel en de concurrentie binnen de gemeenschappelijke markt, lijkt het de Commissie noodzakelijk om een na- der onderzoek te verrichten naar de vraag of de daarmee verbonden vervalsing van de mededinging groter is dan toegestaan door haar beschikking van 29 mei 1996. Bo- vendien wenst zij te onderzoeken of de energieleverings- overeenkomsten steunelementen bevatten die in strijd zijn met de beschikking van de Commissie van 29 mei 1996. Derhalve heeft zij besloten de procedure van arti- kel 93, lid 2, van het EG-Verdrag in te leiden voor deze steun die BSL in het kader van haar privatisering ont- vangt.
In het kader van deze procedure wordt de Duitse rege- ring uitgenodigd om, binnen een maand na ontvangst van dit schrijven, haar opmerkingen kenbaar te maken en alle voor de steun relevante inlichtingen over te ma- ken.
De Duitse regering wordt herinnerd aan de opschor- tende werking van de procedure van artikel 93, lid 3, van het EG-Verdrag en haar aandacht wordt gevestigd op de mededeling van de Commissie in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen C 318 van 24 november 1983, blz. 3, krachtens dewelke steun, die zonder voor- afgaande aanmelding of zonder de eindbeschikking van de Commissie in een procedure van artikel 93, lid 2, van het EG-Verdrag af te wachten, onrechtmatig wordt toe- gekend, van de begunstigde onderneming kan worden teruggevorderd, met inbegrip van interest vanaf de da- tum van toekenning van de steun, berekend op basis van de referentierente, dat wil zeggen de interest die wordt toegepast voor de berekening van het netto-subsidie-
equivalent voor steunregelingen op het ogenblik van de toekenning van de steun.
De Commissie verzoekt de Duitse autoriteiten geen ver- dere steun te verlenen aan BSL en vraagt dat zij de be- gunstigde ondernemingen onverwijld in kennis zouden stellen van de inleiding van de procedure en van het feit dat onrechtmatig ontvangen steun kan worden terugge- vorderd.’’
De Commissie maant de overige lidstaten en andere be- langhebbenden hierbij aan hun opmerkingen over de be- trokken maatregelen binnen één maand na de datum van deze bekendmaking toe te zenden aan:
Europese Xxxxxxxxx Xxxxxxxxx 000
B-1049 Brussel
De opmerkingen zullen aan de Duitse regering worden medegedeeld.
Verklaring van geen bezwaar tegen een aangemelde concentratie (Zaak nr. IV/M.1120 — Compaq/Digital)
(98/C 128/05)
(Voor de EER relevante tekst)
Op 23 maart 1998 heeft de Commissie besloten zich niet te verzetten tegen bovengenoemde aangemelde concentratie en deze verenigbaar met de gemeenschappelijke markt te verklaren. Deze beschikking is gebaseerd op artikel 6, lid 1, onder b), van Verordening (EEG) nr. 4064/89 van de Raad (¹). De volledige tekst van de beschikking is enkel beschikbaar in het Engels en zal openbaar gemaakt worden na verwijdering van alle zakengeheimen. De tekst zal verkrijgbaar zijn:
— op papier bij de verkooppunten van het Bureau voor officiële publicaties der Europese Gemeenschappen (zie lijst op de laatste bladzijde van de omslag);
— in elektronische vorm in de ,,CEN’’-versie van de Celex-database, onder documentnummer 398M1120. Celex is het geautomatiseerd documentatiesysteem van het Europees Gemeen- schapsrecht. Voor informatie in verband met abonnementen, gelieve contact op te nemen met:
EUR-OP
Information, Marketing and Public Relations (OP/4B) 0, xxx Xxxxxxx
L-2985 Luxembourg
Telefoon: (000) 0000 00 000, fax: (000) 0000 00 000.
(¹) PB L 395 van 30.12.1989, blz. 1. Verordening gerectificeerd in PB L 257 van 21.9.1990, blz. 13.