nr. 250 256 van 2 maart 2021 in de zaak RvV X / II
nr. 250 256 van 2 maart 2021 in de zaak RvV X / II
In zake: X
Gekozen woonplaats: ten kantore van advocaat A. FADILI
Xxxxxxxxxxxxxx 00/X.0 0000 XXXXXXXXX
tegen:
de Belgische staat, vertegenwoordigd door de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, en van Asiel en Migratie, thans de staatssecretaris voor Asiel en Migratie.
DE VOORZITTER VAN DE IIde KAMER,
Gezien het verzoekschrift dat X, die verklaart van Marokkaanse nationaliteit te zijn, op 28 oktober 2020 heeft ingediend om de nietigverklaring te vorderen van de beslissing van de gemachtigde van de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, en van Asiel en Migratie van 15 september 2020 tot weigering van verblijf van meer dan drie maanden zonder bevel om het grondgebied te verlaten.
Gezien titel Ibis, hoofdstuk 2, afdeling IV, onderafdeling 2, van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen.
Gezien de nota met opmerkingen en het administratief dossier.
Gelet op de beschikking van 12 januari 2021, waarbij de terechtzitting wordt bepaald op 2 februari 2021. Xxxxxxx het verslag van kamervoorzitter X. CAMU.
Gehoord de opmerkingen van verzoekende partij en haar advocaat A. FADILI en van advocaat X. XXXXXX, die loco advocaten C. DECORDIER en T. XXXXXXX verschijnen voor de verwerende partij.
WIJST NA BERAAD HET VOLGENDE ARREST:
1. Nuttige feiten ter beoordeling van de zaak
Op 18 juni 2019 dient de verzoekende partij een aanvraag in voor een verblijfskaart van een familielid van een burger van de Unie, in functie van haar minderjarig Nederlands kind.
Op 3 december 2019 beslist de gemachtigde van de bevoegde minister (hierna: de gemachtigde) tot weigering van verblijf van meer dan drie maanden zonder bevel om het grondgebied te verlaten.
De verzoekende partij stelde beroep in tegen deze beslissing en bij arrest nr. 237 440 van 25 juni 2020 vernietigde de Raad deze beslissing.
Op 15 september 2020 beslist de gemachtigde van de bevoegde minister opnieuw tot weigering van verblijf van meer dan drie maanden zonder bevel om het grondgebied te verlaten (bijlage 20).
Dit is de bestreden beslissing, en ze is als volgt gemotiveerd:
“In uitvoering van artikel 52, §4, 5de lid van het koninklijk besluit van 8 oktober 1981 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, worden de aanvragen van een verblijfskaart van een familielid van een burger van de Unie, die op 18.06 2019 werd ingediend door:
Naam: F. Voorna(a)m(en): M. Nationaliteit: Marokko
Geboortedatum: 24.04 1976 Geboorteplaats: Am Zohra
Identificatienummer in het Rijksregister:2 76042454964 Verblijvende te/verklaart te verblijven te: (…)
ALIASSEN: A. A. (°25.05.1977), A. S. / A. S. (°17.06 1977 of 15 06 1977), A. S. (°02.03.1977), H. S.
(°24.04.1976), H. S. (°20.03.1976), A. B. (°24 04.1976), M. S.
om de volgende reden geweigerd:
De betrokkene voldoet niet aan de vereiste voorwaarden om te genieten van het recht op verblijf van meer dan drie maanden in de hoedanigheid van familielid van een burger van de Unie of van ander familielid van een burger van de Unie
Xxxxxxxxxx vroeg op 18.06 2019 voor de zevende keer gezinshereniging aan in functie van zijn minderjarig kind, de genaamde F. S. (RR: 13.11.08 121-18), van Nederlandse nationaliteit in toepassing van artikel 40bis, §2, 5° van de wet van 15.12 1980.
Er werd reeds een beslissing tot weigering van verblijf van meer dan drie maanden genomen Deze beslissing werd echter op 25.06.2020 bij arrest nr. 237 440 vernietigd door de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen. Daarom dient heden een nieuwe beslissing te worden genomen
Het verblijfsrecht dient opnieuw geweigerd te worden aan betrokkene op basis van artikel 43, §1, 2° van de wet van 15 12 1980 dat stelt dat het verblijf en de binnenkomst, geweigerd kan worden om redenen van openbare orde of nationale veiligheid. Om redenen van openbare orde en door het persoonlijk gedrag van betrokkene is zijn verblijf ongewenst.
Vooreerst dient opgemerkt te worden dat op 19 02.2007 ten aanzien van betrokkene een Ministerieel Besluit tot terugwijzing werd genomen dat aan betrokkene ter kennis werd gebracht op 21.02 2007. Betrokkene heeft daar tot op heden geen gevolg aan geven. Dit besluit is als volgt gemotiveerd: De Minister van Binnenlandse Zaken,
Gelet op de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, inzonderheid op het artikel 20, gewijzigd bij de wet van 26 mei 2005:
Overwegende dat de hierna nader bepaalde vreemdeling beweert onderdaan te zijn van Algerije; Overwegende dat hij niet werd gemachtigd tot een verblijf in het Rijk;
Overwegende dat hij zich tussen 30 juni 2002 en 22 oktober 2002 schuldig heeft gemaakt aan verdovende middelen, namelijk cocaïne en heroïne, te hebben vervaardigd, in bezit gehad, verkocht of te koop gesteld, afgeleverd of aangeschaft; aan heling, feiten waarvoor hij op 31 januari 2003 werd veroordeeld tot een definitief geworden gevangenisstraf van 12 maanden:
Overwegende dat hij zich tussen 14 juni 2003 en 20 november 2003 schuldig heeft gemaakt, als dader of mededader; aan opzettelijke slagen of verwondingen, een ziekte of ongeschiktheid tot het verrichten van persoonlijke arbeid veroorzaakt hebbende; aan verdovende middelen, namelijk cocaïne en heroïne, te hebben vervaardigd, in bezit gehad, verkocht of te koop gesteld, afgeleverd of aangeschaft; aan heling, in staat van wettelijke herhaling, feiten waarvoor hij op 16 september 2005 werd veroordeeld tot een definitief geworden gevangenisstraf van 1 jaar met onmiddellijke aanhouding;
Overwegende dat hij zich tussen 5 februari 2005 en 19 augustus 2005, meermaals op niet nader bepaalde data. onder meer op 18 augustus 2005 schuldig heeft gemaakt, als dader of mededader, aan verdovende middelen, namelijk cocaïne en heroïne, te hebben vervaardigd, in bezit gehad, verkocht of te koop gesteld, afgeleverd of aangeschaft, het misdrijf een daad zijnde van deelneming aan de hoofd-
of bijkomende bedrijvigheid van een vereniging, in de hoedanigheid van leidend persoon; aan het gebruik van verdovende middelen, namelijk cocaïne en heroïne; voor een ander gemakkelijker te hebben gemaakt door het verschaffen van een lokaal of door enig ander middel, of tot dit gebruik te hebben aangezet, het misdrijf een daad zijnde van deelneming aan de hoofd- of bijkomende bedrijvigheid van een vereniging, in de hoedanigheid van leidend persoon, feiten waarvoor hij op 10 maart 2006 werd veroordeeld tot een definitief geworden gevangenisstraf van 3 jaar;
Overwegende dat uit de voorgaande feiten blijkt dat hij. door zijn persoonlijk gedrag, de openbare orde heeft geschaad,
Overwegende dat het herhaaldelijk karakter van het misdadige gedrag van betrokkene een ernstig en actueel risico aantoont van een nieuwe schending van de openbare orde;
Besluit:
Artikel 1 - de zich noemende A. S., geboren te Xxxx Xxxxx of Tiziouzou op 2 maart 1977. alias A. S., geboren op 17 juni 1977. alias X. X., geboren op 24 april 1976. alias A. B.. geboren xx Xxxx Xxxxx op 24 april 1976, alias A. A., geboren op 25 mei 1977. alias X. X., geboren xx Xxxx Xxxxx op 20 maart 1976. alias B. J., geboren op 19 februari 1972, alias F. M. wordt teruggewezen.
Hij wordt gelast het grondgebied van het Rijk te verlaten, met verbod er gedurende tien jaar terug te keren, op straffe van het bepaalde bij artikel 76 van de wet van 15 december 1980, behoudens bijzondere machtiging van de Minister van Binnenlandse Zaken.
Artikel 2 - Dit besluit beïnvloedt op generlei wijze een eventuele beslissing inzake de voorlopige invrijheidstelling."
Voorts blijkt uit de stukken van het administratief dossier dat betrokkene op 30.04.2012 door de Correctionele Rechtbank van Antwerpen veroordeeld werd tot onder meer een hoofdgevangenisstraf van een jaar en een geldboete van honderd euro voor feiten van intrafamiliaal geweld (opzettelijk verwondingen of slagen toegebracht aan J. H., de slagen of verwondingen hebbende een ziekte of ongeschiktheid tot het verrichten van persoonlijke arbeid ten gevolge gehad, het misdrijf gepleegd zijnde tegen zijn echtgenote of de persoon met wie hij samenleeft of samengeleefd heeft en een duurzame affectieve en seksuele relatie heeft of gehad heeft), wederrechtelijke vrijheidsberoving en illegaal verblijf In het betreffende vonnis oordeelde de rechter dat de gepleegde feiten laakbaar zijn en getuigen van een verregaande normvervaging met weinig respect voor de fysieke en psychische integriteit van zijn partner Intrafamiliaal geweld is ontoelaatbaar vermits dit een ernstige inbreuk betekent op de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer Beklaagde blijft volharden in de boosheid en trekt geen lessen uit voorgaande veroordelingen Bij de bestraffing houdt de rechtbank rekening met het gebrek aan schuldmzicht in hoofde van beklaagde en zijn strafrechtelijk verleden. "
Uit de voorgaande feiten blijkt dat betrokkene, door zijn persoonlijk laakbare gedrag, de openbare orde heeft geschaad, dat hij het voorwerp heeft uitgemaakt van meerdere veroordelingen die met afschrikkend zijn gebleken; dat hij gewelddadig gedrag heeft tentoongespreid tegenover de fysieke en psychische integriteit van anderen en dat hij ernstige en zwaarwichtige inbreuken pleegde op de drugswetgeving, waarbij dient gewezen te worden op het ontwrichtend karakter voor de samenleving van drugsgebruik, drugsbezit en drugshandel Immers illegale drugshandel vormt een bedreiging voor de gezondheid, de veiligheid en de levenskwaliteit van de burgers.
Er dient tevens benadrukt te worden dat betrokkene de verblijfsreglementering op een volgehouden wijze niet heeft gerespecteerd, hetgeen tevens een strafrechtelijk kwalificeerbaar feit uitmaakt en waardoor hij de Belgische autoriteiten voor een voldongen feit plaatst. Immers betrokkene heeft geen gevolg gegeven aan ettelijke bevelen om het grondgebied te verlaten die reeds sinds 26.02.2003 aan hem betekend worden, noch aan het ministerieel terugwijzingsbesluit dat hem ter kennis werd gebracht op 21 02.2007 waarbij hem gelast werd het grondgebied van het Rijk te verlaten, met verbod er gedurende tien jaar terug te keren, op straffe van het bepaalde bij artikel 76 van de wet van 15 december 1980, behoudens bijzondere machtiging van de Staatssecretaris voor Asiel en Migratie Hiervoor werd betrokkene op 27.03 2019 bij verstek veroordeeld door de Correctionele Rechtbank van Antwerpen tot een hoofdgevangenisstraf van één jaar en een geldboete. In het vonnis staat het volgende te lezen: De feiten van de tenlastelegging zijn ernstig.
Na het uitzitten van een straf wordt aan beklaagde een ministerieel besluit betekend om het land te verlaten, beslissing die beklaagde naast zich neerlegt. Beklaagde blijft in België wonen en bestendigt zijn illegaliteit. De rechtbank houdt bij het bepalen van de strafmaat rekening met de aard en de xxxxx xxx xx xxxxxx, de omstandigheden waarin de feiten plaatsvonden, zijn aandeel, zijn persoonlijkheid en strafrechtelijk verleden. Beklaagde liep onder alias al drie veroordelingen op en trok hieruit geen enkele lering”
Het gegeven dat betrokkene bovendien verstek liet gaan ondanks behoorlijke oproeping, spreekt evenmin in zijn voordeel. Dat hij heden een oproeping voor de rechtbank naast zich neerlegt, kan bezwaarlijk getuigen van enige integratie in het Rijk noch van respect ten opzichte van het Belgische gerecht. Xxxxxxxxxx tekende verzet aan en ging vervolgens eveneens in beroep tegen het daaropvolgende vonnis (cfr infra).
Tevens blijkt dat betrokkene tijdens zijn verblijf op het grondgebied talrijke aliassen gebruikte Xxxxxxxxxx heeft tussen 2002 en 2020 herhaaldelijke veroordelingen opgelopen en heeft totaal geen gevolg gegeven aan een Ministerieel Besluit dd 19 02.2007 waarbij hij gedurende 10 jaar zich met op het grondgebied mocht begeven. Uit de aard en de xxxxx xxx xx xxxxxx blijkt bijgevolg dat het persoonlijk gedrag van betrokkene een actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging vormt voor het fundamenteel belang van de samenleving. Er wordt immers voor wat betreft de druggerelateerde feiten het volgende opgemerkt: de georganiseerde drugshandel is een diffuse vorm van criminaliteit, met indrukwekkende economische en operationele en zeer dikwijls grensoverschrijdende connecties. Gelet op de verwoestende effecten van de met deze handel verbonden criminaliteit wordt in kaderbesluit 2004/757/JBZ van de Raad van 25 oktober 2004 betreffende de vaststelling van minimumvoorschriften met betrekking tot de bestanddelen van strafbare feiten en met betrekking tot straffen op het gebied van de illegale drugshandel (PB L 335, blz. 8) in het eerste punt van de considerans overwogen dat de illegale drugshandel een bedreiging vormt voor de gezondheid, de veiligheid en de levenskwaliteit van de burgers van de Unie. alsook voor de wettige economie, de stabiliteit en de veiligheid van de lidstaten' Drugsverslaving is een ramp voor de individuele mens en een economisch en sociaal gevaar voor de mensheid [...]; ook kan de georganiseerde drugshandel zulke vormen aannemen dat zij een rechtstreekse bedreiging vormt voor de gemoedsrust en de fysieke veiligheid van de bevolking als geheel of een groot deel daarvan'. Vandaar dat de bestrijding van de georganiseerde drugscriminaliteit onder het begrip ‘ernstige reden van openbare orde of openbare veiligheid' valt (cf HvJ 23 november 2010, nr. C- 145/09 Duitsland/ Xxxxxxxxxxx (Grote Kamer).
Betrokkene houdt voor sinds de veroordeling in 2012 op het rechte pad te zijn. Vooreerst doet dit geen afbreuk aan de zware feiten die betrokkene heeft gepleegd en aan het feit dat betrokkene er tot op heden bewust en op volgehouden wijze er voor kiest zich niet normenconform te gedragen door het niet opvolgen van de bevelen en het Ministerieel Besluit en het aldus tevens niet onderschrijven van de in België geldende regels en wetgeving. Dat de termijn van het Ministerieel Besluit recentelijk zou verstreken zijn, houdt bovendien geen steek: vooreerst doet het geen afbreuk aan het tien jaar lang negeren van het besluit. Bovendien heeft betrokkene nooit gevolg gegeven aan het besluit, noch heeft hij de opheffing ervan gevraagd en verkregen. Betrokkene heeft dus in feite strafrechtelijke feiten gepleegd tot en met 2017, en dit gedurende een periode van 10 jaar, hetwelke recentelijk in een nieuwe veroordeling resulteerde Dit komt bovenop de eerder vermelde drugsgerelateerde feiten en feiten van intrafamiliaal geweld.
Uit grondige lezing van het vonnis dd 30 04 2012, blijkt daarenboven dat betrokkene, zelfs jaren na de veroordeling omwille van de gepleegde drugsfeiten, wel degelijk een acuut gevaar vormt voor de samenleving: "De gepleegde feiten zijn laakbaar en getuigen van een verregaande normvervaging met weinig respect voor de fysieke en psychische integriteit van zijn partner. Intrafamiliaal geweld is ontoelaatbaar vermits dit een ernstige inbreuk betekent op de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer”.
Beklaagde blijft volharden in de boosheid en trekt geen lessen uit voorgaande veroordelingen. Bij de bestraffing houdt de rechtbank rekening met het gebrek aan schuldinzicht in hoofde van beklaagde en zijn strafrechtelijk verleden". Het voorgaande blijkt eveneens uit het arrest van het Hof van Beroep dd. 18 juni 2020. Xxxxxxxxxx werd op die dag veroordeeld tot 6 maanden gevangenisstraf en een geldboete van 4000 euro door het Hof van Beroep te Antwerpen. Voor het Hof bekent betrokkene na jaren uiteindelijk enigzins schuld met betrekking tot de volgehouden schending van de verblijfsreglementering, maar ook het Hof doorziet dat hij dit eerder uit pragmatische overwegingen deed dan uit oprecht schuldinzicht, en dit in de hoop er voordeel uit te slaan Het stelt immers: “Het hof gaat met in op het met-gemotiveerd verzoek van beklaagde F. tot een eenvoudige schuldverklaring. De beklaagde werd pas verontrust naar aanleiding van een uitnodiging tot verhoor. " Verder stipt het Hof ook aan dat hij zich in staat van herhaling bevindt.
In het arrest staat verder onder meer het volgende te lezen “Dit besluit werd aan beklaagde (...) ter kennis gebracht met de uitdrukkelijke verwittiging dat hij bij een terugkeer naar België zou worden vervolgd en veroordeeld (...) Beklaagde wendde zelfs bedrieglijke middelen aan om heimelijk in België te verblijven door zich te pas en te onpas te bedienen van meerdere valse identiteiten.”
(…)
Volgens XXXXX moet een lidstaat een verblijfsrecht toekennen aan een vreemdeling die het voorwerp uitmaakt van een terugwijzingsbesluit wanneer deze een afhankelijkheidsverhouding heeft met zijn minderjarige EUkinderen. In dit geval zou de lidstaat in kwestie ook het terugwijzingsbesluit moeten opheffen of minstens schorsen. Verder staat er te lezen: ‘Ten overvloede merkt het hof op dat de beklaagde gelijkaardige middelen heeft doen gelden ter gelegenheid van meerdere aanvragen tot verblijfsrecht, die evenwel op gemotiveerde wijze werden afgewezen bij de beslissing van de Staatssecretaris voor Asiel en Migratie van 13.06.2018.”
De dwingende wijze waarop betrokkene de gevolgen van zijn eigen daden blijkt te willen te ontlopen, het jarenlang weigeren om de verantwoordelijkheid op te nemen voor zijn daden en het onder de radar blijven, kunnen heden met worden gehonoreerd worden. Xxxxxxxxxx wist dat daar gevolgen, met name een vervolging en veroordeling aan verbonden waren - het is hem immers letterlijk ter kennis gebracht. De ernst en de lange incriminatieperiode (te weten 21.02.2007 tot en met 20.02.2017) werd door het Hof aangestipt. Het arrest wijst er verder andermaal op dat de omstandigheden, de aard en de ernst van het bewezen verklaard misdrijf blijk geeft van een langdurige en volqehouden schending van de verblijfsreglementering en een flagrant gebrek aan respect voor administratieve beslissingen ter zake. De beklaagde komt omwille van zijn strafverleden niet in aanmerking voor een uitstel van tenuitvoerlegging. Daarnaast gaat het Hof niet in op het verzoek van de beklaagde om een probatieuitstel, welke gunstmaatregel immers niet aangepast is aan de aard en de ernst van het bewezen verklaard misdrijf
Xxxxxxxxxx werd uiteindelijk op veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 maanden en een geldboete van 4000 euro De veroordeling door het Hof wijst er ontegensprekelijk op dat ook het Belgische gerecht het gevaar dat betrokkene uitmaakt voor de maatschappij, en de ernst van het misdrijf nog steeds voldoende ernstig en actueel acht om er dergelijke straf tegenover te stellen Tenslotte is hij nooit opgehouden met zich - wetens willens - in een delictuele toestand te bevinden. Er kan verder niet blijken dat betrokkene reeds enigszins zou gestart zijn met het afbetalen van zijn schulden, hetgeen reeds een eerste stap zou kunnen betekenen DVZ sluit zich aan bij voormeld arrest. De ernst, de actualiteit en het risico blijkt overduidelijk uit geheel van de stukken.
Op basis van al het voorgaande wordt dus geconcludeerd dat betrokkene door zijn persoonlijk gedrag wel degelijk een actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging vormt voor zowel de openbare orde als de openbare veiligheid en dat het familiale en persoonlijke belang van betrokkene dan ook ondergeschikt is aan de vrijwaring van de openbare orde.
Vandaar dat overeenkomstig art. 43 van de wet van 15 12.1980 het verblijfsrecht aan betrokkene dient geweigerd te worden. Deze maatregel is wel degelijk evenredig met het familiaal belang, op basis van hetwelke betrokkene het verblijfsrecht wenst te bekomen. Xxxxxxxxxx zijn zoon is geboren in 2013 en hij woont sedert 20.05.2014 opnieuw samen met de persoon tegen wie hij intrafamiliaal geweld heeft gebruikt en met wie hij een huwelijk heeft afgesloten. Gedurende de periode vanaf 20.05.2014 tot heden is betrokkene bijvoorbeeld niet in behandeling geweest om zijn agressief gedrag onder controle te krijgen. Dit getuigt allerminst van verantwoordelijkheid tegenover zijn partner en zijn minderjarige kinderen, zoals van een goede huisvader zou mogen verwacht worden. Hij had moeten weten dat zijn gedrag niet ten goede zou komen aan het verwerven van regulier verblijfsrecht. Het niet respecteren van de strafrechtelijke bepalingen in België getuigt expliciet van het niet geïntegreerd zijn in de Belgische samenleving en dit eigenlijk ook niet na te streven. Daarnaast heeft hij zich ook misdragen ten opzichte van zijn partner en zijn twee kinderen van Nederlandse nationaliteit. De verschillende veroordelingen en het gedurende 10 jaar bewust negeren van een Ministerieel Besluit (van februari 2007 tot februari 2017) getuigen van het niet-geïntegreerd zijn van betrokkene en evenmin de integratie na te streven. In het advies dd 12 06 2018 dat werd ingewonnen bij het Parket van Antwerpen staat te lezen: “Het negeren van het terugwijzingsbesluit betreft een voortdurend misdrijf en is strafbaar op grond van art. 76 Vreemdelingenwet. Betrokkene bevindt zich dus al jaren in een voortdurende, delictuele toestand”
De voorgelegde bewijzen van tewerkstelling doen aan al het voorgaande geen afbreuk. Betrokkene werd op 5.01.2015 voor onbepaalde duur tewerkgesteld bij PSA Antwerp nv Vooreerst kan opgemerkt worden dat betrokkene enkel tewerkgesteld kon worden dankzij de herhaaldelijke lopende aanvragen tot vestiging De tewerkstelling ving bovendien eveneens aan op een moment dat betrokkene onder ministerieel terugwijzingsbesluit stond, en zich daar wel degelijk van bewust was. Dit ministerieel terugwijzingsbesluit voor 10 jaar werd hem immers ter kennis gebracht op 21 02 2007, en zoals eerder vermeld werden hem eveneens reeds meerdere bevelen om het grondgebied te verlaten betekend en dit reeds sinds 26.02.2003. Het opbouwen van een leven terwijl hem meermaals ter kennis werd
gebracht dat hij het land diende te verlaten, het desondsanks stichten van een gezin en het ondertekenen van een contract van onbepaalde duur zijn opnieuw elementen die erop wijzen dat betrokkene nooit zinnens is geweest ook maar enig gevolg te geven aan voormelde bevelen en het ministerieel terugwijzingsbesluit en aldus nooit zinnens is geweest de op het Belgisch grondgebied van kracht zijnde wetgeving te respecteren.
In deze kan opgemerkt worden dat het bovendien op zijn minst contradictorisch te noemen valt dat betrokkene sinds 17.04.2014 toepassing wenst te maken van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, daar waar hij diezelfde wet eigenlijk reeds jaren bewust naast zich neerlegt.
Gezien deze overwegingen wordt het familiale en persoonlijke belang van betrokkene ondergeschikt geacht aan de vrijwaring van de openbare orde. De Raad voor Vreemdelingenbetwistingen stelt immers in het arrest met nummer 41987 dd 22 04 2010 onder andere dat uit artikel 8. tweede lid van het EVRM blijkt dat een inmenging in het privé - en gezinsleven mogelijk is wanneer er een wettelijke basis is en een maatregel nodig is om bepaalde doelstellingen, zoals de bescherming van de openbare orde, te verzekeren.
Er werd bij deze beslissing wel degelijk rekening gehouden met art. 8 EVRM het staat het gezin immers vrij zich elders als gezin te vestigen alwaar zij legaal kunnen binnenkomen en verblijven of hun gezinsleven zo in te richten dat moeder en de kinderen in België verblijven en betrokkene een andere verblijfplaats kiest. Dit hoeft geen afbreuk te doen aan hun gezinsleven, voor zover betrokkene en zijn echtgenote voldoende inspanningen leveren. Er kunnen namelijk afspraken gemaakt worden tussen de moeder van de kinderen en betrokkene zelf dat de kinderen hun vader met enige regelmaat kunnen zien en betrokkene zo toch zijn vaderschap kan uitoefenen. Deze beslissing verhindert immers met dat zijn vrouw en kinderen hem bezoeken in het land van herkomst of elders. Verder kunnen moderne communicatietechnologieën de verzoeker in staat stellen om tijdens de scheiding in nauw contact te blijven met zijn kinderen en de banden met hem verder te onderhouden (EHRM 26 juni 2014, nr. 71398/12, M E v Zweden, par. 100; RvV nr. 141.063 dd 16.03.2015). Bovendien, zoals ook het parket terecht opmerkt, wist betrokkene zeer goed dat hij gedurende 10 jaar met in België mocht verblijven en hier dus gedurende die periode nooit legaal een gezinsleven zou kunnen uitbouwen.
Het aanbrengen van het onderzoeksdossier van referentiepersoon bij het Centrum voor Ontwikkelingsstoornissen van het UZA, brengt hier geen verandering in. Het kindje, S., wordt met deze beslissing niet verplicht het land te verlaten. Bovendien, voor zover het gezin zou kiezen elders hun gezinsleven verder te beleven, is het niet gesteld dat het in een ander (Europees) land, bijvoorbeeld Nederland, alwaar het kind de nationaliteit van draagt, met evengoed zou kunnen verdergeholpen worden.
Conform artikel 43 van de wet van 15.12.1980 dient in dit geval rekening gehouden te worden met de duur van het verblijf van betrokkene in het Rijk, zijn leeftijd, zijn gezondheidstoestand, zijn gezins- en economische situatie, zijn sociale en culturele integratie in het Rijk en de mate waarin hij bindingen heeft met het land van oorsprong. Deze maatregel is wel degelijk evenredig met het familiaal belang. Huidige situatie heeft betrokkene immers louter en alleen te wijten aan zijn eigen gedragingen. Er dient vooreerst opgemerkt te worden dat betrokkene wel degelijk een familielid van een burger van de Unie is en zijn echtgenote en kinderen de Nederlandse nationaliteit dragen. Dit wil zeggen dat betrokkene zich in elke lidstaat naar keuze kan vestigen, medische verzorging moeten kunnen krijgen, de kans moet krijgen zich te integreren en aan de slag te gaan, een gezinsleven te hebben, enz., toch voor zover hij vergezeld is van een EU-gezinslid en die EU-burger aldaar aan de voorwaarden voldoet om legaal te verblijven. Deze beslissing heeft dus enkel betrekking op betrokkene zelf, ze verhindert evenwel niet dat betrokkenes echtgenote en hun kinderen betrokkene vrijwillig zouden kunnen volgen naar het land van herkomst of elders. Uit niets blijkt dat betrokkene en zijn gezin enkel in België een gezinsleven zouden kunnen opbouwen. Het leven in Nederland bijvoorbeeld verschilt niet zo danig veel als dat in België. Voor zover deze mensen dit willen kunnen ze er evengoed voor kiezen dat de echtgenote en de kinderen verder in België verblijven en mijnheer zijn vaderschap uitoefent op afstand, gebruik makend van moderne communicatiemiddelen, en desgevallend regelmatige bezoeken in te plannen dat de moeder met de kinderen op bezoek komt bij meneer en/of omgekeerd. De schending van artikel 8 EVRM kan verder ook niet worden aangenomen. Zowel betrokkene als zijn echtgenote wisten dat het gezinsleven in België vanaf het begin precair was, gelet op de illegale verblijfssituatie van betrokkene in België.
Betrokkene is heden 44 jaar. Hij zou - illegaal weliswaar - sinds 2002 in België verblijven, en dit onder verschillende identiteiten. Vooreerst dient opgemerkt te worden dat er bezwaarlijk kan gesteld worden dat betrokkene rechten zou kunnen putten uit illegaal verblijf. Betrokkene diende voor het eerst een aanvraag tot vestiging in op 17 04 2014, met het oog op gezinshereniging met zijn EU-echtgenote. Echter, het reeds eerder aangehaalde ministerieel terugwijzingsbesluit was van kracht waardoor de aanvraag gezinshereniging niet in aanmerking kon genomen worden. Ten gevolge van deze beslissing van DVZ dd. 17 09.2015 werd de F-kaart die afgeleverd werd op 21.10.2014 gesupprimeerd en ingetrokken, en werd betrokkene afgevoerd wegens verlies van verblijfsrecht. De beslissing dd 17 09.2015 werd bovendien door de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen bevestigd in beroep in arrest 187 483 dd. 22.12 2016. Ook uit deze kortstondige periode van bezit van een F-kaart - daar waar in feite de aanvraag gezinshereniging en de afgifte van de F-kaart nooit hadden mogen plaatsvinden, én deze situatie ook werd rechtgezet - kunnen aldus eveneens geen rechten geput worden. Afgezien van het gegeven dat betrokkene geen rechten kan putten uit illegaal verblijf, kan bovendien opgemerkt worden dat betrokkene naar België is gekomen in 2002, hetgeen eveneens impliceert dat hij gedurende 26 jaar in het land van herkomst of origine heeft verbleven, wat dus het grootste deel van zijn leven betreft. De banden en de integratie van betrokkene in België kunnen geenszins opwegen tegen de banden en integratie in zijn land van herkomst. Betrokkene is heden 44 jaar en op economisch actieve leeftijd De werkervaring die hij hier heeft opgedaan, kan hij aanwenden in het land van herkomst of origine - of in eender welk ander Europees land - om aldaar aan de slag te gaan. Er zijn geen elementen in het dossier terug te vinden waaruit zou kunnen blijken dat hij daartoe niet in staat zou zijn. Er zijn voorts geen elementen in het dossier aanwezig waaruit blijkt dat betrokkene zijn gezondheid een obstakel zou vormen om terug te keren naar het land van herkomst.
Voor wat betreft de sociale en culturele integratie: het louter hebben van een tewerkstelling en het verwerven van een inkomen kan niet als afdoende bewijs van een uitermate integratie beschouwd worden gezien dit een voorwaarde is om een min of meer menswaardig bestaan te leiden. Verder dient opgemerkt te worden dat betrokkene enkel vrije toegang kreeg tot de Belgische arbeidsmarkt omdat hij sinds 2014 herhaaldelijk aanvragen indiende in het kader van gezinshereniging met een EU-onderdaan, opeenvolgend zijn echtgenote en zijn kind, en hij zodoende vrijgesteld was van de verplichting om met een arbeidskaart te werken. Zijn tewerkstelling in België en de eventuele sociale voordelen die hieruit voortvloeiden kunnen dus geenszins een beletsel vormen voor het nemen van deze weigeringsbeslissing. In het verzoekschrift tot nietigverklaring dd. 11.06.2019 staat te lezen dat betrokkene de Nederlandse taal moeiteloos spreekt. In dit licht is het toch wel opmerkelijk dat betrokkene zich toch dient te beroepen op een tolk Berbers/Marokkaans in deze toch recente beroepsprocedure. Ook dit gegeven getuigt geenszins van enige sociale of culturele integratie in het Rijk of grote moeite die betrokkene daartoe doet. Voorts kan aangestipt worden dat betrokkene sinds zijn komst naar België de geldende regels en normen niet naleeft, en dat hij op 27 03.2019, bij verstek veroordeeld werd door de Correctionele Rechtbank van Antwerpen. Alleen al het gegeven dat betrokkene verstek liet gaan, en dus geen gevolg heeft gegeven aan de oproeping van de rechtbank, is een duidelijke weergave van hoe betrokkene zich opstelt tegenover het Belgische rechtssysteem en de samenleving. Xxxxxxxxxx tekende vervolgens verzet aan. Hij werd in dat kader op 05.06.2019 opnieuw veroordeeld. Tegen dit vonnis werd door betrokkene beroep ingesteld. Dat is uiteraard allemaal betrokkenes goed recht, maar toch is het eveneens tekenend voor betrokkenes ingesteldheid: hij kan niet aanvaarden dat hij de gevolgen van zijn gedragingen moet dragen. Uit het arrest dd. 18 06.2020 blijkt tot slot dat betrokkene gedeeltelijk schuld bekend heeft voor het Hof van Beroep, hij haalt ook daar op dwingende wijze aan waarom het recht op verblijf moet worden toegekend (het gebrek aan schuldinzicht blijkt alweer des te meer). Het Hof echter doorziet echter dat de schuldbekentenis anno 2020 niet als oprecht kan worden aangenomen.
Voor wat betreft zijn gezinssituatie kan dienstig worden verwezen naar het arrest nr 187 483 dd 22.12.2016 waarin de RVV het volgende stelt met betrekking tot betrokkenes situatie ‘Zelfs indien wordt aanvaard dat verzoeker en J H. en hun gemeenschappelijlke kinderen een familiaal leven leiden in de zin van artikel 8 van het EVRM, dan nog moet worden opgemerkt dat dit niet toelaat te besluiten dat er op verweerder een positieve verplichting zou rusten om verzoeker een verblijfsrecht toe te staan en dat het hem verboden zou zijn om een besluit tot terugwijzing dat eerder werd getroffen te handhaven In dit verband moet worden geduid dat verzoeker nooit tot een verblijf in het Rijk werd toegelaten of gemachtigd, zodat de bestreden beslissing niet tot gevolg heeft dat hem enig verblijfsrecht wordt ontnomen. [. ] Verzoeker toont ook niet aan dat hij enkel in België een familiaal leven kan ontwikkelen en met elders zoals in Nederland, gezien zowel J.H. als hun gemeenschappelijke kinderen de Nederlandse nationaliteit hebben ''
Het gegeven dat mevr X. en betrokkene inmiddels gehuwd zijn en dat zij, sinds juli 2018 ook andermaal ouder werden van een tweeling dit keer, doet aan al het voorgaande geen afbreuk. Het recht op huwelijk
wordt immers gegarandeerd door het EVRM en het IPR. Dit recht is echter niet verbonden aan de verblijfstoestand van de betrokken partijen of een eventueel strafrechtelijk verleden. Hieruit volgt dan ook dat de ambtenaar van de burgerlijke stand de opmaak van de akte van aangifte en de voltrekking van het huwelijk niet kan weigeren op grond van het loutere gegeven dat een vreemdeling illegaal in het Rijk verblijft, noch omwille van het gegeven dat iemand al het één en ander op zijn kerfstok heeft. Het positieve advies dd 16 10.2018 dat omtrent het huwelijk door het parket werd verstrekt doet in deze dus niet ter zake, en het doet dus geenszins afbreuk aan de feiten van openbare orde waarvoor betrokkenes verblijfsrecht keer op keer diende geweigerd te worden noch kan het onze staat ertoe verplichten betrokkene het verblijfsrecht toe te kennen.
Gezien bovenstaande vaststellingen wordt het recht op verblijf aan betrokkene geweigerd om redenen van openbare orde. Het Al van betrokkene dient te worden ingetrokken.”
2. Onderzoek van het beroep
2.1. In een eerste middel voert de verzoekende partij de schending aan van de artikelen 2 en 3 van de wet betreffende de uitdrukkelijke motivering van de bestuurshandelingen van 29 juli 1991, van de materiële motiveringsplicht, van artikel 43 van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen (hierna: de Vreemdelingenwet), en van het zorgvuldigheidsbeginsel.
De verzoekende partij licht haar eerste middel als volgt toe:
“
A/Algemene beschouwing - Schending motivering + zorgvuldigheidsbeginsel
1.-
De bestreden beslissing schendt een aantal algemene rechtsbeginselen van behoorlijk bestuur m.n. de materiële en formele motiveringsplicht alsook in samenspraak met artikel 43 van de Vreemdelingenwet.
Artikel 3 van de wet van 29 juli 1991 luidt als volgt: "De opgelegde motivering moet in de akte de juridische en feitelijke overwegingen vermelden die aan de beslissing ten gronde liggen. Zij moet af doende zijn. "
De formele motiveringsplicht vereist dat de feitelijke en juridische motieven in de beslissing zelf weergegeven worden.
De materiële motiveringsplicht gebiedt dat iedere bestuurshandeling gedragen wordt door de motieven die in rechte en feite aanvaardbaar zijn en blijken hetzij uit de beslissing zelf hetzij uit het administratief dossier. De motieven moeten bijgevolg minstens kenbaar, feitelijk juist en draagkrachtig zijn.
De draagkracht van de beslissing moet volgens de rechtsgeleerde "Xxx Xxxxxx" slaan op vier elementen, m.n. een logische consistentie (geen tegenstrijdigheden), de juridische aanvaardbaarheid (het hanteren van de juiste wettelijke grond en de juiste interpretatie van de wet), de feitelijke aanvaardbaarheid (gebaseerd op de juiste en relevante feiten), de beleidsaanvaardbaarheid.
De Raad voor Vreemdelingenbetwistingen is bij de beoordeling van de materiële motiveringsplicht niet bevoegd zijn beoordeling in de plaats te stellen van die van de administratieve overheid. De Raad is bij de uitoefening van zijn wettelijk toezicht enkel bevoegd om na te gaan of deze overheid bij de beoordeling van de aanvraag is uitgegaan van de juiste feitelijke gegevens, of zij die correct heeft beoordeeld en of zij op grond daarvan niet onredelijk tot haar besluit is gekomen (RvS 7 december 2001, nr. 101.624).
Het HvJ-EU stelt dat "lidstaten in wezen vrij blijven om de eisen van de openbare orde af te stemmen op hun nationale behoeften." Het Hof nuanceert dit echter meteen door te stellen dat het begrip "openbare orde" restrictief moet worden opgevat indien dit wordt gehanteerd om af te wijken van de verplichting de grondrechten van derdelanders te respecteren (zie arrest Xxxxxxxx, C-430/10, EU:C:2011:749 en Z. ZH, C-554/13, EU:c:2015:377). Naast de verstoring van de maatschappelijke orde die bij elke wetsovertreding plaatsvindt, is een werkelijke, actuele en voldoende ernstige bedreiging, die een fundamenteel belang van de samenleving aantast, vereist (zie arrest Xxxxxxxx, C-430/10, EU:C:2011:749 en Byankov, C- 249/11 EU:C:2012:608). Daarnaast primeren beginselen als non-
refoulement, het recht op gezinsleven, het hoger belang van het kind of het bijzonder statuut op de Vreemdelingenwet en kunnen deze de uitwijzing voorkomen.
Meer nog, volgens het Hof van Justitie dient het begrip "openbare orde" beperkt te worden tot zaken als bescherming tegen werkelijke en voldoende ernstige bedreiging van een fundamenteel belang van de samenleving, onderworpen in verband met de menselijke waardigheid, de bescherming van minderjarigen en kwetsbare volwassenen, dierenwelzijn en openbare veiligheidsvraagstukken in verband met de staatsveiligheid.
Het louter vaststellen van strafrechtelijke veroordelingen volstaat op zich niet om tot een weigering van een aanvraag tot verblijf over te gaan. Een dergelijke weigering mag slechts gebaseerd zijn op het persoonlijk gedrag van verzoeker en vergt een individueel onderzoek naar een actuele bedreiging.
Bij het beoordelen van een bedreiging voor de openbare orde, dient verwerende partij rekening te houden met de aard en xxxxx xxx xx xxxxxx, het aantal strafbare feiten en de veroorzaakte schade.
Nog steeds volgens het HvJ-EU, bij de beoordeling rekening gehouden te worden met de persoonlijke gedragingen van de betrokkene. Dit impliceert dat de Dienst Vreemdelingenzaken moet overgaan tot een individueel onderzoek. Hoewel het plegen van een strafrechtelijk misdrijf op zich onvoldoende is om een gevaar voor de openbare orde vast te stellen, kan de loutere verdenking dat de betrokken persoon een misdrijf heeft gepleegd, in samenloop met andere elementen die blijken uit het individueel onderzoek, leiden tot het oordeel dat de openbare orde wordt aangetast (zie arresten Xxxxxxxx en Z. ZH).
Naar analogie bepaald artikel 6 van de richtlijn 2003/109/EG, waarvan artikel 15bis van de Vreemdelingenwet de omzetting is, m.b.t. de openbare orde of nationale veiligheid:
"De lidstaat houdt bij zijn besluitvorming mede rekening met de ernst van de inbreuk of het soort van inbreuk dat op de openbare orde of de nationale veiligheid is gepleegd, respectievelijk met het gevaar dat van de persoon in kwestie uitgaat, en let daarbij tevens terdege op de duur van het verblijf en het bestaan van banden met het land van verblijf'.
Volgens het Hof van Justitie houdt de actualiteit van de bedreiging in dat de vreemdeling een neiging vertoont om een crimineel gedrag in de toekomst voort te zetten, vol te houden of te herhalen. Het is de taak van verwerende partij om telkens te beoordelen of het gedrag van een vreemdeling een gevaar vormt voor nieuwe verstoringen van de openbare orde.
Samenvattend werd op 21 december 2009 door de Raad voor Vreemdelingenbetwisting in een gelijkaardig geval het volgende geoordeeld:
"In casu is aangaande de aanvraag van machtiging tot vestiging of status van langdurig ingezetene artikel 43 Vw aangaande de motivering over een eventueel gevaar voor de openbare orde, niet van toepassing daar dit enkel betrekking heeft op burgers van de Unie of zijn familieleden, en verzoeker geen van beide is. Artikel 15bis Vw dat wel van toepassing is, dient geïnterpreteerd te worden in de zin van richtlijn 2003/109, waaruit volgt dat met de ernst van de door een vreemdeling gepleegd feit rekening moet gehouden worden bij de beoordeling of hij een gevaar vormt voor de openbare orde (artikel 6). Verweerder heeft de xxxxx van deze feiten evenwel niet onderzocht, daar hij verkeerdelijk in de overtuiging was dat hij hiertoe niet bevoegd was, zodat een kennelijke beoordelingsfout werd gemaakt door geen rekening te houden met de aard van de inbreuken bij de appreciatie van de vraag of er redenen zijn van openbare orde of nationale veiligheid die zich verzetten tegen de toekenning van een machtiging tot vestiging of de status van langdurig ingezetene. De beslissing wordt vernietigd. (RvV 21 december 2009, nr. 36.334)".
Verzoeker is er zich van bewust dat een aanvraag tot het verblijf van meer dan drie maanden, in het kader van een gezinshereniging, kan geweigerd worden conform artikel 43 Vw. om redenen van openbare orde, nationale veiligheid of volksgezondheid.
In casu dient er opgemerkt te worden dat de gepleegde feiten dateren tussen 2002 en 2012. Dat verzoeker in het verleden fouten heeft gemaakt, waardoor zijn persoonlijk gedrag de openbare orde toen heeft geschaad, betreurt hij enigszins. Doch wenst verzoeker op te merken dat hij hiervoor zijn strafrechtelijke verantwoordelijk heeft genomen en zijn straf destijds volledig heeft ondergaan.
De aangevoerde schendingen dienen onderzocht te worden samen met de aangevoerde schendingen van de artikelen 43 en 45, §1 en 2 van de vreemdelingenwet.
Artikel 43 van de vreemdelingenwet luidt als volgt:
"§1.
De minister of zijn gemachtigde kan de binnenkomst en het verblijf van de burgers van de Unie en hun familieleden weigeren en hun het bevel geven het grondgebied te verlaten :
1° wanneer zij valse of misleidende informatie of valse of vervalste documenten hebben gebruikt, of fraude hebben gepleegd of andere onwettige middelen hebben gebruikt, die hebben bijgedragen tot het verkrijgen van het verblijf;
2° om redenen van openbare orde, nationale veiligheid of volksgezondheid.
§2.
Wanneer de minister of zijn gemachtigde overweegt een beslissing zoals bedoeld in paragraaf 1 te nemen, houdt hij rekening met de duur van het verblijf van de burger van de Unie of zijn familielid op het grondgebied van het Rijk, zijn leeftijd, gezondheidstoestand, gezins- en economische situatie, sociale en culturele integratie in het Rijk en de mate waarin hij bindingen heeft met zijn land van oorsprong. "
Artikel 45, § 1 en 2 van de vreemdelingenwet stelt vast :
"§ 1. De redenen van openbare orde, nationale veiligheid en volksgezondheid bedoeld in de artikelen 43 en 44bis mogen niet worden aangevoerd voor economische doeleinden.
§ 2. De in de artikelen 43 en 44bis bedoelde beslissingen moeten in overeenstemming zijn met het evenredigheidsbeginsel en uitsluitend gebaseerd zijn op het persoonlijk gedrag van de betrokken burger van de Unie of zijn familielid.
Eerdere strafrechtelijke veroordelingen zijn als zodanig geen reden voor dergelijke beslissingen. Het gedrag van de burger van de Unie of van zijn familielid moet een werkelijke, actuele en voldoende ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving zijn. Motiveringen die los staan van het individuele geval of met algemene preventieve redenen verband houden, mogen niet worden aangevoerd. Om te beoordelen of de burger van de Unie of zijn familielid een gevaar voor de openbare orde of de nationale veiligheid vormt, kan de minister of zijn gemachtigde, bij de afgifte van de verklaring van inschrijving of van de verblijfskaart van familielid van een burger van de Unie, en als hij het onontbeerlijk acht, aan de lidstaat van oorsprong en, eventueel aan andere lidstaten, inlichtingen vragen over de gerechtelijke antecedenten van de betrokkene. Deze raadpleging mag geen systematisch karakter dragen."
Houdende de toepassing van artikel 43 van de vreemdelingenwet stelt verwerende partij op een niet afdoende wijze in haar bestreden beslissing het volgende:
"Conform artikel 43 van de wet van 15.12.1980 dient in dit geval rekening gehouden te worden met de duur van het verblijf van betrokkene in het Rijk, zijn leeftijd, zijn gezondheidstoestand, zijn gezins- en economische situatie, zijn sociale en culturele integratie in het Rijk en de mate waarin hij bindingen heeft met het land van oorsprong Deze maatregel is wel degelijk evenredig met het familiaal belang. Huidige situatie heeft betrokkene immers louter en alleen te wijten aan zijn eigen gedragingen. Er dient vooreerst opgemerkt te worden dat betrokkene wel degelijk een familielid van een burger van de Unie is en zijn echtgenote en kinderen de Nederlandse nationaliteit dragen. Dit wil zeggen dat betrokkene zich in elke lidstaat naar keuze kan vestigen, medische verzorging moeten kunnen krijgen, de kans moet krijgen zich te integreren en aan de slag te gaan, een gezinsleven te hebben, enz., toch voor zover hij vergezeld is van een EU-gezinslid en die EU-burger aldaar aan de voorwaarden voldoet om legaal te verblijven Deze beslissing heeft dus enkel betrekking op betrokkene zelf, ze verhindert evenwel niet dat betrokkenes echtgenote en hun kinderen betrokkene vrijwillig zouden kunnen volgen naar het land van herkomst of elders. Uit niets blijkt dat betrokkene en zijn gezin enkel in België een gezinsleven zouden kunnen opbouwen. Het leven in Nederland bijvoorbeeld verschilt niet zodanig veel als dat in België Voor zover deze mensen dit willen kunnen ze er evengoed voor kiezen dat de echtgenote en de kinderen verder in België verblijven en mijnheer zijn vaderschap uitoefent op afstand, gebruik makend van moderne communicatiemiddelen, en desgevallend regelmatige bezoeken in te plannen dat de moeder met de kinderen op bezoek komt bij meneer en/of omgekeerd. De schending van artikel 8 EVRM kan verder ook niet worden aangenomen. Zowel betrokkene als zijn echtgenote wisten dat het gezinsleven in België vanaf het begin precair was, gelet op de illegale verblijfssituatie van betrokkene in België."
Uit de lezing van het artikel 43 Vreemdelingenwet kan worden afgeleid dat het plegen van feiten die tegen de openbare orde ingaan niet ipso facto betekent dat men niet geïntegreerd kan zijn, anders had de wetgever de evaluatie van onder meer de sociale en culturele integratie niet opgesomd in de tweede paragraaf van het artikel 43 Vreemdelingenwet.
Verwerende partij betwist op geen enkele wijze dat verzoeker langdurig verblijft in het Rijk, en dat hij tijdens zijn langdurig verblijf duurzame sociale contacten heeft, hetgeen eveneens niet wordt betwist door verwerende partij.
Verder heeft verweerder geen rekening gehouden met de sociale en culturele integratie van verzoeker in het Rijk. Verzoeker is officieel tewerkgesteld en draagt bij aan de sociale zekerheid, hij spreekt de Nederlandse taal moeiteloos en heeft hier zijn volledige sociaal leven in de afgelopen 20 jaar uitgebouwd.
Overeenkomstig artikel 45 Vw. dient deze weigering enerzijds in overeenstemming te zijn met het evenredigheidsbeginsel en anderzijds uitsluitend gebaseerd te zijn op het persoonlijk gedrag van het familielid van de burger van de Unie. Het gedrag van dit familielid, in casu verzoeker, moet een werkelijke, actuele en voldoende ernstige bedreiging zijn voor een fundamenteel belang van de samenleving. Deze drie voorwaarden moeten cumulatief vervult zijn om het verblijfsrecht van betrokkene op die grond te weigeren.
In casu, gaat verwerende partij volledig voorbij aan het feit dat de bedreiging voor de openbare orde niet alleen ernstig en werkelijk, maar ook actueel dient te zijn.
Xxxxxxxxx stelt vast dat verwerende partij absoluut in gebreke is gebleven aan te tonen dat het gedrag van verzoeker een gevaar vormt voor nieuwe ernstige verstoringen van de openbare orde of nationale veiligheid, zelfs integendeel.
Uit de bestreden beslissing blijkt geenszins dat verzoeker in de toekomst een crimineel gedrag zal voortzetten, volhouden of herhalen, zelfs integendeel.
Het staat vast dat de dienst Vreemdelingenzaken in casu de ernst van de door de verzoeker gepleegd feiten kennelijk niet heeft onderzocht of grondig heeft onderzocht en derhalve geen rekening heeft willen houden met de context van de veroordeling om zodoende het concreet geval juist te kunnen interpreteren.
Dat zij niet uitgegaan is van de juiste feitelijke gegevens en deze ook niet correct beoordeeld heeft. 2.-
Het zorgvuldigheidsbeginsel stelt dat de overheid een besluit zorgvuldig dient voor te bereiden en te
nemen. Meer bepaald dient, volgens de vaste rechtspraak van de Raad van State, het bestuur zijn beslissing op een zorgvuldige wijze voor te bereiden, de beslissing te stoelen op een correcte feitenvinding en indien nodig voldoende te informeren om met kennis van zaken een beslissing te nemen.
Een zorgvuldige besluitvorming impliceert dat het bestuur op basis van een afdoend en volledig onderzoek van het concrete geval tot zijn besluit komt (X.x.Xx., Randjbin, nr. 26044 van 9 januari 1986; X.x.Xx., Hawwask, nr. 28378 van 2 juli 1987).
Een snelle, louter routineuze en administratieve afwikkeling van zaken kan in het licht van het zorgvuldigheidsbeginsel problematisch zijn (Zie X.x.Xx., N.V. A&M Garwig en Co, nr. 89982 van 2 oktober 2000 en nr. 101.544 van 6 december 2001). Een beslissing mag niet automatisch, zonder een degelijk onderzoek, in een individueel geval, worden toegepast.
In het licht van de vaste rechtspraak van de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen moge het duidelijk wezen dat verzoeker het rechtmatig vertrouwen mocht koesteren dat verweerder enerzijds eindelijk eens de actuele, werkelijke en persoonlijke situatie van hem in ogenschouw zou nemen, teneinde tot een nieuwe beslissing te komen en anderzijds een concrete invulling geeft aan het vage criterium van afhankelijkheidsrelatie.
De verwerende partij handelt derhalve op kennelijk onredelijke wijze wanneer hij beslist tot een weigeringsbeslissing, wanneer hij zich beperkt tot een loutere verwijzing naar enerzijds "een ministerieel besluit" zonder een grondig onderzoek te voeren naar de persoonlijke gedragingen van mijn verzoeker en de al dan niet acuut gevaar voor de samenleving en anderzijds bijkomende arbitraire voorwaarden toevoegen aan het begrip afhankelijkheidsrelatie zonder deze in concreto te beoordelen geval per geval.
B/ Concrete toepassing - Schending motivering + zorgvuldigheidsbeginsel 3.-
Verwerende partij heeft in zijn bestreden beslissing ten onrechte de verblijfsaanvraag van meer dan drie
maanden van verzoeker in functie van zijn minderjarig kind geweigerd omwille van redenen van openbare orde of nationale veiligheid. Verweerder verwijst meer bepaald naar de veroordelingen van verzoeker tussen 2002 en 2012 m.b.t druggerelateerde feiten en intrafamiliaal geweld. Alsook verwijst hij naar het negeren van het Ministerieel Besluit van 19 februari 2017 ter kennis gebracht aan verzoeker op 21 februari 2017.
Dat de bestreden beslissing onvoldoende de feitelijke en juridische overwegingen weergeeft waaraan zij ten grondslag ligt.
Dat verzoeker de schending van de motiveringsplicht inroept in samenhang met de zorgvuldigheidsplicht.
Dat de onjuiste en onvoldoende motivering immers samenhangt met het feit dat men niet met alle feitelijke gegevens die ter beschikking waren, heeft rekening gehouden. "Bij de vaststelling en de waardering van de feiten, waarop het besluit rust, moet de nodige zorgvuldigheid worden betracht (SUETENS, L.P. en BOES, M„ Administratief recht, Leuven, Acco 1990, 31)
Vooreerst negeert verwerende partij volledig het langdurig verblijf en opgebouwde sociale en economische banden in België. De laatste 18 jaar heeft verzoeker ononderbroken op het Belgisch grondgebied verbleven, hoewel de beginjaren niet vlot zijn verlopen, is hij op het rechte pad en heeft hij een gezin met vier kinderen en een job.
Dat de bestreden beslissing echter gebrekkig is gemotiveerd omwille van o.a. de juridische aanvaardbaarheid. Verweerder brengt in de bestreden beslissingen niet aan of de verzoeker wel degelijk het crimineel gedrag in de toekomst zal voortzetten.
Op grond van de feiten is het ontegensprekelijk dat zijn band met België veel sterker is dan het land van oorsprong. Zijn inmiddels opgebouwde banden met België wegen niet op met de banden die verzoeker nu heeft met het land van oorsprong. Immers heeft hij zijn vast werk, partner en kinderen in België. Het is uiteraard na zovele jaren niet eenvoudig om naar het land van oorsprong terug te keren, nieuw werk te zoeken en zijn gezin te verlaten. Hij heeft bovendien gewoonweg na zovele jaren geen werkelijke band meer met het land van oorsprong.
Verzoeker is er degelijk van bewust dat hij in het verleden fouten heeft gemaakt en heeft er oprechte spijt van. Hij heeft hiervoor zijn strafrechtelijke verantwoordelijk genomen en zijn straf destijds volledig ondergaan. De vraag dat juridisch echter onderzocht moet worden is of dat verzoeker nog steeds actueel een risico vormt voor de openbare orde? Verwerende partij gaat hier de mist in met zijn bestreden beslissing en interpreteert de wet en het recht op een niet correcte manier.
In de bestreden beslissing wordt door verwerende partij gewag gemaakt van de voormelde strafrechtelijke veroordeling bij verstek op datum van 27 maart 2019 om het actueel karakter en het persoonlijk gedrag van verzoeker te kunnen beoordelen. Alsook wordt er naar het arrest van het Hof van Beroep verwezen d.d. 18.06.2020.
De motivering van verwerende partij hieromtrent luidt als volgt:
"Voorts kan aangestipt worden dat betrokkene sinds zijn komst naar België de geldende regels en normen niet naleeft, en dat hij op 27.03.2019, bij verstek veroordeeld werd door de Correctionele Rechtbank van Antwerpen. Alleen al het gegeven dat betrokkene verstek liet gaan, en dus geen gevolg heeft gegeven aan de oproeping van de rechtbank, is een duidelijke weergave van hoe betrokkene zich opstelt tegenover het Belgische rechtssysteem en de samenleving Xxxxxxxxxx tekende vervolgens
verzet aan. Hij werd in dat kader op 05.06 2019 opnieuw veroordeeld Xxxxx dit vonnis werd door betrokkene beroep ingesteld. Dat is uiteraard allemaal betrokkenes goed recht, maar toch is het eveneens tekenend voor betrokkenes ingesteldheid: hij kan niet aanvaarden dat hij de gevolgen van zijn gedragingen moet dragen. Uit het arrest dd. 18 06 2020 blijkt tot slot dat betrokkene gedeeltelijk schuld bekend heeft voor het Hof van Beroep, hij haalt ook daar op dwingende wijze aan waarom het recht op verblijf moet worden toegekend (het gebrek aan schuldinzicht blijkt alweer des te meer) Het Hof echter doorziet echter dat de schuldbekentenis anno 2020 niet als oprecht kan worden aangenomen."
Dat verzoeker bij verstek strafrechtelijk veroordeeld werd wegens het niet respecteren van het Ministerieel besluit van 19 februari 2007 tot terugwijzing overeenkomstig artikel 76 VW (banbreuk).
Het feit dat verzoeker niet verschenen is op het geding zegt niets over een actueel gevaar van de openbare orde. Het niet verschijnen in een geding is geen schending van de Openbare Orde. Het Belgisch strafrecht laat toe aan de beklaagde om hiertegen in dezelfde aanleg een beroep aan te tekenen. Dat het niet verschijnen in het geding meerdere verklaringen kan hebben en niets zegt over de persoonlijkheid van verdachte.
Volgens het woordenboek Van Xxxx betekent "Actueel": op het ogenblik bestaand of plaatsvindend; actuele gebeurtenissen; een actueel vraagstuk. De laatste feiten die in overweging moeten genomen worden zijn de druggerelateerde feiten en intrafamiliaal incident. De druggerelateerde feiten waarvoor verzoeker veroordeeld werd betreffen feiten tussen 2002 en 2005. Het intrafamiliaal geweld voor 2012.
In tegenstelling tot wat verwerende partij tracht uit te schijnen in haar weigeringsbeslissing, heeft verzoeker geenszins recentelijk nog strafrechtelijke feiten gepleegd. Verzoeker is op geen enkele ogenblikken nog strafrechtelijk in aanraking geweest met het gerecht. Het vermoeden van onschuld speelt in casu een zeer grote rol.
Het is frappant dat verwerende partij het vermoeden van onschuld manifest met de voeten treedt en schendt.
In aansluiting van het voorgaande heeft verwerende partij in de bestreden beslissing ten onrechte enkele belangrijke elementen en stukken die werden voorgelegd in het dossier genegeerd of geminimaliseerd.
Xxxxxxxxx heeft immers, na de veroordeling op datum van 30 April 2012, verzoend met zijn vrouw J. H., zijn ze gehuwd met positief advies van het parket in 2018. Alsook hebben zij nu in de loop der jaren samen 4 kinderen gekregen.
Het argument van verwerende partij dat er dient vastgesteld te worden dat betrokkenen pas op 20.05.2014 opnieuw zijn gaan samenwonen en hoewel het samenwonen geen voorwaarde betreft om het huwelijksleven te beleven, het echter wel een indicatie zou zijn dat alles toch niet zo vlekkeloos en vreedzaam verliep alsook dat hij geen agressiecursus heeft gevolgd, houdt uiteraard geen steek en faalt hij in een objectieve interpretatie van de feiten.
Dat er heden geen risico of gevaar meer bestaat dat verzoeker de feiten waarvoor hij veroordeeld werd in 2012 zal herhalen. Het feit is dat bijna acht jaar na de beslissing van het Hof van Beroep in 2012 zij een gelukkig gezin vormen en sindsdien verzoeker nooit meer is aangeklaagd of veroordeeld is geweest voor criminele feiten. De motiveringsplicht wordt hier schromelijk geschonden omwille van een verkeerde juridische interpretatie van het begrip openbare orde en het actuele karakter ervan.
Vervolgens ontkent verzoeker niet dat hij de verkeerde pad is opgegaan m.b.t druggerelateerde feiten. Deze feiten dateren echter van 2002 t.e.m. 2005. Nu 15 jaar later heeft hij zijn verantwoordelijkheid opgenomen als vader van 4 kinderen en heeft hij zijn leven over een heel andere boeg gegooid. Nu dat hij zelf kinderen heeft, ziet hij heel goed in dat drugs inderdaad verwoestend kan zijn voor de samenleving en ernstig is.
Verzoeker heeft een vaste betrekking, en wordt voor onbepaalde duur tewerkgesteld bij PSA Antwerp
N.V. Het feit dat verzoeker sinds jaren voltijds is tewerkgesteld mag niet zomaar genegeerd worden. Hieruit blijkt duidelijk dat verzoeker tot inzicht is gekomen en niet meer leeft van drugsinkomsten zoals in het verleden maar van legaal werk. Het gevaar is duidelijk niet meer actueel. Hier komt verweerder eveneens tekort in zijn motivering door de feiten verkeerd te interpreteren.
Het bestaan van strafrechtelijke veroordelingen kan volgens vaste rechtspraak op zichzelf geen reden zijn voor de beëindiging of weigering van een verblijfsrecht. Dit betekent evenwel niet dat strafrechtelijke veroordelingen niet mee in overweging mogen worden genomen binnen het individueel onderzoek naar een eventuele weigering van het verblijfsrecht omwille van redenen van openbare orde. Echter de loutere opname van de bewoordingen "het persoonlijk gedrag van verzoeker" in de weigeringsbeslissing is onvoldoende om te kunnen besluiten dat verzoeker een actuele bedreiging vormt voor de openbare orde. Verwerende partij laat na om de positieve elementen na de veroordelingen in het dossier correct te interpreteren, zoals het hebben van een stabiel gezin, geen strafrechtelijke veroordelingen meer na 2012 en het hebben van een jarenlange voltijdse tewerkstelling.
Immers kan uit de omstandigheden die tot de strafrechtelijke veroordelingen hebben geleid, het bestaan van een persoonlijk gedrag blijken dat een werkelijke, actuele en voldoende ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving vormt die de weigering van het verblijfsrecht noodzaakt om de openbare orde of de nationale veiligheid te beschermen (HvJ 27 oktober 1977, C-30/77, Xxxxxxxxxx, pt. 28).
Het komt verwerende partij toe om op individuele basis te onderzoeken wat in het persoonlijk gedrag van een vreemdeling of in de strafbare feiten die deze vreemdeling heeft gepleegd een werkelijke, actuele en voldoende ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving vormt die ter bescherming van de openbare orde of de nationale veiligheid een beslissing die een beperking van het inreisrecht of het verblijfsrecht van een vreemdeling inhoudt, kan rechtvaardigen (HvJ 13 september 2016, C-304/14, CS, pt. 46).
Noch uit het administratief dossier, noch uit de bestreden beslissing blijkt dat het gedrag van verzoeker een actueel gevaar vormt voor de samenleving.
De loutere verwijzing naar het bestaan van een strafrechtelijke veroordeling, en het niet naleven van een inreisverbod volstaat immers niet. De motieven van verwerende partij zijn in geen geval daadkrachtig en dragen de beslissing niet, nu zij slechts verwijst naar de strafrechtelijke veroordeling en geenszins aantoont dat het persoonlijk gedrag van verzoeker een gevaar vormt voor de openbare orde, laat staan dat zij daadwerkelijk aantoont dat verzoeker een actuele bedreiging vormt voor de maatschappij.
"Wanneer een lidstaat daarbij steunt op een algemene praktijk of een vermoeden om vast te stellen dat er sprake is van een dergelijk gevaar, zonder dat naar behoren rekening wordt gehouden met de persoonlijke gedragingen van de derdelander en met het gevaar dat van die gedragingen uitgaat voor de openbare orde, gaat die lidstaat voorbij aan de vereisten die voortvloeien uit een individueel onderzoek van het betrokken geval en uit het evenredigheidsbeginsel. Daaruit volgt dat het enkele feit dat een derdelander wordt verdacht van het plegen van een [...] misdrijf of daarvoor is veroordeeld, er op zich geen rechtvaardiging voor kan vormen dat deze derdelander wordt beschouwd [als] een gevaar voor de openbare orde [...] in de zin van artikel 7, lid 4, van richtlijn 2008/115."
De loutere opname van de strafrechtelijke veroordeling in de weigeringsbeslissing is onvoldoende om te kunnen besluiten dat verzoeker een actuele bedreiging vormt voor de openbare orde. Verwerende partij laat na te motiveren welke persoonlijke gedragingen ertoe leiden dat verzoekers aanvraag werd geweigerd, alsook waarom deze gedragingen een actuele bedreiging vormen, aangezien een loutere verwijzing naar het bestaan van een terugwijzingsbesluit en veroordeling niet volstaan.
Verwerende partij verwijst in zijn bestreden beslissing meerdere malen naar het geen gevolg geven van verzoeker aan het Ministerieel besluit van 19 februari 2007 tot terugwijzing. Alsook verwijst verwerende partij naar de veroordeling bij verstek op 27 maart 2019, waartegen inmiddels beroep werd ingesteld.
Het inreisverbod is inmiddels sinds 2017 verlopen. Indien uw Raad de redenering van verwerende partij volgt, m.n. dat het hier om een voortdurend misdrijf betreft en verzoeker in een voortdurende delictuele toestand bevond, dan dient er ook vastgesteld te worden dat verzoeker heden zich niet meer in een delictuele toestand bevindt en deze omstandigheid dus niet meer actueel is.
Dat het Ministerieel besluit er gekomen is in 2007 omwille van de strafrechtelijke gedragingen van verzoeker in het verleden, dat de omstandigheden echter gewijzigd zijn en verzoeker heden op basis van de bovenvermelde elementen geen risico meer vormt voor de openbare orde.
Verwerende partij merkt echter zelf op dat verzoeker sinds zijn laatste veroordeling in 2012 kennelijk beter lijkt te gedragen Dat dit gegeven in werkelijkheid ook zo is. In de bestreden beslissing wordt in feite telkens verwezen naar de persoonlijke gedragingen van verzoekende partij in het verleden (voor 2012). Het "actueel" karakter is niet meer van toepassing. De bestreden beslissing werd hierdoor gebrekkig gemotiveerd.
De verwerende partij kan verder in haar motieven ook niet worden gevolgd nu het HvJ op dit punt in zijn arrest van 8 mei 2018 (C-82/16) in zeer duidelijke bewoordingen het volgende heeft gesteld:
“Derhalve mag de weigering van een derdelander om gevolg te geven aan een terugkeerverplichting en mee te werken in het kader van een verwijderingsprocedure hem weliswaar niet in staat stellen zich geheel of ten dele te onttrekken aan de rechtsgevolgen van een inreisverbod (zie in die zin arrest van 26 juli 2017, Ouhrami, C-225/16, EU:C:2017:590, punt 52), maar kan de bevoegde nationale autoriteit waarbij een derdelander een verzoek heeft ingediend om toekenning van een verblijfsrecht met het oog op gezinshereniging met een Unieburger die onderdaan van de lidstaat in kwestie is, niet weigeren dit verzoek in aanmerking te nemen op de enkele grond dat deze derdelander de toegang tot het grondgebied van die lidstaat is verboden. Zij dient dat verzoek juist te behandelen en te beoordelen of er tussen de derdelander en de Unieburger in kwestie een zodanige afhankelijkheidsverhouding bestaat dat aan deze derdelander in beginsel op grond van artikel 20 VWEU een verblijfsrecht moet worden toegekend, omdat bedoelde Unieburger anders feitelijk gedwongen zou zijn om het grondgebied van de Unie als geheel te verlaten, zodat hem het effectieve genot van de voornaamste aan zijn status ontleende rechten zou worden ontzegd. Indien dat het geval is, moet de lidstaat in kwestie het tegen genoemde derdelander uitgevaardigde terugkeerbesluit en inreisverbod dan ook opheffen of op zijn minst schorsen."
In principe kon verzoeker NOOIT strafrechtelijk vervolgd geweest, aangezien hij afdoende heeft aangetoond dat er in kwestie een zodanige afhankelijkheidsverhouding bestaat tussen hem en zijn gezin.
Verwerende partij diende in casu het tegen verzoeker uitgevaardigde terugkeerbesluit dan ook op te heffen, minstens op te schorten.
Dat verzoeker meerdere malen een verblijfsaanvraag heeft ingediend in functie van zijn gezin, dat ook een verblijfsrecht werd toegekend aan verzoeker op 21 oktober 2014 t.e.m. 17 september 2015 maar onterecht werd ingetrokken. Hieruit blijkt tevens dat verwerende partij onzorgvuldig heeft gehandeld.
De bestreden beslissing is gebrekkig gemotiveerd aangezien deze tegenstrijdig is, verwerende partij zijn beslissing niet stoelt op de juiste feiten en de wet juridisch verkeerdelijk interpreteert. Het actueel karakter van het gevaar van een schending van de openbare orde ontbreekt.
Tot slot wenst verzoeker te verwijzen naar de uitvoerige en gegronde motivering van het arrest van 25.06.2020, gekend onder het rolnummer 242 548, arrestnr.: 237 440 en wenst die bij deze te hernemen:
Bij het beoordelen van een bedreiging voor de openbare orde moet rekening worden gehouden met de aard en ernst van de strafbare feiten, het aantal strafbare feiten en de veroorzaakte schade. Naast voldoende ernstig en werkelijk, dient deze bedreiging ook actueel te zijn. De vaststelling van een actuele bedreiging vereist in regel dat de betrokken vreemdeling een neiging vertoont om een crimineel gedrag in de toekomst voort te zetten, vol te houden of te herhalen (HvJ 22 mei 2012, C- 348/09, P.I., pt. 30; Memorie van toelichting, Xxxx.Xx. Kamer 2016-2017, DOC 54 2215/001, p. 24). Het is aan de nationale overheden, in voorliggende zaak de bevoegde minister, om in elk afzonderlijk geval te (be)oordelen of het gedrag van de betrokken vreemdeling een gevaar voor nieuwe ernstige verstoringen van de openbare orde of nationale veiligheid oplevert, wat desgevallend een onderzoek naar het risico van recidive kan omvatten. De minister moet derhalve haar besluit baseren op een inschatting van het toekomstig gedrag van de betrokken vreemdeling en dit aan de hand van de objectieve elementen zoals deze voorliggen op het ogenblik dat hij een beslissing neemt en die blijken uit het administratief dossier. Daarnaast verwijst de verzoekende partij terecht naar het arrest C-82/16 van het HvJ van 8 mei 2018, waarbij het HvJ stelt "kan de bevoegde nationale autoriteit waarbij een derdelander een verzoek heeft ingediend om toekenning van een verblijfsrecht met het oog op gezinshereniging met een unieburger
die onderdaan van de lidstaat in kwestie is, niet weigeren dit verzoek in aanmerking te nemen op de enkele grond dat deze derdelander de toegang tot het grondgebied van die lidstaat verboden is"
De raad stelt vast dat de verzoekende partij na de strafrechtelijke veroordeling van 2012 geen delicten meer heeft gepleegd. De verwerende partij erkent dat de verzoekende partij zich sinds de laatste veroordeling in 2012 kennelijk beter lijkt te gedragen, doch meent dat dit geen afbreuk doet aan de zware feiten en het feit dat zij er tot op heden bewust en op volgehouden wijze voor kiest zich niet normenconform te gedragen. Zij voegt er ook aan toe dat het positieve advies om te huwen geen afbreuk doet aan de feiten van openbare orde.
Uit de stukken van het administratief dossier blijkt echter niet dat de verzoekende partij zich op heden niet normenconform zou gedragen.
In zoverre de verwerende partij ook nog verwijst naar een strafrechtelijke veroordeling bij verstek op 27 maart 2019, merkt de raad op dat de verzoekende partij bij verstek werd veroordeeld wegens het niet respecteren van het ministerieel besluit tot terugwijzing van 19 februari 2007. Hieruit kan bezwaarlijk worden afgeleid dat de verzoekende partij haar crimineel gedrag uit het verleden zal verderzetten.
De verwerende partij maakt niet aannemelijk dat er in hoofde van de verzoekende partij een risico bestaat dat zij de feiten waarvoor zij laatst werd veroordeeld in 2012 zal herhalen.
De bestreden beslissing is gebrekkig gemotiveerd. Het actueel karakter van het gevaar van een schending van de openbare orde ontbreekt.
De verwerende partij heeft hiermee de zorgvuldigheidsplicht en de motiveringsplicht geschonden. Het middel is in de aangegeven mate gegrond.
Verwerende partij heeft hiermee dan ook het zorgvuldigheidsbeginsel en de motiveringsplicht geschonden
Het middel is ernstig en gegrond.
2.2. De verwerende partij repliceert in de nota met opmerkingen als volgt:
“In een eerste middel beroept verzoekende partij zich op een schending van:
- De formele en de materiële motiveringsplicht, de artikelen 2 en 3 van de wet van 29.07.1991 betreffende de uitdrukkelijke motivering van bestuurshandelingen, in combinatie met artikel 40ter Vreemdelingenwet.
Ter ondersteuning houdt de verzoekende partij voor dat niet is overgegaan tot een individueel onderzoek en dat uit de bestreden beslissing niet blijkt waarom de verzoekende partij een actueel gevaar zou uitmaken voor de openbare orde. Na zijn veroordeling in 2012 zou de verzoekende partij het rechte pad bewandelen.
Er zou onvoldoende rekening gehouden zijn met het langdurig verblijf van 18 jaar op het Belgisch grondgebied.
De gemachtigde van de federale Staatssecretaris voor Asiel en Migratie en Administratieve Vereenvoudiging zou ten onrechte belangrijke stukken en elementen hebben geminimaliseerd.
Betreffende de vermeende schending van de artikelen 2 en 3 van de Wet van 29.07.1991 en artikel 62 van de Vreemdelingenwet, artikelen die de formele motiveringsplicht betreffen, laat de verweerder gelden dat bij lezing van het inleidend verzoekschrift blijkt dat verzoekende partij daarin niet enkel inhoudelijke kritiek levert, maar er ook in slaagt de motieven vervat in de in casu bestreden beslissing weer te geven en daarbij blijk geeft kennis te hebben van de motieven vervat in de bestreden beslissing. De verweerder is van oordeel dat o.b.v. deze vaststelling dient te worden besloten dat verzoekende partij het vereiste belang ontbeert bij de betrokken kritiek (cf. X.x.Xx. nr. 47.940, 14.6.1994, Arr. X.x.Xx. 1994, z.p.).
Verder stelt de verweerder vast dat verzoekende partij een schending opwerpt van zowel de formele als de materiële motiveringsplicht, terwijl nochtans het tegelijk aanvoeren van een schending van de formele én de materiële motiveringsplicht niet mogelijk is, nu het eventuele gebrek aan deugdelijke formele motivering het de betrokkene onmogelijk maakt uit te maken of de materiële motiveringsplicht geschonden is (R. v. St. nr. 93.123 dd. 20.12.2001).
Wanneer verzoekende partij in staat zou zijn een schending van de materiële motiveringsverplichting aan te voeren, betekent dit dat van een eventuele schending van de formele motiveringsplicht geen gevolgen werden ondervonden.
De verweerder zal dan ook nog slechts repliceren in zoverre de verzoekende partij de schending van de materiële motiveringsplicht aanvoert.
Verzoekende partij haalt verder aan dat de gemachtigde van de Staatssecretaris ten onrechte heeft voorgehouden dat er sprake is van een actuele dreiging.
Er zou tevens onvoldoende rekening zijn gehouden met de sociale en culturele integratie van de verzoekende partij.
In casu blijkt de verzoekende partij meermaals veroordeeld door de correctionele rechtbank:
- Op 30.04.2012 door de correctionele rechtbank Antwerpen tot een hoofdgevangenisstraf van één jaar voor intrafamiliaal geweld,
- Op 27.03.2019 door de correctionele rechtbank Antwerpen bij verstek tot een hoofdgevangenisstraf van één jaar voor het naast zich neerleggen van een Ministerieel besluit en ettelijke bevelen om het grondgebied te verlaten,
- Op 18.06.2020 tot een gevangenisstraf van 6 maand door het hof van beroep te Antwerpen
Het hof wijst op de ernst van de incriminatieperiode ( 2007-2017) en wijst er ook op dat de omstandigheden, m.n. de aard en de ernst van het bewezen verklaard misdrijf blijk geven van een langdurige en volgehouden schending van de verblijfsreglementering en een flagrant gebrek aan respect voor administratieve beslissingen.
Ook het hof van beroep meent dat er nog steeds sprake is van een gebrek aan schuldinzicht en een actueel gevaar voor de openbare orde en een totaal gebrek aan schuldinzicht.
De verzoekende partij lijkt enkel en alleen bekommerd om een verblijfsrecht en heeft nooit concrete stappen genomen om zijn schulden af te betalen.
Thans stellen dat hij geen gevaar vormt voor de openbare orde, enkel en alleen omdat de laatste strafbare feiten dateren van enige tijd geleden, is al te makkelijk.
Het is uiteraard niet omdat er geen recente feiten werden gepleegd, dat er ook geen sprake is van een actueel gevaar.
De gemachtigde van de federale Staatssecretaris voor Asiel en Migratie en Administratieve Vereenvoudiging mag zich hiervoor baseren op de persoonlijkheid en de antecedenten, te weten :
- Meerdere correctionele veroordelingen
- Gewelddadig gedrag t.o.v. partner
- Ernstige inbreuken op de drugwetgeving
- Ernstige inbreuken op de verblijfsreglementering
- Manifest naast zich neerleggen van een ministerieel terugwijzingsbesluit
- Het gebruik van talrijke aliassen in het verleden
Ook wordt door de gemachtigde van de federale Staatssecretaris voor Asiel en Migratie en Administratieve Vereenvoudiging verwezen naar een correctionele veroordeling in juni 2020.
De gemachtigde van de Staatssecretaris wijst daarbij ook op het laakbaar gedrag van de verzoekende partij, die er niet voor terugdeinst geweld te gebruiken, zowel psychisch als fysiek en dit zowel t.o.v. zijn levenspartner als derden.
Dergelijke toets is in overeenstemming met de rechtspraak van het Hof van Justitie (zie in het bijzonder HvJ, 27 oktober 1977, Xxxxxxxxxx, § 29).
Het is op grond van de motieven van de bestreden beslissing dan ook niet kennelijk onredelijk van de gemachtigde van de Staatssecretaris om het verblijf van meer dan drie maanden te weigeren, onder verwijzing naar art. 43 Vreemdelingenwet.
De verzoekende partij heeft zijn kansen vergooid, en kan niet eenvoudigweg stellen dat hij sedert 2012 niet meer werd veroordeeld, en dus daarom geen actueel vormt voor de openbare orde.
Zoals de gemachtigde van de federale Staatssecretaris voor Asiel en Migratie en Administratieve Vereenvoudiging oordeelt, doet het feit dat zijn gedrag sedert 2012 is verbeterd, geen afbreuk aan de zeer zware feiten die zijn gepleegd over een tijdspannen van 15 jaar.
De beoordeling van dit gevaar is een geheel van elementen, waarbij de persoonlijkheid van de verzoekende partij cruciaal staat.
In casu is gebleken dat de verzoekende partij een gewelddadig persoonlijkheid heeft, lak heeft aan alle regels die hem worden opgelegd, en er zeker niet voor terugdeinst misdaden te plegen.
Het loutere feit dat verzoekende partij het niet eens is met de gedegen motieven van de bestreden beslissing volstaat niet om het tegendeel aannemelijk te maken.
De verweerder merkt op dat de gemachtigde van de Minister geheel terecht, en binnen de hem ter zake toebedeelde bevoegdheid, oordeelde dat diende te worden besloten tot de weigering van het verblijf van meer dan drie maanden, zonder bevel om het grondgebied te verlaten (bijlage 20).
De gemachtigde van de Minister handelde daarbij na grondig onderzoek van de elementen die de concrete situatie van de verzoekende partij daadwerkelijk kenmerken, en conform de ter zake toepasselijke rechtsregels.
Het eerste middel is onontvankelijk, minstens ongegrond. Het kan niet worden aangenomen.”
2.3. De artikelen 2 en 3 van de wet van 29 juli 1991 betreffende de uitdrukkelijke motivering van bestuurshandelingen verplichten de administratieve overheid ertoe in de akte de juridische en feitelijke overwegingen op te nemen die aan de bestreden beslissing ten gronde liggen en dit op afdoende wijze.
Het afdoend karakter van de motivering betekent dat de motivering pertinent moet zijn, dit wil zeggen dat ze duidelijk met de beslissing te maken moet hebben, en dat ze draagkrachtig moet zijn, met name dat de aangehaalde redenen moeten volstaan om de beslissing te dragen.
De belangrijkste bestaansreden van deze uitdrukkelijk motiveringsplicht bestaat erin dat de betrokkene in de hem aanbelangende beslissing zelf de motieven moet kunnen aantreffen op grond waarvan ze werd genomen, derwijze dat blijkt, of minstens kan worden nagegaan of de overheid is uitgegaan van de juiste feitelijke gegevens, of zij die correct heeft beoordeeld en of zij op grond daarvan binnen de perken van de redelijkheid tot haar beslissing is gekomen, opdat de betrokkene met kennis van zaken zou kunnen uitmaken of het aangewezen is de beslissing met een annulatieberoep te bestrijden (cf. RvS 30 oktober 2014, nr. 228.963; RvS 17 december 2014, nr. 229.582).
Waar de verzoekende partij de motieven van de bestreden beslissing inhoudelijk bekritiseert voert zij eigenlijk de schending aan van de materiële motiveringsplicht.
De materiële motiveringsplicht houdt in dat iedere administratieve rechtshandeling moet steunen op deugdelijke motieven, dit zijn motieven waarvan het feitelijk bestaan naar behoren bewezen is en die in rechte ter verantwoording van die handeling in aanmerking genomen kunnen worden (RvS 14 juli 2008, nr. 185.388; RvS 20 september 2011, nr. 215.206; RvS 5 december 2011, nr. 216.669).
Het zorgvuldigheidsbeginsel houdt in dat het bestuur zijn beslissing op zorgvuldige wijze moet voorbereiden. Dit impliceert dat de beslissing dient te steunen op werkelijk bestaande en concrete feiten die met de vereiste zorgvuldigheid werden vastgesteld. De zorgvuldigheidsplicht legt de overheid onder meer op om zorgvuldig te werk te gaan bij de voorbereiding van de beslissing en ervoor te zorgen dat de feitelijke en juridische aspecten van het dossier deugdelijk onderzocht worden, zodat zij met kennis van zaken kan beslissen (RvS 22 november 2012, nr. 221 475).
Zowel bij het beoordelen van de zorgvuldigheidsplicht als bij de beoordeling van de materiële motiveringsplicht, treedt de Raad niet op als rechter in hoger beroep die de ware toedracht van de feiten gaat vaststellen. Hij onderzoekt enkel of de overheid in redelijkheid is kunnen komen tot de door haar gedane feitenvaststelling en of er in het dossier geen gegevens voorhanden zijn die met die vaststelling onverenigbaar zijn. Verder toetst de Raad in het kader van zijn wettigheidstoezicht of het bestuur is uitgegaan van de juiste feitelijke gegevens, of het de feitelijke vaststellingen correct heeft beoordeeld en of het op grond daarvan niet onredelijk tot zijn besluit is gekomen (cf. RvS 7 december 2001, nr. 101.624).
Artikel 43 van de Vreemdelingenwet, op grond waarvan de bestreden beslissing werd genomen, bepaalt:
““§ 1.
De minister of zijn gemachtigde kan de binnenkomst en het verblijf van de burgers van de Unie en hun familieleden weigeren en hun het bevel geven het grondgebied te verlaten :
(…)
2° om redenen van openbare orde, nationale veiligheid of volksgezondheid.
§ 2.
Wanneer de minister of zijn gemachtigde overweegt een beslissing zoals bedoeld in paragraaf 1 te nemen, houdt hij rekening met de duur van het verblijf van de burger van de Unie of zijn familielid op het grondgebied van het Rijk, zijn leeftijd, gezondheidstoestand, gezins- en economische situatie, sociale en culturele integratie in het Rijk en de mate waarin hij bindingen heeft met zijn land van oorsprong.”
Inzake de redenen van openbare orde, zoals vermeld in artikel 43 van de Vreemdelingenwet, wordt in artikel 45, §2 van de Vreemdelingenwet vermeld dat de beslissingen zoals vermeld in artikel 43 van de Vreemdelingenwet, in overeenstemming moeten zijn met het evenredigheidsbeginsel en uitsluitend gebaseerd zijn op het persoonlijk gedrag van het familielid van de burger van de Unie.
Het gedrag van het familielid van een burger van de Unie moet een werkelijke, actuele en voldoende ernstige bedreiging zijn voor een fundamenteel belang van de samenleving.
Artikel 45 van de Vreemdelingenwet, dat werd hersteld en vervangen door artikel 35 van de wet van 24 februari 2017 tot wijziging van de Vreemdelingenwet met het doel de bescherming van de openbare orde en de nationale veiligheid te versterken (BS 19 april 2017) (hierna: de wet van 24 februari 2017),
vormt een omzetting van artikel 28 van de richtlijn 2004/38/EG (Memorie van toelichting, Xxxx.Xx. Kamer 2016-2017, DOC 54 2215/001, p. 32 in fine en 34-37, zie ook bijlage, p. 138- 143).
In de voorbereidende werken van de wet van 24 februari 2017 grijpt de wetgever herhaaldelijk terug naar rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het HvJ) om de begrippen “openbare orde”, “nationale veiligheid”, “ernstige redenen” en “dwingende redenen” nader te duiden. Het HvJ heeft deze begrippen in het kader van de artikelen 27 en 28 van richtlijn 2004/38/EG, die voorzien in de mogelijkheid voor lidstaten om beperkende maatregelen inzake het inreisrecht en het verblijfsrecht, dan wel verwijderingsbeslissingen te nemen om redenen van openbare orde en nationale veiligheid, al meermaals nader uitgelegd (HvJ 23 november 2010, C-145/09, Tsakouridis; HvJ 4 oktober 2012, C-249/11, Byankov).
Het HvJ heeft het ook passend geacht om de rechtspraak over de openbare orde en de nationale veiligheid, ontwikkeld in het kader van de richtlijn 2004/38/EG, naar analogie toe te passen op strafrechtelijk veroordeelde derdelanders die een afgeleid verblijfsrecht aan artikel 20 van het VWEU of artikel 21 van het VWEU ontlenen (cf. conclusie van advocaat-generaal Xxxxxxx van 4 februari 2016 in zaak C-165/14, alsook HvJ 13 september 2016, C-165/14, Xxxxxx Xxxxx, pt. 54-67, 81 en 84-86; HvJ
13 september 2016, C-304/14, CS, pt. 36, 40-42, 48-49).
In zijn rechtspraak licht het HvJ toe dat het begrip “openbare orde” hoe dan ook, naast de verstoring van de maatschappelijke orde die bij elke wetsovertreding plaatsvindt, veronderstelt dat er sprake is van een werkelijke, actuele en voldoende ernstige bedreiging die een fundamenteel belang van de samenleving aantast.
De algemene vaststelling dat strafbare feiten werden gepleegd die de openbare orde of nationale veiligheid in het gedrang kunnen brengen, volstaat op zich niet om beperkende verblijfsmaatregelen te nemen. Maatregelen die worden genomen ter bescherming van de openbare orde, zoals een weigering van verblijf, mogen uitsluitend gebaseerd zijn op het persoonlijk gedrag van de betrokken vreemdeling waaruit een werkelijke, actuele en voldoende ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving blijkt, zoals artikel 45, §2 van de Vreemdelingenwet stipuleert (zie in deze zin HvJ 13 september 2016, C-165/14, Xxxxxx Xxxxx, pt. 59-61). Dit impliceert een individueel onderzoek van het voorliggende geval.
In die zin kan het bestaan van strafrechtelijke veroordelingen op zichzelf geen reden of motivering vormen voor de weigering van een verblijfsrecht. Dit betekent evenwel niet dat strafrechtelijke veroordelingen niet mee in overweging mogen worden genomen binnen het individueel onderzoek naar een eventuele weigering van het verblijfsrecht omwille van redenen van openbare orde. Immers kan uit de omstandigheden die tot de strafrechtelijke veroordelingen hebben geleid, het bestaan van een persoonlijk gedrag blijken dat een werkelijke, actuele en voldoende ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving vormt die de weigering van het verblijfsrecht noodzaakt om de openbare orde of de nationale veiligheid te beschermen (HvJ 27 oktober 1977, C-30/77, Xxxxxxxxxx, pt. 28).
Het komt de verwerende partij toe om op individuele basis te onderzoeken wat in het persoonlijk gedrag van een vreemdeling of in de strafbare feiten die deze vreemdeling heeft gepleegd een werkelijke, actuele en voldoende ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving vormt die ter bescherming van de openbare orde of de nationale veiligheid een beslissing die een beperking van het inreisrecht of het verblijfsrecht van een vreemdeling inhoudt, kan rechtvaardigen (HvJ 13 september 2016, C-304/14, CS, pt. 46).
Bij het beoordelen van een bedreiging voor de openbare orde moet rekening worden gehouden met de aard en ernst van de strafbare feiten, het aantal strafbare feiten en de veroorzaakte schade. Naast voldoende ernstig en werkelijk dient deze bedreiging ook actueel te zijn. De vaststelling van een actuele bedreiging vereist in regel dat de betrokken vreemdeling een neiging vertoont om een crimineel gedrag in de toekomst voort te zetten, vol te houden of te herhalen (HvJ 22 mei 2012, C-348/09, P.I., pt. 30; Memorie van toelichting, Xxxx.Xx. Kamer 2016-2017, DOC 54 2215/001, p. 24). Het is aan de nationale overheden om in elk afzonderlijk geval te (be)oordelen of het gedrag van de betrokken vreemdeling een gevaar voor nieuwe ernstige verstoringen van de openbare orde of nationale veiligheid oplevert.
Artikel 45, §2 van de Vreemdelingenwet onderlijnt in die zin dat de in de artikelen 43 en 44bis van de Vreemdelingenwet bedoelde beslissingen “in overeenstemming [moeten] zijn met het evenredigheidsbeginsel”.
Artikel 43, §2 van de Vreemdelingenwet stipuleert dat rekening moet worden gehouden met volgende elementen: de duur van het verblijf van betrokkene op het grondgebied van het Rijk, zijn leeftijd, zijn gezondheidstoestand, zijn gezins- en economische situatie, zijn sociale en culturele integratie in het Rijk en de mate waarin hij bindingen heeft met zijn land van oorsprong.
Deze evenredigheidstoets moet worden uitgevoerd met inachtneming van de fundamentele rechten waarvan het HvJ de eerbiediging verzekert, in het bijzonder het recht op eerbiediging van het privéleven en het gezins- en familieleven dat is neergelegd in artikel 7 van het Handvest en artikel 8 van het EVRM. In de beoordeling of de voorgenomen inmenging evenredig is aan het nagestreefde legitieme doel (belangenafweging), dient onder meer rekening te worden gehouden met de aard en de ernst van het gepleegde strafbare feit, de duur van het verblijf van de belanghebbende in de gastlidstaat, de tijd die is verstreken sinds het strafbare feit is gepleegd en het gedrag van de belanghebbende in die periode, alsook de hechtheid van de sociale, culturele en familiebanden met de gastlidstaat (HvJ 29 april 2004, gevoegde zaken C-482/01 en C-493/01, Xxxxxxxxxxxx en Xxxxxxx, pt. 95-99; HvJ 23 november 2010, C-145/09, Xxxxxxxxxxx, pt. 52-53; HvJ 13 september 2016, C-304/14, CS, pt. 48-49 en
HvJ 13 september 2016, C-165/14, Xxxxxx Xxxxx, pt. 66).
De verzoekende partij betwist dat zij actueel nog een gevaar voor de openbare orde vormt.
Uit de motieven van de bestreden beslissing blijkt dat de verwerende partij het actueel karakter van het gevaar voor de openbare orde dat de verzoekende partij nog zou stellen afleidt uit een hele reeks elementen, namelijk:
- De verzoekende partij heeft zich schuldig gemaakt aan een reeks misdrijven waarvoor zij tussen 2002 in 2012 veroordeeld werd. Het gaat om feiten van intrafamiliaal geweld en drugsgerelateerde feiten. Uit de aard en de xxxxx xxx xx xxxxxx blijkt volgens de verwerende partij dat het persoonlijke gedrag van de verzoekende partij een actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging vormt voor het fundamenteel belang van de samenleving. De veroordelingen zijn volgens de verwerende partij niet afschrikkend gebleken. Ook de motivering van het vonnis van 30 april 2012 wijst volgens de verwerende partij op het actuele karakter van het gevaar voor de openbare orde. De rechter motiveerde immers dat “beklaagde blijft volharden in de boosheid en geen lessen (trekt) uit voorgaande veroordelingen.”. Dit blijkt volgens de verwerende partij ook uit het arrest van het Hof van Beroep van 18 juni 2020, waaruit volgens de verwerende partij blijkt dat de verzoekende partij enigszins schuld bekende met betrekking tot de volgehouden schending van de verblijfsreglementering. Het arrest wijst er volgens de verwerende partij op dat de omstandigheden, de aard en de ernst van het bewezen verklaard misdrijf blijk geeft van een langdurige en volgehouden schending van de verblijfsreglementering en een flagrant gebrek aan respect voor administratieve beslissingen ter zake. De veroordeling tot een gevangenisstraf van zes maanden en een geldboete van 4000 euro wijst er volgens de verwerende partij ontegensprekelijk op dat ook het Belgische gerecht het gevaar dat betrokkene uitmaakt voor de maatschappij, en de ernst van het misdrijf nog steeds voldoende ernstig en actueel acht om er dergelijke straf tegenover te stellen.
- Ten aanzien van de verzoekende partij werd een Ministerieel Besluit tot terugwijzing genomen op 19 februari 2007, maar de verzoekende partij heeft daar nooit gevolg aan gegeven. De motivering van dit
M.B. verwijst naar het herhaaldelijk karakter van het misdadige gedrag van de verzoekende partij, dat een ernstig en actueel risico aantoont op een nieuwe schending van de openbare orde.
- De verzoekende partij heeft de verblijfsreglementering op een volgehouden wijze niet gerespecteerd, wat tevens een strafrechtelijk kwalificeerbaar feit uitmaakt.
- De verzoekende partij werd op 27 maart 2019 bij verstek veroordeeld omdat zij geen gevolg gegeven had aan het M.B. van 19 februari 2007. De verzoekende partij tekende verzet aan, maar werd op 18 juni 2020 door het Hof van Beroep veroordeeld tot zes maanden gevangenisstraf en 4000 euro geldboete, zoals hierboven reeds aangegeven.
De Raad stelt vast dat de verwerende partij verwijst naar het ministerieel besluit tot terugwijzing dat verzoeker in 2007 heeft opgelopen omwille van ernstige strafrechtelijke delicten gelinkt aan verdovende middelen die hij heeft gepleegd tussen 2002 en 2005 en waarvoor hij in 2006 werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 3 jaar. De ernst van deze delicten kan geenszins geminimaliseerd worden, evenwel blijkt dat de verzoeker sedert de laatste veroordeling in 2006 omwille van feiten die gelinkt worden aan verdovende middelen, nooit meer in aanraking is gekomen met het gerecht omwille van
druggerelateerde feiten. Op grond van deze veroordelingen is de Raad van oordeel dat het kennelijk onredelijk is om verzoeker thans nog te beschouwen als een actueel gevaar voor de openbare orde. Zoals de verzoeker terecht aanhaalt in zijn verzoekschrift blijkt dat hij inmiddels zijn verantwoordelijkheid heeft opgenomen voor zijn gezin. 15 jaar na de feiten blijkt verzoeker tewerkgesteld te zijn voor onbepaalde duur en het crimineel milieu te hebben afgezworen.
De verzoeker heeft zoals de verwerende partij terecht opmerkt wel nog een veroordeling opgelopen in 2012, doch deze veroordeling was in het kader van intra familiaal geweld. Deze feiten werden gepleegd ten aanzien van de huidige partner van verzoeker. Echter blijkt uit de gegevens van het administratief dossier dat verzoeker zich sedert deze veroordeling heeft verzoend met zijn partner. Meer nog, na een positief advies van het parket zijn ze in 2018 gehuwd en samen hebben ze inmiddels 4 kinderen. Het is dan ook geheel onredelijk om te verwijzen naar deze veroordeling om thans te stellen dat verzoeker op grond van deze veroordeling nog een actueel gevaar vormt voor de maatschappij.
De verwerende partij verwijst ook nog naar het gegeven dat het ministerieel besluit tot terugwijzing van 2007 niet werd nageleefd. De verzoeker ontkent niet dat hij het grondgebied nooit verlaten heeft. Dit blijkt overigens ook uit de recente veroordeling door het Hof van Beroep, waarnaar de bestreden beslissing verwijst. In dit arrest is sprake van een volgehouden schending van de verblijfsreglementering. Hiervoor werd verzoeker veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 maanden en een geldboete van 4000 euro. Xxxxxxxxx heeft zijn straf inmiddels al uitgezeten. De Raad is van oordeel dat de loutere verwijzing naar het niet naleven van de verblijfsreglementering, waarvoor verzoeker zijn straf heeft uitgezeten, niet voldoende is om te spreken van een actueel en ernstig gevaar voor de openbare orde.
Uit de stukken van het administratief dossier blijkt niet dat de verzoekende partij zich op heden niet normenconform zou gedragen.
De repliek van de verwerende partij in de nota met opmerkingen dat het uiteraard niet is omdat er geen recente feiten werden gepleegd, dat er ook geen sprake is van een actueel gevaar, en dat de verzoekende partij haar kansen volgens de verwerende partij heeft vergooid, doet aan het voorgaande niets af.
De bestreden beslissing is gebrekkig gemotiveerd. Het actueel karakter van het gevaar van een schending van de openbare orde ontbreekt.
De verwerende partij heeft hiermee de zorgvuldigheidsplicht en de motiveringsplicht geschonden. Het eerste middel is in de aangegeven mate gegrond.
OM DIE REDENEN BESLUIT DE RAAD VOOR VREEMDELINGENBETWISTINGEN:
Enig artikel.
De beslissing van de gemachtigde van de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, en van Asiel en Migratie van 15 september 2020 tot weigering van verblijf van meer dan drie maanden zonder bevel om het grondgebied te verlaten, wordt vernietigd.
Aldus te Brussel uitgesproken in openbare terechtzitting op twee maart tweeduizend eenentwintig door: mevr. J. CAMU, kamervoorzitter,
mevr. C. XXX XXX XXXXXXXX, griffier.
De griffier, De voorzitter,
C. XXX XXX XXXXXXXX X. CAMU