Auteursrechterlijke overeenkomst
Auteursrechterlijke overeenkomst
Opdat de Universiteit Hasselt uw eindverhandeling wereldwijd kan reproduceren, vertalen en distribueren is uw akkoord voor deze overeenkomst noodzakelijk. Gelieve de tijd te nemen om deze overeenkomst door te nemen, de gevraagde informatie in te vullen (en de overeenkomst te ondertekenen en af te geven).
Ik/wij verlenen het wereldwijde auteursrecht voor de ingediende eindverhandeling met Titel: Een kwantitatieve en kwalitatieve analyse van het verenigingslandschap in Beringen
Richting: master in de toegepaste economische wetenschappen - accountancy en financiering Jaar:
2008
in alle mogelijke mediaformaten, - bestaande en in de toekomst te ontwikkelen - , aan de Universiteit Hasselt.
Niet tegenstaand deze toekenning van het auteursrecht aan de Universiteit Hasselt behoud ik als auteur het recht om de eindverhandeling, - in zijn geheel of gedeeltelijk -, vrij te reproduceren, (her)publiceren of distribueren zonder de toelating te moeten verkrijgen van de Universiteit Hasselt.
Ik bevestig dat de eindverhandeling mijn origineel werk is, en dat ik het recht heb om de rechten te verlenen die in deze overeenkomst worden beschreven. Ik verklaar tevens dat de eindverhandeling, naar mijn weten, het auteursrecht van anderen niet overtreedt.
Ik verklaar tevens dat ik voor het materiaal in de eindverhandeling dat beschermd wordt door het auteursrecht, de nodige toelatingen heb verkregen zodat ik deze ook aan de Universiteit Hasselt kan overdragen en dat dit duidelijk in de tekst en inhoud van de eindverhandeling werd genotificeerd.
Universiteit Hasselt zal mij als auteur(s) van de eindverhandeling identificeren en zal geen wijzigingen aanbrengen aan de eindverhandeling, uitgezonderd deze toegelaten door deze overeenkomst.
Ik ga akkoord,
XXXXXXX, Xxxxxx XXXXXXXXXXXX, Xxxxxxx Datum: 5.11.2008
Een kwantitatieve en kwalitatieve analyse van het verenigingslandschap in Beringen
Xxxxxx Xxxxxxx, Xxxxxxx Xxxxxxxxxxxx
promotor :
Xxxx. xx. Xxx XXXXX
co-promotor :
De xxxx Xxxxxx XXXXXX
Eindverhandeling voorgedragen tot het bekomen van de graad master in de toegepaste economische wetenschappen accountancy en financiering
SAMENVATTING.
België is een land waarin de mensen talrijk deelnemen aan het verenigingsleven. Omdat verenigingen zo’n essentieel en niet meer weg te denken onderdeel van de samenleving zijn, verwacht de maatschappij dan ook dat de overheid deze verenigingen optimaal ondersteunt. Doordat er een hele wetgeving van toepassing is op het verenigingsleven worden deze mensen vaak geconfronteerd met regels die niet altijd voor iedereen duidelijk zijn. Veel verenigingen beschikken namelijk niet over bestuurders of leden met een juridische, boekhoudkundige en/of fiscale achtergrond. Vermits ook de modale mens wil deelnemen aan het verenigingsleven, moet deze wetgeving eenvoudig, transparant en logisch zijn.
Onze thesis heeft als doel deze problemen in kaart te brengen en vervolgens te analyseren om uiteindelijk mogelijke oplossingen, aanbevelingen te formuleren.
Deze thesis maakt deel uit van een project in samenwerking met 11 andere studenten van de Universiteit Hasselt. In dit onderzoek wordt een kwantitatieve en kwalitatieve analyse van het verenigingsleven in Limburg uitgevoerd aan de hand van een vragenlijst, afgenomen in 8 Limburgse gemeenten. Enerzijds trachten we kwantitatieve gegevens te verzamelen, daar er slechts weinig gegevens beschikbaar zijn over het verenigingsleven. Anderzijds trachten we oplossingen te formuleren voor problemen die we vaststellen in verband met de wetgeving.
De thesis omvat 4 delen. In deel 1 worden de probleemstelling en onderzoeksopzet uiteengezet. In deel 2 nemen we drie thema’s binnen het verenigingsleven onder de loep. Dit zijn de werking, aansprakelijkheid en ontbinding van zowel VZW’s als Feitelijke Verenigingen. In deel 3 bespreken we kort en bondig het verenigingsleven in Beringen. In het laatste deel volgen de evaluatie en conclusies.
In deel 1 wordt het probleem geschetst. We beschrijven het verenigingslandschap, de wetgeving en problemen die kunnen ontstaan door deze regelgeving. Daarnaast wordt het onderzoeksproces beschreven en worden de onderzoeksdoelen en -vragen geformuleerd.
In deel 2 wordt de werking, aansprakelijkheid en ontbinding van verenigingen besproken. Voor deze 3 thema’s volgen we telkens hetzelfde stramien. Vooreerst wordt het theoretisch kader geschetst waarin de wetgeving en eventuele rechtspraak met betrekking tot het thema wordt besproken. Vervolgens worden er eventuele problemen en misbruiken opgespoord. Aan de hand van de ingevulde vragenlijsten wordt nagegaan of de vooropgestelde problemen zich ook effectief voordoen. Indien dit het geval is kaderen we deze problemen en geven we een aanzet om ze op te lossen.
Het eerste thema dat in deel 2 besproken wordt is de werking van verenigingen.
Hier werpen we een blik op de verschillende organen van de VZW en hun bevoegdheden.
Ook opperen we enkele mogelijke problemen zoals een te machtige raad van bestuur, een onvoldoende betrokkenheid van de leden en onduidelijkheden in verband met de bevoegdheden van het dagelijks bestuur. Uit de analyse van de vragenlijst kunnen we afleiden dat de door ons geopperde problemen wel degelijk aan de orde zijn.
Er worden op twee manieren oplossingen voorgesteld: we geven enerzijds alternatieven voor de huidige wetgeving en anderzijds geven we een aanzet voor de ontwikkeling van een code voor deugdelijk bestuur voor verenigingen, naar analogie van de corporate governancecodes. In deze code zijn allerhande richtlijnen opgenomen om het bestuur in de vereniging te verbeteren en om de werking transparanter te maken. Naast het bestuur van VZW’s beschrijven we aan de hand van de resultaten van de vragenlijst de meest voorkomende vormen van bestuur binnen de Feitelijke Verenigingen.
Het tweede thema van deel 2 is de ontbinding.
In dit thema gaan we dieper in op de vormen van ontbinding gevolgd door de mogelijke bestemmingen die men mag/kan geven aan het netto-actief.
We bespreken de wettelijke regeling bij VZW’s en gaan voorts in op de vraag of het mogelijk is om middelen uit te keren aan de leden. Ook de Feitelijke Vereniging wordt besproken. We kijken of deze vereniging wel netto-actief kan verdelen onder haar leden. Naast de bespreking van de Belgische situatie wordt ook de situatie binnen de Nederlandse stichtingen geschetst. In Nederland is het, in tegenstelling tot België,
mogelijk om het netto-actief te verdelen onder de leden. Uit de analyse van onze vragenlijst concludeerden we dat de wil van de leden van de bevraagde verenigingen overeenstemt met de wil van de wet. In die zin dat slechts een minderheid aangaf de bestanddelen na ontbinding te willen uitkeren aan de leden. Dit geheel in tegenstelling tot onze verwachtingen.
Het derde en laatste thema binnen deel 2 is de aansprakelijkheid.
In dit onderdeel wordt de volkomen rechtspersoonlijkheid van de VZW behandelt. Vervolgens werpen we een blik op de situaties waarin leden en bestuurders aansprakelijk gesteld kunnen worden. Ook de aansprakelijkheid bij Feitelijke Verenigingen wordt behandeld, deze kunnen immers niet genieten van een vorm van beperkte aansprakelijkheid. Uit de analyse van de bijhorende vragen concluderen we dat er enige onwetendheid bestaat in verband met de aansprakelijkheid. Dit besluit houden we in het achterhoofd bij het opstellen van de code voor deugdelijk bestuur.
Naast deze 3 thema’s analyseren we kort en bondig het verenigingsleven in Beringen. Opvallende punten die naar boven kwamen tijdens de verwerking van de vragenlijsten worden besproken. Daarnaast wordt Beringen vergeleken met de andere bevraagde gemeenten. Hierin gaan we onder andere de ondersteuning van de gemeente aan het lokale verenigingsleven na.
In het laatste deel van de thesis trachten we oplossingen te formuleren voor de vastgestelde problemen. Dit via wetsaanpassingen of richtlijnen die we opnemen in de door ons opgestelde corporate governace code voor verenigingen.
Er wordt voorgesteld om het artikel dat de bevoegdheden van het Dagelijks Bestuur bepaalt uit te breiden met bepalingen uit de rechtspraak.
Naast een aanpassing van de wet geven we een aanzet tot de ontwikkeling van een Code voor deugdelijk bestuur voor verenigingen. Aan de basis van deze code liggen de code Lippens en een studie over corporate governance in de social-profit. De principes van deugdelijk bestuur die er uiteengezet zijn worden kritisch geëvalueerd naar hun toepasbaarheid voor verenigingen. Na deze analyse opperen wij een eigen Code voor verenigingen. Deze kan een hulpmiddel zijn om hun werking te verbeteren.
WOORD VOORAF
In dit voorwoord willen we graag iedereen bedanken die ervoor gezorgd heeft dat deze thesis tot stand is kunnen komen.
Hierbij denken we in eerste plaats aan onze promoter Xxxx. xx. Xxx Xxxxx en co- promotor de xxxx Xxxxxx Xxxxxx. Hen willen we oprecht danken voor de kritische blik, commentaar en nuttige suggesties. Zonder hun hulp was deze thesis nooit tot stand gekomen.
Daarnaast willen we ook de Stad Beringen danken voor hun bereidwillige medewerking. We zijn dankbaar voor de nuttige informatie die ze ons verschaften en voor het feit dat we deel mochten nemen aan de Algemene Vergaderingen van de jeugdraad en van de interculturele raad.
Ook zijn we al de verenigingen in Beringen die de tijd hebben genomen om de vragenlijst in te vullen zeer dankbaar en eveneens de mensen die de tijd namen om onze vragen te beantwoorden.
Tenslotte willen we ook onze ouders en medestudenten danken voor hun steun, niet alleen tijdens het schrijven van deze thesis, maar gedurende onze hele opleiding.
Xxxxxx Xxxxxxx,
Xxxxxxx Xxxxxxxxxxxx, 2008
INHOUDSOPGAVE
DEEL 1. Inleiding. 1
0.Xx Probleemstelling. 1
1.1. Situering van het probleem 1
A.Maatschappelijk belang van verenigingen. 1
B. Noodzaak aan aangepast beleid. 2
C. Gegevens als ondersteuning van het beleid 2
D. Moeilijkheden met de regelgeving. 3
1.2. De Vereniging. 3
1.3. Wettelijke kader van het verenigingsleven. 5
1.3.1. Wetgeving. 5
A. De Grondwet en het EVRM 5
B. De VZW-wet en de Koninklijke Besluiten. 6
C. Fiscale wetgeving. 8
D. Feitelijke Verenigingen. 9
1.3.2. Doel. 9
A. VZW 9
B. Feitelijke Vereniging. 11
1.3.3. Vergelijking van de VZW met de Feitelijke Vereniging. 11
1.4. Vereniging onder de loep 12
A.Waarom Limburg? 12
B.Thesis als aanzet voor verder onderzoek. 12
C. Samenwerking met andere studenten. 13
2.Het onderzoek. 13
2.1. Structuur. 13
2.2. Onderzoeksopzet en centrale onderzoeksvraag. 15
2.3. Onderzoeksproces 16
2.3.1. Verzamelen van gegevens. 17
2.3.2. Verwerking en analyse van de gegevens. 18
2.4. Onderzoeksdoelen. 19
2.5. Het onderzoek. 21
2.5.1. Inleiding. 21
2.5.2. De populatie. 21
2.5.3. Ondervragen van de verenigingen. 22
2.5.4. De Vragenlijst. 24
A. Opstellen van de vragenlijst. 25
B. De verwerking van de vragenlijst. 25
DEEL 2. Analyse van de werking, ontbinding en aansprakelijkheid bij verenigingen. 26
1.Inleiding. 26
2. Werking van verenigingen 27
2.1. De werking. 27
2.1.1. Theoretische analyse. 28
a) De Algemene Vergadering. 28
b) De Raad van Bestuur. 29
c) Het Dagelijks Bestuur. 30
2.1.2. Mogelijke problemen en misbruiken 31
2.1.2.1. Te machtige Raad van Bestuur. 31
2.1.2.2. Onduidelijkheid over bevoegdheden Dagelijks Bestuur. 32
A) De wet. 32
B) De rechtspraak. 33
C) Problemen in de praktijk 34
2.1.3. Ratio van de vragen en resultaten van de vragenlijst. 34
2.1.4. Conclusie. 43
2.1.5. Bestuur bij de Feitelijke Vereniging. 44
3. Ontbinding 45
3.1. Theoretische analyse VZW. 45
3.1.1. De ontbinding en vereffening. 46
1: De Vrijwillige ontbinding. 46
2: De gerechtelijke ontbinding. 46
0.Xx ontbinding van rechtswege. 47
3.1.2. De nietigheid 47
3.1.3. De Vereffening. 47
A. Het netto-actief. 48
B. Theoretische bestemming van het netto-actief. 48
C. Mogelijke bestemmingen van het netto-actief. 50
3.2. Ontbinding van de Feitelijke Vereniging. 52
3.3. Mogelijke problemen en misbruiken 53
3.4. Ratio van de vragen en resultaten vragenlijst. 54
3.5. Conclusies 59
4 Aansprakelijkheid. 60
4.1. Theoretische analyse. 61
4.1.1. De aansprakelijkheid bij de VZW. 61
4.1.1.1. De aansprakelijkheid voor de leden van de VZW. 63
A) Aansprakelijkheid voor handelingen vóór oprichting van de VZW. 63
B) Ongeoorloofd statutair doel. 64
C) Niet vermelden van VZW-gegevens. 65
4.1.1.2. Oprichtersaansprakelijkheid. 66
4.1.1.3. Aansprakelijkheid voor de bestuurders van de VZW. 66
4.1.1.4.Vergelijking aansprakelijkheid VZW’s en vennootschappen 69
4.1.2. Aansprakelijkheid in de Feitelijke Vereniging. 70
4.2. Mogelijke problemen en misbruiken 70
4.3. Ratio van de vragen en resultaten van de vragenlijst. 71
4.3.1. VZW’s. 71
4.3.2. Feitelijke Verenigingen. 73
4.4. Conclusies 74
DEEL 3 Analyse van het verenigingsleven in Beringen. 76
1. Inleiding. 76
2. Statutenwijziging naar aanleiding van wet van 2 mei 2002. 76
3.Financiering. 77
4. Besteding middelen. 78
5. Ondersteuning vanuit de gemeente. 79
6. Samenstelling Raad van Bestuur 81
7. Vrijwilligers 81
8. Conclusie. 81
DEEL 4 Evaluatie en besluiten. 83
1. Inleiding. 83
2. De lege ferenda. 83
3. Corporate governancecode voor verenigingen. 85
3.1.Inleiding. 85
3.2. Geschiedenis van corporate governance 85
3.3. Corporate governance: een theoretische benadering. 87
A. Definities. 87
B. Theorieën. 88
C. Nut van corporate governance. 90
D. Nut van social/VZW/FV governance 90
3.4. Vergelijking tussen de VZW en de vennootschappen. 92
3.4.1. Inleiding. 92
3.4.2. Vergelijking van het doel. 92
3.4.3. Vergelijking van de structuur en de werking. 93
3.4.3.1. De Algemene Vergadering onder de loep. 94
A. Bevoegdheden. 94
B. Bijeenroeping, deelneming en verloop van de Algemene Vergadering. 96
3.4.3.2. Het bestuur onder de loep. 101
A. Het statuut van de zaakvoerders en van de bestuurders. 102
B. Bevoegdheid en werkwijze 104
C. De aansprakelijkheid 107
3.5. Ontwikkelen van een Code Goed Bestuur voor Verenigingen 109
3.5.1. Inleiding 109
3.5.2. Werkwijze. 109
3.5.3. Aanzet tot eigen Code voor goed bestuur bij verenigingen. 111
Principe 1: De vennootschap past een duidelijke governancestructuur toe 111
Principe 2: De vennootschap heeft een doeltreffende en efficiënte Raad van Bestuur die beslissingen neemt in het vennootschapsbelang. 114
Principe 3: Alle bestuurders dienen blijk te geven van integriteit en toewijding. 120
Principe 4. De vennootschap heeft een rigoureuze en transparante procedure voor de benoeming en de beoordeling van haar raad en leden. 122
Principe 5. De Raad van Bestuur richt gespecialiseerde comités op. 124
Principe 6. De vennootschap werkt een duidelijke structuur uit voor het uitvoerende management.
..................................................................................................................................................... 126
Principe 7. De vennootschap vergoedt de bestuurders en de leden van het uitvoerend management op een billijke en verantwoorde wijze. 128
Principe 8. De vennootschap respecteert de rechten van alle aandeelhouders en moedigt hun betrokkenheid aan. 129
Principe 9. De vennootschap waarborgt een passende openbaarmaking van haar corporate governance. 131
3.5.4 Extra richtlijnen Code goed bestuur verenigingen 132
4. Conclusie. 132
5. Aanzet tot verder onderzoek. 133
BRONNENLIJST 134
BOEKEN EN ARTIKELS 134
WETGEVING 136
WEBSITES 136
LIJST DER FIGUREN 137
BIJLAGEN 137
DEEL 1. Inleiding.
0.Xx Probleemstelling.
1.1. Situering van het probleem.
A.Maatschappelijk belang van verenigingen.
De meer dan 120.000 verenigingen die België in 2004 telde, dragen tot 4.6% bij aan het BBP met een toegevoegde waarde van 13,285 miljard euro. Daarnaast vindt 9,2
% van de loonarbeid in verenigingen plaats1. Verenigingen zijn dus voor de werkgelegenheid en de economie in het geheel belangrijke spelers. Daarnaast zijn er nog eens honderdduizenden vrijwilligers actief in verenigingen. We kunnen dus terecht stellen dat het verenigingsleven een belangrijk onderdeel van de samenleving is.
Een reden voor mensen om actief te zijn in een vereniging is de behoefte die ze hebben om zichzelf in hun leven te ontwikkelen op verschillende gebieden. Maslow (1954) heeft deze behoeften ingedeeld in 5 verschillende categorieën, gaande van de fysiologische behoeften (water, voedsel, geborgenheid…) tot de behoefte aan zelfactualisatie (zich volledig kunnen ontplooien als een productieve, creatieve persoon) 2. Deze hiërarchie van Xxxxxx houdt in dat mensen in hun leven trachten achtereenvolgens aan een aantal behoeften te voldoen. Eens men in leven kan blijven (fysiologische behoeften), heeft men behoefte aan veiligheid en zekerheid. Eens aan die behoefte voldaan is, heeft men behoefte om erbij te horen en om liefde te krijgen. Vervolgens ontstaat de behoefte aan waardering, door zichzelf en door anderen. De laatste behoefte die men wil bevredigen is die van zelfactualisatie. Men wil zijn capaciteiten aanwenden om zich volledig te kunnen ontplooien. Een manier om dit te doen is door zich in te zetten, samen met andere mensen, om een maatschappelijk doel te realiseren. Verenigingen zijn dus voor veel mensen een belangrijk instrument om zichzelf te vervolledigen en dus maatschappelijk relevant.
1 KONING BOUDEWIJNSTICHTING, Verenigingen in België, een kwantitatieve en kwalitatieve analyse van de sector, 2008
2 X. XXXXXXXX et al, Psychologie een inleiding, Academia Press, Gent, 2004, 524.
B. Noodzaak aan aangepast beleid.
Omdat verenigingen zo’n essentieel en niet meer weg te denken onderdeel van de samenleving zijn3, verwacht de maatschappij dan ook dat de overheid deze verenigingen optimaal ondersteunt. Verenigingen verwachten van de overheid een aangepast beleid en een duidelijke reeks voorschriften die toelaten het verenigingsleven te reglementeren, zonder door een overvloed aan wetten ervoor te zorgen dat mensen in verenigingen door de bomen het bos niet meer zien. Het voeren van een economische activiteit, het aanwerven van personeel, het afsluiten van contracten,… hebben als gevolg dat er een veel wetgeving van toepassing is op allen die deelnemen aan het verenigingsleven. Deze wetgeving moet het verenigingsleven ondersteunen en niet hinderen.
We zijn van mening dat mensen aan het verenigingsleven deelnemen voor sociale, culturele, sportieve en recreatieve doeleinden. Het mag niet de bedoeling zijn van de wetgever om het uitoefenen van deze activiteiten te belemmeren. Wel begrijpen we dat de wetgever overgaat tot het regulariseren van bepaalde aspecten van het verenigingsleven. Dit schept enige uniformiteit voor de verenigingen zelf, zodat mensen op een gestructureerde manier kunnen samenwerken, en voor de rechterlijke macht, die zo overzichtelijk geschillen in het verenigingsleven kan beslechten. Vermits ook de modale mens deel wil nemen aan het verenigingsleven, moet deze wetgeving eenvoudig, transparant en logisch zijn.
Naast deze veeleer kleine verenigingen zijn er ook een aantal grote verenigingen actief die dagelijks diensten aanbieden aan veel mensen. We denken hier bijvoorbeeld aan ziekenhuizen en scholen. Deze organisaties spelen een belangrijke maatschappelijke rol. De verschillende overheidsinstanties moeten aandacht hebben voor hun specifieke vragen en problemen.
C. Gegevens als ondersteuning van het beleid.
3 X. XXXXXX, De VZW stap voor stap, Xx Xxxxx & Xxxxxxx, Xxxxxxx, 0000, 1
Om een goed beleid te voeren, heeft de wetgever nood aan goede gegevens. Zonder correcte informatie kan men onvoldoende anticiperen op de te verwachte uitkomst van een nieuwe maatregel.
En toch bestaan er weinig gegevens over de verenigingen, die nuttig kunnen zijn voor het voeren van een juridisch, fiscaal en boekhoudkundig beleid. Het uitbereiden van de bestaande gegevens kan bijdragen tot een betere kennis van het verenigingsleven en tot een betere regelgeving. Deze thesis wil een aantal belangrijke gegevens verzamelen die tot nu toe nog niet beschikbaar waren.
D. Moeilijkheden met de regelgeving.
Veel verenigingen hebben moeite met de verschillende regels die op hun van toepassing zijn. Zowel Verenigingen Zonder Winstoogmerk, een verenigingsvorm met rechtspersoonlijkheid, als Feitelijke Verenigingen, verenigingen die geen rechtspersoonlijkheid bezitten, moeten rekening houden met een uitgebreide regelgeving.
Een VZW moet rekening houden met de VZW-wetgeving en het Burgerlijk Wetboek, maar ook met het sociaal en fiscaal recht, met aansprakelijkheid, boekhoudkundige verplichtingen en verplichtingen inzake SABAM4. Ook Feitelijke Verenigingen moeten zich aan wettelijke verplichtingen houden. Nochtans is zich bezighouden met deze formaliteiten niet de kerntaak van verenigingen en vaak zijn er niet genoeg mensen aanwezig in een vereniging met genoeg specifieke kennis om de vereniging in orde te stellen met de wetgeving. Deze regelgeving is vaak ingewikkeld voor leden van verenigingen, en kan mogelijk op verschillende punten verbeterd worden. Het voorstellen van alternatieven voor problemen die we vaststellen is, naast het verzamelen van kwantitatieve gegevens, een tweede doel van deze thesis.
1.2. De Vereniging.
Vereniging is een woord dat vele ladingen dekt en zal vaak terugkomen in deze thesis. Daarom is het belangrijk om nu al in te gaan op wat wij verstaan onder het
4 X. XXXXXX, De VZW stap voor stap, Xx Xxxxx & Xxxxxxx, Xxxxxxx, 0000, 16-20
woord vereniging. Een vereniging zouden we kunnen omschrijven als een groep mensen die samen iets doen. Het woordenboek beschrijft een vereniging als een “groepering, gevormd door aaneensluiting van personen ter bevordering van een gemeenschappelijk belang”5.
In haar onderzoek naar het verenigingsleven definieert de Koning Xxxxxxxxxxxxxxxxxx verenigingen als alle instellingen zonder winstoogmerk6(IZW’s). Ze definieert een IZW als organisatie “die wordt opgericht om goederen of diensten te produceren en die statutair geen inkomen, winst of welk ander financieel voordeel dan ook mag verschaffen aan het lichaam dat haar in het leven roept, bestuurt of financiert”7.
Ook wij zullen de terminologie, gebruikt door de Koning Xxxxxxxxxxxxxxxxxx, aanhouden. Met verenigingen in België bedoelen we dus de verenigingen zonder winstoogmerk (VZW), de internationale verenigingen zonder winstoogmerk (IVZW), de Stichtingen en de Feitelijke Verenigingen. Deze samen vormen dus de verenigingen in België.
Figuur 1: De verenigingen in België.
5 VAN XXXX, Nieuw Handwoordenboek der Nederlandse Taal, Xxx Xxxx Lexicografie, Antwerpen, 1986
6 KONING BOUDEWIJNSTICHTING, Het verenigingsleven in België, een kwantitatieve en kwalitatieve analyse, 2005,11
7 KONING BOUDEWIJNSTICHTING, Het verenigingsleven in België, een kwantitatieve en kwalitatieve analyse, 2005,10
In deze thesis zullen we ons vooral toespitsen op de Vereniging Zonder Winstoogmerk (VZW’s) en de verenigingen zonder rechtspersoonlijkheid, de zogenaamde Feitelijke Verenigingen (FV). Een inleiding over het verenigingsleven en deze verenigingsvormen dringt zich dan ook op.
1.3. Wettelijke kader van het verenigingsleven.
In deze sectie bespreken we het wettelijke kader van het verenigingsleven. We bespreken eerst de wetgeving die van toepassing is op verenigingen. We bespreken hier vooral de VZW’s, maar ook de Feitelijke Verenigingen zullen aan bod komen.
Ten tweede hebben we het over het doel van de VZW, daar dit bepalend is voor de structuur en de werking van de VZW. Ook hier behandelen we kort de Feitelijke Vereniging.
Ten derde geven we een korte vergelijking tussen de VZW en de Feitelijke Vereniging.
1.3.1. Wetgeving.
We geven in deze sectie kort een overzicht van de regelgeving die van toepassing is op het verenigingsleven.
A. De Grondwet en het EVRM.
In de grondwet heeft de federale Staat het recht op vereniging gegarandeerd8. Dit houdt in dat alle burgers het recht hebben vreedzaam en ongewapend te vergaderen zonder dat ze hiervoor toestemming moeten vragen.
Ook het Europese Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) waarborgt het recht van vereniging: “Eenieder heeft het recht op vrijheid van vreedzame vergadering en op de vrijheid van vereniging, met inbegrip van het recht om vakverenigingen op te
8 Artikel 27 gecoördineerde grondwet, 17 februari 1994.
richten en zich bij vakverenigingen aan te sluiten voor de bescherming van zijn belangen”9.
B. De VZW-wet en de Koninklijke Besluiten.
In dit onderdeel bespreken we kort wat de inhoud van deze VZW-wet is en wat de gevolgen ervan zijn voor de VZW’s. Vooraleerst gaan we dieper in op de rechtspersoonlijkheid die de VZW-wet toekent aan deze verenigingen10, vervolgens behandelen we kort enkele andere bepalingen van de wet.
1. De rechtspersoonlijkheid.
De wetgever heeft een kader gecreëerd waarbinnen mensen op een gestructureerde manier kunnen samenwerken in een vereniging en tevens hun persoonlijke aansprakelijkheid kunnen beperken door middel van een rechtspersoon. Indien men zich verenigt in een vereniging die geen rechtspersoonlijkheid geniet, kan men zich als lid of bestuurder nooit beroepen op de beperkte aansprakelijk die wel voor rechtspersonen geldt.
Om dit aansprakelijkheidsrisico toch te verminderen heeft de wetgever een mogelijkheid gecreëerd om zich te verenigen in een vereniging die kan genieten van volkomen rechtspersoonlijkheid: de Vereniging Zonder Winstoogmerk. Deze rechtspersoonlijkheid die als barrière staat tussen de leden van de VZW en de schuldeisers beperkt het aansprakelijkheidsrisico. Dit is een belangrijk voordeel voor de leden van de VZW.
Deze volkomen rechtspersoonlijkheid (naast voor de VZW ook van toepassing op BVBA’s, NV’s, CV’s) moet onderscheiden worden van de onvolkomen rechtspersoonlijkheid (VOF’s en Comm. V.). Bij volkomen rechtspersoonlijkheid is het vermogen van de rechtspersoon afgeschermd van het persoonlijk vermogen van vennoten (werkende leden van de VZW) en is de vennoot slechts aansprakelijk voor
9 Artikel 11 Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens.
10 Artikel 1 Wet van 27 juni 1921.
zijn ingebrachte deel11. Onvolkomen rechtspersoonlijkheid houdt in dat de persoonlijke schuldeisers van vennoten niet aan het vermogen van de onvolkomen rechtspersoon kunnen, maar de schuldeisers van de vennootschap kunnen wel aan het persoonlijk vermogen van de vennoten12.
Om rechtspersoonlijkheid te verkrijgen moeten VZW’s statuten opstellen en deze samen met de akten betreffende de benoeming van de bestuurders13 neerleggen op de griffie van de rechtbank van koophandel14. Deze stukken worden vervolgens gepubliceerd in de bijlagen van het Belgisch Staatsblad15.
Deze statuten vormen de grondwet van de VZW. Ze bevatten de regels waaraan de VZW en haar leden onderworpen zullen zijn gedurende het bestaan van de VZW16. De Wet somt de minimumbepalingen op die in de statuten opgenomen moeten worden17. Deze bepalingen hebben betrekking op de maatschappelijke zetel, het doel, de bevoegdheden van de Algemene Vergadering… Naast deze wettelijk op te nemen minimumbepalingen is men vrij de inhoud van de statuten verder te bepalen. Hierbij kan men tevens strengere clausules opnemen dan de wettelijk voorziene18.
2. De huidige VZW-wet en haar bepalingen.
Het kader voor de structuur en de werking van de VZW wordt geschetst door de Wet van 27 juni 1921 betreffende de verenigingen zonder winstoogmerk, de internationale verenigingen zonder winstoogmerk en de stichtingen. Deze wet werd grondig aangepast door de wet van 2 mei 2002. Deze wet zal in deze thesis kort de “VZW-wet” genoemd worden. Samen met een aantal Koninklijke Besluiten19 vormt dit de VZW-wetgeving.
11 G.L. BALLON et al, Handels- en vennootschapsrecht, Xxxxxx, Xxxxxxxx, 0000, 237- 238
12 G.L. BALLON et al, Handels- en vennootschapsrecht, Xxxxxx, Xxxxxxxx, 0000, 225
13 Artikel 3 Wet van 27 juni 1921
14 Artikel 26 novies §1 Wet van 27 juni 1921
15 Artikel 26 novies §2 Wet van 27 juni 1921
16 X. XXXXXX, De VZW stap voor stap, Xx Xxxxx & Xxxxxxx, Xxxxxxx, 0000, 70
17 Artikel 2 Wet van 27 juni 1921
18 X. XXXXXX, De VZW stap voor stap, Xx Xxxxx & Xxxxxxx, Xxxxxxx, 0000, 73
19 Een volledig overzicht van de Koninklijke Besluiten valt niet binnen het opzet van deze thesis. Voor een overzicht van de verschillende Koninklijke Besluiten verwijzen
Deze wetgeving regelt de structuur van de VZW, bepaalt de organen van bestuur, de inhoud van de statuten, rechten en plichten van de leden maar ook een aantal boekhoudkundige verplichtingen.
Zo bepaalt ze in artikel 17 dat de VZW een jaarrekening moet neerleggen.
Dit moet voor VZW’s gebeuren volgens de regels van de boekhoudwet20 wanneer ze ten minste 2 van volgende 3 criteria overschrijden21:
-het equivalent, gemiddeld over het jaar, van 5 voltijdse werknemers, ingeschreven in het personeelsregister dat wordt gehouden overeenkomstig het KB. nr. 5 van 23 oktober 1987 betreffende het bijhouden van sociale documenten;
-250.000 euro aan ontvangsten, andere dan uitzonderlijke ontvangsten, exclusief belasting over de toegevoegde waarde;
-een balanstotaal van 1.000.000 euro22.
Kleine VZW’s, stichtingen en internationale verenigingen mogen echter een vereenvoudigde boekhouding (kasboekhouding) voeren maar mogen ook vrijwillig kiezen om hun boekhouding te voeren en hun jaarrekening op te maken volgens de regels van de Boekhoudwet23.
De VZW-wet is dus een belangrijke en omvangrijke wet die aan de basis ligt van de werking van de VZW’s in België. In deze thesis beperken wij ons tot de werking en aansprakelijkheid binnen de verenigingen.
C. Fiscale wetgeving.
we naar volgend werk: X. XXXXXX, De VZW stap voor stap, Xx Xxxxx & Xxxxxxx, Xxxxxxx, 0000, 16-17.
20 Wet van 17 juli 1975.
21 X. XXX XXXXX en X. XXXXXXX, Boekhoud- en jaarrekeningrecht, Die Keure, 2005, 132
22 Art 17 lid 3 Wet van 27 juni 1921.
23 X. XXX XXXXX en X. XXXXXXX, Boekhoud- en jaarrekeningrecht, Die Keure, 2005, 132-133
De VZW krijgt ook te maken met fiscale regels zoals de patrimoniumtaks en BTW. Echter gaan we ook hier niet dieper op in, vermits deze topics voor dit deel van het thesisonderzoek niet van toepassing is.
D. Feitelijke Verenigingen.
Voor de Feitelijke Vereniging, of juridisch correcter de vereniging zonder rechtspersoonlijkheid, bestaat er, in tegenstelling tot de VZW, geen specifieke wetgeving. We kunnen de Feitelijke Vereniging dus beschouwen als een groep natuurlijke personen die zich verenigd hebben.
Hoewel een andere groep die meewerkt aan dit thesisonderzoek het uitgebreid heeft over de identiteit van de Feitelijke Vereniging, willen ook wij dit hier kort behandelen. De Feitelijke Verenigingen maken een belangrijk deel uit van het verenigingsleven, en dus ook van deze thesis. Maar hoe moeten we een Feitelijke Vereniging nu beschouwen, daar er geen wetgeving voor bestaat?
De visie op de Feitelijke Verenigingen is door tijd veranderd. Waar de Feitelijke Vereniging in het begin van de negentiende eeuw gezien werd als een niet-bestaande entitieit of mislukte rechtspersoon die losstaat van haar leden24, beschouwt de huidige rechtsleer en cassatierechtspraak de Feitelijke Vereniging als een verzameling van haar leden:“Hierin verschilt de vereniging zonder rechtspersoonlijkheid niet van een maatschap, een tijdelijke vennootschap of een stille vennootschap die ook, als verzameling van (werkende) leden, aan het rechtsverkeer kunnen deelnemen” 25.
1.3.2. Doel.
A. VZW
Zoals hierboven geschetst zijn er vele wettelijke regels zijn van toepassing op de VZW. Maar wat is kenmerkend voor een VZW?
24 X. XXXXXXXXX, De VZW naar huidig en komend recht: referatenbundel van de studiedag van 17 maart 2000", Xxxx Xxxxxxxx , Xxxxxx, 0000, 76
25 X. XXXXXXXXX, De VZW naar huidig en komend recht: referatenbundel van de studiedag van 17 maart 2000", Jura Xxxxxxxx , Xxxxxx, 0000, 80
“De vereniging zonder winstoogmerk is die, welke niet nijverheids- of handelszaken drijft en welke niet tracht een stoffelijk voordeel aan haar leden te verschaffen”26. Dit artikel vermeldt duidelijk dat het niet de bedoeling is om een voordeel aan de leden te verschaffen.
De bedrijvigheid wordt door de leden in de oprichtingsakte bepaald. Dit kan men omschrijven als het maatschappelijk doel van de VZW. Men zal zijn VZW gaan uitbaten om dit maatschappelijk doel te kunnen realiseren. Dit betekent ook dat men alle bedrijvigheden die men uitvoert rechtstreeks of onrechtstreeks moet kunnen kaderen binnen dit maatschappelijk doel. Het vermogen en de inkomsten van de VZW mogen ook voor niets anders aangewend worden dan voor het ondersteunen van het in de statuten omschreven doel27.
Hierin verschilt de VZW van de vennootschap. Hoewel de vennootschap ook een vereniging is van mensen die samen iets doen, en waarop ook een aantal (soms dezelfde als voor de VZW) boekhoudkundige, administratieve en fiscale regels van toepassing zijn heeft de vennootschap als doel nauwkeurig omschreven activiteiten uit te oefenen met het oog op het bezorgen van een rechtstreeks of onrechtstreeks vermogensvoordeel aan de leden. Om dit te kunnen realiseren brengen twee of meer personen iets in gemeenschap28.
VZW’s kunnen dus in feite in concurrentie treden met activiteiten van bepaalde handelaars. Zo kunnen VZW’s een kantine openhouden en drank serveren, zoals een normaal café. Desalniettemin zal men de opbrengsten moeten aanwenden om het doel te realiseren, en mogen deze niet tot een vermogensvoordeel voor de leden van de VZW leiden.
Samengevat is de VZW dus, als rechtspersoon, een vereniging van een aantal leden die samenwerken aan een maatschappelijk doel en activiteiten mogen uitoefenen om dit doel te realiseren. De activiteiten moeten weliswaar ondersteunend zijn en dienen om het doel te realiseren. Economische activiteiten uitoefenen mag, maar indien het
26 Art. 1 VZW wet 27 juni 1921
27 D. XXX XXXXXX, handboek verenigingen,Kalmthout, Biblo, 2002, 65-68
28 Art. 1 wetboek van vennootschappen
de enige activiteit van de VZW is of wordt, mag men die niet langer uitoefenen onder de vorm van een VZW.
B. Feitelijke Vereniging.
Over Feitelijke Verenigingen kunnen we kort hetzelfde zeggen als over VZW’s. Ook deze kunnen activiteiten uitoefenen die in concurrentie kunnen treden met de activiteiten die handelaars voeren. Indien zij dus als vereniging willen geclassificeerd blijven, zullen ze die activiteiten moeten uitoefenen met als doel inkomsten te verwerven om een belangeloos doel te realiseren.
1.3.3. Vergelijking van de VZW met de Feitelijke Vereniging.
Vermits we het in deze thesis vaak gaan hebben over VZW’s en Feitelijke Verenigingen en de verschillen hiertussen, worden deze kort weergegeven in volgende figuur.
FEITELIJKE VERENIGING | VERENIGING ZONDER WINSTOOGMERK |
Geen rechtspersoonlijkheid | Rechtspersoonlijkheid |
Leden kunnen aansprakelijk gesteld worden met persoonlijk vermogen | Leden kunnen niet aansprakelijk gesteld worden |
Geen rechten en verplichtingen, deze worden toegekend aan de leden | Eigen rechten en plichten |
Geen winstoogmerk, anders commerciële maatschap | Geen winstoogmerk |
Geen handels- of nijverheidszaken | Geen handels- of nijverheidszaken, behoudens bijkomstige winstgevende activiteit |
Geen administratieve formaliteiten | Verenigingsdossier ter griffie van de Rechtbank van Koophandel Publicatieverplichtingen |
Figuur 2: Vergelijkingstabel VZW-Feitelijke Vereniging.
Bron: Cultuurraad Lokeren29.
1.4. Vereniging onder de loep.
Deze thesis maakt deel uit van een project in samenwerking met 11 andere studenten van de Universiteit Hasselt. In groep proberen we een onderzoek uit te voeren naar het verenigingsleven in Vlaanderen. Omdat het praktisch niet haalbaar is om binnen het kader van een thesis onderzoek te doen in gemeentes verspreid over heel Vlaanderen beperken we ons enigszins tot Limburg.
A.Waarom Limburg?
In de beperkte tijd die beschikbaar is kunnen we onmogelijk een grondig onderzoek doen in alle provincies van het land. We moeten ons aldus beperken tot een kleinere geografische regio. Als studenten van de Universiteit Hasselt kozen we voor Limburg. We veronderstellen dat het verenigingsleven niet veel zal verschillen naargelang de provincie waar de vereniging gevestigd is. In alle Vlaamse provincies zijn verenigingen actief in alle mogelijke sectoren. Limburg heeft zoals de andere Vlaamse provincies een aantal grote voetbalclubs, vele kleine carnavalsverenigingen, jeugdverenigingen, scholen, ziekenhuizen… Een aantal van die verenigingen kennen dezelfde structuur en werkwijze in alle provincies, zoals bijvoorbeeld de Scouts en de Chiro. Ook kennen gemeentes in Limburg dezelfde diversheid als gemeentes in de andere provincies van het Vlaamse gewest. Limburg is aldus niet zo anders dan de andere provincies, dat we moeten veronderstellen dat het verenigingslandschap er anders zou uitzien.
B.Thesis als aanzet voor verder onderzoek.
We hebben ook slechts de bedoeling een aanzet te geven, een eerste onderzoek te doen naar de verschillende problemen, en willen geenszins stellen dat onze conclusies zonder meer doorgetrokken kunnen worden naar andere provincies. Dit
29xxxx://xxx.xxxxxxxxxxxxxxxxxx.xx/Xxxxxxxxx%00XXX%00xx%00xxxxxxxxxx%00xxxx
niging.pdf, figuur uit tekst van W. DEWEPPE, De Feitelijke Vereniging en de vereniging zonder winstoogmerk in kort bestek, Lokeren, 2005, 18
project is een eerste poging om gegevens te verzamelen die nog niet beschikbaar zijn en om problemen te analyseren die nog niet in kaart zijn gebracht.
C. Samenwerking met andere studenten.
Zoals eerder gesteld doen we dit onderzoek samen met 11 andere studenten, die elk een andere gemeente binnen de Provincie Limburg behandelen en elk een ander thema binnen dit thesisonderzoek bespreken.
De gemeentes werden geselecteerd om zo goed mogelijke resultaten te krijgen. Zo werd er rekening gehouden met de omstandigheden die het verenigingsleven kunnen beïnvloeden zoals de geografische ligging, de aard van de gemeente en demografische samenstelling.
Elke student of elk duo behandelt naast een gemeente ook nog een specifiek thema in verband met verenigingen. Zo worden onderdelen als de structuur van de VZW, de werking van de VZW, de boekhouding, de vrijwilliger, de Feitelijke Vereniging…verdeeld onder de studenten.
Aan de hand van een gezamenlijke vragenlijst werden de te onderzoeken gemeentes bevraagd. Al de verzamelde gegevens uit de verschillende gemeentes worden uiteindelijk gecentraliseerd zodat we een goed overzicht hebben van de structuur, werking en problemen van de verenigingen in Limburg. Dit laat ons toe het verenigingsleven op verschillende manieren te analyseren. De manier waarop dit juist zal gebeuren wordt uitgelegd in sectie 2.3.
2.Het onderzoek.
2.1. Structuur.
Hieronder volgt de structuur van deze thesis, die uit vier grote delen zal bestaan. In deel één wordt het onderzoek uitgelegd.
In deel twee worden de werking, aansprakelijkheid en ontbinding van verenigingen, gebruik makend van alle gegevens die door heel de groep werden verzameld, geanalyseerd.
In deel drie nemen we het verenigingsleven in Beringen onder de loep. We zullen hier alle aspecten van het onderzoek behandelen. Hiermee bedoelen we dat we niet alleen de werking en aansprakelijkheid zullen behandelen, maar ook de boekhoudkundige, administratieve en fiscale aspecten, de vrijwilligers en Feitelijke Verenigingen.
In het laatste deel zullen we eindigen met de evaluatie van de resultaten en het formuleren van de besluiten.
We hebben ervoor geopteerd om de indeling de volgende nummering te geven:
Deel 1:Inleiding.
Deel 2: Analyse van de werking, ontbinding en aansprakelijkheid bij verenigingen.
Deel 3: Analyse van het verenigingsleven in Beringen. Deel 4: Evaluatie en besluiten.
De logica van het gebruik van dit stramien volgt uit de manier waarop het onderzoek is opgebouwd. Zoals in het vorige onderdeel beschreven staat, wordt hetzelfde onderzoek gelijktijdig uitgevoerd in verschillende gemeentes, door andere studenten. Dit laat ons toe om de gemeentes op bepaalde punten met elkaar te vergelijken. Ook behandelt elke groep van studenten een specifiek onderwerp van het verenigingslandschap (vrijwilligers, werking, bestuur…). Dit zorgt ervoor dat we op twee interessante manieren het verenigingsleven kunnen benaderen.
Zo kunnen we zowel een verticale als een horizontale analyse uitvoeren van het verenigingsleven in Limburg, zoals te zien is op figuur 3.
Horizontale analyse:
Bij de horizontale analyse behandelen we één specifiek thema. Voor ons is dit de werking en aansprakelijkheid binnen verenigingen. Aan de hand van de vragenlijsten van alle gemeenten kunnen we ons een completer beeld vormen over een bepaald thema. Deze analyse gebeurt in Deel 2.
Verticale Analyse:
Bij de verticale analyse kunnen we binnen één gemeente de verschillende thema’s die we bevragen analyseren, en zo een beeld schetsen van die gemeente in het algemeen (verticale analyse). Dit is wat we zullen doen in Deel 3 van deze thesis.
Figuur 3:Verticale en horizontale analyse.
Figuur 3: Horizontale en verticale analyse. Bron: eigen verwerking.
2.2. Onderzoeksopzet en centrale onderzoeksvraag.
We voeren een kwantitatieve en kwalitatieve analyse uit van het verenigingsleven. Met de kwantitatieve analyse willen we het aantal gegevens die beschikbaar zijn over verenigingen verhogen. We gaan deze gegevens verzamelen in verschillende gemeenten in Limburg aan de hand van een vragenlijst. Op basis van zowel deze gegevens als de gegevens die we halen uit gesprekken met leden van verenigingen, willen we een kwalitatieve analyse van het verenigingsleven uitvoeren. We trachten te analyseren welke onderdelen van de wetgeving onderworpen kunnen worden aan
veranderingen. We proberen alternatieven te lanceren voor knelpunten in de bestaande fiscale, juridische en boekhoudkundige regelgeving.
De centrale onderzoeksvraag formuleren we als volgt:
“Welke problemen ondervinden verenigingen in Limburg bij de huidige fiscale, juridische en boekhoudkundige regelgeving en hoe kunnen deze problemen aangepakt worden?”.
Dit is de onderzoeksvraag die geldt voor het hele project. Vermits wij slechts een onderdeel van het hele onderzoek behandelen, formuleren we voor ons twee specifiekere onderzoeksvragen:
“Welke problemen ondervinden verenigingen in Limburg met betrekking tot de werking, ontbinding en aansprakelijkheid en hoe kunnen deze problemen aangepakt worden?” .
Deze eerste specifieke onderzoeksvraag geeft duidelijk weer wat we met onze analyse van de onderwerpen werking, ontbinding en aansprakelijkheid binnen het hele onderzoekskader willen bereiken.
“Welke problemen ondervinden verenigingen in Beringen met de huidige fiscale, juridische en boekhoudkundige regelgeving?”.
Zoals we in deze tweede onderzoeksvraag formuleren zullen we het verenigingsleven in Beringen analyseren. Dit zullen we doen voor alle thema’s die binnen het project behandeld worden.
2.3. Onderzoeksproces.
In wat volgt beschrijven we het onderzoeksproces.
Eerst beschrijven we de stappen die gevolgd werden om de nodige gegevens te verkrijgen. Daarna wordt beschreven hoe deze gegevens verwerkt werden.
2.3.1. Verzamelen van gegevens.
Zoals in figuur 4 is aangegeven, volgen we 5 stappen om de nodige gegevens te verkrijgen.
Figuur 4. Onderzoeksproces verzamelen van gegevens.
Bron: Eigen verwerking.
Bron: Eigen verwerking.
Stap 1.
Als theoretische basis volgen we een aantal seminaries over verschillende onderwerpen in verband met het verenigingsleven. De juridische eigenschappen worden behandeld, de boekhoudkundige regels worden uitgelegd, de fiscale bepalingen en administratieve formaliteiten worden besproken. Hiernaast deden we een literatuurstudie om meer informatie te vergaren over de door ons te behandelen onderwerpen.
Aan de hand van workshops kijken we welke stappen nodig zijn om een VZW op te richten en hoe de verschillende documenten ingevuld moeten worden. Zo ondervinden we zelf hoe ingewikkeld het naleven van de wetgeving wel kan zijn.
Stap 2.
Uit de kennis die werd opgedaan in de eerste stap formuleren we een aantal problemen. Deze problemen zullen aan de basis liggen van de vragen die in de enquête worden opgenomen.
Stap 3.
We stellen een vragenlijst op waarin we vragen opnemen die moeten dienen om
a) kwantitatieve gegevens te verzamelen over verenigingen;
b) problemen te identificeren die verenigingen in de praktijk tegenkomen.
Stap 4.
In deze stap worden de gegevens die we nodig hebben verzameld. Dit gebeurt op drie manieren:
1) Afnemen van de opgestelde vragenlijst;
2) Interviews;
3) Opstellen van een website waarop leden/bestuurders van een vereniging al hun problemen kunnen achterlaten.
Stap 5.
Na het doorlopen van de vorige 4 stappen beschikken we over de nodige gegevens, die dan verwerkt kunnen worden en vervolgens gebruikt kunnen worden in verdere analyse.
2.3.2. Verwerking en analyse van de gegevens.
Er zijn twee soorten gegevens te verwerking: kwantitatieve gegevens, zoals het aantal leden, vrijwilligers, werknemers… er actief zijn in verenigingen; en kwalitatieve gegevens, zoals uitspraken over de duidelijkheid van de wetgeving, de concrete werking van de Algemene Vergadering…
De kwantitatieve gegevens kunnen bijdragen tot het in kaart brengen van het verenigingsleven in Limburg en de kwalitatieve gegevens worden geanalyseerd en zullen als basis dienen voor een aanzet te geven tot een mogelijke oplossing van de problematiek van verenigingen.
Dit proces wordt weergegeven in volgend schema:
Figuur 5. Onderzoeksproces verwerking en analyse van gegevens. Bron: Eigen verwerking.
Stap 1.
We bekijken de gegevens die verzameld werden. Deze informatie zal verwerkt worden en als basis dienen voor verdere analyse.
Stap 2.
In deze stap proberen we enerzijds concreet na te gaan welke problemen verenigingen nu effectief hebben. Uit al de verzamelde en verwerkte gegevens pogen we de problematiek van het verenigingsleven in kaart te brengen. Anderzijds gebruiken we de gegevens om het verenigingsleven in Beringen te analyseren en om dit te vergelijken met het verenigingsleven in de andere ondervraagde Limburgse gemeenten.
Stap 3.
Uiteindelijk proberen we, als sluitstuk van deze thesis, oplossingen te formuleren voor de vastgestelde problemen. We formuleren alternatieven voor de wetgeving, waar we vaststellen dat de wetgeving een probleem is. Dit zal door iedereen die meewerkt aan dit project moeten gebeuren over het door hem/haar behandelde onderwerp. Daarenboven stellen wij een corporate governancecode op, die een extra ondersteuning kan zijn voor verenigingen om op een gepaste manier om te gaan met verschillende problemen, en die voor een betere werking van de verenigingen kan zorgen.
2.4. Onderzoeksdoelen.
In deze sectie bespreken we de onderzoeksdoelen die horen bij de verschillende delen van de thesis. We geven hier weer wat we wensen te onderzoeken en wat onze aandachtspunten zijn.
Werking, ontbinding en aansprakelijkheid bij verenigingen (Deel 2).
-Wie zorgt voor de werking van verenigingen?
-Welke organen kennen verenigingen?
-Wat zijn de bevoegdheden van deze organen?
-Hoe liggen de machtsverhoudingen tussen de organen van de VZW?
-Welke bevoegdheden heeft de Raad van Bestuur en welke heeft het dagelijks bestuur?
-Op welke manier worden leden betrokken bij het bestuur?
-Wordt het bestuur gecontroleerd?
-Welke problemen ondervinden verenigingen in verband met hun bestuur?
-Is er een verschil tussen de gemeentes?
-Wat zijn de oorzaken van de geconstateerde problemen en wat zijn mogelijke oplossingen?
-Wat is aansprakelijkheid?
-Zijn verenigingen zich bewust van het risico dat ze lopen in verband met aansprakelijkheid?
-Wat gebeurt er met het netto-actief in geval van ontbinding van de vereniging?
Analyse van het verenigingsleven in Beringen (Deel 3).
-Welke problemen ondervinden verenigingen met de wetgeving?
-Wat zijn de oorzaken van deze problemen?
-Zijn deze problemen specifiek voor mijngemeente Beringen of hebben verenigingen in andere gemeentes ook deze problemen?
Evaluatie en besluiten (Deel 4).
-Welke zijn mogelijke oplossingen voor deze problemen?
-Op welke manier kunnen deze oplossingen in de praktijk gebracht worden
-Wat is corporate governance en hoe kan het helpen problemen van verenigingen op te lossen?
2.5. Het onderzoek.
2.5.1. Inleiding.
We gaan nu dieper ingaan op de manier waarop ons onderzoek gevoerd werd. We gaan onze methodologie in dit hoofdstuk verantwoorden. Er wordt besproken hoe onze vragenlijst tot stand kwam, op welke manier de gegevens van de te bevragen populatie verzameld werden en hoe de vragenlijsten afgenomen werden.
2.5.2. De populatie.
A) Voor de analyse van het verenigingsleven in Beringen (verticale analyse).
De populatie bestaat uit verenigingen in Beringen. Met verenigingen in Beringen bedoelen we verenigingen met hun maatschappelijke zetel in Beringen. Dit hebben we voortdurend als criterium gebruikt om te bepalen of we de vereniging al dan niet opnemen in onze lijst. In deze lijst staan alle verenigingen opgesomd die wij hebben gevonden:
-via medewerking van de stad Beringen
-via het staatsblad, daar alle VZW hun statuten moeten publiceren in het staatsblad
-via opzoekwerk op het internet.
a)via medewerking van de stad Beringen.
We hebben de verschillende diensten van de stad Beringen gevraagd hun medewerking te verlenen aan het project en of zij een lijst beschikbaar hadden van verenigingen, actief in Beringen. Deze lijsten bevatten steeds enkel de gegevens van verenigingen, aangesloten bij de stedelijke raden. Er zijn dus nog een hele hoop verenigingen actief in Beringen die niet verschenen op een van de verkregen lijsten.
b)via het staatsblad.
Daarna werd het staatsblad geraadpleegd om daar alle VZW’s met maatschappelijke zetel in Beringen te vinden.
c)via het internet.
Om deze lijst te vervolledigen met alle andere Feitelijke Verenigingen hebben we het internet gebruikt. Hiervoor hanteerden we enerzijds de website van de stad Beringen30, anderzijds hebben we gebruik gemaakt van de zoekrobot Google. Op deze manier hebben we in de mate van het mogelijke de lijst zo volledig mogelijk gemaakt.
Het is op zich onnodig te zeggen dat onze lijst nooit alle verenigingen in Beringen kan bevatten. Verenigingen niet aangesloten bij een van de raden van de gemeente, zoals de sportraad, de jeugdraad, de cultuurraad… en die niet vermeld worden op het internet kunnen we helaas niet opnemen in onze lijst. Ook is het onmogelijk te weten hoeveel verenigingen er effectief actief zijn. Er zullen bv. VZW’s zijn die niet meer actief zijn maar die nog niet ontbonden zijn. Ze bestaan aldus wel maar voeren geen activiteiten meer uit.
B) Voor de analyse van de werking, aansprakelijkheid en de ontbinding (horizontale analyse).
Voor deze analyse wordt de populatie vergroot. Alle verenigingen in de onderzochte gemeentes horen bij de horizontale analyse immers tot de onderzoeksgroep. De ingevulde vragenlijsten van alle deelnemende verenigingen uit de onderzochte gemeentes worden gecentraliseerd, zodat we op deze manier over gegevens beschikken om uitspraken te doen over de werking, aansprakelijkheid en de ontbinding.
2.5.3. Ondervragen van de verenigingen.
We hebben gepoogd zoveel mogelijk verenigingen te bereiken in een zo kort mogelijke termijn. Om een representatief beeld te krijgen zijn veel goed ingevulde
vragenlijsten onontbeerlijk. Maar in een korte termijn van ongeveer twee maanden een grote hoeveelheid goed ingevulde vragenlijsten verzamelen is niet evident.
Daarom hebben we voor de volgende aanpak gekozen. Er werd:
-contact opgenomen met de stad Beringen om te vragen of we de Algemene Vergaderingen van de jeugdraad, de sportraad, de cultuurraad en de interculturele raad konden bijwonen.
-de Stad Beringen verzocht om onze vragenlijst met bijhorende begeleidende brief door te mailen naar de verenigingen, aangesloten bij de raden waarvan we de Algemene Vergadering niet konden bijwonen.
-een vragenlijst via e-mail met begeleidende brief naar verenigingen in Beringen, die we niet via de stad konden bereiken, verstuurd.
We hebben de verenigingen opgedeeld in verschillende categorieën naar gelang de sector waarin ze actief zijn. We hebben bij het versturen van vragenlijsten geprobeerd een gelijke verdeling te verkrijgen van respons in de verschillende categorieën.
We onderscheiden 5 categorieën: cultuur, sport, jeugd, sociaal en gemengd. Bij de verwerking van de vragenlijsten gebruiken we volgende criteria om een vereniging in een bepaalde categorie te zetten:
1) Het antwoord op volgende vraag in de vragenlijst:
□ Maatschappelijke dienstverlening
□ Verdediging van rechten en belangen
□ Andere activiteiten van de verenigingen
□ Beheren van onroerende goederen
□ Cultuur □ Algemene recreatie
□ Sport □ Onderwijs en onderzoek
□ Jeugd □ Gezondheidszorg
□ Buurtvereniging
In welke sector is uw vereniging actief ? (Meerdere antwoorden zijn mogelijk, doch geef dan de verhouding aan)
Tabel: mogelijke sectoren waarin verenigingen actief kunnen zijn.
Men valt onder de categorie cultuur indien men enkel antwoordmogelijkheid “cultuur” aanduidde, onder de categorie sport indien met enkel antwoordmogelijkheid “sport” aanduidde, onder de categorie jeugd indien men enkel antwoordmogelijkheid “jeugd” aanduidde, en onder de categorie sociaal indien men een of meerdere van de overige antwoorden aanduidde.
2) Indien men aangaf activiteiten uit verschillende sectoren uit te oefenen, was een tweede criterium nodig om te bepalen in welke categorie de vereniging nu juist thuishoort. In deze gevallen werd er gekeken naar wat het doel van de vereniging is.
3) Indien vorige stappen niet tot een duidelijke categorisering leidden, groepeerden we de vereniging in de categorie “gemengd”.
Aan de hand van deze criteria bekomen we volgende verdeling:
Figuur 6: ondervraagde verenigingen in Beringen. Bron: Eigen verwerking.
2.5.4. De Vragenlijst.
In dit onderdeel bespreken we kort de manier waarop de vragenlijst tot stand is gekomen en verwerkt werd. De precieze inhoud van de vragen en de motivatie om ze op te nemen in de vragenlijst komt in deel 1 uitgebreid aan bod. We zullen namelijk aan de hand van de gestelde vragen de wetgeving, de ratio van de vraag, eventuele
misbruiken met betrekking tot de relevante wetgeving en de resultaten van de vraag bespreken.
A. Opstellen van de vragenlijst.
De vragenlijst in opgesteld door alle studenten die aan het project deelnemen. Vanuit de theorie,seminaries en workshops kwamen verschillende problemen en interessante topics naar boven, die we wilden opnemen in de vragenlijst. Alle studenten formuleerden een aantal vragen voor de vragenlijst, die daarna in groep werden besproken, geëvalueerd en aangepast. Uiteindelijk werden er van elk aspect van het verenigingsleven dat we onderzoeken (werking, structuur, aansprakelijkheid, vrijwilligers, boekhouding…) een aantal vragen overgehouden, die ons voldoende gegevens moeten opleveren die ons toelaten een grondige analyse van het verenigingsleven en haar problemen te maken.
B. De verwerking van de vragenlijst.
Er werd gekozen om met Microsoft Excel de ingevulde vragenlijsten te verwerken. Aan de hand van gecodeerde vragenlijsten werden alle antwoorden op een gestructureerde wijze ingevoerd, zodoende dat alle vragenlijsten van de hele groep op eenvoudige wijze samengevoegd en vergeleken konden worden.
DEEL 2. Analyse van de werking, ontbinding en aansprakelijkheid bij verenigingen.
1.Inleiding.
Binnen het kader van het project “vereniging onder de loep” doen we onderzoek naar de werking en aansprakelijkheid bij verenigingen. In dit deel behandelen we de werking van een vereniging, waar we onder meer de Algemene Vergadering, Raad van Bestuur en het Dagelijks Bestuur onder de loep nemen. Daarnaast bespreken we ook de ontbinding en de vereffening van een vereniging. Hier gaan we kijken wat er moet gebeuren met het netto-actief, dat een bestemming dient te krijgen bij de ontbinding. Tenslotte werpen we een blik op de aansprakelijkheid, een belangrijk thema binnen het hele vereningingsgebeuren.
Bij het bespreken van de verschillende onderdelen houden we steeds het volgende stramien aan:
1) Theoretische analyse: we behandelen de rechtsleer, rechtspraak en wetenschappelijke artikels met betrekking tot het thema. We vatten de informatie samen zodat we een duidelijk overzicht hebben over wat er nu werkelijk bepaald is over het thema dat we behandelen.
Deze informatie halen we uit de literatuurstudie, seminaries en workshops.
2) Beschrijven van knelpunten en mogelijke misbruiken: we vertrekken vanuit de theoretische analyse en geven een overzicht van de mogelijke knelpunten die kunnen ontstaan door bijvoorbeeld een onduidelijke of moeilijke formulering van de wet en proberen te achterhalen welke mogelijke misbruiken er kunnen volgen uit de wet.
3) Ratio van de vragen en resultaten van de vragenlijst: de verschillende knelpunten die we verwachten in het vorige punt liggen aan de basis voor de vragen die in de vragenlijst zijn opgenomen. De vragen die betrekking hebben op het onderdeel dat we bespreken worden hier behandeld. We leggen de ratio uit van de vragen en de antwoorden die we verwachten.
We bespreken hier tevens de resultaten uit de vragenlijst. We geven de antwoorden van de ondervraagde verenigingen weer en duiding bij deze resultaten.
4) Conclusie: na het doorlopen van de vorige drie punten komen we bij de conclusies per thema. We analyseren welke problemen er nu feitelijk zijn binnen de aspecten die we onderzocht hebben. Deze problemen nemen we dan mee naar Deel 4 waar we een gepaste oplossing voor de problematiek proberen uit te werken.
We bespreken nu de werking, ontbinding en de aansprakelijk van verenigingen.
2. Werking van verenigingen.
In deze sectie behandelen we de vele aspecten die te maken hebben met de werking van verenigingen.
We denken daarbij vooral aan het bestuur van de vereniging, daar dit het beleid en de werking van de vereniging bepaalt. We richten ons vooral op de VZW vermits de bestuursorganen van deze verenigingsvorm wettelijk geregeld zijn. Toch zal ook de Feitelijke Vereniging behandeld worden.
2.1. De werking.
De werking van de VZW wordt geregeld door organen. De VZW-wet voorziet een basisstructuur met daarin 2 organen: de Algemene Vergadering en de Raad van Bestuur. De VZW is zelf vrij om naast de Raad van Bestuur nog een tweede orgaan in te richten dat ook bestuursdaden kan stellen namelijk het Dagelijks Bestuur. We zullen in dit deel de verschillende organen en hun onderlinge relaties behandelen.
Van elk orgaan van de VZW bespreken de wettelijke bepalingen en de mogelijke moeilijkheden die hieruit volgen. We koppelen hier vervolgens de antwoorden van de vragenlijst aan en trachten zo een aantal conclusies te trekken die ons kunnen bijstaan een oplossing te vinden voor de vastgestelde problemen.
De Feitelijke Vereniging heeft, in tegenstelling tot de VZW, alle vrijheid om haar bestuur de organiseren. Ze zijn niet verplicht om enige wettelijke regels te volgen.
Toch zal blijken uit onze analyse dat veel Feitelijke Verenigingen hun bestuur op eenzelfde manier inrichten. Het bestuur bij de Feitelijke Vereniging behandelen we op het einde van deze sectie.
Zoals in de inleiding van dit deel uitgelegd staat, volgen we bij de bespreking van de werking bij de VZW het volgende schema:
Figuur 7: Indeling van de analyseonderdelen
1) Theoretische analyse
2) Knelpunten en mogelijke misbruiken
3) Ratio van de vragen en resultaten vragenlijst
4) Conclusies
Bron: Eigen verwerking
2.1.1. Theoretische analyse.
Eerst volgen de wettelijke definities van de organen die instaan voor het bestuur van de VZW. Dit zijn de Algemene Vergadering en de Raad van Bestuur. Daarnaast heeft de VZW de mogelijkheid om een Dagelijks Bestuur in te richten.
Naast deze wettelijke definities behandelen we een aantal theoretische topics in verband met de organen van bestuur.
a) De Algemene Vergadering.
Artikel 4 van de VZW-wet geeft de bevoegdheden van de Algemene Vergadering weer.
Een besluit van de Algemene Vergadering, zo stelt het artikel, is vereist voor:
1. de wijziging ven de statuten;
2. de benoeming en afzetting van de bestuurders;
3. de benoeming en afzetting van de commissarissen en het bepalen van hun bezoldigingen ingeval een bezoldiging wordt toegekend;
4. de kwijting aan bestuurders en de commissarissen;
5. de goedkeuring van de begroting en van de rekening;
6. de ontbinding van de vereniging;
7. de uitsluiting van een lid;
8. de omzetting van de vereniging in een vennootschap met een sociaal oogmerk;
9. alle gevallen waarin de statuten dat vereisen31.
De bevoegdheden van de Algemene Vergadering zijn limitatief opgesomd in de wet. De overige bevoegdheden, die wat dus niet uitdrukkelijk door de wetgever aan de Algemene Vergadering zijn toegekend, worden uitgeoefend door de Raad van Bestuur32.
Uit deze lijst leiden we af dat de meest ingrijpende beslissingen die men in een VZW moet nemen, genomen moeten worden door de Algemene Vergadering. Ieder lid van de Algemene Vergadering wordt in principe betrokken bij belangrijke beslissingen. Daarnaast hebben de leden ook het recht deze Algemene Vergadering bijeen te roepen 33(één vijfde van de leden moeten hierom vragen) en om punten op de agenda van de Algemene Vergadering te plaatsen 34(één twintigste van de leden moeten dit punt ondertekenen). In theorie zijn er dus mechanismen die moeten toelaten dat werkende leden van een VZW gehoord worden door het bestuur en andere leden van de Algemene Vergadering.
b) De Raad van Bestuur.
Artikel 13 van de VZW-wet bepaalt de samenstelling en bevoegdheden van de Raad van Bestuur. De Raad van Bestuur bestaat uit minstens drie leden, tenzij er slechts drie leden lid zijn van de VZW, dan volstaan twee bestuurders. De VZW-wet geeft de Raad van Bestuur de taak de vereniging te besturen en deze in en buiten rechte te
31 Art 4 Wet van 17 juni 1921
32 Art 13 Wet van 17 juni 1921
33 Art 5 Wet van 17 juni 1921
34 Art 6 Wet van 17 juni 1921
vertegenwoordigen. Alle bevoegdheden die de wet niet uitdrukkelijk verleent aan de Algemene Vergadering worden toegekend aan de Raad van Bestuur. De wetgever geeft de residuaire bevoegdheid aldus aan de Raad van Bestuur. Deze bevoegdheden kunnen door de statuten beperkt worden, maar deze beperkingen zijn wel niet tegenwerpelijk aan derden35.
Zoals uit dit artikel blijkt, is er slechts bepaald dat de Raad van Bestuur uit minstens drie leden moet bestaat. De wet stelt dus geen andere eisen in verband met de samenstelling aan de Raad van Bestuur. Dit kan mogelijk tot problemen leiden: we denken hier bijvoorbeeld aan een situatie waarbij de leden van de Raad van Bestuur ook de meerderheid van de Algemene Vergadering uitmaken. Zo wordt de controlefunctie die de Algemene Vergadering moet uitoefenen op de Raad van Bestuur uitgehold.
c) Het Dagelijks Bestuur.
Wanneer we naar de VZW-wetgeving gaan kijken krijgen we maar een zeer beperkte formulering van wat het dagelijks bestuur is en welke bevoegdheden men aan dit orgaan kan of mag toewijzen. “Het dagelijks bestuur van de vereniging, alsook de vertegenwoordiging van de vereniging wat dat bestuur aangaat, mogen op de wijze bepaald in de statuten worden opgedragen aan één of meer personen, al dan niet bestuurder of lid, die ofwel alleen, ofwel gezamenlijk, ofwel als college optreden.”36
Het hier vermelde wetsartikel is alles wat men over het dagelijks bestuur kan terugvinden in de VZW-wet. Men vindt geen duidelijke beschrijving van wat het dagelijks bestuur en haar verantwoordelijk nu is: “de wet zowel voor als na de wijziging in mei 2002 geeft geen beschrijving van wat het dagelijks bestuur is en waarvoor het verantwoordelijk is, ook de rechtsleer deed het niet tenzij uitzonderingsgewijs en naast de wet en rechtsleer laat ook de rechtspraak ons in de steek”37. Dit gebrek aan duidelijkheid kan voor problemen zorgen.
35 Art 13 Wet van 27 juni 1921
36 Art. 13bis VZW wet 27 juni 1921
37 X. XXXXXXXXXXXX, Praktijkboek VZW’s, Antwerpen, 2003, 377
Verder in deze thesis zullen we uitgebreid terugkomen op de problematiek van deze onduidelijkheid. We zullen naast de onduidelijke wetgeving de rechtspraak behandelen met betrekking tot de bevoegdheden van het dagelijks bestuur. Tevens zullen we trachten een oplossing te bieden voor dit probleem.
Figuur 8: Samenvattend schema bevoegdheden organen van de VZW.
Algemene Vergadering | Raad van Bestuur | Dagelijks Bestuur |
Bevoegdheden: -fundamentele beslissingen, vastgelegd door art 4 VZW- wet. -deze die door statuten zijn toegewezen | -Bestuur van de VZW -Vertegenwoordiging -Residuaire bevoegdheden | -Dagdagelijkse handelingen - Handelingen van minder belang - Dringende handelingen38 |
Bron: Eigen verwerking
2.1.2. Mogelijke problemen en misbruiken.
In deze sectie bespreken we een aantal problemen en misbruiken die kunnen volgen uit de wettelijke definities van de organen van bestuur.
2.1.2.1. Te machtige Raad van Bestuur.
Een te machtige Raad van Bestuur brengt een aantal problemen met zich mee. Een te machtige Raad van Bestuur is een bedreiging voor de democratie in een VZW, kan de controlefunctie van de Algemene Vergadering uithollen en kan leiden tot verschillende misbruiken.
Een eerste mogelijk probleem is dat de Raad van Bestuur te machtig wordt en niet meer handelt in het belang van de vereniging. Dit omdat de wetgever de residuaire beslissingsbevoegdheid bij de Raad van Bestuur legt. Dit houdt in dat deze over alle aangelegenheden mag beslissen, waarvoor de Algemene Vergadering niet exclusief bevoegd is. De Raad van Bestuur is aldus een zeer machtig orgaan binnen de VZW39. Bij een gebrek aan controle op de machtige Raad van Bestuur zal deze mogelijk niet
38 zie 2.1.2.2.
39 X. XXXXXX, De VZW stap voor stap, Xx Xxxxx & Xxxxxxx, Xxxxxxx, 0000, 185-186
meer handelen in het belang van de VZW maar in het belang van bepaalde personen of groepen van personen binnen de VZW. Het is de bedoeling in de VZW dat de belangen van allen behartigd worden.
Een tweede mogelijk probleem kan ontstaan door een gebrek aan discussie binnen de Algemene Vergadering en weinig betrokkenheid van leden bij het bestuur van de organisatie. Indien er over voorstellen die de Raad van Bestuur voorlegt aan de Algemene Vergadering niet wordt gedebatteerd en zonder veel discussie wordt overgegaan tot de stemming, dan is dit een teken van gebrek aan controle. Beslissingen van de Raad van Bestuur worden niet kritisch geëvalueerd en nieuwe voorstellen worden zonder grondig te worden onderzocht aanvaard. Dit geeft mogelijkheden om beslissingen te nemen die niet volledig in het belang van de VZW zijn. Ook een gebrek aan betrokkenheid leidt tot dezelfde problemen. Leden die betrokken zijn bij de werking en bestuur van de vereniging stellen actief vragen aan het bestuur, doen voorstellen en evalueren het bestuur. Bij een gebrek aan betrokkenheid vervalt deze controlefunctie op het bestuur.
Indien de mensen die de Raad van Bestuur uitmaken tevens de meerderheid van de Algemene Vergadering uitmaken vervalt de controlefunctie die de Algemene Vergadering uitoefent op de Raad van Bestuur. De Algemene Vergadering moet namelijk de begroting, opgesteld door de Raad van Bestuur, goedkeuren40 en kwijting geven aan de bestuurders voor het gevoerde beleid41.
2.1.2.2. Onduidelijkheid over bevoegdheden Dagelijks Bestuur.
A) De wet.
Er kunnen een aantal problemen ontstaan in verband met de bevoegdheden van het dagelijkse bestuur door de vage formulering van artikel 13 bis van de VZW-wet. “Het dagelijks bestuur van de vereniging, alsook de vertegenwoordiging van de vereniging wat dat bestuur aangaat, mogen op de wijze bepaald in de statuten worden
40 Artikel 17 § 1 Wet van 27 juni 1921.
41 Kwijting kan expliciet verleend worden aan de Raad van Bestuur door dit op de agenda van de Algemene Vergadering te plaatsen.
opgedragen aan één of meer personen, al dan niet bestuurder of lid, die ofwel alleen, ofwel gezamenlijk, ofwel als college optreden.”42
Zoals eerder aangehaald is er in de wet geen beschrijving gegeven van wat het dagelijks bestuur is en wat haar verantwoordelijkheden nu zijn. Deze onduidelijkheid kan voor problemen zorgen binnen de werking van de VZW.
B) De rechtspraak.
De rechtspraak43 heeft wel uitspraak gedaan over de bevoegdheden van het dagelijks bestuur, maar dan slechts voor de naamloze vennootschap. De rechtsleer44 raadt aan om deze uitspraak ook toe te passen voor het dagelijks bestuur in de VZW.
Volgen de rechtspraak beschikt het dagelijks bestuur over de mogelijkheid om dagdagelijkse handelingen te stellen binnen de onderneming, handelingen van minder belang of handelingen die vragen om een dringende oplossing waarvoor het niet nodig is de Raad van Bestuur bij elkaar te roepen45.
De handelingen van het dagelijks bestuur van een VZW kunnen in 3 soorten opgesplitst worden:
1.Handelingen nodig voor het dagelijkse leven van de VZW. 2.Handelingen die van gering belang zijn.
3.Handelingen die dringend zijn46.
Naast Coeckelbergh vinden ook Matheï (2005)47 en Xxx Xxxxx en Demeyere (2004)48 de bevoegdheden toegewezen aan het dagelijks bestuur onduidelijk en verwijzen naar de rechtspraak in verband met het dagelijks bestuur in vennootschappen. Ook zij volgen de eerder genoemde indeling van bevoegdheden van het dagelijks bestuur in dagdagelijks, minder belang en dringend.
42 Art. 13bis VZW wet 27 juni 1921
43 Cass., 17 september 1968, A.C., 1969,60 en R.P.S., 1970,197 en Pas., 1969,61;
Cass., 21 februari 2000, X.XX., 2000, 300 en T.R.V., 2000, 283.
44 D. XXX XXXXXX, handboek verenigingen, Kalmthout, Biblo, 2002,186,204
45 Cass., 17 september 1968, Pas., 1969, 61
46 X. XXXXXXXXXXXX, Praktijkboek VZW’s, Antwerpen, 2003, 378
47 X. XXXXXX, De VZW stap voor stap, Xx Xxxxx & Xxxxxxx, Xxxxxxx, 0000, 204-205
48 X. XXXXXXXX en X. XXX XXXXX, abc van de VZW,Wevelgem, 2004, 203
C) Problemen in de praktijk
Het is ook niet altijd duidelijk om vast te stellen wanneer een handeling nu precies van minder belang is of wanneer een handeling nu precies dringend is. Voor de ene VZW kan iets van minder belang zijn terwijl hetzelfde voor een andere VZW wel een belangrijk iets is. Daarom is het van belang dat men op voorhand duidelijk gaat kijken wie welke bevoegdheden zal uitoefenen. Problemen die ontstaan in verband met de bevoegdheden moeten geanalyseerd worden en kunnen dan gebruikt worden om de bevoegdheidsregeling bij te schaven 49.
Een andere optie die men heeft is het achteraf laten bekrachtigen van een besluit van het dagelijks bestuur door de Raad van Bestuur indien men niet zeker is als een bepaalde bevoegdheid wel toebehoort aan het dagelijks bestuur50. Hier kan men zich de vraag stellen of dit wel werkbaar is? Als men steeds bij twijfel een besluit moet laten bekrachtigen door de Raad van Bestuur dan kan men misschien even goed gewoon die beslissing doorschuiven naar de Raad van Bestuur. Of wat als het om een dringende beslissing gaat? We stellen ons de vraag of hier geen duidelijkheid kan komen omtrent welke bevoegdheden aan welk orgaan toebehoren. Eventueel duidelijkere richtlijnen omtrent de nu gebruikte begrippen dagdagelijks, gering belang en dringend kunnen helpen de problemen enigszins op te lossen.
Uit de vragenlijst blijkt dat 25% van de VZW’s die een dagelijks bestuur hebben, bevoegdheden die in principe volgens de rechtspraak bestemd zijn voor het dagelijks bestuur aan de Raad van Bestuur of Algemene Vergadering toewijzen.
2.1.3. Ratio van de vragen en resultaten van de vragenlijst.
Vraag 1 :”Maken werkende leden (leden van de Algemene Vergadering die geen bestuurder zijn) soms gebruik van volgende rechten?”
Ja | Nee | Geen idee | |
Samenroepen Algemene Vergadering | 14% | 82% | 4% |
49 X. XXXXXXXX, X. XXX XXXXX, abc van de VZW,Wevelgem, 2004, 203-204
50 X. XXXXXX, De VZW stap voor stap, De Boeck & Larcier, Brussel,204 ; X. XXXXXXXXXXXX, Praktijkboek VZW’s, Antwerpen, 2003, 205
Punten op de agenda Algemene Vergadering zetten | 36% | 60% | 4% |
Vragen stellen tijdens de Algemene Vergadering | 76% | 20% | 4% |
Recht op informatie (boekhouding,notulen,…) | 51% | 45% | 4% |
Recht op vorderen van ontbinding VZW | 3% | 84% | 13% |
Tabel: Resultaten vraag 1.
Deze eerste vraag die opgenomen is, is de vraag of werkende leden gebruik maken van een bepaald aantal rechten die hun toegewezen zijn door de VZW wet van 27 juni 1921. Kijkend naar de bedoeling van de vraag hebben we voor ons de meest relevante rechten eruit gekozen en opgenomen in de tabel bij de vraag. Door het opnemen van deze vraag toetsen we onrechtstreeks naar de macht van de Raad van Bestuur binnen de VZW en naar de betrokkenheid van de leden.
Zoals uit de tabel hierboven kan afgeleid worden gaan de werkende leden slechts in
36 procent van de gevallen een punt op de agenda van de Algemene Vergadering plaatsen. Opmerkelijk is dat dit een vrij laag percentage is. Punten toevoegen aan de agenda is geen ingewikkelde procedure en toch gebeurt dit relatief weinig. Zeker omdat we verwachtten dat leden van de Algemene Vergadering van een VZW betrokken zouden zijn.
Op de vraag met betrekking tot het vragen stellen tijdens de Algemene Vergadering verwachtten we een hoog percentage. Dit omdat we veronderstellen dat betrokken leden graag op de hoogte zijn van de werking en kritisch zijn ten opzichte van het gevoerde beleid en de goed te keuren begroting. Uit de vragenlijst blijkt dat er in maar liefst 20 procent van de ondervraagde vereniging geen vragen worden gesteld. Hieruit concluderen we dat werkende leden niet altijd even betrokken zijn. Een mogelijke verklaring is dat leden ven de Raad van Bestuur deel uit maken of een meerderheid vormen van de Algemene Vergadering.
Vermits men als werkend lid tijdens de Algemene Vergadering meestemt over bepaalde besluiten of beslissingen is het belangrijk dat men zich goed informeert over de te nemen beslissingen. Dit kan niet alleen door het stellen van vragen op de Algemene Vergadering, maar ook door het opvragen van de boekhouding, notulen… De Algemene Vergadering heeft de taak de begroting of jaarrekening goed te keuren
en kwijting te verlenen aan het Bestuur51. Indien men de documenten die men moet goedkeuren niet kritisch bekijkt, hoe kan men zich er dan van vergewissen dat ze in orde zijn en goedkeuren? Toch blijkt dat in slechts de helft van de ondervraagde VZW’s de leden gebruik maken van hun recht op informatie.
Uit de resultaten van deze vragen blijkt dat in een aantal verenigingen leden niet echt betrokken zijn bij de werking en niet kritisch zijn ten opzicht van het bestuur van de VZW.
Door het stellen van deze vragen poogden we onrechtstreeks ook de macht van de Raad van Bestuur te toetsen. Indien leden immers geen gebruik maken van hun wettelijke rechten om de Algemene Vergadering samen te roepen, punten op de agenda van de Algemene Vergadering te zetten, documenten in te kijken en er vragen over te stellen of in extreme gevallen om de ontbinding van de VZW te vorderen, heeft de Raad van Bestuur een onwenselijke machtspositie.
Zoals we vaststellen kan de Raad van Bestuur in de ondervraagde verenigingen wel degelijk zo’n machtspositie hebben, daar werkende leden in veel verenigingen niet voldoende gebruik maken van hun rechten.
Conclusie.
We kunnen concluderen dat de Raad van Bestuur een aanzienlijke macht heeft binnen de VZW. Naast de wettelijke bevoegdheden blijkt uit het voorgaande dat ze in de praktijk vaak nog machtiger is door onvoldoende betrokkenheid en controle door de leden. Dit geeft nog eens te meer aan dat er nood is aan controle op dit bestuur en een code voor goed bestuur, goed bestuur in die zin dat er bestuurd wordt in belang van alle leden en niet in persoonlijk belang van één of meerdere bestuurders en/of leden.
Een tweede gevolgtrekking uit deze vraag is het feit dat blijkt dat de werkende leden niet echt gebruik maken van de hun toegewezen rechten. Dit houdt in dat ze niet
51 Art. 4 Wet van 27 juni 1921
echt betrokken zijn bij het reilen en zeilen in de vereniging. Ook de betrokkenheid van de werkende leden is een onderzoekspunt dat we willen natrekken.
Vraag 2: “Over een agendapunt op de Algemene Vergadering van uw vereniging…”.
□ …gaat men meestal eerst discussiëren alvorens over te gaan tot stemming
□ …komt het vaak tot zware woordenwisselingen
□ …wordt er bij de stemming vaak door iedereen akkoord gegaan omdat men het bestuur vertrouwd
□ geen idee
□ andere: …
Tabel: Antwoordmogelijkheden vraag 2
Bij 24 procent van alle bevraagde XXX’x gaat men eerst discussiëren alvorens men zal over gaan tot de stemming. Bij ongeveer 68 procent van alle bevraagde VZW’s zal men bij de stemming tijdens de Algemene Vergadering akkoord gaan omdat men het bestuur vertrouwd. Tot slot komt het bij geen enkel van de bevraagde VZW’s tijdens de stemming tot een zware woordwisseling.
70
60
50
40
30
20
10
0
Discussie
Direct akkoord door
geen idee
vertrouwen in bestuur
grafiek: resultaten vraag 2
Uit deze vraag blijkt dat er in bijna 70% van de VZW’s niet gediscussieerd wordt over een agendapunt op de Algemene Vergadering. Dit wil zeggen dat men gewoon akkoord gaat met de genomen voorgelegde beslissing/voorstel van de Raad van Bestuur. Zulk vertrouwen in de Raad van Bestuur kan in sommige gevallen tot een grote machtspositie en eventuele misbruiken leiden.
De resultaten van deze vraag duiden weer op een niet betrokkenheid van de werkende leden. Dit is een teken om richtlijnen op te nemen in de code om de werkende leden te betrekken bij het beleid/de besluitvorming in de vereniging.
Vraag 3: “Hoeveel mensen zitten er in de Raad van Bestuur?”
Vraag 4: “Hoeveel mensen zitten er in de Algemene Vergadering?”
Bij deze vraag kijken we naar de verhouding tussen het aantal mensen in de Raad van Bestuur en de Algemene Vergadering. Hoewel het natuurlijk niet verplicht is (in tegendeel) om de mensen van de Raad van Bestuur op te nemen in de Algemene Vergadering, blijkt uit gesprekken met een aantal verenigingen en een praktijkdeskundige dat zeer frequent de (volledige) Raad van Bestuur ook in de Algemene Vergadering zit, en er in een aantal gevallen zelfs de meerderheid van uitmaakt. Voor het analyseren van de antwoorden van deze vraag zullen wij dus ook deze veronderstelling maken. Daarom dat volgende driedeling nuttig is om de resultaten van deze vragen te behandelen.
1. er zitten evenveel mensen in de Raad van Bestuur als in de Algemene Vergadering
2. de Raad van Bestuur maakt een groot deel uit van de Algemene Vergadering(de helft of meer)
3. de Raad van Bestuur maakt geen groot deel uit van de Algemene Vergadering(minder dan de helft)
In 13 procent van de bevraagde VZW’s zetelde er evenveel mensen in de Raad van Bestuur als in de Algemene Vergadering. Bij 26 procent van de bevraagde VZW’s maakt de Raad van Bestuur een groot deel uitmaakt van de Algemene Vergadering. Tenslotte maakt bij 53 procent de Raad van Bestuur geen groot deel uit van de Algemene Vergadering. 8 procent van de gegevens was onbruikbaar wegens onvolledigheid.
Hoewel we dit niet met zekerheid kunnen vaststellen, daar onze interpretatie gebaseerd is op de veronderstelling dat de Raad van Bestuur in de Algemene Vergadering zit, concluderen we toch dat de controle van de Algemene Vergadering op de Raad van Bestuur zwak is. Zeker als de leden van de Raad van Bestuur de
meerderheid uitmaken van de Algemene Vergadering, controleert de Raad van Bestuur zichzelf. Wat wel met zekerheid gezegd kan worden is dat in 13% van de gevallen de wet overtreden wordt daar er evenveel mensen in de Raad van Bestuur zetelen als in de Algemene Vergadering. Artikel 13 van de VZW-wet bepaalt dat er steeds minder bestuurders moeten zijn dan dat er werkende leden (leden die de Algemene Vergadering mogen bijwonen) zijn52.
Vraag 5: “Wie denkt u dat bevoegd is voor de volgende bevoegdheden…”
In tabel hieronder vindt u enkele bevoegdheden die toebehoren aan een orgaan binnen de VZW. Gelieve aan te duiden wie u denkt dat er in uw vereniging bevoegd is voor:
Raad van Bestuur | Algemene Vergadering | Dagelijks Bestuur | Geen idee | Niet van toepassing | |
Goedkeuring statutenwijziging | 19% | 71% | 4% | 4% | 2% |
Contracten afsluiten met derden | 60% | 3% | 26% | 6% | 5% |
Benoeming dagelijks bestuur | 39% | 41% | 4% | 5% | 11% |
Uitsluiting van een werkend lid | 25% | 61% | 4.5% | 4.5% | 5% |
Kwijting verlenen aan bestuurders | 16% | 60% | 2% | 9% | 13% |
Uitsluiting van Toegetreden Leden | 28% | 49% | 6% | 7% | 10% |
Aankopen van bureauartikelen (papier,pen…) | 36% | 1% | 47% | 6% | 10% |
Goedkeuring begroting | 21% | 67% | 2% | 6% | 4% |
Benoeming bestuurders | 12% | 75% | 4% | 7% | 2% |
Beslissen over toetreding nieuwe werkende leden | 36% | 44% | 9% | 6% | 5% |
Reparatie vernield dak | 28% | 4% | 32% | 6% | 30% |
52 Artikel 13 Wet van 27 juni 1921
door storm | |||||
Opstellen begroting | 58% | 7% | 25% | 4% | 6% |
Beslissen over bezoldiging bestuurders | 14% | 38% | 2% | 6% | 40% |
Tabel: resultaten vraag 5
Bij het bekijken van deze tabel valt op dat voor de belangrijke beslissingen, meestal diegene die jaarlijks terugkomen, de meeste van de bevraagde VZW’s wel op de hoogte zijn van wiens bevoegdheden ze zijn. We bedoelen hier zaken zoals de benoeming van bestuurders, kwijting verlenen aan bestuurders en de goedkeuring van een statutenwijziging.
Tevens valt op dat bij deze vraag een bepaald percentage van de bevraagde VZW’s bevoegdheden die wettelijk toekomen aan de Algemene Vergadering toch toekennen aan andere organen zoals de Raad van Bestuur en het dagelijks bestuur.
Het gaat hier om de hierboven vermelde bevoegdheden goedkeuring statutenwijziging, uitsluiting van een werkend lid, kwijting verlenen aan bestuurders, uitsluiting van toegetreden leden, goedkeuring van de begroting, benoeming van de bestuurders en beslissen over bezoldiging bestuurders.
Hieruit kunnen we ten eerste afleiden dat de wet niet altijd even goed gevolgd wordt en ten tweede dat de Raad van Bestuur in een aantal van de VZW’s toch wel een machtiger orgaan is dan dat het wettelijk zou mogen zijn. Eerder hedden we al vermeld dat vanuit de wettelijke definitie de Raad van Bestuur sowieso een machtig orgaan is.
Met deze vraag hadden we tevens de bedoeling na te gaan of het voor de verenigingen duidelijk is wat nu precies een bevoegdheid voor het dagelijks bestuur is. Als we kijken naar de indeling die de rechtspraak ons meegeeft53 kunnen we stellen dat wanneer een vereniging over een dagelijks bestuur beschikt de
53 zie Deel 2, sectie 1.1
bevoegdheden ‘aankopen van bureauartikelen’ en ‘reparatie vernield dak door storm’ toekomen aan dit orgaan.
Wanneer we dan kijken naar de VZW’s die over een Dagelijks Bestuur beschikken (dit zijn er 79) en naar de bevoegdheden ‘aankopen van bureauartikelen’ en ‘reparatie vernield dak door storm’ stellen we vast dat 1 op 4 of 25 procent van deze groep respondenten deze bevoegdheden toewijst aan een ander orgaan dan het dagelijks bestuur. Uit ons literatuuronderzoek54 blijkt dat wordt aangeraden deze bevoegdheden toe te wijzen aan het Dagelijks Bestuur daar het gaat over handelingen van geringe of dringende aard .
Om onze problematiek van de Raad van Bestuur als machtig orgaan te onderstrepen werpen we specifiek een blik op de bevoegdheid ‘beslissing over toetreding nieuwe werkende leden’. Indien de Raad van Bestuur hierover kan beslissen, bezit ze de mogelijk om enkel personen aan te nemen die achter hun staan en al de rest het lidmaatschap te weigeren. Uit de analyse van de enquêtes blijkt dat in 36 procent van de gevallen de Raad van Bestuur hierover beslissingrecht heeft.
Evenals kunnen we ook opmerken dat bij 14 procent van de bevraagden de Raad van Bestuur over zijn eigen bezoldiging beslist. Dit is misschien geen hoog percentage maar dit is wel een signaal naar ‘good governance’ toe. Ook stellen we vast dat bij 16 procent van de bevraagde VZW’s de bestuurders kwijting verlenen aan zichzelf en voor 21 procent van de bevraagden de bestuurders hun eigen opgestelde begroting goedkeuren. Dit is eveneens geen teken van “goed bestuur”.
Vraag 6: “Vindt u het verschil tussen de bevoegdheden van de Raad van Bestuur en het dagelijks bestuur duidelijk?”
□ ja, het is duidelijk
□ het is min of meer duidelijk
□ het is noch duidelijk, noch onduidelijk
□ het is niet echt duidelijk
□ het is helemaal niet duidelijk / ik ken het niet
Tabel: antwoordmogelijkheden vraag 6
54 zie sectie 2.1.2.2.
45
40
35
30
25
20
15
10
5
0
duidelijk min of meer
duidelijk
noch duidelijk, noch onduidelijk
niet echt duidelijk
helemaal niet duidelijk
grafiek: resultaten vraag 6
In tegenstelling tot wat we verwachtten, is voor 41 procent van de bevraagden het verschil tussen de bevoegdheden van dagelijks bestuur en de Raad van Bestuur duidelijk, voor 19 procent is dit min of meer duidelijk, 16 procent vindt dit noch duidelijk, noch onduidelijk. Echter 18 procent vindt het niet echt duidelijk en tenslotte is er nog 6 procent van de bevraagden die het helemaal niet duidelijk vinden.
Hieruit blijkt dat het voor 60 procent van de bevraagden ongeveer duidelijk is welke bevoegdheden nu precies toekomen aan de Raad van Bestuur en welke aan het dagelijks bestuur. Desalniettemin terugkoppelend naar de vraag hierboven55 stellen we vast dat 1 op 4 verenigingen met een dagelijks bestuur wel eens een bevoegdheid toevertrouwd aan de Raad van Bestuur of Algemene Vergadering terwijl dit eigenlijk de taak van het dagelijks bestuur is.
Uit deze vraag blijkt dat er nogal wat onduidelijkheid is omtrent de bevoegdheden van het Dagelijks Bestuur. We proberen dan ook een aanzet te geven om deze onduidelijkheid op te lossen: dit door de aanpassing van artikel 13bis van de VZW- wet dat bepaalt wat het dagelijks bestuur is, en door een aantal principes op te nemen in een governancecode voor verenigingen.
55 vraag 5
Vraag 7: “Welke van de volgende categorieën zetelen er in de Raad van Bestuur van uw VZW?”.
Ja | Nee | Geen idee | |
Werkende leden | 87% | 6% | 7% |
Specialisten (accountant, jurist) | 13% | 72% | 15% |
Andere rechtspersonen | 7% | 76% | 17% |
Toegetreden leden | 23% | 58% | 19% |
Personeelsleden | 10% | 72% | 18% |
Tabel: resultaten vraag 7
Uit de resultaten van de vraag stellen we vast dat de samenstelling van de leden van de Raad van Bestuur vaak niet divers is. Slechts 13 procent van de verenigingen hebben specialisten in hun Raad van Bestuur. Toegetreden leden en personeelsleden, twee toch belangrijke belangengroepen, maken respectievelijk slechts 23% en 10% van het bestuur uit.
Het tweede principe van de Code Lippens voor goed bestuur behandelt onder andere de samenstelling van de Raad van Bestuur. Men stelt in deze code dat de Raad van Bestuur best divers en complementair inzake bekwaamheden, ervaring en kennis is samengesteld56.
We stellen dus vast dat de Raad van Bestuur vaak niet divers is en dus kan dit een punt zijn voor de Code van goed bestuur voor verenigingen.
2.1.4. Conclusie.
Op het gebied van betrokkenheid van de leden van de vereniging zien we dat in een groot aantal VZW’s de leden geen gebruik maken van hun rechten die ze hebben, dat men vertrouwt in de Raad van Bestuur en bij het nemen van beslissingen tijdens de Algemene Vergadering deze laatste vaak blindelings volgt. We stellen vast dat enkele richtlijnen om de werkende leden te betrekken bij het beleid van de VZW hier nuttig kunnen zijn.
56 COMMISSIE CORPORATE GOVERNANCE, Belgische corporate governance code,
2004, 14
Daarnaast komt uit diverse vragen hierboven naar voren dat de Raad van Bestuur van de VZW wel degelijk een orgaan is met een aanzienlijke macht binnen de vereniging.
Er is dus wel degelijk nood aan controle op het bestuur. Hieraan zal dan ook de nodige aandacht besteed worden bij het opstellen van een Code voor goed bestuur voor verenigingen.
Naast de betrokkenheid van werkende leden en de macht van de Raad van Bestuur zijn er nog andere problemen waarvoor oplossingen moeten worden gezocht. We hebben o.a. opgemerkt dat de samenstelling van de Raad van Bestuur bij vele VZW’s te eenzijdig is, dat in bepaalde VZW’s bestuurders hun eigen bezoldiging regelen, kwijting verlenen aan zichzelf, hun eigen begroting goedkeuren.
We trachten een aanzet tot oplossing te geven voor deze problemen door een aantal richtlijnen te formuleren in een Code voor goed bestuur voor verenigingen.
Tot slot kunnen we uit de vragen ook afleiden dat er een nood is naar verduidelijking van de bevoegheden van het dagelijks bestuur. Hier stellen we een eventuele wetswijziging voor, meer hierover verder57.
2.1.5. Bestuur bij de Feitelijke Vereniging.
Over het bestuur in Feitelijke Verenigingen is, in tegenstelling tot de wettelijke regeling van de VZW, niets wettelijk bepaald. Een Feitelijke Vereniging moet thans ook bestuurd worden. Vaak gebeurt dit door een aantal individuen en niet door organen zoals bij de VZW. Zoals uit onze vragenlijst blijkt wordt het bestuur in een Feitelijke Vereniging meestal uitgemaakt door volgende functies:
-Voorzitter
-Secretaris
-Penningmeester
57 Zie Deel 4: De lege ferenda
In 77%58 van de Feitelijke Verenigingen die ondervraagd werden bestonden deze drie functies en werden ze door verschillende personen uitgeoefend. Dit percentage duidt enkel op de verenigingen die effectief de termen “voorzitter”, “secretaris” en “penningmeester” gebruiken. Binnen jeugdverenigingen bestaan gelijkaardige functies, maar deze worden er anders genoemd.
De sector waarin de vereniging actief is bepaalt mede de functies van het bestuur. Specifieke functies voor bepaalde categorieën zijn59:
Jeugdbewegingen: hoofdleider met daarbij een aantal leiders die een specifieke bevoegdheid toebedeeld krijgen zoals de kasleider, de tentenleider, de verslagleider,…
Sportverenigingen: kennen, naast de functies van voorzitter, penningmeester en secretaris vaak een materiaalmeester, sportverantwoordelijke en trainer/bestuurder.
Cultuur en sociale verenigingen: deze vertonen vaak het klassieke beeld van een voorzitter, een penningmeester en een secretaris, eventueel aangevuld met een postmeester, webbeheerder…
3. Ontbinding.
Een vereniging kan haar activiteiten stopzetten en ontbonden worden. In volgende sectie wordt besproken hoe een VZW ontbonden kan worden en wat er bij de vereffening met het netto-actief moet gebeuren. We bespreken wat er wettelijk bepaald is en welke problemen er kunnen ontstaan. Tevens behandelen we de ontbinding van de Feitelijke Vereniging. Daarna bekijken we de resultaten van onze vragenlijst en stellen uiteindelijk onze conclusies op.
3.1. Theoretische analyse VZW.
58 128 Feitelijke Verenigingen van de 166.
59 Volgens de gegevens van onze vragenlijst.
3.1.1. De ontbinding en vereffening.
De VZW kan op drie manieren ontbonden worden.
1: De Vrijwillige ontbinding.
De vereniging kan zelf beslissen de VZW te ontbinden door een besluit van de Algemene Vergadering60. Dit kan geldig gebeuren indien 2/3 van de leden aanwezig is én met een 4/5 meerderheid van de stemmen61.
2: De gerechtelijke ontbinding.
De VZW-wet somt vijf situaties op waarin de gerechtelijke ontbinding mogelijk is. Dit kan als de VZW:
1.niet in staat is haar verbintenissen na te komen;
2.haar vermogen of inkomsten aanwendt voor een ander doel dat die waarvoor ze opgericht is;
3.handelt in ernstige strijd met de statuten, de wet of de openbare orde; 4.gedurende drie opeenvolgende boekjaren haar jaarrekening niet heeft neergelegd;
5.minder dan drie leden telt62.
Deze gerechtelijke ontbinding kan gevorderd worden door een lid, een belanghebbende of door het openbaar ministerie63. Het is de rechtbank van eerste aanleg van het arrondissement waar de VZW haar zetel heeft die de zaak zal behandelen en de ontbinding kan uitspreken. Ze heeft naast het uitspreken van de ontbinding en het aanstellen van één of meer vereffenaars ook de mogelijkheid om:
-de VZW een termijn op te leggen waarin ze zich kan reguleren;
-een handeling nietig te verklaren;
60 Artikel 20 Wet van 27 juni 1921
61 Artikel 8 Wet van 27 juni 1921
62 Artikel 18 Wet van 27 juni 1921
63 Artikel 18 Wet van 27 juni 1921
-een schadevergoeding op te leggen;
-vast te stellen dat er geen probleem meer is64.
0.Xx ontbinding van rechtswege.
De ontbinding van rechtswege gebeurt automatisch en vindt plaats in alle gevallen die in de statuten werden voorzien65. Bijvoorbeeld: een VZW die voor een bepaalde termijn werd opgericht, wordt van rechtswege ontbonden als deze termijn verstreken is.
3.1.2. De nietigheid.
De nietigheid van de VZW kan door iedere belanghebbende gevraagd worden. Een VZW kan volgens de wet in drie gevallen nietig verklaard worden en zo van rechtswege ontbonden worden. De ontbinding van rechtswege is mogelijk:
-wanneer de naam, adres van de zetel of het gerechtelijk arrondissement waar de VZW haar zetel heeft, niet vermeld wordt in de statuten;
-wanneer in de statuten geen precieze omschrijving gegeven is van het doel of de doeleinden waarvoor de VZW is opgericht;
-wanneer het belangenloze doel dat in de statuten is opgenomen in strijd is met de wet of de openbare orde66.
3.1.3. De Vereffening.
Nadat besloten werd de VZW te ontbinden, moet men overgaan tot de vereffening. Dit houdt in dat men moet nagaan of er een netto-actief is. Indien dit zo is, moet met er een bestemming aan geven. In deze sectie behandelen we achtereenvolgens:
-wat het netto-actief is;
-de theoretische bestemming van het netto-actief;
-de mogelijke bestemmingen van het netto-actief.
64 X. XXXXXX, De VZW stap voor stap, Xx Xxxxx & Xxxxxxx, Xxxxxxx, 0000, 430.
65 X. XXXXXX, De VZW stap voor stap, Xx Xxxxx & Xxxxxxx, Xxxxxxx, 0000, 431.
66 Artikel 3 bis Wet van 21 juni 1927.
A. Het netto-actief.
Het netto-actief is datgene wat er overblijft aan bezittingen en rechten in de VZW na aanzuivering van het passief67. Het netto-actief bestaat dus mogelijk niet alleen uit financiële middelen maar kan ook bestaan uit materialen en clublokalen. Het netto- actief kan slechts worden aangewend nadat alle schulden werden betaald68.
B. Theoretische bestemming van het netto-actief.
In dit deel bespreken we welke bestemmingen de wet voorziet en welke filosofie achter deze bepalingen schuilt.
Over de bestemming van het netto-actief zegt het de VZW-wet het volgende: “Deze bestemming kan geen andere zijn dan die bepaald in de statuten of, bij ontstentenis van enige statutaire bepalingen daaromtrent, besloten door de Algemene Vergadering die de vereffenaars bijeenroepen. Bij ontstentenis van een bepaling in de statuten en een besluit van de Algemene Vergadering geven de vereffenaars aan het actief een bestemming die zoveel mogelijk overeenkomt met het doel waarvoor de vereniging is opgericht ”69.
Naast het feit dat het netto-actief enkel kan worden aangewend voor een belangeloos doel moet de bestemming zoveel mogelijk overeenkomen met het doel waarvoor de vereniging is opgericht70. Met dat doel wordt het statutaire doel van de VZW bedoeld. Normaal gezien neemt men de bestemming van het netto-actief op in de statuten zoals hierboven vermeld. Wanneer dit echter niet is opgenomen in de statuten zal deze taak toekomen aan de Algemene Vergadering wanneer er beslist is om tot de ontbinding van de VZW over te gaan. In dit geval zal er door de Algemene Vergadering bij gewone meerderheid kunnen worden beslist over de bestemming. Wanneer ook de Algemene Vergadering de bestemming niet heeft bepaald zal er een
67 X. XXXXXX, De VZW stap voor stap, Xx Xxxxx & Xxxxxxx, Xxxxxxx, 0000, 416.
68 Artikel 24 Wet van 27 juni 1921
69 Artikel 19 lid twee Wet van 27 juni 1921.
70 X. XXXXX et al., VZW en stichting, Brugge, Die Keure, 2005, 448; X. XXXXXXXXXXXX, Praktijkboek VZW’s, Antwerpen, 2003, 651-652; D. XXX XXXXXX, handboek verenigingen,Kalmthout,Biblo,2002, 290-293
vereffenaar worden ingeroepen. Deze zal dan beslissen wat er met het netto-actief zal gebeuren71.
Met deze regeling poogt de wetgever te verzekeren dat middelen die gebruikt werden binnen het verenigingsleven ook binnen dit verenigingsleven blijven. We vinden dat het inderdaad belangrijk is dat middelen die voor maatschappelijke belangeloze maar belangrijke doelen worden ingezet ook inzetbaar blijven voor het realiseren van die doelen. Het is niet omdat een vereniging haar activiteiten stopt en verdwijnt, dat dan de middelen, die verzameld werden voor het realiseren van deze doelen, ook verdwijnen uit het verenigingsleven. In tegendeel: het schenken van deze middelen aan een andere vereniging met een gelijkaardig doel is inderdaad de meest correcte oplossing.
Veel middelen van verenigingen worden verkregen door subsidies en activiteiten in te richten die mensen steunen omwille van het maatschappelijke belangeloos doel. Mensen kopen wafels van jeugdvereniging omdat ze de jeugdwerking willen steunen. Ook de subsidies die de verschillende overheden geven, hebben als doel het algemene verenigingsleven en het uitoefenen van activiteiten te ondersteunen. We beschouwen deze subsidies dan ook eerder als ondersteuning van het verenigingsleven en niet als specifieke steun voor die bepaalde vereniging die de activiteiten uitoefent.
Het is in dat opzicht dat we denken dat de middelen zoveel mogelijk binnen het verenigingsleven gehouden moeten worden en dat ze niet onder de leden verdeeld mogen worden. Wat ons wel logisch lijkt is dat leden de middelen die ze ooit hebben ingebracht in de VZW kunnen terugkrijgen. Dit is ook mogelijk, indien de statuten het voorzien72.
Over het uitkeren van het netto-actief aan leden zijn een aantal auteurs verschillende meningen toegedaan. Tot voor de wetswijziging van 2002 vond een deel van de rechtsleer, die zich steunde op de voorbereidende werken op de wet van 27 juni 1921, dat de werkende leden het netto-actief bij de ontbinding onder zich konden
71 X. XXXXXX, de VZW stap voor stap, Brussel, De Boeck & Xxxxxxx, 0000, 418
72 X. XXXXXX, de VZW stap voor stap, Brussel, De Boeck & Xxxxxxx, 0000, 418
verdelen. Een andere groep vond dan weer dat dit enkel kon gaan over goederen die men ooit had ingebracht73.
Deze onduidelijkheid werd voor een groot deel het hoofd ingedrukt door de invoering van de wetswijziging van 2 mei 2002. Vanaf toen kan bij de ontbinding het netto- actief enkel aangewend worden voor een belangeloze doelstelling en deze bestemming moet men ook opnemen in de statuten74. Men kan nu slechts het netto- actief uitkeren aan een lid als het lid een VZW is met een gelijkaardige statutaire doelstelling. Uitkeren aan een vennootschap kan enkel indien het gaat om een vennootschap met sociaal oogmerk zonder winstoogmerk75.
C. Mogelijke bestemmingen van het netto-actief.
In deze sectie bespreken we een aantal mogelijke bestemmingen die aan het netto- actief van een ontbonden VZW gegeven kunnen worden en of deze verschillende mogelijkheden wettelijk zijn. We onderscheiden volgende mogelijke bestemmingen:
1) Natuurlijke personen.
In principe kan aan een natuurlijk persoon het netto-actief van een ontbonden VZW niet geschonken worden, daar er gekozen moet worden het netto-actief te schenken aan een belangeloos doel. “Is er na de liquidatie nog een batig saldo dan dient dit te worden bestemd voor een gelijkaardig, minstens gelijklopend belangeloos doel welk in de statuten is bepaald. Dit principe betekent dat in feite enkel een andere VZW, VSO of stichting de begunstigde van het saldo kan zijn”76.
Een natuurlijk persoon lijkt dus niet in aanmerking te komen als begunstigde van het netto-actief. Toch stellen we ons de vraag of men in sommige gevallen een natuurlijk persoon niet kan beschouwen als een belangeloos doel. Laat ons bij wijze van voorbeeld een vereniging beschouwen die zich inzet voor mindervaliden. Als deze
73 D. XXX XXXXXX, handboek verenigingen, Kalmthout, biblo, 2002, 289-290
X. XXXXXXXXXXXX, Praktijkboek VZW’s, Antwerpen, 2003, 651
74 Art. 2 punt 9 VZW wet 27 juni 1921
75 X. XXXXXXXXXXXX, Praktijkboek VZW’s, Antwerpen, 2003, 651-652
76 W. DEWEPPE, De Feitelijke Vereniging en de vereniging zonder winstoogmerk in kort bestek, Lokeren, 2005, 17, gepubliceerd op xxx.xxxxxxxxxxxxxxxxxx.xx
haar activiteiten stopzet, kan men deze mindervalide personen dan niet beschouwen als een belangeloos doel en kan met het netto-actief dan niet aan hen uitkeren?
Een vereniging van natuurlijke personen, zoals de Feitelijke Vereniging beschouwd kan worden, kan wel een bestemming zijn voor het netto-actief77 . Het is dus wel mogelijk om aan een Feitelijke Vereniging het netto-actief uit te keren, mits deze vereniging wel aan de nodige eisen die de wetgever stelt voldoet. Dit houdt in dat de Feitelijke Vereniging, net zoals een VZW, een belangeloos doel moet hebben.
2) Rechtspersonen.
Het is mogelijk om het netto-actief uit te keren aan twee rechtspersonen: een andere VZW enerzijds en een vennootschap met sociaal oogmerk anderzijds78. Men moet hier wel rekening houden met het feit dat de wet bepaalt dat het actief een bestemming moet krijgen die zoveel mogelijk overeenkomt met het doel van de vereniging die ontbonden werd79.
3) Goed doel.
Indien de statuten het bepalen lijkt het ons ook mogelijk dat het netto-actief geschonken wordt aan een goed doel, vermits artikel 2 van de VZW-wet stelt dat de bestemming een “belangeloos doel” moet zijn.
4) Terugname inbreng.
Xxx een lid zijn inbreng terugvorderen? In de VZW-wet is hier niets over bepaald. Toch hebben zowel werkende als toegetreden leden recht op terugbetaling van hun inbreng. Dit moet weliswaar in de statuten voorzien zijn80.
5) Verdelen onder leden.
77 X. XXXXXXXXX, De VZW naar huidig en komend recht: referatenbundel van de studiedag van 17 maart 2000", Jura Xxxxxxxx , Xxxxxx, 0000, 79
78 X. XXXXXXXXXXXX, Praktijkboek VZW’s, Antwerpen, 2003, 651-652
79 Artikel 19 Wet van 27 juni 1921.
80 X. XXXXXX, de VZW stap voor stap, Brussel, De Boeck & Xxxxxxx, 0000, 418
Het verdelen van het overgebleven actief onder de leden is niet toegestaan. Het is namelijk in geen geval de bedoeling dat het actief zijn in een Vereniging Zonder Winstoogmerk tot vermogensvoordelen zal leiden voor leden. Netto-actief uitkeren aan leden van de VZW kan gezien worden als het uitkeren van winst aan leden, en dit is verboden.
In Nederland daarentegen is dit niet zo. In tegenstelling tot België wordt de uitkering van een batig saldo aan de leden van de Stichting of vereniging, te vergelijking met de Belgische VZW, niet gezien als winstuitkering aan de leden81. Een Nederlandse Stichting heeft wel de keuze om het netto-actief (batige saldo) aan de leden uit te keren.
“De statuten moeten de bestemming van het batig saldo aangeven of anders de wijze waarop alsnog een bestemming aan het batig saldo kan worden gegeven… Bepalen de statuten echter niets omtrent de bestemming van het batig saldo, dan komt dit toe aan de leden (2.23b lid 1 BW)”82. De leden zijn dus wettelijk de gerechtigden van het batig saldo, indien er statutair niets voorzien is83.
3.2. Ontbinding van de Feitelijke Vereniging.
Zoals bij de VZW gaat het niet op om bij de ontbinding het netto-actief onder de leden te verdelen. “Het gaat immers niet op om de activiteiten met winstoogmerk onder de mantel van een vereniging te voeren, en enkel te ontsnappen aan de regels van de maatschap omdat de winsten niet onmiddellijk worden uitgekeerd maar opgepot worden tot aan de ontbinding”84. Indien men dus wilt uitkeren aan de leden, zal men de vereniging moeten herkwalificeren tot een maatschap.
Wat kan er dan wel gebeuren?
81 X.X. XXXXXX, De vereniging in de praktijk, Deventer, Kluwer, 2007, 579
82 X.X. XXXXXX, De vereniging in de praktijk, Deventer, Kluwer, 2007, 579
83 P.L. XXXX en T.J. XXX XXX XXXXX, Van vereniging en stichting, coöperatie en onderlinge waarborgmaatschappij, Deventer, Gouda Quint, 2002, 285.
84. VANANROYE, De VZW naar huidig en komend recht: referatenbundel van de studiedag van 17 maart 2000", Jura Xxxxxxxx , Xxxxxx, 0000, 79
Drie hypotheses85:
1) De statuten voorzien dat de goederen worden bestemd voor een belangeloos doel. Deze bestemming in de statuten is tegenwerpelijk aan leden en derden. Indien dit niet in de statuten bepaald werd, kunnen de leden deze bepaling in het ontbindingsbesluit zetten.
2) Indien er niets bepaald is in de statuten, kan worden geargumenteerd dat gezien de aard van de verenigingsovereenkomst de billijkheid en het gebruik meebrengen dat de onverdeelde goederen bij ontbinding niet worden verdeeld maar bestemd zijn voor een gelijkaardig doel. Dit principe staat in art. 1135 B.W.
:”Overeenkomsten verbinden niet alleen tot hetgeen daarin bepaald is, maar ook tot alle gevolgen die door de billijkheid, het gebruik of de wet aan de verbintenis, volgens de aard ervan, worden toegekend”.
3) De leden komen expliciet overeen dat de goederen of het netto-actief onder elkaar worden verdeeld. Dan moet, zoals hoger vermeld, de samenwerkingsvorm geherkwalificeerd worden tot een maatschap.
De eerste hypothese lijkt de meest voorkomende en aanvaardbare, daar ze aansluit met de bepalingen die van toepassing zijn op de VZW. De VZW is, zoals de Feitelijke Vereniging, een vereniging zonder winstoogmerk. Het lijkt ons dan ook dat de bepalingen in verband met de bestemming van het netto-actief bij de VZW ook gevolgd moeten worden door de Feitelijke Verenigingen.
3.3. Mogelijke problemen en misbruiken.
In principe heeft men nog altijd een redelijk grote vrijheid in verband met het toekennen van het netto-actief naast het feit dat men moet rekening houden dat men het toewijst aan een belangeloze doelstelling en dat het moet liggen in het verlengde van het doel van de ontbonden VZW86.
Vermits er wettelijk niet bepaald is hoe de ontbinding en vereffening van de Feitelijke Vereniging moet verlopen, kan dit tot problemen leiden. Men zou een constructie
85 VANANROYE, De VZW naar huidig en komend recht: referatenbundel van de studiedag van 17 maart 2000", Jura Xxxxxxxx , Xxxxxx, 0000, 104-105
86 X. XXXXX et al., VZW en stichting, Brugge, Die Keure, 2005, 449
kunnen opzetten waarbij men de huidige VZW ontbindt, het netto-actief schenkt aan een nieuwe Feitelijke Vereniging en vervolgens ook deze ontbindt. Bij de vereffening van de Feitelijke Vereniging zou men de goederen vervolgens kunnen verdelen.
Over de wettelijkheid van deze constructies bestaan twee visies. De eerste visie stelt dat elke deelgenoot, dus elk lid van de Feitelijke Vereniging op het moment van de ontbinding, volgens art. 815 B.W. de verdeling van de onverdeelde goederen kan vorderen om zo een kavel in volle eigendom te verkrijgen87. Daarbij is het goed mogelijk dat de kavel groter is dan de bijdrage die het lid heeft gestort door opbrengsten van activiteiten of bijdragen van leden die de vereniging al verlaten hebben88.
Een andere visie stelt dat het ontbreken van winstoogmerk bij de Feitelijke Vereniging er toe leidt dat de goederen van de ontbonden vereniging niet onder de leden kunnen worden verdeeld en dat ze, zoals bij de VZW, aan een gelijkaardig belangeloos doel geschonken moeten worden. De verdeling van goederen onder de leden is strikt genomen niet verboden, maar leidt wel tot de herkwalificatie van de vereniging in een maatschap89.
3.4. Ratio van de vragen en resultaten vragenlijst.
Vraag 1. “Als uw vereniging ontbonden wordt, moet er een bestemming gegeven worden aan de bestanddelen (materiaal en geld…). Wat vindt u dat er met het geld moet gebeuren?”
□ het geld moet worden uitgekeerd aan de leden,
□ het geld moet geschonken worden aan een goed doel
□ het geld moet worden gegeven worden aan een andere vereniging
□ andere: …
Tabel: antwoordmogelijkheden vraag 1
87 X. XXXXXXXXX, De VZW naar huidig en komend recht: referatenbundel van de studiedag van 17 maart 2000", Jura Xxxxxxxx , Xxxxxx, 0000, 103
88 X. XXXXXXXXX, De VZW naar huidig en komend recht: referatenbundel van de studiedag van 17 maart 2000", Jura Xxxxxxxx , Xxxxxx, 0000, 103-104
89 X. XXXXXXXXX, De VZW naar huidig en komend recht: referatenbundel van de studiedag van 17 maart 2000", Jura Xxxxxxxx , Xxxxxx, 0000, 104
Met deze vraag gaan we na wat mensen in een verenging, zowel VZW al Feitelijke Vereniging zouden willen doen met het netto-actief bij de ontbinding. Zoals hierboven al uiteengezet, moet het netto-actief gegeven worden aan een andere verenging met een gelijkaardig doel of een aan een goed doel. We analyseren bij deze vraag dus ook of de ratio legis overeenkomt met wat er bij de mensen leeft.
Vooraleerst zullen we kijken naar de antwoorden van de VZW’s op deze vraag, waarna we de antwoorden van de Feitelijke Verenigingen onder de loep nemen.
VZW’s.
Voor de VZW’s zou 14 procent van de bevraagden graag de bestanddelen die er overblijven na ontbinding uitkeren aan de leden, 28 procent geeft de voorkeur aan bestemming aan een goed doel, 39 procent vindt dat de bestanddelen aan een andere vereniging moet geschonken worden, 13 procent zou er nog iets anders mee doen en tenslotte is er nog 6 procent die niet geantwoord heeft op deze vraag.
40
35
30
25
20
15
10
5
0
Leden Goed Doel
Andere Vereniging
Xxxxxx Xxxx Xxxxxxxxxx
grafiek: resultaten vraag 1 VZW’s
Uit de resultaten blijkt dat het merendeel van de ondervraagde VZW’s het netto- actief bij ontbinding wenst te schenken aan een andere vereniging of aan een goed doel.
Feitelijke Verenigingen.
Voor de Feitelijke Verenigingen liggen de resultaten iets anders. Hier gaf 19 procent van de bevraagden aan de bestanddelen te willen uitkeren aan de leden bij
ontbinding, 34 procent zou de bestanddelen aan een goed doel willen schenken, 20 procent zou het aan een andere vereniging geven, 22 procent zou er nog iets anders mee willen doen en tenslotte is er nog 5 procent van de bevraagden die de vraag niet beantwoord hebben.
35
30
25
20
15
10
5
0
Leden Goed Doel Andere
Vereniging
Xxxxxx Xxxx Xxxxxxxxxx
grafiek: resultaten vraag 1 Feitelijke Verenigingen
Ook hier kan kort besloten worden dat de meerderheid van de ondervraagde Feitelijke Verenigingen wenst zijn netto-actief bij ontbinding te schenken aan een andere vereniging of een goed doel. Toch wensen meer Feitelijke Verenigingen hun netto-actief te schenken aan hun leden. Een mogelijke verklaring zou het feit kunnen zijn dat de VZW-wet expliciet bepaalt wat de bestemming van het netto-actief bij ontbinding moet zijn90, terwijl dit voor de Feitelijke Verenigingen niet uitdrukkelijk bepaald is.
Vraag 2. “Wat is er in uw vereniging bepaalt i.v.m. de bestemming van de bestanddelen indien de vereniging ontbonden wordt?”
□ deze zullen toekomen aan een andere VZW met hetzelfde doel
□ deze zullen toekomen aan een Feitelijke Vereniging met het zelfde doel
□ deze zullen toekomen aan de leden
□ deze zullen toekomen aan de werkende leden
□ deze zullen toekomen aan de Raad van Bestuur
□ de bestemming is nog niet bepaald
tabel: antwoordmogelijkheden VZW
□ deze zullen toekomen aan een VZW met hetzelfde doel
□ deze zullen toekomen aan een Feitelijke Vereniging met het zelfde doel
□ deze zullen toekomen aan de leden
Wat is er in uw vereniging bepaald i..v.m. de bestemming van de bestanddelen indien de vereniging ontbonden wordt?
90 Artikel 2 Wet van 27 juni 1921.
□ deze zullen toekomen aan een goed doel
□ de bestemming is nog niet bepaald
□ andere: …
Tabel: antwoordmogelijkheden Feitelijke Vereniging.
Zojuist hebben we bij vraag 1 bekeken wat men zou willen doen met de bestemming van de bestanddelen indien de vereniging ontbonden zou worden, nu gaan we kijken naar wat er in de vereniging bepaald is in verband met de bestemming van de bestanddelen bij de ontbinding.
We zullen allereerste de antwoorden van de VZW’s bekijken, eropvolgend bekijken we de antwoorden van de Feitelijke Verenigingen.
VZW’s.
Bij de VZW’s heeft men bij 47 procent van de bevraagden beslist om de bestanddelen bij ontbinding aan een andere VZW met hetzelfde doel te schenken, 12 procent van de bevraagden zal het netto-actief aan een Feitelijke Vereniging met hetzelfde doel schenken, 4 procent zal het schenken aan zijn leden, bij 23 procent is de bestemming nog niet bepaald, 10 procent gaat er iets anders mee doen en 4 procent heeft de vraag niet beantwoord.
50
45
40
35
30
25
20
15
10
5
0
Leden VZW Feitelijke
Nog niet
Xxxxxx Xxxx
grafiek: resultaten vraag 2 VZW’s
Vereniging bepaald
beantwoord
Hier besluiten we dat de meeste VZW’s bepaald hebben hun netto-actief bij ontbinding te schenken aan een andere VZW met eenzelfde doel. Opmerkelijk is dat 1 op 5 VZW’s de bestemming nog niet bepaald heeft, terwijl met dit verplicht in de statuten moet opnemen.
Feitelijke Vereniging.
Als we naar de Feitelijke Verenigingen gaan kijken liggen de resultaten anders, hier heeft slechts 6 procent van de bevraagden gekozen om het netto-actief toe te kennen aan een VZW met een gelijkaardig doel, 10 procent schenkt het aan een Feitelijke Vereniging met hetzelfde doel, 8 procent gaat het aan zijn leden schenken,
10 procent gaat het aan een goed doel schenken, maarliefst 46 procent heeft de bestemming van het netto-actief nog niet bepaald, 13 procent doet er iets anders mee en tenslotte heeft 7 procent de vraag niet beantwoord.
50
45
40
35
30
25
20
15
10
5
0
Leden VZW FV Nog niet Anders Goed Doel Niet
bepaald Beantwoord
grafiek: resultaten vraag 2 Feitelijke Verenigingen
In tegenstelling tot de VZW’s hebben de meeste Feitelijke Verenigingen de bestemming van het netto-actief nog niet op voorhand bepaald.
3.5. Conclusies.
Zoals hierboven al vermeld kan wettelijk gezien de bestemming van het netto-actief enkel toekomen aan een belangeloos doel en zou de bestemming zoveel mogelijk moeten overeenkomen met het doel waarvoor men de VZW oprichtte. Wanneer we polsen naar wat men wenst dat met de bestemming van het netto-actief gebeurd stemt de wil van de leden van de bevraagde VZW’s overeen met de wil van de wet. In die zin dat slechts een minderheid aangaf de bestanddelen na ontbinding te willen uitkeren aan de leden. De overgrote meerderheid geeft aan het netto-actief te willen geven aan een andere vereniging met gelijkaardig doel of aan een goed doel. Men richt met andere woorden dus ook in de meeste gevallen een VZW op om een bepaalde maatschappelijk doel te realiseren en niet om daar achteraf bij een eventuele ontbinding voor vergoed te worden.
Ook bij de bevraagde Feitelijke Verenigingen is het overgrote deel van mening dat men de bestanddelen bij ontbinding moet schenken aan een goed doel of aan een
andere vereniging. Ook hier heeft slecht een minderheid de behoefte om uit te keren aan de leden bij ontbinding.
Wanneer we vervolgens nagaan wat men bepaald heeft in de vereniging te gaan doen met de bestanddelen na ontbinding stellen we vast dat de meeste bevraagde VZW’s bepaald hebben om de bestanddelen bij ontbinding aan een andere VZW met hetzelfde doel te schenken. Het valt tevens ook op dat 1 op 5 van de bevraagde VZW’s de bestemming van het netto-actief nog niet bepaald heeft terwijl de VZW-wet verplicht aangeeft de bestemming van bestanddelen bij ontbinding op voorhand te bepalen in de statuten91. Een mogelijke verklaring hiervoor is het feit dat de VZW-wet de mogelijkheid voorziet om in geval van ontstentenis van een bestemming de Algemene Vergadering de bestemming te laten bepalen92.
In tegenstelling tot de resultaten van de VZW’s hebben vele van de Feitelijke Verenigingen de bestemming nog niet bepaald. Deze conclusie is logisch vermits men in de VZW-wet verplicht aangeeft de bestemming van bestanddelen bij ontbinding op te nemen in de statuten93. Deze verplichting geldt niet voor de Feitelijke Vereniging.
Zit er enige logica achter de verplichting voor de VZW om de bestemming van het netto-actief bij ontbinding op voorhand te bepalen? Stel men bepaald in de statuten het netto-actief te schenken aan een fonds. Wat als dit fonds bij de effectieve ontbinding van de VZW niet meer bestaat? Misschien is het alternatief, beslissen over bestemming door Algemene Vergadering wanneer de effectieve ontbinding zich voordoet, een betere optie.
In tegenstelling tot onze verwachting leeft bij de meeste verenigingen niet de wens om het netto-actief bij ontbinding aan de leden te schenken. Dit in tegenstelling tot het belang dat wij dachten dat deze problematiek zou hebben.
4 Aansprakelijkheid.
91 Artikel 2 Wet van 27 juni 1921
92 Artikel 22 Wet van 27 juni 1921
93 Artikel 2 Wet van 27 juni 1921
In deze sectie bespreken we de aansprakelijkheid bij de VZW. Een belangrijk voordeel en reden om voor de VZW-structuur te kiezen is de beperking van de persoonlijke aansprakelijkheid.
4.1. Theoretische analyse.
4.1.1. De aansprakelijkheid bij de VZW.
Een VZW heeft volkomen rechtspersoonlijkheid. Dit wilt zeggen dat deze via haar organen kan deelnemen aan het rechtsverkeer alsof het een mens van vlees en bloed is. Door die volkomen rechtspersoonlijkheid creëert men een figuurlijke muur tussen enerzijds de leden en bestuurders van de VZW en anderzijds de buitenwereld. Door deze ‘muur’ kunnen gedupeerde buitenstaanders zich enkel wenden tot het vermogen van de VZW en niet tot het vermogen van de leden of bestuurders van de VZW.
Deze volkomen rechtspersoonlijkheid is uitgebreider dan de onvolkomen rechtspersoonlijkheid. Zoals gesteld kunnen schuldeisers van de VZW niet aan het vermogen van de werkende leden en bestuurders, en kunnen de persoonlijke schuldeisers van de leden en bestuurders niet aan het vermogen van de VZW (volkomen rechtspersoonlijkheid)94. Dit is ook de regeling bij de BVBA en NV (zie figuur 9).
Bij onvolkomen rechtspersoonlijkheid is de vennootschap beschermd tegen de persoonlijke schuldeisers van de vennoten, maar zijn de vennoten niet beschermd tegen de schuldeisers van de vennootschap 95(zie figuur 9).
De algemene regel is dus dat de VZW aansprakelijk is voor de tekortkomingen van haar leden of bestuurders. Maar dit wil niet zeggen dat bestuurders en leden geen enkel risico lopen om aansprakelijk gesteld te worden. Via allerhande uitzonderingen op de algemene regel kunnen leden en bestuurders persoonlijk aansprakelijk gesteld worden. Dit zijn de zogenaamde ‘gaten’ in de eerder aangehaalde ‘muur’96.
94 G.L. BALLON et al, Handels- en vennootschapsrecht, Xxxxxx, Xxxxxxxx, 0000, 237- 238
95 G.L. BALLON et al, Handels- en vennootschapsrecht, Xxxxxx, Xxxxxxxx, 0000, 225
96 X. XXXXXX, de VZW stap voor stap, Brussel, De Boeck & Larcier, 2005, 365-372
Figuur 9: Volkomen en onvolkomen rechtspersoonlijkheid:
Volkomen rechtspersoonlijkheid Onvolkomen rechtspersoonlijkheid
Bron: Eigen verwerking
4.1.1.1. De aansprakelijkheid voor de leden van de VZW.
Volgens artikel 14 van de VZW wet zijn de leden niet persoonlijk aansprakelijk voor fouten die zij maken in hoedanigheid van de vereniging97. Verder vermeldt artikel 2bis van de VZW wet nog dat men als lid geen enkele persoonlijke verplichting aangaat inzake verbintenissen aangaande de VZW. Maar er zijn dus enkel uitzonderingen waardoor men als lid toch persoonlijk aansprakelijk gesteld kan worden.
A) Aansprakelijkheid voor handelingen vóór oprichting van de VZW.
Een eerste uitzondering ontstaat wanneer leden zich engageren voor bepaalde verbintenissen alvorens de VZW is opgericht. Wanneer een VZW nog geen rechtspersoonlijkheid heeft verkregen, kunnen de leden zich nog niet beroepen op de beperkte aansprakelijkheid. Slechts vanaf het ogenblik dat men de statuten en de akten van benoeming van de bestuurders heeft neergelegd ter griffie van de rechtbank van koophandel beschikt de VZW over rechtspersoonlijkheid98.
Het probleem ontstaat doordat er een hele poos kan verlopen tussen het oprichten van een VZW en het verwerven van rechtspersoonlijkheid. Meestal wil men na de oprichting reeds bepaalde zaken bewerkstelligen zoals bijvoorbeeld het huren van een gebouw. Zolang de VZW nog geen rechtspersoonlijkheid heeft kan dit niet worden toegewezen aan de VZW en zal een bepaald lid zich persoonlijk moeten engageren 99.
Een mogelijkheid om deze aansprakelijkheid enigszins te beperken het laten bekrachtigen van de aangegane verbintenissen door de Raad van Bestuur. Op deze manier worden de verbintenissen gezien als aangegaan door de VZW. Dit kan gebeuren binnen een termijn van zes maanden na het verkrijgen van de rechtspersoonlijkheid. Men blijft echter hoofdelijk en persoonlijk aansprakelijk indien
97 X. XXXXXXX, de aansprakelijkheid van de leden en beheerders van een VZW,
Diegem, Ced.xxxxxx, 1999, 13-14
98 Artikel 3 wet van 27 juni 1921
99 X. XXXXXXX, de aansprakelijkheid van de leden en beheerders van een VZW,
Diegem, Ced.samsom, 1999, 15-16
de VZW de verbintenissen niet overneemt of wanneer de VZW geen rechtspersoonlijkheid verkrijgt100.
B) Ongeoorloofd statutair doel.
Men kan als werkend lid ook persoonlijk aansprakelijk gesteld worden in geval dat men een VZW heeft opgericht met een ongeoorloofd statutair doel. Men heeft een VZW met een ongeoorloofd statutair doel wanneer dit doel in strijd is met artikel 1 van de VZW wetgeving. Dit is bijvoorbeeld het geval als men een VZW heeft opgericht met als doel er winst mee te maken.
Als men kan vaststellen dat er ten onrechte een VZW is opgericht zal de vereniging vernietigd worden101. De rechter kan ervoor kiezen om de groepering te herkwalificeren in een handels- of burgerlijke vennootschap. Wanneer een rechter vaststelt dat een VZW handelsactiviteiten uitvoert zal deze omgevormd worden tot een onregelmatige V.O.F102. Dit houdt in dat men als lid hiervan persoonlijk, hoofdelijk en onbeperkt aansprakelijk gesteld kan worden voor schulden die de rechtspersoon maakt103. Echter is het door de hervorming van het Vennootschapswetboek104 niet meer mogelijk. Sinds deze omvorming volstaat het openlijk en duurzaam handelsdrijven niet meer en krijgt de V.O.F. slechts rechtspersoonlijkheid vanaf de neerlegging van de vennootschapsakte105.
Het kan ook zijn dat men statutair de VZW juist heeft gekwalificeerd volgens artikel 1 van de VZW-wet maar dat er misbruik gemaakt wordt door het uitoefenen van onwettelijke bedrijvigheden zoals het hoofdzakelijk uitoefenen van een handelsactiviteit. Volgens artikel 18 van de VZW wet kan men de VZW hiervoor ontbinden. Door de ontbinding verdwijnt de VZW en hebben de schuldeisers geen mogelijkheid om de leden aan te spreken.
100 X. XXXXXXX et al., aansprakelijkheden en risico’s voor bestuurders van VZW’s,
Antwerpen, Intersentia, 2004, 15-16
101 Artikel 3 bis 2° Wet van 27 juni 1921.
102 Cass., 17 mei 1968, R.P.S., 1968, 144, nr. 5432.
103 Art. 17 Vennootschapswetboek.
104 Reparatiewet van 13 april 1995
105 X. XXXXXXX, de aansprakelijkheid van de leden en beheerders van een VZW,
Diegem, Ced.samsom, 1999, 25.
Deze oplossing biedt de eventuele schuldeisers geen verhaalmogelijkheden. Uit de rechtspraak en rechtsleer zijn er allerlei oplossingen geopperd om voor dit probleem een oplossing te vinden106. Indien men de VZW heeft ontbonden voor bovenstaande feiten kan men de activiteiten toerekenen aan een commerciële maatschap, die ontstaan is tussen de personen die de handelsactiviteiten voerden 107. Via deze weg kan men zich als schuldeiser beroepen op het persoonlijk vermogen van de leden.
Anderen zeggen dat het niet nodig is dat de VZW eerst ontbonden wordt vooraleer men deze kan omvormen tot een commerciële maatschap. Deze toerekening zou in principe onmiddellijk mogelijk zijn vermits men de handelingen onmogelijk in de hoedanigheid van een VZW kan gesteld hebben108.
C) Niet vermelden van VZW-gegevens.
Ook tijdens het bestaan van de VZW kan men als lid persoonlijk aansprakelijk gesteld worden. Dit kan wanneer men als lid optreedt in naam van de VZW en men op bepaalde stukken vergeet de identificatie van de VZW weer te geven. Men kan dan eventueel persoonlijk worden aansprakelijk gesteld voor de verbintenissen die voortkomen uit volgende stukken. Dit kunnen aankondigingen, facturen, akten,… zijn.
Alle stukken die uitgaan van een VZW dienen verplicht enkele gegevens van de VZW te vermelden. Dit zijn gegevens gaande van de naam, de vermeldiging vereniging zonder winstoogmerk tot het adres van de VZW.109 Deze zware sanctie van persoonlijke aansprakelijkheid komt voort uit de traditionele vertrouwensleer. Wanneer men als derde schade heeft geleden door het feit dat men niet wist met wie men onderhandelde en er achteraf niet betaalde vorderingen zijn op de v.z.w. kan
106 X. XXXXXXX, de aansprakelijkheid van de leden en beheerders van een VZW,
Diegem, Ced.samsom, 1999, 24-28
107 J. RONSE, kan een VZW failliet worden verklaard?, in: Liber Amicorum Xxxxxxxx Xxxxx, Antwerpen, Kluwer, 1983, 219
108 X. XXXXXXX, de aansprakelijkheid van de leden en beheerders van een VZW, Diegem, Ced.xxxxxx, 1999, 27; X. XXXXXXXXXXXX, Praktijkboek VZW’s, Antwerpen, 2003, 277
109 X. XXXXXX, de VZW stap voor stap, Brussel, De Boeck & Xxxxxxx, 0000, 389
men zich keren tot diegene die aan de bron van de onduidelijkheid ligt. In dit geval is dit dan het lid die bepaalde gegevens van de VZW op de stukken heeft vergeten te vermelden110.
4.1.1.2. Oprichtersaansprakelijkheid.
We kunnen ons de vraag stellen als er nog zoiets is als een specifieke oprichtersaansprakelijkheid in een VZW? Bij een vennootschap bestaat er zoiets als oprichtersaansprakelijkheid: wanneer een vennootschap failliet gaat binnen de 3 jaar na oprichting door een ontoereikend maatschappelijk kapitaal voor een normale uitoefening van de voorgenomen bedrijvigheid gedurende de eerste 2 jaar van de werkzaamheden, kunnen de oprichters aansprakelijk gesteld worden111.
Bij de VZW is een dergelijke aansprakelijkheid niet aan de orde. Wel kan men als oprichter van een VZW worden aangesproken op basis van artikel 1382 van het B.W. Op basis van dit artikel kan men door een derde worden aangesproken voor een fout die men begaan zou hebben indien deze derde schade heeft en een oorzakelijk verband kan aantonen tussen deze schade en de fout van de oprichter van een VZW112.
4.1.1.3. Aansprakelijkheid voor de bestuurders van de VZW.
Zoals hierboven vermeld is de VZW aansprakelijk voor de tekortkomingen van haar bestuurders113. Ook zal een bestuurder niet zichzelf verbinden bij rechtshandelingen gesteld voor rekening en in naam van de VZW maar de vereniging114. Maar er zijn uitzonderingen waardoor er enkele persoonlijke aansprakelijkheidsgronden voor de bestuurders bestaan. De bestuurder loopt in feite 2 soorten risico’s. Ten eerste is er
000 X. XXXXXXXXXXXX, praktijkboek VZW’s, Antwerpen, Standaard Uitgeverij, 2003, 279-280; X. XXXXXXX et al., aansprakelijkheden en risico’s voor bestuurders van VZW’s, Antwerpen, Intersentia, 2004, 19
111 Artikel 456 4° Wetboek van Vennootschappen.
112 X. XXXXXXX et al., aansprakelijkheden en risico’s voor bestuurders van VZW’s,
Antwerpen, Intersentia, 2004, 17-18
113 X. XXXXXX, de VZW stap voor stap, Brussel, De Boeck & Xxxxxxx, 0000, 393
114 X. XXXXXXX, de aansprakelijkheid van de leden en beheerders van een VZW,
Diegem, Ced.samsom, 1999, 37
de aansprakelijkheid ten opzichte van de VZW zelf en ten tweede is er de aansprakelijkheid ten opzichte van derden115.
A ) Aansprakelijkheid van bestuurders ten opzichte van de VZW zelf.
De persoonlijke aansprakelijkheid van de bestuurder wegens bestuursfouten vloeit voort uit de contractuele relatie tussen de bestuurder en de VZW. Men komt tekort aan de verplichting om de VZW normaal en zorgvuldig te besturen116. Wat is nu het normaal en zorgvuldig besturen? Als VZW zal men deze tekortkoming moeten kunnen aantonen. Bij de beoordeling van de zogenaamde fout zal de rechter zich in de plaats stellen van de bestuurder en kijken hoe een normaal en zorgvuldig bestuurder zou gehandeld hebben. Hierbij is er sprake van een zekere “appreciatiemarge”, een bestuurder kan een “vergissing” hebben gemaakt117.
Wanneer de rechter stelt dat een normale en zorgvuldige beheerder dergelijke handeling niet zou hebben gesteld in die omstandigheden kan hij de bestuurder aansprakelijk stellen. De aansprakelijkheid wordt zwaarder beoordeeld indien de bestuurder bezoldigd is voor het uitoefenen van zijn mandaat118. Men kan persoonlijk aansprakelijk gesteld worden wanneer men de VZW-wetgeving of statuten van de VZW schendt119.
B) Aansprakelijkheid van de bestuurders ten opzichte van derden.
Een bestuurder kan ook aansprakelijk gesteld worden vanuit een niet contractuele band. Een derde kan een bestuurder ook aansprakelijk stellen. Vermits er geen sprake is van een contract tussen een derde en de bestuurder van een VZW kan deze
115 X. XXXXXXX, de aansprakelijkheid van de leden en beheerders van een VZW, Diegem, Ced.xxxxxx, 1999, 39-53; X. XXXXXXXXXXXX, praktijkboek VZW’s, Antwerpen, Standaard Uitgeverij, 2003, 330-336; X. XXXXXX, de VZW stap voor stap, Brussel, De Boeck & Larcier, 2005, 393-394
116 X. XXXXXXX, de aansprakelijkheid van de leden en beheerders van een VZW, Diegem, Ced.samsom, 1999, 39 X. XXXXXX, de VZW stap voor stap, Brussel, De Boeck & Larcier, 2005, 394-395 X. XXXXXXXXXXXX, praktijkboek VZW’s, Antwerpen, Standaard Uitgeverij, 2003, 330-331
117
118 X. XXXXXXX, de aansprakelijkheid van de leden en beheerders van een VZW,
Diegem, Ced.samsom, 1999, 40-41
119 X. XXXXXX, de VZW stap voor stap, Brussel, De Boeck & Larcier, 2005, 395-396
derde zich niet beroepen op de contractuele aansprakelijkheid maar wel op de buitencontractuele aansprakelijkheid120.
Wanneer kan een derde hierop beroep doen? Een derde kan beroep doen op de buitencontractuele aansprakelijkheid van de bestuurder indien deze laatste in het uitoefenen van zijn mandaat onrechtmatige daden begaat. Als een bestuurder een onrechtmatige daad begaat in het uitoefenen van zijn functie binnen de VZW dan wordt deze daad geacht te zijn begaan door de VZW zelf. Dit neemt echter de persoonlijke aansprakelijkheid van de bestuurder niet weg bij het begaan van een onrechtmatige daad. Een derde die benadeeld wordt door een begane onrechtmatige daad van een bestuurder kan zowel de VZW als de bestuurder aanspreken of beide121.
Indien een derde zich wil beroepen op het feit van “onrechtmatige daad” zal hij de persoonlijk fout van de bestuurder, de schade die hij heeft geleden, en het oorzakelijk verband tussen de fout en deze schade moeten bewijzen. Bij een onrechtmatige daad spreekt men als fout over de inbreuk op een wettelijke norm of een inbreuk op de algemene zorgvuldigheidsplicht. Een inbreuk op een wettelijke norm kan men verwoorden onder vorm van een vraag als er een norm geschonden is. Bij de algemene zorgvuldigheidsplicht als een normaal bedachtzaam bestuurder hetzelfde zou doen122.
Deze vordering kan ingesteld worden door derden, dit kunnen ook leden van de VZW zelf zijn. Wanneer zij hun individuele schade kunnen aantonen kunnen zij een bestuurder ten persoonlijke titel aansprakelijk stellen om een schadevergoeding te bekomen123.
Een laatste aangehaalde vorm van aansprakelijkheid voor bestuuders is de strafrechterlijke aansprakelijkheid. Bij het plegen van misdrijven kan men een
120 X. XXXXXX, de VZW stap voor stap, Brussel, De Boeck & Xxxxxxx, 0000, 398
121 X. XXXXXXX, de aansprakelijkheid van de leden en beheerders van een VZW,
Diegem, Ced.xxxxxx, 1999, 47-48
000 X. XXXXXXXXXXXX, praktijkboek VZW’s, Antwerpen, Standaard Uitgeverij, 2003, 333
123 X. XXXXXXX, de aansprakelijkheid van de leden en beheerders van een VZW,
Diegem, Ced.samsom, 1999, 49
bestuurder persoonlijk aansprakelijk stellen124. Men kan als bestuurder strafrechtelijk aansprakelijk gesteld worden voor 2 soorten misdrijven, namelijk misdrijven die niets met het verenigingsleven te maken hebben en misdrijven die specifiek iets met het verenigingsleven te maken hebben. Verdere uitdieping van deze strafrechtelijke aansprakelijkheid zou ons te ver leiden.
4.1.1.4.Vergelijking aansprakelijkheid VZW’s en vennootschappen.
Zoals gesteld bezit de VZW dezelfde volkomen rechtspersoonlijkheid als de NV en de BVBA. Desalniettemin zijn de schuldeisers van de BVBA en NV beter beschermd. Immers vereist de vennootschapswetgeving dat de BVBA en NV een kapitaal storten bij oprichting dat in de vennootschap blijft. Bij de BVBA bedraagt het maatschappelijk kapitaal 18550 euro125 en moet vanaf de oprichting van de vennootschap een bedrag gestort zijn van 6200 euro126. Voor de NV is een kapitaal van 61500 euro127 vereist. Dit is tevens het bedrag dat minimaal gestort moet xxxxxx000.
Naast het minimumkapitaal is er ook een extra bescherming voorzien voor schuldeisers namelijk de oprichtersaansprakelijkheid (zie hoger). Dit houdt in dat als een vennootschap failliet gaat binnen de drie jaar na oprichting door een ontoereikend maatschappelijk kapitaal dat nodig was voor de normale uitoefening van de activiteiten dan zijn de oprichters aansprakelijk129.
In tegenstelling tot de NV en BVBA hebben schuldeisers geen enkele zekerheid bij de VZW. Er is geen minimumkapitaal waar ze aanspraak op kunnen maken en ook geen oprichtersaansprakelijkheid. Ze kunnen zich slechts beroepen op 1382 BW, de algemene aansprakelijkheidsregeling. Schuldeisers lopen dus meer risico als ze zaken doen met XXX’x dan met vennootschappen.
124 X. XXXXXX, de VZW stap voor stap, Xxxxxxx, Xx Xxxxx & Xxxxxxx, 0000, 000; X. XXXXXXXXXXXX, praktijkboek VZW’s, Antwerpen, Standaard Uitgeverij, 2003, 337- 339
125 Art. 214 wetboek van vennootschappen.
126 Art. 223 wetboek van vennootschappen.
127 Art. 439 wetboek van vennootschappen.
128 Art. 448 wetboek van vennootschappen.
129 Art. 456 4° wetboek van vennootschappen.
Figuur 10: Vergelijking aansprakelijkheid VZW met Vennootschappen
Vennootschap (BVBA/NV) | Vereniging Zonder Winstoogmerk (VZW) |
Volkomen rechtspersoonlijkheid | Volkomen rechtspersoonlijkheid |
Minimum kapitaal | Geen kapitaal |
0prichtersaansprakelijkheid | Geen oprichtersaansprakelijkheid (tenzij 1382) |
Bron: Eigen Verwerking
Beide rechtspersonen genieten dus van dezelfde (volkomen) aansprakelijkheid, maar de vennootschappen moeten er meer voor in de plaats geven.
4.1.2. Aansprakelijkheid in de Feitelijke Vereniging.
Zoals hierboven al vermeld heeft een VZW rechtspersoonlijkheid. Door het bestaan van deze rechtspersoonlijkheid wordt er een muur gecreëerd tussen de leden en bestuurders van een VZW en de buitenwereld. Deze muur zorgt ervoor dat leden en bestuurders van een VZW voor bepaalde tekortkomingen niet persoonlijk aansprakelijk gesteld kunnen worden. Bij een Feitelijke Vereniging zitten de zaken anders in elkaar.
De Feitelijke Vereniging is een de gangbare naam voor de “Vereniging zonder Rechtspersoon”130. Een Feitelijke Vereniging beschikt dus niet over rechtspersoonlijkheid en dus van die muur die gecreëerd wordt tussen leden of bestuurders en de buitenwereld is er hier geen sprake. Dit houdt in dat men als vereniging feitelijk wel bestaat maar voor het recht bestaat men niet. In een Feitelijke Vereniging kan men als lid dus altijd persoonlijk aansprakelijk gesteld worden wanneer men iets ondertekent131.
4.2. Mogelijke problemen en misbruiken.
Werkende leden en bestuurders van een VZW zijn zich vaak niet bewust van het feit dat men toch in bepaalde situaties persoonlijk aansprakelijk gesteld kan worden voor
130 X. XXXXXXXXX, De VZW naar huidig en komend recht: referatenbundel van de studiedag van 17 maart 2000", Jura Xxxxxxxx , Xxxxxx, 0000, 75.
131 X. XXXXXX, de VZW stap voor stap, Brussel, De Boeck & Xxxxxxx, 0000, 376
tekortkomingen van de VZW. De mogelijkheden wanneer dit kan gebeuren werd eerder beschreven. Deze onwetendheid kan voor problemen zorgen.
4.3. Ratio van de vragen en resultaten van de vragenlijst.
4.3.1. VZW’s.
“Denkt u dat leden en/of bestuurders van uw VZW voor bepaalde tekortkomingen persoonlijk aansprakelijk kunnen worden gesteld?”
□ ja, enkel leden
□ ja, enkel bestuurders
□ ja, leden en bestuurders
□ nee
□ geen idee
Tabel: antwoordmogelijkheden VZW’s
29% van de bevraagde VZW’s denkt dat enkel de bestuurders aansprakelijk gesteld kunnen worden voor bepaalde tekortkomingen, 21% denkt dat zowel leden als bestuurders voor bepaalde tekortkomingen persoonlijk aansprakelijk gesteld kunnen worden, 39% denkt dat geen enkel van beide kan aansprakelijk gesteld worden tenslotte heeft 11% er geen idee van. Geen enkele ondervraagde vereniging denkt dat enkel leden aansprakelijk gesteld kunnen worden.
40
35
30
25
20
15
10
5
0
Enkel bestuurders
Enkel leden Leden en Bestuurders
Geen van beide Geen idee
grafiek: resultaten vraag aansprakelijkheid
Het correcte antwoord op deze vraag was mogelijkheid drie. Zowel werkende leden als bestuurders kunnen aansprakelijk gesteld worden voor tekortkomingen van de
VZW. Slechts een minderheid (29%) van de ondervraagde VZW’s beantwoordde de vraag juist.
Deze vraag werd opgenomen om te polsen of mensen in VZW’s beseffen dat ze in sommige gevallen toch risico’s lopen. Uit deze vraag blijkt, zoals we verwachtten, dat veel mensen een vals gevoel van veiligheid hebben en dat ze verwachten dat de beperkte aansprakelijkheid bescherming biedt voor alle fouten die gemaakt kunnen worden.
“Schuldeisers van de VZW kunnen nooit aan het persoonlijk vermogen van een bestuurder”
□ akkoord
□ niet akkoord
□ geen idee
Xxxxx: antwoordmogelijkheden vraag aansprakelijkheid bestuurders
Zoals in de theoretische analyse werd uitgelegd, is de bescherming die de rechtspersoonlijkheid aan bestuurders en werkende leden van de VZW biedt niet absoluut. Er kunnen zich een aantal situaties voordoen waarin de “muur” die bestaat tussen het persoonlijk vermogen van de bestuurders/werkende leden en het vermogen van de VZW’s (waarop schuldeisers aanspraak kunnen maken) doorbroken kan worden. Schuldeisers van de VZW kunnen aldus in bepaalde gevallen aan het persoonlijk vermogen van de bestuurders. Het correcte antwoord op deze vraag is dus “niet akkoord”. Toch verwachten we dat veel bestuurders niet op de hoogte zijn van de risico’s die ze lopen.
Inderdaad, slechts 17 % van de ondervraagde Limburgse VZW’s beantwoordde deze vraag juist. 76% beantwoorde deze vraag fout en 7% had geen idee. Blijkbaar is het niet bekend bij veel VZW’s dat hun bestuurders ook risico’s lopen voor bepaalde fouten die ze maken.
geen idee
akkoord
niet akkoord
0 10 20 30 40 50 60 70 80
grafiek: resultaten vraag
4.3.2. Feitelijke Verenigingen.
“Onder welke vorm van aansprakelijkheid valt uw vereniging en zijn leden?”
□ Persoonlijke aansprakelijkheid voor het hoofd van mijn vereniging (hoofdleider, coach, voorzitter, )
□ Persoonlijke aansprakelijkheid voor de ondertekenaar van contracten, facturen, ...
□ Geen persoonlijke aansprakelijkheid voor leden van mijn vereniging
□ Ieder lid van mijn vereniging is gelijk aansprakelijk
□ Wij genieten van rechtspersoonlijkheid
□ Geen idee: ...
Tabel: antwoordmogelijkheden vraag
Deze vraag werd gesteld aan Feitelijke Verenigingen met als doel te achterhalen of deze verenigingen zich bewust zijn van het feit dat ze niet van de beperkte aansprakelijkheid kunnen genieten die rechtspersonen wel hebben en om na te gaan onder welke vorm van aansprakelijkheid ze vallen.
Bij 7% van de bevraagde Feitelijke Verenigingen is er een persoonlijke aansprakelijkheid voor het hoofd van de vereniging, 7% heeft een persoonlijke aansprakelijkheid voor de ondertekenaar van contracten en 2% gaf aan zowel een persoonlijke aansprakelijkheid voor het hoofd van de vereniging te hebben als een persoonlijke aansprakelijkheid voor de ondertekenaar van contracten,facturen,… 20%
zegt geen persoonlijke aansprakelijkheid voor de leden van de vereniging te hebben en bij 14% is ieder lid van de vereniging gelijk aansprakelijk.
6% van de Feitelijke Verenigingen denkt tevens te genieten rechtspersoonlijkheid, terwijl een Feitelijke Vereniging geen rechtspersoonlijkheid heeft. 40% heeft geen idee en 4% beantwoordde de vraag niet.
40
35
30
25
20
15
10
5
0
PA Hoofd PA
Ondertekenaar
Geen PA ieder lid gelijk
aanspr.
Rechtsp. PA hoofd en
ondertek.
Geen idee Niet beantwoord
PA: Persoonlijke Aansprakelijkheid. Grafiek: resultaten vraag aansprakelijkheid
We stellen dus vast dat het begrip aansprakelijkheid vaak niet erg gekend is bij de Feitelijke Verenigingen. 40 % van de mensen die de vragenlijst invulde had namelijk geen idee en een aantal mensen vulden de vraag fout in.
4.4. Conclusies.
Bij de VZW bemerken we dat de helft van de bevraagden denkt dat er geen aansprakelijkheid voor bepaalde tekortkomingen geldt voor de werkende leden en bestuurders. Bij de Feitelijke Verenigingen merken we dat iets minder dan de helft van de bevraagden niet weet onder welke vorm van aansprakelijkheid zijn vereniging en leden valt.
Dit zijn beangstigende cijfers die duiden op onwetendheid van een eventuele vorm van aansprakelijkheid. Er blijkt hier dat men in verenigingen niet echt stilstaat bij dit aspect, nochtans kan de aansprakelijkheid belangrijke en verregaande gevolgen hebben voor zowel VZW als lid.
DEEL 3 Analyse van het verenigingsleven in Beringen.
1. Inleiding.
In dit derde deel van onze thesis zetten we onze onderzochte gemeente, Beringen, in de schijnwerper. We geven enkele opmerkelijke kwantitatieve gegevens weer. Ook vergelijken we de Beringse verenigingen op bepaalde punten met de verenigingen uit de andere gemeenten die deel uitmaken van dit onderzoek. Om dit alles te verkrijgen hebben we gebruik gemaakt van de gegevens die we bekomen hebben via het afnemen van de enquêtes. Dit alles is gebaseerd op een steekproef van 304 verenigingen waarvan 166 Feitelijke Verenigingen en 138 VZW’s waarvan wij de resultaten gebruiken om uitspraken te doen over alle verenigingen uit de deelnemende gemeenten aan het onderzoek. Vermits we maar met een beperkt aantal ingevulde vragenlijsten werken moeten we de veralgemeenbaarheid van de resultaten nuanceren. Vandaar dat ook dit gedeelte van het onderzoek slechts een aanzet is tot.
2. Statutenwijziging naar aanleiding van wet van 2 mei 2002.
Allereerst zijn we gaan kijken naar de verplichte statutenwijziging voor VZW’s die voor 1 januari 2006 moest plaatsvinden naar aanleiding van de nieuwe wet van 2 mei 2002. We hebben de resultaten van de Beringse VZW’s op deze vraag naast deze van de VZW’s in de andere gemeenten gelegd. We houden er rekening mee dat deze vraag enkel beantwoord wordt door VZW’s die opgericht zijn voor 1 januari 2004.
12 procent van de bevraagde VZW’s uit Beringen heeft de verplichte statutenwijziging voor 1 januari 2006 niet doorgevoerd.
Wanneer we kijken naar het percentage van de bevraagde VZW’s uit de andere deelnemende gemeenten, ligt dit op 8 procent. Als we dan nog kijken naar het aantal VZW’s dat deze vraag niet heeft beantwoord komen we voor Beringen op een percentage van 19 procent en voor de andere VZW’s op een percentage van 16 procent. Voor deze veronderstellen we dat ze opgericht zijn na 1 januari 2004 en
dus bijgevolg de verplichte statutenwijziging niet moesten doorvoeren. We kunnen uit deze gegevens concluderen dat een ongeveer gelijk gedeelte van de bevraagde Beringse VZW’s in vergelijking met de VZW’s uit de andere gemeenten nog niet in orde is met het doorvoeren van de verplichte statutenwijziging. We stellen vast dat het merendeel net zoals bij de VZW’s uit de andere gemeenten in orde is en de verplichting heeft nagekomen.
3.Financiering.
Wanneer we de financiering van de bevraagde Beringse verenigingen onder de loep nemen valt op dat voor de helft van de verenigingen meer dan 60 procent van hun financiering komt vanuit private inkomsten zoals lidgelden en economische activiteiten. Voor 6 van de 37 bevraagde Beringse verenigingen zijn de publieke inkomsten ook erg belangrijk en vormen deze meer dan de helft van de financiëring van de vereniging. Voor geen enkele bevraagde vereniging zijn buitenlandse inkomsten een belangrijke bron van financiering.
Vervolgens hebben we de gemiddelde jaarlijkse winst uit economische activiteiten van de Beringse verenigingen geanalyseerd en vergeleken met deze van de verenigingen uit de andere gemeenten deelnemend aan het onderzoek.
Wanneer we kijken naar de bevraagde Beringse VZW’s zien we dat het grootste aandeel onder hen, namelijk 44 procent, een gemiddelde jaarlijkse winst uit economische activiteiten haalt tussen de 1000 en 5000 euro. Daaropvolgend is er 37 procent van de bevraagde Beringse VZW’s die uit hun economische activiteiten een winst kleiner dan 1000 euro halen. Wanneer we dit even vergelijken met de bevraagde VZW’s uit de andere gemeenten zien we dat de grootste groep daar, namelijk 37 procent, een gemiddeld jaarlijkse winst uit economische activiteiten haalt van minder dan 1000 euro. Deze groep wordt gevolgd door de VZW’s met een gemiddelde jaarlijkse winst uit economische activiteit tussen de 1000 en 5000 euro, het gaat hier om een 30 procent.
Concluderend stellen we vast dat de grootste groep van bevraagde Beringse VZW’s een gemiddelde jaarlijkse winst uit economische activiteiten haalt tussen de 1000 en
5000 euro waartegenover dit voor de grootste groep VZW’s uit de andere deelnemende gemeenten aan het onderzoek minder dan 1000 euro bedraagt.
Bij de bevraagde Beringse Feitelijke Verenigingen lagen de resultaten anders. De grootste groep onder hen, namelijk 45 procent haalt een gemiddelde jaarlijkse winst uit economische activiteiten van minder dan 1000 euro. Ook bij de Feitelijke Verenigingen uit de andere gemeenten haalde de grootste groep, namelijk 44 procent, een gemiddelde jaarlijkse winst uit economische activiteiten van minder dan 1000 euro.
Wanneer we de bevraagde Beringse VZW’s en Feitelijke Verenigingen vergelijken zien we dat de gemiddelde Beringse VZW een grotere winst uit economische activiteiten haalt dan de gemiddelde Beringse Feitelijke Vereniging.
4. Besteding middelen.
Wat doet de Beringse vereniging zoal met de winsten die men maakt? Dit zullen we hier even nader bekijken, zowel voor de VZW als de Feitelijke Vereniging.
16 op 17 van de bevraagde Xxxxxxxx VZW’s investeert in de werking van de VZW. 9 hiervan zetten ook een gedeelte van de winst opzij als reserve. In totaal zullen 4 van de 17 VZW’s een gedeelte van zijn winst gebruiken om een vergoeding uit te keren aan vrijwilligers. Slecht 1 van de bevraagde VZW’s zegt dat deze winst voor een gedeelte ook wordt uitgekeerd aan de leden.
Bij de bevraagde Beringse Feitelijke Verenigingen zal 70 procent een gedeelte van zijn winst gebruiken om te investeren in de werking van de VZW. De helft hiervan zal de winst gebruiken om enkel en alleen te investeren in de werking van de VZW. Tevens wordt er door vele een deel opzij gezet als reserve. Het uitkeren aan leden van de winst of een gedeelte van de winst wordt door geen van de bevraagde Feitelijke Verenigingen gedaan.
Verder blijkt uit onze analyse van Beringen dat 87.5 procent van de bevraagde Beringse VZW’s geen eigen onroerend goed in bezit heeft, voor de bevraagde Beringse Feitelijke Vereniging bedraagt dit aantal 90 procent. Dit is een hoog percentage.
5. Ondersteuning vanuit de gemeente.
Een ander topic dat we willen toelichten in deze analyse van Beringen is de ondersteuning van de gemeente aan de verenigingen. Dit op diverse gebieden zoals subsidies en ontleningen via de uitleendienst maar ook via meningsvragen over het beleid van de gemeente.
Van de bevraagde VZW’s uit Beringen geniet 56 procent van jaarlijkse gemeentelijke subsidie. Wanneer we dit even vergelijken met de gemiddeld bevraagde VZW uit de andere gemeenten komen we hier op 64 procent die genieten van jaarlijkse gemeentelijke subsidies. In Beringen genieten er dus procentueel gezien minder bevraagde VZW’s van een jaarlijkse gemeentelijke subsidie dan in de overig bevraagde gemeenten.
Voor de Feitelijke Verenigingen van Beringen gelden er andere cijfers, hier geniet 75 procent van de bevraagde verenigingen van een gemeentelijke subsidie. Terwijl voor de bevraagde Feitelijke Verenigingen van de overige gemeenten er gemiddeld 83 procent geniet van jaarlijkse gemeentelijke subsidies. In Beringen genieten er dus procentueel gezien minder bevraagde Feitelijke Verenigingen van een jaarlijkse gemeentelijke subsidie dan in de overig bevraagde gemeenten.
Op het gebied van gemeentelijke ondersteuning zoals het gebruik maken van de gemeentelijke uitleendienst liggen de cijfers helemaal anders. Hier beweert de helft van de bevraagde Beringse VZW’s hier niet van te genieten, of genoten te hebben. Dit komt overeen met het cijfer voor de bevraagde VZW’s uit de overige gemeenten die deelnemen aan het onderzoek, ook hier beweert de helft niet te genieten of genoten te hebben van gemeentelijke ondersteuning.
Van de bevraagde Beringse Feitelijke Verenigingen beweert 65 procent niet te genieten of genoten te hebben van gemeentelijke ondersteuning. Bij de bevraagde Feitelijke Verenigingen uit de overige gemeenten beweert 52 procent niet te genieten of genoten te hebben van gemeentelijke ondersteuning. In Beringen genieten er dus procentueel gezien minder bevraagde Feitelijke Verenigingen van gemeentelijke ondersteuning dan in de overig bevraagde gemeenten.
Vervolgens komen zes punten aan bod in verband met de ervaringen en meningen die de verenigingen hebben met betrekking tot de diensten van de lokale overheid.
1. Op de vraag of men bepaalde gemeentelijke diensten zoals cultuur,sport,jeugd,… al geraadpleegd heeft reageert 75 procent van de bevraagde Beringse VZW’s positief, voor de bevraagde Beringse Feitelijke Verenigingen reageerde er maar liefst 90 procent positief.
2. 75 procent van de bevraagde Beringse VZW’s vindt dat ze niet voldoende materiële steun via de gemeente krijgt. 35 procent van de bevraagde Beringse Feitelijke Verenigingen volgt deze mening. Echter 45 procent van de bevraagde Feitelijke Verenigingen vindt dat ze wel voldoende materiële steun krijgt.
3. Op de vraag of de gemeente de vereniging voldoende betrekt bij het beleid inzake advies- en beheersstructuren reageren er telkens meer bevraagde Beringse VZW’s en Feitelijke Verenigingen negatief dan positief.
4. Op de vraag “Er is een aanspreekpunt in mijn gemeente/stad voor problemen inzake vrijwilligerswerk.” werd opvallend veel “geen mening” aangeduid. Maarliefst 50 procent van de bevraagde Beringse VZW’s had hier geen mening over alsook 35 procent van de bevraagde Beringse Feitelijke Verenigingen. Dit mogelijk omdat niet iedere vereniging van vrijwilligers gebruik maakt. Wanneer we de “geen mening” antwoorden buiten beschouwing laten zien we dat de meningen verdeeld zijn. De meerderheid van de overige VZW’s vindt dat er geen aanspreekpunt aanwezig is, hiertegenover staat de overige meerderheid van de Feitelijke Verenigingen die wel vinden dat er een aanspreekpunt is binnen de gemeente Beringen.
5. Ongeveer 60 procent van de bevraagde Beringse VZW’s en Feitelijke Verenigingen gaat niet akkoord met het feit dat de gemeente Beringen de voorbije 5 jaren duidelijk gepolst heeft naar de echte en concrete behoeften van zijn vereniging.
6. Slecht 2 van de 16 bevraagde VZW’s in Beringen vond dat ze met hun vragen in verband met de aanvraagformulieren 1 en 2 bij de gemeente(overheid) terecht konden.
6. Samenstelling Raad van Bestuur
Als we naar de samenstelling van de Raad van Bestuur van de VZW’s van Beringen gaan kijken zien we dat meer dan 60 procent van de VZW’s geen specialisten, rechtspersonen, toegetreden leden of personeelsleden heeft zetelen in zijn Raad van Bestuur. Dit komt overeen met het algemeen beeld van de samenstelling van de Raad van Bestuur van alle bevraagde VZW’s uit het onderzoek zoals in deel 2 van deze thesis al aan bod kwam.
7. Vrijwilligers.
Tot slot werpen we in deze analyse van Beringen nog een kijk op de vrijwilligers in Beringen. Wat is hun profiel? Vinden ze gemakkelijk vrijwilligers? Is men in Beringen nog bereid om vrijwilliger te zijn?
Wanneer we naar het profiel gaan kijken van de gemiddeld Berings vrijwilliger stellen we vast dat dit overwegend mannen zijn van 55+ die gepensioneerd zijn.
In Beringen ondervinden de meeste verenigingen veel moeite om geëngageerde vrijwilligers te vinden voor hun vereniging, ze hebben ook de indruk dat de laatste jaren mensen minder bereid zijn om vrijwilliger te worden in een vereniging. Tot slot ook bij het aspect “vrijwilligers” niet vergeten te melden dat er een kleine nuancering van de resultaten nodig is vermits we ons slechts op een beperkt aantal enquêtes baseren.
8. Conclusie.
Concluderend stellen we vast dat de gemiddelde bevraagde Beringse vereniging voor haar financiering vooral beroep doet op private inkomsten zoals lidgelden en economische activiteiten. De winsten die men haalt uit economische activiteiten zal men vooral aanwenden om in de werking van de vereniging te investeren. Ook heeft de gemiddelde bevraagde Beringse vereniging geen onroerend goed in bezit. Wanneer we kijken naar de gemiddelde winst op jaarbasis uit economische activeiten merken we een verschil op tussen de bevraagde VZW en Feitelijke Verenigingen. De
VZW’s zitten met een winst op jaarbasis tussen de 1000 en 5000 euro en de Feitelijke Verenigingen met een winst kleiner dan 1000 euro.
Op het gebied van ondersteuning van de gemeente Beringen aan de verenigingen bemerken we dat er nog enkele verbeteringen mogelijk zijn. Men zou het gebruik van de gemeentelijke uitleendienst meer in het daglicht kunnen plaatsen, vermits de helft van de bevraagde verenigingen beweert hier nog geen gebruik van gemaakt te hebben. Het merendeel van de verenigingen beweert ook niet genoeg materiële ondersteuning van de gemeente te krijgen. Ook zou de gemeente meer moeten polsen naar de concrete behoeften van de verenigingen en hen betrekken bij het beleid inzake advies- en beheersstructuren.
Tenslotte merken we op dat de gemiddelde Beringse vrijwilliger een gepensioneerde man van 55+ is. Tevens moeten verenigingen in Beringen de laatste jaren steeds meer moeite doen om geëngageerde vrijwilligers te vinden.
DEEL 4 Evaluatie en besluiten.
1. Inleiding.
In dit laatste deel gaan we over tot de evaluatie van de problemen die we in bovenstaande delen hebben achterhaald. We gaan mogelijke oplossingen voorstellen voor een aantal problemen, en dit op twee manieren. We trachten alternatieven voor de wetgeving te formuleren132, zodat deze duidelijker, transparanter en eenvoudiger wordt en stellen daarnaast een corporate governancecode voor verenigingen op. Deze kan dienen om, buiten het wettelijke kader, een aantal richtlijnen te geven aan verenigingen om een betere, transparantere en vlottere werking van hun vereniging te creëren. De code die wij opstellen is uniek: er bestaat heden nog geen corporate governancecode voor verenigingen.
Belangrijk om te zeggen is dan ook dat dit slechts een aanzet is tot het bieden van mogelijke oplossingen. We zijn ons bewust van het feit dat er vele andere oplossingen mogelijk zijn, maar wij willen in deze thesis een eerste aanzet geven tot het verbeteren van de regelgeving in verband met verenigingen.
2. De lege ferenda.
Uit de analyse in deel 2 blijkt dat er een duidelijk probleem is in verband met de onduidelijk formulering van het artikel met betrekking tot het Dagelijks Bestuur. Het huidige artikel dat het Dagelijks Bestuur regelt is het artikel 13 bis van de VZW-wet en luidt als volgt:
“Het dagelijks bestuur van de vereniging, alsook de vertegenwoordiging van de vereniging wat dat bestuur aangaat, mogen op de wijze bepaald in de statuten worden opgedragen aan één of meer personen, al dan niet bestuurder of lid, die ofwel alleen, ofwel gezamenlijk, ofwel als college optreden.
132 Zie punt 2. De lege ferenda
Deze beslissing is tegenwerpbaar aan derden onder de voorwaarden bepaald in artikel 26novies, § 3. Beperkingen van hun vertegenwoordigingsbevoegdheid zijn evenwel niet tegenwerpbaar aan derden”.
Zoals we in onze analyse stellen, zijn de bevoegdheden van het Dagelijks Bestuur niet duidelijk bepaald. Het artikel heeft het slechts over het dagelijks bestuur. We stellen voor om de bepalingen van uit de rechtspraak met betrekking tot het dagelijks bestuur bij de NV over te nemen voor de VZW. We stellen dan ook voor artikel 13 bis aan te passen tot:
“Het dagelijks bestuur van de vereniging, alsook de vertegenwoordiging van de vereniging wat dat bestuur aangaat, mogen op de wijze bepaald in de statuten worden opgedragen aan één of meer personen, al dan niet bestuurder of lid, die ofwel alleen, ofwel gezamenlijk, ofwel als college optreden.
Onder handelingen van dagelijks bestuur moeten worden verstaan; Handelingen nodig voor het dagelijkse leven van de VZW; Handelingen die van gering belang zijn;
Handelingen die dringend zijn.
Deze beslissing is tegenwerpbaar aan derden onder de voorwaarden bepaald in artikel 26novies, § 3. Beperkingen van hun vertegenwoordigingsbevoegdheid zijn evenwel niet tegenwerpbaar aan derden”.
Hoewel dit vernieuwde artikel nog steeds mogelijkheden geeft voor interpretatie, biedt het toch meer duidelijkheid dan het huidige artikel. Het huidige artikel geeft namelijk geen beschrijving van wat het dagelijks bestuur is en wat haar verantwoordelijkheden nu juist zijn. Door deze aanpassing hopen we een concretere invulling te geven van de verantwoordelijkheden van het Dagelijks Bestuur. We zijn er ons van bewust dat er nog enige interpretatie mogelijk is. Echter is enige vorm van interpretatie onontbeerlijk vermits de VZW-wet van toepassing is op alle VZW’s, zowel grote zoals ziekenhuizen en kleine zoals petanqueclubs.
3. Corporate governancecode voor verenigingen.
3.1.Inleiding.
In deze sectie trachten we een aanzet te geven tot het opstellen van een governancecode voor verenigingen. Eerst zullen de geschiedenis, de definitie en het nut van corporate governance behandeld worden. Vermits de huidige corporate governancecodes betrekking hebben op vennootschappen vergelijken we de vennootschappen met de VZW’s om te achterhalen welke bepalingen overgenomen kunnen worden. In het laatste onderdeel trachten we aan de hand van de bestaande Codes principes te formuleren voor goed bestuur in VZW’s.
3.2. Geschiedenis van corporate governance.
Corporate Governance is overgewaaid uit de VS. Institutionele beleggers beleggen massa’s geld voor hun klanten en doen dit alleen in bedrijven waarvan ze zeker zijn dat ze goed bestuurd worden en waarover de nodige informatie beschikbaar is. Nu steeds meer institutionele beleggers in Europa beleggen, is er ook hier meer nood ontstaan aan regelgeving in verband met goed bestuur. Maar niet alleen de grote beleggers stellen steeds meer eisen gesteld in verband met een open, transparant, efficiënt en goed bestuur. Ook de overheid en de kleine aandeelhouder tonen steeds meer interesse in de werking van de onderneming en hun bestuur. Grote schandalen hebben het bewustzijn van de gemiddelde belegger vergroot en ervoor gezorgd dat steeds meer mensen en ook de media kritischer zijn voor bestuurders en zo de nood aan Corporate Governace vergroot. Door de negatieve media-aandacht hieromtrent zijn managers vaak zelf vragende partij voor codes voor deugdelijk bestuur133.
Wettelijk is er weinig veranderd op het gebied van Corporate Governance. Er werd een Corporate Governancewet134 opgesteld maar deze heeft weinig geregeld op het gebied van samenstelling van het bestuur, werking, bevoegdheden,bekwaamheden…
133 X. XXXXXXXX en X. XXXXXX-CAZURRA, Codes of Good Governance Worldwide: What is the Trigger?, Organization studies 25(3), 2004.
134 Wet houdende wijziging van het Wetboek van vennootschappen alsook van de wet van 2 maart 1989 op de openbaarmaking van belangrijke deelnemingen in ter beurze genoteerde vennootschappen en tot reglementering van de openbare overnameaanbiedingen (BS 22 augustus 2002)
Men heeft geopteerd om onderling een deontologische Code op te stellen, zogenaamde soft law, naast de bestaande wetgeving, om tegemoet te komen aan de vele eisen van Corporate Governance. Men speelt korter op de bal door niet te wachten op de wetgever, maar door zelf, als bedrijven onderling, regels op te stellen om een beter bestuur te creëren. We benadrukken dat deze regels, omvat in corporate governancecodes, aanvullend zijn op de bestaande Belgische wetgeving. Het corporate governancecomité verwoordt dit duidelijk in de preambule van de Code Lippens: “geen enkele bepaling van de Code mag geïnterpreteerd worden in afwijking van het Belgische recht”135.
Deze regels van deugdelijk bestuur staan vervat in de bekende Corporate Governancecodes. België kent 2 codes, één voor beursgenoteerde bedrijven en één voor de niet-beursgenoteerde bedrijven. De commissie corporate governance, onder voorzitterschap van graaf Xxxxxxx Xxxxxxx, stelde een code op voor beursgenoteerde bedrijven, verder de code Lippens136 genoemd. Voor niet-beursgenoteerde bedrijven is er sprake van de Code Buysse, genoemd naar de voorzitter van de Commissie Corporate Governance voor niet-beursgenoteerde ondernemingen, Xxxxx Xxxx Buysse137
Hoewel ze dus niet wettelijk afdwingbaar zijn, men kan niet gestraft worden indien men de regels niet volgt, passen toch veel beursgenoteerde bedrijven en ook in mindere mate niet-beursgenoteerde bedrijven de codes toe. De Code Lippens hanteert het ‘pas toe of leg uit’-systeem. Ofwel past men de bepalingen en richtlijnen uit de code toe of men legt uit waarom men de opgelegde richtlijnen niet volgt of anders te werk gaat. De Commissie voor het Bank-, Financie- en Assurantiewezen (CBFA) zal bijdragen tot toezicht op de toepassing van de Code Lippens138. In de praktijk is er geen code beschikbaar specifiek voor verenigingen. We willen in wat volgt een aanzet geven om deze leemte op te vullen.
135 COMMISSIE CORPORATE GOVERNANCE, Belgische corporate governance code,
2004, 7.
136De Code Lippens is beschikbaar op volgende website: xxx.xxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxx.xx
137 De Code Buysse is beschikbaar op de volgende website: xxx.xxxxxxxxxx.xx
138 COMMISSIE CORPORATE GOVERNANCE, Belgische corporate governance code,
2004, 10.
3.3. Corporate governance: een theoretische benadering.
A. Definities.
Corporate Governance:
“is de wijze waarop ondernemingen worden bestuurd en gecontroleerd, alsook de wijze waarop daarover verantwoording wordt afgelegd aan de kapitaalverschaffers en andere stakeholders”139;
“ is the way in which the suppliers of finance to corporations assure themselves of setting a return on their investment”140;
“is the design of institutions that induce or force management to internalize the welfare of stakeholders”141;
”omvat een reeks regels en gedragingen op basis waarvan vennootschappen worden bestuurd en gecontroleerd”142.
“heeft te maken met behoorlijk bestuur, de juiste cultuur, het juiste professionalisme en beroepsethiek”143.
“ beoogt dus een vlotte en efficiënte samenwerking tussen directie, Raad van Beheer en Algemene Vergadering. Meteen impliceert het ook een behoorlijke regeling van de relatie met alle andere stakeholders van de organisatie”144.
139 P.W. MOERLAND, Corporate governance: schakering, reikwijdte en definiering,Maandbladvoor Accountancy en Bedrijfseconomie, 1997:71,12
140 A. XXXXXXXX, X. XXXXXX, A Survey of Corporate Governance, The journal of finance, vol LII, No. 2, Juni 1997, 737.
141 X. XXXXXX, Corporate Governance, Econometrica, Vol. 69, No. 1, januari 2001,4.
142 COMMISSIE CORPORATE GOVERNANCE, Belgische corporate governance code,
2004, 7.
000 X. XXXXXXXXXXXX, Over “corporate governance” of behoorlijk bestuur in de social-profitsector, Kluwer, Antwerpen, 2001,12.
000 X. XXXXXXXXXXXX, Over “corporate governance” of behoorlijk bestuur in de social-profitsector, Kluwer, Antwerpen, 2001,12.
“is de kunst en kunde is om geïnformeerd uiteenlopende belangen af te wegen en keuzen tussen alternatieve opties te maken met het oog op verantwoord ondernemen” 145.
Het gaat dus onder andere over bestuur, controle, verantwoording, transparantie, communicatie en het zich ervan verzekeren dat het bedrijf goed omspringt met de beschikbare middelen.
Basisprincipes van corporate governance zijn:
-vertrouwen
-transparantie
-afwezigheid van of minsten duidelijkheid over belangenconflicten
-verantwoordelijkheidsbesef
-integriteit
-bereidheid tot afleggen van rekenschap146.
Uit voorgaande definities formuleren we 3 kernbegrippen van corporate governance. Dit zijn controle, verantwoording en transparantie. Deze zullen verder uitgewerkt worden.
B. Theorieën.
In deze sectie bespreken we enkele theoretische invalshoeken op het corporate governance gebeuren.
Een eerste invalshoek komt uit de agency theorie147. Deze theorie stelt kort dat er altijd een bepaalde mate van conflict bestaat tussen een principaal, zijnde de opdrachtgever, en een agent, de uitvoerder van de taak. In het bedrijfsleven geven aandeelhouders aan het bestuur de opdracht om de vennootschap zo goed mogelijk te leiden, in het belang van de aandeelhouders. Het hoeft niet veel betoog te stellen
145 BODSON (2000), gequoteerd in X. XXXXXXXXXXXX, Over “corporate governance” of behoorlijk bestuur in de social-profitsector, Kluwer, Antwerpen, 2001,12.
000 X. XXXXXXXXXXXX, Over “corporate governance” of behoorlijk bestuur in de social-profitsector, Kluwer, Antwerpen, 2001,12.
147 X. XXXX en X. XXXXXX, Seperation of Ownership and Control, Journal of Law and Economics, Vol. XXVI, juni 1983, 1-2.
dat, indien managers, als agenten met de opdracht het bedrijf te leiden, niet worden gecontroleerd, er wel eens beslissingen zouden genomen worden die niet in het voordeel zijn van de aandeelhouders, de principaal van de opdracht, maar wel in hun eigen voordeel.
Een andere theoretische invalshoek, namelijk de Stewardship Theory148stelt dat het management, het bestuur, niet in eigen belang handelt maar dat managers het belang van de onderneming vooropstellen. Deze theorie lijkt in het bedrijfsleven naïef, maar in het verenigingsleven is het makkelijker te aanvaarden dat mensen lid worden van een vereniging om goed te doen, en niet om zichzelf te verrijken, hoewel dit in sommige VZW’s wel zal voorkomen.
Het is dus geëigend te zeggen dat controle belangrijk is bij Corporate Governance, zowel in het bedrijfsleven als in het verenigingsleven. Controle is belangrijk om er voor te zorgen dat er bestuurd wordt in het belang van alle leden van het bedrijf of de vereniging en dat er zodanig conflicten vermeden worden.
Verantwoording, als tweede kernbegrip binnen Corporate Governance, houdt in dat men als bestuurder zijn daden moeten verantwoorden. “…Owners and creditors of an organisation exert controle and require accountablity for the resources entrusted to the organisation. The owners elect a board of directors to provide oversight of the organization’s activities”149.
Het derde kernbegrip is transparantie. Aandeelhouders hebben immers nood aan informatie en transparantie. Xxxxxxxxx stoppen geld in een bedrijf en deze willen er op toezien hoe het belegde geld besteed wordt. Corporate Governancecodes hebben onder andere als doel de werking van het bestuur transparant te maken. Een hulpmiddel hierbij is de controle op de boekhouding. Een goede controle hiervan zorgt ervoor dat mensen weten waaraan het geld wordt besteed en verbetert de transparantie.
148 X. XXXXXXXXX, The ethereal hand: Organizational Economics and management theory, academy of management review, Vol. 15, 1990, 369-381.
149 L. XXXXXXXXXXX et al. Auditing: A Business Risk Approach Sixth Edition, Thomson South-Western, Mason OH, USA, 2008, 33.
C. Nut van corporate governance.
De vraag die we ons stellen is of corporate governance wel nuttig is. Coeckelbergh (2001) vroeg zich ook af of er wel een behoefte aan corporate governance is150? Hij stelt dat uit onderzoek is gebleken dat er inderdaad een behoefte aan corporate governance is. Ondernemingen of organisaties die met principes van deugdelijk bestuur werken, hebben een beter financieel beleid. Corporate governance is vaak een betere garantie voor het maximaliseren van de toegevoegde waarde voor alle stakeholders151.
Vooral als organisaties het moeilijk hebben komt corporate governance ter sprake. Dit bijvoorbeeld bij financiële problemen, onduidelijkheid over de verantwoording, als bepaalde leden of bestuurders onbetamelijk veel voordelen naar zich toe trekken en als blijkt dat het jaarrapport meer verbergt dan blootlegt 152.
D. Nut van social/VZW/FV governance.
Corporate governance is niet alleen belangrijk voor het bedrijfsleven. Het is belangrijk voor alle organisaties met bestuursuitdagingen, dus ook voor de overheid en de non-profit153.
Machtsmisbruik van bestuurders en een gebrek aan transparantie, controle en aan betrokkenheid van leden kunnen de toekomst van de vereniging hypothekeren. Een governancecode kan dan ook een instrument zijn om deze problemen op te lossen of te voorkomen.
Naast deze problemen kunnen ook conflicten de toekomst van een vereniging in gevaar brengen. Waar in bedrijven mensen samenwerken en door contracten gebonden zijn, werken mensen in verenigingen samen zonder enige juridische
000 X. XXXXXXXXXXXX, Over corporate governance of behoorlijk bestuur in de social- profitsector, ced.samson, Antwerpen, 2001, 13.
000 X. XXXXXXXXXXXX, Over corporate governance of behoorlijk bestuur in de social- profitsector, ced.samson, Antwerpen, 2001, 13.
000 X. XXXXXXXXXXXX, Over corporate governance of behoorlijk bestuur in de social- profitsector, ced.samson, Antwerpen, 2001, 14.
000 X. XXXXXXXXXXXX, Over corporate governance of behoorlijk bestuur in de social- profitsector, ced.samson, Antwerpen, 2001, 23.