DOOR ELISE BOUCQ EN MARITZA LOPEZ NOVELLA
NON-TAKE-UP VAN WERKGEVERS- BIJDRAGEVERMINDERINGEN:
HET GEVAL VAN DE MAATREGEL ‘EERSTE AANWERVINGEN’1
DOOR XXXXX XXXXX EN XXXXXXX XXXXX XXXXXXX
Equipe Arbeidsmarkt, Federaal Planbureau
INLEIDING
De maatregel ‘eerste aanwervingen’ is erop gericht de werkgelegenheidscreatie in nieuwe en kleine ondernemingen te ondersteunen via werkgeversbijdrage- verminderingen.
Omwille van de populatie waarop deze maatregel gericht is, is deze om twee redenen van belang bij het bestuderen van de non-take-up (of het niet-gebruik): enerzijds zou de non-take-up bijzonder groot kunnen zijn bij nieuwe werkgevers, met name als gevolg van een gebrek aan kennis over de wetgeving; anderzijds is die populatie van werkgevers van nature kwetsbaar en zou ze haar overlevingskansen kunnen vergroten door gebruik te maken van steunmaatregelen (in België bedraagt het overlevingspercentage op vijf jaar van in 2010 opgerichte bedrijven 63% – bron Eurostat: bd_9b_sz_cl_r2).
(1) Dit artikel verscheen in oorspronkelijke versie als Working Paper 6-18 van het Federaal Planbureau.
Het studieproject werd gefinancierd door BELSPO (TAKE-project – Contract BR/154/A4/ TAKE). De standpunten, vaststellingen, conclusies of aanbevelingen die in deze bijdrage aan bod komen zijn louter die van de auteurs en weerspiegelen niet noodzakelijk de standpunten van de financierende instellingen. De auteurs bedanken hun partners van het TAKE-project, hun collega’s van het Federaal Planbureau en de deelnemers aan de vergadering van het begeleidingscomité van het project voor hun opmerkingen en suggesties tijdens de verschillende presentaties van de voorlopige resultaten. Ze bedanken ook de RSZ voor de gegevens en in het bijzonder Xxxxxx Xxxxxxxxxx voor zijn nuttige opmerkingen op een vorige versie van de Working Paper.
BELGISCH TIJDSCHRIFT VOOR SOCIALE ZEKERHEID - 1e TRIMESTER 2018
Deze federale maatregel bestaat bijna dertig jaar, maar heeft al veel wijzigingen ondergaan op het gebied van toekenningsduur, bedrag of het aantal betrokken werknemers. Deze bijdrage beperkt zich tot de non-take-up in het geval van de aanwerving van een eerste werknemer over verschillende periodes die zo homogeen mogelijk zijn. Eerst wordt de historiek van de maatregel geschetst, vervolgens worden de moeilijkheden die gepaard gaan met het meten van de non-take-up, de methodologische keuzes en de gekozen indicatoren voorgesteld. De non-take-up van die maatregel wordt gekwantificeerd en gekwalificeerd naargelang van de beschikbare kenmerken (eigen aan de werkgever of de aangeworven werknemer) om te proberen de typeprofielen vast te stellen van de werkgevers die geen gebruik maken van de maatregel.
1. ‘EERSTE AANWERVINGEN’: BESCHRIJVING VAN DE MAATREGEL EN AFBAKENING VAN
DE STUDIE
1.1. HISTORIEK
Hoewel de maatregel al bijna 30 jaar bestaat – de programmawet van 30/12/1988 kende onder bepaalde voorwaarden een vermindering van de werkgeversbijdragen toe aan nieuwe werkgevers – is hij aanzienlijk geëvolueerd.
Vanaf 1997 wordt de vermindering voor een eerste werknemer (maatregel ‘Plus-één-plan’) uitgebreid naar de tweede en de derde nieuw aangeworven werknemer (maatregelen ‘Plus-twee-plan’ en ‘Plus-drie-plan’).
Vanaf 2004 en als gevolg van de harmonisering en de vereenvoudiging van de werkgeversbijdrageverminderingen (programmawet van 24/12/2002) bestaan de bijdrageverminderingen uit twee delen: een algemene bijdragevermindering (‘structurele vermindering’) en een ‘doelgroep’vermindering die recht geeft op een forfaitaire vermindering voor werkgevers en/of werknemers die aan bepaalde criteria voldoen. De ‘Plus-plan’-maatregelen worden dus vervangen door de doelgroepvermindering ‘eerste aanwervingen’.
64
NON-TAKE-UP VAN WERKGEVERSBIJDRAGEVERMINDERINGEN ‘EERSTE AANWERVINGEN’
In het kader van het relanceplan worden de forfaits een eerste keer verhoogd vanaf het vierde kwartaal van 2012. Vanaf 2015 wordt de – nog steeds federale
– maatregel uitgebreid naar de vierde en vijfde werknemer en worden de forfaits een tweede keer verhoogd.
Vanaf 2016 wordt de vermindering ‘eerste aanwervingen’ uitgebreid en versterkt in het kader van de taxshift: de werkgevers genieten een vrijstelling van de patronale basisbijdragen voor onbepaalde duur bij de aanwerving van een eerste werknemer tussen 2016 en 2020 en de rechten die eerder werden toegekend voor de aanwerving van de eerste tot de vijfde werknemer, worden overgedragen naar de aanwerving van de tweede tot de zesde werknemer.
Tabel 1 toont de verschillende verminderingen van het type ‘eerste aanwervingen’ die gelden vanaf de harmonisering van 2004 tot de invoering van de taxshiftmaatregelen. Daaruit blijkt de grote verscheidenheid van de maatregel op het gebied van toegekende bedragen of het aantal rechthebbende werknemers.
65
BELGISCH TIJDSCHRIFT VOOR SOCIALE ZEKERHEID - 1e TRIMESTER 2018
TABEL 1: VERMINDERINGEN ‘EERSTE AANWERVINGEN’ – PERIODE 2004-2016
Code | Betekenis | Geldigheidsperiode |
3310 | Eerste aanwervingen: eerste werknemer met forfait 1.000 EUR | 01/01/2004 - 31/12/2012 |
3311 | Eerste aanwervingen: eerste werknemer met forfait 400 EUR | 01/10/2004 - 31/12/2012 |
3312 | Eerste aanwervingen relanceplan: eerste werknemer met forfait 1.500 EUR | 01/10/2012 - ∞ |
3313 | Eerste aanwervingen relanceplan: eerste werknemer met forfait 1.000 EUR | 01/01/2013 - ∞ |
3314 | Eerste aanwervingen relanceplan: eerste werknemer met forfait 400 EUR | 01/01/2013 - ∞ |
3315 | Eerste aanwervingen - eerste werknemer - taxshift | 01/01/2016 - ∞ |
3320 | Eerste aanwervingen: tweede werknemer | 01/01/2004 - 31/12/2012 |
3321 | Eerste aanwervingen relanceplan: tweede werknemer met forfait 1.000 EUR | 01/10/2012 - ∞ |
3322 | Eerste aanwervingen relanceplan: tweede werknemer met forfait 400 EUR | 01/01/2013 - ∞ |
3324 | Eerste aanwervingen - tweede werknemer - taxshift - eerste periode | 01/01/2016 - ∞ |
3325 | Eerste aanwervingen - tweede werknemer - taxshift - tweede periode | 01/01/2016 - ∞ |
3330 | Eerste aanwervingen: derde werknemer | 01/01/2004 - 31/12/2012 |
3331 | Eerste aanwervingen relanceplan: derde werknemer met forfait 1.000 EUR | 01/10/2012 - ∞ |
3332 | Eerste aanwervingen relanceplan: derde werknemer met forfait 400 EUR | 01/01/2013 - ∞ |
3333 | Eerste aanwervingen - derde werknemer - taxshift - eerste periode | 01/01/2016 - ∞ |
3340 | Eerste aanwervingen relanceplan: vierde werknemer - periode eerste forfait | 01/01/2014 - ∞ |
3341 | Eerste aanwervingen - vierde werknemer - relanceplan en overgangsmaatregel taxshift - tweede periode | 01/04/2015 - ∞ |
66
NON-TAKE-UP VAN WERKGEVERSBIJDRAGEVERMINDERINGEN ‘EERSTE AANWERVINGEN’
Code | Betekenis | Geldigheidsperiode |
3342 | Eerste aanwervingen - vierde werknemer - taxshift - eerste periode | 01/01/2016 - ∞ |
3350 | Eerste aanwervingen relanceplan: vijfde werknemer - periode eerste forfait | 01/01/2014 - ∞ |
3351 | Eerste aanwervingen - vijfde werknemer - relanceplan en overgangsmaatregel taxshift - tweede periode | 01/04/2015 - ∞ |
3352 | Eerste aanwervingen - vijfde werknemer - taxshift - eerste periode | 01/01/2016 - ∞ |
3360 | Eerste aanwervingen - zesde werknemer - taxshift - eerste periode | 01/01/2016 - ∞ |
Bron: aanpassing van de beschrijving van de Datawarehouse van de Kruispuntbank van de Sociale Zekerheid en de kwartaalgidsen van de RSZ.
1.2. DE MAATREGEL ‘EERSTE AANWERVINGEN’: HET GEVAL VAN EEN EERSTE WERKNEMER
Door de grote verscheidenheid van de maatregel beperkt deze bijdrage zich tot het kader van de aanwerving van een eerste werknemer. Hieronder wordt dieper ingegaan op het bedrag en de duur van de steun, alsook de toekenningsvoorwaarden.
1.2.1. Duur van de steun
Om de totale duur van de steun te bepalen, moet een onderscheid worden gemaakt tussen twee periodes, met name deze voor en na de taxshift:
▪ voor de aanwerving van een eerste werknemer tussen 1 januari 2004 en 31 december 2015 hebben de nieuwe werkgevers recht op 13 kwartalen van werkgeversbijdrageverminderingen die verplicht moeten worden opgenomen in de 20 kwartalen die volgen op het kwartaal waarin die werknemer wordt aangeworven;
▪ voor de aanwerving van een eerste werknemer tussen 1 januari 2016 en 31 december 2020 hebben de nieuwe werkgevers recht op een vermindering voor onbepaalde duur.
1.2.2. Bedrag van de steun
In termen van de toegekende bedragen moeten niet alleen de periodes voor en na de taxshift, maar ook subperiodes in de periode voor de taxshift worden onderscheiden.
67
BELGISCH TIJDSCHRIFT VOOR SOCIALE ZEKERHEID - 1e TRIMESTER 2018
▪ Periode 2004-2015 (voor de taxshift):
2004-2012: nieuwe werkgevers genieten een vermindering van maximaal 1.000 EUR2 gedurende 5 kwartalen en een vermindering van maximaal 400 EUR gedurende de volgende 8 kwartalen;
2013-2014: nieuwe werkgevers genieten een vermindering van maximaal 1.500 EUR gedurende 5 kwartalen, gevolgd door een vermindering van maximaal 1.000 EUR gedurende 4 kwartalen en een vermindering van maximaal
400 EUR gedurende de volgende 4 kwartalen; voor werkgevers die een eerste werknemer hebben aangeworven tijdens de vorige subperiode en die geen steun hebben ontvangen voor de volledige 13 kwartalen, worden de nieuwe bedragen toegepast op het saldo van de kwartalen;
2015: nieuwe werkgevers genieten een vermindering van maximaal 1.550 EUR gedurende 5 kwartalen, gevolgd door een vermindering van maximaal 1.050 EUR gedurende 4 kwartalen en een vermindering van maximaal
450 EUR gedurende de volgende 4 kwartalen; voor werkgevers die een eerste werknemer hebben aangeworven tijdens de vorige subperiodes en die geen steun hebben ontvangen voor de volledige 13 kwartalen, worden de nieuwe bedragen toegepast op het saldo van de kwartalen;
▪ Periode 2016-2020 (na de taxshift): de nieuwe werkgevers genieten een totale vrijstelling van de patronale basisbijdragen voor onbepaalde duur; de werkgevers die een eerste werknemer hebben aangeworven in 2015, genieten een vrijstelling van de bijdragen voor het saldo van de 13 toekenningskwartalen.
(2) Zie kader 1, waar in dit geval G = 1.000 EUR.
68
NON-TAKE-UP VAN WERKGEVERSBIJDRAGEVERMINDERINGEN ‘EERSTE AANWERVINGEN’
Kader 1: Doelgroepverminderingen
Algemeen genomen worden de doelgroepverminderingen (Pg) berekend volgens tewerkstellingslijn aan de hand van een forfaitaire vermindering (G), de prestatiebreuk (μ) van de tewerkstellingslijn en een multiplicatiefactor (βg) waardoorerkanwordenafgewekenvaneenstrikteproportionelevermindering: Pg = G x μ x βg.
De multiplicatiefactor βg is afhankelijk van de volledige kwartaalprestatie van de werknemer (som van alle μ). Als de werknemer niet minstens deeltijds werkt en de volledige prestatie minder is dan 27,5%, dan is βg = 0.
De forfaitaire vermindering G komt overeen met het geval dat de werknemer voltijds werkt over het volledige kwartaal.
Bron: kwartaalgidsen RSZ.
1.2.3. Rechthebbende populatie
Betrokken werkgevers
Deze maatregel heeft betrekking op nieuwe werkgevers van de particuliere sector die onderworpen zijn aan de wet van 27 juni 1969 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders.
Onder nieuwe werkgevers worden de werkgevers verstaan die nooit zijn onderworpen aan de wet van 27 juni 1969 of die gedurende minstens 4 opeenvolgende kwartalen niet meer onderworpen zijn geweest aan die wet. Naast de werknemers die niet bij het toepassingsgebied van de wet van 27 juni 1969 behoren (jobstudenten, enz.), worden bepaalde categorieën van werknemers (zie onder) ook nooit in aanmerking genomen voor de bepaling van de hoedanigheid van nieuwe werkgevers.
Betrokken werknemers
Deze maatregel heeft betrekking op de werknemers die onderworpen zijn aan de wet van 27 juni 1969, met uitzondering van de volgende categorieën:
▪ leerlingen;
▪ dienstboden;
▪ werknemers die in de loop van het jaar 18 jaar zijn of worden;
▪ gelegenheidswerkers in de landbouw- en tuinbouwsector;
▪ gelegenheidswerkers in de horecasector (vanaf het derde kwartaal van 2007 is die categorie niet langer uitgesloten).
Er moet worden opgemerkt dat sinds 2004 die vermindering niet is gebonden aan één bepaalde werknemer. De werkgever kan elk kwartaal een werknemer
69
BELGISCH TIJDSCHRIFT VOOR SOCIALE ZEKERHEID - 1e TRIMESTER 2018
aanwijzen waarop die maatregel betrekking heeft, en het is niet nodig dat de werknemer die het recht heeft geopend, nog werkzaam is.
De eerste werknemer mag echter geen werknemer vervangen die in dezelfde technische bedrijfseenheid tewerkgesteld was tijdens de vier opeenvolgende kwartalen voorafgaand aan het kwartaal van aanwerving.
Kader 2: Administratieve instructies RSZ - 2017/4 (uittreksel)
In het kader van de geharmoniseerde verminderingen is er sprake van dezelfde technische bedrijfseenheid wanneer:
▪ twee (of meer) juridische entiteiten (ondernemingen, verenigingen, enz.) verbonden zijn door minstens één gemeenschappelijke persoon; dit kan een werknemer zijn, maar ook de bedrijfsleider,
▪ en deze juridische entiteiten een gemeenschappelijke socio-economische basis hebben; elementen die daarop kunnen wijzen, zijn:
- plaats: wanneer de gebouwen waar de activiteiten worden uitgeoefend op dezelfde plaats of in elkaars nabijheid liggen;
- activiteiten: verwante en/of aanvullende activiteiten;
- bedrijfsmateriaal: geheel of gedeeltelijk hetzelfde;
- klandizie.
1.3. GEGEVENS
Voor deze bijdrage worden de administratieve RSZ-gegevens gebruikt die afkomstig zijn van de DmfA-verklaringen. Die gegevens met betrekking tot de aan de RSZ aangegeven arbeidsprestaties van de werknemers, worden uitgesplitst volgens tewerkstellingslijn: een tewerkstellingslijn groepeert de prestaties van eenzelfde werknemer bij dezelfde werkgever in dezelfde hoedanigheid en met dezelfde arbeidsvoorwaarden (arbeidstijd, duur, stelsel, enz.). Ze bevatten de gegevens met betrekking tot de lonen, de bijdragen, het arbeidsvolume, of de bijdrageverminderingen, de variabelen die specifiek zijn voor de werknemer (geslacht, leeftijd, enz.) en voor de werkgever (grootte, activiteitensector, enz.) alsook de anonieme identificatiegegevens van de werkgever en de werknemer.
70
NON-TAKE-UP VAN WERKGEVERSBIJDRAGEVERMINDERINGEN ‘EERSTE AANWERVINGEN’
1.4. PROBLEMEN INHERENT AAN DE MAATREGEL EN METHODOLOGISCHE KEUZES
De studie van de non-take-up van de maatregel ‘eerste aanwervingen’ door nieuwe werkgevers kent verschillende moeilijkheden. Die moeilijkheden komen aan bod in het volgende deel, samen met de methodologische keuzes die gemaakt zijn om deze op te lossen.
1.4.1. Moeilijkheden bij de toekenningsduur
De werkgever die een eerste werknemer aanwerft voor 2016, krijgt een vermindering gedurende maximaal 13 kwartalen, die kan worden opgenomen over een periode van 20 kwartalen vanaf het kwartaal van aanwerving. Geen beroep doen op de steunmaatregel vanaf het eerste kwartaal of tijdens een ander kwartaal in de periode van 20 kwartalen, betekent niet per se dat de werkgever geen gebruik maakt van de steunmaatregel waarop hij recht heeft. Om die moeilijkheid te verhelpen, worden verschillende indicatoren opgesteld om de non-take-up te becijferen: de meest eenvoudige indicator maakt een onderscheid tussen de werkgevers die minstens één keer een beroep hebben gedaan op de maatregel tijdens die 20 kwartalen en de werkgevers die dat nooit hebben gedaan; de andere indicatoren maken een onderscheid tussen de gedeeltelijke non-take-up en de volledige non-take-up. De gekozen indicatoren worden nader beschreven in deel 2.
1.4.2. Moeilijkheden bij de andere verminderingen
Een probleem is dat de doelgroepverminderingen niet onderling kunnen worden gecumuleerd. Een werkgever die recht krijgt op de maatregel ‘eerste aanwervingen’ zou de voorkeur kunnen geven aan een andere doelgroepvermindering die voordeliger is voor hem.
Bovendien worden de bijdrageverminderingen begrensd op het totale bedrag van de patronale basisbijdragen. In het geval dat de som van de structurele vermindering en van de doelgroepvermindering dat bedrag overschrijdt, wordt eerst het bedrag van de doelgroepvermindering verlaagd en vervolgens het bedrag van de structurele vermindering. Een werkgever zou evenwel kunnen kiezen om geen gebruik te maken van de vermindering ‘eerste aanwervingen’ als het bedrag van de structurele vermindering zijn werkgeversbijdragen dekt.
71
BELGISCH TIJDSCHRIFT VOOR SOCIALE ZEKERHEID - 1e TRIMESTER 2018
In de mate van het mogelijke3 wordt in een van de gekozen indicatoren om de non-take-up te becijferen (zie deel 2), getracht om rekening te houden met het gebruik van andere maatregelen.
1.4.3. Moeilijkheden bij het identificeren van de rechthebbende populatie
De maatregel ‘eerste aanwervingen’ in het geval van de aanwerving van een eerste werknemer is uitsluitend gericht op nieuwe ondernemingen. De administratieve gegevens vertonen soms breuken in de identificatiegegevens van de ondernemingen. Als een onderneming bijvoorbeeld haar juridische structuur wijzigt, krijgt ze een nieuwe identificatie, waardoor het risico bestaat dat ze wordt beschouwd als een nieuwe onderneming. Daarom zou de non- take-up kunnen worden overschat.
Om recht te krijgen op de vermindering, kan de eerste werknemer geen werknemer vervangen die in dezelfde technische bedrijfseenheid tewerkgesteld was tijdens de vier opeenvolgende kwartalen voorafgaand aan het kwartaal van aanwerving.
Aan de hand van de gegevens waarover we beschikken, kunnen we niet alle elementen identificeren die worden opgenomen in kader 2. Om de risico’s op een overschatting van de rechthebbende populatie en dus van de non- take-up te minimaliseren, baseren we ons op de opvolgingsmethode van de werknemersstromen om de bedrijven te identificeren die onderling met elkaar verbonden zijn. Die methode wordt gebruikt in het DynaM-project4 over RSZ-gegevens en is gebaseerd op de continuïteit van een van de belangrijkste productiefactoren: de arbeidskrachten. Het principe is het volgende: als een bedrijf in kwartaal t een aanzienlijk deel van de arbeidskrachten die in kwartaal t-1 nog werkten voor een ander bedrijf tewerkstelt, dan zijn die bedrijven waarschijnlijk onderling met elkaar verbonden. Geurts (2016) toont dat die methode performanter is dan de traditionele methodes die zijn gebaseerd op het onderzoek naar gelijkaardige administratieve gegevens (adres, identificatiegegevens, namen, enz.), behalve in het geval van zeer kleine ondernemingen waarvoor er niet voldoende werknemersstromen beschikbaar zijn.
(3) Er worden meer dan 80 verschillende maatregelen geteld tussen 2007 en 2016.
(4) DynaM is een wetenschappelijk project dat wordt uitgevoerd in samenwerking met de RSZ en HIVA-KU Leuven en dat als doel heeft de bewegingen op de arbeidsmarkt te beschrijven die schuilgaan achter de statistieken. Voor meer informatie, zie xxxx://xxx.xxxxx-xxxxxxx.xxx.
72
NON-TAKE-UP VAN WERKGEVERSBIJDRAGEVERMINDERINGEN ‘EERSTE AANWERVINGEN’
Net zoals in Geurts en Vets (2013) of Geurts en Xxx Xxxxxxxxxx (2016) worden hier de beslissingsregels vastgelegd die de ondernemingen onderling met elkaar verbinden (zie onderstaande tabel 2). We beperken ons tot de regels die van toepassing zijn op de ‘toetredende’5 bedrijven in kwartaal t, d.w.z. de bedrijven waarvan de RSZ-identificatie verschijnt in de gegevensbanken van kwartaal t, maar niet tijdens de 4 voorgaande kwartalen.
Die regels zijn gebaseerd op:
▪ het aantal gemeenschappelijke werknemers;
▪ hun aandeel in verhouding tot de grootte van de ondernemingen in t-1 en t,;
▪ het type bedrijf dat aanwezig is in t-1 (het bedrijf is ‘uittredend’ als het niet verschijnt in de loop van de kwartalen t tot t+3, en anders ‘overlevend’);
▪ het aantal verbonden bedrijven in t-1 en t.
De vastgelegde grenzen voor de beslissingsregels zijn gebaseerd op Geurts (2016) en Geurts en Xxx Xxxxxxxxxx (2016) die zich beperken tot ondernemingen die minstens 5 gemeenschappelijke werknemers hebben. Aangezien deze bijdrage hoofdzakelijk betrekking heeft op de kleine werkgevers, wordt een bijkomende regel bepaald voor de bedrijven die 3 of 4 gemeenschappelijke werknemers hebben.
(5) In het DynaM-project worden ook de regels vastgelegd voor de bedrijven die ‘uittreden’ zodat ze in de tijd kunnen worden gevolgd. Om de rechthebbende werkgevers te selecteren, beperken we ons tot de ‘toetredende’ bedrijven omdat de maatregel ‘eerste aanwervingen’ zich alleen richt op de nieuwe werkgevers. In de gevoeligheidsanalyse worden echter ook de regels over de uittredende bedrijven gebruikt om te controleren of een gedeeltelijke non-take-up kan worden verklaard door een verandering van de identificatie na de toetreding in de toekenningsvoorwaarden van de bestudeerde maatregel.
73
BELGISCH TIJDSCHRIFT VOOR SOCIALE ZEKERHEID - 1e TRIMESTER 2018
TABEL 2: VASTSTELLING VAN DE VERBINDINGSREGELS VAN DE ONDERNEMINGEN
Type verbinding (niet wederzijds uitsluitbaar) | Aantal bedrijven in t-1 → aantal bedrijven in t | Type bedrijf(ven) in t-1 | Minimum- aantal gemeen- schappelijke werknemers | Minimale relatieve aandeel | |
Aandeel in de werkgelegen- heid van de bedrijven in t-1 | Aandeel in de werkgelegen- heid van de bedrijven in t | ||||
Grotendeels identiek | 1 → 1 | eender welk type | 5 | 50% | 50% |
Splitsing | 1→1, n→1 of 1→n | overlevend | 5 | - | 75% |
Splitsing (bis) | 1 → 1 | overlevend | 10 | - | 50% |
Fusie van uittredende bedrijven | n → 1 | uittredend | 5 | 50% (1) | 50% |
Fusie (bis) | n → 1 | eender welk type | 5 | - | 25%(2); 50%(3) |
Opsplitsing in toetredende bedrijven | 1 → n | uittredend | 5 | 50% | 50% (4) |
Opsplitsing (bis) | 1 → n | uittredend | 5 | 25%(2); 50%(3) | - |
Cluster ≥ 30 | 1 → 1 | eender welk type | 30 | 10% | 10% |
Kleine cluster: identiek | 1 → 1 | uittredend | 3 of 4 | 100% | 100% |
(1) aandeel in de totale werkgelegenheid van n bedrijven in t-1;
(2) aandeel van elke individuele cluster;
(3) aandeel van de som van de clusters;
(4) aandeel in elk van de bedrijven in t.
74
NON-TAKE-UP VAN WERKGEVERSBIJDRAGEVERMINDERINGEN ‘EERSTE AANWERVINGEN’
1.5. BESTUDEERDE PERIODE
Tot eind 2006 kunnen ondernemingen nog gebruikmaken van de overgangsmaatregelen met betrekking tot de ‘Plus-plan’-maatregelen. In deze bijdrage beperken we ons dus tot de eerste aanwervingen vanaf 2007. De beschikbare gegevens reiken tot eind 2016.
Naargelang van de gekozen indicatoren (zie deel 2) variëren de bestudeerde periodes: bepaalde indicatoren kunnen worden bestudeerd over de volledige periode 2007-2016, terwijl andere over een beperktere periode moeten worden bestudeerd. In het bijzonder voor de aanwervingen voor 2016 – wanneer wordt gekeken naar de take-up over de volledige periode waarin het recht wordt geopend (5 jaar vanaf het kwartaal van aanwerving van de werknemer) – stemt de gekozen periode overeen met de aanwervingen tussen 2007 en 2011.
2. METING VAN DE NON-TAKE-UP: GEKOZEN INDICATOREN
2.1. LITERATUUR OVER DE NON-TAKE-UP
Inzake de take-up van de werkgelegenheidssteun door werkgevers is relatief weinig onderzoek verricht, en zeker al niet aan de hand van administratieve gegevens. Bepaalde auteurs bestuderen de non-take-up van die steunmaatregelen op basis van veldonderzoeken, in het bijzonder in de Verenigde Staten (Burtless, 1985), Argentinië (Xxxxxxx et al., 2001) of Sri Lanka (Xxxxxxxx et al., 2010). Het gebrek aan studies zou kunnen worden verklaard door de institutionele context, zoals bij voorbeeld in Frankrijk waar vele maatregelen van rechtswege worden toegekend. Dat is evenwel niet het geval voor de steunmaatregelen voor de horecasector (hotels, cafés, restaurants), de non-take-up van die steunmaatregelen wordt bestudeerd door Xxxxx en Ponceau (2009) en Bunel en L’Horty (2011) aan de hand van administratieve gegevens. Om de non-take-up te meten, gebruiken de eerste auteurs een binaire indicator die aangeeft of de werkgevers die recht hebben op de horecasteunmaatregelen, die al dan niet onmiddellijk na de invoering ervan in 2004 hebben verkregen. Die steunmaatregel is echter retroactief en de werkgevers hadden een jaar de tijd om er een beroep op te doen. De andere auteurs nemen dan een bijkomend jaar in aanmerking om de take-up van die steunmaatregelen te meten.
De non-take-up van sociale steunmaatregelen is vaker bestudeerd (zie, bijvoorbeeld, het literatuuroverzicht van Xxx Xxxxxxxx en Janssens, 2017). De meting van de non-take-up van die maatregelen wordt echter bemoeilijkt
75
BELGISCH TIJDSCHRIFT VOOR SOCIALE ZEKERHEID - 1e TRIMESTER 2018
door de onzichtbaarheid van de begunstigden die er geen gebruik van maken (Vial, 2010), d.w.z. door de moeilijkheid om de individuen te identificeren die recht hebben op de steunmaatregelen. Er bestaan verschillende types van non-take-up: bepaalde auteurs maken een onderscheid tussen de primaire (toe te schrijven aan het individu), de secundaire (toe te schrijven aan de administratie) en de tertiaire non-take-up (toe te schrijven aan het opstellen van de beleidsmaatregelen), terwijl andere auteurs een onderscheid maken tussen de gedeeltelijke en de volledige non-take-up, of tussen de tijdelijke en de permanente non-take-up. Algemeen genomen is iedereen het er echter over eens dat de non-take-up een complex fenomeen is dat meerdere realiteiten bestrijkt en dus moeilijk te kwantificeren is.
2.2. GEKOZEN INDICATOREN
Om de non-take-up van de maatregel ‘eerste aanwervingen’ te meten, wordt eerst een eenvoudige indicator gebruikt, die vervolgens complexer wordt gemaakt om de realiteit van het fenomeen beter weer te geven. De gekozen indicatoren, hun voordelen en nadelen worden hieronder weergegeven.
Algemeen genomen moeten – om de non-take-up te meten – eerst de werkgevers worden geïdentificeerd die recht hebben op de bestudeerde maatregel en vervolgens de werkgevers die daadwerkelijk gebruik hebben gemaakt van de steunmaatregel waarop ze recht hadden.
2.2.1. Onmiddellijke non-take-up
De eerste indicator meet de onmiddellijke non-take-up. Er wordt dus nagegaan of de werkgevers die recht hebben op de maatregel ‘eerste aanwervingen’ er gebruik van maken tijdens het kwartaal waarin het recht wordt geopend.
Het percentage non-take-up voor kwartaal t wordt gemeten door
NTU1(t) = 𝑖+1 , met:
∑𝑁𝑡 𝑌1𝑖, 𝑡
1 − 𝑁𝑡
Nt: het aantal werkgevers dat recht krijgt op de steunmaatregel in kwartaal
t, en
Y1i,t: binaire variabele waarvan de waarde 1 is als de werkgever i gebruikmaakt van de steunmaatregel vanaf het kwartaal van aanwerving van de eerste werknemer; anders bedraagt de waarde 0.
76
NON-TAKE-UP VAN WERKGEVERSBIJDRAGEVERMINDERINGEN ‘EERSTE AANWERVINGEN’
Die indicator heeft als voordeel dat hij eenvoudig is en over de volledige periode 2007-2016 kan worden berekend. Het grootste nadeel is dat hij geen rekening houdt met de specifieke kenmerken van de maatregel: de werkgever heeft recht op 13 kwartalen die moeten worden opgenomen in een periode van 20 kwartalen. De onmiddellijke non-take-up kan dus een bewuste keuze zijn van de werkgever die kan proberen de keuze van de kwartalen te optimaliseren. In het bijzonder wanneer de werknemer niet werd aangeworven aan het begin van het kwartaal, is het interessanter om de vermindering niet op te nemen in het aanwervingskwartaal, maar wel in een later, vollediger kwartaal. Wanneer de werknemer bovendien niet voldoende prestaties heeft tijdens het kwartaal6, kan de vermindering niet worden toegekend. De onmiddellijke non-take-up zal dus in die gevallen geen tijdelijke non-take-up weerspiegelen.
2.2.2. Uitbreiding van de periode
Voor de tweede indicator wordt de observatieperiode voor de gebruikmaking van de maatregel uitgebreid. De indicator is nog steeds binair, maar er wordt nu nagegaan of de werkgevers die recht hebben op de maatregel ‘eerste aanwervingen’, daarvan minstens één keer gebruikmaken gedurende de 20 kwartalen waarin het recht wordt geopend.
Het percentage non-take-up voor kwartaal t wordt gemeten door
NTU2(t) = 𝑖,1 , met:
∑𝑁𝑡 𝑌2𝑖, 𝑡
1 − 𝑁𝑡
Nt: het aantal werkgevers dat recht krijgt op de steunmaatregel in kwartaal
t, en
Y2i,t: binaire variabele waarvan de waarde 1 is als de werkgever i minstens één keer gebruikmaakt van de steunmaatregel tussen het kwartaal van aanwerving van de eerste werknemer en de 19 daaropvolgende kwartalen; anders bedraagt de waarde 0.
(6) Dat wil zeggen als het arbeidsvolume per kwartaal geen 27,5% bedraagt wanneer de werknemer niet minstens deeltijds werkt (zie kader 1).
77
BELGISCH TIJDSCHRIFT VOOR SOCIALE ZEKERHEID - 1e TRIMESTER 2018
Het voordeel van die indicator is dat hij rekening houdt met de volledige periode waarin het recht wordt geopend en de permanente non-take-up vaststelt. Het nadeel is dat hiermee de gedeeltelijke non-take-up niet vastgesteld kan worden, omdat die wordt gelijkgesteld met de take-up. Bepaalde auteurs (Xxx Xxxxxxxx en Math, 1996; Warin, 2010) stellen de gedeeltelijke non-take- up gelijk met de non-take-up.
Die indicator kan alleen worden berekend voor werkgevers die tussen 2007 en 2011 een eerste werknemer hebben aangeworven, aangezien daarvoor gegevens over een periode van 5 jaar nodig zijn vanaf de aanwerving van de werknemer. Van de werkgevers die zijn toegetreden tussen 2007 en 2011 en die minstens één keer gebruik hebben gemaakt van de steunmaatregel gedurende de periode van 20 kwartalen, maakt bijna 95% er voor de eerste keer gebruik van in de twee jaar na de aanwerving. Uit de onderstaande figuur blijkt dat dat percentage lager is voor werkgevers die zijn toegetreden tussen 2010 en 2011 (het verschil met de tussen 2007 en 2009 toegetreden werkgevers verkleint pas vanaf het tiende kwartaal). Dat fenomeen zou kunnen worden verklaard door de invoering van de crisismaatregelen in 2010 en 2011, waarbij onder meer de bijdrageverminderingen van het type Activa (aanwerving van langdurige werklozen) werden versterkt. De Activa-maatregelen werden interessanter dan de maatregelen ‘eerste aanwervingen’ tijdens die periode. De doelgroepverminderingen kunnen evenwel niet worden gecumuleerd. De werkgevers konden dus de voorkeur geven aan de Activa-maatregelen en later een beroep doen op de maatregel ‘eerste aanwervingen’.
Figuur 1 toont ook een belangrijke sprong tussen het eerste en het tweede kwartaal en vervolgens een homogenere stijging vanaf het derde kwartaal. Wat betreft de nieuwe werkgevers die zijn toegetreden tussen 2007 en 2009, heeft bijna 85% van de werkgevers die ten minste één keer de vermindering hebben genoten over de volledige periode waarin het recht is geopend, vanaf het eerste of tweede kwartaal gebruikgemaakt van de maatregel. Dat percentage is lager voor 2010 en 2011, maar bedraagt niettemin bijna 80%.
78
NON-TAKE-UP VAN WERKGEVERSBIJDRAGEVERMINDERINGEN ‘EERSTE AANWERVINGEN’
FIGUUR 1: GECUMULEERDE VERDELING VAN DE WERKGEVERS DIE MINSTENS EEN KEER GEBRUIK HEBBEN GEMAAKT VAN DE VERMINDERING ‘EERSTE AANWERVINGEN’ NA HET EERSTE TOEKENNINGSKWARTAAL
100%
95%
90%
85%
80%
75%
70%
65%
60%
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20
2007 2008 2009 2010 2011
Die vaststelling leidt tot een alternatieve indicator die wordt gedefinieerd door
NTU2bis(t) = 𝑖.1 , met:
∑𝑁𝑡 𝑌2𝑏 𝑖, 𝑡
1 −
𝑁𝑡
Nt: het aantal werkgevers dat recht krijgt op de steunmaatregel in kwartaal
t, en
Y2bi,t: binaire variabele waarvan de waarde 1 is als de werkgever i gebruikmaakt van de steunmaatregel vanaf het kwartaal van aanwerving van de eerste werknemer of het daaropvolgende kwartaal; anders bedraagt de waarde 0.
Die indicator heeft als voordeel dat hij kan worden berekend voor de nieuwe werkgevers tussen 2007 en het derde kwartaal van 2016 en dat de impact van de taxshift in 2016 ermee bepaald kan worden.
79
BELGISCH TIJDSCHRIFT VOOR SOCIALE ZEKERHEID - 1e TRIMESTER 2018
2.2.3. Verrekening van de gedeeltelijke non-take-up
De derde indicator maakt – voor werkgevers die minstens één keer gebruik hebben gemaakt van de maatregel ‘eerste aanwervingen’ – een onderscheid tussen werkgevers die er gebruik van hebben gemaakt voor alle kwartalen waarop ze recht hadden (volledige take-up), en degenen die er slechts gedeeltelijk gebruik van hebben gemaakt. De observatieperiode stemt overeen met de volledige periode waarin de werkgever gebruik kon maken van de steunmaatregel (20 kwartalen, waaronder het aanwervingskwartaal voor de aanwervingen voor 2016). Die indicator kan dus alleen worden berekend voor werkgevers die een eerste werknemer hebben aangeworven tussen 2007 en 2011.
Die indicator wordt in de volgende stappen berekend:
▪ we berekenen voor elke werkgever i die een eerste werknemer heeft aangeworven in kwartaal t :
- het aantal Ni,t kwartalen waarin die werkgever gebruik heeft gemaakt van de maatregel ‘eerste aanwervingen’ tussen kwartaal t en t+19;
- het aantal Ti,t kwartalen waarin die werkgever één of meer werknemers heeft tewerkgesteld die recht hebben op de maatregel ‘eerste aanwervingen’ tussen kwartaal t en t+19 en Di,t = min(Ti,t, 13) (de werkgever mag maximaal 13 kwartalen gebruikmaken van de maatregel);
- de ratio Ri,t = Ni,t /Di,t..
▪ we definiëren voor elke werkgever i die een eerste werknemer heeft aangeworven in kwartaal t, een variabele van de klasse Y3i,t die de volgende waarden aanneemt:
- 0 als Ri,t = 0% (volledige non-take-up);
- 1 als 0 < Ri,t < 50% (gedeeltelijke non-take-up < 50%);
- 2 als 50% ≤ Ri,t < 100% (gedeeltelijke non-take-up ≥ 50%);
- 3 als Ri,t = 100% (volledige take-up).
80
NON-TAKE-UP VAN WERKGEVERSBIJDRAGEVERMINDERINGEN ‘EERSTE AANWERVINGEN’
Op die manier kunnen, voor elk kwartaal t, het percentage volledige non-take- up NTU3c(t) en twee percentages gedeeltelijke non-take-up NTU3p1(t) en NTU3p2(t) worden berekend:
∑𝑁𝑡 𝑌3𝑐 𝑖, 𝑡 ∑𝑁𝑡 𝑌3𝑝1 𝑖, 𝑡
NTU3c(t) =
𝑖,1 7, NTU3p1 (t) = 𝑖-1
𝑁𝑡
en NTU3p2 (t) = 𝑖-1 , met:
∑𝑁𝑡 𝑌3𝑝2 𝑖, 𝑡
𝑁𝑡
𝑁𝑡
Nt: het aantal werkgevers dat recht krijgt op de steunmaatregel in kwartaal
t,
Y3c i,t: binaire variabele waarvan de waarde 1 is als Y3i,t = 0; anders is de waarde 0,
Y3c i,t: binaire variabele waarvan de waarde 1 is als Y3i,t = 1; anders is de waarde 0, en
Y3p2 i,t: binaire variabele waarvan de waarde 1 is als Y3i,t = 2; anders is de waarde 0.
Ten opzichte van de vorige indicator heeft die indicator het voordeel dat hij het mogelijk maakt om een onderscheid te maken tussen werkgevers die gebruikmaken van alle verminderingen ‘eerste aanwervingen’ waarop ze recht hebben, en werkgevers die er slechts gedeeltelijk gebruik van maken (er worden twee niveaus van gedeeltelijke non-take-up onderscheiden: minder dan 50% en meer dan 50%). Met die indicator kan evenwel geen rekening worden gehouden met de gebruikmaking van andere maatregelen. Dat proberen we op te nemen in de volgende indicator.
2.2.4. Verrekening van het gebruik van andere maatregelen
De vierde indicator houdt rekening met het feit dat de doelgroepverminderingen niet onderling cumuleerbaar zijn.
Een werkgever die recht heeft op de maatregel ‘eerste aanwervingen’ kan dus bewust kiezen om er geen gebruik van te maken omdat hij gebruik wil maken van een andere en voordeligere maatregel. Een werkgever kan ook kiezen om geen gebruik te maken van de vermindering ‘eerste aanwervingen’ omdat het bedrag van de structurele vermindering het totale bedrag van de werkgeversbijdragen dekt. In die twee gevallen leunt de non-take-up van de
(7) Per definitie is NTU3c(t) = NTU2(t).
81
BELGISCH TIJDSCHRIFT VOOR SOCIALE ZEKERHEID - 1e TRIMESTER 2018
maatregel ‘eerste aanwervingen’ dicht aan bij een take-up die als ‘optimaal’ zou kunnen worden beschouwd.
De werkgever kan ook al dan niet bewust gebruikmaken van een andere minder voordelige maatregel dan de maatregel ‘eerste aanwervingen’ (bijvoorbeeld wanneer de formaliteiten minder strikt zijn, zoals in het geval van de vermindering oudere werknemers).
Er kunnen zich dus verschillende situaties voordoen. In deze bijdrage wordt geprobeerd om die situaties te groeperen in een indicator waarvan de modaliteiten zo homogeen mogelijk zijn en waarbij een onderscheid wordt gemaakt tussen de periodes voor en na de taxshift.
Voor de aanwervingen voor de taxshift wordt een indicator opgesteld met vier modaliteiten over de volledige periode waarin het recht op de maatregel ‘eerste aanwervingen’ werd geopend. Die indicator wordt berekend voor de werkgevers die tussen 2007 en 2011 een eerste werknemer hebben aangeworven om over een observatieperiode van 20 kwartalen te beschikken.
Voor elke werkgever i die een eerste werknemer in kwartaal t heeft aangeworven, wordt een variabele van de klasse Y4i,t gedefinieerd waarvan de modaliteiten wederzijds uitsluitbaar zijn en die de volgende waarden aanneemt:
▪ 3 als de werkgever i gebruikmaakt van alle verminderingen ‘eerste aanwervingen’ waarop hij recht heeft tijdens de kwartalen t tot t+19 (volledige take-up van de maatregel ‘eerste aanwervingen’);
▪ 2 als de werkgever i niet van alle verminderingen ‘eerste aanwervingen’ gebruikmaakt waarop hij recht heeft tijdens de kwartalen t tot t+19, maar gebruikmaakt van andere maatregelen die minstens even voordelig zijn over de volledige periode8 (‘optimale’ volledige take-up);
▪ 1 als de werkgever i gebruikmaakt van minstens één doelgroepvermindering tijdens de kwartalen t tot t+19, maar de gebruikmaking van die maatregelen niet even voordelig is als wanneer hij van de maatregel ‘eerste aanwervingen’ gebruikgemaakt zou hebben (‘niet-optimale’ take-up);
(8) Voor de nieuwe aanwervingen over de periode 2007-2011 kunnen nieuwe werkgevers tussen t en t+19 gebruikmaken van een vermindering van maximaal 1.000 EUR gedurende 5 kwartalen en een vermindering van maximaal 400 EUR gedurende 8 kwartalen; als ze een andere maatregel kiezen waarvoor de totale maximumbedragen minstens evenveel bedragen over alle 20 kwartalen, zal modaliteit 2 aan hen worden toegekend.
82
NON-TAKE-UP VAN WERKGEVERSBIJDRAGEVERMINDERINGEN ‘EERSTE AANWERVINGEN’
▪ 0 als de werkgever i van geen enkele doelgroepvermindering gebruikmaakt tijdens de kwartalen t tot t+19 en werkgeversbijdragen verschuldigd blijven nadat de structurele vermindering9 is afgetrokken (volledige non-take-up).
Voor elk kwartaal t berekenen we vervolgens de vier percentages NTU4k(t), k = 0, ...,3:
NTU4k(t) =
∑𝑁𝑡 𝑌4𝑘 𝑖, 𝑡
𝑖,1 , waarbij:
𝑁𝑡
Nt overeenkomt met het aantal werkgevers dat het recht op de steunmaatregel opent in kwartaal t, en
Y4k i,t overeenkomt met een binaire variabele waarvan de waarde 1 is als
Y4i,t = k; anders is de waarde 0.
Voor werkgevers die in 2016 een eerste werknemer hebben aangeworven, wordt een indicator opgesteld over een periode van 2 kwartalen (kwartaal van aanwerving en het daaropvolgende kwartaal). Er wordt een periode van 2 kwartalen gekozen omdat de werkgever met de taxshift recht heeft op een vermindering van onbepaalde duur, maar de werknemer tijdens het kwartaal voldoende prestaties moet hebben om recht te krijgen op de vermindering (zie kader 1), wat niet altijd het geval is tijdens het kwartaal van aanwerving.
Die indicator wordt berekend voor de werkgevers die een eerste werknemer hebben aangeworven in het eerste, tweede of derde kwartaal van 2016. Voor elke werkgever i die een eerste werknemer in kwartaal t heeft aangeworven, wordt een variabele van de klasse Y4BISi,t gedefinieerd waarvan de modaliteiten wederzijds uitsluitbaar zijn en die de volgende waarden aanneemt:
▪ 2 als de werkgever i minstens één keer gebruikmaakt van de vermindering ‘eerste aanwervingen’ tijdens het kwartaal van aanwerving of het daaropvolgende kwartaal (take-up van de maatregel ‘eerste aanwervingen’);
(9) Soms is het bedrag van de bijdragen die verschuldigd blijven nadat de structurele vermindering is afgetrokken, zeer laag. In de gevoeligheidsanalyse worden minimumbedragen getest vanaf wanneer dat bedrag als verwaarloosbaar wordt beschouwd.
83
BELGISCH TIJDSCHRIFT VOOR SOCIALE ZEKERHEID - 1e TRIMESTER 2018
▪ 1 als de werkgever i geen gebruik maakt van de vermindering ‘eerste aanwervingen’ tijdens de kwartalen t of t+1, maar wel gebruikmaakt van een andere maatregel10 (take-up van een andere maatregel);
▪ 0 als de werkgever i van geen enkele doelgroepvermindering gebruikmaakt tijdens de kwartalen t en t+1 en werkgeversbijdragen verschuldigd blijven nadat de structurele vermindering is afgetrokken (volledige non-take-up).
Voor elk kwartaal t = 1, 2 of 3 berekenen we vervolgens de drie percentages NTU4bisk(t), k = 0, ...,3:
𝑖/1
∑𝑁𝑡 𝑌4𝐵𝐼𝑆 𝑘 𝑖, 𝑡
NTU4bis (t) = ,
k 𝑁𝑡
waarbij Nt overeenkomt met het aantal werkgevers dat recht krijgt op de steunmaatregel in kwartaal t,
en Y4BIS k i,t overeenkomt met een binaire variabele waarvan de waarde 1 is als Y4BISi,t = k; anders is de waarde 0.
Er moet worden opgemerkt dat we niet over voldoende gegevens beschikken om alle keuzemogelijkheden van elke nieuwe werkgever te bepalen: aan de hand van de beschikbare gegevens kunnen we bijvoorbeeld niet bepalen of de werkgever via de aangeworven werknemer recht krijgt op Activa-maatregelen. Bijgevolg kan niet worden bepaald of de werkgever uit de beschikbare maatregelen daadwerkelijk de meest voordelige doelgroepvermindering heeft gekozen. We kunnen alleen observeren of de maatregel die daadwerkelijk is gekozen, minstens even interessant is als de maatregel ‘eerste aanwervingen’: als de nieuwe werkgever bijvoorbeeld beslist om geen gebruik te maken van de maatregel ‘eerste aanwervingen’ en in plaats daarvan kiest voor een Activa-doelgroepvermindering tussen 2010 en 2011 – de periode waarin die verminderingen werden versterkt11 – wordt zijn keuze als ‘optimaal’ beschouwd; omgekeerd zal zijn keuze niet als ‘optimaal’ worden beschouwd
(10) Als gevolg van de taxshift voorziet de maatregel 'eerste aanwervingen’ in een totale vrijstelling van de patronale basisbijdragen; die maatregel is dus a priori interessanter. Het is evenwel mogelijk dat het gebruik van een andere maatregel het ook mogelijk maakt om een vrijstelling van de bijdragen te verkrijgen.
(11) De bijdragevermindering bedroeg – net zoals voor de maatregel ‘eerste aanwervingen’ – maximaal 1.000 EUR per kwartaal, maar de maatregel omvatte ook een werkuitkering die onder bepaalde voorwaarden tot 1.100 EUR kon oplopen.
84
NON-TAKE-UP VAN WERKGEVERSBIJDRAGEVERMINDERINGEN ‘EERSTE AANWERVINGEN’
als hij beslist om geen gebruik te maken van de maatregel ‘eerste aanwervingen’ en in plaats daarvan kiest voor een maatregel ‘oudere werknemers’ voor een werknemer jonger dan 57 jaar12.
Bovendien beschikken we niet altijd over alle gegevens om het forfaitaire maximumbedrag te bepalen over de volledige periode 2007-2016 (opleidingsniveau van de werknemer bijvoorbeeld) en hebben we schattingen moeten maken.
3. BECIJFERING VAN DE NON-TAKE-UP VAN DE MAATREGEL ‘EERSTE AANWERVINGEN’
3.1. RECHTHEBBENDE POPULATIE
In een eerste fase worden de werkgevers geïdentificeerd die in aanmerking komen voor de bestudeerde maatregel (zie punt 1.2.3.) op basis van het werkgeverskengetal (variabele waarmee een onderscheid kan gemaakt worden tussen de werkgevers naargelang hun verplichtingen inzake sociale bijdragen) en de rang van de nieuw aangeworven werknemer. Conform punt 1.4.3. worden vervolgens uit die groep de werkgevers geïdentificeerd die niet gebonden waren aan een andere bestaande onderneming in het kwartaal voorafgaand aan hun toetreding. In die tweede fase kan 4,5% van de tijdens de eerste fase geselecteerde werkgevers worden uitgesloten. Het betreft vooral werkgevers die worden gedefinieerd als ‘grotendeels identiek’ aan een bestaande werkgever in het voorgaande kwartaal (2,8%), ‘kleine cluster: identiek’ (0,9%) of ‘splitsingen’ (0,7%)13. Tot slot werd onze identificatie van de rechthebbende populatie geverifieerd door alle rechthebbenden op de maatregel ‘eerste aanwervingen’ te vergelijken met onze selectie van rechthebbende werkgevers: ongeveer 2% werd niet geselecteerd, wat als verwaarloosbaar wordt beschouwd14.
Over de volledige periode 2007-2016 is het aantal nieuwe werkgevers die in aanmerking komen voor de maatregel ‘eerste aanwervingen’, aanzienlijk geëvolueerd. De onderstaande figuur 2 toont een belangrijke seizoensgebondenheid: het aantal nieuwe werkgevers is systematisch hoger in het eerste kwartaal van elk jaar. In 2016 werd de maatregel versterkt naar
(12) Voor een werknemer onder de 57 jaar bedraagt de kwartaalvermindering maximaal 400 EUR.
(13) Zie definities in tabel 2.
(14) Dat zou bovendien niet alleen kunnen worden verklaard door onze selectie, maar ook door onterecht toegekende verminderingen.
85
BELGISCH TIJDSCHRIFT VOOR SOCIALE ZEKERHEID - 1e TRIMESTER 2018
aanleiding van de taxshift en neemt het aantal nieuwe werkgevers aanzienlijk toe, vooral tussen het vierde kwartaal van 2015, waarin het aantal nieuwe werkgevers het laagst is over de volledige bestudeerde periode, en het eerste kwartaal van 2016, waarin het aantal nieuwe werkgevers het hoogst is. Dat fenomeen is waarschijnlijk toe te schrijven aan het aankondigingseffect van de nieuwe maatregel.
FIGUUR 2: EVOLUTIE VAN DE RECHTHEBBENDE POPULATIE PER INGANGSKWARTAAL – BRUTOGEGEVENS
9500
9000
8500
8000
7500
7000
6500
6000
5500
5000
2007/1
2007/2
2007/3
2007/4
2008/1
2008/2
2008/3
2008/4
2009/1
2009/2
2009/3
2009/4
2010/1
2010/2
2010/3
2010/4
2011/1
2011/2
2011/3
2011/4
2012/1
2012/2
2012/3
2012/4
2013/1
2013/2
2013/3
2013/4
2014/1
2014/2
2014/3
2014/4
2015/1
2015/2
2015/3
2015/4
2016/1
2016/2
2016/3
2016/4
4500
Aantal nieuwe werkgevers (bruto)
Om beter de evolutie van het aantal nieuwe rechthebbende werkgevers tijdens de periode 2007-2016 te observeren, wordt de reeks afgevlakt aan de hand van gecentreerde voortschrijdende gemiddelden in de orde van 4 (MM4 in figuur 3). De rechthebbende populatie neemt aanzienlijk af tussen 2008 en 2009 en tussen 2011 en 2012, aangezien 2009 en 2012 jaren van laagconjunctuur waren.
86
NON-TAKE-UP VAN WERKGEVERSBIJDRAGEVERMINDERINGEN ‘EERSTE AANWERVINGEN’
FIGUUR 3: EVOLUTIE VAN DE RECHTHEBBENDE POPULATIE PER INGANGSKWARTAAL – AFGEVLAKTE GEGEVENS
7500
Aantal nieuwe werkgevers (MM4)
7000
6500
6000
5500
2007/3
2007/4
2008/1
2008/2
2008/3
2008/4
2009/1
2009/2
2009/3
2009/4
2010/1
2010/2
2010/3
2010/4
2011/1
2011/2
2011/3
2011/4
2012/1
2012/2
2012/3
2012/4
2013/1
2013/2
2013/3
2013/4
2014/1
2014/2
2014/3
2014/4
2015/1
2015/2
2015/3
2015/4
2016/1
2016/2
5000
3.2. ONMIDDELLIJKE NON-TAKE-UP
Figuur 4 vergelijkt de evolutie van de rechthebbende populatie en de onmiddellijke non-take-up die wordt gedefinieerd in het vorige deel (bruto- en afgevlakte percentages aan de hand van gecentreerde voortschrijdende gemiddelden in de orde van 4). Over de volledige periode 2007-2016 bedraagt de onmiddellijke non-take-up gemiddeld 54%, maar het percentage schommelt sterk over de periode: het zwakt af van meer dan 60% in 2011 en 2012 tot 34% in 2016.
Tijdens de periode 2007-2015 en zoals reeds vermeld in deel 2, betekent een onmiddellijke non-take-up niet dat de werkgever er later geen gebruik van zal maken, aangezien hij over een periode van 20 kwartalen beschikt waaruit hij 13 kwartalen kan kiezen om de vermindering te genieten. Over dezelfde periode is er vaak een positieve correlatie tussen het aantal nieuwe werkgevers en de onmiddellijke non-take-up. Voor het jaar 2016 kan de nieuwe werkgever een vrijstelling van onbepaalde duur krijgen. Dat verklaart het lagere percentage non-take-up, maar het betekent niettemin dat één nieuwe werkgever op drie niet onmiddellijk gebruikmaakt van de steun waarop hij recht heeft.
87
BELGISCH TIJDSCHRIFT VOOR SOCIALE ZEKERHEID - 1e TRIMESTER 2018
FIGUUR 4: RECHTHEBBENDE POPULATIE PER INGANGSKWARTAAL EN ONMIDDELLIJKE NON-TAKE-UP
9500
9000
8500
8000
7500
7000
6500
6000
5500
5000
2007/1
2007/2
2007/3
2007/4
2008/1
4500
Linkerschaal: Aantal nieuwe werkgevers (brut-o) - Rechterschaal: NTU1 (bruto en MM4)
Aantal nieuwe werkgevers (bruto) NTU1 (bruto)
NTU1 (MM4)
70%
65%
60%
55%
50%
45%
40%
35%
2016/1
2016/2
2016/3
2016/4
30%
2008/2
2008/3
2008/4
2009/1
2009/2
2009/3
2009/4
2010/1
2010/2
2010/3
2010/4
2011/1
2011/2
2011/3
2011/4
2012/1
2012/2
2012/3
2012/4
2013/1
2013/2
2013/3
2013/4
2014/1
2014/2
2014/3
2014/4
2015/1
2015/2
2015/3
2015/4
3.3. UITBREIDING VAN DE PERIODE
Wanneer er rekening wordt gehouden met de volledige periode waarin het recht op de maatregel ‘eerste aanwervingen‘ is geopend, bedraagt de gemiddelde NTU2 36% voor rechthebbende werkgevers die zijn toegetreden tussen 2007 en 2011. Meer dan één werkgever op drie doet dus nooit een beroep op de maatregel tijdens de volledige periode waarin het recht is geopend. Figuur 5 toont een belangrijke seizoensgebondenheid van dat percentage dat een positieve correlatie vertoont met het aantal nieuwe werkgevers: de hoogste percentages non-take-up (en het grootste aantal werkgevers die in aanmerking komen) worden geobserveerd tijdens het eerste kwartaal van elk jaar. Wanneer die seizoensgebondenheid buiten beschouwing wordt gelaten, kunnen drie subperiodes in de evolutie van de afgevlakte NTU2 vastgesteld worden: een periode van stagnering rond 34% tussen 2007 en 2008, een aanhoudende stijging tussen 2009 en de eerste helft van 2010 en een stabilisering rond 38% tussen de tweede helft van 2010 en 2011. Die stijging zou kunnen worden verklaard door de invoering van specifieke crisismaatregelen vanaf de tweede helft van 2009 en in 2010 die potentieel interessanter waren voor de werkgever.
88
NON-TAKE-UP VAN WERKGEVERSBIJDRAGEVERMINDERINGEN ‘EERSTE AANWERVINGEN’
FIGUUR 5: RECHTHEBBENDE POPULATIE PER INGANGSKWARTAAL EN PERCENTAGE NON-TAKE-UP OVER DE VOLLEDIGE 20 KWARTALEN
9000
8000
7000
6000
5000
4000
3000
2000
1000
0
Linkerschaal: Aantal nieuwe werkgevers (bruto) - Rechterschaal: NTU2 (bruto en MM4)
Aantal nieuwe werkgevers (bruto) NTU2 (bruto)
NTU2 (MM4)
45%
40%
35%
30%
2007/1
2007/2
2007/3
2007/4
2008/1
2008/2
2008/3
2008/4
2009/1
2009/2
2009/3
2009/4
2010/1
2010/2
2010/3
2010/4
2011/1
2011/2
2011/3
2011/4
25%
Wanneer we in figuur 6 kijken naar de non-take-up van de maatregel ‘eerste aanwervingen’ tijdens het aanwervingskwartaal van de eerste werknemer of het daaropvolgende kwartaal (hierboven gedefinieerde NTU2bis), zien we opnieuw een stagnering tussen 2007 en 2008, een aanhoudende stijging tussen 2009 en de eerste helft van 2010 en een stabilisering tot het eerste kwartaal van 2012. Het percentage non-take-up daalt vervolgens tot eind 2013; dat is de periode waarin de maatregel in het kader van het relanceplan versterkt werden. Dat percentage non-take-up stabiliseert zich tussen 2014 en 2015 en vermindert nadien aanzienlijk met de uitbreiding van de maatregel in 2016 in het kader van de taxshift. Het gebruik van de maatregel ‘eerste aanwervingen’ lijkt dus af te hangen van de aantrekkelijkheid van de toegekende verminderingsbedragen.
89
BELGISCH TIJDSCHRIFT VOOR SOCIALE ZEKERHEID - 1e TRIMESTER 2018
FIGUUR 6: PERCENTAGE NON-TAKE-UP IN HET INGANGSKWARTAAL OF HET DAAROPVOLGENDE KWARTAAL, VOLGENS HET INGANGSKWARTAAL
NTU2bis (bruto) NUT2bis (MM4)
60%
55%
50%
45%
40%
35%
30%
25%
2007/1
2007/2
2007/3
2007/4
2008/1
2008/2
2008/3
2008/4
2009/1
2009/2
2009/3
2009/4
2010/1
2010/2
2010/3
2010/4
2011/1
2011/2
2011/3
2011/4
2012/1
2012/2
2012/3
2012/4
2013/1
2013/2
2013/3
2013/4
2014/1
2014/2
2014/3
2014/4
2015/1
2015/2
2015/3
2015/4
2016/1
2016/2
2016/3
20%
3.4. VERREKENING VAN DE GEDEELTELIJKE NON-TAKE-UP
Als we in navolging van bepaalde auteurs (bijvoorbeeld Warin, 2010) de gedeeltelijke non-take-up gelijkstellen met de non-take-up, blijkt dat meer dan 60% van de werkgevers die hun eerste werknemer hebben aangeworven tussen 2007 en 2011, geen gebruik maken van de verminderingen ‘eerste aanwervingen’ waarop ze recht hadden. De schommeling van dat aandeel volgens ingangskwartaal in figuur 7 is echter toe te schrijven aan de schommeling van de volledige non-take-up uit het vorige deel.15 Het percentage werkgevers dat gedeeltelijk gebruikmaakt van minder dan de helft van de verminderingen (NTU3p1) of van meer dan de helft (NTU3p2), blijft immers stabiel door de tijd heen (respectievelijk rond 10% en 20%).
(15) Aangezien NTU3c(t) = NTU2(t).
90
NON-TAKE-UP VAN WERKGEVERSBIJDRAGEVERMINDERINGEN ‘EERSTE AANWERVINGEN’
FIGUUR 7: OPSPLITSING VAN DE RECHTHEBBENDE POPULATIE VOLGENS DE MATE WAARIN ZE GEBRUIKMAAKT VAN DE MAATREGEL ‘EERSTE AANWERVINGEN’, PER INGANGSKWARTAAL
100%
90%
80%
70%
60%
50%
40%
30%
20%
10%
2007/1
2007/2
2007/3
2007/4
2008/1
2008/2
2008/3
2008/4
2009/1
2009/2
2009/3
2009/4
2010/1
2010/2
2010/3
2010/4
2011/1
2011/2
2011/3
2011/4
0%
volledige non-take-up (NTU3c) gedeeltelijke non-take-up < 50 % (NTU3p1) gedeeltelijke non-take-up ≥ 50 % (NTU3p2) volledige take-up
3.5. VERREKENING VAN HET GEBRUIK VAN ANDERE MAATREGELEN
Zoals hierboven vermeld, kunnen werkgevers die niet volledig gebruikmaken van de maatregel ‘eerste aanwervingen’, afzien van hun recht op die maatregel en gebruikmaken van een andere maatregel. Uit tabel 3 blijkt dat voor de eerste aanwervingen tussen 2007 en 2011, 61% van de werkgevers die geen gebruik hebben gemaakt van de maatregel ‘eerste aanwervingen’, minstens een keer een andere doelgroepvermindering heeft gebruikt en dat 24% gebruikmaakt van verminderingen die minstens even voordelig zijn over de volledige periode waarin hun rechten geopend zijn (namelijk 20 kwartalen inclusief het aanwervingskwartaal).
91
BELGISCH TIJDSCHRIFT VOOR SOCIALE ZEKERHEID - 1e TRIMESTER 2018
TABEL 3: MATE VAN GEBRUIK VAN DE MAATREGEL ‘EERSTE AANWERVINGEN’ VOLGENS HET GEBRUIK VAN ALLE VERMINDERINGEN
Kruising van de variabelen Y3i,t en Y4i,t – Werkgevers die zijn toegetreden tussen 2007 en 2011
Take-up van alle maatregelen (Y4i,t ) | |||||
0- Volledige non-take- up | 1- ‘Niet- optimale’ take-up | 2- ‘Optimale’ volledige take-up | 3- Volledige take-up van de maatregel ‘eerste aan- wervingen’ | ||
0- Volledige non-take-up | 39% (1) | 37% | 24% | 0% | |
1- | 0% | 39% | 61% | 0% | |
Gedeeltelijke | |||||
Take-up van de maatregel | non-take-up < 50% | ||||
‘eerste | 2- | 0% | 19% | 81% | 0% |
aanwervingen’ | Gedeeltelijke | ||||
(Y3i,t ) | non-take-up ≥ 50% | ||||
3- Volledige take-up | 0% | 0% | 0% | 100% | |
Totaal | 14% | 21% | 31% | 34% |
(1) 39% van de nieuwe werkgevers heeft geen gebruik gemaakt van de maatregel ‘eerste aanwervingen’ en evenmin van andere maatregelen tijdens de periode waarin de rechten geopend zijn (20 kwartalen inclusief het aanwervingskwartaal).
Van alle rechthebbende werkgevers die hun eerste werknemer tussen 2007 en 2011 hebben aangeworven, maakt 14% geen gebruik van doelgroepverminderingen tijdens de 20 kwartalen na de aanwerving en maakt 21% gebruik van doelgroepverminderingen waarvan het totale bedrag lager is dan de bijdragevermindering van de maatregel ‘eerste aanwervingen’. De verrekening van de andere maatregelen doet de non-take-up dalen: naast de 34% van de rechthebbende werkgevers die gebruikmaken van alle verminderingen ‘eerste aanwervingen’ waarop ze recht hadden, doet 31% er (deels of volledig) afstand van om een andere maatregel te kunnen genieten die
92
NON-TAKE-UP VAN WERKGEVERSBIJDRAGEVERMINDERINGEN ‘EERSTE AANWERVINGEN’
op zijn minst even voordelig is. De non-take-up blijft echter vrij hoog (35%) wanneer de ‘niet-optimale’ take-up wordt meegerekend.
Figuur 8 toont de evolutie per ingangskwartaal van de vierde indicator (NTU4) voor de aanwervingen voorafgaand aan de taxshift. Het percentage non-take-up vertegenwoordigt hier het aantal werkgevers dat geen gebruik heeft gemaakt van verminderingen die minstens even voordelig waren als de vermindering ‘eerste aanwervingen’ (totale non-take-up + ‘niet-optimale’ take-up). Wanneer rekening wordt gehouden met de andere maatregelen, schommelt de non-take-up rond 35% als de seizoensgebondenheid buiten beschouwing wordt gelaten: de non-take-up is altijd systematisch hoger voor de nieuwe rechthebbende werkgevers in het eerste kwartaal.
FIGUUR 8: OPSPLITSING VAN DE RECHTHEBBENDE POPULATIE VOLGENS DE TAKE-UP VAN DOELGROEPVERMINDERINGEN EN HET PERCENTAGE NON-TAKE-UP, PER INGANGSKWARTAAL – EERSTE AANWERVING TUSSEN 2007 EN 2011
Percentage non-take-up: afvlakking aan de hand van gecentreerde voortschrijdende gemiddelden in de orde van 4
100%
90%
80%
70%
60%
50%
40%
30%
20%
10%
2007/1
2007/2
2007/3
2007/4
2008/1
2008/2
2008/3
2008/4
2009/1
2009/2
2009/3
2009/4
2010/1
2010/2
2010/3
2010/4
2011/1
2011/2
2011/3
2011/4
0%
volledige take-up van de maatregel ‘eerste aanwervingen’ ‘optimale’ volledige take-up
‘niet-optimale’ take-up volledige non-take-up percentage non-take-up (MM4)
93
BELGISCH TIJDSCHRIFT VOOR SOCIALE ZEKERHEID - 1e TRIMESTER 2018
In figuur 9 wordt de evolutie voorgesteld van de vierde indicator (de hierboven gedefinieerde NTU4bis) voor werkgevers die hun eerste werknemer hebben aangeworven in 2016. Gemiddeld genomen over de drie eerste kwartalen van 2016, heeft 18% van de rechthebbende werknemers geen gebruik gemaakt van de vermindering ‘eerste aanwervingen’, noch van andere werkgeversbijdrage- verminderingen in de loop van het aanwervingskwartaal of het daaropvolgende kwartaal. Door het gebruik van andere maatregelen in aanmerking te nemen, daalt de non-take-up van de maatregel ‘eerste aanwervingen’ met 10 procentpunt tijdens het ingangskwartaal of het daaropvolgende kwartaal (NTU2bis).
FIGUUR 9: OPSPLITSING VAN DE RECHTHEBBENDE POPULATIE VOLGENS DE TAKE-UP VAN DOELGROEPVERMINDERINGEN, PER INGANGSKWARTAAL – XXXXXX XXXXXXXXXX XX 0000
100%
90%
80%
70%
60%
50%
40%
30%
20%
10%
0%
2016/1 2016/2 2016/3
volledige non-take-up
take-up van een andere maatregel
take-up van de maatregel ‘eerste aanwervingen’
94
NON-TAKE-UP VAN WERKGEVERSBIJDRAGEVERMINDERINGEN ‘EERSTE AANWERVINGEN’
4. KENMERKEN VAN DE WERKGEVERS DIE GEEN GEBRUIKMAKEN VAN DE MAATREGEL
Op basis van de laatste indicator die met alle doelgroepverminderingen rekening houdt, beogen we de non-take-up te kwalificeren en typeprofielen af te leiden van werkgevers die er geen gebruik van maken. In een eerste fase kruisen we de indicator van de non-take-up met de kenmerken van de werkgevers tijdens het ingangskwartaal en van de aangeworven werknemers. In een tweede fase modelleren we de non-take-up op basis van die kenmerken aan de hand van een logistieke regressie. Gezien de gekozen indicator, waarvoor waarnemingen over 20 kwartalen na de aanwerving nodig zijn, beperken we ons tot de rechthebbende werkgevers die hun eerste werknemer tussen 2007 en 2011 hebben aangeworven.
4.1. NON-TAKE-UP VOLGENS DE KENMERKEN VAN DE WERKGEVERS
Het gebruik van de doelgroepverminderingen verschilt volgens het gewest van de werkgever (zie tabel 4). Het Waalse Gewest telt het laagste aantal werkgevers dat gebruikmaakt van alle verminderingen ‘eerste aanwervingen’, maar het hoogste aantal dat gebruikmaakt van andere doelgroepverminderingen die minstens even interessant zijn. Uit de som van de volledige non-take-up en de niet-optimale non-take-up blijkt dat de non-take-up het hoogst is in het Vlaamse Gewest.
TABEL 4: GEBRUIK VAN ALLE VERMINDERINGEN VOLGENS GEWEST
Volledige non-take-up | ‘Niet- optimale’ take-up | ‘Optimale’ volledige take-up | Volledige take-up van de maatregel ‘eerste aanwervingen‘ | |
Brussels Hoofdstedelijk Gewest | 13% | 19% | 31% | 38% |
Vlaams Gewest | 14% | 23% | 27% | 35% |
Waals Gewest | 15% | 18% | 36% | 30% |
95
BELGISCH TIJDSCHRIFT VOOR SOCIALE ZEKERHEID - 1e TRIMESTER 2018
Er worden ook verschillen op subregionaal niveau vastgesteld. In het Vlaamse Gewest is de non-take-up vooral hoog in de provincies Antwerpen en West- Vlaanderen (zie figuur 10). In het Waalse Gewest is de non-take-up hoger in de provincies Luik en Luxemburg.
FIGUUR 10: OPSPLITSING VAN DE RECHTHEBBENDE POPULATIE VOLGENS DE TAKE-UP VAN DOELGROEPVERMINDERINGEN, PER PROVINCIE
Provincie Luxemburg Provincie Henegouwen Provincie Waals-Brabant
Provincie Namen Provincie Luik Provincie Limburg
Provincie Vlaams-Brabant Provincie Oost-Vlaanderen Provincie West-Vlaanderen
Provincie Antwerpen
Brussels Hoofdstedelijk
Gewest
0% 20% 40% 60% 80% 100%
volledige non-take-up ‘niet-optimale’ take-up
‘optimale’ volledige take-up
volledige take-up van de maatregel ‘eerste aanwervingen’
De non-take-up is ook hoger in de sectoren waar de arbeidskrachten16 lager geschoold zijn, in het bijzonder in de horecasector, waar het percentage (volledige of ‘niet-optimale’) non-take-up 47% bedraagt. De informatica-
(16) Het kwalificatieniveau van de werkgever zou ook een rol kunnen spelen, maar we beschikken niet over die gegevens.
96
NON-TAKE-UP VAN WERKGEVERSBIJDRAGEVERMINDERINGEN ‘EERSTE AANWERVINGEN’
en communicatiesector, die hogergeschoold personeel tewerkstelt, heeft het laagste percentage non-take-up (26%)17.
FIGUUR 11: OPSPLITSING VAN DE RECHTHEBBENDE POPULATIE VOLGENS DE TAKE-UP VAN DOELGROEPVERMINDERINGEN, PER ACTIVITEITENSECTOR
Financiële en verzekeringsactiviteiten
Vastgoedactiviteiten
Informatie en communicatie
Kunst, amusement en recreatie
Menselijke gezondheidszorg en maatschappelijke dienstverlening
Verwerkende nijverheid Administratieve en ondersteunende diensten
Overige diensten
Vervoer en opslag Gespecialiseerde wetenschappelijke en
technische activiteiten
Bouw Horeca
Handel; reparatie van motorvoertuigen
Overige sectoren
0% 10% 20% 30% 40% 50% 60% 70% 80% 90%100%
volledige non-take-up ‘niet-optimale’ take-up
‘optimale’ volledige take-up
volledige take-up van de maatregel ‘eerste aanwervingen’
(17) De modaliteit ‘overige sectoren’ omvat de sectoren die het minst voorkomen in de rechthebbende populatie: ‘Landbouw, bosbouw en visserij’, ‘De winning van delfstoffen’, ‘Productie en distributie van elektriciteit, gas, enz.’, ‘Productie en distributie van water, afval- en afvalwaterbeheer en sanering’, ‘Overheidsdiensten’, ‘Onderwijs’, ‘Huishoudens als werkgever’ en ‘Activiteiten van extraterritoriale eenheden’.
97
De aanwezigheid van een sociaal secretariaat speelt een relatief bescheiden rol: de non-take-up is lichtjes hoger bij afwezigheid van een sociaal secretariaat (zie tabel 5).
4.2. NON-TAKE-UP VOLGENS DE KENMERKEN VAN DE WERKNEMERS
De kenmerken van de nieuw aangeworven werknemer spelen een belangrijke rol in de take-up (zie tabel 5). Het percentage (volledige of ‘niet-optimale’) non- take-up is hoger in het geval van een arbeider (38%), een deeltijdse werknemer (39%), een werknemer met een bezoldiging dicht bij het minimumloon18 (56%) of een werknemer jonger dan 20 jaar (50%). Bij de aanwerving van een ‘hoogverloonde’ werknemer19, ligt het percentage (volledige of ‘niet-optimale’) non-take-up slechts licht onder het geobserveerde percentage bij de aanwerving van een werknemer die niet als ‘hoogverloond’ wordt beschouwd (33% t.o.v. 35%). Er is echter een opvallend verschil tussen de verschillende types van take-up: werkgevers die een ‘hoogverloonde’ werknemer in dienst nemen, gebruiken vaker de maatregel ‘eerste aanwervingen’ dan de andere werkgevers (44% t.o.v. 32%). Dat valt te verklaren doordat de werkgever in het eerste geval een beperktere toegang heeft tot de andere doelgroepverminderingen. Bij de aanwerving van een werknemer van 57 jaar of ouder, zijn de ‘niet- optimale’ take-up en de ‘optimale’ volledige take-up oververtegenwoordigd: de maatregelen voor ‘oudere werknemers’ werden vaker gekozen dan de maatregel ‘eerste aanwervingen’; die maatregelen zijn echter niet altijd even interessant als de bestudeerde maatregel20.
(18) D.w.z. een werknemer wiens voltijdse kwartaalbrutoloon lager is, dicht bij het minimumloon in België voor elk beschouwd kwartaal (het evolueert tussen 3.776,64 EUR voor het eerste kwartaal van 2007 tot 4.330,62 EUR voor het vierde kwartaal van 2011).
(19) ‘Hoge lonen’ beschouwen we hier als kwartaallonen die minstens dubbel zo hoog zijn als het geldende minimumloon voor het beschouwde kwartaal.
(20) T.e.m. 2012 bedraagt het bedrag van de kwartaalvermindering voor de maatregel ‘oudere werknemers’ 400 EUR, en vanaf 2013 1.000 EUR voor een werknemer tussen 58 en 61 jaar en
1.500 EUR voor een werknemer tussen 62 en 64 jaar.
98
NON-TAKE-UP VAN WERKGEVERSBIJDRAGEVERMINDERINGEN ‘EERSTE AANWERVINGEN’
Algemeen lijkt het percentage non-take-up hoger wanneer de loonkosten lager zijn (sectoren met lagergeschoolde arbeidskrachten, arbeidersstatuut, deeltijdse contracten, enz.). Dat zou kunnen worden verklaard doordat de bijdrageverminderingen begrensd zijn op het totale bedrag van de patronale basisbijdragen. Na aftrek van de structurele vermindering, zou het verschuldigde bedrag dus nogal laag kunnen uitvallen ten opzichte van de kosten om informatie over de doelgroepverminderingen in te winnen en de tijd die nodig is voor de administratieve afhandeling21.
Die kenmerken zijn echter onderling gecorreleerd. In het vervolg ramen we de netto-impact van de kenmerken op de non-take-up.
(21) In bepaalde gevallen zou het aandeel van de verschuldigde bijdragen na de aftrek van de structurele vermindering niet hoger zijn dan 10%. Zie verder gevoeligheidsanalyse.
99
BELGISCH TIJDSCHRIFT VOOR SOCIALE ZEKERHEID - 1e TRIMESTER 2018
TABEL 5: TAKE-UP VAN ALLE VERMINDERINGEN VOLGENS DE VERSCHILLENDE KENMERKEN
Volledige non-take-up | ‘Niet- optimale’ take-up | ‘Optimale’ volledige take-up | Volledige take-up van de maatregel ‘eerste aanwervingen‘ | |
Aanwezigheid van een sociaal secretariaat | 14% | 21% | 31% | 34% |
Geen sociaal secretariaat | 16% | 20% | 30% | 33% |
Aanwerving van een arbeider | 15% | 23% | 32% | 30% |
Geen arbeider | 13% | 19% | 29% | 39% |
Aanwerving van een deeltijdse werknemer | 16% | 23% | 31% | 29% |
Geen deeltijdse werknemer | 12% | 19% | 30% | 39% |
Werknemer met een bezoldiging dicht bij het minimumloon | 32% | 24% | 27% | 16% |
Geen werknemer dicht bij het minimumloon | 12% | 21% | 31% | 37% |
Aanwerving van een ‘hoogverloonde’ werknemer | 13% | 20% | 23% | 44% |
Geen ‘hoogverloonde’ werknemer | 14% | 21% | 32% | 32% |
Aanwerving van een werknemer ≤ 20 jaar | 27% | 23% | 28% | 21% |
Geen werknemer onder de 20 jaar | 13% | 21% | 31% | 35% |
Aanwerving van een werknemer tussen 30 en 56 jaar | 13% | 20% | 31% | 36% |
Geen werknemer tussen 30 en 56 jaar | 16% | 22% | 31% | 31% |
Aanwerving van een werknemer ≥ 57 jaar | 13% | 29% | 37% | 20% |
Geen werknemer van 57 jaar of ouder | 14% | 21% | 30% | 35% |
100
NON-TAKE-UP VAN WERKGEVERSBIJDRAGEVERMINDERINGEN ‘EERSTE AANWERVINGEN’
4.3. MODELLERING VAN DE NON-TAKE-UP
Om de netto-impact van de verschillende kenmerken op de non-take-up te ramen, wordt de non-take-up gemodelleerd aan de hand van logistieke regressies. Het gaat om een totaal aantal waarnemingen van 127.473 nieuwe werkgevers die zijn toegetreden tussen 2007 en 2011. De verklarende variabelen zijn het ingangskwartaal, de kenmerken van de werkgever (gewest of provincie, activiteitensector, lidmaatschap van een sociaal secretariaat) en de kenmerken van de nieuw aangeworven werknemer (statuut, leeftijd22, arbeidstijd en loon). De frequentie van die variabelen wordt voorgesteld in de bijgevoegde tabel.
Er werden twee binaire afhankelijke variabelen, waarvan de frequentie wordt voorgesteld in tabel 6, gemodelleerd:
▪ de eerste, ‘Non-take-up A’ genoemd, stelt de ‘niet-optimale’ take-up gelijk aan de non-take-up; ze groepeert dus de modaliteiten ‘volledige non-take-up’ en ‘niet-optimale take-up’ enerzijds, en de modaliteiten ‘optimale volledige take-up’ en ‘volledige take-up van de maatregel ‘eerste aanwervingen’ anderzijds;
▪ de tweede variabele, ‘Non-take-up B’ genoemd, stelt de ‘niet-optimale’ take-up gelijk aan de take-up; ze stelt dus de modaliteit ‘volledige non- take-up’ tegenover de andere drie modaliteiten.
TABEL 6: FREQUENTIE VAN DE TE VERKLAREN VARIABELEN
Aantal en percentage van de rechthebbende populatie
Aantal | Percentage | ||
Non-take-up A | 1 = (volledige of ‘niet- optimale’) non-take-up | 44.911 | 35,2% |
0 = take-up | 82.562 | 64,8% | |
Non-take-up B | 1 = (volledige) non-take-up | 18.018 | 14,1% |
0 = (‘niet-optimale’ of volledige) take-up | 109.455 | 85,9% |
(22) De variabele ‘aanwerving van een werknemer ≤ 20 jaar’ kon niet worden ingevoerd in de modellen omdat de correlatie met de variabele ‘werknemer dicht bij het minimumloon’ te groot is (lineaire correlatiecoëfficiënt van 0,5): we hebben dus de meest significante variabele van de twee behouden.
101
BELGISCH TIJDSCHRIFT VOOR SOCIALE ZEKERHEID - 1e TRIMESTER 2018
Voor elke te verklaren variabele wordt de kans op non-take-up gemodelleerd (modaliteit 1). Globaal genomen zijn de gebruikte modellen hoogsignificant (zie tabel 7: de significantieniveaus van de likelihood-ratiotest zijn lager dan 1‰). Het voorspellende vermogen van die modellen is echter vrij beperkt (de Somers’Delta zijn vrij laag).
TABEL 7: GLOBALE KWALITEIT VAN DE LOGISTIEKE MODELLERING VAN DE NON-TAKE-UP
Ratio van de maximum likelihood (ML), Somers’D en percentage concordante paren
Non-take-up A | Non-take-up B | |
Ratio ML | 7.451 *** | 5.610 *** |
Somers’D | 0,292 | 0,3530 |
Concordante paren | 64,6% | 67,6% |
Significantieniveau *** = 1‰; ** = 1%; * = 5%.
Tabel 8 toont de maximum-likelihood-schatters en de odds ratio’s van de gebruikte verklarende variabelen.
102
NON-TAKE-UP VAN WERKGEVERSBIJDRAGEVERMINDERINGEN ‘EERSTE AANWERVINGEN’
TABEL 8: RESULTATEN VAN DE LOGISTIEKE MODELLERING VAN DE NON-TAKE-UP
Maximum-likelihood-schatters (ML) en odds ratio’s Significantieniveau: *** = 1‰; ** = 1%; * = 5%
Non-take-up A | Non-take-up B | ||||
ML- schatters | Odds ratio’s | ML- schatters | Odds ratio’s | ||
Ingangskwartaal | 2007/1 | -0,012 (ns) | 1,09 | 0,039 (ns) | 1,06 |
2007/2 | -0,080 *** | 1,02 | -0,022 (ns) | 1,00 | |
2007/3 | -0,126 *** | 0,97 | -0,108 *** | 0,92 | |
2007/4 | -0,075 *** | 1,02 | 0,042 (ns) | 1,06 | |
2008/1 | 0,097 *** | 1,22 | 0,123 *** | 1,15 | |
2008/2 | -0,103 *** | 1,00 | -0,147 *** | 0,88 | |
2008/3 | -0,068 *** | 1,03 | -0,067 (ns) | 0,95 | |
2008/4 | 0,019 (ns) | 1,13 | 0,007 (ns) | 1,03 | |
2009/1 | 0,147 *** | 1,28 | 0,166 *** | 1,20 | |
2009/2 | 0,001 (ns) | 1,11 | -0,040 (ns) | 0,98 | |
2009/3 | 0,104 *** | 1,23 | 0,032 (ns) | 1,05 | |
2009/4 | 0,045 (ns) | 1,16 | 0,032 (ns) | 1,05 | |
2010/1 | 0,141 *** | 1,27 | 0,162 *** | 1,20 | |
2010/2 | -0,071 *** | 1,03 | -0,101 *** | 0,92 | |
2010/3 | -0,054 *** | 1,05 | -0,125 *** | 0,90 | |
2010/4 | -0,083 *** | 1,02 | -0,106 *** | 0,92 | |
2011/1 | 0,180 *** | 1,32 | 0,196 *** | 1,24 | |
2011/2 | 0,002 (ns) | 1,11 | -0,058 (ns) | 0,96 | |
2011/3 | 0,036 (ns) | 1,14 | -0,006 (ns) | 1,01 | |
0000/0 (xxxxxxxxxx) | - | - | - | - |
000
XXXXXXXX TIJDSCHRIFT VOOR SOCIALE ZEKERHEID - 1e TRIMESTER 2018
Non-take-up A | Non-take-up B | ||||
ML- schatters | Odds ratio’s | ML- schatters | Odds ratio’s | ||
Gewest / provincie | F- Provincie Antwerpen | 0,237 *** | 1,41 | 0,099 *** | 1,21 |
N- Provincie West-Vlaanderen | 0,241 *** | 1,41 | 0,086 *** | 1,20 | |
F- Provincie Oost- Vlaanderen | 0,128 *** | 1,26 | 0,008 (ns) | 1,11 | |
F- Provincie Vlaams-Brabant | 0,149 *** | 1,29 | 0,091 *** | 1,21 | |
F- Provincie Limburg | 0,017 (ns) | 1,13 | -0,052 (ns) | 1,05 | |
W- Provincie Luik | -0,070 *** | 1,03 | -0,027 (ns) | 1,07 | |
W- Provincie Namen | -0,202 *** | 0,91 | -0,097 *** | 1,00 | |
W- Provincie Waals-Brabant | -0,109 *** | 0,99 | -0,053 (ns) | 1,04 | |
W- Provincie Henegouwen | -0,167 *** | 0,94 | -0,061 *** | 1,04 | |
W- Provincie Luxemburg | -0,121 *** | 0,98 | 0,103 *** | 1,22 | |
Brussels Hoofdstedelijk Gewest (referentie) | - | - | - | - |
104
NON-TAKE-UP VAN WERKGEVERSBIJDRAGEVERMINDERINGEN ‘EERSTE AANWERVINGEN’
Non-take-up A | Non-take-up B | ||||
ML- schatters | Odds ratio’s | ML- schatters | Odds ratio’s | ||
Activiteitensector | Administratieve en ondersteunende diensten | -0,117 *** | 0,95 | -0,110 *** | 0,91 |
Financiële en verzekerings- activiteiten | 0,112 *** | 1,20 | 0,059 (ns) | 1,07 | |
Vastgoed- activiteiten | 0,184 *** | 1,29 | 0,455 *** | 1,59 | |
Gespecialiseerde wetenschappelijke en technische activiteiten | -0,087 *** | 0,98 | -0,170 *** | 0,85 | |
Kunst, amusement en recreatie | 0,202 *** | 1,31 | 0,053 (ns) | 1,07 | |
Overige diensten | 0,064 *** | 1,14 | 0,113 *** | 1,13 | |
Handel; reparatie van motor- voertuigen | -0,068 *** | 1,00 | -0,158 *** | 0,86 | |
Bouw | -0,059 *** | 1,01 | 0,103 *** | 1,12 | |
Horeca | 0,475 *** | 1,73 | 0,301 *** | 1,37 | |
Verwerkende nijverheid | -0,125 *** | 0,95 | -0,225 *** | 0,81 | |
Informatie en communicatie | -0,22 *** | 0,86 | -0,350 *** | 0,71 | |
Menselijke gezondheidszorg en maatschappelijke dienstverlening | -0,234 *** | 0,85 | 0,213 *** | 1,25 | |
Vervoer en opslag | -0,056 *** | 1,02 | -0,272 *** | 0,77 | |
Overige sectoren (referentie) | - | - | - | - |
105
BELGISCH TIJDSCHRIFT VOOR SOCIALE ZEKERHEID - 1e TRIMESTER 2018
Non-take-up A | Non-take-up B | |||
ML- schatters | Odds ratio’s | ML- schatters | Odds ratio’s | |
Aanwezigheid van een sociaal secretariaat | -0,075 *** | 0,93 | -0,203 *** | 0,82 |
Aanwerving van een arbeider | 0,094 *** | 1,10 | -0,014 (ns) | 0,99 |
Aanwerving van een werknemer tussen 30 en 56 jaar | -0,13 *** | 0,88 | -0,085 *** | 0,92 |
Aanwerving van een werknemer van 57 jaar of ouder | 0,197 *** | 1,22 | -0,205 *** | 0,82 |
Aanwerving van een deeltijdse werknemer | 0,43*** | 1,54 | 0,491 *** | 1,63 |
Aanwerving van een werknemer dicht bij het minimumloon | 1,128 *** | 3,09 | 1,38 *** | 3,98 |
Aanwerving van een ‘hoogverloonde’ werknemer | 0,215 *** | 1,24 | 0,251 *** | 1,29 |
Wanneer we controleren voor het ingangskwartaal en voor de verschillende kenmerken van de werkgever en de werknemer, stellen we de volgende belangrijke elementen vast:
▪ de aanwerving van een werknemer met een bezoldiging dicht bij het minimumloon is het meest discriminerende kenmerk van de non-take-up, ongeacht de beschouwde non-take-up: wanneer de werkgever een eerste werknemer met een verloning dicht bij het minimumloon in dienst neemt, is het risico op een volledige non-take-up (non-take-up B) en het risico op een volledige of niet-optimale non-take-up (non-take-up A) respectievelijk vier en drie keer groter dan wanneer de werknemer verloond wordt boven het minimumloon; dat houdt waarschijnlijk verband met het feit dat na aftrek van de structurele vermindering, het verschuldigde bedrag van de bijdrage laag is ten aanzien van de te leveren bureaucratische inspanning;
▪ de aanwerving van een deeltijdse werknemer vergroot ook het risico op non-take-up; het risico is 1,5 keer groter voor een deeltijdse werknemer dan voor een voltijdse werknemer;
▪ de activiteitensector is ook discriminerend: in de horecasector en de vastgoedactiviteiten is de kans op non-take-up het grootst;
106
NON-TAKE-UP VAN WERKGEVERSBIJDRAGEVERMINDERINGEN ‘EERSTE AANWERVINGEN’
▪ in de provincies Antwerpen en West-Vlaanderen is het risico op volledige of niet-optimale non-take-up (non-take-up A) het grootst; dat risico is 1,4 keer groter dan in het Brussels Gewest (referentiemodaliteit); het risico op volledige non-take-up (non-take-up B) is vooral groot in de provincies Luxemburg, Vlaams-Brabant, Antwerpen en West-Vlaanderen;
▪ de aanwerving van een werknemer van 57 jaar of ouder vergroot het risico op non-take-up als er rekening wordt gehouden met de ‘niet- optimale’ take-up (non-take-up A) en verkleint het risico als er enkel rekening wordt gehouden met de volledige non-take-up (non-take-up B); zoals reeds vermeld, is dat fenomeen waarschijnlijk toe te schrijven aan het feit dat de doelgroepvermindering ‘oudere werknemers’ doorgaans minder interessant is dan de vermindering ‘eerste aanwervingen’ tijdens de bestudeerde periode;
▪ het sociaal secretariaat verkleint het risico op volledige non-take-up (odds ratio van 0,8 voor non-take-up B) en de impact ervan is beperkter wanneer rekening wordt gehouden met de ‘niet-optimale’ non-take-up (odds ratio van 0,9 voor non-take-up A).
Algemeen observeren we opnieuw de negatieve impact van deeltijdse arbeid en van een loon dicht bij het wettelijke minimum op de kans op het gebruik van de horecasteunmaatregel, zoals bij Mikol en Ponceau (2009). Door het gebrek aan literatuur over het onderwerp kunnen de resultaten jammer genoeg niet vergeleken worden met die van andere studies.
5. GEVOELIGHEIDSANALYSE
In deze analyse onderzoeken we de gevoeligheid van de resultaten voor de hypothesen over de opvolging van de bedrijven (zie punt 1.4.3.) en voor de drempels vanaf wanneer we die verschuldigde bijdragen na aftrek van de structurele vermindering als verwaarloosbaar beschouwen. Tabel 10 in de bijlage toont de gemiddelde niveaus van de indicatoren, waarbij een onderscheid wordt gemaakt tussen de periodes voor en na de taxshift voor het referentiescenario en de acht varianten:
▪ in variant 1 wordt de rechthebbende populatie niet langer geselecteerd aan de hand van de DynaM-methodologie (zie tweede stap van punt 1.4.);
▪ in variant 2 wordt de DynaM-methodologie niet alleen gebruikt om de rechthebbende populatie te selecteren, maar ook om de informatie te consolideren die beschikbaar was na de toetreding in de toekenningsvoorwaarden;
107
BELGISCH TIJDSCHRIFT VOOR SOCIALE ZEKERHEID - 1e TRIMESTER 2018
▪ in de varianten 3.1 tot 3.6 testen we verschillende minima (drie absolute niveaus – 10 EUR, 50 EUR en 100 EUR – en drie relatieve niveaus – 10%, 20% en 30%) vanaf wanneer we het bedrag van de verschuldigde bijdragen na aftrek van de structurele vermindering als verwaarloosbaar beschouwen.
Uit de resultaten blijkt dat die analyses slechts een geringe invloed hebben op onze belangrijkste resultaten. In variant 1 liggen de percentages non-take- up voor de verschillende indicatoren die geen rekening houden met andere doelgroepverminderingen (NTU1 tot NTU3), systematisch hoger dan in het referentiescenario. Dat resultaat sluit aan bij de identificatiehypothesen van de rechthebbende populatie. In variant 2 zijn de resultaten vrijwel identiek aan die van het referentiescenario.23 De varianten 3.1 tot 3.3 tonen dat de non- take-up daalt wanneer de minimumdrempel van de verschuldigde bijdragen na aftrek van de structurele vermindering toeneemt en op bijzonder significante wijze wanneer dat bedrag hoger is dan 100 EUR. In variant 3.3 maakt – voor de aanwervingen tussen 2007 en 2011 – minder dan 12% van de werkgevers van geen enkele doelgroepvermindering (NTU40) gebruik, tegenover iets meer dan 14% in het referentiescenario. In relatieve waarden (varianten 3.4 tot 3.6) wordt een drempeleffect waargenomen: de non-take-up daalt wanneer het minimumniveau stijgt van 10% tot 20%, maar blijft stabiel wanneer dat niveau stijgt van 20% tot 30%.
(23) Wanneer de indicator wordt berekend die rekening houdt met de gedeeltelijke non-take-up (NTU3), kan door consolidatie van de gegevens aan de hand van de DynaM-methodologie de teller verhoogd worden (aantal kwartalen waarin de werkgever gebruikgemaakt heeft van de maatregel ‘eerste aanwervingen’), maar stijgt ook de noemer (aantal kwartalen waarin de werkgever één of meerdere rechthebbende werknemers op de maatregel ‘eerste aanwervingen’ heeft tewerkgesteld).
108
NON-TAKE-UP VAN WERKGEVERSBIJDRAGEVERMINDERINGEN ‘EERSTE AANWERVINGEN’
BESLUIT
Net zoals de non-take-up van sociale steunmaatregelen, is de non-take-up van de maatregel ‘eerste aanwervingen’ een complex fenomeen en hebben we getracht die complexiteit stapsgewijs te integreren in de verschillende gebruikte indicatoren om de non-take-up te becijferen.
Door het gebruik van andere maatregelen in aanmerking te nemen daalt de non-take-up van de werkgevers van de maatregel ‘eerste aanwervingen’. Er blijft evenwel een aanzienlijk deel van de rechthebbende werkgevers (gemiddeld 14% voor aanwervingen tussen 2007 en 2011) die geen gebruik maken van doelgroepverminderingen over de volledige periode waarin hun rechten worden geopend.
Door te controleren volgens het ingangskwartaal en volgens de verschillende kenmerken van de werkgever en de nieuw aangeworven werknemer is het mogelijk de netto-impact ervan op de non-take-up van de doelgroepmaatregelen vast te stellen. Die non-take-up neemt toe wanneer de eerste aangeworven werknemer verloond wordt dicht bij het minimumloon, wanneer de werknemer deeltijds werkt en in de sectoren waar de arbeidskrachten lager geschoold zijn, in het bijzonder in de horecasector. De non-take-up verschilt volgens het gewest van de werkgever en er worden verschillen op het niveau van de provincies waargenomen.
Via de modellering kon bepaald worden of en in welke mate de administratief beschikbare variabelen een verklaring kunnen bieden voor het fenomeen van non-take-up. De voorspellingskracht van die modellen blijft evenwel beperkt en die variabelen blijven ontoereikend om het non-take-upgedrag te voorspellen.
Om die reden zal de analyse van de administratieve gegevens in het TAKE- project worden aangevuld met interviews en enquêtes bij werkgevers om beter de achterliggende redenen voor de non-take-up, die moeilijk af te leiden zijn uit de administratieve gegevensbanken, te begrijpen. Bovendien proberen we ook de impact te evalueren van de maatregel ‘eerste aanwervingen’ op de werkgelegenheid en de overlevingskansen van de rechthebbende ondernemingen door rekening te houden met de non-take-up.
109
BELGISCH TIJDSCHRIFT VOOR SOCIALE ZEKERHEID - 1e TRIMESTER 2018
BIBLIOGRAFIE
Xxxxx, X. en L’Horty, Y., Les effets des aides publiques aux Hôtels Cafés Restaurants et leurs interactions, Rapport de recherche 67, Centre d’études de l’emploi, december, 2011.
Burtless, G., Are Targeted Wage Subsidies Harmful? Evidence from a Wage Voucher Experiment, Industrial and Labor Relations Review, vol. 39, nr. 1, pp. 105-114, 1985.
Xxxxxxx, X., Xxxxxxxxx, M. en Xxxxxx, A., Assisting the transition from workfare to work: Argentina’s Proempleo experiment, World Bank, september, 2001.
Xxxxxx, X., Longitudinal firm-level data: problems and solutions, Small Business Economics, vol. 46, nr. 3, pp. 425-445, 2016.
Xxxxxx, X. en Xxx Xxxxxxxxxxx, J., Firm creation and post-entry dynamics of de novo entrants, International Journal of Industrial Organization, vol. 49, pp. 59-104, 2016.
Xxxxxx, X. en Vets, P., Employee flows to study firm and employment dynamics, DynaM Working Paper, Leuven, HIVA-KU Leuven, 2013.
Xxxxxxxx, D., Xx Xxx, S. en Xxxxxxxx, X., Wage Subsidies for Microenterprises, American Economic Review Papers and Proceedings, vol. 100, nr. 2, pp. 614- 618, 2010.
Mikol, F. en Ponceau, J., L’aide spécifique au secteur hôtels-cafés-restaurants: quels effets sur l’emploi et la productivité?, Document d’étude Dares 147, april, 2009.
Xxx Xxxxxxxx, N. en Xxxxxxxx, X., Who is to blame? An overview of the factors contributing to the non-take-up of social rights, CSB Working paper 17/08, mei, 2017.
Xxx Xxxxxxxx, X. en Math, A., La question du non-recours aux prestations sociales, Recherches et Prévisions, nr. 43, pp. 5-17, 1996.
Xxxx, X., Mesurer le non-recours: problème politique et question scientifique, mémoire de Master spécialisé “Progis, Etudes d’Opinion et de Marché”, september, 2010.
Xxxxx, X., Qu’est-ce que le non-recours aux droits sociaux?, La Vie des idées, juni, 2010.
110
NON-TAKE-UP VAN WERKGEVERSBIJDRAGEVERMINDERINGEN ‘EERSTE AANWERVINGEN’
BIJLAGEN TABELLEN
TABEL 9: FREQUENTIE VAN DE VERKLARENDE VARIABELEN
Aantal en procent van de rechthebbende populatie
Aantal | Percentage | ||
Ingangskwartaal | 20071 | 7.944 | 6,2% |
20072 | 6.402 | 5,0% | |
20073 | 6.150 | 4,8% | |
20074 | 6.142 | 4,8% | |
20081 | 7.806 | 6,1% | |
20082 | 5.906 | 4,6% | |
20083 | 6.023 | 4,7% | |
20084 | 5.643 | 4,4% | |
20091 | 7.107 | 5,6% | |
20092 | 5.591 | 4,4% | |
20093 | 5.620 | 4,4% | |
20094 | 5.547 | 4,4% | |
20101 | 7.190 | 5,6% | |
20102 | 6.197 | 4,9% | |
20103 | 6.070 | 4,8% | |
20104 | 6.526 | 5,1% | |
20111 | 7.292 | 5,7% | |
20112 | 6.088 | 4,8% | |
20113 | 5.863 | 4,6% | |
20114 | 6.366 | 5,0% |
111
BELGISCH TIJDSCHRIFT VOOR SOCIALE ZEKERHEID - 1e TRIMESTER 2018
Aantal | Percentage | ||
Gewest/provincie | F- Provincie Antwerpen | 20.140 | 15,8% |
F- Provincie West-Vlaanderen | 13.287 | 10,4% | |
F- Provincie Oost-Vlaanderen | 14.327 | 11,2% | |
F- Provincie Vlaams-Brabant | 9.591 | 7,5% | |
F- Provincie Limburg | 9.489 | 7,4% | |
W- Provincie Luik | 12.697 | 10,0% | |
W- Provincie Namen | 5.524 | 4,3% | |
W- Provincie Waals-Brabant | 5.190 | 4,1% | |
W- Provincie Henegouwen | 14.438 | 11,3% | |
W- Provincie Luxemburg | 2.841 | 2,2% | |
Brussels Hoofdstedelijk Gewest | 19.949 | 15,7% | |
Activiteitensector | Administratieve en ondersteunende diensten | 5.451 | 4,3% |
Financiële en verzekerings- activiteiten | 3.038 | 2,4% | |
Vastgoedactiviteiten | 3.048 | 2,4% | |
Gespecialiseerde wetenschappelijke en technische activiteiten | 12.875 | 10,1% | |
Kunst, amusement en recreatie | 4.119 | 3,2% | |
Overige diensten | 6.029 | 4,7% | |
Handel; reparatie van motor- voertuigen | 26.966 | 21,2% | |
Bouw | 16.513 | 13,0% | |
Horeca | 20.530 | 16,1% | |
Verwerkende nijverheid | 4.779 | 3,8% | |
Informatie en communicatie | 3.668 | 2,9% | |
Menselijke gezondheidszorg en maatschappelijke dienstverlening | 4.503 | 3,5% | |
Vervoer en opslag | 9.692 | 7,6% | |
Overige sectoren | 6.262 | 4,9% |
112
NON-TAKE-UP VAN WERKGEVERSBIJDRAGEVERMINDERINGEN ‘EERSTE AANWERVINGEN’
Aantal | Percentage | |
Aanwezigheid van een sociaal secretariaat | 115.888 | 90,9% |
Aanwerving van een arbeider | 69.416 | 54,5% |
Aanwerving van een werknemer tussen 30 en 56 jaar | 77.866 | 61,1% |
Aanwerving van een werknemer van 57 jaar of ouder | 6.868 | 5,4% |
Aanwerving van een deeltijdse werknemer | 63.590 | 49,9% |
Aanwerving van een werknemer dicht bij het minimumloon | 15.035 | 11,8% |
Aanwerving van een ‘hoogverloonde’ werknemer | 21.668 | 17,0% |
113
114
TABEL 10: GEVOELIGHEIDSANALYSE
BELGISCH TIJDSCHRIFT VOOR SOCIALE ZEKERHEID - 1e TRIMESTER 2018
Gemiddelde niveaus
Indicator | Toetredings- periode in de toekennings- voorwaarden | Referentie- scenario | Variant 1 | Variant 2 | Variant 3.1 (10 EUR) | Variant 3.2 (50 EUR) | Variant 3.3 (100 EUR) | Variant 3.4 (10%) | Variant 3.5 (20%) | Variant 3.6 (30%) |
XXX0 | 0000 tot 2015 | 56,31% | 57,53% | 56,31% | 55,45% | 53,69% | 51,43% | 55,79% | 53,54% | 53,57% |
XXX0 | 0000 | 34,28% | 36,01% | 34,28% | 33,09% | 30,40% | 28,14% | 33,59% | 30,89% | 31,05% |
XXX0 | 0000 tot 2011 | 35,81% | 37,81% | 35,72% | 35,60% | 35,04% | 33,85% | 35,70% | 34,08% | 34,08% |
XXX0xxx | 0000 tot 2015 | 45,48% | 47,09% | 45,47% | 45,31% | 44,85% | 43,91% | 45,39% | 43,87% | 44,05% |
NTU2bis | 2016/1 tot 2016/3 | 27,58% | 29,55% | 27,58% | 27,09% | 25,61% | 23,70% | 27,28% | 24,76% | 24,89% |
XXX0x | 0000 tot 2011 | 35,81% | 37,81% | 35,72% | 35,60% | 35,04% | 33,85% | 35,70% | 34,08% | 34,08% |
XXX0x0 | 0000 tot 2011 | 10,62% | 10,41% | 10,70% | 10,47% | 10,30% | 10,07% | 10,52% | 10,24% | 10,25% |
XXX0x0 | 0000 tot 2011 | 19,45% | 18,82% | 19,48% | 19,41% | 19,80% | 20,56% | 19,46% | 19,70% | 20,09% |
NTU40 | 2007 tot 2011 | 14,13% | 13,72% | 14,12% | 14,12% | 13,46% | 11,84% | 14,22% | 12,08% | 12,07% |
NTU41 | 2007 tot 2011 | 21,10% | 22,02% | 20,97% | 20,71% | 20,37% | 20,12% | 20,88% | 20,51% | 20,58% |
NTU42 | 2007 tot 2011 | 30,64% | 31,31% | 30,81% | 30,64% | 31,31% | 32,51% | 30,57% | 31,43% | 31,77% |
NTU43 | 2007 tot 2011 | 34,12% | 32,95% | 34,10% | 34,53% | 34,86% | 35,53% | 34,33% | 35,98% | 35,59% |
NTU4bis0 | 2016/1 tot 2016/3 | 18,20% | 18,48% | 18,20% | 18,57% | 17,04% | 14,79% | 18,75% | 15,91% | 15,90% |
NTU4bis1 | 2016/1 tot 2016/3 | 10,28% | 12,03% | 10,28% | 9,37% | 9,17% | 9,33% | 9,43% | 9,75% | 9,76% |
NTU4bis2 | 2016/1 tot 2016/3 | 71,53% | 69,48% | 71,53% | 72,06% | 73,79% | 75,88% | 71,83% | 74,34% | 74,33% |
NON-TAKE-UP VAN WERKGEVERSBIJDRAGEVERMINDERINGEN ‘EERSTE AANWERVINGEN’
NTU1: percentage onmiddellijke non-take-up; NTU2: percentage non-take-up over de volledige periode waarin het recht wordt geopend; NTU2bis: percentage non-take-up tijdens het aanwervingskwartaal of het daaropvolgende kwartaal; NTU3c: percentage volledige non-take-up over de volledige periode; NTU3p1: percentage gedeeltelijke non-take-up < 50%; NTU3p2: percentage gedeeltelijke non-take- up ≥ 50%; NTU40: percentage volledige non-take-up over de volledige periode met verrekening van het gebruik van andere maatregelen; NTU41: percentage ‘niet-optimale’ take-up; NTU42: percentage ‘optimale’ volledige take-up; NTU43: percentage volledige take-up van de maatregel ‘eerste aanwervingen’; NTU4bis0: percentage volledige non-take-up over het ingangskwartaal of het daaropvolgende kwartaal; NTU4bis1: percentage take-up van een andere maatregel over het ingangskwartaal of het daaropvolgende kwartaal; NTU4bis3: percentage take-up van de maatregel ‘eerste aanwervingen’ over het ingangskwartaal of het daaropvolgende kwartaal.
Variant 1: de rechthebbende populatie wordt niet langer geselecteerd aan de hand van DynaM- methodologie; variant 2: de informatie die beschikbaar was na de toetreding, wordt geconsolideerd aan de hand van XxxxX; varianten 3.1 tot 3.6: onder de aangegeven waarden (10 EUR, 50 EUR, 100 EUR, 10%, 20%, 30%) worden de verschuldigde bijdragen na aftrek van de structurele vermindering als verwaarloosbaar beschouwd.
115
BELGISCH TIJDSCHRIFT VOOR SOCIALE ZEKERHEID - 1e TRIMESTER 2018
LIJST VAN TABELLEN
Tabel 1: Verminderingen ‘eerste aanwervingen’
Tabel 2: Vaststelling van de verbindingsregels van de ondernemingen
Tabel 3: Mate van gebruik van de maatregel ‘eerste aanwervingen’ volgens het gebruik van alle verminderingen
Tabel 4: Gebruik van alle verminderingen volgens gewest
Tabel 5: Take-up van alle verminderingen volgens de verschillende kenmerken Tabel 6: Frequentie van de te verklaren variabelen
Tabel 7: Globale kwaliteit van de logistieke modellering van de non-take-up Tabel 8: Resultaten van de logistieke modellering van de non-take-up
Tabel 9: Frequentie van de verklarende variabelen Tabel 10: Gevoeligheidsanalyse
116
NON-TAKE-UP VAN WERKGEVERSBIJDRAGEVERMINDERINGEN ‘EERSTE AANWERVINGEN’
LIJST VAN FIGUREN
Figuur 1: Gecumuleerde verdeling van werkgevers die minstens één keer gebruik hebben gemaakt van de vermindering ‘eerste aanwervingen’ na het eerste toekenningskwartaal
Figuur 2: Evolutie van de rechthebbende populatie per ingangskwartaal – brutogegevens
Figuur 3: Evolutie van de rechthebbende populatie per ingangskwartaal – afgevlakte gegevens
Figuur 4: Rechthebbende populatie per ingangskwartaal en onmiddellijke non-take-up
Figuur 5: Rechthebbende populatie per ingangskwartaal en percentage non- take-up over de volledige 20 kwartalen
Figuur 6: Percentage non-take-up in het ingangskwartaal of het daaropvolgende kwartaal, volgens het ingangskwartaal
Figuur 7: Opsplitsing van de rechthebbende populatie volgens de mate waarin ze gebruikmaakt van de maatregel ‘eerste aanwervingen’, per ingangskwartaal
Figuur 8: Opsplitsing van de rechthebbende populatie volgens de take-up van doelgroepverminderingen en het percentage non-take-up, per ingangskwartaal – eerste aanwerving tussen 2007 en 2011
Figuur 9: Opsplitsing van de rechthebbende populatie volgens de take-up van doelgroepverminderingen, per ingangskwartaal – eerste aanwerving in 2016
Figuur 10: Opsplitsing van de rechthebbende populatie volgens de take-up van doelgroepverminderingen, per provincie
Figuur 11: Opsplitsing van de rechthebbende populatie volgens de take-up van doelgroepverminderingen, per activiteitensector
117
BELGISCH TIJDSCHRIFT VOOR SOCIALE ZEKERHEID - 1e TRIMESTER 2018
INHOUDSTAFEL
NON-TAKE-UP VAN WERKGEVERSBIJDRAGEVERMINDERINGEN: HET GEVAL VAN DE MAATREGEL ‘EERSTE AANWERVINGEN’
INLEIDING
63
1.
‘EERSTE AANWERVINGEN’: BESCHRIJVING VAN DE MAATREGEL EN AFBAKENING
VAN DE STUDIE 64
1.1. HISTORIEK 64
1.2. DE MAATREGEL ‘EERSTE AANWERVINGEN’: HET GEVAL VAN EEN EERSTE WERKNEMER 67
1.3. GEGEVENS 70
1.4. PROBLEMEN INHERENT AAN DE MAATREGEL EN METHODOLOGISCHE KEUZES 71
1.5. BESTUDEERDE PERIODE 75
2.
METING VAN DE NON-TAKE-UP: GEKOZEN INDICATOREN
75
2.1. LITERATUUR OVER DE NON-TAKE-UP 75
2.2. GEKOZEN INDICATOREN 76
3.
BECIJFERING VAN DE NON-TAKE-UP VAN DE MAATREGEL ‘EERSTE
AANWERVINGEN’
85
3.1. RECHTHEBBENDE POPULATIE 85
3.2. ONMIDDELLIJKE NON-TAKE-UP 87
3.3. UITBREIDING VAN DE PERIODE 88
3.4. VERREKENING VAN DE GEDEELTELIJKE NON-TAKE-UP 90
3.5. VERREKENING VAN HET GEBRUIK VAN ANDERE MAATREGELEN 91
4.
KENMERKEN VAN DE WERKGEVERS DIE GEEN GEBRUIKMAKEN XXX XX
XXXXXXXXX
00
4.1. NON-TAKE-UP VOLGENS DE KENMERKEN VAN DE WERKGEVERS 95
4.2. NON-TAKE-UP VOLGENS DE KENMERKEN VAN DE WERKNEMERS 98
4.3. MODELLERING VAN DE NON-TAKE-UP 101
5.
GEVOELIGHEIDSANALYSE
107
BESLUIT
109
118
NON-TAKE-UP VAN WERKGEVERSBIJDRAGEVERMINDERINGEN ‘EERSTE AANWERVINGEN’
BIBLIOGRAFIE
110
BIJLAGEN
111
119