PRO-DIALOG Regeling
PRO-DIALOG Regeling
Voor water- en luchtgekoelde koelmachines, 30 serie
50 Hz
Installatie en Bediening
De foto op de voorpagina dient slechts ter illustratie en maakt geen deel uit van enige offerte of verkoopcontract. Wijzigingen voorbehouden.
2
Inhoud
1. VEILIGHEID 4
1.1 - Algemeen 4
1.2 - Voorkomen van elektrische schokken 4
2. ALGEMENE BESCHRIJVING 4
2.1 - Algemeen 4
2.2 - Gebruikte afkortingen 4
3. BESCHRIJVING VAN DE HARDWARE 5
3.1 - Algemeen 5
3.2 - Elektronische prints 5
3.3 - Regelingen 7
3.4 - Aansluitingen op het gebruikers-klemmenblok 8
4. INSTELLEN VAN DE PRO-DIALOG-PLUS REGELING 11
4.1 - Algemeen 11
4.2 - Basis interface 11
4.3 - Blindschema 27
5. MACHINEBEDRIJF MET DE PRO-DIALOG-PLUS REGELING 28
5.1 - Start/Stop regeling 28
5.2 - Keuze verwarmen/koelen 28
5.3 - Regeling van de gekoeldwaterpomp 28
5.4 - Extern beveiligingscontact 28
5.5 - Regelpunt 28
5.6 - Capaciteitsbegrenzing 28
5.7 - Capaciteitsregeling 29
5.8 - Bepalen van het leidende circuit 29
5.9 - Belastingsvolgorde circuits 29
5.10 - Startvolgorde volg-compressoren 29
5.11 - Regeling van het EXV 29
5.12 - Regeling condensatietemperatuur op luchtgekoelde units 30
5.13 - Condensordrukregeling bij watergekoelde units 30
5.14 - Kiezen van het setpoint voor de condensatiedruk 30
5.15 - Warmteterugwinnings-moduul 30
5.16 - Capaciteitsafschakeling bij hoge druk 31
5.17 - Pump down 31
5.18 - Master-Slave-bedrijf 31
5.19 - Regeling van een PRO-DIALOG-Plus systeem met een "System Manager" 31
6. STORINGSDIAGNOSE EN OPLOSSINGEN 32
6.1 - Algemeen 32
6.2 - Afbeelden van alarmmeldingen 32
6.3 - Reset van alarmmeldingen 32
6.4 - Alarmcodes 32
3
1. VEILIGHEID
1.1 ALGEMEEN
Montage en onderhoud van deze apparatuur kunnen, door systeemdruk, elektrische componenten en plaats van opstelling risico’s met zich meebrengen.
Daarom mogen deze werkzaamheden alleen worden uitgevoerd door gekwalificeerd personeel.
Neem bij werkzaamheden de waarschuwingen in de documentatie, op de stickers in de unit en andere van toepassing zijnde voorzorgsmaatregelen in acht.
• Volg alle lokale veiligheidsvoorschriften.
• Draag een veiligheidsbril en werkhandschoenen.
• Wees voorzichtig bij het transporteren, hijsen en plaatsen van grote apparaten.
WAARSCHUWING: Xxxxxxx ALTIJD de hoofdstroom af voordat met werkzaamheden aan de unit wordt begonnen!
1.2 Voorkomen van elektrische schokken
Alleen personeel dat gekwalificeerd is volgens de richtlijnen van het IEC (IEC = International Electrotechnical Commission) mag toegang krijgen tot de elektrische componenten. Xxxxxxx ALTIJD de hoofdstroom af voordat met werkzaamheden aan de unit wordt begonnen!
Belangrijk:
Er wordt een label meegeleverd waarop het type en de plaats van de scheidings- of hoofdschakelaar kan worden genoteerd. Dit bevindt zich voorop de schakelkast en moet met onuitwisbare inkt worden ingevuld.
Belangrijk:
Gevaar voor elektrische schokken: Ook bij uitgeschakelde scheidings- c.q. hoofdschakelaar kunnen bepaalde machinedelen, zoals carterverwarmingen of extra verwarmingen, onder spanning staan, omdat ze op een afzonderlijke voeding zijn aangesloten zijn .
Gevaar voor verbranding: Door stroom worden bepaalde componenten voor korte tijd of permanent warm. Ga daarom voorzichtig om met voedingskabels, elektrische bedrading en doorvoeren, afdekpanelen van schakelkasten en motorframes!
Belangrijk:
Deze apparatuur werkt met elektromagnetische signalen en geeft deze ook af. Wanneer bij de montage de instructies niet worden gevolgd, kan radio-interferentie ontstaan. Uit tests is gebleken dat deze apparatuur voldoet aan alle van toepassing zijnde voorschriften op het gebied van elektromagnetische compatibiliteit.
4
2. ALGEMENE BESCHRIJVING
2.1 ALGEMEEN
PRO-DIALOG Plus is een regelsysteem voor units met zuigercompressoren:
• enkel of dubbel circuit
• water- of luchtgekoelde condensors
• split-systemen
• niet-omkeerbare warmtemachines.
Pro-Dialog Plus regelt de start van de compressor en de capaciteitsaanpassing die nodig is om het gewenste gekoeldwater setpoint te handhaven. Hij regelt automatisch de stand van het elektronisch expansieventiel (indien toegepast) om de oververhitting van het koudemiddel bij de compressorintrede constant te houden. Ook worden de ventilatoren geregeld (bij luchtgekoelde units) of de waterregelventielen (bij watergekoelde umits) om de juiste condensatiedruk in ieder circuit te handhaven.
De beveiligingscircuits in de unit worden continu bewaakt door Pro-Dialog Plus om de goede werking te waarborgen. Pro- Dialog Plus geeft ook toegang tot een Sneltest programma voor alle in- en uitvoer.
Alle Pro-Dialog Plus regelingen kunnen in drie zelfstandige bedrijfstypen werken:
• Lokaal bedrijf: de unit wordt geregeld door commando’s die via het blindschema worden gegeven.
• Regeling op afstand: de unit wordt geregeld door contacten op afstand (spanningsloze contacten, analoge signalen).
• CCN-bedrijf: de unit wordt geregeld door commando’s van het Carrier Comfort Network (CCN). In dit geval wordt een datakabel gebruikt om de unit op de CCN communicatiebus aan te sluiten.
Het bedrijfstype wordt gekozen met de Toets Keuze Bedrijfstype (zie hoofdstuk 4.2.2).
Als het Pro-Dialog Plus systeem zelfstandig werkt (lokaal of op afstand) beschikt het natuurlijk wel over al zijn eigen regelmogelijkheden, maar biedt dan niet de voordelen van CCN.
2.2 Gebruikte afkortingen
In deze handleiding heten de koelmiddelcircuits A en B. De compressoren in circuit A heten X0, X0, X0 en A4. Die in circuit B zijn X0, X0, X0 en B4.
De volgende afkortingen worden regelmatig gebruikt: AI - Analoge ingang
AO - Analoge uitgang CCn - Bedrijfstype: CCN
CCN - Carrier Comfort Network DI - Digitale invoer
DO - Digitale uitvoer
EXV - Elektronisch expansieventiel
L-C1 - Bedrijfstype: lokaal bedrijf en koelen - Setpoint 1 L-C2 - Bedrijfstype: lokaal bedrijf en koelen - Setpoint 2 L-H - Bedrijfstype: lokaal bedrijf en verwarmen
L-C1r - Bedrijfstype: lokaal bedrijf en koelen - Setpoint 1 - Warmteterugwinning
L-C2r - Bedrijfstype: lokaal bedrijf en koelen - Setpoint 2 - Warmteterugwinning
LED - Lichtgevende diode
LOFF - Bedrijfstype: lokaal bedrijf uit
rEM - Bedrijfstype: via contacten op afstand SCT - Verzadigde persgastemperatuur
SIO - Standaard Ingang/Uitgang - interne communicatiebus die de basismodule verbindt met de slave-modules
SST - Verzadigde zuiggastemperatuur TXV - Thermostatisch expansieventiel.
3. BESCHRIJVING VAN DE HARDWARE
3.1 Algemeen
Het systeem bestaat minimaal uit een basisprint en een gebruikers interface, eventueel aangevuld met één of meer slave-prints, zoals compressorprints, 4xDO of 4xAI-2xAO prints.
Indien toegepast zijn de slave-prints via een interne communicatiebus (SIO) verbonden met de basisprint.
3.2 Elektronische prints
3.2.1 Basisprint
Op deze print zijn de programma’s opgeslagen waarmee de machine wordt geregeld. Hij verwerkt continu de ontvangen informatie van de verschillende druk- en temperatuuropnemers alsmede de digitale ingangen en communiceert met de eventueel aanwezige slave-prints via de SIO bus. Hij kan ook communiceren met componenten van het Carrier Comfort Network via de CCN bus.
Wanneer “conF” op de gebruikers interface wordt afgebeeld, dan moet de basisprint worden geconfigureerd. Dit mag alleen gebeuren door Carrier Service.
Bij sommige machineconfiguraties kan de basisprint rechtstreeks twee compressoren en hun ontlastkleppen regelen. In dat geval wordt de digitale invoer die betrekking heeft op de compressorbeveiliging ook door de basisprint verwerkt.
Detectie spanningsonderbreking: De ACF-contacten op J6 melden alle spanningsonderbrekeningen en -verliezen. Als het contact wordt geopend, dan wordt de unit onmiddellijk afgeschakeld en wordt de basisprint weer geïnitialiseerd. Deze contacten moeten daarom normaal gesloten zijn wanneer de voeding naar de regelaar is ingeschakeld.
Schakelkast
Regelmoduul Startmoduul Klemmenstrook elektrische voeding
Gebruikers-klemmenblok CCN netwerk connector
Na een spanningsonderbreking wordt de unit automatisch
De verschillende componenten zijn als modules in de schakelkast geplaatst:
• Regelmodule: Bevat de basisprint, de gebruikers interface en, indien aanwezig, de EXV regelprint, optie-prints en het gebruikers-klemmenblok.
• Startmodule: Deze is opgebouwd uit de magneet- schakelaars, circuit breakers, starterguard print en bij leidende compressoren de GCP module. Als de machine is voorzien van meer dan twee compressoren dan is ook de compressorprint hierop aangesloten.
• Ventilatormodule (luchtgekoelde units): Met één of twee 4xDO prints en de beveiligings- en magneetschakelaars voor de ventilatoren.
herstart zonder dat daarvoor een extern commando nodig is.
3.2.2 Slave-prints
• Compressor-print: Deze print wordt gebruikt voor regeling van een compressor die niet direct door de basisprint wordt geregeld (unit met meer dan 2 compressoren). Er kunnen maximaal acht compressor- prints op de basisprint aangesloten worden.
• 4xDO print: Print met 4 digitale uitgangen. Kan worden gebruikt voor regeling van 1 EXV (met behulp van een extra interface-kaart), meerdere ventilatortrappen, of de afsluiters toegepast bij de warmteterugwinnings-optie.
• 4xAI-2xAO print: Print met vier analoge ingangen en twee analoge uitgangen: Deze print kan worden gebruikt voor uitlezing van extra opnemers (oliedruk, condensortemperatuur of terugwinnigstemperatuur), voor regeling van Varifans (bij luchtgekoelde units) of waterregelventielen (bij watergekoelde units).
3.2.3 Gebuikers-interface
Deze bestaat uit twee delen:
• de Basis interface
• het blindschema
De Basis interface geeft toegang tot alle regelparameters voor de units. Hij bestaat uit een primair displayblok van 2 posities en een secundair displayblok van 4 posities met 10 LED’s en 5 toetsen.
Het blindschema geeft directe toegang tot de belangrijkste bedrijfsparameters. Het heeft maximaal 12 toetsen, maximaal 16 LED’s en een schematische weergave van de unit.
3.2.4 Verbindingen tussen de prints
De basisprint en de slave-prints communiceren met elkaar via een interne drie-aderige RS485 communicatiebus (SIO).
Klemmen 1, 2 en 3 op connector J4 van de basisprint zijn door drie aders aangesloten op resp. klem 1, 2 en 3 van connector J3 op de slave-prints. Als de aansluitingen niet goed worden gemaakt werkt het systeem niet.
Basisprint Compressorprint 4xDO-Print
Bedrading interne bus
Adressen slave-prints
PRINT DIP-SWITCH (0 = OPEN)
1 | 2 | 3 | 4 | 5 | 6 | 7 | 8 | |
Compressorprint Nr.1 | 1 | 0 | 1 | 0 | 0 | 1 | 0 | 1 |
Compressorprint Nr.2 | 0 | 0 | 0 | 1 | 0 | 1 | 0 | 1 |
Compressorprint Nr.3 | 1 | 1 | 0 | 1 | 0 | 1 | 0 | 1 |
Compressorprint Nr.4 | 0 | 1 | 1 | 1 | 0 | 1 | 0 | 1 |
Compressorprint Nr.5 | 1 | 0 | 0 | 0 | 1 | 1 | 0 | 1 |
Compressorprint Nr.6 | 0 | 0 | 1 | 0 | 1 | 1 | 0 | 1 |
Compressorprint Nr.7 | 1 | 1 | 1 | 0 | 1 | 1 | 0 | 1 |
Compressorprint Nr.8 | 0 | 1 | 0 | 1 | 1 | 1 | 0 | 1 |
4xDO-print Nr.1, EXV circuit A | 1 | 0 | 1 | 1 | 1 | 1 | 0 | 0 |
4xDO-print Nr.2, EXV circuit B | 1 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 1 | 0 |
4xDO-print Nr.3, (ventilatormoduul) | 1 | 1 | 1 | 0 | 1 | 0 | 1 | 0 |
4xDO-print Nr.4, (ventilatormoduul) | 1 | 1 | 0 | 1 | 1 | 0 | 1 | 0 |
4xDO-print Nr.5, (terugwinningsmoduul) | 1 | 1 | 1 | 1 | 1 | 0 | 1 | 0 |
4xAI-2xAO print 1 | 1 | 0 | 1 | 0 | 0 | 0 | 1 | 0 |
4xAI-2xAO print 2 | 1 | 1 | 0 | 1 | 0 | 0 | 1 | 0 |
4xAI-2xAO print 3 | 1 | 0 | 0 | 0 | 1 | 0 | 1 | 0 |
3.2.6 Elektrische aansluiting van de prints
Alle prints (behalve de analoge) hebben een gezamenlijke, zwevende 24VAC voeding. Daarnaast moeten de compressorprints ook een 230 VAC voeding hebben voor de aansturing van magneetschakelaars e.d.
De analoge prints hebben een afzonderlijke geaarde 24 VAC voeding.
Elektrische aansluiting van de prints
Basisprint Connector/klem | Compressorprint Connector/klem | 4xDO-print Connector/klem | 4xAI/2AO-print Connector/klem | |
24 VAC, zwevend, draadcode 011-012 | J5 / 011-012 | J6 / 011-012 | J1 / 011-012 | - |
24 VAC, geaard, draadcode 11-12 | - | - | - | J4 / 011-012* |
230 VAC | - | J6 / 1-2 | - | - |
Aarde | J5 / 000 | - | J1 / 000 | J4 / 000 |
3.2.5 Adressering slave-prints
Iedere slave-print (compressorprint, 4xDO en 4xAI-2xAO) heeft een adres dat moet worden ingesteld m.b.v. de rode adresschakelaar (SIO ADDRESS) aan de rechterbovenzijde van iedere print. De schakelaar heeft 8 dip-switches. Als een dip-switch open staat is hij niet actief.
Opmerking: Bij een onjuiste adressering start de unit niet.
1 2 3 4 5 6 7 8
OPEN
Adresschakelaar- “SIO ADDRESS”
Verklaring:
– : geen aansluiting
* : Pennen 011-012 van connector J4 op de analoge print moeten worden aangesloten op de draden 11-12 van de geaarde 24-Volt-voeding. Let op polariteit!
Opmerking: Bij de aansluiting van de voeding op de 4xAI/ 2AO-print moet op de polariteit worden gelet: de pennen 11 en 12 van de geaarde 24-Volt-voeding moeten worden aangesloten op de klemmen 011 en 012 van deze print. Anders kan de print beschadigd worden.
Na een spanningsonderbreking wordt de unit automatisch herstart zonder dat daarvoor een extern commando nodig is. Wanneer er echter voorafgaand aan deze onderbreking foutmeldingen bestonden, dan blijven deze in het geheugen bewaard, waardoor onder bepaalde omstandigheden een circuit of de gehele unit niet kan starten.
3.2.7 LED’s (lichtgevende diodes) op de prints
Alle prints controleren voortdurend de juiste werking van hun elektronische circuits en geven dit ook aan. Op elke print gaat een lichtgevende diode (LED) branden als de print goed werkt.
Rode basis-LED, basisprint en slave-prints
• De rode LED knippert bij correcte werking van de module met tussenpozen van ca. 2 seconden.
• Blijft de LED onverlicht, dan moet de elektrische voeding worden gecontroleerd.
• Wanneer de LED permament xxxxxx op een slave-print dan is de print defect en moet worden vervangen.
• Wanneer de LED permanent xxxxxx op de basisprint, of afwisselend sterk en zwak knippert, dan is de basisprint defect of er is een EPROM verkeerd geplaatst.
Xxxxxx XXX-LED, basisprint en slave-prints
• Wanneer de communicatie via de interne bus goed verloopt, knippert deze LED continu.
• Wanneer de LED niet knippert, moeten de bedrading van de SIO-Bus en de print-adressen (alleen bij slave-prints) worden gecontroleerd. Wanneer de basisprint niet met een slave-print is verbonden, mag deze LED niet knipperen.
• Wanneer alle slave-prints een communicatiefout aangeven, dan moet de aansluiting van de SIO-bus op de basisprint worden gecontroleerd. Is de aansluiting correct, dan moet de basisprint worden vervangen.
Groene CCN-LED, basisprint
• Deze LED knippert om aan te geven dat de basisprint communiceert via de CCN-bus.
3.3 Regelingen
3.3.1 Elektronisch expansieventiel (EXV)
Het EXV wordt bij bepaalde units toegepast om de koudemiddelstroom aan te passen aan de bedrijfscondities van de unit. Hiertoe is in het EXV een reeks gecalibreerde openingen aangebracht. Wanneer het koudemiddel door deze openingen stroomt, daalt de druk en het koudemiddel gaat over in een 2-fasen conditie (vloeistof en damp).
Om de koudemiddelstroom aan te passen aan de veranderende bedrijfscondities, wordt een zuiger, geplaatst over de gecalibreerde openingen, continu op en neer bewogen waardoor het doorstroomoppervlak wordt veranderd. De zuiger wordt aangedreven door een lineaire stappenmotor die een accurate positionering van de zuiger mogelijk maakt. Dit resulteert in een zeer nauwkeurige regeling van de koudemiddelstroom.
Opmerking: De externe connector moet regelmatig worden gereinigd en worden ingesmeerd met Siliconen (Part-Nr. 397 EE) om inwendige condensatievorming en corrosie te voorkomen.
3.3.2 Magneetafsluiters
Units zonder EXV’s worden zo nodig voorzien van magneetafsluiters waardoor de unit kan worden afgepompt en de hoge- en lagedruk zijde van het systeem kunnen worden geïsoleerd bij langere uitbedrijfstelling.
3.3.3 Condensorregeling
Voor ieder circuit kan de regeling, waar van toepassing, de volgende functies regelen:
• bij luchtgekoelde units, ventilatortrappen en zo nodig een Varifan (geregeld door een optionele 4xAI/2xAO-print).
• bij watergekoelde units, waterregelventielen geregeld door een optionele 4xAI/2xAO-print, die afhankelijk van de configuratie een 0-10-Volt d.c. of 4-20-mA signaal levert.
3.3.4 Verdamperpomp
Standaard kan de regeling ook een verdamperpomp regelen. Hiervoor is geen extra print nodig.
3.3.5 Vierweg- en bypass-kleppen voor de optionele warmteterugwinning
Wanneer het optionele warmteterugwinnings-moduul wordt gekozen, dan kan de regeling per circuit een vierwegklep aansturen. Deze klep leidt het koudemiddel naar de actieve warmtewisselaar. Ook kan een bypass-klep worden aangestuurd om de ongebruikte wisselaar te legen. Voor deze optie is een extra 4xDO-Print nodig.
3.3.6 Drukopnemers
Deze nemen de volgende drukken op in ieder circuit:
• Persdruk
• Zuigdruk
• Oliedruk (machine afhankelijk)
De elektronische opnemers leveren 0 tot 5 VDC naar de basisprint of naar een 4xAI/2xAO-print. Er worden twee typen opnemers toegepast. De ene is geijkt voor de hogedrukzijde, de andere voor de lagedrukzijde en de oliedruk.
Persdrukopnemers
Deze opnemers bevinden zich aan de hogedrukzijde van de leidende compressor in elk circuit. Ze vervangen de reguliere persgasmanometer en worden, afhankelijk van de omstandig- heden, gebruikt voor condensordrukregeling of voor de optie capaciteitsafschakeling op hoge druk.
Zuigdrukopnemers
Deze opnemers bevinden zich aan de lagedrukzijde van de unit, op de leidende compressor in elk circuit. De uitgangssignaalen van deze opnemers worden gebruikt voor regeling van de EXV’s. Deze opnemers vervangen de lagedrukschakelaars, de lagedruk-manometer en de oliedrukbeveiligingsschakelaar (waar normaal toegepast).
Oliedrukopnemers (optie)
Deze opnemers meten de druk van de naar de compressorlagers stromende olie bij de uittrede-openingen van de oliepompen.
De olie-verschildruk wordt berekend door de oliedruk af te trekken van de zuigdruk.
3.3.7 Thermistors
Alle thermistors hebben dezelfde kenmerken en zijn NTC opnemers.
Opnemer gekoeldwater uittredetemperatuur koeler
Deze opnemer is gemonteerd in de wateruittrede van de koeler, waarbij de voeler direct in het water steekt.
Opnemer gekoeldwater intredetemperatuur koeler
Deze opnemer wordt in de koelerwand in de vrije ruimte naast de pijpenbundel gemonteerd indien ‘shell and tube’ warmtewisselaars zijn toegepast. Bij platenwarmtewisselaars zijn ze in de waterintrede geplaatst, direct in het water.
Opnemer compressor zuiggastemperatuur
Deze worden in de leidende compressor van elk circuit gemonteerd, in het zuiggaskanaal tussen de compressormotor en de cilinders boven de oliepomp. Ze worden alleen toegepast bij units met EXV’s.
Opnemer water intrede- en uittredetemperatuur condensor
Deze opnemers dienen bij warmtepompen voor regeling van de verwarmingscapaciteit. Ze kunnen als optie worden gemonteerd op watergekoelde units die alleen koelen, maar in dat geval hebben ze geen regelfunctie. Ze moeten worden gemonteerd in de gezamenlijke intrede- en uittredeleiding van de condensors.
Opnemers water intrede- en uittredetemperatuur warmteterugwinningscondensor
Deze opnemers meten de waterintrede- en uittredetemperaturen van de warmteterugwinningscondensors en worden toegepast bij luchtgekoelde units met warmteterugwinnings-optie. Bij andere machines kunnen ze als optie worden ingebouwd en worden dan alleen gebruikt voor informatie-doeleinden.
Opnemer reset temperatuur-setpoint
Dit is een 0-10 V opnemer (optie) die op afstand van de unit kan worden gemonteerd. Hij dient voor de reset van het temperatuur-setpoint voor koelen of verwarmen, op basis van de buitenlucht- of de ruimtetemperatuur. Deze opnemer wordt niet door Carrier geleverd. De regelkarakteristieken moeten door Xxxxxxx worden geconfigureerd. Zie hoofdstuk 3.4.10 voor aansluitingen.
3.4 Aansluitingen op het gebruikers-klemmenblok
Op het gebruikers-klemmenblok kunnen de onderstaande aansluitingen worden gemaakt. Sommige daarvan kunnen alleen in speciale bedrijfstypen worden gebruikt. Zie voor meer informatie de hoofdstukken waarin de functies worden beschreven (hoofdstuk 5) en de instellingen (hoofdstuk 4.2.10) Carrier BV stelt specifiek voor uw unit type aansluitschema’s beschikbaar.
Opmerking: De brug tussen de aansluitingen 32, 63 en 65 op het klemmenblok mag niet worden verwijderd.
3.4.1 Contacten voor storingsmelding circuits A en B Deze zijn potentiaalvrij en zijn voor een 24VAC voeding met een maximale stroom van 0,5 A en een minimale stroom van 50 mA.
Aansluitingen storingsmeldingen
Voeding 24 VAC
Voeding 24 VAC
Alarm
Alarm
Opmerking: Om potentiaalvrije alarmcontacten te verkrijgen, moeten deze ingangen worden gekoppeld met een relais voor 24 VAC. (Carrier-Part-Nr. -OK-12AC-034-EE).
Opmerking: De aansluitingen 30B en 31B worden bij de volgende unittypen niet gebruikt:
• Units met 1 circuit.
• Watergekoelde units met 2 compressoren en TXV: de storingsmeldingscontacten 30A en 31A worden voor beide circuits gebruikt.
• Luchtgekoelde units met 2 compressoren, TXV en 2 ventilatortrappen: de storingsmeldingscontacten 30A en 31A worden voor beide circuits gebruikt.
3.4.2 Aansturing van de magneetschakelaar van de koelerpomp
Deze uitgang is geschikt voor de aansturing van een 24 VAC relais met een maximale stroom van 0,5 A tussen de klemmen 12 en 90.
Aansluitingen koelerpomp
Pomprelais
Pomp
3.4.3 Potentiaalvrij contact stop/start op afstand
Dit is alleen in werking wanneer de unit in het bedrijfstype Afstandsregeling (rEM) staat. Zie hoofdstuk 4.2.2.
Start/stop contact
Aansluiting contact Start/Stop op afstand
Verklaring
Contact open: unit afgeschakeld Contact gesloten: startcommando
Opmerking: In uitzonderingsgevallen kan dit contact als actief worden geconfigureerd (uit te voeren door Carrier Service) als de unit in CCN-bedrijf werkt en deel uitmaakt van een Master- Slave opstelling (zie hoofdstuk 5.18).
3.4.4 Potentiaalvrij contact voor koel-setpoint keuze op afstand
Dit is alleen in werking wanneer de unit in het bedrijfstype Afstandsregeling (rEM) staat. Zie hoofdstuk 4.2.2.
Setpoint selectie contact
64
65
Aansluiting contact setpoint keuze op afstand
Verklaring:
Contact open: koelsetpoint 1 Contact gesloten: koelsetpoint 2
Opmerking: In uitzonderingsgevallen kan dit contact als actief worden geconfigureerd (uit te voeren door Carrier Service) als de unit in CCN-bedrijf werkt en deel uitmaakt van een Master- Slave opstelling (zie hoofdstuk 5.18).
3.4.5 Potentiaalvrij contact voor keuze omschakeling koelen/verwarmen op afstand
Dit is alleen in werking wanneer de unit in het bedrijfstype Afstandsregeling (rEM) staat. Zie hoofdstuk 4.2.2.
Omschakelcontact verwarmen/koelen
64
65
Aansluiting omschakelcontact verwarmen/koelen op afstand
Verklaring:
Contact open: koelen Contact gesloten: verwarmen
3.4.6 Potentiaalvrij contact voor keuze warmteterug- winningsbedrijf op afstand
Dit wordt gebruikt om het tweede condensatie-setpoint te kiezen. Bovendien kan het, als het warmteterugwinnings- moduul (optie) is gemonteerd, ook worden gebruikt om bedrijfstype Warmteterugwinning te kiezen. Dit is alleen in werking wanneer de unit in het bedrijfstype Afstandsregeling (rEM) staat. Zie hoofdstuk 4.2.2.
Aansluiting contact keuze warmteterugwinnings- bedrijf op afstand
Warmteterugwinning selectiecontact
64
65
Verklaring:
Contact open: condensatie setpoint-temperatuur 1/Warmteterugwinnings-bedrijf niet gekozen
Contact gesloten: condensatie setpoint-temperatuur 2/Warmteterugwinnings- bedrijf gekozen
3.4.7 Potentiaalvrij contact voor capaciteitsbegrenzing
Dit wordt gebruikt om de functie Capaciteitsbegrenzing op de unit te activeren (zie hoofdstukken 4.2.10, 4.27 en 5.6). Dit contact is in alle bedrijfstypen actief.
Aansluiting contact voor capaciteitsbegrenzing
Contact voor capaciteitsbegrenzing
Verklaring:
Contact open: capaciteitsbegrenzing niet actief Contact gesloten: capaciteitsbegrenzing actief
3.4.8 Potentiaalvrij vergrendelcontact
Wanneer dit contact opent, wordt de unit afgeschakeld of belet om te herstarten en wordt een alarmmelding gegeven. Over het algemeen wordt dit contact gebruikt voor terugmelding van de gekoeldwaterstroming.
Aansluiting vergrendelcontact
Vergrendelcontact
Opmerking: Wanneer dit contact niet gebruikt wordt, moeten de klemmen 34 en 35 d.m.v. een brug worden verbonden.
3.4.9 0-10 VDC ingang voor temperatuur-reset of capaciteitsbegrenzing
Deze ingang voor 0-10 VDC wordt gebruikt voor reset van de setpoint-temperatuur of voor de begrenzing van de capaciteit (zie. "Configuratie", Hoofdstuk 4.2.10). Deze ingang is in alle bedrijfstypen actief. Het 0-10 VDC signaal kan worden geleverd door een door de klant te specificeren regeling of door een 0-10-Volt temperaturopnemer.
Aansluiting van een 0-10-Volt signaal
0-10 VDC signaal generator | ||
Opmerking: Setpoint-reset en capaciteitsbegrenzing via een extern 0-10 VDC signaal zijn niet gelijktijdig mogelijk.
Opmerking: Wanneer het 0-10-Volt signaal afkomstig is van een temperaturopnemer met een 24 VAC voeding, dan moet de voeding voor deze opnemer worden aangesloten op de geaarde 24 VAC voeding (draadcode 11-12) en niet op de zwevende
24 VAC voeding voor de basisprint.
3.4.10 Aansluiting condensorwater-regelventielen
Deze uitgangen kunnen worden toegepast bij watergekoelde units, waarbij als optie het condensorwater-regelventiel is gemonteerd. Ze geven, afhankelijk van de configuratie (uit te voeren door Carrier-Service), een 4-20-mA of een 0-10 VDC signaal.
SIGNAAL
Zekering
SIGNAAL
Zekering
SIGNAAL
SIGNAAL
Aansluiting waterregelventielen
3.4.11 24-VAC contact
De klemmen 11 en 12 aan het eind van het gebruikers- klemmenblok leveren een geaarde 24-VAC met maximale stroom van 1 A.
Geaarde 24 VAC uitgang
Xxxxxxx 00 VAC
3.4.12 Aansluiting op het Carrier Comfort Network (CCN) De aansluiting op het Carrier Comfort Network vindt plaats via een RS485 bus. De CCN-connector bevindt zich in de schakelkast aan de rechterkant van het gebruikers- klemmenblok. Het is een 3-pens connector:
Pen 1: Signaal + Pen 2: Aarde Pen 3: Signaal -
4. INSTELLEN VAN DE PRO-DIALOG PLUS REGELING
4.1 Algemeen
Via de lokale interface kan een aantal bedrijfsparameters worden afgebeeld en gewijzigd.
De lokale interface bestaat uit twee delen:
De Basis interface (links) geeft toegang tot alle PRO-DIALOG Plus gegevens en bedrijfsfuncties.
Het blindschema (rechts) geeft directe toegang tot de belangrijkste bedrijfsgegevens.
4.2 Basis interface
4.2.1 Beschrijving
De Basis interface geeft via 10 menu’s (afgebeeld als pictogrammen) toegang tot een scala van bedrijfsparameters. Ieder menu kan 20 items bevatten, genummerd van 0 t/m 19.
De interface is onderverdeeld in 4 functionele blokken die hieronder worden beschreven (afgebeeld is een interface voor een luchtgekoelde unit met twee circuits).
Basis interface
Blok 1
Blok 2
Blok 3 Blok 4
Blok 1: een 2-cijferig display waarop het nummer van het geselecteerde item wordt weergegeven.
Blok 2: een 4-cijferig display geeft de inhoud/waarde van het geselecteerde item weer.
Blok 3: bestaat uit een MENU toets, 10 LED’s en 10 picto- grammen die het gekozen menu weergeven.
Blok 4: bestaat uit 3 keuzetoetsen , , Toetsen en worden gebruikt om de items in het menu van blok 2 door te bladeren en daarna de waarde van een te wijzigen parameter te verhogen of verlagen. Met toets wordt toegang tot de modificatiefunctie verkregen en wordt een wijziging bevestigd.
De onderste toets wordt gebruikt om de machine te starten/ te stoppen en het bedrijfstype te wijzigen.
4.2.2 Bedrijfstypen
4.2.2.1 Beschrijving
Starten en stoppen van de unit kan op de volgende manieren plaatsvinden:
• lokaal op de unit zelf
• op afstand via specifieke contacten
• op afstand via CCN
Op de Basis interface bevindt zich de Aan/Uit toets (bedrijfstype toets). Deze toets is geplaatst onder Blok 4 en wordt gebruikt bij de keuze van bovengenoemde bedrijfstypen. Daarnaast kan hij altijd worden gebruikt om de unit uit te zetten, ongeacht het ingestelde bedrijfstype. De bedrijfstypen die kunnen worden gekozen zijn uit te lezen in Blok 2 en worden in de volgende tabel beschreven.
BEDRIJFSTYPE
Display Blok 2 Beschrijving
LOFF Lokaal-UIT: De unit is Lokaal afgeschakeld.
L-C1 Lokaal-AAN - Koelsetpoint 1: de unit bevindt zich in lokale
regeling en kan in koelbedrijf met setpoint 1 starten.
L-C2* Lokaal-AAN - Koelsetpoint 2: de unit bevindt zich in lokale regeling en kan in koelbedrijf met setpoint 2 starten. Dit wordt afgebeeld wanneer Koelsetpoint 1 (item/parameter 0 in het Setpoint- Menu) verschilt van Koelsetpoint 2 (item 1 in het Setpoint-Menu).
L-H* Lokaal-AAN - Verwarmings-setpoint: de unit bevindt zich in lokale
regeling en kan in verwarmingsbedrijf (alleen warmtepomp) starten.
LC1r* Lokaal-AAN - Koelsetpoint 1 - Warmteterugwinning: de unit bevindt zich in lokale regeling en kan in koelbedrijf met setpoint 1 starten. Bedrijfstype Warmteterugwinning is geselecteerd . Dit wordt niet afgebeeld wanneer aan een van de volgende voorwaarden is voldaan:
• De unit is watergekoeld en werkt met condensorwater- regelventielen. Het condensatiesetpoint (item 3 in het Setpoint- menu) is gelijk aan het terugwinnings-setpoint (item 4 in het Setpoint-menu).
• De unit is luchtgekoeld en de terugwinnings-optie is niet geselecteerd. Het condensatie-setpoint (item 3 in het Setpoint- menu) is gelijk aan het terugwinnings-setpoint (item 4 in het Setpoint-menu).
LC2r* Lokaal-AAN - Koelsetpoint 2 - Warmteterugwinning: de unit bevindt zich in lokale regeling en kan in koelbedrijf met setpoint 2 starten. Bedrijfstype Warmteterugwinning is geselecteerd . Dit wordt afgebeeld wanneer "LC1r" afgebeeld wordt en Koelsetpoint 1 (item 0 in het Setpoint-menu) verschilt van Koelsetpoint 2 (item 1 in het Setpoint-menu).
CCn De unit wordt geregeld door CCN commando’s.
rEM De unit wordt op afstand geregeld door externe contacten.
Verklaring:
*: Dit wordt afgebeeld wanneer dit geconfigureerd is.
In hoofdstuk 5.1 worden de Start/Stop commando’s voor de afzonderlijke bedrijfstypen nader beschreven.
4.2.2.2 Stoppen van de unit
In lokaal-bedrijf kan de unit altijd worden afgeschakeld met de Keuzetoets Bedrijfstype.
4.2.3 Afbeelden/wijzigen van een menu-item
Om toegang te krijgen tot een menu-item moet eerst een menu worden gekozen. Ieder menu geeft toegang tot maximaal 20 items.
MENU LED'S (BLOK 3)
MENU TOETSEN (BLOK 3)
ITEM NUMMER (BLOK 1)
KEUZE-TOETSEN (BLOK 4)
4.2.3.1 Een menu kiezen
De MENU toets wordt gebruikt om uit de 10 beschikbare het gewenste menu te kiezen. Iedere keer als de toets wordt ingedrukt wordt één van de 10 menupictogrammen door een diode verlicht.
De verlichte diode duidt het actieve menu aan.
TEMPERATUREN menu Bedrijfstemperaturen.
INFORMATIE menu Algemene bedrijfsparameters.
DRUKKEN menu
Bedrijfsdrukken.
SETPOINTS menu
Bedrijfs-setpoints en de mogelijkheid deze te wijzigen.
AFSCHAKELEN VAN DE UNIT
Toets Actie Display blok 1 Display blok 2
INVOER menu
Status van analoge en digitale ingangen voor de machine.
De Keuzetoets Bedrijfstype kort indrukken (korter dan 4 seconden )
UITVOER/TEST menu Status van de uitgangen en de mogelijkheid deze
te testen.
Als de toets wordt losgelaten schakelt de unit automatisch af, ongeacht het bedrijfstype.
CONFIGURATIE menu Machineconfiguratie en de mogelijkheid deze te
wijzigen.
4.2.2.3 Wijzigen van het bedrijfstype
ALARM menu
Weergave huidige alarmmeldingen en mogelijkheid tot resetten.
Het bedrijfstype van de unit kan te allen tijde als volgt worden gewijzigd:
ALARM HISTORIE menu Weergave historie alarmmeldingen.
BEDRIJFLOGBOEK Bedrijfsuren, aan/uit cycli, compressorstarts.
In onderstaand voorbeeld wordt het volgende bedrijfstype geselecteerd: Lokaal bedrijf - Koelsetpoint 1 (L-C1).
WIJZIGEN BEDRIJFSTYPE
Toets Actie Display blok 1 Display blok 2
De keuzetoets Bedrijfstype langer dan 4 seconden ingedrukt houden.
De Keuzetoets Bedrijfstype ingedrukt houden. De mogelijken bedrijfstypen werden achtereenvolgens afgebeeld, tot de toets wordt losgelaten.
Opmerking: Houd de MENU toets ingedrukt om snel door de menu’s te bladeren.
De toets loslaten zodra het gewenste bedrijfstype afgebeeld wordt (in dit voorbeeld L-C1). In Blok 1 wordt knipperend “C” afgebeeld. Dit betekent dat de regeling op een bevestiging wacht.
Druk op de toets om de keuze van het bedrijfstype (in dit voorbeeld L- C1) te bevestigen. In Blok 1 wordt “t” afgebeeld. Dit betekent dat de wijziging is geaccepteerd. Wanneer de toets niet snel genoeg ingedrukt wordt, dan accepteert de regeling de wijziging niet en blijft het vorige bedrijfstype gebruiken.
4.2.3.2 Kiezen van menu-item
HANDELING DRUK OP DIODE DISPLAY DISPLAY TOETS BLOK 3 BLOK 1 BLOK 2
De toetsen en worden gebruikt om de menu-items door
te bladeren. De itemnummers in ieder menu worden weergegeven in Blok 1. Iedere keer dat of wordt inge- drukt wordt het itemnummer hoger of lager. De waarde of status die bij het actieve item hoort wordt afgebeeld in Blok 2.
Houd de of toets ingedrukt om snel door de menu-items te bladeren.
Opmerking: De nummers van de items die niet in gebruik zijn of niet compatible zijn met de configuratie worden niet afgebeeld.
In onderstaand voorbeeld wordt getoond hoe men toegang verkrijgt tot item 3 van het DRUKKEN menu.
HANDELING PRESS BLOK 1 BUTTON BLOK 3 DISPLAY
Druk op toets MENU tot de
DRUKKEN diode oplicht. 0
0
Druk op een van de pijltjestoetsen 1
tot het nummer van item 3
(persdruk circuit B) in Blok 1 2
verschijnt. 3
Druk op toets MENU tot de SETPOINTS diode oplicht.
Druk op of tot itemnummer 1 (Koelsetpoint
2) in Blok 1 verschijnt. De waarde van setpoint 2 (6°C in het voorbeeld) wordt afgebeeld in Blok 2
Druk op tot 5,6 in Blok 2 wordt afgebeeld. De diode van het SETPOINTS menu in Blok 3 blijft knipperen.
2
2
2
2
5.9
5.8
5.7
5.6
Druk op om de modificatiefunctie te activeren. De diode van het SETPOINTS menu gaat knipperen.
Druk weer op om de wijziging op te slaan. Het nieuwe setpoint 2 is 5,6°C. De diode van het SETPOINTS menu in Blok 3 knippert niet meer omdat de modificatiefunctie is beëindigd.
0
0
1
2 6.0
2 6.0
2 5.6
4.2.3.3 De waarde van een parameter wijzigen
Het indrukken van toets geeft toegang tot de modificatiefunctie. Daarna kan met de toetsen en de waarde van een item worden gewijzigd (mits invoer in het item mogelijk is). Als de modificatiefunctie actief is, knippert de diode van het menu waarin het item zich bevindt in Blok 3.
Wanneer de gewenste waarde is bereikt moet toets worden ingedrukt om de nieuwe waarde te bevestigen en het modificatiemenu te verlaten. De diode van dit menu in Blok 3 knippert nu niet meer omdat het modificatiemenu is verlaten.
In het modificatiemenu wordt iedere keer als of wordt ingedrukt de waarde van het item met 0,1 verhoogd of verlaagd. Als deze toetsen ingedrukt worden gehouden, dan wordt deze waarde groter. Na 4 seconden wordt de trapsgewijze verhoging 0,5, na 10 seconden 1,0 en na 15
seconden 2,0.
In onderstaand voorbeeld wordt getoond hoe de waarde van item 1 in het SETPOINT menu wordt gewijzigd.
ITEM | INFORMATIE | TEMPERATUREN | DRUKKEN | SETPOINTS | INGANGEN | UITGANGEN | CONFIGURATIES | ALARM | ALARM HIST. | BEDRIJFSLOGBK |
0 | Bedrijfstype | Waterintrede- | Persdruk | Koelsetpoint 1 | Status extern | Status | Toegangscode | Aantal actieve | Alarm historie | Unit bedrijfsuren/ |
temperatuur koeler | circuit A | start/stop- | compressoren | alarm/resets | code 1** | 10 | ||||
contact | Circuit A | |||||||||
1 | Functie | Wateruittrede- | Zuigdruk | Koelsetpoint 2 | Status extern | Status | Type Condensor- | Actieve | Alarm historie | Bedrijfsuren/10, |
temperatuur | circuit A | stepoint contact | compressoren | drukregeling* | alarrmcode 1** | code 2** | Circuit A | |||
koeler | Circuit B* | |||||||||
2 | Functie* | Waterintrede- | Olie-verschil- | Verwarmings | Status externe | Status | Kiezen van | Actieve | Alarm historie | Bedrijfsuren/10, |
temperatuur | druk compressor | setpoint* | contacten | ontlastkleppen | leidende-/volg- | alarmcode 2** | code 3** | compressor | ||
condensor* | A1* | verwarmen/ | A en B* | compressor* | A2* | |||||
koelen* | ||||||||||
3 | Functie* | Wateruittrede- | Persgasdruk | Condensatie- | Status extern | Status - | Circuit- | Actieve | Alarm historie | Bedrijfsuren/10, |
temperatuur | Circuit B* | setpoint* | contact warmte- | ventilatoren, | belasting | alarmcode 3** | code 4** | compressor | ||
condensor* | terugwinning* | A1 & A2, | keuze* | A3* | ||||||
A3 en A4* | ||||||||||
4 | Functie* | Waterintrede- | Zuigdruk | Warmteterug- | Status | Status - | Startvertraging | Actieve | Alarm historie | Bedrijfsuren/10, |
temperatuur | Circuit B* | winnings- | extern begren- | ventilatoren, | alarmcode 4** | code 5** | compressor | |||
terugwinning* | setpoint* | zingscontact* | B1 & B2, | A4* | ||||||
B3 en B4* | ||||||||||
5 | Functie* | Wateruittrede- | Olie-verschil- | Setpoint | Status | Alarmstatus | Kiezen van de | Actieve | Alarm historie | Bedrijfsuren/10, |
temperatuur | druk | capaciteits- | vergrendel- | circuit A & | afkoel- | alarm code 5** | code 6** | Circuit B* | ||
terugwinning* | compressor B1* | begrenzing in % | contacten | circuit B | snelheid | |||||
6 | Koelen/ver- | Verzadigde | Olie-verschil- | Afkoel- | Extern | Status vloeistof- | Setpoint | - | Alarm historie | Bedrijfsuren/10, |
warmen* | persgastemp. | druk | snelheid | 0-10 VDC | magneetkleppen | reset | code 7** | compressor | ||
circuit A | compressor A2* | signaal | A & B* | keuze | B2* | |||||
7 | Aantal | Verzadigde | Olie-verschil- | Opwarm | - | Stand | Keuze | - | Alarm historie | Bedrijfsuren/10, |
capaciteits- | zuiggastemp. | druk | snelheid* | EXV A | capaciteits- | code 8** | compressor | |||
trappen | circuit A | compressor A3* | in %* | begrenzing | B3* | |||||
8 | Actuele | Zuiggas- | Olie-verschil- | Koelen: 0-10 | - | Stand | Software | - | Alarm historie | Bedrijfsuren/10, |
capaciteits- | temperatuur | druk | VDC signaal voor | EXV B | versie | code 9** | compressor | |||
begrenzing in % | compressor A1 | compressor A4* | Nul-reset* | in %* | nr. | B4* | ||||
9 | Machine- | Oververhitting | Olie-verschil- | Koelen: 0-10 | - | Ventilatorsnelheid | ENO | - | Alarm historie | Aantal |
capaciteit | circuit A* | druk | VDC signaal | klepstand | code 10** | unit-starts/10 | ||||
in % | compressor B2* | volledige reset* | circuit A in %* | |||||||
10 | Capaciteit | Verzadigde | Olie-verschil- | Koeler: Delta T | - | Ventilator- | BUS | - | - | Aantal |
circuit A | persgastemp. | druk | voor | toerental/klep- | starts | |||||
in % | circuit B* | compressor B3* | Nul-reset* | stand in % | Circuit A/10 | |||||
circuit B* | ||||||||||
11 | Capaciteit | Verzadigde | Olie verschil- | Koeler: Delta T | - | Status 4-weg | - | - | - | Aantal/10 |
circuit B | zuiggastemp. | druk | voor volledige | klep warmte- | starts | |||||
in %* | circuit B* | compressor B4* | reset* | terugwinning | compressor A2* | |||||
circuits A & B* | ||||||||||
12 | Actief | Zuiggas- | - | Koelen: | - | Status heetgas- | - | - | - | Aantal/10 |
setpoint | temperatuur | volledige reset | bypass warmte- | starts | ||||||
compressor B1* | 0C* | terugwinning | compressor A3* | |||||||
circuits A & B* | ||||||||||
13 | Regel- | Oververhitting | Verwarmen: 0-10 | Status gekoeld- | - | - | - | Aantal/10 | ||
Setpoint | circuit B* | - | VDC signaal voor | - | waterpomp | starts | ||||
Nul-reset* | aansturing | compressor A4* | ||||||||
14 | Actief | Buitenlucht- | - | Verwarmen: 0-10 | - | Test | - | - | - | Aantal/10 |
condensatie | temperatuur* | VDC. signaal voor | locale` | starts | ||||||
setpoint* | volledige reset* | interface | compressor B* | |||||||
15 | Overbrugging | - - Verwarming: Delta-T - - - - Aantal/10 | ||||||||
voor | starts | |||||||||
Nul-reset* | compressor B2* | |||||||||
16 | SMZ | - - Verwarming: Delta-T - - - - Aantal/10 | ||||||||
voor | starts | |||||||||
volledige reset* | compressor B3* | |||||||||
17 | ZM | - - Verwarming: | - - - - - Aantal/10 | |||||||
volledige reset | starts | |||||||||
0C* | compressor B4* |
Verklaring:
* Wordt afgebeeld als de configuratie dit vereist.
** Wordt afgebeeld als het alarm aanstaat.
- Niet in gebruik.
4.2.4 Informatiemenu
Dit menu wordt gebruikt om de belangrijkste bedrijfsparameters van de unit af te beelden. De vermelde informatie kan niet worden gewijzigd, maar alleen worden gelezen.
ITEM FORMAAT BESCHRIJVING
0 Display van het actuele bedrijfstype LOFF Lokaal UIT
L-C1 Lokaal AAN - koelsetpoint 1 L-C2 Local AAN - koelsetpoint 1
L-H Local AAN - verwarmings-setpoint
LC1r Local AAN - koelsetpoint 1 - Warmteterugwinning LC2r Local AAN - koelsetpoint 2 - Warmteterugwinning CCn CCN Regeling
rEn Afstandsregeling
1 n1n2n3n4 Display twee actieve functies:
n1n2 = actieve functie 1
n3n4 = actieve functie 2
FUNCTIENR.# FUNCTIENAAM BESCHRIJVING
1 Lokaal-UIT De unit is in lokaal-bedrijf afgeschakeld, omdat met de
Keuzetoets Bedrijfstype "Lokaal UIT" (LOFF) werd
geselecteerd.
2 CCN-UIT De unit is in CCN-bedrijf afgeschakeld: met de
Keuzetoets Bedrijfstype werd "CCN" (CCn) geselecteerd en
• de unit heeft een CCN-stopcommando ontvangen of
• de regeling heeft via het Netwerk weliswaar een startcommando ontvangen, maar in CCN-bedrijf is de Start/Stop-regeling op afstand geactiveerd, en de regeling heeft een afschakelcommando ontvangen via een extern potentiaalvrij contact (zie hoofdstuk 3.4.3) aangesloten op het gebruikers-klemmenblok(zie: Opmerking in hoofdstuk 5.1).
3 Extern UIT De unit is in de afstandregeling afgeschakeld, omdat met de Keuzetoets Bedrijfstype "Afstandsregeling" (rEM) werd geselecteerd en de unit een afschakelcommando heeft ontvangen van een extern potentiaalvrij Start/Stop contact (zie hoofdstuk 3.4.3).
4 Lokaal-bedrijf De unit is vrijgegeven om in lokaal-bedrijf te starten,
omdat met de Keuzetoets Bedrijfstype "Lokaal-bedrijf" (L-C1, L-C2, L-H, L-C1r of LC2r) werd gekozen.
5 CCN-bedrijf De unit is vrijgegeven om in CCN-bedrijf te starten,
omdat met de Keuzetoets Bedrijfstype "CCN-bedrijf"
2*** n1n2n3n4
Display twee actieve functies: n1n2 = actieve functie 3
n3n4 = actieve functie 4
(CCn) geselecteerd werd en de unit een CCN- startcommando heeft ontvangen. Daarbij moet aan de volgende voorwaarden zijn voldaan:
• in CCN-bedrijf is de Start/Stop regeling op afstand niet
3*** n1n2n3n4 Display twee actieve functies:
n1n2 = actieve functie 5
n3n4 = actieve functie 6
4*** n1n2n3n4 Display twee actieve functies:
n1n2 = actieve functie 7
n3n4 = actieve functie 8
geactiveerd of
• hij is geactiveerd en de unit heeft een startcommando ontvangen van een extern potentiaalvrij Start/Stop contact (zie Opmerking, Hoofdstuk 5.1), aangesloten op het gebruikers-klemmenblok.
6 Regeling op De unit is vrijgegeven om in Afstandsregeling te starten,
5*** n1n2n3n4
Display twee actieve functies: n1n2 = actieve functie 9
n3n4 = actieve functie 10
afstand omdat met de Keuzetoets Bedrijfstype "Afstandsregeling" (rEM) werd geselecteerd en de unit een startcommando heeft ontvangen van een extern potentaalvrij Start/Stop
contact (zie Hoofdstuk 3.4.3).
6** Cool Verwarmings- of koelbedrijf
Heat Cool/heat
7 nn Aantal actieve capaciteitstrappen 8** nnn Actuele capaciteitsbegrenzing in %
Inh Capaciteitsbegrenzing niet actief in lokaal-bedrijf
9 nnn Totale actieve unit-capaciteit in %
10 nnn Totale actieve capaciteit Circuit A in % 11* nnn Totale actieve capaciteit Circuit B in %
12 ±nn.n Actief setpoint in °C
13** ±nnn Regelpunt in °C
14** nn.n Condensatie- of terugwinnings-setpoint in °C
15 n1n2n3n4 Alleen te gebruiken door Carrier-Service
16 ±nnn Alleen te gebruiken door Carrier-Service
17 n.n Alleen te gebruiken door Carrier-Service
Verklaring:
n : numerieke display
* : Deze items zijn alleen beschikbaar bij bepaalde machineconfiguraties.
** : Bij bepaalde bedrijfsomstandigheden knippert dit item (in Blok 1 van de Basis interface).
*** : Dit item wordt niet afgebeeld als het nul is.
Menu-
item 0 Afbeelden actief bedrijfstype
Bij dit item wordt het actieve bedrijftype in tekstvorm afgebeeld.
Menu-
items 1-2-3-4-5 Afbeelden actieve bedrijfsfuncties
Bij deze items kunnen twee actieve functies gelijktijdig worden afgebeeld. De eerste twee cijfers geven de ene functie weer en de tweede twee cijfers de tweede functie. Via deze items kunnen maximaal 10 actieve functies worden afgebeeld.
7 Inschakel- De inschakelvertraging wordt bij het vrijgeven/starten van vertraging de unit en bij bedrijfsonderbrekingen geactiveerd . De actief functie blijft actief tot de vertragingstijd is verstreken.
Deze kan in het Configuratiemenu worden vastgelegd.
8 2e Koelset- Het 2e Koelsetpoint is actief, omdat aan een van de point actief volgende voorwaarden is voldaan:
• Het bedrijfstype "Lokaal bedrijf - Koelsetpoint 2" (L-C2) werd geselecteerd .
• De unit bevindt zich in CCN-bedrijf (CCn) en heeft via het netwerk het commando gekregen om Koelsetpoint 2 te gebruiken.
• De unit bevindt zich in Afstandsregeling (rEM), en met het externe contact werd Koelsetpoint 2 geselecteerd . Zie voor nadere informatie hoofdstuk 3.4.4.
9 Setpoint-reset De Setpoint-reset is actief. In deze functie gebruikt de unit actief de reset-functie voor aanpassing van het wateruittrede-
temperatuur-setpoint. Afhankelijk van de configuratie vindt de reset plaats op basis van:
• Extern 0-10 VDC signaal (te verzorgen door de klant).
• Verschil tussen de wateruittredetemperatuur en de retourtemperatuur van de koeler (koelen) of van de condensor (verwarmen).
Om de Reset-functie te activeren moet deze worden geconfigureerd (zie Hoofdstuk 4.2.10). Functie 9 is alleen actief, wanneer de door het systeem berekende resetwaarde niet nul is.
10 Capaciteits- In deze functie wordt de capaciteit waarbij de unit mag begrenzing werken op de volgende wijze begrensd:
actief • Door een extern 0-10 VDC signaal (te verzorgen door de klant) of
• door een potentaalvrij contact.
Om de functie te activeren moet deze worden geconfigureerd (zie Hoofdstuk 4.2.10). Functie 10 is alleen actief, wanneer de unit een capaciteit vraagt die hoger is dan de begrenzingswaarde.
11 Afkoelsnelheid In deze functie wordt de temperatuurdaling c.q. -stijging actief (koelen c.q. verwarmen), uitgedrukt in °C/minuut, in de
wateruittrede van de actieve warmtewisselaar op een vooraf ingestelde waarde begrensd om overbelasting van de compressor te voorkomen. De waarden kunnen worden gewijzigd (zie hoofdstuk 4.2.7).
12 Warmteterug- De unit kan in warmtewinnings-functie werken en het 2e winning Condensatie-setpoint (Terugwinnings-setpoint) gebruiken, geselecteerd omdat:
• Bedrijfstype "Lokaal bedrijf - Koelsetpoint 1 of 2 - Terugwinnings-functie" (LC1r of LC2r) werd geselecteerd, of
• De unit bevindt zich in CCN-bedrijf (CCn) en heeft een netwerkcommando ontvangen om de warmteterugwinnings-functie te activeren, of
• De unit werkt in Afstandsregeling (rEM) en het potentiaalvrije contact voor activering van de warmteterugwinnings-functie is gesloten. Nadere informatie vindt u in hoofdstuk 3.4.6.
13 Terugwinnings- De warmteterugwinnings-functie is actief, omdat functie
Voorbeeld: De aanduiding "510" betekent,
dat de functies 5 en 10 actief zijn. "11" betekent, dat functie 11 actief is.
functie actief
12 is geactiveerd en de wateruittredetemperatuur in het terugwinningcircuit lager is dan het terugwinnings- setpoint. Deze functie is alleen mogelijk bij luchtgekoelde machines die zijn voorzien van het Terugwinnings-moduul (optie) .
14 Beveiliging De beveiliging tegen te lage zuiggastemperatuur in de
Beschrijving van de functies:
lage zuiggas- temperatuur
koeler is geactiveerd. In deze functie kan de capaciteit van het circuit niet worden verhoogd wanneer de unit in koelbedrijf werkt en de verzadigde zuiggastemperatur in het circuits meer dan 13°C lager is dan de gekoeldwater uittredetemperatuur en meer dan 1,1 °C onder de waarde van de vorstbeveiliging ligt.
15 Beveiliging De unit werkt in verwarmingsbedrijf en de
lage tempera- tuurverwar- mingsbedrijf
wateruittredetemperatuur in de koeler is lager dan de laagste van de twee Koelsetpoints. Er wordt een capaciteitstrap afgeschakeld. Deze functie is alleen bij warmtepompen mogelijk.
FUNCTIENR # FUNCTIENAAM BESCHRIJVING
16 Beveiliging In deze functie wordt, bij een alarmmelding voor kleine lage zuurgas- oververhitting, het circuit afgeschakeld, afgepompt en temperatuur weer gestart. In de periode tussen stop en start wordt
functie 16 geactiveerd. Zie hiervoor de Beschrijving van de Alarms 48 en 49. Deze functie is alleen mogelijk bij
units met EXV’s.
17 Hogedruk- In Circuit A is de hogedrukafschakeling geactiveerd,
HANDELING DRUK OP LED DISPLAY DISPLAY
TOETS BLOK 3 BLOK 1 BLOK 2
De MENU-toets ingedrukt houden tot de Informatie LED xxxxxx
0
0
Druk op een pijltoets ( of
afschakeling omdat softwarematig de ingestelde waarde van de Circuit A hogedruk is overschreden. De circuit-capaciteit mag niet
meer stijgen, en de volg-compressoren kunnen afgeschakeld worden om storing te voorkomen. Deze functie is alleen mogelijk, wanneer de hogedruk-
afschakeling is geactiveerd.
18 Hogedruk- In Circuit B is de hogedrukafschakeling geactiveerd, afschakeling omdat softwarematig de ingestelde waarde van de Circuit B hogedruk is overschreden. De circuit-capaciteit mag niet
meer stijgen, en de volg-compressoren kunnen afgeschakeld worden om storing te voorkomen. Deze functie is alleen mogelijk, wanneer de hogedruk-
afschakeling is geactiveerd.
19 Unit in De unit wordt geregeld door een System Manager (FSM
SM-regeling of CSM III).
20 Master-slave- De unit is met een tweede unit in een Master-Slave- opstelling opstelling geplaatst, daarin is hij
actief • geconfigureerd als "Master" en is in bedrijf of
• als "Slave" geconfigureerd, en de "Master"-unit is in
bedrijf.
) tot in Blok 1 menu-item 8 (Capaciteitsbegrenzing) afgebeeld wordt. De actuele begrenzingswaarde wordt in
Blok 2 afgebeeld (in dit voorbeeld 75%)
Druk op toets . De Setpoint LED knippert om aan te geven dat de modificatiefunctie geactiveerd is.
Druk op een toets or tot in Blok 2 "InH" wordt afgebeeld. De Setpoint LED blijft knipperen.
Druk weer op toets . De capaciteitsbegrenzing is nu overbrugd. De Setpoint LED knippert niet meer.
1
6 75
6 75
6 lnH
6 lnH
Menu-item 6 Verwarmings-/Koelbedrijf
Deze informatie is alleen beschikbaar bij units die zijn geconfigureerd als warmtepomp. In het menu-item wordt het actuele bedrijfstype afgebeeld.
In de volgende gevallen is Koelbedrijf geactiveerd
• De unit werkt in bedrijfstype "Lokaal - koelen" (L-C1 of L-C2).
• De unit werkt in Bedrijfstype "CCN" (CCn) en heeft een koelcommando via het Netwerk ontvangen.
• De unit werkt in bedrijfstype "Afstandsregeling" (rEM) en heeft een koelcommando ontvangen van een extern contact (Zie voor de beschrijving van dit externe contact hoofdstuk 3.4.5).
In de volgende gevallen is verwarmingsbedrijf geactiveerd:
• De unit werkt in bedrijfstype "Lokaal - verwarmen" (L-H).
• De unit werkt in bedrijfstype "CCN" (CCn) en heeft een verwarmings- commando van het Netwerk ontvangen.
• De unit werkt in Bedrijfstype "Afstandsregling" (rEM) en heeft een verwarmingscommando ontvangen van een extern contact (Zie voor de beschrijving van dit contact hoofdstuk 3.4.5).
Menu-item 7 Aantal actieve capaciteitstrappen
In dit menu-item wordt het aantal in bedrijf zijnde capaciteitstrappen afgebeeld.
Menu-item 8 Capaciteitsbegrenzing actief in %
De capaciteitsbegrenzing bepaalt de toegestane bedrijfscapaciteit van de unit in
%. De ingestelde capaciteitsbegrenzing is afhankelijk van de toegepaste begrenzingsmethode (zie hoofdstuk 4.2.10):
• via een extern 0-10 VDC signaal of
• via een begrenzings-setpoint en de status van een extern contact.
Uitschakelen van deze begrenzing in lokaal-bedrijf: wanneer de unit in lokaal bedrijf werkt kan deze functie via het toetsenbord op de volgende manier worden overbrugd (ongeacht de toegepaste begrenzingsmethode):
De procedure om de overbrugging van de capaciteitsbegrenzing in lokaal bedrijf weer op te heffen, is dezelfde als hierboven beschreven: Zodra de Setpoint-LED knippert, drukt u op een van beide pijltoetsen. Daarop verdwijnt de aanduiding "InH" en de Capaciteitsbegrenzing wordt weer geactiveerd. Daarna moet nog de toets
ingedrukt worden.
Menu-item 9 Totale actieve machinecapaciteit in %
Dit is het percentage van de compressorcapaciteit dat door de unit wordt gebruikt.
Menu-items 10-11 Totale actieve capaciteit van Circuit A/B
in %
Dit is het percentage van de compressorcapaciteit gebruikt in circuits A/B.
Menu-item 12 Actieve setpoint-temperatuur
Dit is de actuele Setpoint-temperatuur bij verwarmen/koelen.
In de volgende gevallen betreft het Koelsetpoint 1:
• De unit werkt in Bedrijfstype "Lokaal bedrijf - Koelsetpoint 1" (L-C1 of
L-C1r).
• De unit werkt in CCN-bedrijf (CCn) en in koelbedrijf en heeft het Netwerk- commando ontvangen om Koelsetpoint 1 te gebruiken.
• De unit werkt in Afstandsregelings (rEM) en heeft van een extern contact het commando ontvangen om in koelbedrijf te werken en daarbij Koelsetpoint 1 te gebruiken. (zie voor meer informatie over dit contact hoofdstuk 3.4.4).
In de volgende gevallen betreft het Koelsetpoint 2:
• De unit werkt in bedrijfstype "Lokaal- bedrijf - Koelsetpoint 2" (L-C2 of
L-C2r).
• De unit werkt in CCN-bedrijf (CCn) en in koelbedrijf en heeft het Netwerk- commando ontvangen om Koelsetpoint 2 te gebruiken.
• De unit werkt in Afstandsregeling (rEM) en heeft van een extern contact het commando ontvangen om in koelbedrijf te werken en daarbij Koelsetpoint 2 te gebruiken. (zie voor meer informatie over dit contact hoofdstuk 3.4.4).
In de volgende gevallen betreft het het Verwarmings-setpoint:
• De unit werkt in Bedrijfstype "Lokaal bedrijf - Verwarmings-setpoint" (L-H).
• De unit werkt in CCN-bedrijf (CCn) en in verwarmingsbedrijf.
• De unit werkt in Afstandsregeling (rEM) en heeft het commando ontvangen om in verwarmingsbedrijf te werken.
Opmerking: Het externe contact voor het kiezen van het setpoint kan in uitzonderingsgevallen als actief worden geconfigureerd (configuratie door Carrier- Service), wanneer de unit in CCN-bedrijf werkt en deel uitmaakt van een Master- Slave opstelling (zie hoofdstuk 5.18).
Menu-item 13 Regelpunt
Dit setpoint wordt door de regeling gebruikt om de wateruittredetemperatuur aan te passen. Regelpunt = actief setpoint + reset. Over het algemeen is de reset positief in koelbedrijf en negatief in verwarmingsbedrijf. Zie voor het berekenen van de reset hoofdstuk 4.2.7.
Wanneer de Unit in CCN-bedrijf werkt en het regelpunt door CCN geactiveerd wordt, knippert menu-item-nr. 13 in Blok 1 van de gebruikers-interface).
Menu-item 14 Condensatie-setpoint
Dit setpoint wordt door de regeling gebruikt voor aanpassing van de condensatie- of terugwinnings-temperatuur.
In de volgende gevallen betreft het het normale Condensatie-setpoint:
• De unit werkt in Bedrijfstype "Lokaal bedrijf - Koelsetpoint 1 of 2" (L-C1 of L-C2).
• De unit werkt in CCN-bedrijf (CCn) en in koelbedrijf en heeft een Netwerk- commando ontvangen voor normaal bedrijf (geen warmteterugwinning).
• De unit bevindt zich in Afstandsregeling (rEM) en heeft van een extern contact het commando ontvangen om te werken in koelbedrijf met normale condensatie (geen warmteterugwinning). (Zie hoofdstuk 3.4.6 voor meer informatie over dit contact).
In de volgende gevallen betreft het het Warmteterug- winnings-setpoint:
• De unit werkt in bedrijfstype "Lokaal bedrijf - Koelsetpoint 1 of 2 Warmteterugwinning".
• De unit werkt in CCN-bedrijf (CCn) en in koelbedrijf en heeft een Netwerkcommando ontvangen voor bedrijf met warmteterugwinning.
• De unit bevindt zich in Afstandsregeling (rEM) en heeft van een extern contact het commando ontvangen om te werken in koelbedrijf met warmteterugwinning (zie voor meer informatie over dit contact hoofdstuk 3.4.6).
Wanneer de unit in CCN-bedrijf werkt en het Condensatie-setpoint door een Netwerk-commando wordt geactiveerd dan knippert menu-item-nr. 14 (in Blok 1 van de gebruikers-interface).
Menu-items Deze items zijn alleen voor gebruik door 15, 16 en 17 Carrier-Service
4.2.5 Beschrijving van het Temperaturen menu
In dit menu worden de bedrijfstemperaturen van de unit (in °C) afgebeeld. De waarden kunnen worden afgebeeld, maar niet worden veranderd.
MENU-ITEM FORMAAT BESCHRIJVING
0 ±nn.n Waterintredetemperatuur koeler
1 ±nn.n Wateruittredetemperatuur koeler
2* ±nn.n Waterintredetemperatuur condensor (indien toegepast)
3* | ±nn.n | Wateruittredetemperatuur condensor (indien toegepast) |
4* | ±nn.n | Waterintredetemperatuur warmteterugwinnings- condensor (indien toegepast) |
5* ±nn.n Wateruittredetemperatuur warmteterugwinnings-
condensor (indien toegepast)
6 ±nn.n Verzadigde condensatietemperatuur Circuit A
7 ±nn.n Verzadigde Zuiggastemperatuur Circuit A
8* ±nn.n Zuiggastemperatuur compressor A1
9* | ±nn.n | Oververhittingstemperatuur Circuit A |
10* | ±nn.n | Verzadigde condensatietemperatuur Circuit B |
11* | ±nn.n | Verzadigde zuiggastemperatuur Circuit B |
12* | ±nn.n | Zuiggastemperatuur compressor B1 |
13* | ±nn.n | Oververhittingstemperatuur Circuit B |
14* | ±nn.n | Buitenluchttemperatuur |
Verklaring:
n: numerieke display
*: Dit menu-item wordt alleen bij bepaalde machineconfiguraties afgebeeld.
Menu-item 14 Buitenluchttemperatuur
In dit menu-item wordt de buitenlucht- temperatuur afgebeeld wanneer op de 0-10 VDC analoge ingang op het gebruikers- klemmenblok een buitenluchttemperatuur opnemer aangesloten is en deze opnemer is geijkt (door Carrier-Service). Als de opnemer niet is geijkt, dan wordt de waarde van het 0-10 VDC ingangssignaal afgebeeld.
4.2.6 Beschrijving van het Drukken menu
In dit menu worden de bedrijfsdrukken van de unit (manometerdrukken, in kPa) afgebeeld. Deze informatie kan niet worden gewijzigd, maar alleen worden gelezen.
MENU ITEM FORMAAT BESCHRIJVING
0 | nnnn | Persdruk Circuit A |
1 | nnnn | Zuigdruk Circuit A |
2* | ±nnn | Olieverschildruk compressor A1 |
3* | nnnn | Persdruk Circuit B |
4* | nnnn | Zuigdruk Circuit B |
5* | ±nnn | Olieverschildruk compressor B1 |
6* | ±nnn | Olieverschildruk compressor A2 |
7* | ±nnn | Olieverschildruk compressor A3 |
8* | ±nnn | Olieverschildruk compressor A4 |
9* | ±nnn | Olieverschildruk compressor B2 |
10* | ±nnn | Olieverschildruk compressor B3 |
11* | ±nnn | Olieverschildruk compressor B4 |
Verklaring:
n: numerieke display
*: Dit menu-item wordt alleen bij bepaalde machineconfiguraties afgebeeld.
4.2.7 Setpoint menu
In dit menu worden de setpoints van de unit afgebeeld. De waarden kunnen worden gewijzigd wanneer de unit in lokaal bedrijf werkt.
MENU ITEM | FORMAAT | BESCHRIJVING |
0 | ±nn.n | Koelsetpoint 1 in °C |
1 | ±nn.n | Koelsetpoint 2 in °C |
2* | nn.n | Verwarmings-setpoint in °C. Alleen warmtepomp. |
3* | nn.n | Condensatie-setpoint 1 in °C |
4* | nn.n | Condensatie- of terugwinnings-setpoint 2 in °C |
5 | nnn | Capaciteitsbegrenzing in % |
6* | n.n | Afkoelsnelheid in koelbedrijf in °C/minuut |
7* | n.n | Opwarmsnelheid in verwarmingsbedrijf in °C/minuut. Alleen warmtepomp. |
8* | nn.n | Koeling-reset 0-10 VDC. Voltage waarbij de reset nul is. |
9* | nn.n | Koeling-reset 0-10 VDC. Voltage waarbij de reset maximaal is |
10* | ±nn.n | Koeler Delta T waarbij de reset nul is |
11* | ±nn.n | Koeler Delta T waarbij de reset maximaal is |
12* | ±nn.n | Koelen. Max. resetwaarde in °C |
13* | nn.n | Verwarmings-reset 0-10 VDC. Voltage waarbij de reset nul is |
14* | nn.n | Verwarmings-reset 0-10 VDC. Voltage waarbij de reset maximaal is |
15* | ±nn.n | Verwarming Delta T waarbij de reset nul is |
16* | ±nn.n | Verwarming Delta T waarbij de reset maximaal is |
17* | ±nn.n | Verwarmen. Max. resetwaarde in °C |
Verklaring:
n: numerieke display
*: Dit menu-item wordt alleen bij bepaalde machineconfiguraties afgebeeld.
Menu-items 0 en 1 Koelsetpoint 1 en 2
In deze menu-items kunnen de beide koelsetpoints afgebeeld en gewijzigd worden. Koelsetpoint 2 wordt over het algemeen voor ijsopslag gebruikt.
Meer informatie over de toepassing van de setpoints 1 en 2 vindt u in hoofdstuk 4.2.4.
Menu-item 2 Verwarmings-setpoint
Dit menu-item geldt alleen voor warmtepompen. Hier kan het Verwarmings- setpoint worden afgebeeld en gewijzigd.
Meer informatie over de toepassing van het Verwarmings-setpoint vindt u in hoofdstuk 4.2.4.
Begrenzingslimieten voor de Koel- en Verwarmings-setpoints
SETPOINT | R-22 | R-134 a | R-407C |
Minimale waarde, koelen | °F °C | °F °C | °F °C |
• Water & shelland tube koeler | 38 | 3,3 | 38 | 3,3 | 41 | 8 |
• Water en platenwisselaar | 42 | 5,5 | 42 | 5,5 | 42 | 5,5 |
• Medium brijn | 14 | -10 | 14 | -10 | 14 | -10 |
• Lage brijn | -20 | -28,8 | -13 | -25 | 5 | -15 |
Maximale waarde, koelen | 86 | 38,3 | 86 | 38,3 | 86 | 38,3 |
Maximale waarde, verwarmen | 133 | 56,1 | 138 | 58,8 | 120 | 48,8 |
Maximale waarde, verwarmen | 80 | 26,6 | 80 | 26,6 | 80 | 26,6 |
Menu-item 3 Condensatie-setpoint
In dit menu-item kan het Condensatie- setpoint afgebeeld en gewijzigd worden. Het systeem gebruikt deze temperatuur voor regeling van de ventilatortrappen of een Varifan (bij luchtgekoelde units) of voor regeling van de condensorwater- regelventielen (bij watergekoelde units), wanneer de unit niet in warmteterug- winningsbedrijf werkt (zie voor meer informatie over toepassing van het normale Condensatie-setpoint hoofdstuk 4.2.4).
Menu-item 4 Warmteterugwinnings-setpoint
In dit menu-item kan het Terugwinnings- setpoint afgebeeld en gewijzigd worden. Het systeem gebruikt deze temperatuur voor regeling van de condensatie. Bovendien wordt het omschakelen geregeld tussen bedrijf met en zonder warmteterugwinning, wanneer het Terugwinnings-moduul (optie) toegepast wordt (zie voor meer informatie over toepassing van het Terugwinnings- setpoint hoofdstuk 4.2.4).
Limieten voor het Condensatie-setpoint
CONDENSATIE-SETPOINT | R-22 | R-134 a | R-407C | |||
°F | °C | °F | °C | °F | °C | |
(psig) | (kPa) | (psig) | (kPa) | (psig) | (kPa) | |
Minumum temperatuur | 80 | 26,6 | 80 | 26,6 | 80 | 26,6 |
(corresponderende manometerdruk) | (144) | (992) | (86) | (593) | (142) | (980) |
Maximum temperatuur | 135 | 57,2 | 140 | 60 | 122 | 50 |
(corresponderende manometerdruk) | (320) | (2206) | (226) | (1558) | (270) | (1860) |
Menu-item 5 Setpoint voor capaciteitsbegrenzing
Bij dit menu-item wordt de maximale capaciteit bepaald die de unit mag gebruiken wanneer het begrenzingscontact gesloten is en de contactgestuurde capaciteitsbegrenzing geselecteerd is (zie voor de beschrijving van het contact hoofdstuk 3.4.7, en voor configuratie van de begrenzingsmethode-hoofdstuk 4.2.10).
Begrenzingsbereik: 0...100%
Menu-items 6-7 Afkoel-/Opwarmsnelheid geactiveerd
De mate van capaciteitstoename van de unit wordt begrensd door de ingestelde snelheid. Deze functie beperkt de mate (°C/min) waarin in koelbedrijf de wateruittrede- temperatuur wordt verlaagd of in verwarmingsbedrijf de condensorwater uittredetemperatuur wordt verhoogd. Deze functie wordt gekozen in het Configuratie- menu (zie hoofdstuk 4.2.4). Wanneer de Afkoelsnelheid is geactiveerd, en de compressorcapaciteit van de unit begrensd, wordt in het Informatie-menu functie 11 afgebeeld (zie hoofdstuk 4.2.4).
Bereik: 0,1...1,1°C/min
Menu-
items 8 to 17 Setpoint reset
Bij normale bedrijfscondities handhaaft de unit bij de warmtewisselaar (d.w.z. de koeler in koelbedrijf en de condensor in verwarmingsbedrijf) een temperatuur, die min of meer overeenkomt met het actieve koel- of verwarmings-setpoint. Dit setpoint wordt over het algemeen gekozen op basis van de vollastcondities. Om het machinebedrijf in deellast te optimaliseren, kan het nodig zijn het setpoint te verschuiven (“reset”), en wel omhoog in koelbedrijf en omlaag in verwarmings- bedrijf. Voor het aanpassen van de wateruittredetemperatuur gebruikt de unit het Regelpunt:
• Koelbedrijf: Regelpunt = actief setpoint + reset
• Verwarmingsbedrijf: Regelpunt = actief setpoint - reset
De reset-parameters zijn toegankelijk voor elk type configuratie, zodat iedere combinatie van temperatuurverloop en reset-nulpunt als response op het 0-10 VDC ingangssignaal mogelijk is.
Reset op basis van een 0-10 V signaal is een lineaire functie waarvoor drie items moeten worden ingesteld:
• Een waarde waarbij de reset nul is. Dit is de "spanning voor nul-reset" (item 8 voor koelbedrijf en item 13 voor verwarmings- bedrijf).
• Een waarde waarbij de reset maximaal is. Dit is de "spanning voor maximale reset" (item 9 voor koelbedrijf en item 14 voor verwarmingsbedrijf).
• De maximum resetwaarde in °C. Dit is de "maximum resetwaarde" (item 12 voor koelbedrijf en item 17 voor verwarmings- bedrijf).
Instelbereik voor nul-reset:
0-10 V
Instelbereik voor maximale reset: 0-10 V
Instelbereik voor maximum resetwaarde:
-16,6 tot 16,6°C.
Als de waarde van de "Nul-reset" hoger is dan de waarde van de "Max. Reset", wordt de Reset als volgt berekend:
• De resetwaarde is nul als het resetsignaal hoger is dan de ingestelde waarde voor Nul-reset.
• De resetwaarde is gelijk aan de maximum resetwaarde als het resetsignaal lager is dan de maximum resetwaarde.
Menu-
Wanneer de reset-functie actief is (d.w.z. de berekende reset is niet nul), wordt functie 9 afgebeeld (zie hoofdstuk 4.2.4).
Als het resetsignaal ligt tussen de maximum resetwaarde en de waarde voor Nul-reset, dan wordt de werkelijke resetwaarde berekend door lineaire interpolatie tussen de maximum resetwaarde en nul.
items 8-9-12 Reset d.m.v. 0-10 V signaal, waarden
koelbedrijf
Menu-
items 13-14-17 Reset d.m.v. 0-10 V signaal, waarden verwarmingsbedrijf
Deze functie is alleen actief wanneer Xxxxxxxx reset op basis van een extern 0-10 VDC signaal is geselecteerd (zie hoofdstuk 4.2.10).
Deze reset gebruikt een extern 0-10 VDC signaal, aangesloten op specifieke ingangen op het gebruikers-klemmenblok (zie hoofdstuk 3.4.10). Het signaal wordt gewoonlijk geleverd door een extern 0-10 VDC signaal.
Als de waarde van de "Nul-reset" lager is dan de waarde van de "Max. Reset", wordt de Reset als volgt berekend:
• De resetwaarde is nul als het resetsignaal lager is dan de ingestelde waarde voor Nul-reset.
• De resetwaarde is gelijk aan de maximum resetwaarde als het resetsignaal hoger is dan de maximum resetwaarde.
Als het resetsignaal ligt tussen de waarde Nul- reset en de maximum resetwaarde dan wordt de werkelijke resetwaarde berekend door lineaire interpolatie tussen nul en de maximum resetwaarde.
Na deze theorie geeft een voorbeeld het beste aan hoe deze reset is in te stellen.
HANDELING | DRUK OP TOETS | LED BLOK 3 | DISPLAY BLOK 1 | DISPLAY BLOK 2 | |
Druk op tot in de display van | |||||
Blok 1 menu-item-nr. 12 verschijnt; | 9 | 5.0 | |||
dit item toont de max. reset in | |||||
koelbedrijf. In Blok 2 wordt de defaultwaarde (0°C) afgebeeld. | 12 | 0.0 | |||
Druk op toets om de waarde in | |||||
menu-item 12 te kunnen wijzigen. | |||||
De Setpoint LED begint te knipperen | 12 | 0.0 | |||
als teken dat de modificatiefunctie | |||||
actief is en de waarde gewijzigd kan | |||||
worden. | |||||
Druk op tot in Blok 2 de waarde | 12 | 0.1 | |||
3,0 afgebeeld wordt. De Setpoint LED | |||||
in Blok 3 blijft knipperen. | |||||
12 | 3.0 | ||||
Weer op toets drukken om de | |||||
wijziging te bevestigen. De nieuwe | |||||
waarde van de parameter in menu- item 12 is nu 3,0°C. De Setpoint | 12 | 3.0 | |||
Led knippert niet meer als teken | |||||
dat de modificatiefunctie niet meer | |||||
actief is. |
Configuratievoorbeeld voor de 0-10 VDC reset:
In dit voorbeeld begint de reset van het Koelsetpoint bij 6,6 Volt en bereikt zijn maximale waarde van 3°C bij 5,0 Volt. Hierbij wordt ervan uitgegaan dat:
• De configuratie van de 0-10 VDC
reset (in het Configuratie-menu) al heeft plaatsgevonden (zie hoofdstuk 4.2.10: Configuratie).
In de configuratie worden de volgende waarden vastgelegd:
• Nul-Reset, wanneer het externe spanningssignaal hoger is dan 6,6 Volt ("spanning waarbij de reset nul is", item 8).
• Max. Reset = 3°C (item 12), wanneer het externe spanningssignaal lager is dan
5,0 Volt ("spanning voor Xxx. Reset", item 9).
De MENU-toets ingedrukt houden tot de Setpoint LED gaat branden.
0
0
HANDELING DRUK OP LED DISPLAY DISPLAY TOETS BLOK 3 BLOK 1 BLOK 2
Op een van de pijltoetsen ( of ) 0
drukken, tot in de display van Blok 1 1
menu-item-nr. 8 verschijnt; dit item toont de spanning voor de Nul-reset
in koelbedrijf. In Blok 2 wordt de 8 0.0
defaultwaarde (0 Volt) afgebeeld.
Op toets drukken om de waarde in menu-item 8 te kunnen wijzigen.
De Setpoint LED gaat knipperen als 8 0.0
teken dat de modificatie-functie actief
is en de waarde gewijzigd kan worden.
Druk op toets tot in Blok 2 de 8 0.1
waarde 6,6 afgebeeld wordt.
De Setpoint LED in Blok 3 blijft
knipperen. 8 6.6
Xxxx op toets drukken om de wijziging te bevestigen. De nieuwe
waarde van de parameter in menu-item 8 8 6.6
isnu 6,6 Volt. De Setpoint LED knippert niet meer als teken dat de modificatie- functie niet meer actief is.
Op toets drukken tot in de display van Blok 1 menu-item-nr. 9 verschijnt;
dit item toont de spanning voor de max. 9 0.0
Reset in koelbedrijf. In Blok 2 wordt de
defaultwaarde (0 Volt) afgebeeld.
Druk op toets om de waarde in menu-item 9 te kunnen wijzigen.
De Setpoint LED gaat knipperen als 9 0.0
teken dat de modificatiefunctie actief is en de waarde gewijzigd kan worden.
RESET
Menu-
Laten we aannemen dat het spannings- signaal (0...10 Volt) door een geijkte buitenluchttemperatuur opnemer wordt geleverd (configuratie alleen uit te voeren door Carrier-Service:
• De opnemer levert 0 Volt bij -20°C en 10 Volt bij +40°C.
Daaruit volgt:
• De opnemer levert 5,0 Volt bij 10°C en 6,6 Volt bij 20°C.
De resetcurve voor het actieve Koelsetpoint is dan:
MAX. RESET
SPANNINGS-REFERENTIEWAARDE VOOR DE RESET
EQUIVALENTE TEMPERATUUR-REFERENTIEWAARDE
Volt
GEBOUWBELASTING IN %
GEBOUWBELASTING
SPANNING WAARBIJ DE RESET NUL IS SPANNING WAARBIJ DE RESET MAXIMAAL IS |
Spannings-reset Koelsetpoint
Op drukken tot in Blok 2 de waarde 9 0.1
5,0 afgebeeld wordt. De Setpoint LED in Blok 3 blijft knipperen.
9 5.0
Xxxx op toets drukken om de wijziging te bevestigen. De nieuwe
waarde van de parameter in menu- 9 5.0
item 9 is nu 0,5 Volt. De Setpoint LED knippert niet meer als teken dat de modificatiefunctie niet meer actief is.
items 10, 11 en 12 Koeler ΔT resetwaarden koelbedrijf Menu-
items 15, 16 en 17 Verwarming ΔT reset - resetwaarden
verwarmingsbedrijf
Deze functie gebruikt de temperatuur van het retourwater naar de koeler (in koel- bedrijf) of de condensor (in verwarmings- bedrijf) als basis voor de reset (zie hoofdstuk 4.2.10). In de volgende beschrijving vertegenwoordigt ΔT het verschil tussen waterintrede- en uittrede- temperatuur van de koeler (koelbedrijf) of van de condensor (verwarmingsbedrijf).
Omdat het verschil tussen de wateruittrede- en -retourtemperatuur een functie is van de gebouwbelasting, is ook de setpoint-reset op basis van de retourwatertemperatuur een resetmethode die is gebaseerd op de gemiddelde gebouwbelasting. Wanneer in koelbedrijf de gebouwbelasting daalt
- maximaal van 100% naar 0% - dan zal ook de koelerwaterintredetemperatuur evenredig dalen. Wanneer het temperatuurverschil bij de koeler bij vollast bijvoorbeeld 5,5°C bedraagt, dan zal het bij Nul-last theoretisch 0°C zijn. In dit geval worden de reset- parameters over het algemeen zo geconfigureerd dat een reset met negatief temperatuurverloop ontstaat:
• In koelbedrijf verhoogt de regeling automatisch het Gekoeldwater-setpoint bij een daling van de ΔT.
• In verwarmingsbedrijf verlaagt de regeling automatisch het Warmwater- setpoint bij een daling van de ΔT.
De reset-parameters blijven echter toegankelijk voor elk type configuratie, zodat iedere combinatie van temperatuurverloop en reset-nulpunt als response op wijzigingen in de ΔT-waarde van de actieve warmtewisselaar mogelijk is.
De reset gebaseerd op ΔT is een lineaire functie, waarvoor drie parameters moeten worden geconfigureerd:
• Een ΔT-referentiewaarde waarbij de reset nul is. Dit is de ΔT-waarde voor de "Nul-
Reset" in item 10 (voor koelbedrijf) of item 15 (voor verwarmingsbedrijf).
• Een ΔT-referentiewaarde waarbij de reset
maximaal is. Dit is de waarde voor de "Maximale (of volledige) reset" (item 11 voor koelbedrijf, item 16 voor verwarmingsbedrijf).
• De "Maximale reset" (item 12 voor koelbedrijf, item 17 voor verwarmingsbedrijf).
Bereik: ΔT waarbij de reset nul is en
max. reset: 0 tot 13,8K Max. reset:
-16,6 tot +16,6K
Wanneer de ΔT-waarde voor de "Nul-Reset" hoger is dan de waarde voor de "Max.
Reset" (negatief temperatuurverloop), wordt de reset als volgt berekend:
• De reset is nul, wanneer de huidige ΔT-waarde hoger is dan de ΔT- referentiewaarde voor de "Nul-Reset".
RESET
• De reset is gelijk aan de Xxx. Reset, wanneer de huidige ΔT-waarde lager is dan de ΔT-referentiewaarde voor de Xxx. Reset.
• Wanneer de huidige ΔT-waarde tussen de beide referentiewaarden (voor de "Nul- Reset" en de "Max. Reset") ligt, dan wordt de reset door lineaire interpolatie tussen de Max. Reset en nul berekend.
Als de ΔT voor de "Nul-Reset" lager is dan de waarde voor de "Max. Reset" (positief temperatuurverloop), dan wordt de reset als volgt berekend:
• De reset is nul, wanneer de huidige ΔT- waarde lager is dan de ΔT-
referentiewaarde voor de "Nul-Reset".
• De reset is gelijk aan de Xxx. Reset, wanneer de huidige ΔT-waarde hoger is dan de ΔT-referentiewaarde voor de "Max. Reset".
• Wanneer de huidige ΔT-waarde tussen de beide referentiewaarden (voor de "Nul- Reset" en de "Max. Reset") ligt, dan wordt de reset door lineaire interpolatie tussen nul en de Max. Reset berekend.
Configuratievoorbeeld voor ΔT reset: In dit voorbeeld begint de reset van het
Koelsetpoint bij een ΔT-waarde van 5,0K
bij de koeler (vollast) en bereikt zijn maximale waarde van 3°C bij ΔT = 3,0K. Hierbei wordt ervan uitgegaan dat de configuratie van de reset op basis van ΔT (in het Configuratiemenu) al heeft plaatsgevonden (zie hoofdstuk 4.2.10: Configuratie).
In de Configuratie worden de volgende waarden vastgelegd:
• ΔT-waarde waarbij de reset nul is (item 10) = 5,0K.
• ΔT-waarde waarbij de reset maximaal is (item 11) = 3,0°C.
• Max. reset (item 12) = 3K
De setpointcurve is dan als volgt:
MAXIMUM RESET
ΔT REFERENTIEWAARDE VOOR DE RESET
GEBOUWENBELASTING IN %
GEBOUW BELASTING
Koelsetpoint ΔT reset
ΔT WAARBIJ DE RESET 0 IS ΔT WAARBIJ DE RESET MAXIMAAL IS |
4.2.8 Beschrijving van het Invoer-menu
In dit menu kan de status van ingangen van de regeling worden afgebeeld. Dit menu kan niet worden gewijzigd, maar alleen gelezen.
MENU ITEM FORMAAT BESCHRIJVING
0 | b | Status extern Start/Stop contact |
1 | b | Status extern contact selectie Koelsetpoint |
2* | b | Status extern contact keuze verwarmen/koelen |
3* | b | Status extern contact keuze terugwinningsfunctie |
4 | b | Status contact Capaciteitsbegrenzing |
5 | b | Status vergrendelcontact |
6 | nn.n | 0-10 VDC signaal |
Verklaring:
*: Dit item wordt alleen bij bepaalde machineconfiguraties afgebeeld. b: 0 = Open, 1 = Gesloten
Menu-item 0 Status extern Start/Stop contact
Dit contact wordt in Afstandsregeling (rEM) gebruikt:
• Contact open: afschakelcommando voor de unit
• Contact gesloten: unit kan starten.
In hoofdstuk 3.4.3 zijn de aansluitingen van dit contact beschreven.
Menu-item 1 Status extern contact voor selectie
Koelsetpoint
Dit contact wordt alleen gebruikt, wanneer de unit in koelbedrijf en in Afstandsregeling (rEM) werkt; en dient dan voor selectie van het Koelsetpoint:
• Contact open: Koelsetpoint 1
• Contact gesloten: Koelsetpoint 2.
In verwarmingsbedrijf heeft dit contact geen functie.
In hoofdstuk 3.4.4 worden de aansluitingen van dit contact beschreven.
Menu-item 2 Status extern contact keuze verwarmen/
koelen
Dit contact wordt alleen gebruikt, wanneer de unit zich in Afstandsregeling (rEM) bevindt; en dient dan voor de keuze tussen verwarmings- en koelbedrijf:
• Contact open: koelbedrijf
• Contact gesloten: verwarmingsbedrijf Dit commando geldt alleen voor warmtepompen.
In hoofdstuk 3.4.5 worden de aansluitingen van dit contact beschreven.
Menu-item 3 Status extern contact keuze terug- winningsfunctie
Dit contact wordt alleen gebruikt wanneer de unit zich in koelbedrijf en in Afstandsregeling (rEM) bevindt; en dient dan voor selectie van het tweede Condensatie-setpoint en de Terugwinnings- functie (vooropgesteld dat de unit geschikt is voor warmteterugwinning).
• Contact open: normaal Condensatie- setpoint, zonder warmteterugwinning.
• Contact gesloten: Terugwinnings- setpoint, met warmteterugwinning.
In hoofdstuk 3.4.6 worden de aansluitingen van dit contact beschreven.
Menu-item 4 Status contact Capaciteitsbegrenzing
Wanneer de contactgestuurde capaciteitsbegrenzing geselecteerd werd (zie hoofdstuk 4.2.10), begrenst het contact in gesloten toestand de capaciteit van de unit op het begrenzings-setpoint.
• Contact open: geen begrenzing van de capaciteit
• Contact gesloten: capaciteitsbegrenzing van de unit op het begrenzings-setpoint.
Setpoint-instelling van de capaciteits- begrenzing: zie hoofdstuk 4.2.7, aansluitingen van het externe contact: zie hoofdstuk 3.4.7.
Opmerking:
Dit contact is in alle bedrijfstypen actief.
Menu-item 5 Status van het vergrendelcontact
Wanneer dit contact opent gaat de unit uit bedrijf of kan niet starten en wordt een alarmmelding gegeven. Over het algemeen wordt het contact gebruikt voor terug- melding van de gekoeldwaterstroming.
In hoofdstuk 3.4.8 worden de aansluitingen van dit contact beschreven.
Opmerking:
Dit contact is in alle bedrijfstypen actief.
Menu-item 6 0-10 VDC signaal
Dit signaal (levering derden) kan, afhankelijk van de configuratie, worden gebruikt:
• voor Setpoint-reset of
• voor de capaciteitsbegrenzing van de unit.
In hoofdstuk 4.2.10 wordt de configuratie en in hoofdstuk 3.4.10 de aansluiting van dit signaal beschreven.
Opmerking:
Dit contact is in alle bedrijfstypen actief.
4.2.9 Beschrijving van het "Uitvoer/Test"-menu
4.2.9.1 Algemeen
In dit menu wordt de status van de uitgangen van de regeling afgebeeld. Wanneer de unit geheel uit bedrijf is (LOFF), kunnen de uitgangen worden getest.
MENU-ITEM FORMAAT BESCHRIJVING
0 b1b2b3b4 Status van de compressoren in Circuit A b1 : Compressor A1
b2 : Compressor A2
b3 : Compressor A3
b4 : Compressor A4
Menu-item 0 Status/Test van compressoren - circuit A Menu-item 1 Status/Test van compressoren - circuit B
Deze menu-items geven de bedrijfsstatus van de compressoren in Circuit A of B aan. De compressoren kunnen afzonderlijk worden getest. Bij units met één circuit wordt item 1 niet afgebeeld.
Voorbeeld:
Test van compressoren A2 en A3. De toegangscode moet al in het Configuratie- menu zijn ingevoerd. Zo niet, dan wordt in
1* b1b2b3b4
Status van de compressoren in Circuit B b1 : Compressor X0
x0 : Compressor X0 x0 : Compressor B3
in Blok 2 "no" (nee) afgebeeld (zie hoofdstuk 4.2.10).
b4 : Compressor B4
2* b1b2 Status van de ontlastkleppen, Circuit A en B b1 : UnloaderA1
b2 : Unloader A2
3* b1b2b3b4 Status van de ventilatortrappen, Circuit A b1 : Ventilatortrap 1
b2 : Ventilatortrap 2
b3 : Ventilatortrap 3
b4 : Ventilatortrap 4
HANDELING DRUK OP LED DISPLAY DISPLAY TOETS BLOK 3 BLOK 1 BLOK 2
MENU-toets ingedrukt houden tot de "Uitvoer/Test" LED gaat branden.
0
0
Druk op toets om de waarde in menu-item 0 te kunnen wijzigen.
4* b1b2b3b4
Status van de ventilatortrappen, Circuit B
b1 : Ventilatortrap 1 b2 : Ventilatortrap 2 b3 : Ventilatortrap 3
0 0
De "Uitvoer/Test" LED knippert
als teken dat de modificatiefunctie geactiveerd is en de waarde kan worden gewijzigd.
b4 : Ventilatortrap 4
5 b1b2 Status van de alarm meldcontacten b1 : Circuit A
b2 : Circuit B
6* b1b2 Status van de magneetkleppen, Circuit A en B b1 : Circuit A
b2 : Circuit B (alleen bij units met TXV)
7* nnn Stand EXV Circuit A (alleen bij units met EXV)
8* nnn Stand EXV Circuit B (alleen bij units met EXV)
9* | nnn | Ventilatortoerental of stand waterregelventiel (condensor) in %, Circuit A |
10* | nnn | Ventilatortoerental of stand waterregelventiel (condensor) in %, Circuit B |
11* | b1b2 | Status terugwinnings-omkeerklep, Circuit A en B b1 : Circuit A |
b2 : Circuit B (alleen bij units met terugwinningsmoduul) 12* b1b2 Status terugwinnings-bypassklep, Circuit A en B
b1 : Circuit A
b2 : Circuit B (alleen bij units met terugwinningsmoduul)
13 b Status koelerpomp
14 b Lokale Interface Test (alleen tijdens test)
Verklaring:
*: Dit item wordt alleen bij bepaalde machineconfiguraties afgebeeld. b: 0 = Open, 1 = Gesloten
n: numerieke display
Druk net zo lang op de pijltoets tot in Blok 2 de waarde 100 afgebeeld wordt. De "Uitvoer/Test" LED blijft knipperen als teken dat de modificatiefunctie geactiveerd is.
Weer op drukken. Compressor
A2 start en de "Uitvoer/Test"-LED
in Blok 3 knippert niet meer.
Druk weer op . Compressor A2 stopt en de "Uitvoer/Test" LED in Blok 3 begint weer te knipperen.
Druk net zo lang op pijltoets tot in blok 2 de waarde 10 afgebeeld wordt De "Uitvoer/Test" LED blijft knipperen.
Druk op om compressor A3 te
starten. De "Uitvoer/Test" LED in Blok 3 knippert niet meer.
Druk op de pijltoets om door te gaan
naar het volgende menu-item en de compressor af te schakelen.
4.2.9.3 Andere uitgangen
0 100
0 100
0 100
0 10
0 10
1 0
Voor toegang tot de Testfunctie is een toegangscode nodig, die eerst in het Configuratie-menu moeten worden ingevoerd (zie hoofdstuk 4.2.10).
Om een test te kunnen uitvoeren, moet met de pijltoetsen ( of ) de gewenste uitvoer worden geselecteerd en met de
toets de modificatiefunctie geactiveerd worden. De "Uitvoer/ Test" LED op de gebruikers-interface begint te knipperen.
Voer d.m.v. de pijltoetsen de gewenste testwaarde in en druk dan op toets om de test te starten. De "Uitvoer/Test" LED knippert nu niet meer. Druk op , of om de test te beëindigen.
4.2.9.2 Compressoren
In de testfase wordt de compressor slechts 8 tot 10 seconden bekrachtigd. Ook kan deze compressor pas na nog eens 30 seconden herstarten.
Hiervoor is de testprocedure hetzelfde als hierboven beschreven.
Menu-item 2 Status/Test van de ontlastkleppen
Hiermee kan de status van de ontlastkleppen worden afgebeeld. Ze kunnen ook afzonderlijk worden getest.
Menu-item 3 Status/Test ventilatortrappen Circuit A Menu-item 4 Status/Test ventilatortrappen Circuit B
Wanneer in de testfunctie de pijltoetsen of in Blok 4 ingedrukt worden,
verschijnen in de display achtereenvolgens
de waarden 1, 10, 100 en 1000, waardoor de afzonderlijke ventilatortrappen van elk circuit ingeschakeld worden. Deze menu- items gelden alleen voor luchtgekoelde units. Bij units met één circuit wordt item 4 niet afgebeeld.
Menu-item 5 Status/Test alarmcontacten Circuit A en B
Wanneer in de testfunctie de pijltoetsen of ingedrukt worden, verschijnen op de display achtereenvolgens de waarden 1 en 10, waardoor de alarmcontacten achtereenvolgens worden gesloten.
Opmerking:
Bij de volgende machinetypen wordt alarmcontact B niet gebruikt:
• Machines met één circuit
• Watergekoelde units met twee compressoren en TXV: Alarmcontact A wordt voor storingsmelding voor beide circuits gebruikt.
• Luchtgekoelde units met twee compressorenn, TXV en twee ventilator- trappen: Alarmcontact A wordt voor storingsmelding voor beide circuits gebruikt.
Menu-item 6 Status/Test magneetkleppen Circuit A en B
In de testfunctie kunnen met de toetsen en in Blok 4 achtereenvolgens 1 en 10 worden afgebeeld, waardoor de status van
de magneetkleppen achtereenvolgens voor ieder circuit kan worden getest.
Bij units met EXV wordt item 6 niet afgebeeld.
Menu-item 7 Status/Test EXV Circuit A Menu-item 8 Status/Test EXV Circuit B
Wanneer in de testfunctie met een van de pijltoetsen of de waarde "1" geselecteerd wordt, wordt het ventiel volledig geopend. Bij units met één circuit wordt item 8 niet afgebeeld.
Menu-item 9 Status/Test Varifan of condensorwater- regelventiel, Circuit A
Menu-item 10 Status/Test Varifan of condensorwater- regelventiel, Circuit B
In de testfunctie kan elk van deze componenten bij bedrijfswaarden tussen 0 en 100% worden getest. Bij units met één circuit wordt item 10 niet afgebeeld.
Menu-item 11 Status/Test vierwegklep
(warmteterugwinning), Circuit A en B Wanneer in de testfunctie de pijltoetsen of , Blok 4 ingedrukt worden,
verschijnen op de display achtereenvolgens
de waarden 1 en 10 waardoor in elk circuit de uitvoerstatus voor de vierwegkleppen kan worden gecontroleerd.
Menu-item 12 Status/Test bypass-kleppen
(warmteterugwinning), Circuit A en B
Wanneer in de testfunctie de pijltoetsen
of ingedrukt worden, verschijnen op de display achtereenvolgens de waarden 1 en
10 waardoor in elk circuit de uitvoerstatus voor de bypass-kleppen kan worden gecontroleerd.
Menu-item 13 Status van koeler-waterpomp
In de testfunctie start dit menu-item de pomp. Het cijfer voor item 13 (in Blok 1 van de gebruikers-interface) knippert wanneer de unit zich in CCN-bedrijf bevindt en de pomp door het Netwerk geregeld wordt.
Menu-item 14 Lokale interface test
Dit menu-item wordt alleen in de testfunctie gebruikt. Alle LED’s van de lokale interface gaan branden of knipperen om hun goede werking te bevestigen.
4.2.10 Beschrijving van het Configuratie-menu
Hiermee kunnen door de gebruiker ingestelde configuraties worden afgebeeld en gewijzigd als de unit geheel uit bedrijf is (keuzeschakelaar op LOFF). Toegang door middel van een toegangscode. Deze moet in het Configuratie-menu worden ingegeven om toegang tot de functie te krijgen.
MENU-ITEM FORMAAT BESCHRIJVING
0 | nn «no» «Good» | Toegangscode Toegangscode ongeldig Toegangscode geldig |
1* | b | Type condensordrukregeling |
2* | b | Bepalen van het leidende circuit |
3* | b | Keuze belastingsvolgorde |
4 | nn | Inschakelvertraging in minuten |
5 | b | Keuze afkoelsnelheid/opwarmsnelheid |
6 | b | Keuze reset-methode |
7 | b | Keuze capaciteitsbegrenzing (type) |
8 | nn.n | Softwareversienr. |
9 | nnn | CCN-element adres |
10 | nnn | CCN-busnr. |
Verklaring:
* : Dit item wordt alleen bij bepaalde machineconfiguraties afgebeeld. b : 0, 1 of 2
n : numerieke display
: tekens
Menu-item 0 Toegangscode
Invoer van een toegangscode is nodig om toegang tot de Testfunctie te verkrijgen of om een configuratie te kunnen wijzigen. De defaultwaarde voor de toegangscode is 11 (elf). Carrier-Service kan dit wijzigen.
Wanneer in Blok 2 "no" (nee) wordt afgebeeld moet een nieuwe toegangscode worden ingevoerd of (bij verkeerd intypen) opnieuw worden ingetypt. De aanduiding "Good" (goed) betekent dat de toegangs- code juist is of het eerder ingevoerde wachtwoord geldig blijft. De regeling deactiveert de toegangscode automatisch wanneer er 5 minuten lang geen toets wordt ingedrukt, en ook als de elektrische voeding wordt aangeschakeld.
Voorbeeld voor invoer van een toegangscode:
HANDELING DRUK OP LED DISPLAY DISPLAY TOETS BLOK 3 BLOK 1 BLOK 2
Menu-item 4 Inschakelvertraging
Houdt de MENU-toets ingedrukt tot de Configuratie LED gaat branden. In Blok 2 wordt "no" (nee) afgebeeld als teken dat het wachtwoord moet worden ingevoerd
Druk op om de waarde in menu-item 0 te kunnen wijzigen. De Configuratie LED gaat knipperen als teken dat de waarde
0
0 No
0 0
Defaultwaarde: 2 minuten
Instelling: tusen 0 en 15 minuten
Deze waarde wordt gehanteerd nadat de voeding wordt ingeschakeld of wanneer de machine is uitgeschakeld door de Start/Stop schakelaar of door een CCN-commando.
Er wordt geen compressor gestart voordat
gewijzigd kan worden.
Druk op de pijltoets tot in Blok
de ingestelde tijd is verstreken. Het
2 de waarde 11 afgebeeld wordt. De Configuratie LED blijft knipperen.
Xxxx weer op om de wijziging te bevestigen. De Configuratie LED knippert niet meer. Als het wachtwoord juist is wordt "Good"
0 11
0 Good
startcommando voor de koelerwaterpomp wordt echter direct gegeven. De vergrendeling wordt pas gecontroleerd nadat de ingestelde tijd is verstreken.
(goed) afgebeeld.
Menu-item 1 Type Condensordrukregeling
Defaultwaarde: 0 bij luchtgekoelde units, anders 1.
Mogelijke instelling: 0 of 1
Configuratie 0: Regeling op basis van de stand van het EXV
Configuratie 1: Regeling op setpoint
Opmerking:
Bij units met TXV wordt configuratie 1 gebruikt. Wanneer het tweede Condensatie-setpoint geselecteerd is (setpoint voor de warmteterugwinning), gebruikt de regeling configuratie 1 (regeling op setpoint), ongeacht hoe het menu-item is geconfigureerd. Zodra het eerste Condensatie-setpoint weer geselecteerd wordt, wordt weer de oorspronkelijke configuratie gebruikt.
Menu-item 2 Bepalen van het leidende circuit
Defaultwaarde: 0
Mogelijke instelling: 0, 1 of 2 Configuratie 0: Automatisch, afhankelijk van het aantal starts van ieder circuit
Configuratie 1: Leidend circuit is Circuit A Configuratie 2: Leidend circuit is Circuit B
Opmerking:
Alleen beschikbaar bij units met twee circuits. Ongeacht de configuratie van dit item is altijd het circuit met de meeste ontlastkleppen het leidende circuit.
Menu-item 3 Kiezen van de volgorde circuitbelasting
Defaultwaarde: 0
Mogelijke instelling: 0 of 1
Configuratie 0: Beide circuits gelijkmatig belasten
Configuratie 1: Prioriteit voor 1 circuit
Opmerking:
Deze configuratie is niet beschikbaar voor units met één circuit. Als bij een luchtgekoelde unit de verzadigde persgastemperatuur lager is dan 0°C als er 1 circuit wordt gestart, dan wordt de prioriteit voor 1 circuit belasten toegepast, ongeacht de configuratie.
Menu-item 5 Keuze afkoelsnelheid/opwarmsnelheid
Defaultwaarde: 0
Mogelijke instelling: 0 of 1 Configuratie 0: niet geactiveerd Configuratie 1: geactiveerd
Opmerking:
Met deze configuratie kan de beperking van de opstartsnelheid voor zowel verwarmings- als koelbedrijf worden geactiveerd: de maximum watertemperatuurdaling (koelbedrijf) of -stijging (verwarmingsbedrijf) bij de uittrede van de actieve warmtewisselaar. Ieder bedrijfstype heeft echter zijn eigen setpoint, dat in het Configuratie-menu kan worden ingesteld.
Menu-item 6 Kiezen van wateruittredetemperatuur reset
type
Defaultwaarde: 0
Mogelijke instelling: 0, 1 of 2 Configuratie 0: Geen reset Configuratie 1: Reset op basis van de retourwatertemperatuur
Configuratie 2: Reset op basis van een extern 0-10 VDC signaal
Opmerking:
De reset op basis van een 0-10 VDC signaal heeft prioriteit over een 0-10 VDC capaciteitsbegrenzing: als de 0-10 VDC reset al is geselecteerd, dan wordt de keuze van capaciteitsbegrenzing item 7 automatisch gedeactiveerd.
Menu-item 7 Kiezen van het type Capaciteitsbegrenzing
Defaultwaarde: 0
Mogelijke instelling: 0, 1 of 2 Configuratie 0: Geen begrenzing
Configuratie 1: Begrenzing op basis van een extern contact
Configuratie 2: Begrenzing op basis van een extern 0-10 VDC signaal
Opmerking:
De capaciteitsbegrenzing gebaseerd op een extern 0-10 VDC signaal wordt gewoonlijk zo geselecteerd, dat de unit bij 0 Volt op volle capaciteit (100%) kan werken en de capaciteit bij 10 Volt volledig (op 0%) begrensd is. Tussen deze beide waarden heeft de begrenzing een lineair verloop. De referentie- spanningswaarden (0 en 10 Volt) kunnen echter ook anders geconfigureerd worden (alleen door Carrier-Service), zodat de begrenzingscurve andere boven- en onderlimieten en een ander verloop heeft.
Let op!
HANDELING DRUK OP LED DISPLAY DISPLAY TOETS BLOK3 BLOK 1 BLOK 2
De temperatuurreset op basis van een 0-10 VDC signaal heeft
prioriteit over de 0-10 VDC capaciteitsbegrenzing: wanneer de 0-10 VDC reset al geselecteerd werd, wordt deze keuze automatisch gedeactiveerd.
Menu-item 8 Softwareversie nr.
Opmerking:
Dit menu-item toont het nummer van de softwareversie die door de regeling gebruikt wordt. Dit kan alleen worden
Houd de MENU-toets ingedrukt tot de Alarm LED oplicht. In Blok 2 wordt het aantal actieve alarmmeldingen afgebeeld (in dit voorbeeld twee)
Druk op toets om de
alarmmeldingen te resetten. De Alarm LED knippert en in Blok 2
wordt "0" afgebeeld.
Xxxx weer op toets om de reset te bevestigen. De Alarm LED knippert niet meer. In Blok 2 wordt twee seconden lang "Good". dan "2AL" en tenslotte "no" afgebeeld.
0
0 2 AL
0 0
"Good",
0 dan
"2AL" ,
dan "no"
gelezen.
Menu-item 9 CCN-element nr
Defaultwaarde: 1
Mogelijke instelling: 1 t/m 239
Opmerking:
Geen twee CCN-elementen kunnen gelijktijdig hetzelfde elementnr. en busnr. hebben.
Menu-item 10 CCN bus nr
Defaultwaarde: 1
Mogelijke instelling: 1 t/m 239
Menu-items 1 t/m 5 Code-nr. actieve alarmmelding
Zie hoofdstuk 6.4 voor een lijst en volledige beschrijving van de alarmcodes.
4.2.12 Beschrijving van het Alarm historie-menu
In dit menu worden de laatste 10 geresette storingen afgebeeld.
MENU- ITEM | FORMAAT | BESCHRIJVING |
0* | nnn | Alarm historie 1 |
1* | nnn | Alarm historie 2 |
2* | nnn | Alarm historie 3 |
3* | nnn | Alarm historie 4 |
4* | nnn | Alarm historie 5 |
5* | nnn | Alarm historie 6 |
6* | nnn | Alarm historie 7 |
7* | nnn | Alarm historie 8 |
8* | nnn | Alarm historie 9 |
9* | nnn | Alarm historie 10 |
Opmerking:
Geen twee CCN-elementen kunnen gelijktijdig hetzelfde elementnr. en busnr. hebben.
4.2.11 Beschrijving van het Alarm-menu
Hiermee kunnen 5 aanwezige alarmmeldingen worden afgebeeld en gewist.
MENU-ITEM | FORMAAT | BESCHRIJVING |
0 | n «AL» «nOnE» | n Huidige aantal alarmmeldingen (reset) Geen actieve alarmmeldingen |
1* | nnn | Alarm geactiveerd, Code 1 |
2* | nnn | Alarm geactiveerd, Code 2 |
3* | nnn | Alarm geactiveerd, Code 3 |
4* | nnn | Alarm geactiveerd, Code 4 |
5* | nnn | Alarm geactiveerd, Code 5 |
Verklaring
n: numerieke display
*: Wordt afgebeeld als er een alarm aanwezig is.
Menu-item 0 Huidige aantal alarmmeldingen/
Reset van alarmmeldingen
Dit menu-item toont het aantal actieve alarmmeldingen (bijv.”3AL” betekent dat er drie alarmmeldingen zijn, en maakt reset hiervan mogelijk zelfs als de unit in bedrijf is. Als er geen alarmmeldingen actief zijn, wordt in Blok 2 “nOnE” (geen) afgebeeld.
Voor reset van de actieve alarmmeldingen moet tweemaal achter elkaar de toets worden ingedrukt wanneer dit menu-item afgebeeld wordt.
Voorbeeld voor Reset van actieve alarmmeldingen:
Verklaring
n: numerieke display
*: Wordt afgebeeld als dit in de historie voorkomt.
4.2.13 Beschrijving van het Bedrijfslogboek-menu Hiermee kunnen de draai-uren en het aantal starts van de unit, de circuits en de compressoren worden afgebeeld. De
afgebeelde waarden zijn gedeeld door 10. Daarom worden alle uren en starts met een lagere waarde dan 10 als 0 afgebeeld.
MENU-ITEM FORMAAT BESCHRIJVING
0 nnnn Aantal unit draai-uren/10
1 nnnn Aantal draai-uren Circuit A en compressor A1/10
2* nnnn Aantal draai-uren commpressor A2/10
3* | nnnn | Aantal draai-uren compressor A3/10 |
4* | nnnn | Aantal draai-uren compressor A4/10 |
5* nnnn Aantal draai-uren Circuit B en compressor B1/10 6* nnnn Aantal draai-uren compressor B2/10 7* nnnn Aantal draai-uren compressor B3/10 8* nnnn Aantal draai-uren compressor B4/10 | ||
9 | nnnn | Aantal unit starts/10 |
10 | nnnn | Aantal starts Circuit A en compressor A1/10 |
11* nnnn Aantal starts compressor A2/10 12* nnnn Aantal starts compressor A3/10 13* nnnn Aantal starts compressor A4/10 14* nnnn Aantal starts Circuit B en compressor B1/10 | ||
15* | nnnn | Aantal starts compressor B2/10 |
16* | nnnn | Aantal starts compressor B3/10 |
17* | nnnn | Aantal starts compressor B4/10 |
Verklaring:
n: numerieke display
*: Wordt alleen bij bepaalde configuraties afgebeeld.
4.2.14 Standaard uitlezing op de gebruikers-interface De standaaard uitlezing wordt geactiveerd wanneer er 5 minuten lang geen toets werd ingedrukt. Achtereenvolgens worden afgebeeld:
• De wateruittredetemperatuur van de warmtewisselaar (koeler in koelbedrijf, condensor in verwarmingsbedrijf).
Bovendien:
• Het actieve bedrijfstype: "LOFF", "L-C1", "L-C2", "L-H", "L-C1r", "L-C2r", "CCn" en "rEM".
• "SM", wanneer de unit wordt geregeld door een "System Manager" (FSM of CSM III).
• "MASt", wanneer Master-Slave-bedrijf geactiveerd is en de unit de Master-functie heeft.
• "SLA", wanneer Master-Slave-bedrijf geactiveerd is en de unit de Slave-functie heeft.
4.3.3 Druktoetsen
Deze geven directe toegang tot bepaalde items die via de basis interface beschikbaar zijn. Als op zo’n toets wordt gedrukt, wordt het item onmiddellijk afgebeeld in Blok 2, het corresponderende item nr. in Blok 1, en wordt de LED van het bijbehorende menu verlicht. Als er meerder keren op dezelfde toets wordt gedrukt, dan worden verschillende items na elkaar afgebeeld.
TOETS DISPLAY AANDUIDING
Wateruittredetemperatuur koeler/condensor in °C
Waterintredetemperatuur koeler/condensor in °C Regelpunt (setpoint + reset) in °C
4.3 Blindschema
4.3.1 Algemeen
Het rechterdeel van de basis interface bestaat uit een blindschema van de unit, met druktoetsen en LED’s. Het geeft snelle toegang tot informatie over de belangrijkste
Verklaring:
1e druk op toets: Koudemiddeldruk ter plaatse in kPa. Dit kan dus zuig- of persdruk zijn.
2e druk op toets: de bijbehorende verzadigingstemperatuur ter plaatse in °C.
1e druk op toets: Bedrijfsuren/10, compressoren A1/B1* 2e druk op toets: Bedrijfsuren/10, compressoren A2/B2* 3e druk op toets: Bedrijfsuren/10, compressoren A3/B3* 4e druk op toets: Bedrijfsuren/10, compressoren A4/B4*
bedrijfsparameters van de unit. Het hieronder afgebeelde blindschema wordt gebruikt bij watergekoelde units met twee circuits.
*: Toets alleen beschikbaar bij bepaalde machineconfiguraties.
SUMMARY INTERFACE
4.3.2 - Beschrijving van de LED's
LED AANDUIDING WANEER VERLICHT
Groene LED: unit mag starten of is reeds in bedrijf
Rode LED:
• verlicht: Circuit A of unit afgeschakeld door een alarm
• knippert: Circuit A of unit in werking met alarmmelding Rode LED:
• verlicht: Circuit B of unit afgeschakeld door een alarm
• knippert: Circuit B of unit in werking met alarmmelding
Rode LED: Vergrendelcontact open
Goene LED: de unit werkt in koelbedrijf
Verklaring:
Groene LED: de unit werkt in verwarmingsbedrijf
Gele LED’s, van boven naar beneden: Start/Stop status van de compressoren X0, X0, X0 en A4.
Een knipperende LED betekent, dat in Circuit A de hogedrukafschakeling actief is.
Gele LED’s, van boven naar beneden: Start/Stop status van de compressoren X0, X0, X0 en B4.
Een knipperende LED betekent, dat in Circuit B de hogedrukafschakeling actief is.
*: Alleen beschikbaar bij bepaalde machineconfiguraties.
5 - MACHINEBEDRIJF MET DE PRO-DIALOG PLUS REGELING
5.1 Start/stop regeling
De unit is in de Stop functie en mag niet starten bij minimaal één van de volgende condities:
• De unit werkt in bedrijfstype "Lokaal UIT" (LOFF): functie 1 is actief.
• De unit werkt in Afstandsregeling (rEM), en de regeling heeft een stopcomando ontvangen van een extern contact, aangesloten op het gebruikers-klemmenblok: functie 3 is actief.
• De unit werkt in CCN-bedrijf (CCn) en :
- De regeling heeft van het Netwerk een stopcommando ontvangen; dan is functie 2 actief. Of:
- De regeling heeft van het Netwerk een startcommando ontvangen, maar in CCN-bedrijf is de externe Start/Stop- regeling (potentiaalvrij contact) geactiveerd en de regeling heeft van dit contact, aangesloten op het gebruikersklemmenblok, een stopcommando ontvangen: functie 2 is actief.
• De startvertragingstijd is nog niet verstreken: functie 7 is actief.
• De unit is aan het omschakelen van verwarmings- naar koelbedrijf en wordt volledig uitgeschakeld voordat hij weer kan starten.
• CCN heeft een commando gegegeven voor een noodstop (EMSTOP geactiveerd).
• De unit is geheel afgeschakeld door een alarm.
De unit kan starten, wanneer hij niet in de Stop-functie is en aan één van de volgende condities voldoet:
• De unit werkt in bedrijfstype "Lokaal Aan" (L-C1, L-C2, L-H, L-C1r of L-C2r): functie 4 is actief.
• De unit werkt in Afstandsregeling (rEM) en de regeling heeft een startcommando ontvangen van een extern contact, aangesloten op het gebruikers-klemmenblok: functie 6 is actief.
• De unit werkt in CCN-bedrijf (CCn), en de regeling heeft van het Netwerk een startcommando ontvangen; bovendien is aan 1 van de volgende voorwaarden voldaan:
- De Start/Stop regeling via een extern contact is in de CCN-functie niet geactiveerd; dan is functie 5 actief. Of:
- De Start/Stop-regeling via een extern contact is in de CCN-functie geactiveerd en de regeling heeft van dit contact, aangesloten op het gebruikers-klemmenblok) een startcommando ontvangen, dan is functie 5 actief.
Opmerking: In CCN-bedrijf is Start/Stop-regeling via een extern contact (aangesloten op het gebruikers-klemmenblok) mogelijk. Deze configuratie (uit te voeren door Carrier- Service) is echter een uitzondering en wordt over het algemeen alleen gebruikt voor regeling van de Master-unit in een Master-Slave-opstelling (zie hoofdstuk 5.18).
5.2 Keuze verwarmen/koelen
Bij warmtepompen kan - afhankelijk van het actieve bedrijfstype - verwarmings- of koelbedrijf op verschillende manieren geselecteerd worden:
• In Lokaal bedrijf rechtstreeks op de unit: voor koelbedrijf kiest men X-X0, X-X0, X-X0x xx X-X0x en voor verwarmingsbedrijf L-H.
• In Afstandsregeling (rEM) via een extern contact, aangesloten op het gebruikers-klemmenblok.
• In CCN-bedrijf (CCn) via een CCN-commando.
Het actieve verwarmings- of koelbedrijf wordt in menu-item 4 van het Informatie-menu en door de LED’s voor "verwarmen/ koelen" op het Blindschema weergegeven.
5.3 Regeling van de gekoeldwaterpomp
De gekoeldwaterpomp wordt gestart wanneer de unit in een van de bovengenoemde startcondities werkt of met Inschakelvertraging (functie 7). De vertragingstijd kan tussen 2 en 15 minuten worden ingesteld. Daarom is de pomp minstens 2 minuten lang in bedrijf voordat de eerste compressor start.
Nadat de unit in stop-functie gaat loopt de pomp nog een minuut door. De pomp blijft ook in bedrijf wanneer de unit omschakelt van verwarmings- naar koelbedrijf (of andersom). De pomp wordt afgeschakeld wanneer de unit door een alarm volledig wordt afgeschakeld, tenzij dit te maken heeft met de vorstbeveiliging. Zie hoofdstuk 5.18.3 voor de specifieke pompregeling voor Slave-units in een Master-Slave-opstelling.
5.4 Extern beveiligingscontact
Er is een contact opgenomen dat de status van een externe beveiligingscircuit controleert. Dit contact moet voorkomen dat de unit start als het contact is geopend, zelfs wanneer de start- vertragingstijd is verstreken. Het contact moet ook gesloten blijven zolang de unit niet is gestopt door de keuzeschakelaar of CCN.
Als het contact langer dan 8 seconden wordt geopend wordt de unit direct afgeschakeld en wordt een alarmmelding gegeven.
5.5 Regelpunt
Het regelpunt is de temperatuur van het uittredewater, verwarmd of gekoeld, dat de unit moet produceren.
• Koelbedrijf: regelpunt = Actief setpoint + reset
• Verwarmingsbedrijf: regelpunt = Actief setpoint - reset
5.5.1 Actief Setpoint
In koelbedrijf kunnen twee actieve setpoints geselecteerd worden. Het tweede setpoint wordt gewoonlijk gebruikt voor onbezette perioden of voor ijsopslag (medium of lage brijn unit). In verwarmingsbedrijf is maar 1 setpoint beschikbaar. Afhankelijk van het actuele bedrijfstype kan het actieve setpoint worden gekozen met de Keuzetoets Bedrijfstype, met het externe gebruikerscontact, of met Netwerk-commando’s (zie "Setpoint-menu", hoofdstuk 4.2.7).
5.5.2 Temperatuur-reset
Door een reset wordt het actieve setpoint zo verschoven dat het door de unit opgenomen vermogen verlaagd wordt. Bij koelen wordt het setpoint doorgaans verhoogd, bij verwarmen verlaagd. In het algemeen is deze wijziging een reactie op een verlaging van de belasting. Voor het PRO-DIALOG Plus syteem kan het reset-type worden geconfigureerd: Reset kan plaatsvinden via een extern 0-10 VDC signaal of de retourwatertemperatuur. In beide gevallen kunnen de reset- parameters (verloop, type en maximale waarde) in het
Setpoint-menu (zie hoofdstuk 4.2.7) worden geconfigureerd, onafhankelijk voor koel- en verwarmingsbedrijf.
5.6 Capaciteitsbegrenzing
Gewoonlijk wordt de functie Capaciteitsbegrenzing gebruikt door een gebouwbeheersysteem om het elektriciteitsverbruik te beperken.
De PRO-DIALOG Plus regeling biedt twee methoden voor capaciteitsbegrenzing :
• De eerste methode maakt gebruik van een begrenzings- signaal, dat wordt geleverd door een door de gebruiker te specificeren potentiaalvrij contact. Wanneer dit contact gesloten is, kan de capaciteit van de unit niet hoger worden dan het Begrenzings-setpoint. (Dit kan in het Setpoint-menu gewijzigd worden.)
• De tweede methode maakt gebruik van een extern 0-10 VDC signaal. De capaciteit van de unit kan niet hoger worden dan de begrenzing die dit signaal oplegt. Dit is een lineaire functie, waarvan de parameters (de beide spanningen voor een begrenzing op 0% en 100%) door Carrier-Service kunnen worden geconfigureerd. Dit type capaciteits-begrenzing is niet beschikbaar, wanneer al een Temperatuur-reset op basis van een extern 0-10 VDC signaal geselecteerd werd.
Ongeacht de gebruikte methode is de begrenzing in alle bedrijfstypen (Lokaal-, Afstandbediening en CCN-bedrijf) actief. In Lokaal bedrijf kan de begrenzingsfunctie worden gedeactiveerd d.m.v. toetsenbord-commando’s (zie hoofdstuk 4.2.4), en in CCN-bedrijf kan de begrenzing direct door CCN- commando’s geregeld worden.
Opmerking:
Een begrenzingswaarde van 100% betekent dat de unit met alle capaciteitstrappen kan werken.
Hieronder is een voorbeeld opgenomen van de capaciteitsbegrenzing op basis van een 0-10 VDC signaal. Hierbij zijn de parameters zo geselecteerd, dat de toegestane capaciteit bij 0 Volt maximaal (100%) en bij 10 Volt nul is (dit is de default configuratie).
MAXIMAAL TOEGESTANE CAPACITEIT
Capaciteitsbegrenzing door een 0-10 VDC signaal
5.7 Capaciteitsregeling
Hiermee wordt het aantal actieve compressoren en unloaders aangepast om de wateruittredetemperatuur op het setpoint te handhaven. De nauwkeurigheid waarmee dit gebeurt is afhankelijk van de capaciteit van het externe watercircuit, de stromingssnelheid, de belasting en het aantal beschikbare capaciteitsregeltrappen.
Bij het berekenen van het optimale punt waarop een capaciteitstrap moet worden toegevoegd of afgeschakeld houdt de capaciteitsregeling voortdurend rekening met de volgende punten:
- de temperatuurafwijking ten opzichte van het setpoint
- de mate waarin deze afwijking fluctueert
- het verschil tussen waterintrede- en uittredetemperatuur.
Opmerking:
Wanneer dezelfde compressor teveel starts (per uur) maakt, dan wordt het aantal compressorstarts automatisch verminderd, hetgeen tot gevolg heeft dat de regeling van de wateruittredetemperatuur minder nauwkeurig wordt.
5.8 Bepalen van het leidende circuit
In units met twee circuits worden de circuits A en B genoemd. Het circuit dat het eerst start is de leidende compressor. Door de gebruiker kunnen drie methoden in het Configuratie-menu worden gekozen:
• Auto mode: De regeling bepaalt het leidende circuit en zorgt ervoor dat elk circuit evenveel draai-uren heeft (aan de hand van het aantal starts van elk circuit). Daarom wordt het circuit met de minste draai-uren altijd het eerst gestart. Het leidende circuit wordt het laatst afgeschakeld. Deze functie is uiteraard alleen beschikbaar voor units met twee circuits.
• Circuit A leidend: Circuit A is altijd het leidende circuit en wordt als eerste aan- en als laatste afgeschakeld.
• Circuit B leidend: Circuit B is altijd het leidende circuit en wordt als eerste aan- en als laatste afgeschakeld. Deze functie is uiteraard alleen beschikbaar voor units met twee circuits.
Opmerking: Als het ene circuit meer unloaders heeft dan het andere, dan is het circuit met de meeste unloaders altijd het leidende circuit, ongeacht het aantal draai-uren van de circuits.
5.9 Belastingsvolgorde circuits
GEEN BEGRENZING
VOLLEDIGE BEGRENZING
Volt
0-10 VDC BEGRENZINGS-SIGNAAL
Er zijn twee methoden van belastingsvolgorde beschikbaar. De keuze van de toe te passen volgorde kan door de gebruiker worden ingesteld in het Configuratie-menu (zie hoofdstuk 4.2.10). Deze functie is alleen beschikbaar bij units met twee circuits.
• Gelijke belasting van beide circuits:
Als deze optie wordt gekozen dan probeert de regeling de belasting van beide circuits gelijk te houden wanneer de totale belasting van de unit toeneemt of afneemt.
• Belasting circuits na elkaar:
Hierbij wordt het eerste circuit geheel belast voordat het tweede circuit wordt gestart. Als de belasting lager wordt, dan wordt het tweede circuit eerst afgeschakeld.
Opmerking: Deze laatste volgorde wordt altijd toegepast bij luchtgekoelde units, ongeacht de configuratie, als de verzadigde condensatietemperatuur van een van beide circuits lager is dan 0°C als een circuit moet worden gestart.
5.10 Startvolgorde volg-compressoren
Volg-compressoren worden gestart en gestopt in een volgorde die erop gericht is om de draai-uren van de compressoren gelijk te houden (gebaseerd op het aantal compressorstarts).
5.11 Regeling van het EXV
EXV’s (indien toegepast) regelen de koudemiddelstroom in de koeler. Ze worden geregeld door de microprocessor om een specifiek niveau van oververhitting te handhaven dat wordt gemeten door een temperatuuropnemer in de leidende compressor (tussen de elektromotor en de cilinders).
Een temperatuur- en een drukopnemer, in de leidende compressor van elk circuit, worden gebruikt om deze oververhitting te meten. De temperatuuropnemer meet de temperatuur van het oververhitte gas dat de cilinder inkomt. De drukopnemer meet de zuiggasdruk. De regeling zet dit om in een verzadigde temperatuur. Oververhitting is het verschil tussen de oververhitting van het gas en de verzadigde temperaturen. De regeling stelt het EXV dusdanig in dat deze oververhitting wordt gehandhaafd op het setpoint dat voor de unit werd ingesteld.
Omdat de EXV’s worden bestuurd door de regeling is hun stand altijd bekend. Tijdens de start van een circuit wordt het EXV volledig gesloten om pump down te garanderen. Daarna volgt de regeling de stand en de bewegingen van de zuiger. Als er een circuit wordt afgeschakeld wordt het EXV ook gesloten om volledige pump down te garanderen.
EXV’s worden ook gebruikt om de zuigdruk te regelen, waardoor het mogelijk wordt om de machine bij hogere water- en zuiggastemperaturen te starten zonder de compressoren over te belasten. Dit proces wordt regelen van de maximale bedrijfsdruk (MOP) genoemd.
5.12 Regeling condensatietemperatuur op lucht- gekoelde units
Er zijn twee mogelijke methoden voor regeling van de condensorventilatoren.
• Regeling van de condensatiedruk via een setpoint:
De verzadigde persdruk wordt geregeld via een door de gebruiker ingesteld vast setpoint (in te stellen in het Setpoint- menu). Deze druk wordt gehandhaafd door het aan- en afschakelen van de ventilatoren en, zo mogelijk, de ventilatorsnelheden te variëren.
• Regeling van de condensatiedruk op basis van de stand van het EXV: De verzadigde persgasdruk wordt geregeld op basis van de stand van het EXV en de oververhitting door het aan- en af-schakelen van de ventilatoren en, zo mogelijk, de ventilator-snel-heden te variëren. De regeling probeert de EXV’s zo ver mogelijk geopend te houden en daarbij met de ventilatoren de juiste over-verhitting te handhaven. Alleen beschikbaar op units met EXV’s.
Wanneer het tweede Condensatie-setpoint geselecteerd wordt (Terugwinnings-setpoint), werkt de regeling automatisch op basis van een setpoint, ook wanneer de regeling op basis van de EXV-stand werd selecteerd. Zodra het eerste Condensatie- setpoint weer geselecteerd wordt, dan geldt de oorspronkelijke configuratie weer.
Opmerking: Sommige units kunnen, afhankelijk van configuratie en bedrading, maximaal 4 ventilatortrappen en 1 Varifan per circuit aansturen.
5.13 Condensordrukregeling bij watergekoelde units
Voor regeling van de condensorwater-regelventielen kunnen twee methoden worden geconfigureerd:
• Regeling van de condensatiedruk op basis van een vaste setpoint-temperatuur (door gebruiker in te stellen in het Setpoint-menu). Deze temperatuur wordt gehandhaafd door regeling van de waterdoorstroming in elk condensor-circuit
d.m.v. de waterregelventielen.
• Regeling van de condensatiedruk op basis van de stand van het EXV: De verzadigde condensatiedruk wordt geregeld op basis van de stand van het EXV en de oververhitting. Dit gebeurt door aanpassing van de waterdoorstroming in elk condensor-circuit. De regeling probeert de EXV’s zo ver mogelijk geopend te houden en daarbij de juiste oververhitting te handhaven.
Alleen beschikbaar op units met EXV’s. Wanneer het tweede Condensatie-setpoint geselecteerd wordt (Terugwinnings- setpoint), werkt de regeling automatisch op basis van een setpoint, ook wanneer regeling op basis van de EXV-stand werd geselecteerd. Zodra het eerste Condensatie-setpoint weer wordt geselecteerd, dan geldt weer de oorspronkelijke configuratie.
5.14 Kiezen van het setpoint voor de condensatiedruk
Er zijn twee setpoints beschikbaar: het "Condensatie-setpoint" en het "Terugwinnings-setpoint". Deze setpoints zijn alleen actief, wanneer het systeem de condensatiedruk regelt: bij lucht- of watergekoelde units die in koelbedrijf werken (alleen wanneer ze zijn voorzien van condensorwater-regelventielen).
Het actieve setpoint kan op de volgende manieren geselecteerd worden:
• Met de Keuzetoets Bedrijfstype: bij de Bedrijfstypen L-C1 en L-C2 wordt het Condensatie-setpoint en bij de Bedrijfstypen L-C1r en L-C2r het Terugwinnings-setpoint geactiveerd (zie hoofdstuk 4.2.2, Beschrijving van de Bedrijfstypen).
• Met een potentiaalvrij contact (aangesloten op het gebruikers-klemmenblok), wanneer de unit zich in Afstandsregeling (rEM) bevindt. De regelcontacten worden in hoofdstuk 3.4.4 beschreven.
• Met een Netwerk-commando, wanneer de unit in CCN- bedrijf (CCn) werkt.
Wanneer het Terugwinnings-setpoint geselecteerd is:
• Functie 12 is actief.
• De condensatiedruk wordt geregeld op basis van een setpoint, ook wanneer regeling op basis van de EXV-stand werd gekozen.
• Wanneer het warmteterugwinnings-moduul (optie) gemonteerd is, dan worden alle met het moduul samen- hangende functies geactiveerd (zie beschrijving in hoofdstuk 5.15).
5.15 Warmteterugwinnings-moduul (optie)
Deze optie is alleen voor luchtgekoelde units die zijn voorzien van onafhankelijke ventilatortrappen en maximaal 4 compressoren. Het moduul kan zo worden geconfigureerd, dat het werkt in één of in alle koelcircuits.
In de volgende gevallen moet een 4DO-print (print met 4 digitale uitgangen) gemonteerd worden:
• Wanneer in ieder circuit een 4-weg klep geregeld moet worden. Deze klep leidt het koudemiddel naar de actieve warmtewisselaar: naar de luchtgekoelde warmtewisselaar in bedrijf zonder warmteterugwinning of naar de watergekoelde warmtewisselaar in bedrijf met warmteterugwinning.
• Wanneer in elk circuit een heetgas-bypassklep geregeld moet worden. Deze klep maakt het mogelijk het koude- middel uit de niet gebruikte warmtewisselaar te verwijderen, wanneer de unit omschakelt tussen de bedrijfstypen met en zonder warmteterugwinning (dit wordt de „injectiefase“ genoemd). Hierdoor wordt gegarandeerd dat het koude- middel zich, in elk bedrijfstype, op de juiste plaats bevindt.
Wanneer de Terugwinnings-functie geselecteerd is (functie 12 is actief, zie hoofdstuk 5.14), geldt het volgende:
• De Terugwinnings-functie is geactiveerd wanneer: de wateruittredetemperatuur van de terugwin-unit lager is dan het Terugwinnings-setpoint minus de helft van waarde van de dode band van de terugwinning. Functie 13 is actief.
• De Terugwinnings-functie is niet geactiveerd wanneer: de wateruittredetemperatuur van de terugwin-unit hoger is dan het Terugwinnings-setpoint plus de helft van de waarde van de dode band van de terugwinning. Functie 13 is niet actief.
• Binnen de dode band behoudt de functie zijn huidige status.
De defaultwaarde voor de dode band is 2,2°C. De waarde kan door Carrier-Service gewijzigd worden.
Omschakeling tussen bedrijf met en zonder warmte- terugwinning heeft invloed op beide circuits tegelijkertijd (wanneer de optie voor beide circuits geldt) en leidt tot z.g. injectiefasen (overgangsfasen van het koude-middel), waarin de 4-weg- en bypass-kleppen na elkaar geactiveerd worden. Deze fasen duren een vooraf bepaalde tijd. Door het kiezen van de juiste parameter kan de regelfunctie worden aangepast aan de installatie. Dergelijke wijzigingen moeten worden uitgevoerd door Carrier-Service. Injectie-cycli vinden alleen plaats wanneer het circuit in bedrijf is (er moet minimaal 1 compressor in werking zijn). Na de start van een omschakel- cyclus moet deze zonder onderbreking worden voltooid, anders wordt hij automatisch opnieuw gestart. Bij meer dan drie onderbrekingen wordt een alarmmelding gegeven.
5.16 Capaciteitsafschakeling bij hoge druk
Voor deze instelling is geen extra print nodig. Wanneer de optie is geactiveerd en de parameters zijn ingesteld (door Carrier-Service), wordt door de volgende maatregelen hogedrukstoring van een circuit voorkomen:
• Voorkomen van een capaciteitstoename van het circuit zodra de druk de vooraf ingestelde limiet heeft bereikt.
• Afschakelen van een of meer volg-compressoren zodra een volgende beveiligingslimiet is bereikt.
Wanneer een compressor afgeschakeld wordt, kan de capaciteit van dit circuit in de volgende 10 minuten niet worden verhoogd.
Opmerking:
Een leidende compressor kan door deze beveiligingsfunctie niet afgeschakeld worden.
5.17 Pump down
Deze functie is alleen beschikbaar op units waar fabrieksmatig de pump down van de koelcircuits is geconfigureerd. Als de leidende compressor in een circuit wordt gestart of gestopt, dan vindt in dat circuit een afpompcyclus plaats om koudemiddel uit de koeler en de koudemiddelzuigleiding te verwijderen. De maximale duur van deze afpompcyclus is drie minuten.
5.18 Master-Slave-bedrijf
5.18.1 Algemeen
Twee PRO-DIALOG-Plus units kunnen in een Master-Slave- opstelling worden gekoppeld, waarbij de beide units via de CCN-Bus verbonden moeten worden. De Master-Slave-functie is alleen in koelbedrijf mogelijk. De gekoeldwater- temperatuuropnemers van beide units moeten in de gezamenlijke koeler intrede- en uittredeleiding geplaatst zijn. Bovendien moet iedere unit zijn voorzien van een stromings- beveiliging voor het koelerwater en een vorstbeveiliging.
De Master-Slave-functie is alleen mogelijk, wanneer beide machines in CCN-bedrijf werken. In de volgende gevallen wordt de Master-Slave-functie niet geactiveerd of worden commando’s niet uitgevoerd:
• Wanneer een van beide units in Lokaal bedrijf, Afstandsregeling of in verwarmingsbedrijf werkt.
• Wanneer een commando voor capaciteitsbegrenzing naar de slave-unit wordt gestuurd.
• Wanneer een van de volgende CCN-variabelen van de slave- unit via het netwerk veranderd wordt: Starten, Capaciteitsbegrenzing of Regelpunt.
Alle regelcommando’s naar het Master-Slave-systeem (Sart/ Stop, setpoint, capaciteitsafschakeling etc.) worden verwerkt door de als "Master" geconfigureerde unit en moeten daarom alleen aan de Master-unit worden gegeven. Van daaruit worden ze dan automatisch naar de slave-unit doorgegeven. Om de beide units te starten, hoeft alleen maar op de Master-unit CCN-bedrijf (CCn) geselecteerd te worden (eerst moet "CCN- Start/Stop" worden geactiveerd). De slave-unit blijft altijd in CCN-bedrijf. Om de beide units af te schakelen, wordt op de Master-unit „Lokaal UIT“ (LOFF) geselecteerd . In sommige gevallen met een speciale configuratie kunnen externe potentiaalvrije contacten gebruikt worden de units te starten/ stoppen of setpoint 1 of 2 te kiezen, ook wanneer de beide units nog in het CCN-bedrijfstype werken.
Opmerking:
De gekoeldwaterpomp moet door de unit worden aangestuurd.
Alle parameters die voor de Master-Slave-functie nodig zijn, moeten door Carrier-Service worden geconfigureerd.
5.18.2 Egalisatie van de draai-uren van Master- en Slave- units
De Master-unit kan (afhankelijk van de configuratie) o.a. bepalen of de master- of de slave-unit als leidende-c.q. volg- unit moet werken. De rollen van leidende- en volg-unit worden omgedraaid wanneer het verschil in draai-uren van de beide units een te configureren waarde overschrijdt. Zo wordt gegarandeerd dat de draai-uren worden geëgaliseerd. De omschakeling tussen leidende- en volg-unit kan zowel tijdens de start als tijdens bedrijf plaatsvinden.
De functie egalisatie draai-uren is in de volgende gevallen niet actief:
• Wanneer de functie niet werd geconfigureerd: in dit geval is altijd de Master-unit de leidende unit.
• Wanneer de Master-unit een commando voor capaciteitsbegrenzing ontvangen heeft: in dit geval blijft de Master-unit altijd de leidende unit tot de begrenzing wordt opgeheven.
5.18.3 Starten van de volg-unit
De leidende unit wordt altijd als eerste gestart. Wanneer de leidende unit zijn volle bedrijfscapaciteit heeft bereikt, wordt de (te configureren) Inschakelvertragingstijd van de volg-unit gestart. De unit kan starten nadat de tijd verstreken is en wanneer de afwijking van het regelpunt hoger is dan 1,1°C. Op dat moment wordt de koelerpomp van de volg-unit aangeschakeld. De unit gebruikt automatisch het actieve setpoint van de Master-unit. De leidende unit blijft op zijn volle bedrijfscapaciteit werken tot de actieve capaciteit van de volg-unit hoger is geworden dan nul. Wanneer de volg-unit afgeschakeld wordt, blijft de koelerpomp nog een minuut in werking.
5.18.4 Abnormale bedrijfsomstandigheden
Bij communicatiestoring tussen de beide units keert iedere unit terug naar autonoom bedrijf, tot de storing is verholpen.
Wanneer de Master-unit door een alarm afgeschakeld wordt, dan mag de slave-unit direct starten.
5.19 Regeling van een PRO-DIALOG Plus systeem met een "System Manager"
Er kunnen maximaal acht PRO-DIALOG Plus-units (of units die compatibel zijn met de "System Manager") worden geregeld door één regelmoduul type FSM of CSM III. Deze moduuls kunnen, in multi-functie bedrijf ("Multi-Tasking") verscheidene regelfuncties uitvoeren, zoals regeling van de startvolgorde van meerdere units.
6 - STORINGSDIAGNOSE EN OPLOSSINGEN
6.1 ALGEMEEN
In de PRO-DIALO Plus regeling is een zeer uitgebreide storingsdiagnose routine ingebouwd. De lokale interface met zijn menu’s geeft toegang tot vele van de bedrijfscondities van de unit. Met de TEST functie kunnen componenten van de unit heel snel worden getest.
Als er een werkingsfout wordt geconstateerd, dan wordt een alarm geactiveerd en een alarmcode opgeslagen in het ALARM menu. Daarin kunnen maximaal 5 actieve alarmmeldingen worden opgeslagen.
6.2 Afbeelden van alarmmeldingen
Via de LED’s van het blindschema (zie hoofdstuk 4.3.2) kunnen alarmmeldingen van de unit en van ieder circuit direct worden afgebeeld.
• Een knipperende LED geeft aan dat het circuit werkt, maar onder een alarmconditie.
• Een continu verlichte LED geeft aan dat het circuit door een alarmconditie is afgeschakeld.
In het ALARM menu van de basis interface kunnen maximaal 5 actieve alarmcodes worden afgebeeld.
6.3 Reset van alarmmeldingen
Nadat de oorzaak van het alarm is verholpen kan het alarm, afhankelijk van het soort, worden gereset:
- automatisch bij terugkeer naar normaal bedrijf
- handmatig op de unit.
Hand-reset moet worden uitgevoerd via de basis interface volgens onderstaande procedure:
HANDELING DRUK OP LED DISPLAY DISPLAY TOETS BLOK 3 BLOK 1 BLOK 2
Druk op toets MENU tot de Alarm LED oplicht. In Blok 2 wordt het aantal actieve alarmmeldingen afgebeeld (twee in dit voorbeeld).
0
0
2 AL
Druk op om reset van de alarmmeldingen mogelijk te maken. De Alarm LED begint te knipperen en in Blok 2 wordt “0” afgebeeld.
Druk weer op om de reset te bevestigen. De Alarm LED
0 0
“Good”, dan
knippert niet meer. In Blok 2 wordt
twee seconden lang “Good”, dan 0
“2AL” en tenslotte “no” afgebeeld.
“2AL”, dan “no”
Reset van alarmmeldingen kan zelfs plaatsvinden als de unit in bedrijf is. Het is daarom mogelijk om een alarm te resetten zonder de machine af te schakelen.
Als de elektrische voeding wordt onderbroken herstart de unit automatisch als de voeding weer is hersteld. Xxxxxxxxxxxxxx die actief waren toen de voeding werd onderbroken zijn opgeslagen en zouden er de oorzaak van kunnen zijn dat een circuit, of de unit, niet herstart.
6.4 Alarmcodes
In de volgende tabel worden alle alarmcodes en hun mogelijke oorzaken uitvoerig beschreven.
BESCHRIJVING VAN DE ALARMCODES
Code | Beschrijving | Actie v.d. regeling | Pump down | Reset | Mogelijke oorzaak |
1 | Fout gekoelde vloeistof uittrede thermistor | Unit stopt | Ja | Auto | Fout temperatuuropnemer, ondeugdelijke bedrading |
2 | Fout gekoelde vloeistof intrede thermistor | Unit stopt | Ja | Auto | Idem |
3 | Fout condensor vloeistof uittrede thermistor | Verwarmingsbedrijf: unit stopt koelbedrijf: geen actie | Ja - | Auto | Idem |
4 | Fout condensor vloeistof intrede thermistor | Verwarming: ΔT-reset gedeactiveerd Xxxxxx geen actie | |||
5 | Fout compressor A1 zuiggas thermistor | Circuit A stopt | Ja | Auto | Idem |
6 | Fout compressor B1 zuiggas thermistor | Circuit B stopt | Ja | Auto | Idem |
7 | Fout WTW vloeistof uittrede thermistor | Unit met optie WTW: unit stopt Xxxxxx geen actie | Ja - | Auto | Idem |
8 | Fout WTW vloeistof intrede thermistor | Geen actie | - | Auto | Idem |
9 | Fout extern 0-10 VDC-signaal | Reset: gebruik normaal setpoint Capaciteitsbegrenzing: gedeactiveerd | Nee | Auto | Fout signaal, ondeugdelijke bedrading |
10 | Fout Circuit A persdrukopnemer | Circuit A stopt | Ja | Auto | Fout drukopnemer, ondeugdelijke bedrading |
11 | Fout Circuit B persdrukopnemer | Circuit B stopt | Ja | Auto | Idem |
12 | Fout Circuit A zuigdrukopnemer | Circuit A stopt | Nee | Auto | Idem |
13 | Fout Circuit B zuigdrukopnemer | Circuit B stopt | Nee | Auto | Idem |
14 | out oliedrukopnemer leidende compressor A1 | Circuit A stopt | Nee | Auto | Idem |
15 | Fout oliedrukopnemer leidende compressor B1 | Circuit B stopt | Nee | Auto | Idem |
16 | Fout oliedrukopnemer compressor A2 | Compressor A2 stopt | - | Auto | Idem |
17 | Fout oliedrukopnemer compressor B2 | Compressor B2 stopt | - | Auto | Idem |
18 | Fout oliedrukopnemer compressor A3 | Compressor A3 stopt | - | Auto | Idem |
19 | Fout oliedrukopnemer compressor B3 | Compressor B3 stopt | - | Auto | Idem |
20 | Fout oliedrukopnemer compressor A4 | Compressor A4 stopt | - | Auto | Idem |
21 | Fout oliedrukopnemer compressor B4 | Compressor B4 stopt | - | Auto | Idem |
22 | Fout voedingsspanning drukopnemers | Unit stopt | Nee | Auto | Defecte print |
23 | Communicatiestoring met compressorprint 1 | Circuit A stopt | Nee | Auto | Bedradingsfout, defecte print, fout module-adres |
24 | Communicatiestoring met compressorprint 2 | Compressor A2 stopt | - | Auto | Idem |
25 | Communicatiestoring met compressorprint 3 | Compressor A3 stopt | - | Auto | Idem |
26 | Communicatiestoring met compressorprint 4 | Compressor A4 stopt | - | Auto | Idem |
27 | Communicatiestoring met compressorprint 5 | Circuit B stopt | Nee | Auto | Idem |
28 | Communicatiestoring met compressorprint 6 | Compressor B2 stopt | - | Auto | Idem |
29 | Communicatiestoring met compressorprint 7 | Compressor B3 stopt | - | Auto | Idem |
30 | Communicatiestoring met compressorprint 8 | Compressor B4 stopt | - | Auto | Idem |
31 | Communicatiestoring met 4xDO print 1 | Circuit A stopt | Nee | Auto | Idem |
32 | Communicatiestoring met 4xDO print 2 | Circuit B stopt | Nee | Auto | Idem |
33 | Communicatiestoring met 4xDO print 3 | Circuit A of unit stopt, afhankelijk van configuratie | Nee | Auto | Idem |
34 | Communicatiestoring met 4xDO print 4 | Circuit B stopt | Nee | Auto | Idem |
35 | Communicatiestoring met 4xAI-2xAO print 1 | Unit stopt of geen actie, afhankelijk van configuratie | Nee | Auto | Idem |
36 | Communicatiestoring met 4xAI-2xAO print 2 | Compressor stopt of geen actie, afhankelijk van configuratie | Nee | Auto | Idem |
37 | Communicatiestoring met 4xAI-2xAO print 3 | Compressor stopt of geen actie, afhankelijk van configuratie | Nee | Auto | Idem |
38 | Lage druk Circuit A | Circuit A stopt | Nee | Eerste keer automatisch, daarna handmatig* | Lage koudemiddelinhoud, verstopt filter, EXV defect |
39 | Lage druk Circuit B | Circuit B stopt | Nee | Eerste keer automatisch, daarna handmatig* | Idem |
40 | Afpompfout Circuit A | Circuit A stopt | Nee | Handmatig | EXV of thermistor defect |
00 | Xxxxxxxxxx Xxxxxxx X | Xxxxxxx X stopt | Nee | Handmatig | Idem |
42 | Vorstbeveiliging koeler | Unit stopt | Nee | Eerste keer automatisch, daarna handmatig* | Lage waterdoorstroming of defecte thermistor |
43 | Lage koelerwaterdoorstroming | Unit stopt | Nee | Handmatig | Fout waterpomp |
44 | Lage zuigdruk Circuit A | Circuit A stopt | Nee | Handmatig | Lage koudemiddelinhoud, verstopt filter of defecte thermistor |
45 | Lage zuigdruk Circuit B | Circuit B stopt | Nee | Handmatig | Idem |
46 | Hoge oververhitting Circuit A | Circuit A stopt | Ja | Handmatig | Idem |
47 | Hoge oververhitting Circuit B | Circuit B stopt | Ja | Handmatig | Idem |
48 | Lage oververhitting Circuit A | Circuit A stopt | Ja | Handmatig | XV, thermistor of drukopnemer defect |
49 | Lage oververhitting Circuit B | Circuit B stopt | Ja | Handmatig | Idem |
50 | Lage olie-verschildruk compressor A1 | Circuit A stopt | Nee | Handmatig | Compressor, carterverwarming, drukopnemer of EXV defect; teveel koudemiddel, laag olieniveau |
51 | Lage olie-verschildruk compressor B1 | Circuit B stopt | Nee | Handmatig | Idem |
52 | Lage olie-verschildruk compressor A2 | Compressor A2 stopt | - | Handmatig | Idem |
53 | Lage olie-verschildruk compressor B2 | Compressor B2 stopt | - | Handmatig | Idem |
54 | Lage olie-verschildruk compressor A3 | Compressor A3 stopt | - | Handmatig | Idem |
55 | Lage olie-verschildruk compressor B3 | Compressor B3 stopt | - | Handmatig | Idem |
56 | Lage olie-verschildruk compressor A4 | Compressor A4 stopt | - | Handmatig | Idem |
57 | Lage olie-verschildruk compressor B4 | Compressor B4 stopt | - | Handmatig | Idem |
58 | Storing externe beveiliging | Unit stopt | Nee | Handmatig | Fout waterstroming in de koeler |
59 | Fout injectiefase terugwinningsbedrijf Circuit A | Circuit A stopt | Nee | Handmatig | Elektrische voeding onderbroken, Circuit stopt |
60 | Injectiefase terugwinningsbedrijf Circuit B | Circuit B stopt | Nee | Handmatig | Idem |
61 | Noodstop | Unit stopt | Nee | CCN | CCN-commando |
62 | Communicatiestoring met de 4xDO print nr. 5 | Unit stopt | Nee | Auto | Zie punt 23 - 37 |
63 | Communicatiestoring met de System Manager | Unit werkt in autonoom bedrijf | - | Auto | CCN storing |
64 | Communicatiestoring met de slave-unit | Unit werkt in autonoom bedrijf | - | Auto | CCN storing |
Verklaring: * Handmatig wanneer deze storing op dezelfde dag al voorkwam, anders automatisch.
BESCHRIJVING VAN DE ALARMCODES
Code | Beschrijving | Actie v.d. regeling | Pump down | Reset | Mogelijke oorzaak |
101 | Fault, compressor A1 - GCP | Shutdown, circuit A | Nee | Handmatig | - Fout module aardlekbeveiliging: Contact aardlekbeveiliging open - Fout Starterguard: Contact carterverwarming of deelwikkelbedrijf open - Fout hogedrukpresostaat: Contact open |
- Fout heetgastemperatuur: Contact van de thermostaat open | |||||
102 | Compressor A1 fout - Starterguard | Circuit A stopt | Nee | Handmatig | Fout Starterguard: Contact carterverwarming of deelwikkelbedrijf open |
103 | Compressor A1 fout - HP (hogedrukpressostaat) | Circuit A stopt | Nee | Handmatigl | Fout hogedrukpresostaat: Contact open |
104 | Compressor A1 fout - DGT (heetgastemperatuur) | Circuit A stopt | Nee | Handmatig | Idem |
202 | Compressor A2 fout - Starterguard | Compressor A2 stopt | - | Handmatig | Als 102 |
204 | Compressor A2 fout - DGT (heetgastemperatuur) | Compressor A2 stopt | - | Handmatig | Als 104 |
302 | Compressor A3 fout - Starterguard | Compressor A3 stopt | - | Handmatig | Als 102 |
304 | Compressor A3 fout - DGT (heetgastemperatuur) | Compressor A3 stopt | - | Handmatig | Als 104 |
402 | Compressor A4 fout - Starterguard | Compressor A4 stopt | - | Handmatig | Als 102 |
404 | Compressor A4 fout - DGT (heetgastemperatuur) | Compressor A4 stopt | - | Handmatig | Als 104 |
501 | Compressor B1 fout - aardlekbeveiliging) | Circuit B stopt | Nee | Handmatig | Als 101 |
502 | Compressor B1 fout - Starterguard | Circuit B stopt | Nee | Handmatig | Als 102 |
503 | Compressor B1 fout - HP (hogedrukpressostaat) | Circuit B stopt | Nee | Handmatig | Als 103 |
504 | Compressor B1 fout - DGT (heetgastemperatuur) | Circuit B stopt | Nee | Handmatig | Als 104 |
602 | Compressor B2 fout - Starterguard | Compressor B2 stopt | - | Handmatig | Als 102 |
604 | Compressor B2 fout - DGT (heetgastemperatuur) | Compressor B2 stopt | - | Handmatig | Als 104 |
702 | Compressor B3 fout - Starterguard | Compressor B3 stopt | - | Handmatig | Als 102 |
704 | Compressor B3 fout - DGT (heetgastemperatuur) | Compressor B3 stopt | - | Handmatig | Als 104 |
802 | Compressor B4 fout - Starterguard | Compressor B4 stopt | - | Handmatig | Als 102 |
804 | Compressor B4 fout - DGT (heetgastemperatuur) | Compressor B4 stopt | - | Handmatig | Als 104 |
6.4.1 Opnemerfouten
Alarm 1 Fout gekoelde vloeistof uittrede thermistor Alarm 2 Fout gekoelde vloeistof intrede thermistor Beschrijving: De temperatuur die wordt gemeten door de
thermistors ligt buiten de limieten -40°C t/m 116°C.
Actie: De unit wordt afgeschakeld en afgepompt.
Reset: Automatisch als de gemeten temperatuur weer binnen de normale limieten komt.
Mogelijke
oorzaak: Defecte thermistor, onjuiste bedrading.
Alarm 3 Fout condensor vloeistof uittrede thermistor
Beschrijving: De temperatuur die wordt gemeten door de thermistors ligt buiten de limieten -40°C t/m 116°C.
Actie: 1. Als de unit een warmtemachine is die in verwarmingsbedrijf werkt, dan wordt hij afgeschakeld en afgepompt.
2. Als de opnemer als optie wordt toegepast volgt er geen actie.
Reset: Automatisch als de gemeten temperatuur weer binnen de normale limieten komt.
Mogelijke
oorzaak: Defecte thermistor, onjuiste bedrading.
Alarm 4 Fout condensor vloeistof intrede thermistor
Beschrijving: De temperatuur die wordt gemeten door de thermistors ligt buiten de limieten -40°C t/m 116°C.
Actie: 1. Als de unit een warmtemachine is die in verwarmingsbedrijf werkt, dan blijft hij in bedrijf en de capaciteitsregeling maakt gebruik van een default coëfficient.
2. Als de unit een warmtemachine is die in verwarmingsbedrijf werkt, en de resetfunctie gebaseerd op ΔT is actief, dan wordt de resetfunctie gedeactiveerd en wordt het actieve verwarmings-setpoint gebruikt.
3. Als de opnemer als optie wordt toegepast volgt er geen actie.
Reset: Automatisch als de gemeten temperatuur weer binnen de normale limieten komt.
Mogelijke
oorzaak: Defecte thermistor, onjuiste bedrading.
Alarm 5 Fout compressor A1 zuiggas thermistor Alarm 6 Fout compressor B1 zuiggas thermistor Beschrijving: De unit is voorzien van EXV’s, en de door
de opnemer in de leidende compressor gemeten temperatuur ligt xxxxxx xx xxxxxxxx
-00 x/x 000xX.
Actie: Het circuit wordt afgeschakeld en afgepompt.
Reset: Automatisch als de gemeten temperatuur weer binnen de normale limieten komt.
Mogelijke
oorzaak: Defecte thermistor, ondeugdelijke bedrading.
Alarm 7 Fout WTW vloeistof uittrede thermistor
Beschrijving: De temperatuur die wordt gemeten door de thermistor ligt xxxxxx xx xxxxxxxx -00 x/x 000xX.
Actie: • 1: Als de unit is voorzien van en geconfigureerd voor het warmteterugwinnings-moduul (optie), dan wordt de unit afgeschakeld en afgepompt.
• 2: Als de opnemer als optie wordt toegepast volgt er geen actie.
Reset: Automatisch als de gemeten temperatuur weer binnen de normale limieten komt.
Mogelijke
oorzaak: Defecte thermistor, ondeugdelijke bedrading.
Alarm 8 Fout WTW vloeistof intrede thermistor
Beschrijving: De temperatuur die wordt gemeten door de thermistor ligt xxxxxx xx xxxxxxxx -00 x/x 000xX.
Actie: Geen.
Reset: Automatisch als de gemeten temperatuur weer binnen de normale limieten komt.
Mogelijke
oorzaak: Defecte thermistor, ondeugdelijke bedrading.
Alarm 9 Fout extern 0-10 VDC signaal
Beschrijving: De setpoint-reset of de capaciteitsbegrenzing op basis van een 0-10 VDC signaal is geactiveerd, en het signaal ligt buiten de limieten van min. 2,0 t/m 12,0 Volt.
Actie: • 1: Als de resetfunctie op basis van een
0-10 VDC signaal geactiveerd is, wordt deze functie gedeactiveerd en wordt het actieve setpoint gebruikt.
• 2: Als de capaciteitsbegrenzing op basis van een 0-10 VDC signaal geactiveerd is, wordt deze functie gedeactiveerd en de unit kan op volle capaciteit (100%) werken.
Reset: Automatisch zodra het 0-10 VDC signaal weer binnen de normale limieten komt.
Mogelijke
oorzaak: Fout signaal, ondeugdelijke bedrading .
Alarm 10 Fout circuit A persdrukopnemer Alarm 11 Fout circuit B persdrukopnemer Beschrijving: Het signaal van de opnemer is 0 V. Actie: Het circuit stopt nadat het is afgepompt.
Reset: Automatisch als de uitgangsspanning van de opnemer weer op een normale waarde komt.
Mogelijke
oorzaak: Opnemer defect of niet goed aangesloten.
Alarm 18 Fout oliedrukopnemer compressor A3 Alarm 19 Fout oliedrukopnemer compressor B3 Alarm 20 Fout oliedrukopnemer compressor A4 Alarm 21 Fout oliedrukopnemer compressor B4 Beschrijving: De volgcompressor is voorzien van een
oliedrukopnemer en het signaal van de opnemer is 0 V.
Actie: De betreffende compressor stopt.
Reset: Automatisch als de uitgangsspanning van de opnemer weer op een normale waarde komt.
Mogelijke
oorzaak: Opnemer defect of niet goed aangesloten.
Alarm 22 Fout voedingsspanning drukopnemers
Beschrijving: De voedingsspanning van de drukopnemers ligt niet binnen de limieten 4,5 - 5,5 V.
Actie: De koelmachine wordt gestopt zonder te zijn afgepompt.
Reset: Automatisch als de voedingsspanning weer op een normale waarde komt. Het circuit wordt afgepompt bij herstart.
Mogelijke
oorzaak: Defecte print.
6.4.2 Communicatiestoringen
Alarm 23 Communicatiestoring met print van compressor 1 (= A1)
Beschrijving: Er is geen communicatie met
compressorprint 1.
Actie: Circuit A stopt zonder te zijn afgepompt.
Reset: Automatisch als de communicatie weer is hersteld. Het circuit wordt afgepompt bij herstart.
Alarm 12 Fout circuit A zuigdrukopnemer Alarm 13 Fout circuit B zuigdrukopnemer
Beschrijving: De door de opnemer gemeten waarde ligt 2 minuten beneden -5kPa.
Actie: Het circuit wordt gestopt zonder dat het is afgepompt.
Reset: Automatisch als de door de opnemer gemeten waarde weer binnen de toegestane limieten ligt. De unit wordt afgepompt bij herstart.
Mogelijke
oorzaak: Opnemer defect of niet goed aangesloten.
Alarm 14 Fout oliedrukopnemer leidende compressor A1
Alarm 15 Fout oliedrukopnemer leidende compressor B1
Beschrijving: De compressor is voorzien van een
oliedrukopnemer en het signaal van de opnemer is 0 V.
Actie: Het betreffende circuit wordt gestopt zonder dat het is afgepompt.
Reset: Automatisch als de uitgangsspanning van de opnemer weer op een normale waarde komt. De unit wordt afgepompt bij herstart.
Mogelijke
oorzaak: Opnemer defect of niet goed aangesloten.
Alarm 16 Fout oliedrukopnemer compressor A2 Alarm 17 Fout oliedrukopnemer compressor B2
Mogelijke
oorzaak: Ondeugdelijke aansluiting, bedrading,
defecte print, fout module-adres.
Alarm 24 Communicatiestoring met print van compressor 2 (= A2)
Alarm 25 Communicatiestoring met print van compressor 3 (= A3)
Alarm 26 Communicatiestoring met print van compressor 4 (= A4)
Beschrijving: Er is geen communicatie met
compressorprint 2, 3 of 4.
Actie: De betreffende compressor stopt.
Reset: Automatisch als de communicatie weer is hersteld.
Mogelijke
oorzaak: Ondeugdelijke aansluiting, bedrading,
defecte print, fout module-adres.
Alarm 27 Communicatiestoring met print van compressor 5 (= B1)
Beschrijving: Er is geen communicatie met
compressorprint 5.
Actie: Circuit B stopt zonder te zijn afgepompt.
Reset: Automatisch als de communicatie weer is hersteld. Het circuit wordt afgepompt bij herstart.
Mogelijke
oorzaak: Ondeugdelijke aansluiting, bedrading,
defecte print, fout module-adres.
Alarm 28 Communicatiestoring met print van compressor 6 (= B2)
Alarm 29 Communicatiestoring met print van compressor 7 (= B3)
Alarm 30 Communicatiestoring met print van compressor 8 (= B4)
Beschrijving: Er is geen communicatie met
compressorprint 6, 7 of 8.
Actie: De betreffende compressor stopt.
Reset: Automatisch als de communicatie weer is hersteld.
Mogelijke
oorzaak: Ondeugdelijke aansluiting, bedrading,
defecte print, fout module-adres.
Alarm 31 Communicatiestoring met EXV print 4xDO nr. 1 Circuit A
Alarm 32 Communicatiestoring met EXV print 4xDO nr. 2 Circuit B
Beschrijving: De unit heeft EXV’s en er is geen
communicatie met 4xDO print 1 of 2.
Actie: Circuit A (alarm 31) of B (alarm 32) stopt zonder te zijn afgepompt.
Reset: Automatisch als de communicatie weer is hersteld. Het circuit wordt afgepompt bij herstart.
Mogelijke
oorzaak: Ondeugdelijke aansluiting, bedrading,
defecte print, fout module-adres.
Alarm 33 Communicatiestoring met ventilatorprint 4xDO nr. 3 Circuit A
Beschrijving: Er is geen communicatie met de 4xDO
print 3.
Actie: 1. Als de unit is geconfigureerd voor en voorzien van twee onafhankelijke ventilatortrappen per circuit, dan stopt de unit zonder te zijn afgepompt.
2. Als de unit is geconfigureerd voor en voorzien van drie of vier onafhankelijke ventilatortrappen per circuit, dan stopt Circuit A zonder te zijn afgepompt.
3. Als de unit is geconfigureerd voor gezamenlijke ventilatortrappen voor elk circuit, dan stopt de unit zonder te zijn afgepompt.
Reset: Automatisch als de communicatie weer is hersteld. Afpompen bij herstart.
Mogelijke
oorzaak: Ondeugdelijke aansluiting, bedrading,
defecte print, fout module-adres.
Alarm 34 Communicatiestoring met ventilatorprint 4xDO nr. 4 Circuit B
Beschrijving: Er is geen communicatie met 4xDO print 4. Actie: Circuit B stopt zonder te zijn afgepompt.
Reset: Automatisch als de communicatie weer is hersteld. Afpompen bij herstart.
Mogelijke
oorzaak: Ondeugdelijke aansluiting, bedrading,
defecte print, fout module-adres.
Alarm 62 Communicatiestoring met
warmteterugwinnings-print 4xDO nr. 5 Beschrijving: Er is geen communicatie met 4xDO print 5. Actie: De unit stopt zonder te zijn afgepompt.
Reset: Automatisch als de communicatie weer is hersteld. Afpompen bij herstart
Mogelijke
oorzaak: Ondeugdelijke aansluiting, bedrading,
defecte print, fout module-adres.
Alarm 35 Communicatiestoring met 4xAI-2xAO
print 1
Beschrijving: Er is geen communicatie met de 4xAI-2xAO print 1.
Actie: 1. Warmtemachines die in verwarmingsbedrijf werken met condensatie-opnemers aangesloten op deze print, stoppen zonder te zijn afgepompt.
2. Als de unit gebruik maakt van oliedrukopnemers en de opnemers die aangesloten zijn op deze print, zijn aangesloten op de leidende compressoren, dan stopt de unit zonder te zijn afgepompt.
3. Als de unit gebruik maakt van oliedrukopnemers en de opnemers die aangesloten zijn op deze print, zijn aangesloten op de volg-compressoren, dan stoppen de volg-compressoren.
4. Als de unit gebruik maakt van WTW opnemers en de unit is uitgevoerd met en geconfigureerd voor het warmteterug- winnings-moduul, dan stopt de unit zonder te zijn afgepompt.
5. Als de unit Varifans of waterregel- ventielen regelt, dan stopt de unit zonder te zijn afgepompt.
6. Als geen van de bovenstaande condities van toepassing is, dan wordt het alarm alleen gemeld en wordt er geen verdere actie ondernomen.
Reset: Automatisch als de communicatie weer is hersteld. Alleen in geval 1, 2 en 4 wordt/ worden het/de circuit(s) afgepompt bij herstart.
Mogelijke
oorzaak: Ondeugdelijke aansluiting, bedrading,
defecte print, fout module-adres.
Alarm 36 Communicatiestoring met 4xAI-2xAO
print 2
Beschrijving: Er is geen communicatie met de 4xAI-2xAO print 2.
Actie: 1. Als de unit gebruik maakt van oliedrukopnemers die aangesloten zijn op deze print, dan stoppen de compressoren die op de opnemers zijn aangesloten.
2. Als het bovenstaande niet van toepassing is, dan wordt het alarm alleen gemeld en wordt er geen verdere actie ondernomen.
Reset: Automatisch als de communicatie weer is hersteld.
Mogelijke
oorzaak: Ondeugdelijke aansluiting, bedrading,
defecte print, fout module-adres.
Alarm 37 Communicatiestoring met 4xAI-2xAO
print 3
Beschrijving: Er is geen communicatie met de 4xAI-2xAO print 3.
Actie: Als de unit gebruik maakt van oliedrukopnemers die aangesloten zijn op deze print, en volg-compressoren regelt, dan stoppen de volg-compressoren.
Reset: Automatisch als de communicatie weer is hersteld.
Alarm 43 Lage koelerdoorstroming
Beschrijving: Er is minstens 1 compressor in bedrijf en de gekoeldwater intredetemperatuur is langer dan 1 minuut 1,6°C of meer lager dan de gekoeld wateruittredetemperatuur.
Actie: De unit stopt zonder te zijn afgepompt.
Reset: Handmatig met afpompen bij herstart.
Mogelijke
oorzaak: Defecte waterpomp of -regeling, of defecte opnemer.
Mogelijke
oorzaak: Ondeugdelijke aansluiting, bedrading,
defecte print, fout module-adres.
6.4.3 Bedrijfsfouten
Alarm 38 Lage druk circuit A
Alarm 39 Lage druk circuit B
Beschrijving: De unit is in bedrijf en de zuiggasdruk is
langer dan 3 minuten lager dan het lagedruk setpoint (fabrieksmatig ingesteld)
Actie: Het betreffende circuit stopt zonder te zijn afgepompt.
Reset: Automatisch als de zuiggasdruk weer 67 kPa boven het lagedruk setpoint ligt, op voorwaarde dat hetzelfde alarm op dezelfde dag nog niet is voorgekomen. Bij eerdere melding is hand-reset nodig. Afpompen bij herstart.
Opmerking: De opnemer van de gekoeldwater intredetemperatuur, in de mantel van de warmtewisselaar, reageert veel sneller op de zuigdruk dan de wateruittrede opnemer en kan zeer lage waterdoorstroming signaleren.
Alarm 44 Lage verdampingstemperatuur circuit A Alarm 45 Lage verdampingstemperatuur circuit B Beschrijving: Het circuit is in bedrijf en de verzadigde
zuiggastemperatuur ligt langer dan 10 minuten 16,6°C of meer lager dan de gekoeldwater uittredetemperatuur en lager dan het setpoint van de vorstbeveiliging - 1,1°C.
Actie: Het circuit stopt zonder te zijn afgepompt.
Reset: Handmatig met afpompen bij herstart.
Mogelijke
oorzaak: Defect EXV of drukopnemer, verstopt filter of lage koelmiddelinhoud.
Mogelijke
oorzaak: Xxxxxxxxxxx xxxxxxxxxxxxxxxxx, verstopt filter, defect EXV of drukopnemer.
Alarm 40 Afpompfout circuit A
Alarm 41 Afpompfout circuit B
Beschrijving: De afpompcyclus is niet beëindigd binnen de vastgestelde limieten. Doorgaans is dit 3 minuten.
Actie: Het betreffende circuit stopt.
Reset: Handmatig met afpompen bij herstart.
Mogelijke
oorzaak: Defect EXV of drukopnemer.
Alarm 42 Vorstbeveiliging koeler Beveiligingssetpoint voor water, ‘shell and tube’ koeler : 1,1°C Beveiligingssetpoint voor water, platenkoeler : 3,3°C Beveiligingssetpoint voor brijn : De laagste van de twee koelsetpoints minus 4,4°C
Beschrijving: De gekoeldwater intrede- of
uittredetemperatuur is lager dan het beveiligingssetpoint.
Actie: De unit stopt zonder te zijn afgepompt.
Reset: Automatisch als de wateruittredetemperatuur weer 3,3°C boven het setpoint ligt, op voorwaarde dat het alarm op dezelfde dag nog niet is voorgekomen. Afpompen vindt plaats bij herstart.
Handmatig als het alarm op dezelfde dag al is voorgekomen. Afpompen vindt plaats bij herstart.
Mogelijke
oorzaak: Lage waterhoeveelheid of defecte opnemer.
Opmerking:
Alarmmeldingen 44 of 45 worden voorafgegaan door de volgende preventieve fase: Wanneer het circuit in bedrijf is en de verzadigde zuiggastemperatuur minimaal 13,3°C lager is dan de gekoeldwater uittredetemperatuur en tegelijkertijd 5 minuten lang minimaal 1,1°C lager is dan het setpoint van de vorstbeveiliging, dan mogen in dit circuit geen volg- compressoren starten. Functie 14 wordt afgebeeld. Het circuit blijft in bedrijf zolang niet aan de hierboven beschreven alarmcondities voor lage zuiggastemperatuur is voldaan. Zie bij alarm 42 voor de beveiligingssetpoints van de vorstbeveiliging.
Alarm 46 Hoge oververhitting circuit A Alarm 47 Hoge oververhitting circuit B
Beschrijving: 1. Alleen voor units met EXV’s: Als het
EXV volledig geopend is en de zuiggas oververhitting langer dan 5 minuten hoger is dan 41,6°C, bij een verzadigde zuiggastemperatuur die lager is dan de MOP (max. bedrijfsdruk).
2. De onder 1. genoemde punten plus: Het circuit is voorzien van een Varifan of condensorwater-regelventiel. Dan moet de positie voor de snelheid/stand nul of gesloten zijn.
Actie: Het circuit stopt en wordt afgepompt.
Reset: Handmatig.
Mogelijke
oorzaak: Lage koelmiddelinhoud, verstopt filter, EXV of thermistor defect.
Alarm 48 Lage oververhitting circuit A Alarm 49 Lage oververhitting circuit B
Beschrijving: 1. Alleen voor units met EXV’s: Als het
EXV minimaal geopend is en de zuiggas oververhitting langer dan 5 minuten lager is dan het setpoint -5,5°C, of de verzadigde zuiggastemperatuur langer dan 5 minuten hoger is dan de MOP (max. bedrijfsdruk).
2. De onder 1. genoemde punten plus: Het circuit is voorzien van een Varifan of condensorwater-regelventiel dan moet de snelheid/stand maximaal of volledig open zijn.
Actie: Het circuit stopt en wordt afgepompt indien deze alarmcondities op dezelfde dag nog niet eerder voorkwamen. Tijdens de stop/herstart periode wordt functie 16 afgebeeld en de alarmmeldingen 48 en 49 worden niet geactiveerd.
Is dit voor de tweede maal op dezelfde dag, dan worden de alarmmeldigen 48 en 49 gerapporteerd en het circuit stopt en wordt afgepompt.
Reset: Handmatig.
Mogelijke
oorzaak: EXV, thermistor of zuigdrukopnemer defect.
Alarm 50 Lage olieverschildruk leidende compressor A1
Alarm 51 Lage olieverschildruk leidende compressor B1
Dit alarm wordt niet actief in de eerste minuut na herstart van de compressor.
Beschrijving: De unit heeft oliedrukopnemers op de
leidende compressoren en de olieverschildruk is 1 minuut lang lager dan het setpoint.
Actie: Het circuit stopt zonder te zijn afgepompt.
Reset: Handmatig, met afpompen bij herstart.
Mogelijke
oorzaak: Compressor, carterverwarming,
drukopnemer of EXV defect, xxxxxx xxxxxxxxxx, te weinig olie.
Alarm 52 Lage olieverschildruk compressor A2 Alarm 53 Lage olieverschildruk compressor B2 Alarm 54 Lage olieverschildruk compressor A3 Alarm 55 Lage olieverschildruk compressor B3 Alarm 56 Lage olieverschildruk compressor A4 Alarm 57 Lage olieverschildruk compressor B4 Dit alarm wordt niet actief in de eerste minuut na herstart van de compressor.
Beschrijving: De unit heeft oliedrukopnemers op de volg- compressoren en de olieverschildruk is 1 minuut lang lager dan het setpoint.
Actie: De betreffende compressor stopt.
Reset: Handmatig.
Mogelijke
oorzaak: Compressor, carterverwarming,
drukopnemer of EXV defect, xxxxxx xxxxxxxxxx, te weinig olie
Opmerking: De onderlimiet van de oliedrukbeveiliging
wordt in de fabriek ingesteld.
Alarm 58 Storing externe beveiliging
Beschrijving: Het contact is niet gesloten of opent wanneer de machine is ingeschakeld.
Actie: De compressoren starten niet of de unit stopt zonder af te pompen.
Reset: Handmatig, met afpompen bij herstart.
Alarm 59 Fout injectiefase (omschakeling)
terugwinningsbedrijf Circuit A Alarm 60 Fout injectiefase (omschakeling)
terugwinningsbedrijf Circuit B
Beschrijving: De unit is voorzien van het
warmteterugwinnings-moduul (optie). Een injectiefase (omschakelen van bedrijf met terugwinning naar bedrijf zonder terugwinning of omgekeerd) wordt meer dan driemaal onderbroken.
Actie: Het circuit stopt zonder af te pompen.
Reset: Handmatig, met afpompen bij herstart, gevolgd door de omschakeling.
Mogelijke
oorzaak: Drie opeenvolgende onderbrekingen door
alarmmeldingen of door een bedrijfsonderbreking van het circuit als gevolg van een lagere belasting of spanningsonderbreking.
Alarm 61 Noodstop
Beschrijving: CCN heeft een noodstop commando
gegeven.
Actie: De unit stopt zonder te zijn afgepompt.
Reset: Automatisch, met afpompen bij herstart, wanneer de variabele CCN EMSTOP weer een normale waarde bereikt.
Alarm 62 Zie beschrijving in hoofdstuk 6.4.2 Alarm 63 Communicatiestoring met de
SystemManager
Beschrijving: De unit wordt geregeld door een System
Manager (Flotronic System Manager of Chiller System Manager II) en de communicatie met dit moduul is langer dan 2 minuten onderbroken.
Actie: De unit stopt zonder te zijn afgepompt. Reset: Automatisch nadat de communicatie met de
System Manager is hersteld.
Alarm 64 Communicatiestoring met de slave-unit Beschrijving: Als gevolg van een communicatiestoring is de Master-Slave verbinding tussen de twee
units langer dan 2 minuten onderbroken.
Actie: Iedere unit gaat in autonoom bedrijf werken.
Reset: Automatisch nadat de communicatie tussen master- en slave-units is hersteld.
6.4.4 Compressorstoringen
6.4.4.1 Algemeen
Iedere compressor wordt door vier digitale ingangen op de regelprint beveiligd. Wanneer een van deze ingangen opent, wordt de compressor direct afgeschakeld. Is er voor deze compressor een aparte compressorprint geplaatst dan schakelt deze print de compressor reeds uit voordat de basisprint actie onderneemt.
6.4.4.2 Compressorbeveiligingen
Op PRO-DIALOG Plus units worden de afzonderlijke compressoren beveiligd door de volgende apparatuur die is aangesloten op de digitale ingangen op de basisprint of de compressorprint:
Aardlekbeveiliging (GCP):
Deze print constateert aardfouten en beschermt het koelcircuit tegen mogelijke verontreinigingen ingeval dat in een compressormotor een defect ontstaat. Dit moduul wordt alleen toegepast bij circuits met meerdere compressoren en wordt alleen aagesloten op de regelprint van de leidende compressor.
Starterguard
Deze print (Carrier-patent, ook AM-Print genoemd) bewaakt zowel de bedrijfscondities van de compressor als de status van de carterverwarmingen die zorgen voor een goede smering bij de start van de compressoren.
Hogedrukschakelaar (HP)
De hogedrukschakelaar wordt gemonteerd in de leidende compressoren, maar wanneer het contact opent wordt het gehele circuit afgeschakeld.
Heetgasthermostaat (DGT) (alleen voor units met lage- temperatuur optie):
Deze thermostaat beveiligt de compressor tegen abnormaal hoge heetgas-temperatuuren.
SOORT FOUT
1 = AARDLEKBEVEILIGING
2 = STARTERGUARD
3 = HOGEDRUKSCHAKELAAR
4 = HEETGASTTHERMOSTAAT
COMPRESSOR
1 = A1
2 = A2
3 = A3
4 = A4
5 = B1
6 = B2
7 = B3
8 = B4
6.4.4.3 Verklaring van de alarmcodes Compressorstoringen worden weergegeven via een drie- cijferige code.
Alarm x01 Aardlekbeveiliging (GCP)
Beschrijving: Deze storing wordt aangegeven bij de
leidende compressoren (x = 1 of 5) en wordt toegepast bij koudemiddelcircuits met minimaal één volg-compressor. Het contact op de print van de aardlekbeveiliging (A.xD op de elektrische schema’s) is open als gevolg van een aardfout bij één van de compressoren van het circuit.
Actie: Het circuit stopt zonder te zijn afgepompt.
Reset: Handmatig met afpompen bij herstart.
Opmerking:
De print van de aardlekbeveiliging moet handmatig opnieuw worden gereset (onderbreking stuurstroom).
Alarm x02 Fout Starterguard
Beschrijving: Het contact op de print van de Starterguard is open (A.xM op de elektrische schema’s,waarin x = 1...8) indien of de carterverwarming niet werkt of de tweede compressorwikkeling komt niet in.
Actie: Als een leidende compressor een alarm geeft (x = 1 of 5), dan stopt het circuit zonder afpompen, anders stopt alleen de volg- compressor.
Reset: Handmatig, met afpompen bij herstart als het alarm een leidende compressor betrof.
Opmerking: De Starterguard-print moet handmatig
worden gereset (onderbreking stuurstroom).
Alarm x03 Fout hogedrukschakelaar
Beschrijving: Deze storing heeft alleen betrekking op
leidende compressoren (x = 1 of 5). De hogedrukschakelaar is open.
Actie: Het circuit stopt zonder afpompen.
Reset: Handmatig met afpompen bij herstart.
Opmerking:
De hogedrukschakelaar moet handmatig worden gereset met de drukknop op of in de schakelaar.
Alarm x04 Fout heetgasthermostaat (DGT) (alleen
voor units met lage-temperatuur optie en units toegepast vóór augustus 1997).
Beschrijving: Het contact op de heetgasthermostaat is
open.
Actie: Als een leidende compressor een alarm geeft (x = 1 of 5), dan stopt het circuit zonder afpompen, anders stopt alleen de volg- compressor.
Reset: Handmatig, met afpompen bij herstart als het alarm een leidende compressor betrof.
Opmerking:
De heetgasthermostaat wordt automatisch gereset.
Carrier BV | Carrierr NV | Geproduceerd door: Carrier, Montluel, Frankrijk. |
Xxxxxxx 000, 0000 XX Xxxxxxxxxxx-Xxxxxxxx | Xxxxxxxx xx Xxxxxx 000, 0000 Xxxxxxx | Wijzigingen voorbehouden. |
Telefoon 000-00 00 000, Telefax 000-00 00 000 | Telefoon 02 523 01 70, Telefax 02 521 13 53 | Gedrukt in Nederland. |
STEK nr. C0174 | Gedrukt op chloorvrij papier. |
Ordernr.: 93163-76, mai 1998. Vervangt ordernr.: 93163-76, september 1997.