Contract
POLITIEVERORDENING GEMEENTE RIJKEVORSEL Inzake OVERLAST, PRIVATIEF GEBRUIK EN VEILIGHEID EN GEMAK VAN DOORGANG OP DE OPENBARE WEG en OPENBARE GEZONDHEID EN VEILIGHEID Gemeenteraadsbesluit van 27 april 2020 | ||
INHOUD | ||
Hoofdstuk I Beschadigen en verplaatsen van andermans eigendom 6
Hoofdstuk II Bestrijding van geluidshinder 8
Hoofdstuk III Het gebruik van springstoffen 12
Hoofdstuk IV Gebruik van alcoholische dranken 13
Hoofdstuk V Uitwerpselen van dieren 14
Hoofdstuk VI Sluikstorten en sluikstoken 15
Hoofdstuk VII Diverse vormen van overlast 16
Hoofdstuk VIII Plaatsverbod 20
Hoofdstuk IX Vergunningsplichtige inrichtingen 21
Deel 1 Uitbaten van drankgelegenheden 21
Deel 3 Nachtwinkels en private bureaus voor telecommunicatie 24
AFDELING II OPENBARE WEG: PRIVATIEF GEBRUIK - VEILIGHEID EN GEMAK
Hoofdstuk I Algemene bepalingen 32
Hoofdstuk II Hinderlijke beplantingen 33
Hoofdstuk III Dieren in het verkeer 35
Hoofdstuk IV Voorwerpen, geplaatst of bevestigd op vensterdorpels of op andere delen
van gebouwen, die op de openbare weg kunnen vallen 37
Hoofdstuk V Het plaatsen, op de gevel van gebouwen, van huisnummers, straatnaamborden en verkeerstekens 38
Hoofdstuk VI De bestrijding van ijzel - Het reinigen van de openbare weg bij sneeuw of
Hoofdstuk VII Het plaatsen van containers en/of laadbakken 40
Hoofdstuk VIII Terrassen en schuttingen op de openbare weg 41
Deel 2 Specifieke bepalingen 42
Hoofdstuk IX Aanplakkingen - publiciteit 43
Deel 2 Propaganda ter gelegenheid van de verkiezingen 44
Hoofdstuk X Gemengde verkeersinbreuken 46
AFDELING III OPENBARE GEZONDHEID 50
Hoofdstuk I Onderhoud van niet-ingeschreven waterlopen en grachten 50
Hoofdstuk II Onderhoud percelen - maatregelen tegen ongedierte en insectenplagen 51
Hoofdstuk III Reinheid van de gemeente 52
AFDELING IV OPENBARE VEILIGHEID 53
Hoofdstuk I Bouwvallige gebouwen en afsluitingen 53
Hoofdstuk II Basisnormen voor de preventie van brand en ontploffing in publiektoegankelijke gebouwen die over een attest van brandveiligheid
Deel 1 Brandveiligheid in publiektoegankelijke inrichtingen 54
Deel 2 Brandveiligheid in publiek toegankelijke tenten 80
AFDELING V AMBULANTE EN KERMISACTIVITEITEN 84
Hoofdstuk I Ambulante activiteiten op openbare markten en op het openbaar domein 84
Deel 1 Organisatie van ambulante activiteiten op de openbare markten 84
Deel 2 Organisatie van ambulante activiteiten op het openbaar domein buiten de openbare markten 91
Deel 3 Verkopen van producten of diensten met niet-commercieel karakter 92
Deel 4 Aanvullende bepalingen 94
Hoofdstuk II kermissen en foren 95
Deel 1 Organisatie van kermisactiviteiten en ambulante activiteiten in 95
kermisgastronomie op openbare kermissen 95
Deel 2 Organisatie van kermisactiviteiten op het openbaar domein buiten 102
openbare kermissen 102
Deel 3 Organisatie van kermisactiviteiten op privé domein buiten openbare kermissen 102
DEEL 2 BIJZONDERE HOOFDSTUKKEN 104
Hoofdstuk I Bijzonder politiereglement tot organisatie van “halfvastenstoet” 104
DEEL 1 ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel 1 Inwerkingtreding - Opheffing
Onderhavige bepalingen treden in werking op 1 januari 20141.
Artikel 2 Toepassingsgebied
Onderhavige politieverordening is van toepassing op het grondgebied van de gemeente Rijkevorsel.
Onderhavige politieverordening is van toepassing zowel op natuurlijke als op rechtspersonen.
Onderhavige politieverordening is ook van toepassing op minderjarigen die de volle leeftijd van 16 jaar hebben bereikt op het ogenblik van de feiten, zelfs wanneer deze persoon op het ogenblik van de beslissing van de sanctionerend ambtenaar meerderjarig is geworden.
Artikel 3 Herhaling
Wanneer in een artikel van deze politieverordening het maximum van de administratieve geldboete is bepaald op een bedrag lager dan 350 Euro, dan verhindert dit niet dat in geval van herhaling, het bedrag van de geldboete dit maximumbedrag overschrijdt. Niettemin mag ook in geval van herhaling het bedrag van de geldboete nooit het maximum van 350 Euro overschrijden.
Artikel 4 Maatregelen
Onverminderd de in deze verordening voorziene maatregelen, kan de burgemeester, telkens wanneer de openbare gezondheid, veiligheid of rust in gevaar is, maatregelen bevelen om het gevaar te doen ophouden.
Indien de maatregelen voorzien in deze verordening of de maatregelen bevolen door de burgemeester op basis van lid 1 van dit artikel, niet worden uitgevoerd, kan de burgemeester van ambtswege en op kosten en risico van degene die in gebreke is gebleven, tot uitvoering laten overgaan.
Artikel 5 Niet-naleven maatregel bevolen door de burgemeester
De niet-naleving van een door de burgemeester bevolen maatregel van welke aard ook, wordt bestraft met een gemeentelijke administratieve geldboete van maximum 350 Euro.
Artikel 6 Bemiddeling
6.1. Algemeen
6.1.1. De bemiddelingsprocedure zoals bedoeld in art. 18 van de wet van 24 juni 2013 betreffende de gemeentelijke administratieve sancties, wordt ingevoerd voor minderjarigen vanaf de leeftijd van 16 jaar. Aan meerderjarige overtreders kan het aanbod van de bemiddeling worden gedaan, indien de sanctionerend ambtenaar meent dat dit een meerwaarde betekent voor de betrokken partijen.
6.1.2. De bemiddelaar die zorg draagt voor de begeleiding van de bemiddelingsprocedure oefent zijn functie in alle onafhankelijkheid uit.
6.1.3. Uitzonderlijk en op verzoek van alle betrokken procespartijen kan de bemiddelingsprocedure worden verder gezet na het verstrijken van de verjaringstermijn. De bemiddeling vindt dan niet meer plaats in het kader van de GAS-procedure. De sanctionerend ambtenaar wordt hiervan in het evaluatierapport van de bemiddelaar op de hoogte gebracht.
6.1.4. De bemiddeling vindt plaats voorafgaand aan de boetebeslissing van de sanctionerend ambtenaar.
6.2. Uitgangspunten van de bemiddeling
1 Dit is een gewijzigde versie t.o.v. de eerste versie van onderhavige verordening, die in werking trad op 1 januari 2012, en waarbij het algemeen politiereglement van 6 mei 1977 werd opgeheven, met uitzondering van hoofdstuk 5: art. 1, 2, 3, 5, 5bis; hoofdstuk 10: art. 1, 2, 3, 4, 5, 6; hoofdstuk 11; hoofdstuk 14; hoofdstuk 15: art. 1.
6.2.1. De bemiddeling is een open communicatieproces tussen alle actoren in een geschil, waarbij de herstelgedachte centraal staat. Dit proces wordt ondersteund door de bemiddelaar. De actoren kunnen zijn: de meerderjarige overtreder, de minderjarige overtreder en zijn ouders/voogden, benadeelde partijen (individuen, rechtspersonen, instellingen, een groep buurtbewoners, etc.), de raadsman van betrokkenen, een vertrouwenspersoon, etc.
6.2.2. Deelname aan de bemiddeling maakt het voor de overtreder mogelijk de door hem veroorzaakte schade te vergoeden, oplossingen te zoeken voor de oorzaken die aan de basis liggen van de inbreuk, afspraken te maken om een conflict te doen bedaren en/of zijn verantwoordelijkheid op te nemen door het leveren van, als symbolisch herstel voor de inbreuk, een GAS-prestatie, het aanbieden van excuses aan de benadeelde, het maken van een werkstuk, etc.
6.2.3. De bemiddeling biedt de benadeelde partij de mogelijkheid aan zijn belangen tegemoet te komen en geeft de partijen eveneens de mogelijkheid de onderlinge communicatie te herstellen. Daarnaast is de bemiddeling een middel om de overtreder te sensibiliseren omtrent de gevolgen van zijn handelen, de sociale cohesie in een buurt te bevorderen, de gemeente te informeren over maatschappelijke vraagstukken en om partijen door te verwijzen naar gespecialiseerde instanties.
6.2.4. De bemiddeling is gebaseerd op vrijwilligheid (de deelname is niet verplicht) en vertrouwelijkheid (niet alles wat tijdens de sessie wordt gezegd kan naar buiten worden gebracht). De bemiddelaar is transparant (de verwachtingen, mogelijkheden en beperkingen worden getoetst aan de juridische context) en meerpartijdig (er wordt geluisterd naar de standpunten van alle partijen).
6.3. Het verloop van de bemiddeling
6.3.1. De sanctionerend ambtenaar selecteert de dossiers die in aanmerking komen voor bemiddeling. Hij maakt de relevante stukken van het dossier (processen-verbaal, opstartbrief, verweerschriften, etc.) over aan de bemiddelaar. In zijn opstartbrief worden de gegevens van de bemiddelaar reeds vermeld.
6.3.2. Indien de overtreder hierom verzoekt kan de sanctionerend ambtenaar ook na het opstarten van de GAS-procedure het dossier overmaken aan de bemiddelaar.
6.3.3. Alle in het proces-verbaal vermelde partijen worden in principe door de bemiddelaar aangeschreven. Indien er geen benadeelde partijen in het proces-verbaal worden vermeld neemt de gemeente op indirecte wijze zijn rol van slachtoffer op.
6.3.4. De partijen worden gestimuleerd tot actieve deelname aan het bemiddelingsproces. Dit geeft deelnemers de mogelijkheid zich vrij uit te drukken over de feiten, de gevoelens die hiermee gepaard gingen, de gevolgen en de verwachtingen. Deze onderlinge dialoog geeft de benadeelde de mogelijkheid een antwoord te krijgen op zijn vragen en biedt de overtreder de mogelijkheid zijn verantwoordelijkheid op te nemen. Tevens wordt de mogelijkheid geboden eigen voorstellen te formuleren. De bemiddelaar speelt hierbij een ondersteunende rol. Een ontmoeting tussen de partijen is niet verplicht, of soms zelfs niet wenselijk of mogelijk. De communicatie kan ook indirect gebeuren, waarbij de bemiddelingsambtenaar fungeert als “doorgeefluik”.
6.3.5. Indien de overtreder minderjarig is, worden de ouders/voogden en de raadsman op de hoogte gehouden over het verloop van de bemiddelingsprocedure. Tijdens het bemiddelingsgesprek is er steeds een meerderjarige vertrouwenspersoon (vernoemde personen of andere) aanwezig.
6.3.6. Indien de sanctionerend ambtenaar hierom verzoekt, verstrekt de bemiddelaar hem de nodige informatie over de stand van zaken van de bemiddeling.
6.3.7. De bemiddeling mondt idealiter uit in een schriftelijke overeenkomst, waarin de afspraken tussen de deelnemers worden vastgelegd. De bemiddelaar staat in voor de opvolging van deze afspraken en stuurt deze, indien gewenst, bij.
6.4. De GAS-prestatie
6.4.1. De bemiddelingsovereenkomst met als voorwerp het leveren van een GAS-prestatie wordt goedgekeurd door middel van een besluit van het college van burgemeester en schepenen.
6.4.2. De onbezoldigde herstelprestatie vindt plaats bij een dienst van de gemeente waar de inbreuk werd gepleegd of bij een door het college van burgmeester en schepenen aangewezen instelling en bestaat uit het verrichten van een taak van algemeen nut of uit het deelnemen aan acties van gemeentelijk belang.
6.4.3 De overtreder die een GAS-prestatie levert is behoorlijk verzekerd voor materiële en lichamelijke schade. Deze prestatie mag geen gevaarlijk of onredelijk zwaar werk inhouden. De aard, inhoud en wijze van uitvoering dient te gebeuren met eerbiediging van het zelfrespect, ras, huidskleur, etnische oorsprong, nationaliteit, taal, godsdienst, politieke of andere overtuigingen, financiële, sociale of andere status van de overtreder.
6.4.4. De GAS-prestatie wordt begeleid door de bemiddelaar. Hij houdt voor het bepalen van de prestatieplaats en van het aantal te presteren uren rekening met de persoon van de overtreder en de aard van de inbreuk.
6.5 Het resultaat van de bemiddeling
6.5.1. De bemiddelaar rapporteert de sanctionerend ambtenaar over het resultaat van de bemiddeling en houdt hierbij rekening met de termijn die de sanctionerend ambtenaar nuttig acht voor het nemen van zijn eindbeslissing. In zijn verslaggeving houdt de bemiddelaar de nodige neutraliteit in acht en is hij gebonden aan zijn discretieplicht: hij deelt slechts deze informatie mee die nuttig is voor het nemen van de eindbeslissing.
6.5.2. De sanctionerend ambtenaar interpreteert bij het nemen van zijn eindbeslissing het verslag van de bemiddelaar. De beoordeling zoals gerapporteerd door de bemiddelaar wordt hierbij meegewogen.
Artikel 7 De administratieve schorsing of intrekking van een toestemming of vergunning, en de tijdelijke of definitieve administratieve sluiting van een inrichting
7.1 Indien de inbreuk gesanctioneerd wordt door een in dit artikel bepaalde sanctie, stuurt de sanctionerend ambtenaar het proces-verbaal door naar het college van burgemeester en schepenen.
7.2 Het college van burgemeester en schepenen neemt in zitting kennis van het proces- verbaal en wanneer zij beslist de procedure op te starten, verstuurt zij een voorafgaande waarschuwing aan de overtreder. Hierin staat dat er een inbreuk werd vastgesteld en dat een sanctie zal opgelegd worden indien de inbreuk wordt gehandhaafd of bij een volgende inbreuk. De waarschuwing moet een uittreksel bevatten van onderhavige politieverordening en dient per post aangetekende brief te gebeuren.
7.3 Vervolgens wordt aan de overtreder per post aangetekend schrijven meegedeeld dat er bij proces-verbaal werd vastgesteld dat er nog steeds een inbreuk is en dat het college overweegt een sanctie (schorsing of intrekking van de vergunning, sluiting van de instelling) op te leggen. Bij deze mededeling deelt men ook mee waar en wanneer het dossier kan worden ingekeken, waar en wanneer betrokkene zal worden gehoord, en dat hij zich mag laten bijstaan of vertegenwoordigen door een raadsman.
7.4 De hoorzitting kan maar plaatsvinden als de meerderheid van het college van burgemeester en schepenen aanwezig is. De hoorzitting wordt genotuleerd en de aanwezigen worden bij het einde van de zitting uitgenodigd de notulen te ondertekenen.
7.5 Bij het nemen van de beslissing is het college van burgemeester en schepenen op dezelfde wijze samengesteld als tijdens de hoorzitting.
7.6 De kennisgeving van de sanctie wordt ondertekend door de burgemeester en de algemeen directeur. Deze sanctie wordt aan de overtreder ter kennis gebracht door een aangetekend schrijven, ofwel door overhandiging tegen ontvangstbewijs.
AFDELING I OVERLAST - OPENBARE RUST EN ORDE
HOOFDSTUK I BESCHADIGEN EN VERPLAATSEN VAN ANDERMANS EIGENDOM
Artikel 1.1.1. (Omver)werpen en verplaatsen van voorwerpen
Zij die stenen of andere harde voorwerpen die kunnen bevuilen of beschadigen werpen tegen voertuigen, huizen, gebouwen en afsluitingen, of deze voorwerpen gooien in tuinen en besloten erven, worden bestraft met een gemeentelijke administratieve geldboete2.
Zij die voorwerpen, op de openbare weg geplaatst, opzettelijk omverwerpen, verplaatsen of elders wegwerpen worden bestraft met een gemeentelijke administratieve geldboete3.
Artikel 1.1.2. Opzettelijk beschadigen van andermans roerende eigendommen
Zij die, buiten de gevallen omschreven in boek II, titel IX, hoofdstuk III van het strafwetboek, andermans roerende eigendommen opzettelijk beschadigen of vernielen, worden bestraft met een gemeentelijke administratieve geldboete4.
Het betreft een gemengde inbreuk (zie artikel 559.1° van het strafwetboek).
Zij die, met het oogmerk om te schaden, rijtuigen, wagons en motorvoertuigen geheel of gedeeltelijk vernielen of onbruikbaar maken, worden bestraft met een gemeentelijk administratieve geldboete.
Het betreft een gemengde inbreuk (zie artikel 521, derde lid van het strafwetboek).
Artikel 1.1.3. Opzettelijk beschadigen van andermans onroerende eigendommen
Hij die opzettelijk andermans onroerende eigendommen beschadigt, wordt bestraft met een gemeentelijke administratieve geldboete5.
Het betreft een gemengde inbreuk (zie artikel 534ter van het strafwetboek).
Artikel 1.1.4. Beschadigen van grafstenen of monumenten
Zij die vernielen, neerhalen, verminken of beschadigen:
• Grafsteden, gedenktekens of grafstenen;
• Monumenten, standbeelden of andere voorwerpen die tot algemeen nut of tot openbare versiering bestemd zijn en door de bevoegde overheid of met haar machtiging zijn opgericht;
• Monumenten, standbeelden, schilderijen of welke kunstvoorwerpen ook, die in kerken, tempels of andere openbare gebouwen zijn geplaatst;
worden bestraft met een gemeentelijke administratieve geldboete.
Het betreft een gemengde inbreuk (zie artikel 526 van het strafwetboek).
Artikel 1.1.5. Opzettelijk beschadigen van afsluitingen
Zij die stedelijke of landelijke afsluitingen, uit welke materialen ook gemaakt, opzettelijk beschadigen6, worden bestraft met een gemeentelijke administratieve geldboete7.
Het betreft een gemengde inbreuk (zie artikel 563.2° van het strafwetboek).
Artikel 1.1.6. Graffiti
Hij die zonder toestemming graffiti aanbrengt op roerende of onroerende goederen, wordt bestraft met een gemeentelijke administratieve geldboete8.
2 Dit is dezelfde maar wel geactualiseerde tekst als het vroegere artikel 557.4° van het strafwetboek zoals opgeheven door artikel 4 van de wet van 17 juni 2004 (BS 23/07/2004) met betrekking tot de gemeentelijke administratieve sancties. Het is evident dat de eigen bewoners hier niet worden geviseerd.
3 Dit artikel laat toe om daders van allerlei baldadigheden zoals het omverwerpen van fietsen, het gooien van afvalzakken op de openbare weg en dergelijke te sanctioneren zonder dat dit schade hoeft te veroorzaken.
4 Dit is dezelfde tekst als het vroegere artikel 559.1° van het strafwetboek zoals opgeheven door artikel 4 van de wet van 17 juni 2004 (BS 23 juli 2004) met betrekking tot de gemeentelijke administratieve sancties en terug ingevoerd bij artikel 22 van de wet van 20 juli 2005 houdende diverse bepalingen (BS 29/07/2005). Het betreft dus een gemengde inbreuk zoals bedoeld in artikel 119 bis § 2 van de nieuwe gemeentewet.
5 Dit artikel vormt een gemengde inbreuk. Het opzettelijk beschadigen van onroerende eigendommen is eveneens strafbaar gesteld bij artikel 534ter van het strafwetboek. Het vernielen van onroerende goederen is ondermeer strafbaar gesteld in artikel 521 van het strafwetboek.
6 Het vernielen van stedelijke of landelijke afsluitingen is strafbaar gesteld in artikel 545 van het strafwetboek.
7 Dit is dezelfde tekst als het vroegere artikel 563.2° van het strafwetboek zoals opgeheven door artikel 4 van de wet van 17 juni 2004 (BS 23 juli 2004) met betrekking tot de gemeentelijke administratieve sancties en terug ingevoerd bij artikel 22 van de wet van 20 juli 2005 houdende diverse bepalingen (BS 29/07/2005). Het betreft dus een gemengde
inbreuk zoals bedoeld in artikel 119 bis § 2 van de nieuwe gemeentewet.
Het betreft een gemengde inbreuk (zie artikel 534bis van het strafwetboek).
Artikel 1.1.7. Opzettelijk beschadigen van planten en bomen
Onverminderd de bepalingen in het bosdecreet van 13 juni 1990 en het veldwetboek van 7 oktober 1886, is het verboden opzettelijk schade aan te richten aan planten en bomen in openbare parken, openbare plantsoenen en bloembakken op het openbaar domein9.
Artikel 1.1.8. Wegnemen van voorwerpen behorend tot het openbaar domein
Zij die, zonder daartoe behoorlijk te zijn gemachtigd, graszoden, aarde, stenen, materialen, straatnaamborden, verkeerstekens, verkeersborden of andere signalisatieborden wegnemen op plaatsen die tot het openbaar domein behoren, worden bestraft met een gemeentelijke administratieve geldboete10.
Artikel 1.1.9. Wildplassen - braken
Wildplassen of zijn behoefte doen tegen of in publieke gebouwen en hun aanhorigheden, op het openbaar domein, op privé-eigendom toebehorend aan derden, tegen woningen en hun aanhorigheden, vaste constructies of voertuigen is verboden.
Braken op het openbaar domein of op privé-eigendom toebehorend aan derden is eveneens verboden11.
Artikel 1.1.10. Verwonden van dieren
§1. Zij die op plaatsen waarvan zij eigenaar, huurder, deelpachter, pachter, vruchtgebruiker of gebruiker zijn, tot andermans nadeel een ander huisdier dan vermeld in artikel 538 van het strafwetboek kwaadwillig doden of zwaar verwonden, worden bestraft met een gemeentelijke administratieve geldboete12.
§2. Zij die de dood of een zware verwonding van dieren of vee, aan een ander toebehorend, veroorzaken door het laten rondzwerven van kwaadaardige of woeste dieren, worden bestraft met een gemeentelijke administratieve geldboete13.
§3. Zij die door onvoorzichtigheid of gebrek aan voorzorg onopzettelijk de dood of een zware verwonding van dieren of vee, aan een ander toebehorend, veroorzaken door het behandelen of gebruiken van wapens of door het werpen van harde voorwerpen of van om het even welke stoffen, worden bestraft met een gemeentelijke administratieve geldboete14.
Artikel 1.1.11. Sancties
Inbreuken op de artikelen van dit hoofdstuk worden bestraft met een gemeentelijke administratieve geldboete van maximum 350 Euro.
8 Dit artikel vormt een gemengde inbreuk. Het aanbrengen van graffiti is eveneens strafbaar gesteld bij artikel 534bis van het strafwetboek.
9 Het aanrichten van schade aan planten en bomen in openbare parken, openbare plantsoenen en bloembakken op het openbaar domein, valt niet onder het bosdecreet noch het veldwetboek. Vooral deze planten en bomen vormen nogal eens het doelwit van vandalisme.
10 Dit is dezelfde tekst als het vroegere artikel 560.2° van het strafwetboek zoals opgeheven door artikel 4 van de wet van 17 juni 2004 (BS 23/07/2004) met betrekking tot de gemeentelijke administratieve sancties. Hetzelfde wegnemen op andermans grond valt onder artikel 83.7° van het veldwetboek. Het artikel werd bovendien uitgebreid naar allerlei vormen van signalisatie.
11 Vooral in uitgaansbuurten vormt dit hoe langer hoe meer een overlastprobleem voor omwonenden en voorbijgangers. Een sanctie lijkt gepast. Het is evident dat ondermeer de eigen bewoners en braken ingevolge ziekte of zwangerschap, hier niet worden geviseerd.
12 Dit is dezelfde tekst als het vroegere artikel 557.5° van het strafwetboek zoals opgeheven door artikel 4 van de wet van 17 juni 2004 (BS 23 juli 2004) met betrekking tot de gemeentelijke administratieve sancties. Artikel 538 Sw luidt als volgt: "Hij die paarden of andere trek- of lastdieren, hoornvee, schapen, geiten of varkens vergiftigt, wordt gestraft met een gevangenisstraf van drie maanden tot twee jaar en met een geldboete van zesentwintig xxxxx tot driehonderd frank".
13 Dit is dezelfde tekst als het vroegere artikel 559.2° van het strafwetboek zoals opgeheven door artikel 4 van de wet van 17 juni 2004 (BS 23 juli 2004) met betrekking tot de gemeentelijke administratieve sancties.
14 Dit is dezelfde tekst als het vroegere artikel 559.3° van het strafwetboek zoals opgeheven door artikel 4 van de wet
van 17 juni 2004 (BS 23 juli 2004) met betrekking tot de gemeentelijke administratieve sancties.
HOOFDSTUK II BESTRIJDING VAN GELUIDSHINDER
Artikel 1.2.1. Toepassingsgebied
Enkel indien hogere wetgeving15 niet van toepassing is, gelden de hierna volgende bepalingen tot bestrijding van de geluidshinder op het grondgebied van de gemeente.
Artikel 1.2.2. Algemene bepaling nachtlawaai
Het is verboden zich tussen 22.00 uur en 07.00 uur schuldig te maken aan nachtgerucht of nachtrumoer, met welk middel dan ook, waardoor de rust van de inwoners kan worden verstoord16.
Het betreft een gemengde inbreuk (zie artikel 561.1° van het strafwetboek).
Artikel 1.2.3. Geluidsnormen bij nacht door andere bronnen dan elektronisch versterkte muziek
Behoudens vergunning van de burgemeester is het verboden om tussen 22.00 uur en 07.00 uur, met welk middel dan ook, een geluidsniveau te produceren gemeten in open lucht dat hoger is dan 5 dB(A) boven het achtergrondgeluidsniveau, met een maximum van 60 dB(A)17.
Artikel 1.2.4. Geluidsnormen bij dag door andere bronnen dan elektronisch versterkte muziek Behoudens in geval van werken of behoudens vergunning van de burgemeester is het verboden, tussen 07.00 uur en 22.00 uur, met welk middel dan ook een geluidsniveau te produceren gemeten in open lucht dat hoger is dan 5 dB(A) boven het achtergrondgeluidsniveau, met een maximum van 75 dB(A)18.
Deze verbodsbepaling geldt niet voor het menselijk geluid van spelende kinderen.
Artikel 1.2.5. Wijze van geluidsmeting
§1. Het geluidsniveau bedoeld in artikelen 3 en 4 wordt gemeten in open lucht op 10 m afstand van het geluid voortbrengend apparaat dat zich op de openbare weg bevindt, ofwel gemeten op de grens van het privédomein in andere gevallen.
§2. Bij onmogelijkheid van het meten op in artikel 5.1 voorziene plaatsen, wordt de meest hiertoe benaderde afstand genomen.
§3. Het geluidsniveau wordt gedefinieerd als het A-gewogen procentueel geluidsdrukniveau LAN,T, gemeten op een bepaald punt en over een representatieve tijd wanneer de geluidsbronnen die aanleiding geven tot mogelijke rustverstoring in werking zijn.
§4. Het achtergrondgeluidsniveau wordt gedefinieerd als het A-gewogen procentueel geluidsdrukniveau LA95,T, gemeten op een bepaald punt, bij uitschakeling van de geluidsbronnen die aanleiding geven tot mogelijke rustverstoring en dit over een representatieve tijd.
De resultaten van de geluidsmetingen worden aan de hand van de volgende akoestische grootheden bepaald: LAeq,T ; LA5,T; LA50,T; LA95,T.
15 Zie ondermeer Vlarem. Hoofdstuk 6.7 Xxxxxx XX heeft als doel de aanwezigen binnen een inrichting te beschermen tegen geluidsoverlast door muziek alsook de omwonenden binnen in een woning met gesloten ramen en deuren. Xxxxxx zegt dus niets over geluid -anders dan muziek- hoorbaar in open lucht en op de openbare weg. Dit laatste wordt dus geregeld in deze politieverordening. Vlarem is steeds van toepassing op “ingedeelde inrichtingen” opgesomd in het decreet.
16 Dit artikel is gebaseerd op artikel 561.1° van het strafwetboek zoals afgeschaft door artikel 4 van de wet van 17 juni 2004 (BS 23/07/2004) en terug ingevoerd bij artikel 22 van de wet van 20 juli 2005 houdende diverse bepalingen (BS 29/07/2005). Het betreft dus een gemengde inbreuk zoals bedoeld in artikel 119 bis § 2 van de nieuwe gemeentewet. Om alle discussies over de definitie inzake nacht te vermijden wordt dit ondubbelzinnig gedefinieerd “tussen de uren
22.00 en 07.00” . Een algemene bepaling op nachtlawaai zonder dat er geluidsmetingen verricht worden, blijft noodzakelijk om de rust van de inwoners te vrijwaren. De woorden “met welk middel dan ook” werden doelbewust toegevoegd en moeten ruim geïnterpreteerd worden zoals, een hond aanhitsen, op een deurbel drukken, roepen en tieren, toeteren of claxonneren, de autoradio te luid zetten, …
17 Het doel van dit artikel is om, los van de algemene bepaling nachtlawaai, ook objectieve metingen te kunnen doen vooral bedoeld voor plaatsen waar in het verleden regelmatig lawaaioverlast gemeld werd. Deze meting gebeurt door bevoegd personeel met geijkte apparatuur. Ook indien op dat moment er geen oproep is voor lawaaioverlast, kan er toch op een objectieve manier een overtreding op de geluidsnorm vastgesteld worden.
18 Het doel van dit artikel is om ook overdag objectieve metingen te kunnen verrichten, los van de specifieke artikelen die het gebruik van bepaalde toestellen sowieso strafbaar stellen op bepaalde dagen, tijdens bepaalde uren en dergelijke. De inbreuken op de specifieke artikelen verder in dit hoofdstuk beschreven, zoals bijvoorbeeld het gebruik
van grasmaaiers, kunnen dus door iedere politieambtenaar vastgesteld worden, ook zonder geluidsmeter.
- "A-gewogen procentueel geluidsdrukniveau LANT": het A-gewogen geluidsdrukniveau dat gedurende N % van het tijdsinterval T wordt overschreden;
- "A-Weging": weging volgens de A-curve, gedefinieerd in de Belgische norm NBN C 97-122 "geluidspeilmeters";
Gewijzigd bij art. 1, 10° B.VL.Reg. 19 januari 1999, B.S., 31 maart 1999
- "A-gewogen geluidsdrukniveau LpA": het A-gewogen momentane niveau van de geluidsdruk;
Gewijz. bij art. 1, 10° B.VL.Reg. 19 januari 1999, B.S., 31 maart 1999
(Artikel 1.2.6. …)
(Opgeheven per 1 januari 2014)
Artikel 1.2.7. Gebruik van toestellen die geluid produceren
§1. Zonder vergunning van de burgemeester is het privaat gebruik van radio- en televisietoestellen, geluidswagens, muziekinstrumenten en alle andere apparaten voor emissie van geluid, verboden op de openbare weg en op openbare plaatsen alsook binnen en buiten gebouwen wanneer de uitzending bestemd is om op de openbare weg gehoord te worden19.
Dit geldt niet voor apparaten waarvan het geluid alleen door de gebruiker kan worden waargenomen.
De vergunning van de burgemeester kan bijzondere voorwaarden opleggen, zowel naar inhoud, als plaats, als tijdstip.
Het maximum geluidsniveau, bepaald in de vergunning van de burgemeester, mag evenwel de 90 dB(A) niet overschrijden.
Er kan geen vergunning afgeleverd worden voor geluidsinstallaties in een voertuig dat zich op de openbare weg of op openbare plaatsen bevindt. Deze moeten zo afgesteld zijn dat de voortgebrachte muziek niet duidelijk hoorbaar is op de openbare weg20.
§2. Dit verbod is niet van toepassing op straatmuzikanten, op voorwaarde dat:
• hun optreden geen aanleiding kan geven tot verstoring van de openbare orde en rust;
• de omstaanders niet worden lastig gevallen;
• de ten gehore gebrachte muziek niet elektronisch versterkt is.
§3. Het gebruik in private gebouwen van radio- en televisietoestellen, muziekinstrumenten en alle andere apparaten voor emissie van geluid, mag geen overdreven geluidshinder vormen voor omwonenden.
De overdreven geluidshinder moet bij heterdaad vastgesteld worden door de politie21.
Artikel 1.2.8. Lawaai van motorvoertuigen
Onverminderd de bepalingen inzake geluidsoverlast opgenomen in de wegcode en de technische eisen inzake motorvoertuigen, motorfietsen en bromfietsen, mag geen enkel motorvoertuig noch ander verkeersmiddel abnormaal lawaai veroorzaken, hetzij door een ongewone wijze van sturen, hetzij door onoordeelkundig gebruik van de remmen, hetzij door het wegnemen of veranderen van de voorgeschreven knaldempers en dit zowel op openbaar als privaat terrein.
Artikel 1.2.9. Lawaai van grasmaaiers en andere werktuigen
Het gebruik in open lucht van grasmaaiers, houtzagen en andere werktuigen aangedreven door ontploffings- of elektrische motoren, is verboden tussen 21.00 uur en 07.00 uur en op zondagen en wettelijke feestdagen. De verbodsbepalingen van dit artikel zijn echter niet van toepassing op landbouw- en/of (bos)bouwmachines aangewend voor de normale exploitatie van het xxxxxxx00.
19 Dit artikel viseert b.v. de geluidswagens, ijsroomventers die een geluidsinstallatie doelbewust gebruiken om gehoord te worden op de openbare weg. Dit artikel viseert niet de bewoner van wie de geluidsinstallatie hoorbaar is op de openbare weg. Eventueel kan dit wel een inbreuk vormen op de artikelen 1.2.2., 1.2.3. of 1.2.4..
20 Dit artikel viseert bijvoorbeeld de boomcars.
21 Onverminderd de geluidsnormen bij dag, geldt deze inbreuk dus ook voor “daglawaai”, voor zover het daglawaai afkomstig is van de toestellen vermeld in dit artikel.
22 Dit artikel viseert de werktuigen die courant in het bezit zijn van particulieren, en dit in tegenstelling tot het artikel
inzake bouwmachines.
Artikel 1.2.10. Lawaai van speeltuigen
Het is verboden met ontploffings- of reactiemotoren aangedreven speeltuigen, zoals modelvliegtuigen, modelvoertuigen en modelvaartuigen te gebruiken in open lucht, op openbare of private terreinen, die gelegen zijn op minder dan 250 meter van de natuurreservaten, de waardevolle natuurgebieden, en de woongebieden zoals aangeduid door
- naar gelang het geval - het toepasselijk gewestplan, bijzonder plan van aanleg of ruimtelijk uitvoeringsplan.
Artikel 1.2.11. Lawaai van sirenes en bellen
Het is verboden tussen 20.00 uur en 07.00 uur het begin van de arbeid of de rustpauzen voor tewerkgesteld personeel aan te kondigen bij middel van bellen, sirenes of andere geluidsbronnen die buiten het gebouw of het werkterrein hoorbaar zijn. De werking van deze toestellen mag tussen 07.00 uur en 20.00 uur niet langer duren dan 10 seconden.
Artikel 1.2.12. Lawaai van bouwmachines
Behoudens vergunning van de burgemeester is het gebruik van bouwmachines of andere bouwwerktuigen die buitengewoon luidruchtig zijn en van aard de rust van de omwoners te verstoren verboden op werkdagen tussen 20.00 uur en 07.00 uur, alsook op zon- en wettelijke feestdagen23.
Artikel 1.2.13. Lawaai van huisdieren
Huisdieren dienen zodanig gehouden dat de door deze dieren voortgebrachte geluiden niet van aard zijn de rust van de omwoners in het gedrang te brengen.
Artikel 1.2.14. Ultrasone geluidssystemen
Het gebruik van ultrasone geluidssystemen, louter met als doel om jongeren te weren op bepaalde plaatsen, is verboden24.
Artikel 1.2.15. Vogelschrikkanonnen
§1. Het gebruik van al dan niet automatische vogelschrikkanonnen of gelijksoortige toestellen, met inbegrip van toestellen die, al dan niet elektronisch versterkt, het geluid laten horen van krijsende vogels om vogels te verjagen ter bescherming van akkerbouw, tuinbouw of fruitteelt, is alleen toegestaan na schriftelijke vergunning van de burgemeester. De aanvraag moet gemotiveerd worden en moet de beoordeling van de mogelijke hinder van de installatie mogelijk maken.
§2. Vogelschrikkanonnen of gelijksoortige toestellen mogen alleen opgesteld worden op een afstand van meer dan 100 m van een woongebied (in ruime zin) zoals bepaald in gewestplannen, (bijzondere) plannen van aanleg of ruimtelijke uitvoeringsplannen en/of op een afstand van meer dan 100 m van een woning en/of op een afstand van meer dan 100 m van een openbare weg.
Het gebruik van vogelschrikkanonnen of gelijksoortige toestellen is verboden tussen 21.00u en 6.00u. Op gemotiveerd verzoek kan in de vergunning een ingekorte verbodsperiode worden bepaald.
§3. De vergunde duur moet gelegen zijn in de periode van 15 april tot 15 september. Het kanon mag niet meer dan zes knallen per uur produceren. De opening van het kanon moet steeds in de minst hinderlijke richting geplaatst worden t.a.v. hindergevoelige plaatsen of gebieden zoals bedoeld in §2, lid 1.
Artikel 1.2.16. Optreden van de politie
Bij inbreuken op de voorschriften van dit hoofdstuk, kan de politie:
• de stopzetting van de muziek bevelen of de openbare plaatsen ontruimen om de openbare rust en orde te herstellen.
• de muziekinstallaties of toestellen bedoeld voor de emissie van geluid, waarmee deze overtredingen gepleegd worden, administratief in beslag nemen25 en dit op kosten en risico
23 Dit artikel viseert de werktuigen van bouwfirma’s alsook van particulieren die bouw- of verbouwingswerken uitvoeren en dit in tegenstelling tot het artikel inzake grasmaaiers en andere werktuigen.
24 Bepaalde toestellen produceren irritante geluiden die enkel door jongeren tot ongeveer 25 jaar kunnen gehoord worden. Op sommige plaatsen worden deze gebruikt om overlast door hangjongeren tegen te gaan. Het gebruik van
dergelijke toestellen wordt thans verboden.
• van de overtreder. De bezitter of eigenaar kan om teruggave verzoeken op de eerstvolgende werkdag tijdens de kantooruren.
Artikel 1.2.17. Sancties
Inbreuken op de artikelen 1.2.2., 1.2.3., 1.2.4., 1.2.7.§§ 1. en 3., 1.2.8., 1.2.9., 1.2.10., 1.2.11.,
1.2.12., 1.2.13., 1.2.14. of 1.2.15. worden gestraft met een gemeentelijke administratieve boete van maximum 250 Euro.
Indien een overtreding van dit hoofdstuk werd begaan met een motorvoertuig, ingeschreven op naam van een natuurlijke persoon of een rechtspersoon, en de bestuurder bij de vaststelling van de overtreding niet geïdentificeerd werd, wordt vermoed dat deze is begaan door de titularis van de nummerplaat van het voertuig, tenzij de titularis binnen een termijn van vijftien dagen vanaf de kennisgeving van de inbreuk of uiterlijk tijdens het verhoor door de politie, de volledige identiteit van de bestuurder aan de politie meedeelt.
Artikel 1.2.18. Andere gemeentelijke administratieve sancties
In geval van niet naleven van de voorwaarden opgenomen in een vergunning zoals bedoeld in artikelen 1.2.3., 1.2.4., 1.2.7.§1, 1.2.12. of 1.2.15. kan het college van burgemeester en schepenen de vergunning schorsen of intrekken conform artikel 119bis van de nieuwe gemeentewet.
In geval van overtreding van de artikelen 1.2.2., 1.2.3., 1.2.4. of 1.2.7.§1 kan het college van burgemeester en schepenen bovendien op basis van artikel 119bis van de nieuwe gemeentewet overgaan tot een tijdelijke of definitieve sluiting van de inrichting.
25 Art 30 van de wet op het politieambt voorziet in een bestuurlijke inbeslagneming van ondermeer voorwerpen die een gevaar betekenen voor het leven en de lichamelijke integriteit van personen met oog op de handhaving van de openbare rust.
Het artikel van deze politieverordening is veel ruimer en voorziet in de mogelijkheid tot inbeslagneming van alle voorwerpen waarmee de inbreuken omschreven in dit hoofdstuk worden gepleegd, ook indien zij geen gevaar betekenen voor de lichamelijke integriteit.
De "inbeslagname" zoals bedoeld in het artikel van deze politieverordening wordt niet geregeld in artikel 30 van de wet op het politieambt en moet dus opgenomen blijven in deze politieverordening om dit te kunnen toepassen.
De gemeenteraad geeft geen opdracht aan de politie, wel een bevoegdheid om desgevallend over te gaan tot de inbeslagname.
De “inbeslagname” mag niet verward worden met de "verbeurdverklaring". De "verbeurdverklaring" is een bijkomende straf waardoor bepaalde zaken van het patrimonium van een rechtsonderhorige overgaan naar dat van de Staat (gemeente) (Belgisch Strafrecht, E. Story-Scientia p.v.b.a, Antwerpen - Brussel - Gent - Leuven, 1976, p. 891). Aangezien de "verbeurdverklaring" niet opgesomd is als sanctie in artikel 119bis, § 2 van de nieuwe gemeentewet, kan de gemeenteraad dus geen "verbeurdverklaring" opnemen in de politieverordening. Immers "geen straf zonder wet" (artikel 14 van de grondwet).
De "inbeslagname" daarentegen is geen straf (o.c., p. 892). Er is ook geen eigendomsoverdracht naar de gemeente. Er is enkel een tijdelijke onttrekking om er vrij over te beschikken, dit ter vrijwaring van de openbare rust (artikel 135,
§2 van de nieuwe gemeentewet). Aangezien het geen "straf" is, hoeft dit niet opgesomd te staan in artikel 119bis van de nieuwe gemeentewet om rechtsgeldig te zijn. Immers, in tal van andere politieverordeningen staan bepalingen die beperkingen inhouden van bepaalde rechten, zonder dat het een "straf" is (vb. fuiven, aanplakverboden, ). De
gemeenteraad treedt hier dus regulerend op ingevolge haar algemene bevoegdheid opgenomen in artikel 119 van de nieuwe gemeentewet. De term "tegengaan", gebruikt in artikel 135, § 2, 2° van de nieuwe gemeentewet, doelt ook juist op het "doen ophouden" van een rustverstorend feit, niet op het straffen voor vastgestelde inbreuken (X. XXXXXXX e.a., Handboek Gemeentelijke Administratieve Sancties, Brussel, Politeia, 2010, II, Hfst. 2, nr. 6.8., p. 60(6); X.x.Xx. (Fr.) 7 februari 1997, nr. 64.452, Sicurella). De tijdelijke "inbeslagname" bedoeld het artikel van deze politieverordening heeft ook juist tot doel om de rustverstoring te doen ophouden, niet om betrokkene te straffen.
Bovendien is de bepaling o.i. niet in strijd met hogere wetgeving. Artikel 30 van de wet op het politieambt is inderdaad veel beperkter. Krachtens artikels 41 en 162 van de Grondwet en de artikelen 2 juncto 42 van het gemeentedecreet regelt de gemeenteraad alles wat van gemeentelijk belang is. Op voorwaarde dat het gemeentelijk belang wordt gediend, kunnen de gemeenten "alle handelingen stellen die niet door een wet zijn verboden" (Cass. 6 april 1922, Pas. 1922, I, 235; X.x.Xx. BERGHMANS en cons. nr. 20840, 6 januari 1981; artikel 42, §1 gemeentedecreet; 162 grondwet). Het "gemeentelijk belang" omvat alle materies die niet aan de gemeenten zijn onttrokken door de wet of het decreet (A. MAST e.a., Overzicht van het Belgisch Administratief Recht, mechelen, Kluwer, 2006, nr. 528, p. 498-499). Afwijkingen van de regel dat de gemeenteraad alles regelt dat van gemeentelijk belang is, moeten restrictief worden geïnterpreteerd (X. XXXXXXX e.a., Gemeentelijke administratieve sancties, Brussel, Politeia, 2010, II, Hfst. 2, p. 60(6): X.x.Xx. 10 juli 1973, nr. 15.973, Gemeente Etterbeek). De gemeenteraad heeft op gemeentelijk vlak de volheid van bevoegdheid (art.
2 juncto 42 gemeentedecreet). De gemeente is op grond van artikel 135 nieuwe gemeentewet bevoegd om geluidshinder met preventieve politiemaatregelen tegen te gaan. Onder meer preventieve politiemaatregelen aangepast aan de concrete ordehandhavingsbehoefte (zoals een (tijdelijke) inbeslagname van een geluidstoestel (bv. muziekinstallatie)) om rustverstoring te voorkomen of verdere rustverstoring tegen te gaan, worden in principe
toegestaan dor de Raad van State (X. XXXXXXX e.a., o.c., II, Hfst. 2, p. 60(6)).
HOOFDSTUK III HET GEBRUIK VAN SPRINGSTOFFEN
Artikel 1.3.1.
§1. Buiten de gevallen bij de wet toegestaan is het verboden om, zonder voorafgaandelijke schriftelijke vergunning van de burgemeester - zowel op de openbare weg, het openbaar domein, als op private plaatsen - ontploffende stoffen of feestvuurwerk te ontsteken, stoffen die rook ontwikkelen en die bovendien vallen onder het Ministerieel besluit van 3 februari 2000 (B.S. 19 februari 2000) te ontsteken, knalbussen of voetzoekers te doen ontploffen, buskruit af te steken of om automatische knalkanonnen of gelijkaardige apparaten te gebruiken.26
De burgemeester kan in de vergunning voorwaarden opleggen, waaronder het opruimen van de resten van de ontploffende stoffen of het feestvuurwerk.
§2. Wie de in §1. bedoelde vergunning bekomen heeft, moet de voorwaarden naleven waaronder deze vergunning werd verleend.
Artikel 1.3.2.
Het gebruik op een openbare plaats van speelgoedwapens en ontploffingstuigen in het algemeen, die personen hinderen, kunnen kwetsen of schade kunnen toebrengen, is verboden.
Artikel 1.3.3. Inbeslagname
Alle voorwerpen - zowel de springstof als de betrokken apparaten - waarmee de overtredingen van artikelen 1.3.1. of 1.3.2. worden begaan, kunnen administratief in beslag27 worden genomen en dit op kosten en risico van de overtreder. De bezitter of eigenaar kan om teruggave verzoeken op de eerstvolgende werkdag tijdens de kantooruren.
Artikel 1.3.4. Sancties
Inbreuken op de artikelen 1.3.1. of 1.3.2. worden gestraft met een gemeentelijke administratieve geldboete van maximum 350 Euro.
Artikel 1.3.5. Andere gemeentelijke administratieve sancties
In geval van niet naleven van de voorwaarden opgenomen in een vergunning zoals bedoeld in artikel 1.3.1. kan het college van burgemeester en schepenen de vergunning schorsen of intrekken conform artikel 119bis van de nieuwe gemeentewet.
In geval van overtreding van de artikel 1.3.1. welke plaatsvindt in een inrichting, kan het college van burgemeester en schepenen op basis van artikel 119bis van de nieuwe gemeentewet overgaan tot een tijdelijke of definitieve sluiting van de inrichting.
Artikel 1.3.6.
Artikelen 133, lid 2 en 135, §2 van de nieuwe gemeentewet blijven onverminderd van toepassing.
26 De tekst van dit artikel is vollediger dan de tekst van het oude artikel 553.1° van het strafwetboek zoals afgeschaft door artikel 4 van de wet van 17 juni 2004 (B.S. 23 juli 2004). Het koninklijk besluit van 23 september 1958 houdende het algemeen reglement betreffende het fabriceren, opslaan, onder zich houden, verkopen, vervoeren en gebruiken van springstoffen (B.S. 22 december1958) voorziet dat feestvuurwerk vrij mag verkocht worden aan personen boven de 16 jaar, weliswaar beperkt qua hoeveelheid. Voor ontploffend vuurwerk is steeds een voorafgaande vergunning van de burgemeester vereist. De vergunning kan de maatregelen bevatten om het ontsteken van vuurwerk op een veilige en gecontroleerde manier te laten verlopen. Stoffen die rook ontwikkelen (rookbommen) vallen krachtens het Ministerieel besluit van 3 februari 2000 (B.S. 19 februari 2000) tot vaststelling van de bijzondere veiligheidsvoorschriften inzake feestvuurwerk bestemd voor particulieren, onder “niet ontploffend vuurwerk”.
27 Voor de inbeslagname: zie voetnoot bij Afdeling I, Hoofdstuk II.
HOOFDSTUK IV GEBRUIK VAN ALCOHOLISCHE DRANKEN
Artikel 1.4.1.
§1. Het is verboden om tussen 22.00 uur en 07.00 uur alcoholhoudende dranken (gedistilleerde of gegiste dranken al dan niet in gemixte vorm) te gebruiken op de openbare weg of het openbaar domein, buiten de terrassen en andere toegelaten plaatsen speciaal bestemd voor dit doel. Het bezit van geopende recipiënten die alcoholhoudende dranken bevatten wordt gelijkgesteld met het gebruik bedoeld in onderhavig xxxxxxx00.
§2.
1°. Een uitzondering op artikel 1.4.1. §1. kan door de burgemeester toegestaan worden aan de organisatoren van activiteiten waarbij de inname van een afgebakende zone van de openbare weg of openbaar domein voorafgaand werd toegestaan door het college van burgemeester en schepenen. De uitzondering heeft enkel uitwerking binnen de toegestane afbakening van de openbare weg of openbaar domein.
De schriftelijke aanvraag tot uitzondering dient minstens één maand voorafgaand aan de activiteit, ingediend te worden door de organisator bij de burgemeester.
2°. De voorwaarden welke eventueel werden opgelegd door de burgemeester, dienen te worden nageleefd.
Artikel 1.4.2. Sancties
Inbreuken op artikelen 1.4.1.§1. of 1.4.1.§2.2°. worden bestraft met een gemeentelijke administratieve geldboete van maximum 350 Euro.
28 Het gebruik van alcoholhoudende dranken op de openbare weg of het openbaar domein bijvoorbeeld in de buurt van nachtwinkels vormt hoe langer hoe meer een belangrijk overlastprobleem.
De verkoop van alcohol aan minderjarigen wordt beteugeld door artikelen 6, §6 en 11 van de wet van 24 januari 1977 betreffende de bescherming van de gezondheid van de gebruikers (ondermeer gewijzigd door de wet van 10 december 2009 (B.S. 31 december 2009)). Voormeld artikel 6 voorziet dat het verboden is om alcohol te verkopen, te schenken of aan te bieden aan min-zestienjarigen. Dit artikel 6 voorziet tevens dat het verboden is om sterke drank (zoals bedoeld in artikel 16 van de wet van 7 januari 1998 betreffende de structuur en de accijnstarieven op alcohol
en alcoholhoudende dranken) te verkopen, te schenken of aan te bieden aan min-achttienjarigen.
HOOFDSTUK V UITWERPSELEN VAN DIEREN
Artikel 1.5.1. Honden
§1. De eigenaar en/of begeleider van een hond is verplicht te beletten dat openbare wegen en gebouwen en hun aanhorigheden, voetpaden, bermen tussen het voetpad en/of fietspad en de rijbaan, gemeentelijke parken, speelpleinen, speelweiden, sportterreinen, wandelstraten en andere voor het publiek toegankelijke plaatsen, alsmede fiets- en wandelwegen, bevuild worden door hun hond29.
§2. De begeleider van een hond is verplicht een zakje voor het verwijderen van de uitwerpselen van de hond in het bezit te hebben of een voorwerp dat hetzelfde doel heeft. Het zakje of voorwerp met hetzelfde doel dient op het eerste verzoek van de politie te worden getoond.
§3. Indien toch uitwerpselen terechtkomen op voornoemde plaatsen, is de eigenaar en/of de begeleider van de betrokken hond verplicht deze onmiddellijk te verwijderen.
Artikel 1.5.2.
Een persoon met een handicap of ziekte, die gebruik maakt van een assistentiehond30, valt niet onder toepassing van artikel 1.
Artikel 1.5.3. Paarden ingezet bij plechtigheden e.d.
Ingeval een paard wordt ingezet (voor het aanbrengen en afhalen van personen of het figureren) bij huwelijken en jubilea, begrafenissen, stoeten, feesten, plechtigheden e.d., is de eigenaar en/of begeleider/berijder van een paard verplicht:
• ofwel de nodige voorzieningen te treffen teneinde te beletten dat de openbare weg of het openbaar domein - al naargelang het geval - binnen een straal van 100m van de betrokken kerk, het betrokken gemeentehuis, e.d., bevuild worden door het paard;
• ofwel de eventuele uitwerpselen die binnen voormelde perimeter terechtkomen op de openbare weg of het openbaar domein, onmiddellijk te verwijderen.
Artikel 1.5.4.
Bij het niet naleven van artikelen 1.5.1.§3 of 1.5.3. zal ambtshalve tot de reiniging worden overgegaan en kunnen de kosten verhaald worden op de eigenaar en/of begeleider van het betrokken dier.
Artikel 1.5.5. Sancties
Inbreuken op de artikelen 1.5.1. of 1.5.3. worden bestraft met een gemeentelijke administratieve geldboete van maximum 350 Euro.
29 Conform artikel 7.3 van de wegcode is het verboden het verkeer te hinderen of onveilig te maken door voorwerpen, zwerfvuil of stoffen op de openbare weg te werpen, te plaatsen, achter te laten of te laten vallen, hetzij door er rook of stoom te verspreiden, hetzij door er enige belemmering aan te brengen.
30 Decreet van 20 maart 2009 (B.S. 08 mei 2009) houdende de toegankelijkheid van publieke plaatsen voor personen
met een assistentiehond.
HOOFDSTUK VI SLUIKSTORTEN EN SLUIKSTOKEN
Artikel 1.6.1.
Onverminderd de toepassing van andere wettelijke bepalingen is het verboden om het even welke afvalstof te sluikstorten of te sluikstoken.
Onder sluikstorten wordt verstaan: het achterlaten, opslaan of storten van om het even welke afvalstof31 op openbare en private wegen, plaatsen en terreinen op een wijze of op tijdstippen die niet overeenstemmen met de gemeentelijke politieverordening betreffende het beheer van huishoudelijke afvalstoffen en vergelijkbare afvalstoffen32 of andere toepasselijke regelgeving.
Onder sluikstoken wordt verstaan: het verbranden van om het even welke afvalstof in open lucht of binnenshuis in een open haard of kachel.
Afvalstoffen die louter voor overlast zorgen, hetzij door hun beperkte omvang, hetzij doordat zij slechts een beperkt gevaar opleveren voor de volksgezondheid of voor het milieu, vallen uitsluitend onder deze reglementering. 33
Artikel 1.6.2. Sanctie
Inbreuken op artikel 1.6.1. worden gestraft met een gemeentelijke administratieve geldboete die maximaal 175 of 350 euro bedraagt, naargelang de overtreder minderjarig of meerderjarig is.
Artikel 1.6.3.
§1. Ingeval van een inbreuk op artikel 1.6.1., wordt de overtreder - en indien geen overtreder kan aangeduid worden, de eigenaar van het perceel waarop de afvalstof werd achtergelaten - per aangetekend schrijven in gebreke gesteld de afvalstof op te ruimen binnen een termijn van maximum 7 kalenderdagen te rekenen vanaf de dag na de dag van aangetekende zending (poststempel).
Indien geen (tijdig) gevolg wordt gegeven aan voormelde ingebrekestelling, is de burgemeester gemachtigd ambtshalve de opruiming te laten uitvoeren en op kosten en risico van de overtreder.
§ 2. Ingeval de concrete omstandigheden dit noodzaken, is de burgemeester gemachtigd onmiddellijk - zonder voorafgaandelijke ingebrekestelling - ambtshalve de opruiming te laten uitvoeren en op kosten en risico van de overtreder.
§ 3. Naar aanleiding van een ambtshalve opruiming, kan de burgemeester gemeentelijke ambtenaren de opdracht geven het afval grondig te onderzoeken teneinde de identiteit van de overtreder te achterhalen.
Artikel 1.6.4.
Artikelen 133, lid 2 en 135, §2 van de nieuwe gemeentewet blijven onverminderd van toepassing.
31 Een afvalvalstof betreft elke stof of elk voorwerp waarvan de houder zich ontdoet, voornemens is zicht te ontdoen of zich moet ontdoen (artikel 2 decreet van 2 juli 1981 betreffende de voorkoming en het beheer van afvalstoffen; Richtlijn 2006/12/EG van 5 april 2006, PB. L. 2006, nr.114).
32 O.a. de politieverordening betreffende het beheer van huishoudelijke afvalstoffen en vergelijkbare bedrijfsafvalstoffen, goedgekeurd door de gemeenteraad van Rijkevorsel op 28 februari 2006 en haar latere wijzigingen.
33 Alle huisvuil valt onder het afvalstoffendecreet en wordt dus in beginsel gestraft als een wanbedrijf. Dit lijkt niet opportuun te zijn voor de lichtere overtredingen die louter en alleen voor overlast zorgen maar geen gevaar opleveren voor de volksgezondheid noch voor het milieu, zoals het achterlaten van uitwerpselen van huisdieren, het achterlaten van drank- en etensresten alsook hun verpakking, het wegwerpen van sigarettenpeuken en kauwgom, het achterlaten van klein bedrijfsafval…. Krachtens artikel 56 van het decreet van 2 juli 1981 betreffende de voorkoming en het beheer van afvalstoffen juncto artikelen 16.6.2, §2 en 16.6.3, §2 van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid, kunnen de gemeenten voor kleine vormen van openbare overlast, gemeentelijke
sancties bepalen overeenkomstig artikel 119bis van de nieuwe gemeentewet.
HOOFDSTUK VII DIVERSE VORMEN VAN OVERLAST
Artikel 1.7.1. Feitelijkheden en lichte gewelddaden
Daders van feitelijkheden of lichte gewelddaden, mits zij niemand gewond of geslagen hebben en mits de feitelijkheden niet tot de klasse van de beledigingen behoren worden gestraft met een gemeentelijke administratieve geldboete. Deze bepaling geldt in het bijzonder voor zij die opzettelijk, doch zonder het oogmerk om te beledigen, enig voorwerp op iemand werpen dat hem kan hinderen of bevuilen34.
Het betreft een gemengde inbreuk (zie artikel 563.3° van het strafwetboek).
Artikel 1.7.2. Voorwerp op iemand werpen
Zij die op onvoorzichtige wijze enig voorwerp op iemand werpen, dat hem kan hinderen of bevuilen, worden gestraft met een gemeentelijke administratieve geldboete35.
Artikel 1.7.3. Spuwen en beledigen
§1. Zij die spuwen tegen een persoon of spuwen in de richting van iemand die drager is van het openbaar gezag of van de openbare macht of die met een openbare hoedanigheid is bekleed, worden bestraft met een gemeentelijke administratieve geldboete.
§2. 1°. Zij die door daden, hetzij door geschriften, prenten of zinnebeelden iemand beledigen in een van de volgende omstandigheden, worden bestraft met een gemeentelijke administratieve geldboete:
• hetzij in openbare bijeenkomsten of plaatsen;
• hetzij in tegenwoordigheid van verschillende personen, in een plaats die niet openbaar is, maar toegankelijk voor een aantal personen die het recht hebben er te vergaderen of ze te bezoeken;
• hetzij om het even welke plaats, in tegenwoordigheid van de beledigde en voor getuigen;
• hetzij door geschriften, al dan niet gedrukt, door prenten of zinnebeelden, die aangeplakt, verspreid of verkocht, te koop geboden of openlijk tentoon gesteld worden;
• hetzij tenslotte door geschriften, die niet openbaar gemaakt, maar aan verscheidene personen toegestuurd of meegedeeld worden.
2°. Zij die, in één van de hiervoor opgesomde omstandigheden, iemand die drager is van het openbaar gezag of van de openbare macht of met die met een openbare hoedanigheid is bekleed, door woorden beledigen in zijn hoedanigheid of wegens zijn bediening worden bestraft met een gemeentelijke administratieve geldboete.
Het betreft een gemengde inbreuk (zie artikel 448 van het strafwetboek).
Artikel 1.7.4. Opzettelijk verwonden of slagen
Zij die opzettelijk verwondingen of slagen toebrengen, worden bestraft met een gemeentelijke administratieve geldboete.
Het betreft een gemengde inbreuk (zie artikel 398 van het strafwetboek).
Artikel 1.7.5. Bestuurlijke aanhouding en vervoer naar huis
Zij die bestuurlijk aangehouden en opgesloten36 worden, op grond van artikel 31 van de wet van 5 augustus 1992 op het politieambt of op grond van artikel 9ter van de drugswet van 24 februari 1921, worden gesanctioneerd met een gemeentelijke administratieve geldboete37.
Zij die feitelijke gedragingen stellen in de zin van artikel 31, 2°, 3° en 4° van de wet op het politieambt van 5 augustus 1992 of in de zin van artikel 9ter van de drugswet van 24 februari
34 Dit is dezelfde tekst als het vroegere artikel 563.3° van het strafwetboek zoals opgeheven door artikel 4 van de wet van 17 juni 2004 (BS 23 juli 2004) met betrekking tot de gemeentelijke administratieve sancties en terug ingevoerd bij artikel 22 van de wet van 20 juli 2005 houdende diverse bepalingen (BS 29/07/2005). Het betreft dus een gemengde inbreuk zoals bedoeld in artikel 119 bis § 2 van de nieuwe gemeentewet en terug ingevoerd bij artikel 22 van de wet van 20 juli 2005 houdende diverse bepalingen (BS 29/07/2005).
35 Dit is dezelfde tekst als het vroegere artikel 552.5° van het strafwetboek zoals opgeheven door artikel 4 van de wet van 17 juni 2004 (BS 23 juli 2004) met betrekking tot de gemeentelijke administratieve sancties.
36 De opsluiting kan gebeuren in een politiecel, maar ook in een celwagen, een aangepaste ruimte in een ziekenhuis of een ander geschikt lokaal. Voorwaarde is wel dat de persoon bestuurlijk opgesloten wordt en ingeschreven in het register aangehouden personen zoals bedoeld in artikel 33 van de wet van 5 augustus 1992 op het politieambt.
37 Artikel 90 van de wet op de geïntegreerde politie voorziet dat de politieraad een reglement kan vaststellen betreffende de inning van een vergoeding voor opdrachten van bestuurlijke politie. Hiervan is nog geen koninklijk besluit tot uitvoering en dus kan dit nog niet toegepast worden. Anderzijds voorziet bv. de besluitwet van 14 november 1939 betreffende de beteugeling van de dronkenschap in artikel 1 § 1 ook in een strafrechtelijke boete naast de bestuurlijke opsluiting (artikel 1 § 2).
Het plaatsen van een geldboete bovenop een bestuurlijke maatregel is dus ook in deze hogere wetgeving voorzien.
1921 met als gevolg dat de politie beslist om de persoon te begeleiden naar huis worden gesanctioneerd met een gemeentelijke administratieve boete.38
Artikel 1.7.6. Verbranden van stoffen
Onverminderd de bepalingen van Xxxxxx, het bosdecreet en van het artikel 89.8° van het veldwetboek, is het verboden hetzij in open lucht hetzij in een kachel of andere verbrandingsinrichting, onbewerkte plantaardige stoffen te verbranden die een sterk prikkelende geur verspreiden39.
Artikel 1.7.7. Inbreuken op huishoudelijk reglement van (delen van) het openbaar domein of private plaatsen toegankelijk voor het publiek
Bezoekers van (delen van) het openbaar domein of private plaatsen of inrichtingen, toegankelijk voor het publiek, dienen zich te gedragen naar de voorschriften van het huishoudelijk reglement van de gemeente, de uitbater of organisator, voor zover dit aan alle toegangen op een duidelijk zichtbare manier uitgehangen wordt en voor zover de inhoud ervan niet in strijd is met de geldende wetgeving. Onverminderd de burgerrechtelijke maatregelen tegen de bezoeker die deze voorschriften niet naleeft en onverminderd andere maatregelen van bestuurlijke politie, worden overtredingen tegen dit huishoudelijk reglement, die van aard zijn om de openbare orde te verstoren, bestraft met een gemeentelijke administratieve geldboete40.
Artikel 1.7.8. Inbreuken op toegangs- of plaatsverbod - aanwezigheidsverplichting
Het niet naleven van een toegangs- of plaatsverbod tot publiek toegankelijke plaatsen of een deel van het openbaar domein, opgelegd door hetzij een bevoegde gerechtelijke overheid, hetzij door een uitbater op basis van een huishoudelijk reglement, wordt gesanctioneerd met een gemeentelijke administratieve geldboete. Dit toegangs- of plaatsverbod moet blijken uit een schriftelijk document opgesteld door de bevoegde overheid of uitbater zoals hierboven
38 Artikel 31, 2° van de wet op het politieambt van 5 augustus 1992 betreft : daadwerkelijk openbare rust verstoren, Artikel 31, 3°: voorbereidingen treffen om een misdrijf te plegen dat de openbare rust of de openbare veiligheid ernstig in gevaar brengt, Artikel 9ter van de drugswet van 24 februari 1921 : op een voor het publiek toegankelijke plaats, kennelijk onder invloed van verdovende of psychotrope stoffen worden aangetroffen, en zijn aanwezigheid, kan , hetzij voor een ander hetzij voor zichzelf, wanorde, schandaal of gevaar xxxxxxxxxxx
00 Xxxxxxxxx artikel 6.11.1. Vlarem II. Met behoud van de toepassing van het Veldwetboek, het Bosdecreet van 13 juni 1990 en
het decreet Natuurbehoud van 21 oktober 1997, is de verbranding in open lucht van welke stoffen ook verboden, behalve als het gaat om:
1° | het maken van vuur in open lucht in bos- en natuurgebieden, als beheermaatregel wanneer afvoer of verwerking ter plaatse van het biomassa-afval niet mogelijk is. Die activiteit mag pas plaatsvinden als de gemeentelijke overheid schriftelijke toestemming heeft gegeven of als die activiteit als beheermaatregel is opgenomen in een goedgekeurd beheerplan of vergund door het Agentschap voor Natuur en Bos zoals voorzien in het Bosdecreet en het decreet Natuurbehoud; |
2° | de verbranding in open lucht van plantaardige afvalstoffen die afkomstig zijn van eigen bedrijfslandbouwkundige werkzaamheden, als afvoer of verwerking ter plaatse van het biomassa-afval niet mogelijk is; |
3° | de verbranding in open lucht van plantaardige afvalstoffen die afkomstig zijn van het onderhoud van landschapselementen, als afvoer of verwerking ter plaatse van het biomassa-afval niet mogelijk is; |
4° | de verbranding in open lucht van plantaardige afvalstoffen als dat vanuit fytosanitair oogpunt noodzakelijk is; |
5° | het verbranden van droog onbehandeld hout bij het maken van een kampvuur; |
6° | het verbranden van droog onbehandeld hout of een vaste fossiele brandstof in een sfeerverwarmer; |
7° | het verbranden van dierlijk afval, in overeenstemming met de bepalingen, vermeld in artikel 6 van het besluit van de Vlaamse Regering van 21 juni 2013 betreffende dierlijke bijproducten en afgewerkte producten. Die activiteit mag pas plaatsvinden met schriftelijke toestemming van de toezichthouder; |
8° | het verbranden van droog brandbaar materiaal, met uitzondering van afvalstoffen, droog onbehandeld hout en onversierde kerstbomen in het kader van folkloristische evenementen. Die activiteit mag pas plaatsvinden als de gemeentelijke overheid schriftelijke toestemming heeft gegeven en de activiteit op een afstand van meer dan 100 meter van bewoning plaatsvindt; |
9° | de verbranding in open lucht, met uitzondering van afvalstoffen, in het kader van blusoefeningen, uitgevoerd door de brandweer van een gemeente, regio of bedrijf of door de civiele bescherming. |
Krachtens het veldwetboek mag dit niet dichter dan op 100m van huizen, bossen en dergelijke. Regelmatig komen er evenwel oproepen van overlast van verbranding van stoffen die een prikkelende geur verspreiden. Dit wordt dikwijls verbrand in kachels van woningen, bijgebouwen en dergelijke en zorgen voor overlast voor de omwonenden. De omzendbrief OOP 30bis (punt II.1.1) adviseert om dit op te nemen in de gemeentelijke politieverordening. De vaststellingen van de politieambtenaren zullen bepalend zijn om de prikkelende geur vast te stellen.
40 Overlastproblemen op gemeentelijke of private speelpleintjes, parken, sport- en recreatiedomeinen maar ook in bepaalde horeca-inrichtingen nemen alsmaar toe. Er is duidelijk behoefte aan een sanctie om dit te beteugelen. M.b.t. private plaatsen en inrichtingen gelden primair de burgerrechtelijke sancties wanneer het intern huishoudelijk reglement wordt overtreden. Dit is een zaak tussen de uitbater en de bezoeker waar de politie niet in tussen komt. Wanneer bepaalde gedragingen bovendien van aard zijn dat ze de openbare orde verstoren, moet er evenwel door de politie krachtdadig worden opgetreden. Deze bepaling ontslaat de organisator of uitbater evenwel niet van zijn verplichtingen om zelf primair de nodige maatregelen te nemen zoals o.m. een
eigen interne bewakingsdienst indien dit nodig mocht zijn.
bedoeld. Dit schriftelijke document moet op een behoorlijke wijze kenbaar gemaakt zijn aan betrokkene.
De aanwezigheid binnen het territorium en binnen de uren zoals bepaald in het toegangs- of plaatsverbod, wordt sowieso beschouwd als een ordeverstoring zoals bedoeld in artikel 31.3° van de wet op het politieambt van 5 augustus 1992.
Het niet naleven van een aanwezigheidsverplichting, opgelegd door een bevoegde gerechtelijke overheid, wordt eveneens gesanctioneerd met een gemeentelijke administratieve geldboete.
Artikel 1.7.9. Bedelen
Het is verboden al dan niet in het gezelschap van kinderen te bedelen of door het vertonen van lichaamsgebreken, verwondingen of verminkingen de liefdadigheid van de voorbijgangers of de aanwezigen op te wekken.
Het is eveneens verboden aan de deuren te bellen of te kloppen met het doel een aalmoes te bekomen41.
Artikel 1.7.10. Bedekken aangezicht
Zonder schriftelijke en voorafgaande toestemming van de burgemeester, is het verboden om zich in publiek toegankelijke plaatsen te begeven met het gezicht geheel of gedeeltelijk bedekt of verborgen, zodat zij niet herkenbaar zijn.
Het betreft een gemengde inbreuk (zie artikel 563 bis van het strafwetboek).
Dit verbod geldt niet voor driekoningen, carnaval, Sinterklaas, Kerstman en andere louter folkloristische, artistieke of commerciële gebeurtenissen.
Artikel 1.7.11. Waarzeggen
Het is verboden om op het openbaar domein of ambulant diensten aan te bieden van waarzeggen, van voorspellen of van het uitleggen van dromen. De werktuigen, de gereedschappen en de kledij die dienen of bestemd zijn voor het uitoefenen ervan worden in beslag genomen42.
In dat geval worden ze, op diens verzoek, teruggegeven aan de bezitter of eigenaar de eerstvolgende werkdag tijdens de kantooruren.
Artikel 1.7.12. Nalaten 's nachts begeleiden van kinderen onder 12 jaar
Ouders van kinderen, of meerderjarigen die het hoederecht hebben of aan wie de begeleiding werd toevertrouwd, die na 22.00 uur en vóór 06.00 uur nalaten om hun kinderen onder de 12 jaar te begeleiden op het openbaar domein, worden bestraft met een gemeentelijke administratieve geldboete43.
Artikel 1.7.13. Niet naleven bevelen of richtlijnen politieambtenaar
Behoudens in geval van gerechtvaardigde reden, wordt hij die de bevelen of richtlijnen van een politieambtenaar, gegeven in het kader van het herstel van de openbare rust, veiligheid, gezondheid, zindelijkheid of overlast, niet naleeft, bestraf met een gemeentelijke administratieve geldboete.
Artikel 1.7.14. Misbruik oproepen politie- en/of hulpdiensten
Onverminderd artikel 145, § 3 van de wet van 13 juni 2005 betreffende de elektronische communicatie, wordt ieder bedrieglijk gebruik van een praatpaal of signalisatietoestel dat bestemd is om de veiligheid van de gebruikers te vrijwaren, of iedere opzettelijk nodeloze oproep naar politie- en/of hulpdiensten op welke wijze of met welk communicatie middel ook, gestraft met een administratieve geldboete44.
41 Het lijkt niet opportuun om op deze overtreding een geldboete te zetten. Anderzijds laat deze bepaling wel toe om bv. de overtreding te doen ophouden. De exploitatie van de bedelarij is inmiddels strafbaar gesteld in artikel 433ter van het strafwetboek ingevoerd bij de wet van 10 augustus 2005 (BS 2/9/2005).
42 Dit is dezelfde tekst als het vroegere artikel 563.1° van het strafwetboek zoals opgeheven door artikel 4 van de wet van 17 juni 2004 (BS 23/07/2004) met betrekking tot de gemeentelijke administratieve sancties. Het toepassingsgebied wordt evenwel beperkt tot het openbaar domein of het ambulant huis aan huis aanbieden van deze diensten , omdat enkel dit voor overlast zorgt.
43 Dit artikel heeft tot doel de ouders van rondhangende jongeren, onder een bepaalde leeftijd, te verplichten hun verantwoordelijkheden te nemen.
44 Xxxxxxx van een hulpoproep dienen politie- of hulpdiensten ter plaatse te gaan. Dit is een wettelijke opdracht. Misbruiken terzake kunnen evenwel op basis van dit artikel gesanctioneerd worden. Dit artikel heeft duidelijk niet tot doel om de meldingsbereidheid van de bevolking af te remmen. Het doel is enkel om klaarblijkelijke misbruiken te
sanctioneren.
Artikel 1.7.15. Confetti en dergelijke
Behoudens een toelating van de burgemeester, is het tijdens carnavalsoptochten en andere openbare manifestaties verboden confetti, slingers en dergelijke voorwerpen bestaande uit papier te werpen of te bezitten op de openbare weg, op het openbaar domein of in openbare gebouwen.
Het is tijdens carnavalsoptochten en andere openbare manifestaties verboden spuitbussen met kleur- en scheerschuim, spuitbussen met kleurhaarlak, schoensmeer, varkensstiften of enig ander voorwerp dat kwetsuren of schade kan veroorzaken aan personen of goederen, te bezitten of te gebruiken op de openbare weg, op het openbaar domein of in openbare gebouwen.
Artikel 1.7.16. Lachgas
§1. Het is verboden om schadelijke middelen zoals lachgas te verhandelen, te gebruiken of te bezitten indien de handel het gebruik of het bezit gericht is op het oneigenlijk gebruik van het middel met als doel het bekomen van een roeseffect
§2. Naast de sancties opgenomen in dit reglement, kan de politie bij inbreuken op §1 van dit artikel de schadelijke middelen in beslag nemen.
§3. Het is verboden lachgas in ballonnen, ampullen, patronen, cilinders of andere verpakkingen te verhandelen in nachtwinkels, horecazaken en gelijkaardige zaken.
§4. Bij exploitanten van nachtwinkels, horecazaken of gelijkaardige zaken zal bij aantreffen de voorraad lachgas en ballonnen bestuurlijk in beslag genomen worden met het oog op de vernietiging ervan.
Artikel 1.7.17. Sancties
Inbreuken op de artikelen van dit hoofdstuk worden bestraft met een gemeentelijke administratieve geldboete van maximum 350 Euro.
HOOFDSTUK VIII PLAATSVERBOD
Artikel 1.8.1 Plaatsverbod
In geval van de vaststelling van een nieuwe inbreuk binnen de vier maanden na datum van een vorige inbreuk op de artikelen van Hoofdstukken I (Beschadigen en verplaatsen van andermans eigendom), III (Gebruik van alcoholische dranken) of V (Diverse vormen van overlast) van afdeling I, kan de burgemeester bovendien bij gemotiveerd besluit, een plaatsverbod opleggen van één maand, tweemaal hernieuwbaar, conform artikel 134sexies NGW.
Het plaatsverbod kan beperkt blijven tot bepaalde uren van de dag of bepaalde dagen van de week. Eventuele uitzonderingen kunnen eveneens in het plaatsverbod opgenomen worden. Dit plaatsverbod is een preventieve maatregel om ordeverstoring naar de toekomst te voorkomen.
Indien betrokkene van de mogelijkheid gebruik wenst te maken om vooraf gehoord te worden in zijn middelen van verdediging, wordt hij gehoord door de burgemeester of de persoon die hiertoe werd gemachtigd door de burgemeester45.
Het plaatsverbod kan slechts opgelegd worden hetzij bij aangetekend schrijven, hetzij door overhandiging tegen ontvangstbewijs, hetzij bij deurwaardersexploot.
De aanwezigheid binnen het territorium en binnen de uren zoals bepaald in het plaatsverbod, wordt sowieso beschouwd als een ordeverstoring zoals bedoeld in artikel 31.3° van de wet op het politieambt.
Het negeren van het plaatsverbod wordt gestraft met een gemeentelijke administratieve geldboete die maximaal 175 of 350 euro bedraagt, naargelang de overtreder minderjarig of meerderjarig is.
Artikel 1.8.2 Plaatsverbod strafrechtelijke inbreuk
Onverminderd de bevoegdheden van de gerechtelijke overheden, kan de burgemeester bij gemotiveerd besluit binnen een termijn van 3 maanden na de feiten, een plaatsverbod opleggen van één maand, tweemaal hernieuwbaar, conform artikel 134sexies NGW, aan een persoon die geverbaliseerd werd voor een misdaad of een wanbedrijf46 dat de openbare orde ernstig in gevaar heeft gebracht.
Het plaatsverbod kan beperkt blijven tot bepaalde uren van de dag of bepaalde dagen van de week. Eventuele uitzonderingen kunnen eveneens in het plaatsverbod opgenomen worden. Dit plaatsverbod is een preventieve maatregel om ordeverstoring naar de toekomst te voorkomen.
Indien betrokkene van de mogelijkheid gebruik wenst te maken om vooraf gehoord te worden in zijn middelen van verdediging, wordt hij gehoord door de burgemeester of de persoon die hiertoe werd gemachtigd door de burgemeester.
Het plaatsverbod kan slechts opgelegd worden hetzij bij aangetekend schrijven, hetzij door overhandiging tegen ontvangstbewijs, hetzij bij deurwaardersexploot.
De aanwezigheid binnen het territorium en binnen de uren zoals bepaald in het plaatsverbod, wordt sowieso beschouwd als een ordeverstoring zoals bedoeld in artikel 31.3° van de wet op het politieambt.
Het negeren van het plaatsverbod wordt gestraft met een gemeentelijke administratieve geldboete die maximaal 175 of 350 euro bedraagt, naargelang de overtreder minderjarig of meerderjarig is.
45 De hoorplicht moet niet ten overstaan van de beslissingnemende overheid zelf worden uitgeoefend; het volstaat dat de beslissingnemende overheid weet welk standpunt de betrokkene inneemt (Arrest RvSt nr. 86.128 van 21/3/2000).
46 Art.134sexies NGW voorziet dat de burgemeester een plaatsverbod kan opleggen ingeval van “verstoring van de openbare orde”. Dit is zeer ruim geformuleerd. De gemeenteraad acht het opportuun om dit te beperken tot misdaden of wanbedrijven die de openbare orde verstoord hebben. Hierbij worden overtredingen uitgesloten (behoudens in geval van herhaling, zie artikel 35 van dit hoofdstuk) alsook gedragingen die geen misdrijf uitmaken maar wel de openbare orde verstoren. M.a.w. de gemeenteraad wil zich bewust beperken tot de zwaarste feiten met name tot misdaden en wanbedrijven die de openbare orde verstoren. Bovendien moet de beslissing genomen worden binnen een redelijke
termijn.
HOOFDSTUK IX VERGUNNINGSPLICHTIGE INRICHTINGEN
Deel 1 Drankgelegenheden
Artikel 1.9.1
Drankgelegenheden mogen enkel geopend zijn vanaf 08.00 uur ‘s morgens tot 01.00 uur ’s nachts, behoudens de nacht van vrijdag op zaterdag en de nacht van zaterdag op zondag. De nacht van vrijdag op zaterdag en de nacht van zaterdag op zondag mogen drankgelegenheden geopend zijn van 08.00 uur tot 02.00 uur ’s nachts.
Artikel 1.9.2 Toelating
Indien een drankgelegenheid langer geopend wil zijn, dan vermeld in artikel 1.9.1, moet een schriftelijke toelating worden gevraagd aan het college van burgemeester en schepen. Aanvragen daartoe moeten minimaal 2 weken vooraf schriftelijk aan het college van burgemeester en schepenen worden overgemaakt.
Deze toelating moet getoond worden op elk verzoek van de met controle belaste ambtenaren.
Wanneer de drankgelegenheid wordt overgenomen door een nieuwe uitbater, moet een nieuwe toelating worden aangevraagd.
Artikel 1.9.3 Sancties
Inbreuken op artikel 1.9.1 worden bestraft met een gemeentelijke administratieve geldboete van maximum 350 euro.
Xxxxxxx van het niet naleven van de voorwaarden opgenomen in de toelating zoals bedoeld in artikel 1.9.2 kan het college van burgemeester en schepenen, na een voorafgaande waarschuwing, de vergunning schorsen of intrekken conform artikel 119bis van de nieuwe gemeentewet.
Artikel 1.9.4
Ingeval van herhaaldelijke overtreding van artikel 1.9.1 of 1.9.2 kan het college van burgemeester en schepenen bovendien, na een voorafgaande waarschuwing, op basis van artikel 119bis van de nieuwe gemeentewet overgaan tot een tijdelijke of definitieve sluiting van de inrichting.
Deel 2 Motorclubs
Artikel 1.9.5. Begrippenkader
1.9.5.1. Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt onder volgende begrippen verstaan:
1. Motorclub: een hiërarchisch gestructureerde groep van twee of meer personen gekenmerkt door een gemeenschappelijke ideologie of groepscultuur die naar de buitenwereld wordt veruitwendigd door het gebruik van gemeenschappelijke kenmerken, zoals symbolen, clubemblemen, colors, tatoeages, materialen, voertuigen, kledij, foto’s en ongeacht het effectieve bezit of gebruik van een motor;
2. Clubhuis: een ruimte of locatie waar een bijeenkomst van een motorclub plaatsvindt.
3. Exploitant: de natuurlijke persoon of personen, de feitelijke vereniging of de rechtspersoon, al dan niet eigenaar, die een clubhuis, in feite of in rechte faciliteert of uitbaat.
4. Organisator: de natuurlijke persoon of personen, de feitelijke vereniging, of de rechtspersoon, die een bijeenkomst van een motorclub in feite of in rechte organiseert.
5. Deelnemer: de natuurlijke persoon die aanwezig is op een bijeenkomst van een motorclub.
Artikel 1.9.6. Toepassingsgebied
1.9.6.1. Het is verboden om op het grondgebied van de gemeente zonder vergunning een clubhuis te vestigen of bijeenkomsten van clubhuizen voor motorclubs te faciliteren .
Artikel 1.9.7. Aanvraagprocedure
1.9.7.1. De aanvraag
§1. Voor het verkrijgen van een clubhuisvergunning dient de exploitant een digitale aanvraag in bij de burgemeester, aan de hand van een daartoe voorzien aanvraagformulier.
De aanvraag bestaat minstens uit:
o een volledig ingevuld en ondertekend aanvraagformulier;
o een uittreksel strafregister volgens artikel 596, tweede lid van het Wetboek van Strafvordering (vroeger: model 2) van de exploitant en de organisator en van de organen en/of vertegenwoordigers van de rechtspersoon;
o een uittreksel van alle gegevens uit het UBO-register van de rechtspersoon exploitant en organisator.
§2. De burgemeester kan bepalen dat nader te bepalen documenten overhandigd moeten worden.
§3. De aanvraag is onvolledig wanneer de documenten vermeld in het aanvraagformulier ontbreken. De aanvrager beschikt over een termijn van 30 kalenderdagen na mededeling van dit feit, om de ontbrekende documenten in te dienen.
1.9.7.2. De ontvankelijkheidsvoorwaarden
§1. De aanvraag van een clubhuisvergunning is slechts ontvankelijk wanneer voldaan is aan volgende voorwaarden:
1°. De aanvraag moet volledig zijn.
2°. De vestigingsplaats van een clubhuis dient te voldoen aan een afstandsregeling als volgt:
Er mag op de vestigingsplaats, waarvoor een vergunning wordt gevraagd, binnen een straal van 7 kilometer, te meten vanaf de toegangsdeur, geen andere motorclub gevestigd zijn.
§2. Een nieuwe aanvraag van dezelfde exploitant of dezelfde organisator, voor dezelfde plaats én voor dezelfde bestemming, volgend op een onontvankelijke of geweigerde aanvraag, kan ten vroegste zes maanden na de datum vermeld in de weigerings- of onontvankelijkheidsbeslissing worden ingediend, op straffe van onontvankelijkheid.
Deze nieuwe aanvraag dient vergezeld te zijn van de bevestiging ondertekend door de exploitant en de organisator, dat alle voorwaarden vermeld in dit reglement vervuld zijn.
1.9.7.3. Procedure ten gronde
§1. Na de datum van de melding van een ontvankelijke aanvraag, volgen controles van de voorwaarden zoals vermeld in artikel 4 van dit reglement.
§2. Bij negatieve controles wordt een hoorzitting georganiseerd die aanleiding kan geven tot een regularisatietermijn.
§3. Binnen een termijn van 90 kalenderdagen, na de melding van een ontvankelijke aanvraag, wordt een beslissing genomen. Indien gerechtvaardigd door de complexiteit van het dossier, mag deze termijn éénmaal met maximaal dezelfde duur worden verlengd.
§4. Om dwingende redenen van algemeen belang, met name de openbare orde en veiligheid, bescherming van consumenten, eerlijkheid van handelstransacties, fraudebestrijding, bescherming van het milieu en stedelijk milieu, wordt bij het uitblijven van een beslissing binnen de vastgestelde of verlengde termijn, de vergunning geacht te zijn geweigerd.
Artikel 1.9.8. Voorwaarden
1.9.8.1. De organisatie of de exploitatie van een clubhuis of de deelname aan een bijeenkomst van een motorclub is verboden, tenzij aan de hiernavolgende voorwaarden is voldaan.
1.9.8.1.1. Met betrekking tot de inrichting
1° Het clubhuis voldoet aan de geldende regelgeving met betrekking tot stedenbouw, milieu en omgeving. 2°. Het clubhuis voldoet aan de brandveiligheidsvereisten zoals omschreven in het brandpreventieverslag van de hulpverleningszone Taxandria of van een door de burgemeester aangestelde toezichter.
Deze voorwaarden worden gecontroleerd door de gemeente en de politie. De gemeente en politie kunnen hiervoor bijkomende inlichtingen inwinnen bij andere diensten.
De politie stelt de burgemeester in kennis van de resultaten van deze controle.
1.9.8.1.2. Voorwaarden ten aanzien van de persoon
Er wordt een politioneel en/of administratief onderzoek gevoerd naar vaststellingen en/of veroordelingen, al dan niet met uitstel, opschorting, eenvoudige schuldverklaring voor inbreuken op feiten zoals omschreven in:
a) het Strafwetboek, met uitzondering van de overtredingen in Titel X;
b) de Drugswet47;
c) de Wapenwet48;
47 De wet van 24 februari 1921 betreffende het verhandelen van gifstoffen, slaapmiddelen en verdovende middelen, psychotrope stoffen, ontsmettingsstoffen en antiseptica en van de stoffen die kunnen gebruikt worden voor de illegale vervaardiging van verdovende middelen en psychotrope stoffen, BS 6 maart 1921.
48 De wet van 8 juni 2006 houdende regeling van economische en individuele activiteiten met wapens, BS 9 juni 2006.
d) de Wet Private Militie49;
e) de Vreemdelingenwet50;
f) de fiscale en sociale wetgeving;
g) de camerawetgeving;
h) vestigingsvoorwaarden;
i) de wet op racisme of xenofobie ingegeven daden;
j) voorwaarden verbonden aan de exploitatie van een inrichting of clubhuis.51
De hiernavolgende personen moeten aan een gunstig onderzoek voldoen:
• de organisator;
• de deelnemer;
• de exploitant;
• de organen en/of de vertegenwoordigers van de exploitant of de organisator;
• andere personen die in welke hoedanigheid ook deelnemen aan een motorclub of de exploitatie van een clubhuis.
Als in dit onderzoek wordt vastgesteld dat er verschillende vaststellingen en/of veroordelingen zijn, kan het onderzoek als ongunstig worden beschouwd.
Deze voorwaarden worden gecontroleerd door de gemeente en de politie. Hiervoor kunnen bijkomende inlichtingen bij andere diensten worden ingewonnen.
Artikel 1.9.9. Modaliteiten
1.9.9.1.
§1. Voor elke bijeenkomst van een motorclub dient de organisator, bij gebreke hieraan de exploitant, een deelnemerslijst op te maken met vermelding van naam, voornaam, roepnaam of alias, geboortedatum, rijksregisternummer, woonplaats en kentekenplaat van het voertuig.
§2. Op eerste verzoek van de lokale politie of de gemeente dient de organisator, bij gebreke hieraan de exploitant, de volledige en actuele deelnemerslijsten van de bijeenkomsten van de motorclub gedurende de laatste zes maanden te overhandigen.
1.9.9.2.
§1. Het clubhuis moet tijdens een bijeenkomst onmiddellijk zowel van binnen als van buiten zonder tussenkomst van een derde toegankelijk zijn met het oog op de toegang van controle- en hulpverleningsdiensten.
§2. Het is verboden om ramen van een clubhuis tijdens de bijeenkomsten van de motorclub op enige wijze ondoorzichtig te maken (bijvoorbeeld: door er voorwerpen te plaatsen, de ramen met folie te bekleden, de gordijnen of de (rol)luiken te sluiten).
§3. Iedere aanwezige in het clubhuis dient ten allen tijde toegang te verlenen aan controle- en hulpverleningsdiensten.
1.9.9.3. Het is verboden een bijeenkomst van een motorclub die niet voldoet aan de bepalingen van dit reglement te faciliteren.
Artikel 1.9.10. Administratieve sancties 1.9.10.1.
§1. Elke overtreding van dit politiereglement wordt bestraft met:
49 De wet van 29 juli 1934 waarbij de private milities verboden worden, BS 6-7 augustus 1934.
50 De wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, BS 31 december 1980.
51 Met name Persoonsgebonden beroepsuitoefeningsvoorwaarden (o.m. leeftijd, verblijfskaart, beroepskaart, leurkaart, arbeidskaart); administratieve verplichtingen t.a.v. de Kruispuntbank van Ondernemingen; sociaal- en arbeidsrechtelijke verplichtingen van de personen die op enigerlei wijze deelnemen aan de exploitatie (o.m. aangifte en bijdrageplicht sociale zekerheid); Persoonsgebonden beroepsuitoefeningsvoorwaarden (o.m. leeftijd, verblijfskaart, beroepskaart, leurkaart, arbeidskaart); boekhoudkundige en fiscale verplichtingen; vennootschapsrechtelijke verplichtingen; de verplichtingen met betrekking tot verenigingen; vergunningen, erkenningen en toelatingen met betrekking tot de beroepsuitoefening; de regelgeving met betrekking tot de openingsuren; het rookverbod; de milieureglementering; de regelgeving met betrekking tot edele metalen; de regelgeving betreffende de economische regulering en de prijzen; de regelgeving tot voorkoming van witwassen van geld en financiering van terrorisme; de regelgeving met betrekking tot in-, uit- en doorvoer van goederen; het wetboek economisch recht.
• een administratieve geldboete tot maximaal 175,00 of 350,00 euro, naargelang het een minderjarige dan wel een meerderjarige overtreder betreft; en/of
• een tijdelijke of definitieve schorsing van de vergunning; en/of
• een tijdelijke of definitieve intrekking van de vergunning; en/of
• een tijdelijke of definitieve administratieve sluiting van de inrichting.
§2. Meer bepaald kan het college van burgemeester en schepenen de clubvergunning tijdelijk of definitief schorsen of intrekken of het clubhuis tijdelijk of definitief sluiten:
• indien de exploitatie van een inrichting aanleiding geeft tot openbare ordeverstoring met inbegrip van overlast, wat zal blijken uit een door de politie samengesteld dossier;
• indien geen opgave werd gedaan van gegevens of opgave werd gedaan van onjuiste gegevens in de aanvraag of bij wijzigingen van de gegevens in de aanvraag waardoor de veiligheid in het gedrang kan komen;
• in geval van verschillende en/of herhaalde vaststellingen waaruit blijkt dat niet meer voldaan is aan de voorwaarden vermeld in dit reglement.
• In geval het onderzoek in art. 4.2 ongunstig is.
De sancties opgelegd door het college worden door de politie betekend of met een aangetekende brief ter kennis gebracht aan de overtreder. Het niet naleven van een administratieve sanctie van het college wordt bovendien bestraft met één van de hierboven voorziene administratieve sancties.
§3. In alle gevallen waarbij een administratieve sanctie van schorsing of intrekking van de clubvergunning werd opgelegd kan de burgemeester bijkomende voorwaarden opleggen vooraleer over te gaan tot het verlenen van een clubvergunning.
§4. Onverminderd het voorgaande, kan de politie bij vaststelling van uitbating zonder clubvergunning de inrichting onmiddellijk en ter plaatse sluiten.
1.9.10.2. Het opleggen van administratieve sancties gebeurt volgens de bepalingen en op grond van de wet van 24 juni 2013 betreffende de gemeentelijke administratieve sancties (BS 1 juli 2013).
Artikel 1.9.11. Administratieve maatregelen 1.9.11.1.
§1. Telkens wanneer de openbare orde (met inbegrip van overlast) in gevaar is, kan de burgemeester maatregelen nemen om dit gevaar of het risico erop, te doen ophouden. Indien deze maatregelen niet worden uitgevoerd, kan de burgemeester van ambtswege op kosten en risico van degene die in gebreke gebleven is, tot uitvoering laten overgaan.
§2. Het niet naleven van de maatregelen van de burgemeester wordt bovendien bestraft met de in art. 6 voorziene administratieve sancties.
Deel 3 Nachtwinkels en private bureaus voor telecommunicatie Artikel 1.9.16 Begripsomschrijving
Voor de toepassing van dit reglement wordt verstaan onder:
• Uitbater: de natuurlijke persoon of rechtspersoon die eigenaar is van de handelszaak (maar niet noodzakelijk van het handelspand) en voor wiens rekening en risico de instelling wordt uitgebaat.
• Vestigingseenheid: een plaats die men geografisch gezien kan identificeren door een adres en die voor de consument toegankelijk is waar activiteiten waarop de Wet van 10 november 2006 van toepassing is, uitgeoefend worden.
• Nachtwinkel: een vestigingseenheid die
a) Ingeschreven is in de KBO (Kruispuntbank van Ondernemingen) uitsluitend onder de rubriek “verkoop van algemene voedingswaren en huishoudelijke artikelen”.
b) Geen andere handelsactiviteit uitoefent dan die hierboven bedoeld
c) Een maximale netto-verkoopoppervlakte heeft van 150 m2
d) En op een duidelijke en permanente manier de vermelding “nachtwinkel” draagt
• Privaat bureau voor telecommunicatie: iedere voor het publiek toegankelijke vestigingseenheid voor het verlenen van telecommunicatiediensten
• Vestigingsvergunning: voorafgaande vergunning voor het vestigen van een nachtwinkel of privaat bureau voor telecommunicatie verleend door het College van Burgemeester en Schepenen zoals omschreven in artikel 18§1 van de Wet van 10 november 2006
• Uitbatingsvergunning: vergunning voor het uitbaten van een nachtwinkel of privaat bureau voor telecommunicatie verleend door de burgemeester nadat voldaan is aan een aantal uitbatingsvoorwaarden
Artikel 1.9.17 Toepassingsgebied
Dit reglement is van toepassing op alle nieuwe te openen en bestaande vestigingseenheden op het grondgebied van de gemeente die, rekening houdend met de begripsomschrijvingen van artikel 1.9.16 van dit reglement, worden beschouwd als een nachtwinkel of privaat bureau voor telecommunicatie of een automatenshop.
Artikel 1.9.18 Sluitingsuren van nachtwinkels, private bureaus voor telecommunicatie
In afwijking van artikel 6, c) van de Wet van 10 november 2006 betreffende de openingsuren in handel, ambacht en dienstverlening, wordt de toegang van de consument tot nachtwinkels verboden vóór 18 uur en na 2 uur.
In afwijking van artikel 6, d) van de wet van 10 november 2006 betreffende de openingsuren in handel, ambacht en dienstverlening, wordt de toegang van de consument tot private bureaus voor telecommunicatie alle dagen verboden voor 8 uur en na 19 uur.
Artikel 1.9.19 Vergunning
De uitbater moet voor het openen, het open houden of het heropenen van een privaat bureau voor telecommunicatie of nachtwinkel in het bezit zijn van een vergunning afgeleverd door het college van burgemeester en schepenen.
De vergunning wordt afgeleverd voor een welbepaalde vestigingseenheid. De vergunning kan niet worden overgedragen aan een andere exploitant of naar een andere vestigingseenheid.
In de vergunning kunnen bijzondere voorwaarden opgenomen worden afhankelijk van de specifieke omstandigheden.
De exploitant is verplicht alle wijzigingen in de inrichting die een verandering uitmaken ten opzichte van de veiligheid, onmiddellijk te melden aan het college van burgemeester en schepenen.
Vestigingsvergunning
De vestiging van een nachtwinkel of van een privaat bureau voor telecommunicatie is onderworpen aan een voorafgaandelijke vergunning verleend door het college van burgemeester en schepenen.
Het College van burgemeester en schepenen kan de duurtijd van de vergunning gemotiveerd beperken.
Voor het verkrijgen van een vestigingsvergunning dient de uitbater een schriftelijke aanvraag in bij het college van burgemeester en schepenen aan de hand van een daartoe voorzien aanvraagformulier.
Het college van burgemeester en schepenen kan de vergunning voor de vestiging van een nachtwinkel of van een privaat bureau voor telecommunicatie weigeren op grond van de ruimtelijke ligging van de handelszaak.
Er wordt geen vergunning voor de vestiging van een nachtwinkel of een privaat bureau voor telecommunicatie verleend indien de vestigingseenheid zich in een van de volgende gevallen bevindt:
- De aanvrager niet beschikt over de vereiste stedenbouwkundige vergunning, ook wat de functie betreft.
- Overeenkomstig het gemeentelijk richtlijnenboek en dichtheidsbeheerplan duurzaam woonbeleid, de winkel gelegen is buiten het centrumgebied.
- Indien binnen een straal van 7 km van een bestaande nachtwinkel of privaat bureau voor telecommunicatie of een openbaar speelplein.
- Indien binnen een straal van 50 m, gemeten vanaf de toegangsdeur, geen voldoende parkeergelegenheid is, in de vorm van een private parking gereserveerd voor de klanten en/of een openbare parkeergelegenheid waarbij voldoende gedefinieerd als “klanten moeten niet op zoek naar een parkeerplaats”.
- In of naast gebouwen met een voortuin.
- In zones waar handelsactiviteiten niet toegestaan zijn.
- De ruimtelijke draagkracht van de omgeving overschreden wordt.
Het College van burgemeester en schepenen kan de vergunning voor de vestiging van een nachtwinkel of van een privaat bureau voor telecommunicatie weigeren op grond van de handhaving van de openbare orde, veiligheid en rust. Hiervoor baseert het College van burgemeester en schepenen zich op een advies
van de politiediensten met betrekking tot de mogelijke verstoring van de openbare orde, veiligheid en rust door deze handelszaak en tot eventuele aanbevelingen om deze verstoring te voorkomen.
Uitbatingsvergunning
Voor elke uitbating van een nachtwinkel of privaat bureau voor telecommunicatie zoals bedoeld in artikel
1.9.16 van dit reglement, moet de uitbater een uitbatingsvergunning aanvragen bij het college van burgemeester en schepenen door middel van een aanvraagformulier waarvan een model als bijlage is aangehecht aan dit reglement.
Voor de nachtwinkels en private bureaus voor telecommunicatie die worden opgericht na de inwerkingtreding van dit reglement, moet de uitbater in alle gevallen een vestigingsvergunning kunnen voorleggen, voorafgaand aan de indiening van de aanvraag tot uitbatingsvergunning.
Voor de nachtwinkels en private bureaus voor telecommunicatie die bestaan op het ogenblik van de inwerkingtreding van dit reglement, moet de uitbater uiterlijk binnen een periode van 6 maanden na de inwerkingtreding van dit reglement een uitbatingsvergunning aanvragen. De aanvraag geldt als tijdelijke uitbatingsvergunning tot de definitieve vergunning wordt verleend of geweigerd.
De uitbatingsvergunning kan enkel worden verleend na een administratief onderzoek dat volgende componenten bevat:
1. Een brandveiligheidsonderzoek:
Een onderzoek of de vestigingseenheid waar de handelsactiviteit wordt uitgeoefend, voldoet aan de minimumnormen inzake brandpreventie. Dit onderzoek wordt uitgevoerd door de brandweer.
2. Een financieel onderzoek:
Een onderzoek naar de betaling van alle verschuldigde gemeentefacturen en aanslagbiljetten, van welke aard ook, die betrekking hebben op de vestigingseenheid en de uitbater. Dit onderzoek wordt uitgevoerd door de financiële dienst.
3. Een stedenbouwkundig onderzoek:
Een onderzoek naar de stedenbouwkundige conformiteit van de vestigingseenheid waarbij wordt onderzocht of de vestigingseenheid beschikt over de benodigde stedenbouwkundige vergunningen en in overeenstemming is met de geldende stedenbouwkundige voorschriften. Dit onderzoek wordt uitgevoerd door de dienst omgeving. Dit onderzoek is niet van toepassing voor vestigingseenheden die over een vestigingsvergunning beschikken.
4. Een moraliteitsonderzoek:
Een onderzoek inzake de zedelijkheid voor het exploiteren van een drankgelegenheid overeenkomstig de regeling van het KB van 3 april 1953 inzake de slijterijen van gegiste dranken, het KB van 4 april 1953 tot uitvoering van dit KB en de Wet van 28 december 1983 betreffende de vergunning voor het verstrekken van sterke drank, verricht door het gemeentebestuur van de plaats van de drankgelegenheid.
5. Een onderzoek naar de naleving van de hygiënevereisten:
Na een onderzoek met betrekking tot de naleving van de vereisten inzake hygiëne, (zoals bepaald in het KB van 3 april 1953 inzake de slijterijen van gegiste dranken, het uitvoeringsbesluit van dit KB van 4 april 1953), uitgevoerd door de politiediensten van de plaats van de drankgelegenheid.
6. Een onderzoek naar de vestigingsformaliteiten:
Een onderzoek naar de vestigingsformaliteiten als ondernemer (inclusief beroepskaart) of enige andere vergunning die wettelijk voorgeschreven is.
De uitbatingsvergunning wordt verleend voor onbepaalde duur.
Artikel 1.9.20 Flankerende maatregelen
Het is verboden om:
• Goederen te laden en/of te lossen aan een nachtwinkel, een privaat bureau voor telecommunicatie tussen 18/22 uur en 8 uur.
• In de nabije omgeving van nachtwinkels, privaat bureaus voor telecommunicatie nachtgerucht of nachtrumoer te veroorzaken, dat hoorbaar is op openbare plaatsen, waardoor de rust van de inwoners kan worden verstoord.
• Alcoholhoudende dranken te verbruiken in een nachtwinkel, een privaat bureau voor telecommunicatie.
• In de nabije omgeving van een nachtwinkel, privaat bureau voor telecommunicatie voertuigen of hun toebehoren (bijvoorbeeld koelinstallaties) draaiende te houden terwijl het voertuig stilstaat.
De uitbater van een nachtwinkel of zijn aangestelde is verplicht om degelijk en goed bereikbare vuilnisbakken in of bij zijn inrichting te plaatsen. Hij moet instaan voor het rein houden van deze
vuilnisbakken, het ledigen en bergen ervan, alsook het reinigen van het terrein rond zijn inrichting, zijnde het privéterrein waarop de nachtwinkel is gevestigd alsook de op voorliggende openbare weg.
De uitbater moet zich schikken naar de bevelen van de politie, die tot doel hebben de openbare orde, veiligheid en rust te herstellen.
Artikel 1.9.21 Camerabewaking
De uitbater van een privaat bureau voor telecommunicatie of van een nachtwinkel moet tijdens het open houden van zijn inrichting minstens één bewakingscamera binnen zijn inrichting in werking hebben die duidelijk herkenbare beelden opneemt van iedere bezoeker. Ook een automatische tijdsregistratie is hierbij verplicht. De voorschriften vermeld in de wet van 21 maart van 2007 (BS 31/05/2007) tot regeling van de plaatsing en het gebruik van bewakingscamera’s alsmede de uitvoeringsbesluiten, zijn integraal van toepassing.
Artikel 1.9.22 Vergunning van rechtswege vervallen
De vergunning vervalt van rechtswege:
• op het moment dat de exploitatie van de inrichting voor een periode van xxxxxx dan 6 maanden feitelijk is onderbroken;
• ingeval van faillissement;
• ingeval van veroordeling tot gerechtelijke verzegeling;
• xxxxxxx xxx xxxxxxxxxx van de rechtspersoon;
• xxxxxxx xxx xxxxxxxxx van de organen van de rechtspersoon;
• xxxxxxx xxx xxxxxxxxxx van de uitbater of van de betrokken vestiging uit de kruispuntbank voor ondernemingen;
• ingeval van het niet naleven van de voorschriften vervat in artikel 1.9.19.
Artikel 1.9.23 Politiemaatregelen en strafbepalingen
Overeenkomstig artikel 18§3 van de Wet van 10 november 2006 betreffende de openingsuren in handel, ambacht en dienstverlening kan de burgemeester de sluiting bevelen van de nachtwinkels en privaat bureaus voor telecommunicatie die worden uitgebaat in overtreding op onderhavig gemeentelijk reglement. Bij het overtreden van de in artikel 1.9.18 voorziene openingsuren gelden de strafbepalingen zoals voorzien in de artikelen 19 tot en met 22 van de wet van 10 november 2006 betreffende de openingsuren in handel, ambacht en dienstverlening.
Tenzij een wet of een decreet andere strafbepalingen bevat, wordt elke overtreding van deze politieverordening overeenkomstig artikel 119bis Nieuwe Gemeentewet bestraft met een:
• Een administratieve geldboete van maximum 250 euro
• Een administratieve schorsing of intrekking van de door de gemeente afgeleverde toelating of vergunning voor de nachtwinkel of het privaat bureau voor telecommunicatie of automatenshops
• Een tijdelijke of definitieve sluiting van de nachtwinkel of het privaat bureau voor telecommunicatie of automatenshops
Artikel 1.9.24 Overige bepalingen
Dit reglement zal worden bekendgemaakt overeenkomstig de bepalingen van artikel 186 van het gemeentedecreet.
Afschrift van dit reglement zal, conform artikel 42§3 van het gemeentedecreet, worden verzonden aan de griffie van de rechtbank van eerste aanleg en aan die van de politierechtbank van Turnhout.
Deel 4 Handcarwashes
Artikel 1.9.25 Begripsomschrijving
Handcarwash: een vestigingseenheid zonder vaste inrichting met industriële wastechnieken,
waar motorvoertuigen van derden manueel worden gewassen/gepoetst en/of worden behandeld met beschermingsmiddelen zoals waxen e.d..
Gevestigde handcarwash: de handcarwash die beschikt over een omgevingsvergunning (klasse 2) of een geldige melding heeft gedaan in het kader van de milieureglementering (klasse 3) én beschikt over een actieve inschrijving in de Kruispuntbank van Ondernemingen voor een vestiging voor het wassen en poetsen van motorvoertuigen (algemene systematische bedrijfsindeling in de Europese Gemeenschappen – België (NACE-Bel) code 45206).
Gevestigde carwash: onderneming die beschikt over een omgevingsvergunning (klasse 2) of een geldige melding heeft gedaan in het kader van de milieureglementering (klasse 3) én beschikt over een actieve inschrijving in de Kruispuntbank van Ondernemingen voor een vestiging voor het wassen en poetsen van motorvoertuigen (algemene systematische bedrijfsindeling in de Europese Gemeenschappen – België (NACE-Bel) code 45206).
Artikel 1.9.26 Toelating tot vestiging
Voor het uitbatenuitbater van een handcarwash in een woongebied zoals bedoeld in het gewestplan, is een toelating tot vestiging vereist. De toelating tot vestiging wordt toegekend door de burgemeester.
Artikel 1.9.27 Voorwaarden
De toelating tot vestiging van een handcarwash wordt enkel toegekend aan de uitbater van een handcarwash op voorwaarde dat:
1. er op de vestigingsplaats, binnen een straal van 500 meter te meten vanaf de toegangsdeur en vermeerderd met een straal van 200 meter per gevestigde carwash in de straat waarvoor de aanvraag wordt gedaan geen andere carwash gevestigd is.
2. de uitbater op de vestigingsplaats beschikt over een bedrijfsruimte die per wasruimte voor één personenwagen voorzien is van:
• interne gemarkeerde parkeerplaatsen (min. 2 x 5 meter per parkeervak) voor minimum drie personenwagens;
• interne circulatieruimte voor parkeermanoeuvres (minimum 3 meter breed), zodanig dat het in-en uitrijden van een intern parkeervak niet op de openbare weg gebeurt.
De aanvrager van een toelating tot vestiging dient het bewijs te leveren dat hij kan beschikken over deze bedrijfsruimte.
3. een voorafgaandelijk administratief onderzoek gunstig is. Dit onderzoek bestaat uit:
• stedenbouwkundig onderzoek: een onderzoek naar de conformiteit van de inrichting met de geldende stedenbouwkundige bepalingen;
• moraliteitsonderzoek, bestaande uit:
o een onderzoek naar vaststellingen en/of veroordelingen, al dan niet met uitstel, voor inbreuken op de zedelijkheid voor het exploiteren van een drankgelegenheid zoals bepaald in het Koninklijk Besluit van 3 april 1953 inzake de slijterijen van gegiste dranken en voor inbreuken op de mensenhandel, zoals bedoeld in hoofdstuk III ter van Titel VIII van boek II van het Strafwetboek;
o een onderzoek naar recente vaststellingen en/of veroordelingen, al dan niet met uitstel, voor inbreuken op de wet op het racisme en/of de xenofobie en/of tegen de drugswetgeving en/of wegens daden van weerspannigheid ten overstaan van politie of andere overheidsdiensten;
o onderzoek of er ernstige aanwijzingen zijn van fraude;
o een onderzoek of er ernstige aanwijzingen voorhanden zijn dat in de private doch voor het publiek toegankelijke plaats, herhaaldelijk illegale activiteiten plaatsvinden die betrekking hebben op de verkoop, de aflevering of het vergemakkelijken van het gebruik van giftstoffen slaapmiddelen, verdovende middelen, psychotrope stoffen, antiseptica of stoffen die gebruikt worden voor de illegale vervaardiging van verdovende middelen en psychotrope stoffen, waardoor de openbare veiligheid en rust in het gedrang komt;
o een onderzoek naar vaststellingen van en veroordelingen voor inbreuken op wettelijke verplichtingen die verband houden met of naar aanleiding van de exploitatie, zoals de niet naleving van vestigingsvoorwaarden, persoonsgebonden beroepsuitoefeningsvoorwaarden (o.m. leeftijd, verblijfskaart, beroepskaart, leurkaart, arbeidskaart) administratieve verplichtingen t.a.v. de Kruispuntbank van Ondernemingen, sociaal- en arbeidsrechtelijke verplichtingen van de personen die op enigerlei wijze deelnemen aan de exploitatie (o.m. aangifte en bijdrageplicht sociale zekerheid), boekhoudkundige en fiscale verplichtingen, vennootschapsrechtelijke verplichtingen, vergunningen, erkenningen en toelatingen met betrekking tot de beroepsuitoefening, de regelgeving met betrekking tot de openingsuren, voedselveiligheid, rookverbod, milieureglementering e.a.
Dit moraliteitsonderzoek wordt, al naargelang het geval, uitgevoerd op de private doch voor het publiek toegankelijke plaats, op de exploitant, op de organen en/of vertegenwoordigers van de uitbater en op de natuurlijke personen die in feite belast zijn met de exploitatie. Deze personen dienen meerderjarig te zijn en
een uittreksel uit het strafregister (algemeen model 595) voor te leggen, een uittreksel uit het strafregister van het land van de woonplaats of een hieraan gelijkwaardig document desgevallend behoorlijk beëdigd vertaald.
Voor andere personen die in welke hoedanigheid ook deelnemen of zullen deelnemen aan de exploitatie van de instelling, dient de uitbater te verklaren dat niemand van hen valt onder de weigeringsgronden verwoord onder artikel 1.9.27.3 moraliteitsonderzoek.
Alle voormelde personen dienen het bewijs te leveren van hun identiteitsgegevens, met inbegrip van een officiële woonplaats.
Het onderzoek wordt verricht door de politie of de daartoe bevoegde diensten. De burgemeester kan steeds alle nuttige inlichtingen inwinnen bij de politie en beslist discretionair of het resultaat van het moraliteitsonderzoek zwaarwichtig genoeg is om
de toelating tot vestiging al dan niet te weigeren en/of in te trekken waarbij hij steeds het gevaar voor de openbare orde voor ogen zal houden.
Artikel 1.9.28 Uitzonderingen
Xxxx vestigingstoelating is vereist voor:
• occasionele handcarwash: tijdelijke handcarwash activiteit, die niet verbonden is aan een vaste locatie en uitgevoerd wordt in naam en voor rekening van een vzw en/of feitelijke vereniging en/of een natuurlijk persoon die geen handelaar is;
• onder tijdelijk wordt verstaan: maximum 4 dagen per jaar;
• taxibedrijven, bedrijven voor handel (verhuur, verkoop) in of onderhoud/reparatie van motorvoertuigen of onderdelen ervan, die voertuigen in eigen beheer wassen of poetsen.
Artikel 1.9.29 Modaliteiten
De toelatingen dienen steeds op eerste vordering van een bevoegd controlerende ambtenaar ter inzage worden afgegeven.
De toelating is geldig, te rekenen vanaf de ondertekening door de burgemeester.
De uitbater is verplicht alle wijzigingen in de instelling die een verandering uitmaken ten opzichte van de veiligheid, en alle wijzigingen van gegevens opgegeven in de aanvraag, met inbegrip van elke bestemmingswijziging en bij uitbreiding van de vestigingsplaats onmiddellijk te melden aan de burgemeester. Bij een wijziging van het orgaan van de rechtspersoon moet een nieuw uittreksel uit het strafregister (algemeen model 595) ingediend worden. Bij andere wijzigingen is een nieuwe vestigingstoelating vereist.
De burgemeester kan beslissen om de toelating te beperken in de tijd en/of bepaalde voorwaarden te koppelen aan de toelating.
De vestigingstoelating is een toelating die wordt afgeleverd aan een uitbater voor een welbepaalde instelling. De toelating kan dus niet worden overgedragen aan een andere uitbater noch kan zij worden overgedragen naar een andere locatie.
Dit politiereglement en in het bijzonder de voorwaarden vermeld in artikel 1.9.27 van dit reglement dient nageleefd te worden zolang de uitbating duurt.
Artikel 1.9.30 Toelatingsaanvraag
Voor het verkrijgen van een toelating dient de uitbater een schriftelijke aanvraag in bij de burgemeester, aan de hand van een daartoe voorzien aanvraagformulier.
De aanvraag bestaat minstens uit:
• een volledig ingevuld en ondertekend aanvraagformulier;
• uittreksels uit het strafregister (algemeen model 595): bij een eenmanszaak van de eigenaar ervan en bij een vennootschap van alle zaakvoerders/bestuurders zoals vermeld in de statuten;
• een bewijs dat de aanvrager kan beschikken over de aangevraagde vestigingsplaats (bijvoorbeeld een eigendomsakte of een huurcontract – eventueel onder opschortende voorwaarde van het verkrijgen van een vestigingstoelating);
• een plan van de locatie, met aanduiding op schaal van het aantal parkeerplaatsen, wasruimte en circulatieruimte.
De burgemeester kan bepalen dat nader te bepalen documenten overhandigd moeten worden.
De aanvraag is onontvankelijk wanneer de vestiging stedenbouwkundig ontoelaatbaar is op de plaats van aanvraag.
De aanvraag is onvolledig wanneer de documenten ontbreken, vermeld in het aanvraagformulier. De aanvrager beschikt over een termijn van 30 kalenderdagen na mededeling van dit feit, om de ontbrekende documenten in te dienen.
Na de datum van ontvangstmelding van de aanvraag, volgen controles zoals vermeld in artikel 1.9.27. Bij negatieve controles wordt in een hoorzitting en een regularisatietermijn voorzien.
Binnen de termijn van 90 kalenderdagen na de ontvangstmelding van de aanvraag of vanaf het tijdstip waarop de aanvrager de aanvullende documenten indiende, wordt een beslissing genomen. Indien gerechtvaardigd door de complexiteit van het dossier, mag deze termijn éénmaal worden verlengd voor maximaal dezelfde duur.
Om dwingende redenen van algemeen belang, met name de openbare orde en veiligheid, bescherming van consumenten, eerlijkheid van handelstransacties, fraudebestrijding, bescherming van het milieu en stedelijk milieu, wordt bij het uitblijven van een beslissing binnen de vastgestelde of verlengde termijn, de toelating geacht te zijn geweigerd.
Artikel 1.9.31 Weigeringsgronden
De burgemeester weigert de toelating:
• als de openbare orde, de openbare rust en/of de openbare gezondheid gevaar loopt;
• indien de onderzoeken die voorafgaan aan het verlenen van de toelating negatief werden geadviseerd.
Een nieuwe aanvraag van dezelfde uitbater, voor dezelfde plaats én voor dezelfde
bestemming, volgend op een geweigerde aanvraag kan ten vroegste zes maanden na de datum vermeld in de weigeringsbeslissing worden ingediend, op straffe van onontvankelijkheid. Deze nieuwe aanvraag dient vergezeld te zijn van een schriftelijke verklaring ondertekend door de uitbater, waarin is bevestigd dat alle voorwaarden vermeld in dit reglement vervuld zijn.
Artikel 1.9.32 Verval van de toelating
De toelating vervalt van rechtswege:
• op het moment dat de exploitatie van de inrichting voor een periode van xxxxxx dan zes maand feitelijk is onderbroken;
• in geval van faillissement;
• in geval van veroordeling tot gerechtelijke verzegeling;
• in geval van ontbinding van de rechtspersoon;
• in geval van schrapping van de uitbater of van de betrokken vestiging uit de Kruispuntbank van Ondernemingen;
• indien binnen de maand na het toekennen van de vestigingstoelating geen melding of aanvraag werd gedaan voor het bekomen van een vergunning in het kader van de milieureglementering;
• wanneer de milieuvergunning is geweigerd, vervallen, opgeheven of de uitbater op enigerlei wijze niet meer voldoet aan de meldingsplicht.
Artikel 1.9.33 Administratieve sancties en maatregelen
Elke overtreding van dit politiereglement wordt bestraft met:
• een administratieve geldboete tot 350,00 EUR; en/of
• een administratieve schorsing of intrekking van een afgeleverde toelating of vergunning; en/of
• een tijdelijke of definitieve administratieve sluiting van de instelling.
Meer bepaald kan het college van burgemeester en schepenen de toelating tijdelijk of definitief intrekken of de instelling tijdelijk of definitief sluiten:
• indien de exploitatie van een inrichting aanleiding geeft tot enige andere vorm van overlast, van aard om de openbare orde te verstoren wat zal blijken uit een door de politie samengesteld dossier;
• indien geen opgave werd gedaan van gegevens of opgave werd gedaan van onjuiste gegevens in de toelatingsaanvraag of bij wijzigingen van de opgegeven gegevens waardoor de veiligheid in het gedrang kan komen;
• in geval van verschillende en/of herhaalde vaststellingen waaruit blijkt dat niet meer voldaan is aan de voorwaarden vermeld in artikel 1.9.27.
De sancties opgelegd door het college worden door de politie betekend of met een aangetekende brief ter kennis gebracht van de overtreder.
Het niet naleven van een administratieve sanctie van het college wordt bovendien bestraft met één van de hierboven voorziene administratieve sancties.
In alle gevallen waarbij een administratieve sanctie van schorsing of intrekking van de toelating werd opgelegd, kan de burgemeester bijkomende voorwaarden opleggen vooraleer over te gaan tot het verlenen van een toelating.
Onverminderd het voorgaande, kan de politie bij vaststelling van een handcarwash zonder toelating de inrichting onmiddellijk en ter plaatse sluiten.
AFDELING II OPENBARE WEG: PRIVATIEF GEBRUIK - VEILIGHEID EN GEMAK VAN DOORGANG
HOOFDSTUK I ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel 2.1.1. Definitie openbare weg
§1. Voor de toepassing van deze verordening, wordt onder het begrip "openbare weg" verstaan: elke weg die voor het openbaar verkeer van personen en/of voertuigen open staat, ook wanneer de bedding ervan private eigendom is.
De openbare weg omvat o.a.:
• rijbaan, pad, aardeweg, fietspad, plein, (woon)erf, trottoir, berm,
(definities: zie resp. artikelen 2.1., 2.5., 2.6. 2.7., 2.10., 2.23., 2.40., 2.41., 2.42., 2.44. van het koninklijk besluit van 1 december 1975 (wegcode);
• alles dat strekt tot het behoud van de weg, alsook alles wat ten behoeve van de weg en de aangelanden is aangelegd (andere dan verkeersfuncties), zoals bijvoorbeeld: riolering (watervoergeul, kolk, buis, enz.), gracht, beplanting (bomen, struiken, enz.), talud;
• de voor het publiek vrij toegankelijke parkeerplaatsen met inbegrip van de aanhorigheden om het parkeren mogelijk te maken (bv. doorgangsweg in een parkeerzone);
• de voor het publiek vrij toegankelijke plantsoenen, wandelpaden, parken, tuinen, pleinen, speelterreinen, e.d..
§2. Wanneer er in een bepaald hoofdstuk van deze verordening een voor dat hoofdstuk specifieke definitie van het begrip "openbare weg" werd opgenomen, dan heeft deze specifieke definitie voor de bepalingen van het betrokken hoofdstuk voorrang.
Artikel 2.1.2. Algemene bepaling inzake het privatief gebruik van de openbare weg
§1. Alle privatief gebruik van de openbare weg - op de begane grond, alsook erboven of eronder - waardoor de veiligheid of het gemak van doorgang in het gedrang kan gebracht worden, is verboden, tenzij daartoe een voorafgaandelijke en schriftelijke vergunning van de bevoegde wegbeheerder bekomen is.
§2. Wie de in §1. bedoelde vergunning bekomen heeft, moet de voorwaarden naleven waaronder deze vergunning werd verleend.
Artikel 2.1.3. Sancties
Inbreuken op artikel 2.1.2. §1 en 2 worden bestraft met een gemeentelijke administratieve geldboete van maximum 350 Euro.
Artikel 2.1.4. Intrekking of schorsing
Voor zover de vergunning bedoeld in artikel 2.1.2. §1. verleend werd door de gemeente, kan het college van burgemeester en schepenen conform artikel 119bis van de nieuwe gemeentewet steeds overgaan tot schorsing of intrekking van de vergunning.
Artikel 2.1.5.
Ingeval van een inbreuk op artikel 2.1.2. §1., wordt de overtreder per aangetekend schrijven in gebreke gesteld het privatief gebruik ongedaan te maken en dit binnen de 30 kalenderdagen te rekenen vanaf de dag na de dag van aangetekende zending (poststempel).
Ingeval van een inbreuk op artikel 2.1.2. §2., wordt de overtreder per aangetekend schrijven in gebreke gesteld de voorwaarden van de vergunning na te leven en dit binnen de 7 kalenderdagen te rekenen vanaf de dag na de dag van aangetekende zending (poststempel).
Indien geen gevolg wordt gegeven aan één van voormelde ingebrekestellingen, is de burgemeester gemachtigd ambtshalve het privatief gebruik ongedaan te maken, zonder verdere verwittiging en op kosten en risico van de overtreder.
Artikel 2.1.6.
Artikelen 133, lid 2 en 135 § 2 van de nieuwe gemeentewet blijven onverminderd van toepassing.
HOOFDSTUK II HINDERLIJKE BEPLANTINGEN
Artikel 2.2.1.
De eigenaars, bewoners, huurders, erfpachthouders, opstalhouders, aangestelden en vruchtgebruikers - de publiek- en privaatrechtelijke personen inbegrepen - van onroerende goederen moeten er voor zorgen dat de planten, struiken, heesters, hagen, bomen en alle andere aanplantingen zodanig gesnoeid worden dat geen enkel deel ervan:52
• over de rijbaan hangt op minder dan 4,50 meter boven de grond;
• over de gelijkgrondse berm, het fietspad of over het voetpad hangt op minder dan 2,50 meter boven de grond;
• het zicht op de openbare weg beperkt;
• het zicht op de reglementair geplaatste verkeerstekens belemmert;
• enige belemmering betekent voor de veiligheid en het gemak van doorgang op de openbare weg;
• enige belemmering betekent voor het normale overzicht op de openbare weg in de nabijheid van bochten en kruispunten;
• enige belemmering betekent voor de doeltreffendheid van de openbare verlichting of de leesbaarheid van de straatnaamborden.
Artikel 2.2.2.
De maximum hoogte van de beplantingen - andere dan bomen - van een voortuin of van een perceel grond, gelegen op de (drie)hoek gevormd door de rooilijnen en een schuine lijn op 5 meter van het snijpunt van de rooilijnen, wordt beperkt tot 0,70 meter (zie onderstaande figuur):
De beplantingen moeten regelmatig onderhouden en gesnoeid worden.
Indien er bomen staan in deze (drie)hoek moeten deze gesnoeid zijn zoals bepaald in artikel 2.2.1..
Het college van burgemeester en schepenen kan deze maatregelen ook voorschrijven in bochten waar de verkeersveiligheid door beplantingen in het gedrang kan komen.
Artikel 2.2.3.
In functie van de plaatselijke verkeerstoestand kan het college van burgemeester en schepenen afwijkingen op deze regels toestaan.
Artikel 2.2.4. Sancties
Inbreuken op artikelen 2.2.1. of 2.2.2. worden bestraft met een gemeentelijke administratieve geldboete van maximum 200 Euro.
Artikel 2.2.5.
Ingeval van inbreuken op artikelen 2.2.1. of 2.2.2. wordt de eigenaar of de verantwoordelijke hiervan, per aangetekende brief in gebreke gesteld de nodige snoei- en/of onderhoudswerken uit te voeren en dit binnen de 30 kalenderdagen te rekenen vanaf de dag na de dag van aangetekende zending (poststempel).
52 Artikel 29 van het veldwetboek van 7 oktober 1886 vermeldt dat iedere eigenaar zijn erf mag afsluiten overeenkomstig de bepalingen van het burgerlijk wetboek. Artikel 552 van het burgerlijk wetboek bepaalt: “De eigenaar mag op de grond naar goeddunken planten en bouwen, behoudens de in de titel Erfdienstbaarheden of grondlasten gestelde uitzonderingen”.
Omwille van de verkeersveiligheid dringen evenwel bepaalde beperkingen zich op.
Indien geen gevolg wordt gegeven aan deze ingebrekestelling, is de burgemeester gemachtigd ambtshalve de nodige snoei- en/of onderhoudswerken te laten uitvoeren, zonder verdere verwittiging en op kosten en risico van de overtreder.
Artikel 2.2.6.
Artikelen 133, lid 2 en 135 § 2 van de nieuwe gemeentewet blijven onverminderd van toepassing.
HOOFDSTUK III DIEREN IN HET VERKEER
Artikel 2.3.1.
Het is de eigenaars en/of begeleiders van dieren verboden deze op het openbaar domein, akkers, velden of in bossen te laten lopen zonder de nodige voorzorgen te nemen om deze te beletten de veiligheid of het gemak van doorgang te verstoren.53
Artikel 2.3.2.
Het is verboden dieren aan te hitsen of niet terug te houden, wanneer deze de voorbijgangers aanvallen of achtervolgen, zelfs als er geen kwaad of schade uit volgt.54
Artikel 2.3.3.
§1. Onverminderd artikel 755 van het besluit van de Vlaamse Regering van 22 juli 1993 betreffende de toegankelijkheid en het occasioneel gebruik van de bossen, moeten dieren buiten de openbare weg of het openbaar domein steeds bewaakt worden door hun begeleider. Behoudens tijdens de jacht wordt een dier als onbewaakt beschouwd wanneer hij niet bestendig in het oog wordt gehouden of meer dan 25 meter van zijn meester of toezichter is verwijderd.
§2. Behoudens tijdens de jacht of wettelijke bestrijding is het vrij laten vliegen van afgerichte roofvogels verboden zonder vergunning van de burgemeester.
Artikel 2.3.4.
De toegang met dieren is verboden tot openbare gebouwen, begraafplaatsen, sporthallen, sportterreinen en zwembaden, met uitzondering voor:
• personen met een handicap of ziekte met hun assistentiehond56,
• politiediensten en erkende bewakingsondernemingen met hun diensthonden;
• personen belast met het africhten van assistentiehonden bestemd voor (visueel) gehandicapten en die daartoe een geëigend attest kunnen voorleggen.
Artikel 2.3.5.
Op de openbare weg of openbaar domein moeten honden aan de leiband gehouden worden. Op deze plaatsen mag de leiband niet langer dan 1,5 meter zijn of uitgerold worden.
Artikel 2.3.6.
De eigenaars van de dieren die in weiden grazen en/of diegenen die zich van deze dieren bedienen of onder hun bewaring hebben, zijn gehouden de afsluitingen van de weiden waar de dieren grazen, te onderhouden en alle voorzorgen te nemen die beletten dat dieren uit de weiden ontsnappen.
Artikel 2.3.7.
§1. De eigenaars van dieren, en/of de personen die deze dieren onder hun bewaring hebben, zijn ertoe gehouden alle maatregelen te nemen om uitbraak van deze dieren te voorkomen.
§2. In geval van een uitbraak van dieren waardoor een verstoring van de openbare veiligheid te vrezen valt, kan de burgemeester, op kosten en risico van de eigenaar en/of de persoon die deze dieren onder zijn bewaring heeft, deze dieren laten verwijderen en onderbrengen in een gemeentelijk schuthok, stal of een asiel, in afwachting dat de eigenaar de nodige maatregelen heeft genomen om een nieuwe uitbraak te voorkomen en dit binnen de door de burgemeester gestelde termijn. Indien de eigenaar nalaat de nodige maatregelen te nemen binnen deze termijn, beslist de burgemeester over de definitieve bestemming van het dier57.
53 Deze tekst vervangt onder andere bewoordingen het vroegere artikel 556.2° van het strafwetboek zoals opgeheven door artikel 4 van de wet van 17 juni 2004 (BS 23/07/2004) met betrekking tot de gemeentelijke administratieve sancties. Dit artikel geldt voor alle dieren.
54 Dit is de tekst van het vroegere artikel 556.3° van het strafwetboek zoals opgeheven door artikel 4 van de wet van 17 juni 2004 (BS 23/07/2004) met betrekking tot de gemeentelijke administratieve sancties.
55 Dit artikel stelt dat honden aan de lijn moeten gehouden worden in de bossen en dat ze de boswegen niet mogen verlaten, behoudens bij deelname aan activiteiten toegestaan door of behoudens het jachtdecreet.
56 Decreet van 20 maart 2009 (B.S. 08 mei 2009) houdende de toegankelijkheid van publieke plaatsen voor personen met een assistentiehond.
57 Krachtens artikel 135 §2.6° van de nieuwe gemeentewet is de gemeente bevoegd voor “het verhelpen van hinderlijke voorvallen waartoe rondzwervende kwaadaardige of woeste dieren aanleiding kunnen geven”.
Artikel 2.3.8.
Alle kosten van overbrenging en bewaring van ronddolende dieren naar een schuthok, stal of dierenasiel vallen ten laste van de eigenaars van deze dieren en/of diegenen aan wie de zorg over deze dieren werd toevertrouwd.
Artikel 2.3.9. Sancties
Inbreuken op de artikelen 2.3.1., 2.3.2., 2.3.3., 2.3.4., 2.3.5., 2.3.6. of 2.3.7. worden bestraft met een gemeentelijke administratieve geldboete van maximum 350 Euro.
Artikel 2.3.10.
Artikelen 133, lid 2 en 135 § 2 van de nieuwe gemeentewet blijven onverminderd van toepassing.
HOOFDSTUK IV VOORWERPEN, GEPLAATST OF BEVESTIGD OP VENSTERDORPELS OF OP ANDERE DELEN VAN GEBOUWEN, DIE OP DE OPENBARE WEG KUNNEN VALLEN
Artikel 2.4.1.
Het is verboden op de vensterdorpels of op enig ander deel van een gebouw voorwerpen te plaatsen of te bevestigen, die ingevolge een onvoldoende stevigheid of vasthechting op de openbare weg kunnen vallen en aldus de veiligheid of het gemak van doorgang in gevaar kunnen brengen.
Artikel 2.4.2.
Voor het ophangen van feestverlichting en spandoeken langs of over de openbare weg is een voorafgaande schriftelijke toelating van de burgemeester vereist.
De voorwaarden waaronder deze toelating wordt verleend, dienen te worden nageleefd.
Deze toelating is niet vereist voor versieringen die opgehangen worden bij geboorten, huwelijken, verjaardagen en jubileumvieringen, voor zover zij geen gevaar betekenen zoals bedoeld in artikel 1.
Artikel 2.4.3.
Het is verboden voorwerpen, die door hun val of door ongezonde uitwasemingen kunnen schaden, op de openbare weg neer te werpen, te plaatsen of achter te laten58.
Artikel 2.4.4. Sancties
Inbreuken op de artikelen 2.4.1., 2.4.2. of 2.4.3. worden bestraft met een gemeentelijke administratieve geldboete van maximum 150 Euro.
Artikel 2.4.5.
Ingeval van een inbreuk op artikelen 2.4.1., 2.4.2. of 2.4.3., wordt de overtreder per aangetekend schrijven in gebreke gesteld de in deze artikelen bedoelde voorwerpen, feestverlichting en spandoeken te verwijderen en dit binnen de 7 kalenderdagen te rekenen vanaf de dag na de dag van aangetekende zending (poststempel).
Indien geen gevolg wordt gegeven aan deze ingebrekestelling, is de burgemeester gemachtigd ambtshalve de in deze artikelen bedoelde voorwerpen, feestverlichting en spandoeken zonder verdere verwittiging en op kosten en risico van de overtreder laten verwijderen.
Artikel 2.4.6.
Artikelen 133, lid 2 en 135 § 2 van de nieuwe gemeentewet blijven onverminderd van toepassing.
58 Dit is ongeveer dezelfde tekst als het vroegere artikel 552.1° van het strafwetboek zoals opgeheven door artikel 4 van
de wet van 17 juni 2004 (BS 23/07/2004) met betrekking tot de gemeentelijke administratieve sancties.
HOOFDSTUK V HET PLAATSEN, OP DE GEVEL VAN GEBOUWEN, VAN HUISNUMMERS, STRAATNAAMBORDEN EN VERKEERSTEKENS
Artikel 2.5.1.
Elke eigenaar van een woning of gebouw moet een huisnummer aanbrengen of laten aanbrengen op zulke wijze dat het nummer van op de openbare weg duidelijk zichtbaar is. De verplichte zichtbaarheid kan vereisen dat het nummer herhaald wordt op de afsluiting of op de brievenbus.
Een apart nummer moet zichtbaar aangebracht worden naast elke deur of andere uitgang naar de openbare weg toe van ieder gebouw dat bewoond is of bewoond kan worden, tenzij het een tweede uitgang betreft en de eerste al genummerd is59.
Het nummer moet aangebracht worden op de gevel parallel aan de openbare weg welke overeenkomt met het officiële adres van het gebouw.
Gebouwen voor administratief, commercieel en industrieel gebruik moeten ook voorzien worden van een nummer, zelfs indien ze geen woning bevatten.
Wanneer een gebouw niet langs de openbare weg gelegen is, moet bovendien een nummer zichtbaar aangebracht worden aan de hoofdingang van het eigendom waarop dat gebouw opgericht is.
Er moet een nummer aangebracht worden op elke nieuwbouw, uiterlijk een maand na de voltooiing ervan.
Bijkomende gebouwen, bijgebouwen die al dan niet aan het gebouw palen, zoals garages, hangars, bergplaatsen, schuren, ateliers, enz … worden beschouwd als gewone aanhorigheden van het hoofdgebouw en hoeven niet genummerd te worden.
Artikel 2.5.2.
De eigenaars van gebouwen zijn verplicht, zonder vergoeding, verkeerstekens, straatnaamborden, openbare verlichting60, aanwijsborden voor brandmonden, of andere aanduidingen van openbaar belang te laten vasthechten.
Artikel 2.5.3. Sancties
Ingeval van Inbreuken op artikel 2.5.1. wordt de overtreder per aangetekend schrijven in gebreke gesteld artikel 2.5.1. na te leven, en dit binnen de 14 kalenderdagen te rekenen vanaf de dag na de dag van aangetekende zending (poststempel).
Indien geen gevolg wordt gegeven aan deze ingebrekestelling, wordt de inbreuk op artikel
2.5.1. bestraft met een gemeentelijke administratieve geldboete van maximum 150 Euro.
59 Ministeriële omzendbrief van 7 oktober 1992 betreffende het houden van het bevolkingsregister en het vreemdelingenregister.
60 Dit geldt voor alle openbare verlichting die op beslissing van de overheid wordt aangebracht, zoals bijvoorbeeld
monumentenverlichting.
HOOFDSTUK VI DE BESTRIJDING VAN IJZEL - HET REINIGEN VAN DE OPENBARE WEG BIJ SNEEUW OF IJZEL
Artikel 2.6.1.
Bij vriesweer is het verboden op de openbare weg water te gieten of te laten lopen.
Artikel 2.6.2.
Bij sneeuwval of ijzelvorming moeten de gebruikers (huurders, pachters, e.d.) en/of eigenaars erover waken dat zij voor het onroerend goed dat zij gebruiken, een doorgang over een breedte van minstens 1,20 meter voor de voetgangers schoonvegen en dat het nodige wordt gedaan om gladheid te vermijden. Dit betreft een inspanningsverplichting die moet uitgevoerd worden door iedere burger61, behoudens in geval van overmacht62.
Het is verboden sneeuw en ijs dat geruimd wordt voor een ander gebouw te vegen of op de rijbaan te gooien
Op het voetpad moeten sneeuw en ijs langs de rand worden opgehoopt en mag de weggebruikers niet hinderen. De straatgoten en rioolopeningen moeten vrij blijven.
Ter hoogte van opritten, oversteekplaatsen voor voetgangers en aangeduide haltes voor voertuigen voor gemeenschappelijk vervoer, moet de rand van het voetpad eveneens worden vrijgehouden.
Artikel 2.6.3.
Wanneer het woningen/appartementsgebouwen betreft, bewoond door meerdere gezinnen, rust de verplichting bepaald in artikel 2.6.2. op de onderste bewoners.
Is het gelijkvloers onbewoond of zijn de bewoners ervan afwezig, dan rust deze verplichting op de bewoners van de dichtst daarboven gelegen verdieping.
Artikel 2.6.4.
Wanneer het openbare gebouwen en aanhorigheden betreft, rust deze verplichting bij de conciërges of de ambtenaar of persoon die het onmiddellijk beheer of de controle over het gebouw uitoefent.
Artikel 2.6.5.
De gebruiker of eigenaar van een onbebouwd/braakliggend perceel is eveneens onderworpen aan de bepalingen van artikel 2.6.2..
Ingeval van een leegstaand gebouw, rust de verplichting van artikel 2.6.2. op de eigenaar.
Artikel 2.6.6. Sancties
Inbreuken op de artikelen van dit hoofdstuk worden bestraft met een gemeentelijke administratieve geldboete van maximum 150 Euro.
61 De gemeente kan niet overal gelijktijdig zorgen voor de bestrijding van ijzel en sneeuw op de openbare weg. Ook gebruikers (en bij gebreke daaraan, de eigenaars) van een pand of perceel dragen hierin een verantwoordelijkheid.
62 Er kan bijvoorbeeld sprake zijn van overmacht in geval van afwezigheid van de bewoner, ziekte, zware handicap,
e.d..
HOOFDSTUK VII HET PLAATSEN VAN CONTAINERS EN/OF LAADBAKKEN
Artikel 2.7.1.
Op de openbare weg en op gronden toebehorend aan de gemeente, is het verboden open of gesloten containers of laadbakken bedoeld voor transport met aangepaste vrachtwagen te plaatsen, zonder voorafgaande schriftelijke vergunning van de burgemeester of zijn aangestelde.
De burgemeester kan de vergunning voor een bepaalde termijn verlenen.
De aanvraag tot het plaatsen moet ingediend worden door de gebruiker, tenminste 2 werkdagen voor de plaatsing.
Gedurende de hele periode van plaatsing van de container of laadbak dient de aanvrager van de vergunning, telkens na de werkzaamheden waarvoor de container of laadbak werd aangevraagd, de nodige maatregelen te treffen, zodat geen voorwerpen of andere zaken door derden in de container of laadbak kunnen worden achtergelaten.
Artikel 2.7.2 Sancties
Inbreuken op artikel 2.7.1 worden bestraft met een gemeentelijke administratieve geldboete van maximum 350 euro.
HOOFDSTUK VIII TERRASSEN EN SCHUTTINGEN OP DE OPENBARE WEG
Deel 1 Algemene bepalingen
Artikel 2.8.1 Vergunning en pleegvormen
§1 De uitbater van een handelszaak mag geen terrassen en schuttingen op de openbare weg plaatsen zonder voorafgaande schriftelijke vergunning van het college van burgemeester en schepenen.
§2 De vergunningen worden afgeleverd op naam van de uitbater van de handelszaak. Wanneer de zaak wordt overgenomen door een nieuwe uitbater of wanneer de aard of de afmetingen van de terrassen of schuttingen worden gewijzigd, moet een nieuwe vergunning aangevraagd worden.
§3 De vergunning vervalt eveneens wanneer, door ingrepen van overheidsbesturen aan het straatmeubilair, de straatinrichting, de nutsleidingen, en dergelijke, het terras of de schuttingen niet meer in hun vergunde vorm kunnen behouden blijven.
Artikel 2.8.2 Plaatsing
§1 De terrassen en schuttingen mogen slechts die oppervlakte innemen bepaald in de vergunning, en ze moeten steeds voldoen aan de opgelegde normen.
Er mag geen verankering aangebracht worden in het openbaar domein. Er mogen geen vloeren of andere niveauwijzigingen voorzien worden in hout of enig ander materiaal.
§2 Tenzij anders bepaald in de vergunning, moeten de terrassen en schuttingen tegen de rooilijn geplaatst worden over een breedte die niet meer bedraagt dan de breedte van de handelszaak.
Mits voorafgaandelijk schriftelijk akkoord van de bewoner(s) van het aanpalend pand, kan de vergunning hiertoe uitgebreid worden tijdens beperkte perioden bepaald door het college van burgemeester en schepenen.
De uitsprong over het voetpad of over de openbare weg wordt voor ieder geval afzonderlijk bepaald door het college van burgemeester en schepenen in functie van de voetpad-, plein- of straatbreedte en de drukte van het voetgangersverkeer. Een vrije breedte van minimum 1,5 meter moet openblijven voor de voetgangers.
In bijzondere gevallen kan het college van burgemeester en schepenen afwijking verlenen van de maximum toegelaten breedte en van de uitsprong over de openbare weg.
§3 De burgemeester kan de schuttingen en terrassen op kosten van de uitbater laten verwijderen indien deze zich niet houdt aan de oppervlakte en de normen vermeld in de vergunning of een schutting of terras plaatst zonder de vereiste vergunning.
Artikel 2.8.3 Onderhoud, veiligheid, gebruik
§1 De inrichting in het algemeen en de constructiedelen in het bijzonder moeten zorgvuldig onderhouden worden. Als de burgemeester oordeelt dat door de slechte staat van de inrichting het uitzicht van de omgeving wordt geschaad of de veiligheid van de voetgangers in het gedrang wordt gebracht, kan de uitbater schriftelijk aangemaand worden de inrichting onmiddellijk te herstellen of grondig te reinigen.
§2 De uitbaters die de toestemming krijgen om hun terras te laten staan, maar het op geen enkele wijze uitbaten tijdens een bepaalde periode, mogen het tijdens die periode niet gebruiken als stapelplaats.
§3 In de periode dat de tijdelijke terrassen verwijderd zijn, mogen geen uitstekende delen of openingen op de openbare weg achterblijven.
§4 De terrassen en schuttingen mogen geen constructies en/of voorwerpen van openbaar nut bedekken, zoals verkeersborden, brandmonden, gasafsluiters en dergelijke.
§5 De tijdelijke terrassen, meer bepaald de stoelen, tafels en ander meubilair, dienen na sluitingstijd onmiddellijk verwijderd te worden of gestapeld zonder de doorgang te hinderen. De plaats dient ook opgekuist te worden.
Artikel 2.8.4 Sancties
Inbreuken op de artikelen 2.8.1 §1, 2.8.2 §1, 2.8.3 §2, 2.8.3 §3, 2.8.3 §4 en 2.8.3 §5 worden bestraft met een gemeentelijke administratieve geldboete van maximum 350 Euro.
Artikel 2.8.5
Indien geen gevolg wordt gegeven aan de aanmaning bedoeld in artikel 2.8.3 §1, kan het college van burgemeester en schepenen conform artikel 119 bis van de nieuwe gemeentewet de vergunning intrekken en de inrichting van de openbare weg laten verwijderen op kosten van de uitbater.
Indien de uitbating van het terras aanleiding geeft tot verstoring van de openbare orde, kan het college van burgemeester en schepenen conform artikel 119 bis van de nieuwe gemeentewet de vergunning intrekken, en dit onverminderd de bevoegdheden van de burgemeester op basis van de artikelen 133 en volgende van de nieuwe gemeentewet.
Deel 2 Specifieke bepalingen Artikel 2.8.6 Aanvraag
De schriftelijke vergunning voor het plaatsen van terrassen en schuttingen dient aangevraagd te
worden via het daartoe voorziene aanvraagformulier.
Artikel 2.8.7 Geldigheidsduur
De vergunningen worden verleend voor een periode van maximum 3 jaar, maar kunnen voor de vervaltermijn telkens verlengd worden. Bij de aanvraag tot verlenging van een vergunning kan het college van burgemeester en schepenen de plaatsingsvoorwaarden wijzigen.
Artikel 2.8.8 Periode
Het terrasseizoen loopt van 1 april tot 30 november. Afwijkingen hierop kunnen door de burgemeester worden toegestaan.
Artikel 2.8.9 Sancties
Inbreuken op artikel 2.8.8 worden bestraft met een gemeentelijke administratieve geldboete van maximum 350 euro.
HOOFDSTUK IX AANPLAKKINGEN - PUBLICITEIT
Deel 1 Algemene bepalingen Artikel 2.9.1.
§1. Het is verboden63 opschriften, affiches, beeld- en fotografische voorstellingen, spandoeken, vlugschriften en plakbriefjes aan te brengen op of over de openbare weg, op bomen, aanplantingen, plakborden, voor- en zijgevels, daken, muren, omheiningen, pijlers, palen, zuilen, bouwwerken, monumenten en andere constructies langs de openbare weg of in de onmiddellijke nabijheid ervan64.
§2. Dit verbod geldt niet :
• aan de binnenzijde van de ramen van privé-eigendommen;
• voor het plaatsen van publiciteitsinrichtingen of uithangborden opgenomen in artikel 9, 2° tot en met 7° besluit van de Vlaamse Regering van 16 juli 2010 tot bepaling van handelingen waarvoor geen stedenbouwkundige vergunning nodig is, onverminderd artikelen artikelen 1.2. tot en met 1.4. van dit besluit65;
• op plaatsen die door het college van burgemeester en schepenen tot aanplakking zijn bestemd;
• xxxxxxx van een voorafgaandelijke vergunning verleend door de burgemeester.
Artikel 2.9.2.
Het is verboden reglementair aangebrachte opschriften, affiches, enz. zoals bedoeld in artikel 2.9.1., te verwijderen, te beschadigen, af te scheuren, te bevuilen, onleesbaar te maken of te overplakken66.
Artikel 2.9.3.
Het is voor de bedelers van reclamedrukwerk en gratis regionale pers verboden om reclamedrukwerk en gratis regionale pers te bedelen in leegstaande panden of achter te laten op geparkeerde voertuigen, op het recyclagepark of op andere plaatsen dan de brievenbus, tenzij mits toelating van de gemeente.
De gemeente stelt stickers ter beschikking van de inwoners waarop wordt aangegeven dat reclamedrukwerk of gratis regionale pers niet gewenst zijn. Het is verboden reclamedrukwerk en gratis regionale pers te deponeren in een brievenbus met een sticker die aangeeft geen reclamedrukwerk en geen gratis regionale pers te ontvangen.
Artikel 2.9.4.
Alle reglementaire opschriften, affiches, reclamedrukwerk, regionale pers, enz. zoals bedoeld in artikel 2.9.1. en 2.9.3., dienen de identiteit (naam natuurlijk en/of rechtspersoon, rechtsvorm, ondernemingsnummer, adres (van de maatschappelijke zetel) en telefoonnummer) te bevatten van:
• de verantwoordelijke uitgever;
• bijkomend: ingeval van een organisatie van een activiteit van welke aard ook, de identiteit van de organisator;
63 Het koninklijk besluit van 14 december 1959 waarbij regelen worden gesteld op het aanplakken en reclame maken, blijft onverminderd van toepassing; Verder heeft deze bepaling geen betrekking op het onleesbaar maken, overplakken of aanplakken van verkeersborden, gezien dit reeds strafbaar is gesteld in de verkeerswetgeving, namelijk via het Ministerieel Besluit van 11 oktober1976 en artikel 29 van de wet van 16 maart 1968 betreffende de politie over het wegverkeer.
64 Dit artikel vervangt artikel 1 van de besluitwet van 29 december 1945 houdende het verbod tot het aanbrengen van opschriften op de openbare weg dat opgeheven werd door artikel 4 van de wet van 17 juni 2004 (BS 23/7/2004) met betrekking tot de gemeentelijke administratieve sancties. De formulering werd geactualiseerd.
Voor sommige publiciteit is een stedenbouwkundige vergunning vereist. Ook hierop voorziet het besluit uitzonderingen. Voor deze uitzonderingen is ook geen vergunning van de burgemeester vereist.
De finaliteit van dit hoofdstuk is vooral het tegengaan van de visuele vervuiling van de gemeente langs de openbare weg of in de onmiddellijke nabijheid ervan.
Afdeling II - Hoofdstuk IV m.b.t. voorwerpen, geplaatst of bevestigd op vensterdorpels of op andere delen van gebouwen, die op de openbare weg kunnen vallen, heeft daarentegen als finaliteit de veiligheid van de weggebruiker.
Publiciteits(aanhang)wagens vallen niet onder dit hoofdstuk. Artikel 27.5.3° van de wegcode bepaalt dat het verboden is om op de openbare weg reclamevoertuigen langer dan 3 uur na elkaar te laten parkeren. Indien de wegcode niet van toepassing is, vallen de borden van deze aanhangwagens wel onder artikel 1. Naast de wegcode is ook het “KB van 14 december 1959 waarbij regelen worden gesteld op het aanplakken en reclame maken” langs gewestwegen van toepassing.
65 Verkiezingspubliciteit (art. 9, 6°): zie Deel 2 van dit hoofdstuk).
66 dit artikel vervangt artikel 560.1° van het strafwetboek zoals opgeheven door artikel 4 van de wet van 14 juni 2004
(BS 23/7/2004) inzake de gemeentelijke administratieve sancties.
Artikel 2.9.5.
Alle reglementaire opschriften, affiches, reclamedrukwerk, regionale pers, enz. zoals bedoeld in artikel 2.9.1., 2.9.3. mogen niet strijdig zijn met de openbare orde en de goede zeden, noch inhoudelijk in strijd zijn met andere wetten67.
Artikel 2.9.6. Sancties
Inbreuken op artikelen 2.9.1.§1., 2.9.2., 2.9.3. en 2.9.4., worden bestraft met een gemeentelijke administratieve geldboete van maximum 350 Euro.
Artikel 2.9.6.
Alle publiciteitsvoering, die in overtreding met deze politieverordening werd aangebracht of verspreid, zal ambtshalve worden verwijderd. De overtreder, de eventuele verantwoordelijke uitgever en de eventuele organisator zijn hoofdelijk aansprakelijk voor de kosten van het verwijderen, reinigen en herstellen van de veroorzaakte schade, indien de overtreding op heterdaad kon worden vastgesteld.
Deel 2 Propaganda ter gelegenheid van de verkiezingen Artikel 2.9.7.
Onverminderd eventuele door de Gouverneur getroffen reglementering, worden aan de politieke partijen die voor de verkiezingen van het Europees parlement, de federale wetgevende kamers, het Vlaams parlement, de provincieraad en gemeenteraad lijsten voordragen, officiële aanplakborden ter beschikking gesteld waarop het nummer kan vervangen worden door de naam van de politieke partij.
Artikel 2.9.8.
Onverminderd artikelen 1.2. tot en met 1.4. en 9, 6° van het besluit van de Vlaamse Regering van 16 juli 2010 tot bepaling van handelingen waarvoor geen stedenbouwkundige vergunning nodig is, is het verboden om68:
• behoudens op de officiële aanplakborden, kiesdruksels of politieke propaganda aan te brengen op de openbare weg, het openbaar domein en op openbare gebouwen;
• op de dag voor de verkiezingen vanaf 22.00 uur, alsook op de dag van de verkiezingen tot 16.00 uur, affiches, beeld- en fotografische voorstellingen, vlugschriften en plakbriefjes, alsook allerhande materiaal voor de aanplakking ervan en voor het aanbrengen van allerhande opschriften, te vervoeren;
• binnen de 100 meter van de toegang tot het gebouw waar de stemburelen zijn in ondergebracht, affiches, beeld- en fotografische voorstellingen, vlugschriften en plakbriefjes, of welke andere verkiezingspropaganda dan ook te (ver)tonen, met uitzondering op de officiële verkiezingsborden.
Artikel 2.9.9.
Het is verboden de propagandamiddelen, die reglementair zijn aangebracht, af te scheuren, te overplakken, te overschilderen met eender welke stof of om op het even welke manier de propagandamiddelen te beschadigen of onleesbaar te maken.
Artikel 2.9.10.
§1. Elke partij of individu kan met de concessionarissen van de andere reglementaire aanplakplaatsen afspraken maken over het aanbrengen aldaar van affiches en propagandadrukwerk.
§2. Het is verboden verkiezingspropaganda aan te brengen op private eigendommen en goederen zonder uitdrukkelijke toelating van de eigenaar of houder van een zakelijk recht op deze eigendom.
67 Op dit artikel wordt geen GAS gesteld. Het is enkel de bedoeling van geen vergunning af te leveren indien aan de voorwaarden van dit artikel niet voldaan is. Aan het recht van vrije meningsuiting wordt dus niet getornd. Indien de inhoud van de affiches in strijd zou zijn met bijvoorbeeld de goede zeden, openbare orde (bv. aanzetten tot geweld, opruiende boodschappen), de wet op racisme (bv. racistische boodschappen), de wet op dierenwelzijn,... dient opgetreden te worden op basis van deze wetgeving.
68 De verbodsbepalingen hier opgesomd worden niet expliciet geregeld in de wet van 4 juli 1989 betreffende de beperking en de controle van de verkiezingsuitgaven voor de verkiezingen van de federale kamers, de financiering en de open boekhouding van de politieke partijen (B.S. 20 juli 1989), noch in het decreet van 7 mei 2004 houdende regeling van de controle van de verkiezingsuitgaven en de herkomst van de geldmiddelen voor de verkiezing van het
Vlaams Parlement(B.S. 28 mei 2004).
Artikel 2.9.11.
Wederrechtelijk aangeplakte brieven en geschilderde teksten, zullen, in geval van betrapping op heterdaad, door het gemeentebestuur ambtshalve verwijderd worden op kosten van de overtreder, de eventuele verantwoordelijke uitgever of de betrokken politieke partij.
Artikel 2.9.12.
De beschikbare ruimte wordt evenredig verdeeld tussen de partijen die aan de verkiezingen deelnemen.
Artikel 2.9.13. Sancties
Inbreuken op artikelen 2.9.8., 2.9.9. of 2.9.10.§2. worden bestraft met een gemeentelijke administratieve geldboete van maximum 350 Euro.
HOOFDSTUK X GEMENGDE VERKEERSINBREUKEN
Artikel 2.10.1. Overtredingen van de eerste categorie
Zijn overtredingen van de eerste categorie, bestraft met een administratieve geldboete of een onmiddellijke betaling zoals voorzien in art. 2§1 van het KB van 9/3/2014 betreffende de gemeentelijke administratieve sancties voor de overtredingen betreffende het stilstaan en het parkeren en voor de overtredingen betreffende de verkeersborden C3 en F 103, vastgesteld met automatisch werkende toestellen, zoals die verschenen is in het BS van 20/6/201769:
a | Binnen de woonerven en de erven, is het parkeren verboden, behalve: | 22bis, 4°, a) |
- op de plaatsen die afgebakend zijn door wegmarkeringen of door een wegbedekking in een andere kleur en waar de letter "P" aangebracht is; | ||
- op plaatsen waar een verkeersbord het toelaat. | ||
b | Op de openbare wegen voorzien van verhoogde inrichtingen, die aangekondigd zijn door de verkeersborden A14 en F87, of die op de kruispunten alleen aangekondigd zijn door de verkeersborden A14, of die gelegen zijn binnen een zone afgebakend door de verkeersborden F4a en F4b, is stilstaan en parkeren verboden op deze inrichtingen, behoudens plaatselijke reglementering. | 22ter.1, 3° |
c | In voetgangerszones is het parkeren verboden. | 22sexies2 |
d | Elk stilstaand of geparkeerd voertuig moet worden opgesteld rechts ten opzichte van zijn rijrichting. | 23.1, 1° |
Indien het een rijbaan is met éénrichtingsverkeer, mag het evenwel langs de ene of langs de andere kant opgesteld worden. | ||
e | Elk stilstaand of geparkeerd voertuig moet worden opgesteld: | 23.1, 2° |
- buiten de rijbaan op de gelijkgrondse berm of, buiten de bebouwde kommen, op eender welke berm; | ||
- indien het een berm betreft die de voetgangers moeten volgen, moet langs de buitenkant van de openbare weg een begaanbare strook van ten minste 1,50 meter breed vrijgelaten worden; | ||
- indien de berm niet breed genoeg is, moet het voertuig gedeeltelijk op de berm en gedeeltelijk op de rijbaan opgesteld worden; | ||
- indien er geen bruikbare berm is, moet het voertuig op de rijbaan opgesteld worden. | ||
f | Elk voertuig dat volledig of ten dele op de rijbaan opgesteld is, moet geplaatst worden: | 23.2, lid 1, 1° tot 3° |
1° zover mogelijk van de aslijn van de rijbaan; | ||
2° evenwijdig met de rand van de rijbaan, behoudens bijzondere plaatsaanleg; | ||
3° in één enkele file. | ||
Motorfietsen zonder zijspan of aanhangwagen mogen evenwel haaks op de rand van de rijbaan parkeren voor zover zij daarbij de aangeduide parkeermarkering niet overschrijden. | 23.2 lid 2 |
69 Dit is de letterlijke tekst van art. 2§1 van het KB van 9/3/2014. De administratieve geldboete voor een overtreding van de eerste categorie bedraagt 55 euro. Indien het in het KB van 9/3/2014 voorziene bedrag wijzigt, zal het bedrag van de administratieve geldboete eveneens wijzigen. De artikelen die in de 3de kolom staan, zijn deze van de wegcode.
g | Fietsen en tweewielige bromfietsen moeten buiten de rijbaan en de parkeerzones bedoeld in artikel 75.2 van het koninklijk besluit van 1 december 1975 houdende algemeen reglement op de politie van het wegverkeer en van het gebruik van de openbare weg opgesteld worden zonder het verkeer van de andere weggebruikers te hinderen of onveilig te maken behalve op plaatsen gesignaleerd zoals voorzien in artikel 70.2.1.3°. f van het koninklijk besluit van 1 december 1975 houdende algemeen reglement op de politie van het wegverkeer en van het gebruik van de openbare weg. | 23.3 |
h | Motorfietsen mogen buiten de rijbaan en de parkeerzones bedoeld in artikel 75.2 van het koninklijk besluit van 1 december 1975 houdende algemeen reglement op de politie van het wegverkeer van het gebruik van de openbare weg opgesteld worden zonder het verkeer van de andere weggebruikers te hinderen of onveilig te maken. | 23.4 |
i | Het is verboden een voertuig te laten stilstaan of te parkeren op elke plaats waar het duidelijk een gevaar zou kunnen betekenen voor de andere weggebruikers of waar het hun onnodig zou kunnen hinderen, inzonderheid: | 24, lid 1, 2°, 4° en 7° tot 10° |
- op 3 meter of meer doch op minder dan 5 meter van de plaats waar de fietsers en bestuurders van tweewielige bromfietsen verplicht zijn het fietspad te verlaten om op de rijbaan te rijden of de rijbaan te verlaten om op het fietspad te rijden; | ||
- op de rijbaan op 3 meter of meer doch op minder dan 5 meter voor de oversteekplaatsen voor voetgangers en de oversteekplaatsen voor fietsers en bestuurders van tweewielige bromfietsen; | ||
- in de nabijheid van de kruispunten, op minder dan 5 meter van de verlenging van de naastbijgelegen rand van de dwarsrijbaan, behoudens plaatselijke reglementering; | ||
- op minder dan 20 meter voor de verkeerslichten op de kruispunten, behoudens plaatselijke reglementering; | ||
- op minder dan 20 meter voor de verkeerslichten buiten de kruispunten behalve voor voertuigen waarvan de hoogte, lading inbegrepen, niet meer dan 1,65 m bedraagt, wanneer de onderkant van die verkeerslichten zich ten minste 2 meter boven de rijbaan bevindt; | ||
- op minder dan 20 meter voor de verkeersborden behalve voor voertuigen waarvan de hoogte, lading inbegrepen, niet meer dan 1,65 m bedraagt, wanneer de onderkant van die verkeersborden zich ten minste 2 meter boven de rijbaan bevindt. | ||
j | Het is verboden een voertuig te parkeren: | 25.1 |
- op minder dan 1 meter zowel voor als achter een ander stilstaand of geparkeerd voertuig en op elke plaats waar het voertuig het instappen in of het wegrijden van een ander voertuig zou verhinderen; | 1°, 2°, 3°, 5°, 8°, 9°, 10°, 11°, 12°, 13° | |
- op minder dan 15 meter aan weerszijden van een bord dat een autobus-, trolleybus- of tramhalte aanwijst; | ||
- voor de inrij van eigendommen, behalve de voertuigen waarvan het inschrijvingsteken leesbaar op die inrij is aangebracht; | ||
- op elke plaats waar het voertuig de toegang tot buiten de rijbaan aangelegde parkeerplaatsen zou verhinderen; | ||
- buiten de bebouwde kommen op de rijbaan van een openbare weg waarop het verkeersbord B9 is aangebracht; | ||
- op de rijbaan wanneer deze verdeeld is in rijstroken, behalve op de plaatsen waar het verkeersbord E9a of E9b is aangebracht; | ||
- op de rijbaan langs de gele onderbroken streep, bedoeld in artikel 75.1.2.° van het koninklijk besluit van 1 december 1975 houdende algemeen reglement op de politie van het wegverkeer en van het gebruik van de openbare weg; |
- op rijbanen met tweerichtingsverkeer tegenover een ander stilstaand of geparkeerd voertuig, wanneer twee andere voertuigen daardoor elkaar moeilijk zouden kunnen kruisen; | ||
- op de middelste rijbaan van een openbare weg met drie rijbanen; | ||
- buiten de bebouwde kommen, langs de linkerkant van een rijbaan van een openbare weg met twee rijbanen of op de middenberm die deze rijbanen scheidt. | ||
k | Het is verboden onjuiste aanduidingen op de schijf te laten verschijnen. De aanduidingen van de schijf mogen niet gewijzigd worden voordat het voertuig de parkeerplaats verlaten heeft. | 27.1.3 |
l | Het is verboden op de openbare weg motorvoertuigen die niet meer kunnen rijden en aanhangwagens langer dan vierentwintig uur na elkaar te parkeren. | 27.5.1 |
Binnen de bebouwde kommen is het verboden op de openbare weg auto's, slepen en aanhangwagens met een maximale toegelaten massa van meer dan 7,5 ton langer dan acht uur na elkaar te parkeren, behalve op de plaatsen waar het verkeersbord E9a, E9c of E9d is aangebracht. | 27.5.2 | |
Het is verboden op de openbare weg reclamevoertuigen langer dan drie uur na elkaar te parkeren. | 27.5.3 | |
m | Het niet hebben aangebracht van de speciale kaart bedoeld in artikel 27.4.3 van het koninklijk besluit van 1 december 1975 houdende algemeen reglement op de politie van het wegverkeer en van het gebruik van de openbare weg of het door artikel 27.4.1 van hetzelfde besluit hiermee gelijkgesteld document op de binnenkant van de voorruit of, als er geen voorruit is, op het voorste gedeelte van het op een voorbehouden parkeerplaats voor personen met een handicap geparkeerde voertuig. | 27bis |
n | Verkeersborden E1, E3, E5, E7 en van type E9 betreffende het stilstaan en het parkeren niet in acht nemen. | 70.2.1 |
o | Het verkeersbord E11 niet in acht nemen. | 70.3 |
p | Het stilstaan of parkeren is verboden op markeringen van verkeersgeleiders en verdrijvingsvlakken. | 77.4 |
q | Het stilstaan of parkeren is verboden op witte markeringen bedoeld in xxxxxxx 00.5 van het koninklijk besluit van 1 december 1975 houdende algemeen reglement op de politie van het wegverkeer en van het gebruik van de openbare weg die de plaatsen afbakenen waar de voertuigen moeten staan. | 77.5 |
r | Het stilstaan of parkeren is verboden op de dambordmarkering die bestaat uit witte vierkanten die op de grond zijn aangebracht. | 77.8 |
s | Het niet in acht nemen van het verkeersbord C3 wanneer deze inbreuken vastgesteld worden door automatisch werkende toestellen. | 68.3 |
t | Het niet in acht nemen van het verkeersbord F 103 wanneer deze inbreuken vastgesteld worden door automatisch werkende toestellen. | 68.3 |
Artikel 2.10.2 Overtredingen van de tweede categorie
Zijn overtredingen van de tweede categorie, bestraft met een administratieve geldboete of een onmiddellijke betaling zoals voorzien in art. 2§2 van het KB van 9/3/2014 betreffende de gemeentelijke administratieve sancties voor de overtredingen betreffende het stilstaan en het parkeren en voor de overtredingen betreffende de verkeersborden C3 en F103, vastgesteld met automatisch werkende toestellen, zoals die verschenen is in het BS van 20/6/201470:
70 Dit is de letterlijke tekst van art. 2§2 van het KB van 9/3/2014. De administratieve geldboete voor een overtreding van de tweede categorie bedraagt 110 euro. Indien het in het KB van 9/3/2014 voorziene bedrag wijzigt, zal het bedrag van de administratieve geldboete eveneens wijzigen. De artikelen die in de 3de kolom staan, zijn deze van de wegcode.
a | Het is verboden een voertuig te laten stilstaan of te parkeren op autowegen, behalve op de parkeerstroken, aangewezen door het verkeersbord E9a. | 22.2 en 21.4, 4° |
b | Het is verboden een voertuig te laten stilstaan of te parkeren op elke plaats waar het duidelijk een gevaar zou kunnen betekenen voor de andere weggebruikers of waar het hun onnodig zou kunnen hinderen, inzonderheid : | 24, lid 1, 1°, 2°, 4°, 5° en 6° |
- op de trottoirs en, binnen de bebouwde kommen, op de verhoogde bermen, behoudens plaatselijke reglementering; | ||
- op de fietspaden en op minder dan 3 meter van de plaats waar de fietsers en bestuurders van tweewielige bromfietsen verplicht zijn het fietspad te verlaten om op de rijbaan te rijden of de rijbaan te verlaten om op het fietspad te rijden; |
- op de oversteekplaatsen voor voetgangers, op de oversteekplaatsen voor fietsers en bestuurders van tweewielige bromfietsen en op de rijbaan op minder dan 3 meter voor deze oversteekplaatsen; | ||
- op de rijbaan in de onderbruggingen, in de tunnels en behoudens plaatselijke reglementering onder de bruggen; | ||
- op de rijbaan nabij de top van een helling en in een bocht wanneer de zichtbaarheid onvoldoende is. | ||
c | Het is verboden een voertuig te parkeren: | 25.1, 4°, 6°, 7° |
- op de plaatsen waar de voetgangers en de fietsers en bestuurders van tweewielige bromfietsen op de rijbaan moeten komen om omheen een hindernis te gaan of te rijden; | ||
- op de plaatsen waar de doorgang van spoorvoertuigen zou belemmerd worden; | ||
- wanneer de vrije doorgang op de rijbaan minder dan 3 meter breed zou worden. | ||
d | Het is verboden een voertuig te parkeren op de parkeerplaatsen gesignaleerd zoals voorzien in artikel 70.2.1.3°, c van het koninklijk besluit van 1 december 1975 houdende algemeen reglement op de politie van het wegverkeer en van het gebruik van de openbare weg behalve voor de voertuigen gebruikt door personen met een handicap die in het bezit zijn van een speciale kaart zoals bedoeld in artikel 27.4.1 of 27.4.3 van het koninklijk besluit van 1 december 1975 houdende algemeen reglement op de politie van het wegverkeer en van het gebruik van de openbare weg. | 25.1, 14° |
Artikel 2.10.3. Overtredingen van de vierde categorie
Zijn de overtredingen van de vierde categorie, bestraft met een administratieve geldboete of met een onmiddellijke betaling zoals voorzien in art. 2§3 van het KB van 9/3/2014 betreffende de gemeentelijke administratieve sancties voor de overtredingen betreffende het stilstaan en het parkeren en voor de overtredingen betreffende de verkeersborden C3 en F 103, vastgesteld met automatisch werkende toestellen, zoals die verschenen is in het BS van 20/6/201471:
a | Het is verboden een voertuig te laten stilstaan of te laten parkeren op de overwegen | 24, lid 1, 3° |
Artikel 2.10.4. Identificatie van de overtreder
Voor de identificatie van de overtreder gelden de artikelen 67bis en 67ter van de wet van 16 maart 1968 betreffende de politie over het wegverkeer, en artikel 33 van de wet van 24 juni 2013 betreffende de gemeentelijke administratieve sancties.
71 Dit is de letterlijke tekst van art. 2§3 van het KB van 9/3/2014. De administratieve geldboete voor een overtreding van de vierde categorie bedraagt 330 euro. Indien het in het KB van 9/3/2014 voorziene bedrag wijzigt, zal het bedrag van de administratieve geldboete eveneens wijzigen. De artikelen die in de 3de kolom staan, zijn deze van de wegcode.
AFDELING III OPENBARE GEZONDHEID
HOOFDSTUK I ONDERHOUD VAN NIET-INGESCHREVEN WATERLOPEN EN GRACHTEN
Artikel 3.1.1. Toepassingsgebied
Onbevaarbare waterlopen zijn ingeschreven in atlassen van 1877 en 1950. Onbevaarbare waterlopen, (kavel)grachten, sloten en greppels - ongeacht of deze al of niet op openbaar domein zijn gelegen - die niet ingeschreven zijn in deze atlassen, vallen onder de toepassing van deze politieverordening.
Artikel 3.1.2.
De gebruikers van gronden en landerijen of bij ontstentenis van gebruikers, de eigenaars of zij die belast zijn met het beheer van dergelijke eigendommen, zijn verplicht ervoor te zorgen dat grachten, sloten en greppels op die gronden gelegen, volgens noodzaak te ruimen en op diepte te houden zodat de goede afwatering verzekerd blijft.
Artikel 3.1.3.
Het is verboden om het even welke voorwerpen of stoffen te werpen in waterlopen en in baangrachten, of deze te dempen of af te sluiten of hoe dan ook de vrije loop van de waters te belemmeren of te wijzigen, behoudens toestemming van de bevoegde overheid72.
Artikel 3.1.4.
Het is eveneens verboden er stoffen in te werpen of te lozen die het water bezoedelen.
Artikel 3.1.5. Sancties
Inbreuken op de artikelen 3.1.2., 3.1.3. of 3.1.4. worden bestraft met een gemeentelijke administratieve geldboete van maximum 350 Euro.
Artikel 3.1.6.
Ingeval van een inbreuk op artikelen 3.1.2., 3.1.3. of 3.1.4., wordt de overtreder per aangetekend schrijven in gebreke gesteld - naar gelang het geval - de nodige ruimingswerken te laten uitvoeren (artikel 3.1.2.) en/of de voorwerpen en stoffen te verwijderen en af te voeren (artikelen 3.1.3. en 3.1.4.) en dit binnen de 30 kalenderdagen te rekenen vanaf de dag na de dag van aangetekende zending (poststempel).
Indien geen gevolg wordt gegeven aan deze ingebrekestelling, is de burgemeester gemachtigd ambtshalve deze handelingen te laten uitvoeren zonder verdere verwittiging en op kosten en risico van de overtreder.
Artikel 3.1.7.
Artikelen 133, lid 2 en 135 § 2 van de nieuwe gemeentewet blijven onverminderd van toepassing.
72 De wet van 26 maart 1971 op de bescherming van de oppervlaktewateren tegen verontreiniging regelt in artikel 1
enkel de bescherming van de wateren van het openbaar hydrografisch net en van de kustwateren tegen verontreiniging.
HOOFDSTUK II ONDERHOUD PERCELEN - MAATREGELEN TEGEN ONGEDIERTE EN INSECTENPLAGEN
Artikel 3.2.1.
Eigenaars van en/of houders van een zakelijk recht m.b.t. (al dan niet bebouwde) percelen grenzend aan de openbare weg of het openbaar domein, dienen deze percelen als een goed huisvader te onderhouden, zodanig dat de openbare gezondheid en veiligheid niet in het gedrang komen en zodat er geen overlast veroorzaakt wordt voor de omliggende percelen, de openbare weg of het openbaar domein (bv. ontsieren straatbeeld, zaadverspreiding, verstoring overzicht openbare weg, hinderen voetgangers, e.d.) .
Onverminderd de toepasselijke hogere regelgeving aangaande de bestrijding van voor planten schadelijke organismen73, zijn eigenaars en /of houders van een zakelijk recht er o.m. toe gehouden de bloei en zaadvorming te beletten, niet enkel van de akkerdistel (cirsium arvense), de speerdistel (cirsium lanceolatum), de xxxx xxxxxx (cirsium paluste) en de kruldistel (carduus crispus), maar ook van de grote en de kleine brandnetel (urtica dioica en urtica urens) en alle hinderlijke onkruidsoorten waarvan de zaadverspreiding gevolgen kan hebben voor de omliggende gronden.
Artikel 3.2.2.
Eigenaars van en/of houders van een zakelijk recht m.b.t. gebouwen of (al dan niet bebouwde) percelen dienen de nodige maatregelen te nemen om de aanwezigheid van schadelijk ongedierte te voorkomen en in voorkomend geval, dit ongedierte te verwijderen.
Artikel 3.2.3.
Onverminderd de hogere wetgeving, moeten eigenaars en/of houders van dieren de nodige maatregelen nemen om de aanwezigheid van schadelijk ongedierte en/of insectenplagen te voorkomen en in voorkomend geval dit ongedierte en/of de insecten te verwijderen.
Artikel 3.2.4.
Onverminderd de desgevallend toepasselijke milieuregelgeving, zijn de eigenaars en/of houders van dieren in woongebieden74 ertoe gehouden hun dieren zodanig te huisvesten en verzorgen en alle mogelijke maatregelen te nemen opdat hun dieren geen abnormale75 geurhinder veroorzaken.
Artikel 3.2.5. Sancties
Inbreuken op de artikelen van dit hoofdstuk worden bestraft met een gemeentelijke administratieve geldboete van maximum 100 Euro.
Artikel 3.2.6.
Ingeval van een inbreuk op de artikelen van dit hoofdstuk, wordt de overtreder per aangetekend schrijven in gebreke gesteld de nodige maatregelen te nemen teneinde deze artikelen na te leven en dit binnen de 30 kalenderdagen te rekenen vanaf de dag na de dag van aangetekende zending (poststempel).
Indien geen gevolg wordt gegeven aan deze ingebrekestelling, is de burgemeester gemachtigd ambtshalve de nodige maatregelen te nemen en te laten uitvoeren zonder verdere verwittiging en op kosten en risico van de overtreder.
Artikel 3.2.7.
Artikelen 133, lid 2 en 135 § 2 van de nieuwe gemeentewet blijven onverminderd van toepassing.
73 Dit artikel geldt onverminderd de desgevallend toepasselijke hogere regelgeving zoals o.a. artikel 50 Veldwetboek (bevoegdheid burgemeester uitvoering wetten en verordeningen betreffende o.a. de uitroeiing van distels en andere gewassen die schadelijk zijn voor de landbouw).
74 Woongebied (in ruime zin) zoals aangeduid door een gewestplan, een (bijzonder) plan van aanleg of een ruimtelijk uitvoeringsplan.
75 Het houden van dieren impliceert vaak een bepaalde geur. Dit artikel viseert abnormale toestanden.
HOOFDSTUK III REINHEID VAN DE GEMEENTE
Artikel 3.4.1.
De eigenaars of huurders zijn verplicht erover te waken of te laten waken dat:
1. de voetpaden vóór hun huizen, magazijnen, werkhuizen, hoven en afsluitingen rein zijn;
2. dat de riool roosters of de goten langs de voetpaden vrij blijven;
3. alsook dat de grasstroken tussen de rooilijn en de rijweg gemaaid worden. Wat de onbezette onroerende goederen betreft komt de zorg daarvoor toe aan de eigenaars of huurders ervan of aan hun vertegenwoordigers.
Het betreft een inspanningsverplichting die moet uitgevoerd worden door iedere burger, behoudens in geval van overmacht.
Artikel 3.4.2.
Een exploitant van een ambulante activiteit76, die vanwege de bevoegde overheid een toelating heeft verkregen voor het innemen van een losse standplaats op het openbaar domein, dient er zorg voor te dragen dat de standplaats zuiver wordt gehouden.
De exploitant moet alle nodige maatregelen nemen om de reinheid van en rond hun standplaats tijdens de ambulante activiteit te waarborgen.
Na beëindiging van de ambulante activiteit moet elke exploitant, alle afval afkomstig of voortspruitend uit de verhandeling van zijn koopwaar, zelf meenemen en moet de standplaats zuiver achter gelaten worden.
Artikel 3.4.3.
§1- Het is verboden op de openbare weg, op private weg met een openbaar karakter of op eender welke andere openbare plaats een voorwerp of zaken te plaatsen, achter te laten of te werpen dat de reinheid van de omgeving kan schaden, hinderlijke uitwasemingen kan veroorzaken, of een gevaar kan zijn voor de openbare gezondheid en veiligheid.
§2- Iedereen die op om het even welke wijze de openbare weg, een private weg met openbaar karakter, of om het even welk andere openbare plaats heeft bevuild of heeft laten bevuilen, is verplicht deze onverwijld te reinigen.
Artikel 3.4.4.
Bij niet of onvolkomen naleven van de verplichtingen, ingevolge artikel 3.4.2. en 3.4.3., kan de gemeente, na ingebrekestelling door de burgemeester, de reiniging zelf uitvoeren, op kosten en risico van de betrokkenen.
Artikel 3.4.5.
Inbreuken op de artikelen 3.4.1, 3.4.2 en 3.4.3 worden gestraft met een gemeentelijke administratieve geldboete van maximum 350 euro.
76 Ambulante activiteiten worden als volgt gedefinieerd in de wet van 4 juli 2005: Elke verkoop, te koop aanbieding of uitstalling met het oog op de verkoop aan de consument van producten en bijkomstig de diensten die op deze producten betrekking hebben door een handelaar buiten de vestigingen vermeld in zijn inschrijving in de Kruispuntbank
van Ondernemingen of door een persoon die niet over een dergelijke vestiging beschikt”.
AFDELING IV OPENBARE VEILIGHEID
HOOFDSTUK I BOUWVALLIGE GEBOUWEN EN AFSLUITINGEN
Artikel 4.1.1.
Wanneer de burgemeester verneemt dat een gebouw, een muur of een andere constructie geheel of gedeeltelijk, in bouwvallige toestand verkeert en een gevaar kan betekenen voor de openbare veiligheid, stelt hij deze toestand vast bijgestaan door een door hem aangeduide deskundige. De nodige maatregelen voor herstel, afbraak of beveiliging worden beschreven77.
Artikel 4.1.2.
De burgemeester stelt de eigenaar in gebreke om het bouwwerk te herstellen of te slopen binnen de door hem opgelegde termijn. De burgemeester kan, ingeval van het niet naleven van deze ingebrekestelling, ambtshalve tot de uitvoering van de opgelegde werken doen overgaan op kosten en risico van de eigenaar. Voorafgaandelijk krijgen zij die een zakelijk recht of een persoonlijk recht hebben met betrekking tot het bouwwerk een kopie van de vaststelling en van de ingebrekestelling. Ze kunnen mondeling en/of schriftelijk hun argumenten ten overstaan van de burgemeester laten gelden.
Artikel 4.1.3.
De eigenaar is verplicht gevolg te geven aan de ingebrekestelling van de burgemeester om gebouwen, muren of andere constructies die bouwvallig zijn te herstellen of te slopen78.
Artikel 4.1.4.
Op eenvoudige schriftelijke ingebrekestelling van de burgemeester is iedere eigenaar van grond met bouwvallige gebouwen en afsluitingen erop, gelegen binnen de bebouwde kom, grenzende aan de openbare weg en niet volledig bewerkt als landbouwgrond, verplicht deze grond langs de openbare weg af te sluiten met een gesloten, ondoorzichtige afsluiting (bv. doek, houten platen, e.d.) door de burgemeester voorgeschreven79.
De eigenaar kan voorafgaandelijk mondeling en/of schriftelijk hun argumenten ten overstaan van de burgemeester laten gelden.
Bij niet-naleving van de voorschriften van dit artikel kan ambtshalve overgegaan worden tot het plaatsen van de afsluiting op kosten en risico van de eigenaar van de gronden.
Artikel 4.1.5. Sancties
Inbreuken op de artikelen 4.1.3. of 4.1.4. worden gestraft met een gemeentelijke administratieve geldboete van maximum 350 Euro.
77 Krachtens artikel 135 § 2 en artikel 133, lid 2 van de nieuwe gemeentewet is de burgemeester bevoegd om op te treden tegen ongezonde en bouwvallige woningen. Hij oefent die bevoegdheid uit overeenkomstig artikel 133, lid 2 van de nieuwe gemeentewet zonder dat een gemeentelijk reglement hem die bevoegdheid kan ontnemen, beperken, uitbreiden of aan voorwaarden onderwerpen (X.x.Xx. nr. 39.352,11 mei 1992). We verwijzen tevens naar artikel 15 van het decreet van 15 juli 1997 houdende de Vlaamse Wooncode.
78 Dit artikel is gebaseerd op het oude artikel 551.7° van het strafwetboek zoals opgeheven door artikel 4 van de wet van 17 juni 2004 (B.S. 23/07/2004). De eigenaar dient steeds een stedenbouwkundige vergunning aan te vragen voor de uit te voeren werken.
79 Leegstaande gebouwen werden in het verleden nogal gebruikt als speelterrein voor kinderen, onderdak voor daklozen, druggebruikers e.d. Om veiligheidsrisico’s te vermijden is dit artikel ingevoegd, doch het is slechts van toepassing na schriftelijke ingebrekestelling van de burgemeester. Het doel is te voorkomen dat deze gebouwen nog
betreden worden.
HOOFDSTUK II BASISNORMEN VOOR DE PREVENTIE VAN BRAND EN ONTPLOFFING IN PUBLIEKTOEGANKELIJKE GEBOUWEN DIE OVER EEN ATTEST VAN BRANDVEILIGHEID
MOETEN BESCHIKKEN
Deel 1 Brandveiligheid in publiektoegankelijke inrichtingen80 Artikel 4.2.1 Doelstellingen
Dit reglement bepaalt de minimumnormen inzake brandpreventie, waaraan de opvatting, de bouw en de inrichting van publiek toegankelijke gebouwen moeten voldoen81.
Artikel 4.2.2 Toepassingsgebied
De bepalingen van dit reglement zijn van toepassing op alle inrichtingen of delen van inrichtingen, die gewoonlijk, tijdelijk of occasioneel82 toegankelijk zijn voor het publiek, ook al wordt het publiek er slechts onder bepaalde voorwaarden toegelaten (kosteloos, tegen betaling of op vertoon van een lidkaart).
Hieronder wordt verstaan: zalen, restaurants, parochiezalen, kantines, drankgelegenheden, cafés, tavernes, verbruikszalen, frituren, dansgelegenheden, discotheken, bars, snackbars, eethuizen, vergaderzalen, feestzalen, sportzalen, schietstanden, winkelruimten, jeugdlokalen, bioscopen, culturele centra, dienstencentra, congrescentra, pop-up’s, groepspraktijken, …
De vermelde lijst is niet limitatief.
Zij gelden niet voor:
• installaties in open lucht en inrichtingen in tijdelijke constructies zoals tenten en kermisinrichtingen;
• voor publiek toegankelijke inrichtingen waarop uit hoofde van brandveiligheid en in het
kader van de hoofdfunctie van de inrichting, een andere wetgeving van toepassing is met uitzondering van de basisnormen voor de preventie van brand en ontploffing;
• gebouwen waarvan een beperkt aantal lokalen (wachtkamer, spreekkamer) gebruikt worden
voor de uitoefening van een vrij beroep of dienstverlening (m.u.v. groepspraktijken) voor zover er geen grotere brandbelasting aanwezig is dan in een woning;
• eengezinswoningen83.
80 Voor nieuwe gebouwen gelden de basisnormen brandveiligheid in het koninklijk besluit van 07 juli 1994 (BS 26/04/1995) en latere wijzigingen. Krachtens de artikelen 119 en 135 $ 2, 5° van de nieuwe gemeentewet en artikel 4 van de wet van 30 juli 1979 (BS 20/09/1979) betreffende de preventie van brand en ontploffing en betreffende de verplichte verzekering van burgerrechtelijke aansprakelijkheid, kan de gemeenteraad verordeningen in geval van branden en ontploffingen uitvaardigen. De gemeenteraden zijn dus bevoegd om maatregelen uit te vaardigen inzake brandpreventie en brandbestrijding. Minister Xxx heeft in de commissievergadering van 01 februari 2001 in het Vlaams Parlement benadrukt dat de gemeenten een grote bevoegdheid ter zake hebben omdat zij middels verordeningen van
de gemeenteraad, maatregelen ter preventie van brand en ontploffingen kunnen opleggen in toepassing van de federale wetgeving.
81 Artikel 2.3.2 §2 van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening, bepaalt dat de gemeenteraad stedenbouwkundige verordeningen kan vaststellen over de materies opgesomd in artikel 2.3.1 van dezelfde Vlaamse Codex. Deze eventuele stedenbouwkundige verordeningen gelden voor alle gebouwen en dus niet enkel voor de publiek toegankelijke gebouwen. In geval van verbouwingswerken is conform artikel 4.2.1. van de Vlaamse Codex Ruimte Ordening een stedenbouwkundige vergunning vereist om de verbouwingen te kunnen uitvoeren. Het uitvoeren van allerlei aanpassingswerken zonder stedenbouwkundige vergunning is een inbreuk op artikel 4.2.1. en wordt bestraft met correctionele straffen zoals voorzien in artikel 6.1.1. van hetzelfde decreet.
In tegenstelling tot de eventuele stedenbouwkundige verordeningen uitgevaardigd op basis van het de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening, bevat deze politieverordening bepalingen uitgevaardigd krachtens artikel 4 van de wet van 30 juli 1979. Indien een publiek toegankelijk gebouw niet voldoet aan de bepalingen van deze politieverordening, wordt er geen attest van brandveiligheid afgeleverd. In een gebouw dat geen attest van brandveiligheid heeft, mag geen publiek toegelaten worden. De sancties hierop, gaande van een geldboete tot een sluiting van de inrichting, zijn gebaseerd op artikel 4 §1 van de wet betreffende de gemeentelijke administratieve sancties en zijn vermeld in dit hoofdstuk.
82 Bijvoorbeeld een fabriekshal die occasioneel gebruikt wordt voor een optreden, fuif, … In tegenstelling tot het hoofdstuk IX van afdeling VI Openbare rust en orde, handelend over de occasionele evenementen dat voorschriften bevat naar de organisator toe, richten de voorschriften van onderhavige politieverordening zich naar de eigenaar van het gebouw. De eigenaar van het gebouw dient ervoor te zorgen dat dit gebouw in orde is op vlak van brandveiligheid. 83 Voorbeeld : een kunstenaar die in zijn woning zijn kunstwerken tentoonstelt aan het publiek.
Artikel 4.2.3 Procedures
De exploitant moet voor het openen, openhouden of heropenen van een publiek toegankelijke inrichting een gunstig attest brandveiligheid van de burgemeester bekomen.
Bij elke wijziging van exploitatie of exploitant, bij transformatie of renovatiewerken, bij vernieuwing van de binneninrichting84, bij wijziging van de netto-oppervlakte, bij bestemmingswijziging en bij elke wijziging die de brandveiligheid en de evacuatiemogelijkheden kan beïnvloeden, dient voorafgaandelijk door de exploitant een brandveiligheidsinspectie te worden aangevraagd aan de burgemeester. Na een brandveiligheidscontrole ter plaatse maakt de brandweer een brandpreventieverslag over aan de burgemeester. De burgemeester kan op basis van dit brandpreventieverslag85 een brandveiligheidsattest afleveren.
Het brandpreventieverslag bevat de maatregelen, die door de exploitant moeten worden getroffen om in overeenstemming te zijn met onderhavige reglementering.
Artikel 4.2.4 Vereiste attesten
4.2.4.1 Verzekering
Inrichtingen die onder de toepassing vallen van Hoofdstuk II van de wet van 30 juli 1979 betreffende de preventie van brand en ontploffing en betreffende de verplichte verzekering van de burgerrechtelijke aansprakelijkheid in dergelijke gevallen, bezorgen aan de burgemeester een duplicaat van het door de verzekeringsonderneming aan
de verzekeringnemer afgeleverd attest, bepaald bij artikel 7 van het Koninklijke besluit van 5 augustus 1991 tot uitvoering van de artikelen 8, 8 bis en 9 van de wet van 30 juli 1979 betreffende de verplichtte verzekering van de burgerrechtelijke aansprakelijkheid in dergelijke gevallen. Tevens wordt een duplicaat van het attest bewaard in het veiligheidsdossier.
4.2.4.2 Attesten brandklasse, brandweerstand en technische installaties
De exploitant legt op eenvoudige vraag van de brandweerdienst geldige attesten voor betreffende materiaalklasse, brandweerstanden en keuringen van technische installaties.
4.2.4.3 Het ter beschikking stellen van een gebouw aan derden
Indien de eigenaar of uitbater zijn gebouw ter beschikking stelt van derden onder welke vorm dan ook, is hij verplicht de geldende brandveiligheidsvoorschriften schriftelijk ter kennis te brengen aan deze derden en dit tegen ontvangstbewijs86.
Artikel 4.2.5 Algemene bepalingen
4.2.5.1 Definities
1. Aantrede: is de horizontale projectie van de afstand tussen twee opeenvolgende trapneuzen, gemeten op de looplijn.
2. Afgewerkte vloer: horizontale wand die de scheiding vormt tussen een bouwlaag van een gebouw en de onmiddellijk hogere of onmiddellijk lagere bouwlaag; deze wand omvat gewoonlijk de volgende drie delen:
o de vloerbedekking (eventueel samengesteld uit: rokken, isolatielagen, zwevende vloeren...);
o de onafgewerkte vloer;
o het plafond.
3. Autonome stroombron: elektrische energiebron waarvan het debiet onafhankelijk is van de in normale dienst gebruikte bron(nen); zij is in staat om gedurende een bepaalde tijd installaties of toestellen te voeden waarvan het in dienst houden onmisbaar is. Deze autonome stroombron kan bestaan uit een aansluiting op het openbaar laagspanningsnet wanneer, in normale dienst, de stroomvoeding voortkomt van een statische transformator die aangesloten is op het hoogspanningsnet en die in of nabij het gebouw staat. Deze oplossing is toegelaten indien bij onderbreking van het hoogspanningsnet het openbaar laagspanningsnet in werking blijft. Dit wordt geattesteerd door de elektriciteitsmaatschappij.
84 Met “vernieuwing van de binneninrichting” wordt bedoeld die vernieuwing die de brandveiligheid en de evacuatiemogelijkheden beïnvloeden.
85 Het verslag zoals bedoeld in artikel 5 van de wet van 30 juli 1979 (BS 20/09/2079)
86 Bij voorkeur worden deze brandveiligheidsvoorschriften opgenomen in het huurcontract.
4. Brand: het geheel van de verschijnselen behorend bij een niet-gecontroleerde schade brengende verbranding.
5. Brandpreventie: het geheel van veiligheidsmaatregelen, zoals omschreven in artikel 1 van de wet van 30 juli 1979 betreffende de preventie van brand en ontploffing en betreffende de verplichte verzekering van de burgerrechtelijke aansprakelijkheid in dergelijke gevallen.
6. Compartiment: deel van een gebouw begrensd door wanden die de brandvoortplanting naar het aanliggende compartiment of compartimenten gedurende een bepaalde tijd dienen te beletten. Een compartiment is al dan niet onderverdeeld in lokalen.
7. Dansvloer: hieronder dient men te verstaan de vrije vloeroppervlakte van de inrichting waar gedanst wordt.
8. Deur: is een bouwelement, dat in een wandopening geplaatst wordt, bestemd om doorgang mogelijk te maken en te verhinderen; de deur bevat een vast gedeelte (deuromlijsting met of zonder bovenpaneel en/of zijpanelen), een beweegbaar gedeelte (deurvleugel), ophangings-
, bedienings- en sluitingsorganen en de verbinding met de ruwbouw.
o Zelfsluitende deur: deur uitgerust met een inrichting die in normale werkingsvoorwaarden bestendig tot sluiten gedreven wordt.
o Bij brand zelfsluitende deur: deur uitgerust met een automatisch toestel dat ze bij brand tot sluiten dwingt.
o Branddeur: deur die gelijktijdig voldoet aan de definities inzake weerstand tegen brand.
Voor brandwerende deuren, geplaatst na het in voege treden van dit reglement, dient een
plaatsingsattest voorgelegd te worden bij het inspectiebezoek van de brandweer waaruit blijkt dat de deur geplaatst is volgens de plaatsingsvoorschriften van de fabrikant.
o Draaideur: deur die om een verticale as met één of meerdere vleugels
o Automatische schuifdeur: deur die via een detector opent.
9. Evacuatiedeur met dubbele vleugel: deur met 2 vleugels waarbij elke vleugel is voorzien van een deurklink. Op de gewone vleugels staat de deurklink op normale hoogte, op de 2 de vleugel wordt de klink iets hoger geplaatst, waarbij de deurvleugel kan geopend worden door een lichte druk neerwaarts.
10. Evacuatieniveau: bouwlaag die de uitgang(en) bevat waardoor de evacuatie naar buiten mogelijk is. Deze uitgangen leiden naar de openbare weg of naar een ruimte vanwaar die bereikbaar is.
11. Evacuatieweg: Maximaal 10 % hellende weg, binnen het gebouw, die toegang geeft tot trappenhuizen, vluchtterrassen of uitgangen.
12. Inrichting: een lokaal of geheel van lokalen en/of gebouw.
13. Keukens:
o Aanrechtkeuken: is een vertrek bestemd voor het beperkt gereedmaken van koude en warme spijzen met behulp van apparaten welke zichzelf na verloop van tijd automatisch uitschakelen (voorbeeld: waterkoker, toaster, microgolfoven…) en dit is een vertrek bestemd voor het bewaren van eetwaren, keukengereedschap…
o Keuken voor huishoudelijk gebruik: is een keuken met andere toestellen dan in een aanrechtkeuken. Tevens mogen de volgende toestellen aanwezig zijn in een keuken voor huishoudelijk gebruik:
o maximaal 2 mobiele, elektrische frituurtoestellen met een maximaal gecumuleerde inhoud tot 20 liter waarvan het stopcontact onmiddellijk bereikbaar is. Gasfrituurtoestellen worden niet aanzien als mobiele toestellen.
o Keuken voor niet huishoudelijk gebruik: Elke keuken met een vast frituurtoestel en/of meer
dan 2 mobiele frituurtoestellen of waarbij de gecumuleerde inhoud van de mobiele frituurtoestellen groter is dan 20 liter
14. Leidingen: algemene term die de elektrische geleiders, de kanalen en de pijpen aanduidt.
15. Lokaal verbrandingstoestel: verbrandingstoestel geplaatst in het lokaal dat het bedient of in een ander dan de gemeenschappelijke technische lokalen. Voorbeeld: gasradiator of radiator met vloeibare
brandstof, kolenkachel, warmeluchtgenerator met verbranding in een lokaal toegankelijk voor het publiek, appartementsstookketel, waterverwarmer met verbranding, kooktoestel met verbranding
16. Looplijn: de looplijn wordt als volgt bepaald:
o bij steektrappen en scheluwe trappen, ongeacht hun breedte, ligt de looplijn in het midden van de trap;
o bij draaitrappen breder dan 0,75 m, ligt de looplijn op minstens 0,40 m en hoogstens 0,60 m van de binnenkant van de leuningzone of van de spil, en op minstens 0,35 m van de buitenranden van de treden;
o bij draaitrappen smaller dan 0,75 m ligt de looplijn in het midden.
17. Nieuw gebouw: een gebouw dat moet beantwoorden aan de voorwaarden zoals opgenomen in het
Koninklijk Besluit van 07 juli 1994 en latere wijzigingen tot vaststelling van de basisnormen voor de preventie van brand en ontploffing waaraan nieuwe gebouwen moeten voldoen.
18. Onafgewerkte vloer: horizontale ruwe wand, dragend en scheidend, en omvattend: de dragende delen, de vloerplaten, de tussenliggers en de eventuele vulling, waarbij het geheel de ruwbouw van de vloer vormt.
19. Ontdekking, detectie, melding, waarschuwing, alarm
Een brand kan worden:
o ontdekt door één of meer personen;
o gedetecteerd door één of meer automatische middelen.
De melding bestaat erin de brandweer te informeren over de ontdekking of de detectie van een brand.
De waarschuwing behelst het doorgeven van de ontdekking of de detectie van een brand aan de organisatorisch daarbij betrokken personen.
Het alarm beveelt de gebruikers hun compartiment te verlaten.
20. Open haard: is een sfeerverwarming door middel van open haarden.
21. Oppervlakte van een compartiment: horizontale bruto-oppervlakte zonder enige aftrek gemeten tussen de binnenvlakken der compartimentwanden.
o Totale oppervlakte: Is de totale bruto-oppervlakte van de ganse inrichting, d.w.z. zowel van de publiek toegankelijke als niet toegankelijke lokalen en delen.
o Totale publiek toegankelijke oppervlakte: Onder de totale oppervlakte van de voor het publiek toegankelijke lokalen en delen, dient verstaan de oppervlakte die binnen de muren van de publiek toegankelijke lokalen (aanhorigheden zoals toiletten, vestiaires e.a. niet inbegrepen) gemeten wordt, zonder aftrek van de oppervlakte bezet door toonbanken, tapkasten en ander meubilair of goederen.
22. Optrede: is de verticale projectie van de afstand tussen twee opeenvolgende trapneuzen.
23. Plafond: bedekking en/of bescherming van het ondervlak van de onafgewerkte vloer, die bijdragen tot het bekomen van de vereiste EI van de afgewerkte vloer. Tussen de onafgewerkte vloer en het plafond kan er een afgesloten ruimte zijn.
24. Publiek toegankelijke inrichting: een inrichting met een publiek toegankelijke bestemming.
o Nieuwe publiek toegankelijke inrichting:
o ofwel een bestaande inrichting dat niet onderworpen is aan onderhavig reglement van
bestemming en/of aard wijzigen zodanig dat het onderworpen wordt aan het reglement;
Deze bestaande inrichting is gelegen in een gebouw dat moet beantwoorden aan de
Voorschriften van de basisnormen brandveiligheid;
o ofwel in een nieuw gebouw een lokaal of groep van lokalen een publiek toegankelijke
bestemming geven.
o Bestaande publiek toegankelijke inrichting: een inrichting die bij de inwerkingtreding van dit reglement reeds geëxploiteerd wordt.
25. Structurele elementen: de bouwelementen die de stabiliteit van het geheel of van een gedeelte van het gebouw verzekeren (zoals kolommen, dragende wanden, hoofdbalken, afgewerkte vloeren en andere essentiële delen die het geraamte of skelet van het gebouw vormen) en die bij bezwijken aanleiding geven tot voortschrijdende instorting; voortschrijdende instorting treedt op indien het bezwijken van een constructieonderdeel aanleiding geeft tot bezwijken van onderdelen van het gebouw die zich niet bevinden in de onmiddellijke omgeving van het beschouwde onderdeel en indien de draagkracht van het overblijvende bouwwerk onvoldoende is om de optredende belasting te dragen.
26. Technisch lokaal of ruimte: lokaal of ruimte waarin vaste toestellen of installaties zijn opgesteld, verbonden met het gebouw, en dat (die) enkel toegankelijk is voor de personen belast met bediening, toezicht, onderhoud of herstelling.
27. Terras: een afgescheiden ruimte met zitjes waar men kan uitrusten of iets kan consumeren.
o Buitenterras: in de openlucht, met een uitdrukkelijk karakter van buitenruimte bv. niet- overdekte buitenruimte.
o Binnenterras: een terras met een overdekte constructie waarvan de terraselementen tot één constructief geheel zijn samengevoegd, dat als uitbreiding van
de aanpalende publiek toegankelijke inrichting dient en dat volledig afgesloten kan worden.
28. Tijdelijke inrichting / tijdelijke constructie: is een inrichting of een constructie waarvoor men geen stedenbouwkundige vergunning dient aan te vragen.
• Tijdelijke inrichting: inrichting die maximum 6 maanden wordt uitgebaat
o Voorbeeld tijdelijke inrichting: pop-up, …
o Voorbeeld tijdelijke constructie: tent, marktkraam, kermis,….
29. Toegangswegen brandweer: de toegangswegen tot de inrichting worden bepaald in akkoord met de brandweer, die als leidraad de basisnormen hanteert. Bijgebouwen, uitspringende daken, luifels, uitkragende delen of andere dergelijke toevoegingen zijn enkel toegelaten indien daardoor noch de evacuatie, noch de veiligheid van de personen, noch de actie van de brandweer in het gedrang komen.
30. Uitbreiden: dit is een lokaal toegankelijk voor het publiek in oppervlakte vergroten. Wanneer de uitbreiding gebeurt buiten het lokaal toegankelijk voor publiek dient de uitbreiding met haar bijhorende
evacuatiewegen aan onderhavig reglement te voldoen.
31. Vals plafond: horizontaal element, aangebracht onder de afgewerkte vloer om een ruimte hieronder te begrenzen.
32. Vaste zitplaatsen: zijn onderling van elkaar gescheiden zitplaatsen, welke in de vloer van de inrichting vast verankerd worden.
33. Verbouwing / renovatie: een structurele / bouwkundige wijziging van een bestaand gebouw.
34. Vernieuwing: dit is een wijziging aan de binneninrichting van een bestaand lokaal of gebouw, zonder structurele / bouwkundige wijzigingen.
35. Vluchtterras: Maximaal 10 % hellende vluchtweg, buiten het gebouw, die toegang geeft tot trappen of uitgangen.
36. Wand: al dan niet verticaal bouwelement dat twee volumes scheidt; een binnenwand bevindt zich tussen twee binnenomgevingen; een buitenwand bevindt zich tussen een binnen- en een buitenomgeving.
37. Zaal: is een multifunctioneel vertrek waar publiek wordt toegelaten.
4.2.5.2 Brandgedrag van materialen
Voor al de definities in dit reglement inzake weerstand tegen brand en reactie tegen brand gelden de bepalingen vermeld in de toepasselijke bijlagen van het KB van 19 december 1997 Koninklijk Besluit en latere wijzigingen tot vaststelling van de basisnormen voor de preventie van brand en ontploffing waaraan nieuwe gebouwen moeten voldoen.
4.2.5.3 Aantal toegelaten personen
Het maximaal aantal toegelaten personen wordt vastgesteld aan de hand van volgende criteria. Het criterium dat het minst aantal personen vermeldt (dus ongunstigste) moet in rekening worden gebracht.
4.2.5.3.1 Op basis van het aantal zitplaatsen of vloeroppervlakte:
• indien geen vaste zitplaatsen:
Algemeen
o in inrichtingen toegankelijk voor het publiek: één persoon per 1 m² totale publiek toegankelijke oppervlakte.
Uitgezonderd
o op dansvloer: 3 personen per 1 m² totale publiek toegankelijke oppervlakte;
o in cafés en zalen: 2 personen per 1 m² totale publiek toegankelijke oppervlakte;
o in winkels: één persoon per 3 m² totale publiek toegankelijke oppervlakte.
• waar uitsluitend vaste zitplaatsen zijn aangebracht:
o o het aantal vaste zitplaatsen.
4.2.5.3.2 Op basis van het aantal uitgangen
Het berekenen van het aantal uitgangen moet gesteund zijn op de onderstelling dat, bij het verlaten van het gebouw, alle personen van een verdieping zich samen naar de lagere verdieping begeven en dat deze al ontruimd is, als zij er aankomen.
o 1 uitgang maximaal aantal = 99 personen
o uitgangen maximaal aantal = 499 personen
o + n uitgangen waarbij n het geheel getal is onmiddellijk groter dan de deling door 1000 van de maximale bezetting van het compartiment, indien de bezetting 500 of meer dan 500 personen bedraagt
Er is steeds minimum één uitgang die rechtstreeks toegang geeft op de openbare weg of op een hiermee gelijkgestelde plaats.
Het minimum aantal uitgangen kan door de brandweer verhoogd worden in functie van de maximale bezetting en/of de configuratie van de lokalen.
Het aantal uitgangen van bouwlagen en lokalen wordt bepaald zoals voor de compartimenten.
4.2.5.3.3 Op basis van de nuttige breedte van de uitgangen
In centimeter aan het aantal personen, die ze moeten gebruiken om de inrichting te ontruimen.
Wanneer de inrichting op bovenverdiepingen of in kelderverdiepingen voor het publiek toegankelijke lokalen heeft, moeten deze door vaste trappen bediend worden.
Elke uitgang moet evenwel een minimum vrije hoogte hebben van 2 m en een vrije breedte hebben van minimum
80 cm in het geval van een stedenbouwkundige vergunning en 70 cm in geval van bestaande exploitatie.
De minimumbreedte voor elke trap bedraagt minimum 80 cm in het geval van een stedenbouwkundige vergunning en 70 cm in geval van bestaande exploitatie.
De nuttige breedte van de vluchtruimtes (trappen, overlopen, evacuatiewegen…) wordt als volgt bepaald:
o in geval van evacuatiewegen, deuren, vluchtterrassen en hellende toegangen : nuttige breedte (cm) = aantal personen x 1 cm
o voor trappen die naar de uitgangen dalen: nuttige breedte (cm) = aantal personen x 1,25 cm
o voor trappen die naar de uitgangen stijgen: nuttige breedte (cm) = aantal personen x 2 cm
Voor gebouwen die behoren tot het toepassingsgebied van het Koninklijk Besluit van 07 juli 1994 en latere wijzigingen dient bij de bepaling van de vereiste nuttige breedte van de uitgangen rekening gehouden te worden met doorgangseenheden van 60 cm.
4.2.5.3.4 Bepaald door de brandweer op basis van de risico’s, de bezetting, de functie, de bereikbaarheid of de inplanting van het gebouw.
4.2.5.3.5 Van toepassing op horecazaken en zalen:
Het maximaal aantal personen dat in de inrichting aanwezig mag zijn, moet worden aangeduid op een bordje dat, duidelijk leesbaar en goed zichtbaar, bij de ingang(en) wordt aangebracht door de exploitant, die alle nodige maatregelen neemt om overschrijding van dit aantal te voorkomen.
4.2.5.4 Indeling op basis van het aantal toegelaten personen
Op basis van de vorige criteria worden volgende indelingen gemaakt:
Categorie | Aantal personen |
A | Van 0 tot en met 49 personen |
B | Van 50 tot en met 99 personen |
C | Van 100 tot en met 499 personen |
D | Vanaf 500 personen |
Artikel 4.2.6 Nieuw publiek toegankelijk inrichtingen
Deze bepaling is van toepassing op de nieuwe publiek toegankelijke inrichtingen in gebouwen die vallen onder het toepassingsgebied van de basisnormen brandveiligheid en de bijhorende evacuatiewegen voor categorie A, B, C en D.
De inrichting moet voldoen aan de eisen vermeld in:
• Het koninklijk besluit van 7 juli 1994 en latere wijzigingen tot vaststelling van de basisnormen voor de preventie bij brand en ontploffing waaraan nieuwe gebouwen moeten voldoen
• De bijkomende voorwaarden vermeld onder artikel 4.2.9 van onderhavig reglement.
4.2.6.1 Inplanting en toegangswegen
De publiek toegankelijke inrichting moet steeds bereikbaar zijn voor de hulpdiensten.
4.2.6.2 Compartimentering en evacuatie
4.2.6.2.1 Compartimentering
De publiek toegankelijke inrichting dient gecompartimenteerd te zijn van de delen van het gebouw die niet tot de uitbating behoren, ongeacht of deze in gebruik zijn door de uitbater en/of derden.
Volgende aanhorigheden mogen beschouwd worden als deel uitmakend van de publiek toegankelijke inrichting:
• Aanrechtkeuken en keukens voor huishoudelijk gebruik
• Keuken voor niet-huishoudelijk gebruik waarbij elk frituurtoestel uitgerust is met een vaste automatische blusinstallatie, welke gekoppeld is aan een mechanisme dat bij in werking treden van de blusinstallatie de brandstoftoevoer afsluit
• Muurkasten
• Lokalen die als drankopslagplaats gebruikt worden
• Lokalen die als drankopslagplaats gebruikt worden
• Lokalen die dienen als werkruimte of beperkte opslag allerhande
4.2.6.3 Voorschriften inzake constructie van compartimenten en evacuatieruimten
4.2.6.3.1 Compartimenten
De binnenwanden, die de scheiding vormen tussen het publiek toegankelijke gedeelte en de overige delen van het gebouw dienen een brandweerstand EI60 te hebben.
De deuren in deze binnenwanden zijn van het (bij brand) zelfsluitende type en hebben een brandweerstand van
ten minste EI130.
4.2.6.3.2. Draaizin van uitgangsdeuren
Tijdens de openingsuren van de inrichting mogen de uitgangsdeuren en de deuren in de evacuatiewegen in geen geval vergrendeld of met een sleutel gesloten worden.
De deuren in de evacuatiewegen moeten ofwel in beide richtingen ofwel in de vluchtzin opendraaien. Voor inrichtingen van de categorie A, mag de deur van de uitgang naar binnen draaien.
Voor inrichtingen van de categorie B moet ten minste 1 uitgangsdeur in beide richtingen ofwel in de vluchtrichting draaien.
Voor inrichtingen van de categorie C en D moeten alle uitgangsdeuren in beide richtingen ofwel in de vluchtrichting opendraaien.
Publiek toegankelijke inrichtingen van de categorieën B, C of D waarvan een deur niet in de vluchtzin kan opendraaien omdat ze zich op minder dan haar breedte van de rooilijn bevindt, moeten een sas voorzien met een binnendeur die in de vluchtrichting opent zodat de deur op de rooilijn, bij aanwezigheid van publiek in open stand kan geblokkeerd worden.
De deuren in de evacuatiewegen die twee uitgangen verbinden moeten in beide richtingen opendraaien.
Automatisch werkende schuif- of draaideuren mogen gebruikt worden voor uitgangen die rechtstreeks naar buiten uitgeven, mits zij op een eenvoudige wijze (met zogenaamd paniekbeslag) kunnen opendraaien in de vluchtzin.
Trommeldeuren, draaipaaltjes, deuren die niet in de vluchtzin opendraaien en schuifdeuren die niet kunnen opendraaien in de vluchtzin zijn in uitgangen slechts in overtal toegelaten.
Bij evacuatiedeuren met een dubbele vleugel, dienen beide deuren voorzien te zijn van een deurklink zodat beide delen eenvoudig te openen zijn.
Glazen wanden en de vleugels van glazen deuren moeten op zichthoogte een opvallend merkteken dragen.
4.2.6.3.3. Uitgangen en evacuatiewegen
De minimale nuttige breedte van de evacuatiewegen, toegangs-, doorgangs- en uitgangsdeuren en trappen bedraagt ten minste 0,80m.
De trappen, gangen en deuren evenals de wegen, die er naartoe leiden, hierna met de term "uitgang" aangeduid, moeten een snelle en gemakkelijke ontruiming van de inrichting mogelijk maken. De evacuatiewegen worden zo kort en rechtlijnig mogelijk gehouden en leiden naar een veilige ruimte van waaruit de openbare rijweg bereikbaar is. Het is verboden om het even welke voorwerpen die de doorgangen kunnen belemmeren, te plaatsen in de uitgangen en wegen die er naartoe leiden of de nuttige breedte ervan te verminderen.
In winkels, warenhuizen en soortgelijke inrichtingen mogen de verkoop- en uitstalstands geen hinder vormen voor een vlotte doorgang van het publiek. Het is verboden tussen de verkoopstand of tegen de boord ervan waren te plaatsen, die een vlotte evacuatie in gevaar kunnen brengen of vertragen. De exploitant zorgt ervoor dat de aankoopwagentjes, die ter beschikking van de klanten worden gesteld, zo geplaatst worden dat zij een snelle ontruiming van de inrichting niet verhinderen.
De aanwezigen moeten het gebouw snel en veilig kunnen ontruimen.
Indien een deel van het gebouw, waarin de inrichting is gelegen, gebruikt wordt als privélokalen voor de exploitant, mag een uitgang van de inrichting ook dienst doen als uitgang van dit privé gedeelte. Indien een deel van het gebouw, waarin de inrichting is gelegen, gebruikt wordt als privélokalen voor derden, is voor dit gedeelte een afzonderlijke uitgang, onafhankelijk van de publiek toegankelijke lokalen, vereist.
Artikel 4.2.6.4 Constructievoorschriften voor sommige lokalen en technische ruimten
4.2.6.4.1. Technische lokalen
Een technisch lokaal of een geheel van technische lokalen vormt een compartiment.
De wanden hebben een brandweerstand van ten minste EI60. Deuren in deze wanden zijn van het zelfsluitende type en hebben een brandweerstand EI130.
4.2.6.4.2. Stookplaatsen
Indien het nominale vermogen van de centrale stookinstallatie minder is dan 30 kW, is een stookplaats niet vereist, toch dient de ruimte voorzien te zijn van een boven- en onderverluchting.
Indien het vermogen van de centrale stookinstallatie meer dan 30 kW en minder dan of gelijk aan 70 kW bedraagt, dient deze ondergebracht in een gecompartimenteerde ruimte conform de eisen zoals vermeld in het Koninklijk Besluit van 07 juli 1994 en latere wijzigingen tot vaststelling van de basisnormen voor de preventie van brand en ontploffing waaraan nieuwe gebouwen moeten voldoen.
Centrale stookinstallaties met een vermogen groter dan 70 kW moeten ondergebracht worden in een stookplaats conform de norm NBN B61-001. In afwijking op deze norm mogen de stookafdelingen en hun bijvertrekken verbonden worden met de andere gedeelten van het gebouw via een zelfsluitende deur EI160 op voorwaarde dat deze lokalen niet uitgeeft op een trappenhuis noch op een liftoverloop noch in een lokaal met een bijzonder risico. Deze deur draait in de vluchtrichting.
Gaswandketels van het gesloten type (C) met een gecumuleerd vermogen tot 70 kW moeten niet in een gecompartimenteerd en verluchte ruimte opgesteld worden.
In de stookplaats mogen geen materialen worden gestapeld.
De brandstoffenvoorraad moet in een afzonderlijk en goed verlucht lokaal geplaatst worden. De wanden van dit lokaal hebben een brandweerstand EI60. De deuren hierin aangebracht zijn van het zelfsluitende en brandwerende type EI130.
4.2.6.4.3 Gasinstallatie
Gasmeters mogen niet in de publiek toegankelijke inrichting geplaatst worden tenzij ze worden opgesteld in een kast of lokaal met wanden EI60. Toegang tot deze kast of lokaal geschiedt via een brandwerende deur EI130 of brandwerend toegangsluik EI130. Deze kast of dit lokaal moet verlucht worden conform de voorwaarden van de gasdistributienetbeheerder.
Indien op de gastoevoerleiding buiten het gebouw geen afsluiter is aangebracht, zal de exploitant de gasmaatschappij om de plaatsing daarvan verzoeken. De afsluiter moet op de voorgevel goed zichtbaar worden aangeduid.
4.2.6.4.4 Verwarmingstoestellen
De verwarmingstoestellen, die niet op elektriciteit werken, moeten op een schoorsteen aangesloten zijn of op een speciale inrichting voor de afvoer der verbrandingsproducten. Verplaatsbare verwarmingstoestellen voor stralingswarmte of recipiënten met vloeibare brandstoffen zijn niet toegelaten in de publiek toegankelijke inrichting.
Sfeerverwarming door middel van open haarden is enkel toegelaten in een vaste opstelling. Alle losstaande opstellingen met open vuur zijn verboden. Lokale verwarmingstoestellen moeten CE gekeurd zijn. Lokale gasverwarmers of toestellen met stookolie dienen aangesloten te zijn op een schoorsteen. De afsluitkranen dienen duidelijk zichtbaar aangeduid te zijn.
In verband met de verwarmingsinstallatie moeten alle nodige veiligheidsmaatregelen worden genomen om oververhitting, ontploffing en brand te voorkomen. In de omgeving van de verwarmingsinstallatie dient alles wat het brandrisico verhoogd, te worden geweerd.
4.2.6.4.5 Terrassen
Indien het terras vast verbonden is met de gevel van de inrichting moet op het terras een doorgang voorzien worden gelijk in breedte als de uitgangsdeur, dit om een mogelijke evacuatie van de inrichting niet in het gedrang te brengen.
De opstelling van alle terrassen mag de evacuatie van de aanwezigen in het gebouw of aanpalende gebouwen niet in het gedrang brengen.
Indien er gebruik gemaakt wordt van afdekzeilen of een ander soort afdekking moet het textiel van klasse A2 ‘zelfdovend en niet druipend’ zijn. Attesten dienen beschikbaar te zijn voor de brandweer.
Indien er elektrische verlichting voorzien is op het terras dient er eveneens een veiligheidsverlichting geplaatst te worden conform XXX XX0000.
Verwarmingselementen met open vuur en vlammen in de evacuatiewegen zijn verboden.
In de onmiddellijke omgeving van 1 meter rondom het verwarmingstoestel of op afstanden kleiner dan de minimale afstanden zoals bepaald in de technische voorschriften van de fabrikant van het verwarmingstoestel mogen geen brandbare stoffen en materialen opgesteld worden.
Het verwarmingselement mag het afdekzeil niet aanstralen. Deze verwarmingselementen mogen enkel gebruikt worden in open ruimten of ruimten met voldoende verluchting. De verwarmingselementen moeten CE gekeurd zijn.
Artikel 4.2.6.5 Uitrusting van de gebouwen
4.2.6.5.1 Veiligheidsverlichting
De inrichting moet voorzien worden van veiligheidsverlichting, die onmiddellijk en automatisch in dienst treedt bij het uitvallen van de stroom. Minimaal dienen armaturen aangebracht te worden boven elke uitgangsdeur, in alle evacuatiewegen (gangen en trappen), in de nabijheid van de brandbestrijdingsmiddelen en elektriciteitskasten en in alle lokalen die uitsluitend door kunstlicht bediend worden. De veiligheidsverlichting dient verder uitgebreid te worden zodanig dat de plaatsing en de verlichtingssterkte voldoende is om een gemakkelijke ontruiming te waarborgen. De veiligheidsverlichting moet ten minste gedurende 1 h zonder onderbreking kunnen functioneren.
Veiligheidsverlichting moet geplaatst worden conform XXX XX0000, die bij het uitvallen van de gewone kunstmatige verlichting, de personen toelaat een veilige plaats en de uitgangen van het gebouw te bereiken. Zij volstaat om hindernissen zichtbaar te stellen en de bij brand nodige acties te voeren. Zodra de normale stroom uitvalt, dienen de veiligheidsverlichtingen automatisch en binnen 1 minuut in werking te treden gedurende 1 h.
4.2.6.5.2 Veiligheidssignalisatie
De plaats van elke uitgang evenals de richting van de wegen, evacuatiewegen en trappen, die naar deze uitgangen leiden, worden aangeduid door wettelijk geldende pictogrammen.
De zichtbaarheid van de pictogrammen wordt verzekerd zowel door de normale verlichting als door de veiligheidsverlichting.
Vanaf om het even welk punt van de inrichting moet steeds minstens 1 aanduiding van uitgang of nooduitgang goed waarneembaar zijn en de grootte van het pictogram moet in verhouding staan tot de afmeting van de ruimte.
4.2.6.5.3 Installaties voor melding, waarschuwing en alarm
In de inrichting moet er steeds een telefoontoestel aanwezig zijn waarmee de hulpdiensten kunnen bereikt worden.
Indien publiek toegankelijke inrichtingen van de categorie A en B meerdere verdiepingen omvat of deel uitmaakt van een gebouw met meerdere verdiepingen, uitgezonderd een privéwoning, dient er in het gebouw een brandmeldinstallatie voorzien te worden conform de voorschriften zoals opgelegd door de brandweer.
Inrichtingen van categorie C dienen uitgerust te worden met een brandmeldinstallatie conform de voorschriften zoals opgelegd door de brandweer.
Inrichtingen van de categorie D dienen uitgerust te worden met een algemene en automatische branddetectie-installatie op noodvoeding conform de norm XXX X00-000 0&0.
Alle producten met dezelfde functie, zoals beschreven in de norm NBN S21-100 1&2, die rechtmatig in een andere lidstaat van de Europese Unie of in Turkije zijn vervaardigd en/of in handel zijn gebracht of die rechtmatig zijn vervaardigd in een EVA-land dat partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, worden eveneens aanvaard.
Indien de uitgang van de publiek toegankelijke inrichting ook dienst doet als uitgang van de privélokalen, moet langs weerszijde van de brandwerende deur tussen het publiek toegankelijke gedeelte en deze privélokalen minimaal gekoppelde autonome detectoren voorzien worden.
4.2.6.5.4 Brandbestrijdingsmiddelen
Het brandbestrijdingsmaterieel moet goed onderhouden worden, beschermd zijn tegen vorst, op doeltreffende wijze gesignaleerd worden, gemakkelijk bereikbaar opgehangen en oordeelkundig verdeeld zijn. Het moet steeds onmiddellijk in werking kunnen gebracht worden.
Indien er muurhaspels met axiale voeding voorzien moeten worden, dan dient elke haspel vergezeld van één snelblustoestel, zodat een zekere groepering ontstaat van de brandbestrijdingsmiddelen.
a) Snelblustoestellen
De aard, het aantal en de plaats van de blusmiddelen worden bepaald in akkoord met de bevoegde brandweer.
In de inrichtingen toegankelijk voor publiek moeten snelblustoestellen met een minimale capaciteit van 1 bluseenheid voorzien worden à rato van 1 bluseenheid per 150 m² totale oppervlakte met een minimum van twee bluseenheden per publiek toegankelijke inrichting. Indien de publiek toegankelijke oppervlakte van de inrichting ≤ 50 m², volstaat 1 bluseenheid per publiek toegankelijke inrichting.
Op elke verdieping van de inrichting moet minstens een snelblustoestel met een capaciteit van minimaal 1 bluseenheid worden voorzien.
In de nabijheid van de stookplaats moet een snelbustoestel met een capaciteit van minimaal 1 bluseenheid opgesteld worden. De branders die vloeibare brandstof gebruiken dienen uitgerust te worden met een automatische blusinstallatie.
In keukens moet een snelblustoestel met een capaciteit van minimaal 1 bluseenheid (een halve bluseenheid voor snelblustoestellen van het type CO2) aanwezig zijn. Tevens moet in elke keuken een branddeken aanwezig te zijn.
b) Muurhaspels met axiale voeding
In de publiek toegankelijke inrichtingen met een totale oppervlakte groter dan 500 m² dienen muurhaspels met axiale voeding geplaatst te worden (conform NBN EN 671-1) aangesloten via een aangepaste leiding op de openbare waterbedeling of ander gelijkwaardig voedingssysteem. Deze muurhaspels dienen op oordeelkundig gekozen plaatsen opgesteld zodanig dat elk punt van de inrichting kan bereikt worden door de waterstraal uit de straalpijp.
Het aantal muurhaspels wordt zodanig bepaald dat de af te leggen afstand vanaf om het even welk punt tot het dichtst bijgelegen toestel niet meer bedraagt dan de lengte van de gebruikte haspels. De haspels dienen gevoed met een leiding onder druk zodanig dat het debiet bij de minst bedeelde haspel gelijk is aan of groter dan 24l/min. De leidingen voor bluswater dienen vervaardigd in staal of in een metaal dat minstens dezelfde waarborgen biedt.
4.2.6.6 Allerlei
4.2.6.6.1 Open vuur
Het beperkt aanbrengen van sfeerverlichting met open vuur, zoals kaarsen, petroleumlampen is enkel toegelaten mits ze bij het gebruik of bij het omstoten geen brand kunnen veroorzaken. Ze moeten op minstens een halve meter geplaatst worden van elk brandbaar materiaal. Fakkels zijn niet toegelaten.
Bakken en braden aan tafel alsook flamberen aan tafel in de publiek toegankelijke gedeelten zijn enkel toegestaan mits het gebruik van CE-gekeurde toestellen, en mits ze bij het gebruik of bij het omstoten geen brand kunnen veroorzaken. De installatie van de toestellen dient te voldoen aan de reglementaire voorschriften en de regels van goed vakmanschap.
4.2.6.6.2 Organisatie
Buiten hetgeen voorzien is door deze politieverordening, neemt de uitbater alle nodige maatregelen om de personen, aanwezig in het gebouw, te beschermen tegen brand, paniek en ontploffingen.
De permanente maatregelen die in dat opzicht door de uitbater genomen worden, zullen vermeld worden in het veiligheidsregister.
Al het personeel moet periodiek en ten minste éénmaal per jaar ingelicht worden omtrent de gevaren van brand het hanteren van de brandbestrijdingsmiddelen en de ontruiming van de inrichting.
De uitbater zorgt ervoor dat onbevoegde personen geen toegang hebben tot technische en privélokalen. Dat verbod wordt op die plaatsen aangeduid door middel van een pictogram.
Indien er gerookt wordt in de inrichting, dienen de nodige maatregelen getroffen te worden; asbakken moeten in voldoende aantal en op nuttige plaatsen aanwezig zijn en asbakken dienen geledigd te worden in een metalen recipiënt, voorzien van een goed sluitend metalen deksel of van het type “vlamdovend”.
In de lokalen toegankelijk voor het publiek mogen geen vuilnis, afval, afgedankte voorwerpen of producten opgeslagen worden.
Artikel 4.2.7 Te verbouwen of vernieuwde delen van publiek toegankelijke inrichtingen
Deze bepaling is van toepassing op:
o nieuwe publiek toegankelijke inrichtingen voor categorie A, B, C en D in gebouwen die niet behoren tot het toepassingsgebied van de basisnormen brandveiligheid;
o de verbouwde of vernieuwde delen van bestaande publiek toegankelijke inrichtingen en de bijhorende evacuatiewegen voor categorie A, B, C en D:
o voor de bestaande ongewijzigde delen is deel 6 van toepassing;
o voor het eventuele uitbreidingsgedeelte is deel 4 van toepassing
4.2.7.1 Inplanting en toegangswegen
De publiek toegankelijke inrichting moet steeds bereikbaar zijn voor de hulpdiensten.
4.2.7.2 Compartimentering en evacuatie
4.2.7.2.1 Compartimentering
De publiek toegankelijke inrichting dient gecompartimenteerd te zijn van de delen van het gebouw die niet tot de uitbating behoren, ongeacht of deze in gebruik zijn door de uitbater en/of derden.
Volgende aanhorigheden mogen beschouwd worden als deel uitmakend van het publiek toegankelijke gedeelte:
o aanrechtkeukens en keukens voor huishoudelijk gebruik;
o keukens voor niet-huishoudelijk gebruik waarbij elk frituurtoestel uitgerust is met een vaste automatische blusinstallatie, welke gekoppeld is aan een mechanisme dat bij in werking treden van de blusinstallatie de brandstoftoevoer afsluit;
o muurkasten;
o lokalen die als drankopslagplaats gebruikt worden;
o lokalen die dienen als werkruimte of beperkte opslag allerhande.
4.2.7.3 Voorschriften inzake constructie van compartimenten en evacuatieruimten
4.2.7.3.1 Compartimenten
De binnenwanden, die de scheiding vormen van de voor het publiek toegankelijke lokalen en hun uitgangen, met de overige delen van het gebouw, dienen een brandweerstand EI 60 te hebben.
De deuren in deze binnenwanden zijn van het (bij brand) zelfsluitende type en hebben een brandweerstand van ten minste EI130.
Plafonds bestaande uit houten roosteringen, bekleed en eventueel geïsoleerd op een wijze die analoog is aan deze die beschreven is voor een getest plafond met een brandweerstand EI 60, kunnen toegestaan worden.
De brandwerende doorvoeringen zijn conform bijlage 7 van het KB van 12 juli 2012 en verdere wijzigingen.
4.2.7.3.2 Plafonds en valse plafonds
In de evacuatiewegen en in de voor het publiek toegankelijke lokalen hebben de valse plafonds een stabiliteit bij brand van R30.
4.2.7.3.3 Draaizin van uitgangsdeuren
Tijdens de openingsuren van de inrichting mogen de uitgangsdeuren en de deuren in de evacuatiewegen in geen geval vergrendeld of met een sleutel gesloten worden.
De deuren in de evacuatiewegen moeten ofwel in beide richtingen ofwel in de vluchtzin opendraaien. Voor inrichtingen van de categorie A, mag de deur van de uitgang naar binnen draaien.
Voor inrichtingen van de categorie B moet ten minste 1 uitgangsdeur in beide richtingen ofwel in de vluchtrichting draaien.
Voor inrichtingen van de categorie C en D moeten alle uitgangsdeuren in beide richtingen ofwel in de vluchtrichting opendraaien.
Publiek toegankelijke inrichtingen van de categorieën B, C of D waarvan een deur niet in de vluchtzin kan opendraaien omdat ze zich op minder dan haar breedte van de rooilijn bevindt, moeten een sas voorzien met een binnendeur die in de vluchtrichting opent zodat de deur op de rooilijn, bij aanwezigheid van publiek in open stand kan geblokkeerd worden.
De deuren in de evacuatiewegen die twee uitgangen verbinden moeten in beide richtingen opendraaien. Automatisch werkende schuif- of draaideuren mogen gebruikt worden voor uitgangen die rechtstreeks naar buiten uitgeven, mits zij op een eenvoudige wijze (met zogenaamd paniekbeslag) kunnen opendraaien in de vluchtzin.
Trommeldeuren, draaipaaltjes, deuren die niet in de vluchtzin opendraaien en schuifdeuren die niet kunnen opendraaien in de vluchtzin zijn in uitgangen slechts in overtal toegelaten.
Glazen wanden en de vleugels van glazen deuren moeten op zichthoogte een opvallend merkteken dragen. Bij evacuatiedeuren met een dubbele vleugel, dienen beide deuren voorzien te zijn van een deurklink zodat beide delen eenvoudig te openen zijn.
4.2.7.3.4 Uitgangen en evacuatiewegen
De minimale nuttige breedte van de evacuatiewegen, toegangs-, doorgangs- en uitgangsdeuren en trappen bedraagt ten minste 0,80m (0,70m in bestaande gebouwen volgens de definitie van het ARAB).
De trappen, gangen en deuren evenals de wegen, die er naartoe leiden, hierna met de term "uitgang" aangeduid, moeten een snelle en gemakkelijke ontruiming van de inrichting mogelijk maken. De evacuatiewegen worden zo kort en rechtlijnig mogelijk gehouden en leiden naar een veilige ruimte van waaruit de openbare rijweg bereikbaar is. Het is verboden om het even welke voorwerpen die de doorgangen kunnen belemmeren, te plaatsen in de uitgangen en wegen die er naartoe leiden of de nuttige breedte ervan te verminderen.
Geen enkel punt van de publiek toegankelijke inrichting en/of lokalen waar het publiek wordt toegelaten mag zich verder bevinden dan 45m van de dichtstbijzijnde uitgang of van de dichtstbijzijnde evacuatieweg.
Bijkomend mag geen enkel punt van de publiek toegankelijke inrichting en/of lokalen waar het publiek wordt toegelaten zich verder bevinden dan 80m van de tweede uitgang (indien vereist) of van de tweede evacuatieweg (indien vereist).
Evacuatiewegen dienen brandvrij gecompartimenteerd te worden met muren EI 60 en brandwerende deuren EI130 van het zelfsluitende type.
In winkels, warenhuizen en soortgelijke inrichtingen mogen de verkoop- en uitstalstands geen hinder vormen voor een vlotte doorgang van het publiek. Het is verboden tussen de verkoopstands of tegen de boord ervan waren te plaatsen, die een vlotte evacuatie in gevaar kunnen brengen of vertragen. De exploitant zorgt ervoor dat de aankoopwagentjes, die ter beschikking van de klanten worden gesteld, zo geplaatst worden dat zij een snelle ontruiming van de inrichting niet verhinderen. De aanwezigen moeten het gebouw snel en veilig kunnen ontruimen.
Indien een deel van het gebouw, waarin de inrichting gelegen is, gebruikt wordt als privélokalen voor de exploitant, mag een uitgang van de inrichting ook dienst doen als uitgang van dit privé gedeelte. Indien een deel van het gebouw, waarin de inrichting gelegen is, gebruikt wordt als privélokalen voor derden, is voor dit gedeelte een afzonderlijke uitgang afgescheiden met wanden EI 60 en zelfsluitende en brandwerende deuren EI130 van de publiek toegankelijke inrichting, vereist.
4.2.7.3.5 Trappen
De trappen gebouwd na het in voege treden van huidig reglement, moeten beantwoorden aan de volgende kenmerken:
• De trappen moeten evenals de overlopen een stabiliteit bij brand R30 hebben of dezelfde
opvatting van constructie hebben als een betonplaat met stabiliteit bij brand R30. Deze eis geldt niet voor buitentrappen en duplextrappen.
• De bouwmaterialen van buitentrappen of duplextrappen behoren tot de klasse A1 (reactie bij
brand volgens de nieuwe Europese klassering EN 13501 -1).
• Ze hebben een aantrede van ten minste 20 cm. De optrede mag niet meer dan 18cm bedragen.
• De trappen moeten uit rechte delen bestaan.
• De trappen zijn vast en voorzien van stevige leuningen.
• De treden moeten slipvrij zijn.
• De bekledingen van trappen behoren tot klasse A1 (reactie bij brand volgens de nieuwe Europese klassering EN 13501 -1).
• De trap is van het “rechte “ type. Draaitrappen worden toegestaan zo ze verdreven treden hebben en zo hun treden ten minste 24 cm aantrede hebben op de looplijn.
• De helling van de trap mag niet meer dan 75% bedragen (maximaal hellingshoek 37°).
Rol- en spiltrappen evenals hellende vlakken met een helling van meer dan tien procent komen niet in aanmerking bij de berekening van het aantal trappen of breedte. Roltrappen moeten aan ieder uiteinde kunnen stilgelegd worden.
4.2.7.3.6 Terrassen
Indien het terras vast verbonden is met de gevel van de inrichting moet op het terras een doorgang voorzien worden gelijk in breedte als de deur, dit om een mogelijke evacuatie van de inrichting niet in het gedrang te brengen. De nieuwe doorgang op het terras moet minstens 80 cm breed zijn, een bestaande ongewijzigde doorgang 70 cm.
De opstelling van alle terrassen mag de evacuatie van de aanwezigen in het gebouw of aanpalende gebouwen niet in het gedrang brengen.
Indien er gebruik gemaakt wordt van afdekzeilen of een ander soort afdekking moet het textiel van klasse A2 zelfdovend en niet druipend’ zijn. Attesten dienen beschikbaar te zijn voor de brandweer.
Indien er elektrische verlichting voorzien is op het terras dient er eveneens een veiligheidsverlichting geplaatst te worden conform XXX XX0000.
Verwarmingselementen met open vuur en vlammen in de evacuatiewegen zijn verboden.
In de onmiddellijke omgeving van 1 meter rondom het verwarmingstoestel of op afstanden kleiner dan de minimale afstanden zoals bepaald in de technische voorschriften van de fabrikant van het verwarmingstoestel mogen geen brandbare stoffen en materialen opgesteld worden.
Het verwarmingselement mag het afdekzeil niet aanstralen. Deze elementen mogen enkel gebruikt worden in open ruimten of ruimten met voldoende verluchting.
4.2.7.4 Constructievoorschriften voor sommige lokalen en technische ruimten
4.2.7.4.1 Technische lokalen
Technische ruimtes en technische werkplaatsen zijn gecompartimenteerd ten opzichte van het lokaal toegankelijk voor het publiek. De wanden hebben een brandweerstand van ten minste EI60. Deuren in deze wanden zijn van het zelfsluitende type en hebben een brandweerstand EI130.
4.2.7.4.2 Stookplaatsen
Indien het nominale vermogen van de centrale stookinstallatie minder is dan 30 kW, is een stookplaats niet vereist, toch dient de ruimte voorzien te zijn van een boven- en onderverluchting.
Indien het vermogen van de centrale stookinstallatie meer dan 30 kW en minder of gelijk aan 70 kW bedraagt, dient deze ondergebracht in een gecompartimenteerde ruimte. De wanden hebben een brandweerstand van ten minste EI60. De toegang tot dit lokaal geschiedt via een zelfsluitende en brandwerende deur EI130. Het stooklokaal moet voorzien zijn van een adequate onder- en bovenverluchting.
Gaswandketels van het gesloten type (C) met een gecumuleerd vermogen tot 70 kW moeten niet in een gecompartimenteerd en verluchte ruimte opgesteld worden.
Centrale stookinstallaties met een vermogen > 70 kW moeten ondergebracht worden in een stookplaats conform norm XXX X00-000. De toegang tot de stookplaats moet geschieden via een sas met de volgende kenmerken: de wanden van dit sas hebben een brandweerstand EI120, zelfsluitende en brandwerende deuren EI130h en een oppervlakte van ten minste 2 m². In afwijking van deze norm mogen de stooklokalen en bijvertrekken verbonden worden met andere gedeelten van het gebouw via een zelfsluitende en brandwerende deur EI160 op voorwaarde dat deze niet rechtstreeks uitgeeft op een trappenhuis noch op een liftoverloop noch in een lokaal met bijzonder risico. De toegangsdeuren tot het stooklokaal moeten openen in de vluchtzin.
In de stookplaats mogen geen materialen worden gestapeld.
De brandstoffenvoorraad moet in een afzonderlijk en goed verlucht lokaal geplaatst worden. De wanden van dit lokaal hebben een brandweerstand EI60. De deuren hierin aangebracht zijn van het zelfsluitende en brandwerende type EI130.
4.2.7.4.3 Gasinstallatie
Gasmeters mogen niet in de publiek toegankelijke inrichting geplaatst worden tenzij ze worden opgesteld in een kast of lokaal met wanden EI60. Toegang tot deze kast of lokaal geschiedt via een brandwerende deur EI130 of brandwerend toegangsluik EI130. Deze kast of dit lokaal moet verlucht worden conform de voorwaarden van de gasdistributienetbeheerder.
Indien op de gastoevoerleiding buiten het gebouw geen afsluiter is aangebracht, zal de exploitant de gasmaatschappij om de plaatsing daarvan verzoeken. De afsluiter moet op de voorgevel goed zichtbaar worden aangeduid.
4.2.7.4.4 Verwarmingsinstallaties
De verwarmingstoestellen, die niet op elektriciteit werken, moeten op een schoorsteen aangesloten zijn of op een speciale inrichting voor de afvoer der verbrandingsproducten. Verplaatsbare verwarmingstoestellen voor stralingswarmte of recipiënten met vloeibare brandstoffen zijn niet toegelaten in de voor het publiek toegankelijke lokalen.
Sfeerverwarming door middel van open haarden is enkel toegelaten in een vaste opstelling. Alle losstaande opstellingen met open vuur zijn verboden.
Lokale verwarmingstoestellen moeten CE gekeurd zijn. Lokale gasverwarmers of toestellen met stookolie dienen aangesloten te zijn op een schoorsteen. De afsluitkranen dienen duidelijk zichtbaar aangeduid te zijn.
In verband met de verwarmingsinstallatie moeten alle nodige veiligheidsmaatregelen worden genomen om oververhitting, ontploffing en brand te voorkomen. In de omgeving van de verwarmingsinstallatie dient alles wat het brandrisico verhoogd, te worden geweerd.
4.2.7.5 Uitrusting van de gebouwen
4.2.7.5.1 Veiligheidsverlichting
De inrichting moet voorzien worden van veiligheidsverlichting, die onmiddellijk en automatisch in dienst treedt bij het uitvallen van de stroom. Minimaal dienen armaturen aangebracht te worden boven elke uitgangsdeur, in alle evacuatiewegen (gangen en trappen), in de nabijheid van de brandbestrijdingsmiddelen en elektriciteitskasten en in alle lokalen die uitsluitend door kunstlicht bediend worden. De veiligheidsverlichting dient verder uitgebreid te worden zodanig dat de plaatsing en de verlichtingssterkte voldoende is om een gemakkelijke ontruiming te waarborgen. De veiligheidsverlichting moet ten minste gedurende 1h zonder onderbreking kunnen functioneren. Veiligheidsverlichting geplaatst conform XXX XX0000, die bij het uitvallen van de gewone kunstmatige verlichting, de personen toelaat een veilige plaats en de uitgangen van het gebouw te bereiken. Zij volstaat om hindernissen zichtbaar te stellen en de bij brand nodige acties te voeren. Zodra de normale stroom uitvalt, dienen de veiligheidsverlichtingen automatisch en binnen 1 minuut in werking te treden gedurende 1 h.
4.2.7.5.2 Veiligheidssignalisatie
De plaats van elke uitgang evenals de richting van de wegen, evacuatiewegen en trappen, die naar deze uitgangen leiden, worden aangeduid door wettelijk geldende pictogrammen.
De zichtbaarheid van de pictogrammen wordt verzekerd zowel door de normale verlichting als door de veiligheidsverlichting.
Vanaf om het even welk punt van de inrichting moet steeds minstens 1 aanduiding van uitgang of nooduitgang goed waarneembaar zijn en de grootte van het pictogram moet in verhouding staan tot de afmeting van de ruimte.
4.2.7.5.3 Melding, waarschuwing, alarm
In de inrichting moet er steeds een telefoontoestel aanwezig zijn waarmee de hulpdiensten kunnen bereikt worden. Indien publiek toegankelijke inrichtingen van de categorie A en B meerdere verdiepingen omvat of deel uitmaakt van een gebouw met meerdere verdiepingen, uitgezonderd een privéwoning, dient er in het gebouw een brandmeldinstallatie voorzien te worden conform de voorschriften zoals opgelegd door de brandweer.
Inrichtingen van categorie C dienen verplicht uitgerust te worden met een brandmeldinstallatie conform de voorschriften zoals opgelegd door de brandweer.
Inrichtingen van categorie D dienen voorzien te worden van een algemene en automatische branddetectie-installatie op noodvoeding conform XXX X00-000 0&0.
Keuringsattesten conform XXX X00-000 0&0 dienen voorgelegd te worden door een erkend keuringsorganisme.
Alle producten met dezelfde functie, zoals beschreven in de norm NBN S21-100 1&2, die rechtmatig in een andere lidstaat van de Europese Unie of in Turkije zijn vervaardigd en/of in handel zijn gebracht of die rechtmatig zijn vervaardigd in een EVA-land dat partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, worden eveneens aanvaard.
Indien de uitgang van de publiek toegankelijke inrichting ook dienst doet als uitgang van de privélokalen, moet langs weerszijde van de brandwerende deur tussen het publiek toegankelijke gedeelte en deze privélokalen minimaal gekoppelde autonome detectoren voorzien worden.
4.2.7.5.4 Brandbestrijdingsmiddelen
Het brandbestrijdingsmaterieel moet goed onderhouden worden, beschermd zijn tegen vorst, op doeltreffende wijze gesignaleerd worden, gemakkelijk bereikbaar opgehangen en oordeelkundig verdeeld zijn. Het moet steeds onmiddellijk in werking kunnen gebracht worden.
Indien er muurhaspels met axiale voeding voorzien moeten worden, dan dient elke haspel vergezeld van één snelblustoestel, zodat een zekere groepering ontstaat van de brandbestrijdingsmiddelen.
a) Snelblustoestellen
De aard, het aantal en de plaats van de blusmiddelen worden bepaald in akkoord met de bevoegde brandweer.
In de inrichtingen toegankelijk voor publiek moeten snelblustoestellen met een minimale capaciteit van 1 bluseenheid voorzien worden à rato van 1 bluseenheid per 150 m² totale oppervlakte met een minimum van twee bluseenheden per publiek toegankelijke inrichting. Indien de publiek toegankelijke oppervlakte van de inrichting ≤ 50 m², volstaat 1 bluseenheid per publiek toegankelijke inrichting.
Op elke verdieping moet minstens een snelblustoestel met een capaciteit van minimaal 1 bluseenheid worden voorzien.
In de nabijheid van de stookplaats moet een snelbustoestel met een capaciteit van minimaal 1 bluseenheid opgesteld worden. De branders die vloeibare brandstof gebruiken dienen uitgerust te worden met een automatische blusinstallatie.
In keukens moet een snelblustoestel met een capaciteit van minimaal 1 bluseenheid (een halve bluseenheid voor snelblustoestellen van het type CO2) aanwezig zijn. Tevens moet in elke keuken een branddeken aanwezig te zijn.
b) Muurhaspels met axiale voeding
In de publiek toegankelijke inrichtingen met een totale oppervlakte groter dan 500 m² dienen muurhaspels met axiale voeding geplaatst te worden (conform NBN EN 671-1) aangesloten via een aangepaste leiding op de
openbare waterbedeling of ander gelijkwaardig voedingssysteem. Deze muurhaspels dienen op oordeelkundig gekozen plaatsen opgesteld zodanig dat elk punt van de inrichting kan bereikt worden door de waterstraal uit de straalpijp.
Het aantal muurhaspels wordt zodanig bepaald dat de af te leggen afstand vanaf om het even welk punt tot het
dichtst bijgelegen toestel niet meer bedraagt dan de lengte van de gebruikte haspels. De haspels dienen gevoed met een leiding onder druk zodanig dat het debiet bij de minst bedeelde haspel gelijk is aan of groter dan 24 l/min. De leidingen voor bluswater dienen vervaardigd in staal of in een metaal dat minstens dezelfde waarborgen biedt.
4.2.7.5.5. Andere technische installaties
In functie van de risico’s kan de bevoegde brandweerdienst bijkomende eisen opleggen voor andere technische installaties.
Liften moeten, ongeacht het type, brandwerend gescheiden zijn van de publiek toegankelijke lokalen door wanden EI 60 en (bij brand) zelfsluitende en brandwerende deuren EI130. Deze eisen gelden niet als de lift slechts één compartiment aandoet.
4.2.7.6 Bouwmaterialen en versieringen
4.2.7.6.1 Algemeen
De voorwaarden voor de reactie bij brand van de wanden van lokalen gelden enkel voor de publiek toegankelijke delen en niet voor de privatieve delen.
Het zichtbaar oppervlak van de (valse) plafonds, balken, van de (valse) muren, kolommen trappen en van de (valse) vloeren moeten voldoen aan eisen van de wanden van lokalen (zie tabel 1).
De eisen vermeld in tabel 1 zijn van toepassing op de vernieuwde delen: Tabel 1
Vloerbekledingen | Verticale wanden | Plafonds en valse plafonds | |
A0 of A2FL-s2 | A0 of A2-s3,d2 | A0 of A2-s3,d0 | Technische lokalen Parkeerruimten Machinekamers van liften Technische schachten |
A3 of EFL | A4 of E-d2 | A4 of E-d2 | Liftkooien |
A2 of BFL-s2 | A0 of A2-s3,d2 | A0 of A2-s3,d0 | Keukens |
A3 of CFL-s1 | A2 of C-s1,d2 | A2 of C-s1,d0 | Trappenhuizen |
A3 of DFL-s1 | A3 of D-s2,d2 | A3 of D-s2,d0 | Evacuatiewegen |
A3 of CFL-s2 | A2 of C-s2,d2 | A2 of C-s2,d0 | Zalen, lokalen toegankelijk voor publiek |
A3 of EFL A3 of EFL A3 of DFL-s2 | A3 of E-d2 A3 of E-d2 A3 of D-s3,d1 | A3 of X-x0 X0 xx X-x0 X0 xx X-x0,x0 | Xxxxxx lokalen o LG o MG o HG |
4.2.7.6.2 Bouwmaterialen, versieringen en bekledingen
Alle aangebrachte versiering87 dient onontvlambaar te zijn en zelfdovend.
De bekledingen en de vullingen van het meubilair van heringerichte inrichtingen, evenals de niet-vast bevestigde bekledingen en (over)gordijnen van heringerichte inrichtingen hebben een minimale classificatie A2.
Geldige attesten hieromtrent moeten steeds op eenvoudige vraag kunnen voorgelegd worden.
De bekledingen moeten op zodanige wijze zijn aangebracht dat de mogelijkheid niet bestaat tot ophoping van stof of afval achter de bekledingen. Velums en andere horizontaal aangebrachte doeken zijn verboden. Verticaalhangende doeken mogen geen deuren of uitgangen aan het zicht onttrekken of het gebruik ervan bemoeilijken.
De brandweer bepaalt het vereiste brandgedrag van de beklede meubelen in functie van het risico van de inrichting.
De volgende normen zijn hier van toepassing:
o NBN EN 1021-1 “Meubelen – beoordeling van de ontvlambaarheid van beklede meubelen – Deel 1: smeulende sigaret als ontstekingsbron”
o NBN EN 1021-2 “ Meubelen – Bepaling van de ontsteekbaarheid van beklede meubelen – Deel 2: Equivalent van de lucifervlam als ontstekingsbron”
Gemakkelijk brandbare materialen als rietmatten, stro, karton, boomschors, papier alsmede gemakkelijk brandbare textiel en kunststoffen, mogen in de inrichtingen toegankelijk voor het publiek noch als versiering noch als bouwmateriaal aangewend worden.
Het zichtbaar oppervlakte van de (valse) vloeren kan een houten vloerbekleding zijn, indien deze op een stenen ondergrond wordt voorzien.
4.2.7.6.3 Gevels
De gevelbekledingen van de lage gebouwen vertonen klasse D-s3,d1.
De gevelbekledingen van de middelhoge en hoge gebouwen vertonen klasse B-s3,d1
Een maximaal van 5´van de zichtbare oppervlakte van de gevels is niet onderworpen aan deze vereiste.
4.2.7.6.4 Daken
De eindlaagmaterialen van de dakbedekking van nieuwe of heringerichte inrichtingen en van vernieuwde daken of dakbedekkingen, behoren tot klasse A1. Wanneer de eindlaagmaterialen niet voldoen aan de in het eerste lid bepaalde vereiste, vertonen de producten en/of materialen voor dakbedekking de eigenschappen van de klasse BROOF (t1), bepaald in de beschikking 2001/671/EG, of zijn conform aan de beslissing 2000/553/EG.
4.2.7.7 Allerlei
4.2.7.7.1 Recipiënten
Recipiënten voor een vloeibaar gemaakt petroleumgas, zowel voor opslag als voor gebruik, mogen enkel in openlucht ondergebracht worden. In het lokaal toegankelijk voor het publiek of de aanhorende lokalen is de plaatsing ervan verboden.
4.2.7.7.2 Open vuur
Het beperkt aanbrengen van sfeerverlichting met open vuur, zoals kaarsen, petroleumlampen is enkel toegelaten mits ze bij het gebruik of bij het omstoten geen brand kunnen veroorzaken. Ze moeten op minstens een halve meter geplaatst worden van elk brandbaar materiaal. Fakkels zijn niet toegelaten.
Bakken en braden alsook flamberen in de publiek toegankelijke gedeelten zijn enkel toegestaan mits het gebruik van CE-gekeurde toestellen, en mits ze bij het gebruik of bij het omstoten geen brand kunnen veroorzaken. De installatie van de toestellen dient te voldoen aan de reglementaire voorschriften en de regels van goed vakmanschap.
4.2.7.7.3 Organisatie
Buiten hetgeen voorzien is door deze politieverordening, neemt de uitbater alle nodige maatregelen om de personen, aanwezig in het gebouw, te beschermen tegen brand, paniek en ontploffingen.
87 Worden niet bedoeld : behangpapier, vaste posters tegen de muur, prijslijst tegen de muur, toneeldecors,… Tijdelijke
papieren versieringen zoals slingers, vlaggetjes en andere decoraties zijn wel verboden gelet op het brandgevaar.
De permanente maatregelen die in dat opzicht door de uitbater genomen worden, zullen vermeld worden in het veiligheidsregister.
Al het personeel moet periodiek en ten minste éénmaal per jaar ingelicht worden omtrent de gevaren van brand het hanteren van de brandbestrijdingsmiddelen en de ontruiming van de inrichting.
De uitbater zorgt ervoor dat onbevoegde personen geen toegang hebben tot technische en privélokalen. Dat verbod wordt op die plaatsen aangeduid door middel van een pictogram. In de lokalen toegankelijk voor het publiek mogen geen vuilnis, afval, afgedankte voorwerpen of producten opgeslagen worden
.
Artikel 4.2.8 Bestaande publiek toegankelijke inrichtingen, tijdelijke inrichtingen en inrichtingen die occasioneel voor publiek toegankelijk zijn
Deze bepaling is van toepassing op de bestaande publiek toegankelijke inrichtingen van categorie A, B, C, en D. Voor lokalen of gebouwen die tijdelijk of occasioneel voor het publiek toegankelijk zijn, zijn de volgende artikelen uit deel 4.2.8 van toepassing: artikelen 4.2.8.1, 4.2.8.3.2, 4.2.8.3.3, 4.2.8.4.4 tem 4.2.8.5.4, 4.2.8.6.1, 4.2.8.7.1, 4.2.8.7.2.
4.2.8.1 Inplanting en toegangswegen
De instelling moet steeds bereikbaar zijn voor de hulpdiensten.
4.2.8.2 Compartimentering en evacuatie
4.2.8.2.1 Compartimentering
De publiek toegankelijke inrichting dient gecompartimenteerd te zijn van de delen van het gebouw die niet tot de uitbating behoren, ongeacht of deze in gebruik zijn door de uitbater en/of derden.
Volgende aanhorigheden mogen beschouwd worden als deel uitmakend van het publiek toegankelijke gedeelte:
o aanrechtkeukens en keukens voor huishoudelijk gebruik;
o keukens voor niet-huishoudelijk gebruik waarbij elk frituurtoestel uitgerust is met een vaste automatische
blusinstallatie, welke gekoppeld is aan een mechanisme dat bij in werking treden van de blusinstallatie de
brandstoftoevoer afsluit;
o muurkasten;
o lokalen die als drankopslagplaats gebruikt worden;
o lokalen die dienen als werkruimte of beperkte opslag allerhande.
4.2.8.3 Voorschriften inzake constructie van compartimenten en evacuatieruimten
4.2.8.3.1 Compartimenten
De binnenwanden, die de scheiding vormen van de voor het publiek toegankelijke lokalen en hun uitgangen, met de overige delen van het gebouw, dienen een EI60 te hebben.
De deuren in deze binnenwanden zijn van het (bij brand) zelfsluitende type en hebben een brandweerstand van
ten minste EI130.
Tussenvloeren (tussen 2 compartimenten) bestaande uit houten roosteringen, bekleed en eventueel geïsoleerd op een wijze die analoog is aan deze die beschreven is voor een getest plafond met een brandweerstand EI 60, kunnen toegestaan worden.
De brandwerende doorvoeringen zijn conform de ministeriele omzendbrief van 15 april 2004.
Bijkomend voor categorie A
Indien niet kan voldaan worden aan voorgaande eisen dient men in samenspraak met de brandweerdienst minimum autonome rookdetectors ( BOSEC gekeurd) te voorzien in de voor het publiek toegankelijke lokalen en
de aanpalende privégedeelten.
Bijkomend voor categorie B, C en D
Indien niet kan voldaan worden aan voorgaande eisen dient men in samenspraak met de brandweerdienst, minimum een branddetectie te voorzien in de publiek toegankelijke lokalen en de aanpalende privégedeelten conform XXX X00-000 0&0. De branddetectie dient minimum te bestaan uit een aantal branddetectoren en een centrale. De detectoren worden geplaatst in de lokalen, de evacuatieruimten, de technische lokalen, de burelen, de lokalen toegankelijk voor het publiek, de keukens en de bergplaatsen die deel uitmaken van de publiek toegankelijke inrichting. De aangewende detectoren worden aangepast aan het brandrisico.
De publiek toegankelijke lokalen en hun bijhorende evacuatiewegen dienen beveiligd te worden door rookdetectors.
De centrale is aangepast aan de detectoren en minimaal uitgerust met:
• een optisch signaal dat de in bedrijfsstelling van de installatie aanduidt;
• een akoestisch waarschuwingssignaal;
• een optisch waarschuwingssignaal, dat toelaat de plaats waar de brand ontstaan is te lokaliseren.
Dit
lokaliseren moet ten minste mogelijk zijn per verdieping.
• een akoestisch en optisch storingssignaal, dat verschilt van het waarschuwingssignaal bij brand. De centrale wordt gevoed door het openbaar elektriciteitsnet en beveiligd met afzonderlijke zekeringen. In geval
het openbaar elektriciteitsnet uitvalt zorgt een secundaire stroombron automatisch voor de voeding van de installatie.
Alle producten met dezelfde functie, zoals beschreven in de norm NBN S21-100 1&2, die rechtmatig in een andere lidstaat van de Europese Unie of in Turkije zijn vervaardigd en/of in handel zijn gebracht of die rechtmatig zijn vervaardigd in een EVA-land dat partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, worden eveneens aanvaard.
4.2.8.3.2 Draaizin van uitgangsdeuren
Het minimum aantal uitgangen kan door de brandweer verhoogd worden in functie van de maximale bezetting en/of de configuratie van de lokalen.
Tijdens de openingsuren van de inrichting mogen de uitgangsdeuren en de deuren in de evacuatiewegen in geen geval vergrendeld of met een sleutel gesloten worden.
De deuren in de evacuatiewegen die twee uitgangen verbinden moeten in beide richtingen opendraaien. De deuren in de evacuatiewegen moeten ofwel in beide richtingen ofwel in de vluchtzin opendraaien.
Uitzondering voor de inrichtingen van categorie A en B waar de deuren niet in de vluchtrichting dienen te draaien
maar waar de draairichting dient vermeld te worden op de deur.
Voor inrichtingen van de categorie C en D moeten alle uitgangsdeuren in beide richtingen ofwel in de vluchtrichting opendraaien.
Publiek toegankelijke inrichtingen van de categorieën B, C of D waarvan een deur niet in de vluchtzin kan opendraaien omdat ze zich op minder dan haar breedte van de rooilijn bevindt, moeten een sas voorzien met een binnendeur die in de vluchtrichting opent zodat de deur op de rooilijn, bij aanwezigheid van publiek in open stand kan geblokkeerd worden.
Automatisch werkende schuif- of draaideuren mogen gebruikt worden voor uitgangen die rechtstreeks naar buiten uitgeven, mits zij bij het uitvallen van de elektrische stroom of een ander defect automatisch in open stand worden gebracht of mits zij op een eenvoudige wijze (met zogenaamd paniekbeslag) kunnen opendraaien in de vluchtzin.
Trommeldeuren, draaipaaltjes, deuren die niet in de vluchtzin opendraaien en schuifdeuren die niet kunnen opendraaien in de vluchtzin zijn in uitgangen slechts in overtal toegelaten.
Glazen wanden en de vleugels van glazen deuren moeten op zichthoogte een opvallend merkteken dragen.
Bij evacuatiedeuren met een dubbele vleugel, dienen beide deuren voorzien te zijn van een deurklink zodat beide delen eenvoudig te openen zijn.
4.2.8.3.3 Uitgangen en evacuatiewegen
De vrije breedte van de uitgang van het publiek toegankelijk lokaal dient minstens 0,80 m breed te zijn (0,70 m in bestaande gebouwen volgens de definitie van het ARAB) en dient een vrije hoogte van minimum 2 m te hebben.
De trappen, gangen en deuren evenals de wegen, die er naartoe leiden, hierna met de term "uitgang" aangeduid, moeten een snelle en gemakkelijke ontruiming van de inrichting mogelijk maken. De evacuatiewegen worden zo kort en rechtlijnig mogelijk gehouden. Het is verboden om het even welke voorwerpen die de doorgangen kunnen belemmeren, te plaatsen in de uitgangen en wegen die er naartoe leiden of de nuttige breedte ervan te verminderen.
Er is steeds minimum één uitgang die rechtstreeks toegang geeft op de openbare weg of op een hiermee gelijkgestelde plaats. De uitgangen zijn zoveel mogelijk gelegen in tegenovergestelde zones van de inrichting. De evacuatiewegen moeten zodanig verdeeld zijn dat ze onafhankelijk van elkaar uitkomen op de openbare weg of op een voldoende grote vrije ruimte om zich veilig van het gebouw te kunnen verwijderen. De aanwezigen moeten het gebouw snel en veilig kunnen ontruimen.
Geen enkel punt van de publiek toegankelijke inrichting en/of lokalen waar het publiek wordt toegelaten mag zich verder bevinden dan 45 m van de dichtstbijzijnde uitgang of van de dichtstbijzijnde evacuatieweg.
Bijkomend mag geen enkel punt van de publiek toegankelijke inrichting en/of lokalen waar het publiek wordt toegelaten zich verder bevinden dan 80 m van de tweede uitgang (indien vereist) of van de tweede evacuatieweg (indien vereist).
Evacuatiewegen dienen brandvrij gecompartimenteerd te worden met muren EI 60 en brandwerende deuren
EI130 van het zelfsluitende type.
In winkels, warenhuizen en soortgelijke inrichtingen mogen de verkoop- en uitstalstands geen hinder vormen voor een vlotte doorgang van het publiek. Het is verboden tussen de verkoopstands of tegen de boord ervan waren te plaatsen, die een vlotte evacuatie in gevaar kunnen brengen of vertragen. De exploitant zorgt ervoor dat de aankoopwagentjes, die ter beschikking van de klanten worden gesteld, zo geplaatst worden dat zij een snelle ontruiming van de inrichting niet verhinderen.
Indien een deel van het gebouw, waarin de inrichting gelegen is, gebruikt wordt als privélokalen voor de exploitant, mag een uitgang van de inrichting ook dienst doen als uitgang van dit privé gedeelte.
Indien een deel van het gebouw, waarin de inrichting gelegen is, gebruikt wordt als privélokalen voor derden, is voor dit gedeelte een afzonderlijke uitgang afgescheiden met wanden EI 1 h en zelfsluitende deuren EI ½ h van de publiek toegankelijke inrichting, vereist.
Rol- en spiltrappen evenals hellende vlakken met een helling van meer dan tien procent niet in aanmerking. Roltrappen moeten aan ieder uiteinde kunnen stilgelegd worden.
4.2.8.3.4 Trappen
De trappen moeten uit rechte delen bestaan en een aantrede hebben van minimum 20 cm. Draaitrappen kunnen toegestaan worden, mits de aantrede op de looplijn minimum 24 cm bedraagt. De trappen zijn vast en voorzien van stevige leuningen.
De trap dient gemakkelijk begaanbaar te zijn en een gemakkelijke evacuatie mogelijk maken De treden moeten slipvrij zijn.
Bijkomend voor categorie B, C en D
Wanneer de inrichting op bovenverdiepingen of in kelderverdiepingen voor het publiek toegankelijke lokalen heeft, moeten deze door vaste trappen bediend worden.
Trappen evenals de overlopen dienen een stabiliteit bij brand R30 te hebben of dezelfde opvatting van constructie als een betonplaat met stabiliteit bij brand R30.
Houten trappen dienen aan de onderzijde bekleed met brandwerende beplating; materialen en uitvoering dienen analoog te zijn aan deze van een getest plafond met EI30.
4.2.8.3.5 Terrassen
Indien het terras vast verbonden is met de gevel van de inrichting moet op het terras een doorgang voorzien worden gelijk in breedte als de deur, dit om een mogelijke evacuatie van de inrichting niet in het gedrang te brengen.
De opstelling van alle terrassen mag de evacuatie van de aanwezigen in het gebouw of aanpalende gebouwen niet in het gedrang brengen.
Indien er gebruik gemaakt wordt van afdekzeilen of een ander soort afdekking moet het textiel ‘zelfdovend en niet druipend’ zijn.
Indien er elektrische verlichting voorzien is op het terras dient er eveneens een veiligheidsverlichting geplaatst te worden conform XXX XX0000.
Verwarmingselementen met open vuur en vlammen in de evacuatiewegen zijn verboden.
In de onmiddellijke omgeving van 1 meter rondom het verwarmingstoestel of op afstanden kleiner dan de minimale afstanden zoals bepaald in de technische voorschriften van de fabrikant van het verwarmingstoestel mogen geen brandbare stoffen en materialen opgesteld worden.
Het verwarmingselement mag het afdekzeil niet aanstralen. Deze elementen mogen enkel gebruikt worden in
open ruimten of ruimten met voldoende verluchting.
4.2.8.4 Constructievoorschriften voor sommige lokalen en technische ruimten
4.2.8.4.1 Technische lokalen
Technische ruimtes en technische werkplaatsen zijn gecompartimenteerd ten opzichte van het lokaal toegankelijk voor het publiek. De wanden hebben een brandweerstand van ten minste EI60. Deuren in deze wanden zijn van het zelfsluitende type en hebben een brandweerstand EI130.
4.2.8.4.2 Stooklokalen
Indien het nominale vermogen van de centrale stookinstallatie minder is dan 30 kW, is een stookplaats niet vereist, toch dient de ruimte voorzien te zijn van een boven- en onderverluchting.
Indien het vermogen van de centrale stookinstallatie meer dan 30 kW en minder of gelijk aan 70 kW bedraagt, dient deze ondergebracht in een gecompartimenteerde ruimte. De wanden hebben een brandweerstand van ten minste EI 60. De toegang tot dit lokaal geschiedt via een zelfsluitende en brandwerende deur EI130. Het stooklokaal moet voorzien zijn van een adequate onder- en bovenverluchting.
Gaswandketels van het gesloten type (C) met een gecumuleerd vermogen tot 70 kW moeten niet in een gecompartimenteerd en verluchte ruimte opgesteld worden.
Centrale stookinstallaties met een vermogen > 70 kW moeten ondergebracht worden in een stookplaats conform de norm NBN B61 – 001. De toegang tot de stookplaats moet geschieden via een sas met de volgende kenmerken: de wanden van dit sas hebben een brandweerstand EI120, zelfsluitende en brandwerende deuren EI130h en een oppervlakte van ten minste 2 m². In afwijking van deze norm mogen de stooklokalen en bijvertrekken verbonden worden met andere gedeelten van het gebouw via een zelfsluitende en brandwerende deur EI160 op voorwaarde dat deze niet rechtstreeks uitgeeft op een trappenhuis noch op een liftoverloop noch in een lokaal met bijzonder risico. De toegangsdeuren tot het stooklokaal moeten openen in de vluchtzin.
De brandstoffenvoorraad moet in een afzonderlijk en goed verlucht lokaal geplaatst worden. De wanden van dit lokaal hebben een brandweerstand EI60. De deuren hierin aangebracht zijn van het zelfsluitende en brandwerende type EI130.
In de stookplaats mogen geen materialen worden gestapeld en moeten brandbare materialen geweerd worden.
4.2.8.4.3 Gasinstallatie
Indien de gasmeters opgesteld staan in de publiek toegankelijke lokalen dienen deze omkast te worden en dient de omkasting verlucht te worden conform de voorschriften van de gasdistributienetbeheerder.
Indien op de gastoevoerleiding buiten het gebouw geen afsluiter is aangebracht, zal de exploitant de gasmaatschappij om de plaatsing daarvan verzoeken. De afsluiter moet op de voorgevel goed zichtbaar worden aangeduid.
4.2.8.4.4 Verwarmingsinstallaties
De verwarmingstoestellen, die niet op elektriciteit werken, moeten op een schoorsteen aangesloten zijn of op een speciale inrichting voor de afvoer der verbrandingsproducten. Verplaatsbare verwarmingstoestellen voor stralingswarmte of recipiënten met vloeibare brandstoffen zijn niet toegelaten in de voor het publiek toegankelijke lokalen.
Sfeerverwarming door middel van open haarden is enkel toegelaten in een vaste opstelling. Alle losstaande opstellingen met open vuur zijn verboden.
Lokale verwarmingstoestellen moeten CE gekeurd zijn. Lokale gasverwarmers of toestellen met stookolie dienen aangesloten te zijn op een schoorsteen. De afsluitkranen dienen duidelijk zichtbaar aangeduid te zijn.
In verband met de verwarmingsinstallatie moeten alle nodige veiligheidsmaatregelen worden genomen om oververhitting, ontploffing en brand te voorkomen. In de omgeving van de verwarmingsinstallatie dient alles wat het brandrisico verhoogd, te worden geweerd.
4.2.8.5 Uitrusting van de gebouwen
4.2.8.5.1 Veiligheidsverlichting
De inrichting moet voorzien worden van veiligheidsverlichting, die onmiddellijk en automatisch in dienst treedt bij het uitvallen van de stroom. Minimaal dienen armaturen aangebracht te worden boven elke uitgangsdeur, in alle evacuatiewegen (gangen en trappen), in de nabijheid van de brandbestrijdingsmiddelen en elektriciteitskasten en in alle lokalen die uitsluitend door kunstlicht bediend worden. De veiligheidsverlichting dient verder uitgebreid te worden zodanig dat de plaatsing en de verlichtingssterkte voldoende is om een gemakkelijke ontruiming te waarborgen. De veiligheidsverlichting moet ten minste gedurende 1 uur zonder onderbreking kunnen functioneren.
Veiligheidsverlichting geplaatst conform XXX XX0000, die bij het uitvallen van de gewone kunstmatige verlichting, de personen toelaat een veilige plaats en de uitgangen van het gebouw te bereiken. Zij volstaat om hindernissen zichtbaar te stellen en de bij brand nodige acties te voeren. Zodra de normale stroom uitvalt, dienen de veiligheidsverlichtingen automatisch en binnen 1 minuut in werking te treden gedurende één uur.
4.2.8.5.2 Veiligheidssignalisatie
De plaats van elke uitgang evenals de richting van de wegen, evacuatiewegen en trappen, die naar deze uitgangen leiden, worden aangeduid door wettelijk geldende pictogrammen.
De zichtbaarheid van de pictogrammen wordt verzekerd zowel door de normale verlichting als door de veiligheidsverlichting.
Vanaf om het even welk punt van de inrichting moet steeds minstens 1 aanduiding van uitgang of nooduitgang goed waarneembaar zijn en de grootte van het pictogram moet in verhouding staan tot de afmeting van de ruimte.
4.2.8.5.3 Melding, waarschuwing, alarm
In de inrichting moet er steeds een telefoontoestel aanwezig zijn waarmee de hulpdiensten kunnen bereikt worden.
Indien publiek toegankelijke inrichtingen van de categorie A en B meerdere verdiepingen omvat of deel uitmaakt van een gebouw met meerdere verdiepingen, uitgezonderd een privéwoning, dient er in het gebouw een
brandmeldinstallatie voorzien te worden conform de voorschriften zoals opgelegd door de brandweer. Inrichtingen van categorie C dienen verplicht uitgerust te worden met een brandmeldinstallatie conform de voorschriften zoals opgelegd door de brandweer.
Inrichtingen van categorie D dienen voorzien te worden van een algemene en automatische branddetectie- installatie op noodvoeding conform XXX X00-000 0&0.
Keuringsattesten conform XXX X00-000 0&0 dienen voorgelegd te worden door een erkend keuringsorganisme.
Alle producten met dezelfde functie, zoals beschreven in de norm NBN S21-100 1&2, die rechtmatig in een andere lidstaat van de Europese Unie of in Turkije zijn vervaardigd en/of in handel zijn gebracht of die rechtmatig zijn vervaardigd in een EVA-land dat partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, worden eveneens aanvaard.
Indien de uitgang van de publiek toegankelijke inrichting ook dienst doet als uitgang van de privélokalen, moet langs weerszijde van de brandwerende deur tussen het publiek toegankelijke gedeelte en deze privélokalen minimaal gekoppelde autonome detectoren voorzien worden.
4.2.8.5.4 Brandbestrijdingsmiddelen
Het brandbestrijdingsmaterieel moet goed onderhouden worden, beschermd zijn tegen vorst, op doeltreffende wijze gesignaleerd worden, gemakkelijk bereikbaar opgehangen en oordeelkundig verdeeld zijn. Het moet steeds onmiddellijk in werking kunnen gebracht worden.
Indien er muurhaspels met axiale voeding voorzien moeten worden, dan dient elke haspel vergezeld van één snelblustoestel, zodat een zekere groepering ontstaat van de brandbestrijdingsmiddelen.
a) Snelblustoestellen
De aard, het aantal en de plaats van de blusmiddelen worden bepaald in akkoord met de bevoegde brandweer.
In de inrichtingen toegankelijk voor publiek moeten snelblustoestellen met een minimale capaciteit van 1 bluseenheid voorzien worden à rato van 1 bluseenheid per 150 m² totale oppervlakte met een minimum van twee
bluseenheden per publiek toegankelijke inrichting. Indien de publiek toegankelijke oppervlakte van de inrichting ≤
50 m², volstaat 1 bluseenheid per publiek toegankelijke inrichting.
Op elke verdieping moet minstens een snelblustoestel met een capaciteit van minimaal 1 bluseenheid worden voorzien.
In de nabijheid van de stookplaats moet een snelbustoestel met een capaciteit van minimaal 1 bluseenheid opgesteld worden. De branders die vloeibare brandstof gebruiken dienen uitgerust te worden met een automatische blusinstallatie.
In keukens moet een snelblustoestel met een capaciteit van minimaal 1 bluseenheid (een halve bluseenheid voor
snelblustoestellen van het type CO2) aanwezig zijn. Tevens moet in elke keuken een branddeken aanwezig te zijn.
b) Muurhaspels met axiale voeding
In de publiek toegankelijke inrichtingen met een totale oppervlakte groter dan 500 m² dienen muurhaspels met axiale voeding geplaatst te worden (conform NBN EN 671-1) aangesloten via een aangepaste leiding op de openbare waterbedeling of ander gelijkwaardig voedingssysteem. Deze muurhaspels dienen op oordeelkundig
gekozen plaatsen opgesteld zodanig dat elk punt van de inrichting kan bereikt worden door de waterstraal uit de straalpijp.
Het aantal muurhaspels wordt zodanig bepaald dat de af te leggen afstand vanaf om het even welk punt tot het dichtst bijgelegen toestel niet meer bedraagt dan de lengte van de gebruikte haspels. De haspels dienen gevoed met een leiding onder druk zodanig dat het debiet bij de minst bedeelde haspel gelijk is aan of groter dan 24 l/min. De leidingen voor bluswater dienen vervaardigd in staal of in een metaal dat minstens dezelfde waarborgen
biedt.
4.2.8.5.5 Andere technische installaties
In functie van de risico’s kan de bevoegde brandweerdienst bijkomende eisen opleggen voor andere technische
installaties.
Liften moeten, ongeacht het type, brandwerend gescheiden zijn van de publiek toegankelijke lokalen door wanden met een brandweerstand EI60 en (bij brand) zelfsluitende en brandwerende deuren EI130. Deze eisen gelden niet als de lift slechts één compartiment aandoet of er een algemene branddetectie geplaatst werd.
4.2.8.6. Bouwmaterialen, versieringen en bekledingen
4.2.8.6.1 Versieringen
Alle aangebrachte versiering88 dient onontvlambaar te zijn en zelfdovend.
De brandweer bepaalt het vereiste brandgedrag van de beklede meubelen in functie van het risico van de inrichting
Gemakkelijk brandbare materialen als rietmatten, stro, karton, boomschors, papier alsmede gemakkelijk brandbare textiel en kunststoffen, mogen in de inrichtingen toegankelijk voor het publiek noch als versiering noch als bouwmateriaal aangewend worden.
De bekledingen moeten op zodanige wijze zijn aangebracht dat de mogelijkheid niet bestaat tot ophoping van stof of afval achter de bekledingen. Velums en andere horizontaal aangebrachte doeken zijn verboden. Verticaal hangende doeken mogen geen deuren of uitgangen aan het zicht onttrekken of het gebruik ervan bemoeilijken.
4.2.8.6.2 Bijkomend voor categorie B, C en D
Het zichtbaar oppervlak van de (valse) plafonds, balken, van de (valse) muren, kolommen trappen en van de
(valse) vloeren moeten voldoen aan eisen van de wanden van lokalen (zie tabel 1). De eisen vermeld in tabel 1 zijn van toepassing: Tabel 1
Het zichtbaar oppervlakte van de (valse) vloeren kan een houten vloerbekleding zijn, indien deze op een stenen ondergrond wordt voorzien:
Vloerbekledingen | Verticale wanden | Plafonds en valse plafonds | ||
A0 of A2FL-s2 | A0 of A2-s3,d2 | A0 of A2-s3,d0 | Technische lokalen Parkeerruimten Machinekamers van liften Technische schachten | |
A3 of EFL | A4 of E-d2 | A4 of E-d2 | Liftkooien | |
A2 of BFL-s2 | A0 of A2-s3,d2 | A0 of A2-s3,d0 | Keukens | |
A3 of CFL-s1 | A2 of C-s1,d2 | A2 of C-s1,d0 | Trappenhuizen | |
A3 of DFL-s1 | A3 of D-s2,d2 | A3 of D-s2,d0 | Evacuatiewegen | |
A3 of CFL-s2 | A2 of C-s2,d2 | A2 of C-s2,d0 | Zalen, lokalen toegankelijk voor publiek | |
A3 of EFL A3 of EFL A3 of DFL-s2 | A3 of E-d2 A3 of E-d2 A3 of D-s3,d1 | A3 of X-x0 X0 xx X-x0 X0 xx X-x0,x0 | Xxxxxx lokalen o LG o MG o HG |
4.2.8.7 Allerlei
4.2.8.7.1 Recipiënten
Recipiënten voor een vloeibaar gemaakt petroleumgas, zowel voor opslag als voor gebruik, mogen enkel in openlucht ondergebracht worden. De voedingsleidingen naar de verbruiktoestellen zijn vast. Enkel de laatste 2 m naar het verbruiktoestel kunnen bestaan uit soepele leidingen die moeten voldoen aan NBN EN 559.
In het lokaal toegankelijk voor het publiek of de aanhorende lokalen is de plaatsing ervan verboden.
88 Worden niet bedoeld: behangpapier, vaste posters tegen de muur, prijslijst tegen de muur, toneeldecors, …
Tijdelijke papieren versieringen zoals slingers, vlaggetjes en andere decoraties zijn wel verboden gelet op het brandgevaar.
4.2.8.7.2 Open vuur
Het beperkt aanbrengen van sfeerverlichting met open vuur, zoals kaarsen, petroleumlampen is enkel toegelaten mits ze bij het gebruik of bij het omstoten geen brand kunnen veroorzaken. Fakkels zijn niet toegelaten. Ze moeten op minstens een halve meter geplaatst worden van elk brandbaar materiaal.
Bakken en braden alsook flamberen in de publiek toegankelijke gedeelten zijn enkel toegestaan mits het gebruik van CE-gekeurde toestellen, en mits ze bij het gebruik of bij het omstoten geen brand kunnen veroorzaken. De installatie van de toestellen dient te voldoen aan de reglementaire voorschriften en de regels van goed vakmanschap.
4.2.8.7.3 Organisatie
Buiten hetgeen voorzien is door deze politieverordening, neemt de uitbater alle nodige maatregelen om de personen, aanwezig in het gebouw, te beschermen tegen brand, paniek en ontploffingen.
De permanente maatregelen die in dat opzicht door de uitbater genomen worden, zullen vermeld worden in het veiligheidsregister.
Al het personeel moet periodiek en ten minste éénmaal per jaar ingelicht worden omtrent de gevaren van brand het hanteren van de brandbestrijdingsmiddelen en de ontruiming van de inrichting.
De uitbater zorgt ervoor dat onbevoegde personen geen toegang hebben tot technische en privélokalen. Dat verbod wordt op die plaatsen aangeduid door middel van een pictogram.
Indien er gerookt wordt in de inrichting, dienen de nodige maatregelen getroffen te worden; asbakken moeten in voldoende aantal en op nuttige plaatsen aanwezig zijn en asbakken dienen geledigd te worden in een metalen recipiënt, voorzien van een goed sluitend metalen deksel of van het type “vlamdovend”.
In de lokalen toegankelijk voor het publiek mogen geen vuilnis, afval, afgedankte voorwerpen of producten opgeslagen worden.
Artikel 4.2.9 Controle, afwijkingen en administratieve maatregelen
4.2.9.1 Controles en veiligheidsregister
Volgende installaties moet de verantwoordelijke periodiek laten nazien, hetzij door een bevoegd persoon (BP), een bevoegd installateur (BI) of een daartoe erkend / geaccrediteerd organisme voor technische controles (EDTC).
Installatie | Controleorgaan | Periodiciteit |
Personenliften | EDTC | 3-maandelijks indien niet- gecertificeerd onderhoudsbedrijf liften 6-maandelijks indien gecertificeerd onderhoudsbedrijf liften |
Goederenliften | EDTC | Jaarlijks |
Centrale verwarming (op vaste of vloeibare brandstof) en schouwen | BI / BP | Jaarlijks |
Centrale verwarming op gasvormige brandstof | BI / BP | 2-jaarlijks |
Alarm * | BI / BP | Jaarlijks |
Branddetectie * | EDTC | Jaarlijks |
Brandbestrijdingsmiddelen * | BI / BP | Jaarlijks |
Individuele gasverwarmingstoestellen * | BI | Jaarlijks |
Dichtheidsproef gasinstallatie | EDTC | 5-jaarlijks |
Gashouders (tanks > 300 l) * | EDTC | 5-jaarlijks |
Laagspanningsinstallatie * + veiligheidsverlichting * | EDTC | 5-jaarlijks |
Hoogspanningsinstallatie | EDTC | Jaarlijks |
Autonome branddetector (battery check) | BP | 3-maandelijks |
Controle werking veiligheidsverlichting | BP | 3-maandelijks |
Staat brandwerende deuren | BP | Jaarlijks |
Dampkappen | BP | Jaarlijks |
Installaties aangeduid met een "*" worden bovendien bij elke wijziging van exploitatie of exploitant, bij transformatie- of renovatiewerken, vernieuwing van de binneninrichting, bij wijziging van de netto-oppervlakte, bij bestemmingswijziging en bij elke wijziging die de brandveiligheid kan beïnvloeden, aan een controle onderworpen. Aan de opmerkingen, gemaakt tijdens de controle, moet de exploitant onmiddellijk het passend gevolg geven.
In elk publiek toegankelijk lokaal dient een veiligheidsregister ter inzage te liggen voor de burgemeester en de bevoegde ambtenaren.
Dit register bevat informatie over veiligheidsvoorschriften en vergunningen, met name: o het attest van brandveiligheid;
o verslagen van de bij dit reglement opgelegde veiligheidscontroles en verificaties;
o verslagen en / of attesten van de wettelijk opgelegde periodieke controles;
o exploitatievergunning;
o aantal toegelaten personen;
o verzekeringspolis objectieve aansprakelijkheid in geval van brand en ontploffing (indien van toepassing);
Artikel | Inhoud |
1 | Vergunningen |
A | Exploitatievergunning |
B | Tapvergunning (indien van toepassing) |
C | … |
2 | Verzekeringen |
A | Brandpolis |
B | Verzekeringspolis burgerrechtelijke aansprakelijkheid in geval van brand en ontploffing (indien van toepassing) |
C | … |
3 | Verslagen / attesten periodieke controles |
A | Laagspanningsinstallatie + veiligheidsverlichting |
B | Centrale verwarming en schouwen |
C | Brandbestrijdingsmiddelen |
D | Alarm / branddetectie-installatie |
E | Gasinstallatie |
F | … |
4 | Brandveiligheid |
A | Brandweerverslagen |
B | Attest brandveiligheid |
C | Afwijkingen / stappenplan |
D | Verklaring aantal toegelaten personen |
E | … |
De exploitant dient de gegevens van het veiligheidsregister op te volgen en up-to-date te houden. Voorbeeld inhoud veiligheidsdossier:
4.2.9.2 Afwijkingen
Indien het onmogelijk is te voldoen aan één of meerdere bouwkundige vereisten van deze reglementering, kan de burgemeester afwijkingen89 toestaan. Hij kan dit enkel op de regels van dit reglement die niet door een andere wetgeving zijn bepaald.
Elke aanvraag tot het bekomen van een afwijking dient met een gedetailleerd verslag worden ingediend waarbij duidelijk de redenen worden vermeld waarom een afwijking als noodzakelijk voorkomt. Gedetailleerde plannen, een verklarende nota en voorgestelde bijkomende veiligheidsmaatregelen dienen te worden bijgevoegd.
Deze bijkomende veiligheidsmaatregelen moeten een veiligheidsniveau nastreven dat ten minste gelijk is aan het niveau vereist in de voorschriften waarvoor een afwijking wordt gevraagd.
89 Bij controle door de brandweer vermeld de brandweer in het brandpreventieverslag meteen waaraan reeds voldaan
werd, alsook waarvoor eventuele afwijkingen kunnen toegestaan worden binnen de hierboven aangegeven beperkingen.
De aanvragen om gelijkwaardigheid en afwijking worden per aangetekend schrijven aan de burgemeester gestuurd, die ze doorstuurt naar de Commissie.
De burgemeester doet uitspraak over deze aanvragen op gemotiveerd advies van de Commissie. De Commissie kan het advies inwinnen van externe deskundigen indien noodzakelijk.
4.2.9.3 Commissie ter afwijking en opvolging
Er wordt een commissie opgericht die ermee belast is de burgemeester een advies te verstrekken over de aanvragen om gelijkwaardigheid en afwijking.
De commissie bestaat uit 5 preventionisten van de hulpverleningszone Taxandria waarvan er minimaal 3 aanwezig moeten zijn om een advies te kunnen opmaken. Deze preventionisten worden nominatief aangesteld door de prezoneraad van de hulpverleningszone Taxandria.
4.2.9.4 Slotbepalingen
4.2.9.4.1 Overgangsbepalingen
Afwijkend van artikel 4.2.9.3 zullen de publiek toegankelijke inrichtingen, die bij de inwerkingtreding van dit reglement reeds geëxploiteerd worden, moeten voldoen aan de bepalingen van dit reglement, uiterlijk 12 maanden na ontvangst van het brandveiligheidsattest volgend op een controlebezoek van de brandweer90. De burgemeester kan, op advies van de Commissie ter afwijking en opvolging, mits een stappenplan, een andere uitvoeringstermijn aanvaarden.
Indien noodzakelijk voor de veiligheid kan de burgemeester voor sommige maatregelen een kortere termijn opleggen.
4.2.9.4.2 Sancties
Inbreuken worden gestraft met een gemeentelijke administratieve geldboete die maximaal 175 of 350 euro bedraagt, naargelang de overtreder minderjarig of meerderjarig is91:
Het college van burgemeester en schepenen kan, op basis van artikel artikel 4 §1 van de wet betreffende de gemeentelijke administratieve sancties, overgaan tot de administratieve schorsing of de administratieve intrekking van het afgeleverde brandveiligheidsattest of tot de administratieve sluiting van de instelling indien niet langer voldaan is aan de bepalingen van dit reglement.
4.2.9.4.3 Voorlopige sluiting van een gebouw
De burgemeester kan de voorlopige sluiting bevelen van het gebouw dat niet voldoet aan de voorgeschreven veiligheidsmaatregelen conform artikel 11 van de wet van 30 juli 1979 betreffende de preventie van brand en ontploffing en betreffende de verplichte verzekering van burgerrechtelijke aansprakelijkheid.
In geval van hoogdringendheid kan de burgemeester op basis van artikel 134 van de nieuwe gemeentewet de voorlopige sluiting van een instelling of de tijdelijke schorsing van een vergunning opleggen.
.
90 Het nazicht van de brandveiligheid in alle publiek toegankelijke gebouwen door de brandweer zal geruime tijd in beslag nemen. De ene soort instellingen zal potentieel een hoger brandrisico hebben dan andere soorten instellingen. Gezien niet alles gelijktijdig kan gecontroleerd worden, bepaalt de burgemeester in overleg met de brandweer welke soort instellingen eerst zullen gecontroleerd worden.
91 Op de artikelen die eerder van bouwtechnische aard zijn, wordt geen gemeentelijke administratieve geldboete voorzien. Indien aan deze artikelen niet voldaan is, zal er immers geen attest van brandveiligheid worden afgeleverd door de burgemeester. De artikelen waarop een gemeentelijke administratieve geldboete voorzien wordt, hebben niet enkel tot doel
een geldboete op te leggen, maar ook en vooral dat de inrichting zich in orde stelt met de voorschriften.
Deel 2 Brandveiligheid in publiek toegankelijke tenten Artikel 4.2.10 Toepassingsgebied
Deze bepalingen zijn van toepassing op de inrichtingen van tijdelijke aard102 van 50 m² of groter.
Het is verboden om inrichtingen van tijdelijke aard die toegankelijk zijn voor het publiek, open te stellen zonder voorafgaande schriftelijke vergunning van de burgemeester.
De aanvraag dient zo snel mogelijk en alleszins ten laatste zestig kalenderdagen voor aanvang toe te komen bij de burgemeester. De gemeente licht meteen de brandweercommandant in na het afleveren van de vergunning.
Voor de aanvang van het evenement dient er een controle te gebeuren door de brandweer voor zover het een inrichting van tijdelijke aard betreft met een bruto-oppervlakte van 500 m² of meer.
Artikel 4.2.11 Veiligheidseisen inzake de inplanting en toegangswegen
De ruimte rond de tent(en) en eventuele andere tijdelijke constructies moet steeds een vrije doorgang, dus zonder obstakels, waarborgen van 4 meter.
Binnen deze vrije doorgang mogen geen verkooppunten, voertuigen, toiletvoorzieningen, bevestigingspunten van spantouwen, noch andere hindernissen opgesteld staan.
De toegangswegen worden bepaald in akkoord met de brandweer, volgens volgende leidraad. De voertuigen van de brandweer moeten ten minste tot op 60 meter van één zijde van de inrichting kunnen naderen. Daartoe moeten de voertuigen beschikken over een toegangsmogelijkheid en opstelplaats:
- ofwel op de berijdbare rijweg van de openbare weg;
- ofwel op een bijzondere toegangsweg vanaf de berijdbare rijweg van de openbare weg en die de volgende karakteristieken vertoont:
- minimale vrije breedte: 4 m;
- minimale draaistraal: 11 m aan de binnenkant en 15 m aan de buitenkant;
- minimale vrije hoogte: 4 m;
- maximale helling: 6%;
- draagvermogen: derwijze dat de voertuigen, zonder verzinken, met een maximale asbelasting van 13 ton er kunnen rijden en stilstaan, zelfs wanneer ze het terrein vervormen;
De organisator zorgt voor voldoende parking voor auto’s en fietsen alsook voor een ordentelijk parkeren van deze voertuigen.
Artikel 4.2.12 Veiligheidseisen inzake de opbouw en evacuatie
Het zeil en/of de eventuele harde zijwanden van tijdelijke constructies moeten uit materialen gemaakt zijn met een reactie bij brand, minimum klasse A2 of M2 conform bijlage 5 van het koninklijk besluit van 7 juli 1994 tot vaststelling van de basisnormen voor de preventie van brand en ontploffing waaraan de nieuwe gebouwen moeten voldoen.
De versieringen104 moeten uit materialen gemaakt zijn met een reactie bij brand, minimum klasse A2 of M2 conform bijlage 5 van het koninklijk besluit van 7 juli 1994 tot vaststelling van de basisnormen voor de preventie van brand en ontploffing waaraan de nieuwe gebouwen moeten voldoen.
Zijn bijgevolg verboden:
- gemakkelijk brandbare materialen zoals rietmatten, stro, karton, boomschors, papier, evenals gemakkelijk brandbare textiel en kunststoffen;
- materialen die bij lage temperatuur smelten;
- versieringen die de evacuatie kunnen hinderen zoals o.a. netten, losse doeken e.d.
De tent moet minimum 2 uitgangen hebben.
Indien de bezetting in de tent meer dan 500 personen bedraagt, dienen minimaal 2 + N uitgangen te worden voorzien waarbij N het geheel getal is onmiddellijk groter dan de deling door 1000 van de maximale bezetting.
De uitgangen moeten verder zodanig over de tent verdeeld zijn dat er vanuit gelijk welke plaats in de tent nooit meer dan 30 meter moet afgelegd worden om een rechtstreekse uitgang te bereiken.
Iedere uitgang moet minstens 80 cm breed zijn. De totale breedte van de uitgangen is minstens gelijk aan, in centimeter uitgedrukt, het maximaal aantal gelijktijdige aanwezigen in de tent.
Het aantal gelijktijdige aanwezigen wordt berekend aan de hand van maximaal 2 personen per m2 oppervlakte van de tent gemeten tussen de wanden.
Iedere uitgang moet over een breedte en een hoogte van minstens 2 meter volledig vrij blijven (voor een uitgang via een opening met schuin weghangend deel van een tentzeil wordt enkel dat deel van de uitgang in rekening gebracht dat minimum 2 m hoog is). Spantouwen en hun bevestigingspunten mogen de evacuatie niet hinderen.
De uitgangsdeuren moeten openen in de richting van de ontruiming.
Gangen, met een minimale breedte die gelijk is aan de breedte van de uitgang of nooduitgang waarop ze uitgeven, moeten steeds geheel vrij gehouden worden van belemmeringen en moeten een snelle ontruiming mogelijk maken. Zij moeten rechtstreeks naar de uitgangen en nooduitgangen leiden en mogen hiervoor in geen geval andere bezette ruimten doorlopen.
De tafels en stoelen moeten zodanig opgesteld worden dat de doorgangen naar de nooduitgangen en brandblustoestellen volledig vrij blijven.
De plaats van elke uitgang en nooduitgang moet aangegeven zijn door een reglementair pictogram dat voldoet aan de bepalingen van het koninklijk besluit van 19 december 1997. De verlichting van de pictogrammen wordt zowel door de normale elektrische verlichting als door de veiligheidsverlichting verzekerd.
Artikel 4.2.13 Veiligheidseisen inzake de elektrische installaties
De tent en de eventuele andere tijdelijke inrichtingen mogen enkel elektrisch verlicht worden.
De tent moet uitgerust zijn met een veiligheidsverlichting die voldoet aan de geldende Belgische normen ter zake. De veiligheidsverlichting moet een voldoende lichtsterkte hebben om hindernissen zichtbaar te stellen en om een veilige en ordelijke ontruiming te verzekeren (minimaal op te hangen boven elke uitgang en nooduitgang en verder in de gangen indien dit nodig is voor een veilige evacuatie).
Deze verlichting moet onmiddellijk en automatisch in werking treden bij het uitvallen van de gewone verlichting. De veiligheidsverlichting moet minstens één uur zonder onderbreking kunnen functioneren.
Alle verlichting moet op een veilige wijze worden opgehangen (voldoende afstand ten opzichte van o.a. het tentzeil of lichte wanden, eventuele versieringen, enz…en stabiele ophangpunten hebben) zodat geen brand- of ander gevaar kan ontstaan.
Indien de openbare verlichting onvoldoende is, moet buiten de tent(en) gezorgd worden voor verlichtingspunten nabij de uitgangen en nooduitgangen.
De gehele elektrische installatie dient te voldoen aan de voorschriften van de geldende wettelijke en reglementaire teksten, evenals aan het Algemeen Reglement op de Elektrische Installaties (AREI).
Artikel 4.2.14 Veiligheidseisen inzake verwarmingsinstallaties
In verband met de verwarmingsinstallaties moeten alle nodige veiligheidsmaatregelen worden genomen om oververhitting, ontploffing en brand te voorkomen.
De afvoerkokers voor verbrandingsgassen moeten grondig geïsoleerd worden zodat zij geen brandgevaar opleveren.
Inwendige verbrandingsmotoren, warmeluchtgeneratoren evenals de brandstofvoorraad (in metalen recipiënten) moeten op een veilige plaats ondergebracht worden, buiten de tent en buiten de andere tijdelijke inrichtingen, op een afstand van ten minste 1 meter van de buitenwand.
De aanwezigheid van verplaatsbare verwarmingstoestellen, flessen met vloeibaar gemaakte brandbare, brandbevorderende of giftige gassen, brandbare vloeistoffen en licht brandbare vaste stoffen, is verboden in de tent en in andere tijdelijke inrichtingen.
Het gebruik van verwarmings- of kooktoestellen gestookt met alcohol, benzine of petroleum is streng verboden.
Indien vloeibaar gemaakte petroleumgassen gebruikt worden, moeten de flessen en houders geplaatst worden op een voor de hulpdiensten gemakkelijk bereikbare, goed verluchtbare veilige plaats buiten de tent en buiten de eventuele andere tijdelijke constructies.
De verbinding met de toestellen zal uitgevoerd worden met buizen in roodkoper. De verbindingen moeten gemaakt worden conform de wetgeving op de gasinstallaties.
Het gebruik van verwarmingstoestellen voor bak-, braad of kookdoeleinden is slechts toegestaan in stands of tenten die daarvoor speciaal zijn uitgerust.
Nabij deze verwarmings- of kooktoestellen moeten, bijkomend, één of meerdere geschikte en bedrijfsklare draagbare blustoestellen opgesteld worden.
Artikel 4.2.15 Brandveiligheidsmiddelen en andere voorzorgsmaatregelen
De inplanting van de tent en de andere tijdelijke inrichtingen mag het gebruik van aanwezige hydranten en gasafsluiters niet verhinderen.
De hydranten, gelegen nabij de toegangswegen, moeten steeds vrijgehouden worden en voor de brandweer gemakkelijk bereikbaar zijn.
In de tent en de andere tijdelijke inrichtingen moeten draagbare snelblustoestellen met minimum 6 kg ABC- poeder ofwel andere specifieke snelblustoestellen, afhankelijk van het risico, aanwezig zijn. Er moet minstens 1 toestel per 150 m2 voorzien worden, met een minimum van twee snelblustoestellen.
Deze snelblustoestellen moeten op goed zichtbare en gemakkelijk bereikbare plaatsen aangebracht worden (nabij de uitgangen, nabij een podium of een toog, enz.).
Deze snelblustoestellen moeten door een bevoegde firma nagezien en op deugdelijkheid beproefd worden.
In de tent of in de andere tijdelijke inrichtingen mogen geen ballonnetjes gevuld met een brandbaar en/of giftig gas aanwezig zijn.
Ten minste twee afgevaardigden moeten met de veiligheid belast zijn om preventief toezicht te kunnen uitoefenen en onmiddellijk te kunnen ingrijpen in geval van brand of andere onregelmatigheid.
Bij afloop van het evenement moet een afgevaardigde die belast is met de veiligheid, een rondgang binnen en buiten de tent en de andere tijdelijke inrichtingen uitvoeren.
Atmosferische omstandigheden en stabiliteit van de tent.
De organisator neemt alle noodzakelijke maatregelen om schade te voorkomen. Hierbij moet hij de eventuele veiligheids- en opbouwvoorschriften van de leverancier van de tent strikt naleven.
De tent moet een voldoende stabiliteit hebben in normale omstandigheden.
Onverminderd de bevoegdheid van de burgemeester of een officier van bestuurlijke politie inzake het ontruimen, moet de organisator indien uit de weersvoorspellingen blijkt dat windsnelheden of rukwinden mogelijk zijn van 75 km/uur of meer, de tent sluiten en ontruimen gedurende de periode waarop de voorspelling slaat, tenzij er een verklaring of attest is van een bevoegde persoon of organisatie inzake stabiliteit, waaruit blijkt dat de tent bestand is tegen een welbepaalde hogere windsnelheid.
Indien uit de weersvoorspellingen blijkt dat er windsnelheden of rukwinden mogelijk zijn van 50 km/uur of meer, dan moet de organisator alle mogelijke maatregelen treffen opdat de wind niet rechtstreeks in de tent kan binnenwaaien.
Artikel 4.2.16 Afwijkingen
Indien het onmogelijk is te voldoen aan één of meerdere vereisten van deze politieverordening, kan de burgemeester, op advies van de bevoegde brandweer, in zijn vergunning afwijkingen toestaan voor zover deze afwijkingen niet in strijd zijn met hogere wetgeving en een veiligheidsniveau bieden dat ten minste gelijk is aan het niveau beoogd met deze politieverordening.
Elke aanvraag tot het bekomen van een afwijking dient duidelijk gemotiveerd te zijn.
Artikel 4.2.17 Sancties
Onverminderd de bevoegdheid van de burgemeester hem verleend door de wet van 30 juli 1979 betreffende de preventie van brand en ontploffing en betreffende de verplichte verzekering van de burgerrechtelijke aansprakelijkheid in dergelijke gevallen, worden inbreuken gestraft met een gemeentelijke administratieve geldboete die maximaal 175 of 350 euro bedraagt, naargelang de overtreder minderjarig of meerderjarig is.
Artikel 4.2.18 Intrekking of schorsing
Onverminderd artikel 133 alinea 2 en 135 § 2 van de nieuwe gemeentewet, kan het college van burgemeester en schepenen conform artikel 4 §1 van de wet betreffende de gemeentelijke administratieve sancties eveneens overgaan tot schorsing of intrekking van de vergunning.
AFDELING V AMBULANTE EN KERMISACTIVITEITEN
HOOFDSTUK I AMBULANTE ACTIVITEITEN OP OPENBARE MARKTEN EN OP HET OPENBAAR DOMEIN
Deel 1 Organisatie van ambulante activiteiten op de openbare markten
Artikel 5.1.1 Gegevens van openbare markten (wet art. 8 §2)
De gemeente richt op het openbaar domein volgende openbare markten in : MARKT : Rijkevorsel Centrum
PLAATS : Dorp
DAG : Maandag
UUR : 08.00u – 12.30u
SPECIALISATIE: allerlei koopwaar, bepaald door burgemeester in functie van variatie PLAN VAN DE STANDPLAATSEN : zie bijlage
De gemeenteraad vertrouwt aan het college van burgemeester en schepenen de bevoegdheid toe om de markten in te delen en wijzigingen op te nemen. Het college zal voor elke standplaats de ligging, de grootte en het gebruik bepalen.
Indien de marktdag op een wettelijke feestdag valt, wordt de openbare markt niet georganiseerd. Ook op kermismaandag (centrum) vindt er geen markt plaats. Er is geen recht op schadevergoeding en/of terugbetaling van abonnementen in dit geval.
De wettelijke feestdagen zijn: 1 januari, Pasen, paasmaandag, Hemelvaartsdag, Pinksteren, pinkstermaandag, 1 mei, 21 juli, 15 augustus, 1 en 11 november en 25 december.
STANDPLAATSEN
Artikel 5.1.2 Voorwaarden inzake toewijzing standplaatsen (wet art. 8 §2, art. 10 §1 en KB art. 25)
Een standplaats op de openbare markt kan enkel toegewezen worden aan :
- de natuurlijke personen die voor eigen rekening een ambulante activiteit uitoefenen houders van een “machtiging als werkgever”;
- rechtspersonen die dezelfde activiteit uitoefenen. De standplaatsen worden toegekend door tussenkomst van een persoon verantwoordelijk voor het dagelijks bestuur van de vennootschap die houder is van de “machtiging als werkgever”;
- de verantwoordelijken van verkoopacties zonder commercieel karakter, hiervoor toegelaten overeenkomstig artikel 7 van voornoemd KB, gewijzigd door BVR van 21 april 2017.
Teneinde de diversiteit van het aanbod te waarborgen is het aantal standplaatsen per onderneming beperkt tot 2.
Artikel 5.1.3 Verhouding abonnementen – losse plaatsen (KB art. 23)
De standplaatsen op de openbare markt worden toegewezen:
- hetzij per abonnement (maximum 95 % van het totaal aantal standplaatsen);
- hetzij van dag tot dag (minimum 5 % van het totaal aantal standplaatsen);
- hetzij met een toelating van Burgemeester en Schepenen (maximum 1 standplaats).
Artikel 5.1.4 Toewijzingsregels losse plaatsen (KB art 27, gewijzigd door BVR)
De toewijzing van losse plaatsen gebeurt volgens de chronologische volgorde van aankomst op de markt. Wanneer de volgorde van aankomst op de markt tussen twee of meerdere kandidaten niet kan uitgemaakt worden, gebeurt de toekenning van de standplaats bij loting.
Vrije plaatsen kunnen niet worden toegekend aan personen, die artikelen verkopen waarvan de maximale aanwezigheid per soort product is bereikt.
De houder van de machtiging als werkgever moet bij de toewijzing van de standplaats aanwezig zijn.
Diegene die de standplaats krijgt toegewezen, betaalt de vergoeding aan de gemeentelijke ontvanger die in de loop van de voormiddag ter plaatse komt.
Artikel 5.1.5 Toewijzingsregels per abonnement op de openbare markten
Vacature en kandidatuurstelling standplaats per abonnement (KB art. 28 & 30, gewijzigd door BVR) Wanneer een standplaats die per abonnement toegewezen wordt, vrijkomt, gaat de gemeente na of er een geschikte kandidaat is in het register van kandidaturen (zie onder).
Als het register geen geschikte kandidaat bevat, wordt een vacature bekendgemaakt door publicatie van een kennisgeving.
Deze kennisgeving zal gebeuren door middel van een bericht op de website (xxx.xxxxxxxxxxx.xx) en via de lokale pers.
De kandidaturen kunnen ingediend worden per aangetekend schrijven of mail binnen de termijn voorzien in de kennisgeving van de vacature.
Register van de kandidaturen (KB art. 31, gewijzigd door BVR)
Alle kandidaturen worden naargelang hun ontvangst (chronologisch) bijgehouden in een register van kandidaturen. Deze kandidaturen worden geklasseerd :
- eerst volgens categorie (zie onder);
- dan volgens de gevraagde standplaats en specialisatie;
- tenslotte volgens datum (postdatum/ontvangstdatum mail).
Overeenkomstig het decreet van 26 maart 2004 betreffende de openbaarheid van bestuur kan dit register steeds geraadpleegd worden.
Jaarlijks moeten de kandidaten opgenomen in het register hun kandidatuur bevestigen om in het register opgenomen te blijven.
Volgorde van toekenning standplaatsen op basis van register (KB art 29 en 31, gewijzigd door BVR)
Abonnementen worden toegekend door het college van burgemeester en schepenen volgens onderstaande volgorde van categorie en vervolgens in chronologische volgorde van registratie op de wachtlijst:
- categorie 1: Ondernemingen geregistreerd op de wachtlijst waarvan het abonnement werd opgezegd door de gemeente zoals bepaald in artikel 5.1.10, op voorwaarde dat de nieuwe aanvraag werd ingediend binnen de 6 maanden na de datum van kennisgeving van de opzeg;
- categorie 2: Ondernemingen geregistreerd op de wachtlijst voor een nieuw abonnement met een productcategorie waarvoor op de openbare markt nog geen abonnement is toegekend;
- categorie 3: Ondernemingen die geregistreerd zijn op de wachtlijst en die niet vallen onder categorie 1 of 2 volgens:
1. personen die een wijziging van hun standplaats vragen;
2. personen die een uitbreiding van hun standplaats vragen;
3. de externe kandidaten.
Een onderneming die een abonnement bekomt op basis van categorie 2 moet gedurende minstens 1 jaar na de ingangsdatum van dat abonnement uitsluitend dezelfde producten verkopen. Indien de onderneming in die periode andere producten verkoopt, kan het abonnement ingetrokken worden.
De burgemeester kan een nieuw abonnement of een ruiling of uitbreiding van een reeds toegekende standplaats weigeren om redenen van algemeen belang, openbare orde of veiligheid. De burgemeester beslist over het behoud van de chronologische volgorde op de wachtlijst.
De standplaatsen worden binnen elke categorie, in voorkomend geval, volgens de gevraagde standplaats en specialisatie en tenslotte volgens datum chronologisch geordend.
Wanneer twee of meerdere aanvragen behorend tot dezelfde categorie tezelfdertijd ingediend worden, wordt als volgt voorrang gegeven :
1. aan de aanvrager die de hoogste anciënniteit op de markten van de gemeente heeft; wanneer de anciënniteit niet kan vergeleken worden, wordt de voorrang bepaald bij loting;
2. voor de externe kandidaten wordt de voorrang bepaald bij loting.
Bekendmaking van de toewijzing van de standplaatsen per abonnement (KB art. 33)
De toewijzing van de standplaats wordt bekend gemaakt aan de aanvrager bij een ter post aangetekend schrijven met ontvangstbewijs of bij mail met ontvangstbewijs.
Het register van de standplaatsen toegewezen per abonnement (KB art. 34, gewijzigd BVR)
Een plan en/of register wordt bijgehouden waarin voor elke standplaats toegewezen per abonnement vermeld staat :
- de naam, voornaam, het adres van de persoon aan wie of door wiens tussenkomst de standplaats werd toegekend;
- het ondernemingsnummer;
- de producten en/of diensten die te koop aangeboden worden;
- indien de activiteit seizoensgebonden is, de periode van activiteit.
Overeenkomstig het decreet van 26 maart 2004 betreffende de openbaarheid van bestuur kan dit plan of register steeds geraadpleegd worden.
ABONNEMENTEN
Artikel 5.1.6 Periodiciteit van abonnement (KB art. 32 en 37, gewijzigd door BVR)
De abonnementen worden toegekend voor de duur van 12 maanden.
Na verloop van deze termijn worden zij stilzwijgend verlengd behoudens anders bepaald door de aanvrager (cf. artikel 5.1.7 en 5.1.8 van onderhavig marktreglement) en behoudens intrekking bij aangetekend schrijven of mail tegen ontvangstbewijs door het gemeentebestuur in de gevallen bepaald in artikel 5.1.9 van onderhavig marktreglement.
Een seizoensgebonden activiteit is in het algemeen een activiteit die betrekking heeft op producten of diensten die wegens hun aard of traditie slechts gedurende een periode van het jaar verkocht worden. De abonnementen die toegekend worden voor de verkoop van hoger vernoemde activiteiten worden geschorst gedurende de periode van non-activiteit. Gedurende de periode van non-activiteit kunnen deze standplaatsen toegewezen worden als losse standplaatsen of aan andere standhouders die een seizoensgebonden activiteit uitoefenen.
De afrekening voor de abonnementen gebeurt één keer per kwartaal volgens tarieven bepaald in het retributiereglement.
Artikel 5.1.7 Afwezigheid (KB art. 32, gewijzigd door BVR)
Een onderneming mag in de loop van een kalenderjaar maximaal 6 marktdagen afwezig zijn, waarvan maximaal 3 aaneensluitende weken. Bij overschrijding zonder grondige motivatie (zie onderstaande) kan de beslissing worden genomen het abonnement eenzijdig stop te zetten.
In afwijking van artikel 32 van het Koninklijk Besluit van 24 september 2006 betreffende de uitoefening en organisatie van ambulante handel, zoals gewijzigd bij Besluit Vlaamse Regering van 21 april 2017, blijven tijdens alle afwezigheden, zoals hierboven bepaald, de verplichtingen van de onderneming die uit het abonnement voortvloeien, gelden. Afwezigheid kan niet leiden tot terugbetaling van de retributie.
De houder van een abonnement kan dit opschorten voor een voorziene periode van tenminste één maand en maximum 1 jaar wanneer hij ongeschikt is zijn activiteit uit te oefenen door:
- ziekte of ongeval op grond van een medisch attest;
- overlijden van (één van) de zaakvoerder(s), mits voorlegging van een bewijs van overlijden door de erfgenamen van de zaakvoerder en een attest of akte van erfopvolging;
- overmacht op een verantwoorde wijze aangetoond.
De opschorting gaat in de dag waarop de gemeente op de hoogte gebracht wordt van de ongeschiktheid via mail of post en houdt op ten laatste vijf dagen na de melding van het hernemen van de activiteiten. Na afloop van de opschorting krijgt de geabonneerde zijn standplaats terug.
De opschorting impliceert de opschorting van de wederzijdse verplichtingen die uit de overeenkomst voorkomen.
Wanneer de periode van 1 jaar wordt overschreden, zal het abonnement automatisch worden stopgezet. De burgemeester kan op basis van een gegronde en gemotiveerde aanvraag een uitzondering toestaan aan een onderneming, mits deze aanvraag ons tenminste 30 dagen voor afloop van deze termijn bereikt.
Gedurende de periode van afwezigheid of opschorting wordt de standplaats toegewezen als losse plaats.
Artikel 5.1.8 Afstand van het abonnement (KB art. 32, gewijzigd door BVR)
De houder van een abonnement kan afstand doen van het abonnement
- bij de vervaldag van het abonnement mits een opzegtermijn van tenminste 30 dagen;
- bij stopzetting van de ambulante activiteiten mits een opzegtermijn van tenminste 30 dagen;
- indien hij definitief ongeschikt is om zijn activiteit uit te oefenen omwille van redenen vermeld in artikel 5.1.7 van dit reglement. In dit geval is geen vooropzeg nodig;
- op ieder ogenblik mits een opzegtermijn van tenminste 60 dagen
De rechthebbenden van de natuurlijke persoon die voor eigen rekening zijn activiteit uitoefent kunnen bij zijn overlijden, zonder vooropzeg afstand doen van het abonnement waarvan hij de houder was.
De aanvragen van opschorting, herneming of opzegging van een abonnement worden betekend volgens één van de vermelde modaliteiten:
- bij per post aangetekend schrijven;
- via mail tegen ontvangstbewijs.
Artikel 5.1.9 Schorsing en opzegging van abonnement door de gemeente (KB art 32 laatste lid, gewijzigd door BVR)
Het abonnement kan door het college van burgemeester en schepenen geschorst of ingetrokken worden in volgende gevallen:
- bij niet of niet tijdige betaling standplaatsvergoeding;
- bij afwezigheid gedurende meer dan drie opeenvolgende weken zonder de marktleider vooraf of tijdens zijn eerste week van afwezigheid op de hoogte te brengen;
- bij overdracht van een abonnement aan een derde zonder te voldoen aan voorwaarden bepaald in artikel 5.1.12 van onderhavig gemeentelijk reglement;
- wanneer andere waren verkocht worden dan diegene vermeld op zijn abonnement;
- indien de inname van een standplaats aanleiding geeft tot enige andere vorm van openbare ordeverstoring, met inbegrip van overlast;
- bij het herhaaldelijk niet respecteren van de instructies van de marktleider.
Het college van burgemeester en schepenen kan een openbare markt(-gedeelte) tijdelijk schorsen of verplaatsen omwille van onder meer een kermis, evenement of werken.
Bij een tijdelijke schorsing of verplaatsing van een openbare markt(-gedeelte) heeft de ondernemer geen recht op schadevergoeding.
De beslissing tot schorsing of opzegging wordt betekend bij een ter post aangetekend schrijven of op via mail tegen ontvangstbewijs.
Artikel 5.1.10 Vooropzeg vanuit de gemeente (Wet art. 8 § 2, gewijzigd door decreet)
Wanneer een deel van de markt of alle standplaatsen definitief worden opgeheven, geldt een termijn van vooropzeg aan de houders van een standplaats per abonnement van ten minste 6 maanden. In gevallen van absolute noodzakelijkheid kan hier van afgeweken worden. De minimumtermijn kan dan ingekort worden.
Deze personen krijgen voorrang bij het toekennen van een vacante standplaats per abonnement.
Artikel 5.1.11 Inname standplaatsen (KB art. 26, gewijzigd door BVR)
De standplaatsen op de openbare markt kunnen ingenomen worden door:
1. de natuurlijke personen die voor eigen rekening een ambulante activiteit uitoefenen, houder van een “machtiging als werkgever”, aan wie een standplaats is toegewezen;
2. de verantwoordelijke(n) voor het dagelijks bestuur van een rechtspersoon, aan wie de standplaats is toegewezen, houder(s) van een “machtiging als werkgever”;
3. de feitelijke venno(o)t(en) van de natuurlijke persoon aan wie de standplaats werd toegewezen, houder van een “machtiging als werkgever” voor de uitoefening van een ambulante activiteit voor eigen rekening;
4. de echtgenoot of echtgenote en wettelijk samenwonende van de natuurlijke persoon aan wie de standplaats werd toegewezen, houder van een “machtiging als werkgever” voor de uitoefening van een ambulante activiteit voor eigen rekening;
5. door de personen die beschikken over een “machtiging als aangestelde A” of een “machtiging als aangestelde B”, die een ambulante activiteit uitoefenen voor rekening of in dienst van de natuurlijke persoon of rechtspersoon bedoeld in punt 1-4;
6. De personen die verkopen realiseren zonder commercieel karakter binnen het kader van de acties bedoeld in artikel 7 van voornoemd BVR van 21 april 2017, kunnen een standplaats innemen, toegewezen aan de verantwoordelijke van de actie. Zij moeten over een toelating van het College van Burgemeester en Schepenen beschikken, minstens 14 kalenderdagen op voorhand aangevraagd via aangetekend schrijven of mail en krijgen voorrang bij de inname van de losse plaatsen;
De personen opgesomd in punt 2-5 kunnen de standplaatsen innemen toegewezen of onderverhuurd aan de natuurlijke persoon of rechtspersoon voor wiens rekening of in wiens dienst zij de activiteit uitoefenen, buiten de aanwezigheid van de persoon aan wie of door middel van wie de standplaats werd toegewezen of onderverhuurd.
Per marktdag wordt maximaal 1 organisatie voor een niet-commerciële verkoop of activiteit zonder winstoogmerk toegelaten. Indien er meerdere aanvragen zijn voor eenzelfde marktdag, wordt de toelating verleend op basis van de chronologische volgorde van ontvangst van de aanvragen. De burgemeester kan uitzonderingen hierop toestaan.
De burgemeester kan een aanvraag gemotiveerd weigeren, bijvoorbeeld omwille van de drukke bezetting op de openbare markt, bij ernstige aanwijzingen van commerciële verkoop of bij bedreiging van de openbare rust en veiligheid. Deze opsomming is niet-limitatief.
Behalve in uitzonderlijke omstandigheden en mits toestemming van de burgemeester of zijn afgevaardigde, mag de onderneming of organisatie zich ten vroegste twee uur voor het openingsuur van de openbare markt op het marktterrein begeven.
Standplaatsen per abonnement moeten ten laatste om 07.30u ingenomen zijn. Vanaf dan mogen de losse plaatsen en de nog vrije marktplaatsen per abonnement worden ingenomen door losse standhouders.
De abonnementhouder of organisatie moet zijn standplaats uitbaten vanaf het officiële openingsuur tot het officiële sluitingsuur van de openbare markt. De markt vangt aan om 08.00u. Vanaf 12.30u mag er begonnen worden met de afbraak, mag de kraam of wagen verplaatst worden of mag het marktterrein betreden worden met eender welk voertuig.
Ten laatste om 14.00u moet het plein terug toegankelijk zijn.
Voertuigen mogen in de standplaats geïntegreerd worden op voorwaarde dat ze:
- worden opgesteld binnen de afmetingen van de toegekende standplaatsen;
- zodanig worden opgesteld dat ze aan de kant van de wandelgang(en) volledig omringd zijn door de koopwaar van de onderneming zodat ze aan het zicht onttrokken zijn voor de bezoekers van de openbare markt.
Een standplaats voor een nieuw toe te kennen abonnement bedraagt maximaal 15 meter.
De onderneming of organisatie die zich als eerste op het marktterrein begeeft, sluit het marktterrein af met de marktafsluiting die door de gemeente wordt voorzien. Elke volgende onderneming of
organisatie die het marktterrein betreedt, sluit onmiddellijk het terrein weer af met dezelfde marktafsluiting.
De onderneming of organisatie moet haar koopwaar en materiaal binnen de grenzen van de toegewezen standplaats(en) opstellen. De uitsprong van het tentdak mag geen hinder veroorzaken voor het publiek. De onderneming of organisatie mag luifels slechts een half uur vóór de aanvang van de openbare markt openen. De uitklapbare panelen van de verkoopwagens moeten altijd onmiddellijk kunnen gesloten worden. De zijbekleding van het tentdak dat aan de kramen is toegelaten, moet van doorschijnend materiaal zijn. De zijbekleding mag maximaal over één meter breed uitsteken. Ze mag slechts worden aangebracht als het slechte weer dit absoluut noodzakelijk maakt.
Het is verboden het marktkraam of onderdelen ervan in de grond te verankeren.
De onderneming of organisatie moet bij het einde van de openbare markt al het afval verwijderen en meenemen dat voortvloeit uit zijn marktactiviteit. De kramen of wagens moeten altijd zodanig zijn ingericht dat geen vloeistoffen op de grond lopen.
Artikel 5.1.12 Overdracht standplaats (KB art. 35, gewijzigd door BVR)
De overdracht van een standplaats is toegelaten onder de volgende voorwaarden:
1. indien de overnemer(s) houder(s) zijn van een machtiging tot het uitoefenen van ambulante activiteiten als werkgever;
2. en de specialisatie van de overlater voortgezet wordt op de overgedragen stand plaats;
3. een eventuele wijziging van de specialisatie KAN aangevraagd worden per aangetekend schrijven of mail bij het college van burgemeester en schepenen;
4. binnen het eerste jaar kan de standplaats NIET opnieuw overgedragen worden, behalve na expliciete goedkeuring van het college van burgemeester en schepenen;
5. de onderneming van de overnemer mag door de overname over niet meer dan 2 standplaatsen beschikken (cf. art. 5.1.2).
De overdracht is geldig voor de resterende geldigheidsduur van het abonnement van de overlater. Ingeval van overdracht wordt het abonnement eveneens stilzwijgend vernieuwd.
De inname van de overgedragen standplaats is pas toegelaten als de gemeente heeft vastgesteld dat :
1. de overnemer beschikt over een machtiging tot uitoefening van ambulante activiteiten om dezelfde specialisatie als de overlater of de specialisaties die toegelaten zijn door de gemeente, uit te oefenen;
2. Als het aantal toegestane standplaatsen per onderneming van de overnemer niet overschreden wordt.
Artikel 5.1.13 Gebruik van elektriciteit/gas
De onderneming moet het elektriciteitsabonnement tezamen met zijn standplaats aanvragen. Indien dit door omstandigheden niet mogelijk is, moet de aanvraag ons 14 kalenderdagen voorafgaand aan de dag van het eerste gebruik via aangetekend schrijven of mail bereiken.
De aanvraag moet volgende gegevens bevatten :
- identiteit van de aanvrager, met inbegrip van adres, telefoonnummer, emailadres;
- ondernemingsnummer van de aanvrager;
- situering en doel van het gebruik van de aansluitkast;
- opgesteld vermogen;
- éénfasige (vermogen tot 3kVA) of driefasige (Vermogen tot 6 kVA) aansluiting;
- tijdstip en periode van gebruik (aantal dagen).
Een onderneming kan per marktabonnement één elektriciteitsabonnement voor één aansluiting aanvragen;
Elektriciteitsaansluitingen worden op basis van beschikbaarheid en noodzakelijkheid toegekend.
Elektriciteitsabonnementen worden door de burgemeester toegekend of geweigerd.
De gemeentelijke afgevaardigde heeft op elk moment het recht om het attest inzake jaarlijkse keuring van de binnen installatie van de aanvrager in te zien.
Indien de gemeentelijke afgevaardigde oordeelt dat de bepalingen van het AREI worden overtreden en/of dat de veiligheid in het gedrang komt, heeft hij de bevoegdheid om alle verdere toegang onmiddellijk te weigeren.
Het is verboden om toestellen te gebruiken die niet voldoen aan de gestelde veiligheidsnormen. Het is verboden om verbrandingsmotoren te gebruiken.
Indien gas of elektriciteit wordt aangewend om gelijk welke reden, dient in de marktkraam op een gemakkelijk bereikbare plaats minstens één poedersnelblusser type ABC aanwezig te zijn met een blusinhoud van zes kg. Poeder of een evenwaardige bluseenheid. Het aantal toestellen dient te worden aangepast aan de vuurbelasting. Deze toestellen moeten minstens eenmaal per jaar door een vakkundige worden nagezien. Het bewijs van dit nazicht moet steeds kunnen voorgelegd worden aan ieder ter zake bevoegd persoon.
De gasrecipiënten dienen rechtstaand bewaard te worden en moeten bevestigd zijn tegen omvallen. De in reserve gehouden recipiënten voor vloeibaar gemaakte gassen onder druk mogen geen gezamenlijke waterinhoud van 300 liter of meer hebben, tenzij hiervoor akte van vergunning werd verleend, overeenkomstig de van kracht zijnde bepalingen van het Vlaams Reglement inzake milieuvoorwaarden voor hinderlijke inrichtingen.
Het gemeentebestuur stelt naar best vermogen de aangeboden energie ter beschikking via de aansluitkast aan de gebruiker. Nochtans kan het gemeentebestuur niet aansprakelijk worden gesteld voor onderbrekingen en dient zij in dit geval noch een schadevergoeding, noch een vermindering van de verbruiksvergoeding toe te staan.
De gebruiker dient de nodige schikkingen te treffen om iedere oorzaak van beschadiging te vermijden. Hij is aansprakelijk voor alle schade die hij door onoordeelkundig gebruik aan de gemeentelijke aansluitkast veroorzaakt. Hij dient de gemeentelijke afgevaardigde onmiddellijk op de hoogte te stellen van elke beschadiging, afwijking of elke niet-conformiteit aan de wettelijke voorschriften die hij redelijkerwijze kan vaststellen.
De gebruiker dient verzekerd te zijn voor de schade die hij door het gebruik van de gemeentelijke aansluitkast, aan deze kast en aan derden kan veroorzaken.
Een onderneming kan haar elektriciteitsabonnement opzeggen via aangetekend schrijven of mail, 14 dagen voorafgaande aan de dag van stopzetting;
Het elektriciteitsabonnement wordt uitgereikt op naam van de onderneming en is niet overdraagbaar.
De retributie dient contant te worden betaald aan de gemeentelijke afgevaardigde voor niet-vaste standplaatshouders op de wekelijkse markt.
Bij calamiteiten moet een vrije doorgang voor de voertuigen van de hulpdiensten vanaf de openbare weg ten allen tijde gegarandeerd worden.
Artikel 5.1.14 Inrichting standplaats- veiligheidsvoorschriften
Bij de inrichting van de standplaats dienen volgende regels gerespecteerd te worden:
- Bij calamiteiten moet een vrije doorgang voor de voertuigen van de hulpdiensten vanaf de openbare weg ten allen tijde gegarandeerd blijven.
- Ondergrondse en bovengrondse hydranten moeten steeds vrij blijven en goed bereikbaar zijn.
Het is verboden om op een afstand van minder dan 1 meter van deze hydranten iets te plaatsen wat niet onmiddellijk, eenvoudig en volledig kan verplaatst worden.
Deel 2 Organisatie van ambulante activiteiten op het openbaar domein buiten de openbare markten
PLAATSEN OP HET OPENBAAR DOMEIN WAAR DE AMBULANTE ACTIVITEIT MAG PLAATSVINDEN – VOORAF BEPAALD
Artikel 5.1.15 Toepassingsgebied (KB art. 42 §1)
Op volgende plaatsen is de uitoefening van ambulante activiteiten toegelaten na een voorafgaande machtiging van de gemeente :
PLAATS : standplaats kerk Centrum en Vaart Sint-Jozef DAG : alle dagen
UUR : voormiddag en/of namiddag en/of avond SPECIALISATIE : voedingswaren
De bezettingsmodaliteiten kunnen op eenvoudige vraag bekomen worden bij de gemeente.
Artikel 5.1.16 Voorafgaande machtiging (KB art. 38)
Eenieder die een standplaats wenst in te nemen op één of meerdere van de vermelde plaatsen in artikel 5.1.15 om ambulante activiteiten uit te oefenen moet voldoen aan de voorwaarden vermeld in artikel 5.1.2 van dit reglement en is onderworpen aan een voorafgaande machtiging. Deze machtiging moet ten laatste 14 kalenderdagen voorafgaande aan het uitoefenen van de ambulante activiteit aangevraagd worden bij de gemeente via aangetekend schrijven of mail.
De aanvrager dient ook te vermelden op welke specifieke plaats(-en) hij ambulante activiteiten wenst uit te oefenen.
In geval van positieve beslissing verkrijgt de aanvrager een machtiging met daarin vermeld:
- identiteit van de aanvrager;
- de aard van de producten of diensten die hij gemachtigd is te verkopen;
- de plaats;
- de datum en duur van de verkoop.
De gevraagde machtiging kan geweigerd worden omwille van één of meerdere van onderstaande redenen :
- redenen van openbare orde en veiligheid;
- redenen van volksgezondheid;
- bescherming van de consument;
- diversiteit van het aanbod;
- wanneer de machtiging ambulante handel en bijbehorende documenten niet in orde zijn;
- de modaliteiten van het gemeentelijk reglement niet gerespecteerd worden.
De gemeente zal deze reden(-en) objectief en grondig motiveren in zijn kennisgeving van de negatieve beslissing aan de aanvrager en verwijst tevens naar rechtsmiddelen inzake beroep.
Artikel 5.1.17 Voorwaarden inzake toewijzing en inname standplaatsen (KB art. 40 en 41)
De personen die voldoen aan de voorwaarden tot het verkrijgen (cf. artikel 5.1.2) en innemen van de standplaatsen op de openbare markt (cf. artikel 5.1.11) kunnen standplaatsen op het openbaar domein verkrijgen en innemen.
Artikel 5.1.18 Toewijzingsregels per abonnement
Hier gelden dezelfde regels als voor de openbare markten (cf. 5.1.5). AMBULANTE ACTIVITEITEN OP RONDTREKKENDE WIJZE
Artikel 5.1.19 Toepassingsgebied (wet art. 4 en 9)
Eenieder die op de openbare weg ambulante activiteiten wenst uit te oefenen, dient dit voorafgaand aan te vragen bij de gemeente.
Artikel 5.1.20 Voorafgaande machtiging
Om een ambulante activiteit op de openbare weg uit te oefenen, moet voldaan zijn aan de voorwaarden vermeld in artikel 5.1.2 en dient men te beschikken over een machtiging.
De machtiging dient jaarlijks aangevraagd te worden bij de gemeente via aangetekend schrijven of mail. Bij deze aanvraag moet een route toegevoegd worden met aanduiding van de stopplaatsen. Elke wijziging hierin moet via aangetekend schrijven of mail worden gemeld.
In geval van positieve beslissing verkrijgt de aanvrager een machtiging met daarin vermeld:
- identiteit van de aanvrager;
- de aard van de producten of diensten die hij gemachtigd is te verkopen;
- de toegestane route;
- de datum en duur van de verkoop (wet art. 6 : beperkingen mogen betrekking hebben op de uren van uitoefening van het geheel of van een gedeelte van de activiteit).
De gevraagde machtiging kan geweigerd worden omwille van één of meerdere van onderstaande redenen :
- redenen van openbare orde en veiligheid;
- redenen van volksgezondheid;
- bescherming van de consument;
- diversiteit van het aanbod;
- wanneer de machtiging ambulante handel en bijbehorende documenten niet in orde zijn;
- de modaliteiten van het gemeentelijk reglement niet gerespecteerd worden.
De gemeente zal deze reden(-en) objectief en grondig motiveren in zijn kennisgeving van de negatieve beslissing aan de aanvrager en verwijst tevens naar rechtsmiddelen inzake beroep.
Deel 3 Verkopen van producten of diensten met niet-commercieel karakter
Artikel 5.1.21 Specifieke voorwaarden voor verkopen met niet-commercieel karakter (KB art 7, gewijzigd door BVR)
De producten of diensten met een niet-commercieel karakter verkopen, te koop aanbieden of uitstallen is niet onderworpen aan de bepalingen van de wet indien deze activiteiten aan al de volgende voorwaarden voldoen (KB Art. 7. § 1.) :
1° ze vinden plaats met één van volgende doelen
- menslievend doel,
- sociaal doel,
- cultureel doel,
- educatief doel,
- sportief doel
- de verdediging en promotie van de natuur,
- de verdediging en promotie van de dierenwereld,
- de verdediging en promotie van een ambacht
- de verdediging en promotie van streekproducten,
- steun bij een humanitaire catastrofe,
- steun bij een ramp of belangrijke schade; 2° ze blijven occasioneel;
3° de betrokken burgemeester of zijn afgevaardigde heeft vooraf toestemming verleend;
4° als ze de grenzen van de gemeente overschrijdt en geen bijkomende toelating van de gemeente vereist is, dan heeft de organisatie een voorafgaande toelating gevraagd aan de Minister of de personeelsleden aan wie hij deze bevoegdheid heeft gedelegeerd.
De voorwaarde vermeld in paragraaf 1, eerste lid, 3°, geldt niet ingeval toepassing wordt gemaakt van paragraaf 1, eerste lid, 4°.
Artikel 5.1.22 Identificatievereiste
Tijdens de verkoop, te-koop-aanbieding of uitstalling met het oog op de verkoop van producten of diensten voor een niet-commercieel doel zoals vermeld in art. 5.1.21, is elke verkoper herkenbaar via een kenmerk dat het mogelijk maakt om de operatie te identificeren.
Op verzoek van de overheid die de toestemming heeft verleend, overhandigt de verantwoordelijke, binnen dertig dagen, het bewijs van de bestemming van de fondsen om het aangegeven doel te realiseren.
Artikel 5.1.23 Aanvraag voorafgaande machtiging (KB art 7 §2 en 3, gewijzigd door BVR)
De aanvraag van een toestemming zoals vermeld in art. 5.1.21, is afhankelijk van de situatie, gericht aan de burgemeester of aan zijn afgevaardigde of aan de Minister of aan de personeelsleden aan wie hij die bevoegdheid heeft gedelegeerd, op een duurzame drager tegen ontvangstbewijs.
De aanvraag omvat :
- de verantwoordelijke van de actie,
- het doel van de actie,
- de plaats of plaatsen,
- de periode of periodes van verkoop,
- de te koop aangeboden producten of diensten en een schatting van de hoeveelheid.
De toestemming, vermeld in paragraaf 1, eerste lid, 3° of 4°, is beperkt tot één jaar. Ze is hernieuwbaar. Ze bevat de vermeldingen uit de aanvraag.
Artikel 5.1.24 Weigering en intrekking machtiging
De toestemming voor een specifiek niet-commercieel doel, zoals vermeld in art. 5.1.21, eerste lid, 3° of 4°, kan geweigerd worden en de actie kan verboden worden als de doelstelling niet overeenstemt met de toegestane doelen of als de voorgestelde verkopen een risico vormen voor de openbare orde, veiligheid, gezondheid of rust.
Als de overheid die ervoor bevoegd is de toestemming te verlenen, argwaan heeft over de reële doelstellingen van de actie of over de moraliteit van de verantwoordelijke(n), kan ze een voorafgaand onderzoek laten uitvoeren door de personen, vermeld in artikel 11, §1, van de wet, en art. 5.1.25 van dit besluit. Ze kan ook van een of meer verantwoordelijken eisen dat ze een uittreksel uit het strafregister voorleggen.
De toestemming, vermeld in ar. 5.1.21, paragraaf 1, eerste lid, 3° of 4°, kan ingetrokken worden of de actie kan verboden worden, tijdens de manifestatie, door de bevoegde overheid als vastgesteld wordt dat de voorwaarden van de toestemming of van de verklaring of de voorschriften, vermeld in dit artikel, niet worden nageleefd.
Iedere nieuwe actie kan verboden worden voor een natuurlijke of rechtspersoon of een vereniging die de bepalingen van dit artikel niet naleeft, gedurende een periode van één jaar vanaf de vaststelling van de niet-naleving. In geval van recidive kan de duur van de voormelde periode op drie jaar worden gebracht.
De weigering, het verbod of de intrekking wordt betekend :
- met een aangetekende brief tegen ontvangstbewijs;
- via mail tegen ontvangstbewijs.
Deel 4 Aanvullende bepalingen
Artikel 5.1.25 Bevoegdheid marktleider (KB art. 44)
De marktleider, aangesteld door de burgemeester of zijn afgevaardigde, is bevoegd om documenten die de machtiging en identiteit van de personen die een ambulante activiteit uitoefenen aantonen te controleren.
Artikel 5.1.26 Verplichte documenten (KB art. 15, gewijzigd door BVR)
De machtiging ambulante handel is alleen geldig als de volgende documenten erbij gevoegd zijn :
1. het identiteitsbewijs van haar houder of, voor de niet-ingezeten en de buitenlandse onderdanen, een identiteitsbewijs dat dat vervangt;
2. een bewijs waaruit blijkt dat de uitoefening van de ambulante activiteiten in kwestie behoorlijk gedekt wordt door verzekeringspolissen voor burgerlijke aansprakelijkheid en tegen brandrisico’s;
3. het bewijs dat bij de uitoefening van een ambulante activiteit waarbij voeding wordt verkocht, voldaan wordt aan de reglementaire voorwaarden voor de volksgezondheid. Bij overtreding van de wetgeving inzake hygiëne moet de onderneming of organisatie op bevel van de burgemeester of zijn afgevaardigde onmiddellijk zijn verkoopactiviteit op de openbare markt stopzetten;
4. voor ondernemingen of organisaties die gebruik maken van winkelwagens, bak- en/of braadtoestellen, verwarmingstoestellen en andere, moeten altijd de vereiste geldige keuringsattesten kunnen voorleggen. Hieruit moet blijken dat hun elektrische installatie, hun bak- en braadtoestellen en/of hun gasinstallaties goedgekeurd zijn door een onafhankelijk erkend keuringsorganisme.
De machtiging en de documenten, vermeld in het eerste lid, 1° tot en met 4°, worden voorgelegd op elk verzoek van de personen, vermeld in artikel 11, §1, van de wet, en art. 5.1.25 van dit besluit.
De gemeente of de concessionaris zal de machtiging en de documenten, vermeld in het eerste lid, 1° tot en met 4°, bij de toekenning van een standplaats en nadien periodiek en steekproefsgewijs controleren.
Artikel 5.1.27 Identificatievereiste bij uitoefenen ambulante activiteiten (KB art. 21)
Elke persoon die een ambulante activiteit uitoefent, dient zich te identificeren aan de hand van een leesbaar uithangbord, zichtbaar geplaatst op het kraam of het voertuig, indien hij de activiteit aan het kraam of het voertuig uitoefent. Het bord moet eveneens door de aangestelde aangebracht worden wanneer deze alleen werken.
Het bord bevat volgende vermeldingen:
1. hetzij de naam, de voornaam van de persoon die een ambulante activiteit uitoefent als natuurlijk persoon voor eigen rekening of voor wiens rekening of in wiens dienst de activiteit wordt uitgeoefend; hetzij de naam, de voornaam van de persoon die het dagelijks bestuur binnen een rechtspersoon waarneemt of voor wiens rekening of in wiens dienst de activiteit wordt uitgeoefend;
2. de firmanaam en/of de benaming van de onderneming;
3. al naargelang het geval, de gemeente van haar maatschappelijke zetel of van de uitbatingszetel; en indien de onderneming niet in België gelegen is, het land en de gemeente waar deze zich bevindt;
4. het inschrijvingsnummer in de Kruispuntbank van Ondernemingen (of een identificatie die deze vervangt, indien het om een buitenlands bedrijf gaat).
HOOFDSTUK II KERMISSEN EN FOREN
Deel 1 Organisatie van kermisactiviteiten en ambulante activiteiten in kermisgastronomie op openbare kermissen
Artikel 5.2.1 Toepassingsgebied (wet art. 1 5°, art. 2 §2)
Als kermis wordt beschouwd elke manifestatie ingericht of voorafgaand toegelaten door de gemeente om, op vastgestelde plaatsen en tijdstippen, de uitbaters van kermisattracties of van vestigingen van kermisgastronomie, die er producten of diensten aan de consument verkopen, samen te brengen.
Als kermisactiviteit wordt beschouwd elke verkoop, te koop aanbieding of uitstalling met het oog op de verkoop van diensten aan de consument in het kader van de uitbating van kermisattracties of van vestigingen van kermisgastronomie.
Dit reglement is niet van toepassing op pretparken, noch op vaste kermisattracties.
Artikel 5.2.2 Gegevens van openbare kermissen (wet art. 8 §2)
De gemeente richt op het openbaar domein volgende openbare kermissen in:
De gemeenteraad geeft volmacht aan het College van Burgemeester en Schepenen om de data voor de kermissen te bepalen.
De beslissingen van het college i.v.m. de wijzigingen aan het kermisplan zullen bekend gemaakt worden via de website van de gemeente, lokale en/of regionale pers en de houders van een abonnement d.m.v. een schrijven.
Per openbare kermis vermelden:
PLAATS : Rijkevorsel Sint Jozef
PERIODE : Heeft plaats op zondag 21 juli of de zondag na 21 juli, alsmede op de voorgaande zaterdag en op de daaropvolgende maandag en dinsdag, en de volgende zaterdag en zondag.
PLAATS : Rijkevorsel Centrum
PERIODE : Heeft plaats op de laatste zondag van augustus, de voorafgaande zaterdag en de daaropvolgende maandag en dinsdag en de volgende zaterdag en zondag.
De standplaatsen ingenomen door de foorinrichtingen en kermiskramen ter gelegenheid van voornoemde kermissen mogen niet langer bezet worden dan gedurende de in dit artikel vermelde periodes.
Artikel 5.2.3 Voorwaarden inzake toewijzing standplaatsen (wet art. 8§2, art. 10 §S1 en KB art. 4 §2 en art. l0)
De standplaatsen op een openbare kermis worden toegewezen:
Voor kermisattracties en vestigingen van kermisgastronomie met bediening aan tafel:
-houder zijn van een "machtiging als werkgever in kermisactiviteiten" voor eigen rekening
-aan rechtspersonen door tussenkomst van de persoon verantwoordelijk voor hun dagelijks bestuur houder van de "machtiging als werkgever in kermisactiviteiten"
Bijkomende voorwaarden:
- uitbater dient behoorlijk gedekt te zijn door verzekeringspolissen inzake burgerlijke aansprakelijkheid en tegen brandrisico's
- wanneer het een kermisattractie met voortbeweging van personen, aangedreven door een niet-menselijke energiebron betreft, de attractie voldoet aan de bepalingen van artikel 10 van het KB van 18 juni 2003 betreffende de uitbating van kermistoestellen
- het bewijs dat de uitbating van de kermisattractie met dieren voldoet aan de reglementaire voorschriften betreffende deze materie
- het bewijs dat de vestiging van kermisgastronomie met bediening aan tafel en de personen die er werkzaam zijn voldoen aan de reglementaire voorwaarden inzake volksgezondheid
- Het bewijs van keuring door een erkend organisme van de elektrische installatie.
Voor vestigingen van kermisgastronomie zonder bediening aan tafel:
-houder zijn van een "machtiging als werkgever in ambulante activiteiten "voor eigen rekening
-aan rechtspersonen door tussenkomst van de persoon verantwoordelijk voor hun dagelijks bestuur houder van de "machtiging als werkgever in ambulante activiteiten"
Bijkomende voorwaarden:
- uitbater dient behoorlijk gedekt te zijn door verzekeringspolissen inzake burgerlijke aansprakelijkheid en tegen brandrisico's
- het bewijs dat de vestiging en de personen die er werkzaam zijn voldoen aan de reglementaire voorwaarden inzake volksgezondheid
Teneinde de diversiteit van het aanbod te waarborgen is het aantal standplaatsen per onderneming beperkt tot 3.
Artikel 5.2.4 Verhouding abonnement - losse plaatsen (KB art. 8, 9 §1)
De standplaatsen op de openbare kermissen worden toegewezen hetzij voor de duur van de kermis, hetzij per abonnement. Het abonnement is de regel.
De toewijzing voor de duur van de kermis is mogelijk:
- in geval van absolute noodzaak;
- wanneer de verplichtingen onafscheidelijk zijn verbonden aan de hernieuwing van de kermis (bijvoorbeeld introductie van nieuwe attracties).
De standplaatsen per abonnement worden toegewezen aan de uitbater die een zelfde standplaats op een abonnementsplaats heeft verkregen gedurende drie opeenvolgende jaren.
Voor de berekening van de termijn, worden de opeenvolgende jaren van verkrijging van de standplaats door de overlater verrekend in het voordeel van de overnemer, op voorwaarde dat er geen onderbreking was bij de overname.
De regel van drie jaar geldt niet wanneer de standplaats werd verkregen naar aanleiding van een opschorting van het abonnement. Deze beperking is echter niet van toepassing op de persoon die daarna de nieuwe overnemer is geworden van de standplaats.
Artikel 5.2.5 Toewijzingsregels voor standplaatsen op de openbare kermissen (KB art. 13)
Vacature en kandidatuurstelling standplaats (KB art. 13 en 14)
Wanneer een standplaats vrijkomt, zal de burgemeester of zijn afgevaardigde deze vacature bekend maken door publicatie van een kennisgeving.( Art. 13. § 1. wanneer een standplaats ter beschikking komt, maakt de burgemeester, zijn afgevaardigde of de concessionaris de vacature
bekend door publicatie van een kennisgeving. De wijze waarop de publicatie wordt verwezenlijkt wordt in het gemeentelijk reglement vastgelegd. § 2. Deze kennisgeving vermeldt minstens :
1° indien nodig, het attractietype of de vestiging welke gewenst is; 2° de nuttige technische specificaties ;
3° de situeríng van de standplaats;
4°de wijze en de duur van de toewijzing;
5°de prijs en, desgevallend, de modaliteiten tot herziening;
6° de voorwaarden inzake verkrijging van de standplaats en de criteria inzake toewijzing ; 7°de plaats en termijn van indiening van de kandidaturen;
8°de termijn van de bekendmaking van de toewijzing van de standplaats. Desgevallend verwijst de kennisgeving naar het gemeentelijk reglement.)
Deze kennisgeving zal gebeuren door middel van een bericht op het gemeentelijk infobord en via de website (xxx.xxxxxxxxxxx.xx) en via de lokale pers en in de gespecialiseerde vakbladen.
De kandidaturen worden ingediend volgens de voorschriften (art 14 eerste lid van het koninklijk
besluit van 24 september 2006 : de kandidaturen worden, naargelang het geval, overgemaakt hetzij bij een ter post aangetekend schrijven met ontvangstmelding, hetzij door een schrijven neergelegd op de plaats aangeduid in de kennisgeving van de vacature met ontvangstbewijs aan de burgemeester, zijn afgevaardigde of de concessionaris) en binnen de termijn voorzien in de kennisgeving van de vacature.
Kandidaturen die hieraan niet voldoen, worden niet weerhouden.
Onderzoek van de kandidaturen (KB art. 15)
Voor de vergelijking van de kandidaturen onderzoekt de gemeente of voldaan is aan de voorwaarden inzake toewijzing vermeld in artikel 5.2.3 van dit reglement.
De standplaatsen worden toegewezen op basis van één of meer van de volgende criteria : 1° de aard van de attractie of van de vestiging;
2° de technische specificaties van de attractie of van de vestiging; 3°de graad van veiligheid van de attractie of van de vestiging; 4°de aantrekkingskracht van de attractie of van de vestiging;
5°de deskundigheid van de uitbater, van de «aangestelde - verantwoordelijken» en van het tewerkgesteld personeel;
6° desgevallend, de nuttige ervaring;
7°de xxxxx en het zedelijk gedrag van de kandidaat.
Het openen van de kandidaturen, hun vergelijkend onderzoek, de controle van de voorwaarden en de gemotiveerde beslissing tot toewijzing van de standplaats worden opgenomen in een proces-verbaal.
Bekendmaking van de toewijzing van de standplaats (KB art. 15 §5)
De gemeente deelt zowel aan de kandidaat die de standplaats toegewezen kreeg als aan elke niet weerhouden kandidaat de beslissing die hem aanbelangt mee:
-hetzij bij ter post aangetekend schrijven met ontvangstmelding,
-hetzij bij persoonlijk overhandigde brief tegen ontvangstmelding,
-hetzij per duurzame drager (fax of e-mail) met ontvangstmelding
Artikel 5.2.6. Het register of plan van de toegewezen standplaatsen (KB art. 16)
Een plan of register wordt bijgehouden waarin voor elke toegewezen standplaats vermeld staat:
1° de situering van de standplaats;
2° de toewijzingsmodaliteiten van de standplaats;
3° de duur van het gebruiksrecht of het abonnement;
4° de naam, voornaam, adres van de persoon aan wie of door tussenkomst van wie de stand plaats toegewezen werd ;
5° desgevallend, het maatschappelijk doel van de rechtspersoon aan wie de standplaats toegewezen werd en het adres van haar maatschappelijke zetel;
6° het ondernemingsnummer;
7° de aard van de attractie of van de vestiging die de standplaats inneemt of die op de standplaats toegelaten is;
8° de prijs van de standplaats behalve wanneer deze uniform werd vastgesteld; 9° desgevallend, de identificatie van de overlater en de datum van de overdracht.
Artikel 5.2.7 Spoedprocedure (KB artikel 17)
lndien, in de vijftien dagen voorafgaand aan de opening van de kermis, de standplaatsen vacant blijven,
- hetzij omdat zij niet konden worden toegewezen na afloop van de gewone procedure(cf. artikel 5.2.5 van dit reglement),
- hetzij omdat ze dit in die tussentijd zijn geworden,
- hetzij ten gevolge van hun niet-bezetting resulterend uit de afwezigheid van hun houder, kan er worden voorzien in een spoedprocedure die als volgt is bepaald:
1° de gemeente raadpleegt de door hem gekozen kandidaten. Hij richt zich, in de mate van het mogelijke, tot verscheidene kandidaten per voorziene standplaats;
2° de kandidaturen worden ingediend hetzij per duurzame drager tegen ontvangstbewijs, hetzij schriftelijk tegen ontvangstbewijs;
3° de gemeente gaat over tot de toewijzing van de standplaatsen, rekening houdende
met de wettelijke criteria omschreven in de titel ‘Onderzoek van de kandidaturen’ onder artikel 5.2.5 van dit reglement;
4° hij stelt een proces-verbaal op dat per vacature of onbezette standplaats de kandidaten vermeld die hun kandidatuur hebben ingediend;
5° indien meerdere kandidaten naar eenzelfde standplaats dingen, geeft hij in het proces- verbaal de motivatie van zijn keuze aan;
6° hij deelt aan iedere kandidaat, hetzij bij ter post aangetekend schrijven met ontvangstmelding, hetzij bij persoonlijk overhandigde brief tegen ontvangstmelding, hetzij per duurzame drager (bijv. fax of e-mail) met ontvangstmelding, de beslissing mede die hem aanbelangt.
Het plaatsen van uitbaters van kermisattracties of vestigingen waaraan een standplaats werd toegewezen op basis van de spoedprocedure, kan leiden tot aanpassingen aan het plan van de kermis, voor zover deze beperkt blijven en nauwkeurig worden gemotiveerd door de technische noodzakelijkheden van de toevoeging van de nieuwkomers op het kermisterrein.
Het college van burgemeester en schepenen behoudt zich het recht voor het aantal toegelaten inrichtingen en hun afmetingen te bepalen en/of te beperken; het college oordeelt alleen over de gelijkaardigheid der inrichtingen en de beslissingen van het college zijn
onherroepelijk. De aanpassingen zullen onderworpen worden aan de goedkeuring van de eerstvolgende gemeenteraad of college van burgemeester en schepenen, al naargelang het geval.
Artikel 5.2.8 Duur abonnement (KB art. 12 §1 en 2)
1° Het abonnement heeft een duur van vijf jaar.
Na afloop wordt het stilzwijgend verlengd behalve in de gevallen bedoeld bij het opschorten
(cf. artikel 5.2.9 van dit reglement) of het afstand doen van het abonnement (cf. artikel 5.2.10 van dit reglement).
2° De houder van het abonnement kan, op gemotiveerd verzoek, het abonnement voor een kortere duur verkrijgen. Deze aanvraag wordt ingewilligd bij de stopzetting van de activiteiten aan het einde van de loopbaan. Indien zij omwille van andere motieven aangevraagd wordt, hangt ze af van de beoordeling van de burgemeester, van zijn afgevaardigde of van de concessionaris.
Artikel 5.2.9 Opschorten abonnement (KB art. 12 §3)
De houder van het abonnement kan het abonnement opschorten wanneer: 1° hij tijdelijk ongeschikt is om zijn activiteit uit te oefenen:
-door ziekte of ongeval op grond van een medisch attest,
-door overmacht op een verantwoorde wijze aangetoond.
De opschorting gaat onmiddellijk in na de bekendmaking van de ongeschiktheid en houdt op aan het einde van de kermis,
lndien de opschorting één jaar overschrijdt, moet zij minstens dertig dagen voor het begin van de kermis hernieuwd worden,
2° hij over een abonnement beschikt voor een andere kermis die op hetzelfde ogenblik plaats heeft.
De opschorting moet worden bekend gemaakt tenminste drie maanden voor de begindatum van de kermis. Zij mag geen drie opeenvolgende jaren overschrijden.
De opschorting impliceert de opschorting van de wederzijdse verplichtingen die uit de overeenkomst voortkomen.
De vraag tot opschorting dient te gebeuren:
-hetzij bij ter post aangetekend schrijven met ontvangstmelding,
-hetzij bij persoonlijk overhandigde brief tegen ontvangstmelding,
-hetzij per duurzame drager (fax of e-mail) met ontvangstmelding.
Artikel 5.2.10 Afstand van het abonnement (KB art. 12 §4)
De houder van het abonnement kan van het abonnement afstand doen
- bij de vervaldag van het abonnement, mits een opzegtermijn van tenminste drie maanden;
- bij de stopzetting van zijn activiteiten, mits een opzegtermijn van tenminste drie maanden.
- indien hij definitief ongeschikt is om zijn activiteit uit te oefenen omwille van redenen vermeld in artikel 5.2.9 1°van dit reglement. De opzegging gaat in onmiddellijk na de bekendmaking van de ongeschiktheid,
- De houder kan een vervroegde beëindiging van zijn abonnement aanvragen voor andere motieven. De beslissing om gevolg aan deze aanvraag te geven hangt af van de beoordeling van de burgemeester, zijn afgevaardigde of de concessionaris.
- De rechthebbenden van de natuurlijke persoon die voor eigen rekening zijn activiteit uitoefent, kunnen bij zijn overlijden, zonder vooropzeg, afstand doen van het abonnement waarvan hij de houder was.
Artikel 5.2.11 Schorsing en opzegging van het abonnement (KB art. l2 §6)
De gemeente kan het abonnement intrekken of opschorten:
1° hetzij omdat de titularis van de standplaats niet langer voldoet aan de wettelijke verplichtingen betreffende de uitoefening van kermisactiviteiten of aan deze die van toepassing zijn op de betrokken attractie of vestiging,
2° hetzij om de voertuigen en kermisinrichtingen en hun bijhorigheden, die niet voldoen aan de artikelen in onderhavig reglement opgenomen, kunnen door de plaatselijke overheid verwijderd worden op KOSTEN en RISICO van kermisuitbaters en zonder enig recht op terugbetaling of schadevergoeding voor deze kermisuitbaters,
3° hetzij dat de standgelden en/of dat de stroom niet betaald is dertig dagen voor aanvang van de kermis,
De beslissing tot schorsing wordt betekend bij een ter post aangetekend schrijven met ontvangstbewijs of op een duurzame drager tegen ontvangstbewijs.
Artikel 5.2.12 Overdracht standplaats (KB artikel 18)
De overdracht van een standplaats is toegelaten wanneer:
1° De houder van een standplaats op een openbare kermis de uitbating van zijn attractie(s) of zijn vestiging(en) stopzet;
2° De houder van een standplaats overlijdt. Zijn rechthebbenden kunnen zijn standplaats overlaten.
ln beide gevallen is overdracht slechts mogelijk op voorwaarde dat:
- de overnemer(s) de attractie(s) of vestiging(en) uitgebaat op de overgedragen standplaatsen overneemt;
- de overnemer voldoet aan de voorwaarden tot het toewijzen van een standplaats op de kermis (cf. artikel 5.2.3 van dit reglement).
- de gemeente vastgesteld heeft dat de overnemer voldoet aan de voorwaarden tot overdracht.
Artikel 5.2.13 Inname standplaatsen (KB art. 11)
De standplaatsen kermisattractie of vestiging van kermisgastronomie met bediening aan tafel kunnen ingenomen worden door:
1° de personen aan wie standplaats toegewezen is (cf. art. 3 van dit reglement) houders "machtiging als werkgever in kermisactiviteiten"
2° de verantwoordelijke van het dagelijks bestuur van een rechtspersoon aan wie de standplaats is toegewezen, houder van de "machtiging als werkgever in kermisactiviteiten"
3° de echtgenoot of echtgenote of wettelijk samenwonende van de natuurlijke persoon aan wie de standplaats werd toegewezen, houders van de "machtiging als werkgever in kermisactiviteiten" voor de uitoefening van de kermisactiviteit voor eigen rekening
4° de feitelijke vennoten van de natuurlijke persoon aan wie de standplaats werd