VROM
Convenant Verpakkingen II
VROM
Integratieconvenant verpakkingen
Partijen,
1. van de zijde van de overheid: De Minister van Volkshuisvesting,
Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, Xxxxxxxxxx xx Xxxx, handelend als bestuursorgaan en als vertegenwoor- diger van de Staat der Nederlanden mede namens de Minister van Econo- mische Zaken en de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, hierna te noemen: ’de Minister’;
en
2. van de zijde van het bedrijfsleven:
a. De vereniging VNO-NCW, gevestigd te Den Haag, te dezen vertegenwoor- digd door haar voorzitter de heer drs.
J.C. Xxxxxxxx,
x. De stichting Verpakking en Milieu, gevestigd te Den Haag, te dezen verte- genwoordigd door haar voorzitter de heer drs. X.X.X. xx Xxxxxx,
x. De Koninklijke Vereniging MKB- Nederland, gevestigd te Delft, te dezen vertegenwoordigd door haar voorzit- ter de heer Th.J.M. Evers,
hierna te noemen: ’het Bedrijfsleven’;
Overwegende,
– dat het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie op 20 december 1994 een Richtlijn betref- fende verpakking en verpakkingsafval (94/62/EG) hebben vastgesteld tenein- de de verschillende nationale maatre- gelen betreffende het beheer van verpakkingen en verpakkingsafval te harmoniseren;
– dat deze richtlijn in Nederland is geïmplementeerd in Nederlandse regelgeving door middel van de Regeling verpakking en verpakkingsaf- val (Staatscourant 1997, nr. 125, van 4
juli 1997), die op 1 augustus 1997 in werking is getreden;
– dat de Regeling verpakking en ver- pakkingsafval, hierna te noemen ’de Regeling’, in de artikelen 3 tot en met 9 individuele verplichtingen bevat voor ondernemingen die behoren tot de verpakkingsketen;
– dat artikel 2 van de Regeling bepaalt dat de producent of importeur is vrijgesteld van deze individuele
verplichtingen, indien hij is aangeslo- ten bij een convenant;
– dat partijen van oordeel zijn dat de uitvoering van de Regeling door een convenant effectiever en efficiënter is dan indien iedere onderneming in de verpakkingsketen zou moeten voldoen aan de individuele verplichtingen;
– dat in verband hiermee in dit conve- nant en de hierbij behorende deelcon- venanten afspraken voor verpakkingen en verpakkingsafval worden gemaakt, teneinde het werken naar een hoog milieubeschermingsniveau, zoals dat is overeengekomen in het Convenant Verpakkingen van juni 1991, voort te zetten;
– dat dit convenant met de hierbij behorende deelconvenanten een con- venant is zoals bedoeld in artikel 2 van de Regeling, waardoor ondernemin- gen die in elk geval één van de deelconvenanten zelf of door een ver- tegenwoordiger hebben ondertekend vrijstelling verkrijgen van de individue- le verplichtingen uit de Regeling;
– dat in dit convenant afspraken wor- den gemaakt met betrekking tot doelstellingen op het gebied van pre- ventie en materiaalhergebruik en met betrekking tot een aantal algemene onderwerpen;
– dat in de bij dit convenant behoren- de deelconvenanten afspraken worden gemaakt met betrekking tot de maat- regelen op het gebied van preventie, product-hergebruik en materiaalherge- bruik;
– dat bij het treffen van milieumaatre- gelen voor verpakkingen, rekening dient te worden gehouden met de overige doelstellingen van het milieu- beleid van de overheid;
– dat het in dit convenant en de bijbe- horende deelconvenanten overeengekomene in principe wordt gerealiseerd door middel van markt- werking;
verklaren het volgende te zijn overeen- gekomen:
Definities en reikwijdte
Artikel 1 definities
In dit convenant wordt verstaan onder:
a. verpakking: alle producten, waaron- der begrepen wegwerpartikelen, ver- vaardigd van materiaal van welke aard dan ook, die kunnen worden gebruikt voor het insluiten, beschermen, verla- den, afleveren en aanbieden van stof- fen, preparaten of andere producten, van grondstoffen tot afgewerkte producten, over het gehele traject van producent tot gebruiker of consument;
b. producent of importeur:
1. degene die in het kader van de uit- oefening van zijn beroep of bedrijf, in Nederland als eerste stoffen, prepara- ten of andere producten in een ver- pakking aan een ander ter beschikking stelt;
2. degene die in het kader van de uit- oefening van zijn beroep of bedrijf, in Nederland als eerste stoffen, prepara- ten of andere producten in een ver- pakking invoert en zich in Nederland van deze verpakking ontdoet;
3. degene die in het kader van de uitoefening van zijn beroep of bedrijf in Nederland, een ander opdracht geeft de verpakking van stoffen, preparaten of andere producten te voorzien van zijn naam en deze aan een ander in Nederland ter beschik- king stelt;
4. degene die in het kader van de uitoefening van zijn beroep of bedrijf, in Nederland als eerste aan een ander een verpakking ter beschikking stelt die is bestemd om bij het aan de gebruiker ter beschikking stellen van stoffen, preparaten of andere produc- ten daaraan te worden toegevoegd;
c. verpakkingsketen: degenen die in het kader van de uitoefening van hun beroep of bedrijf betrokken zijn bij of een aandeel hebben in het in Nederland aan een ander ter be- schikking stellen van een verpakking of verpakte stoffen, preparaten of andere producten of de afname daarvan:
– door levering van grondstoffen voor verpakkingen,
– door productie of import van verpak- kingen,
– als producent of importeur
– als afnemer van verpakte stoffen, preparaten of andere producten of
– door verwerking van verpakkingen;
d. als materiaal hergebruiken: het na
een be- of verwerking van een verpak- king wederom gebruiken van de daar- uit resulterende materialen voor het oorspronkelijke doel of voor andere doeleinden dan waarvoor zij oorspron- kelijk waren bestemd;
e. verpakkingsmateriaal: materiaal dat als verpakking wordt gebruikt: papier of karton, glas, kunststof, metaal en hout;
f. primaire grondstoffen: grondstoffen die niet eerder in een stof, preparaat of ander product zijn verwerkt;
g. secundaire grondstoffen: grondstof- fen die zijn ontstaan uit de herverwer- king van stoffen, preparaten of andere producten;
h. Commissie: de Commissie Verpakkingen, bedoeld in artikel 12.
Artikel 2 reikwijdte
Dit convenant heeft betrekking op alle verpakkingen die in Nederland op de markt worden gebracht, met uitzonde- ring van die verpakkingen die worden uitgevoerd uit Nederland.
Doelstelling
Artikel 3
De doelstelling is dat in het jaar 2001 de totale hoeveelheid te verbranden en te storten verpakkingsafval van papier of karton, glas, kunststof en metaal maximaal 940 kiloton dient te bedragen, vermeerderd met de hoe- veelheid verpakkingsafval van metaal, die na verbranding als materiaal wordt hergebruikt.
Verplichtingen bedrijfsleven
Artikel 4
De in artikel 3 vermelde doelstelling zal worden bereikt door:
a. een vermindering van de hoeveel- heid nieuw op de markt te brengen verpakkingen in het jaar 2001 met ten- minste 10% ten opzichte van de hoeveelheid verpakkingen in het jaar 1986, gecorrigeerd voor de ontwikke- ling van het Bruto Binnenlands Product sinds 1986 en de toepassing van secun- daire grondstoffen, voorzover dit resulteert in zwaardere verpakkingen dan bij de toepassing van primaire grondstoffen het geval is;
b. in het jaar 2001 van de totale hoe- veelheid nieuw op de markt te bren- gen verpakkingen, gemaakt van papier of karton, glas, kunststof en metaal, tenminste 65% als materiaal te hergebruiken en van hout tenminste
15%, voorzover het hiervoor benodig- de verpakkingsafval in voldoende mate gescheiden wordt aangeboden volgens de in de deelconvenanten betreffende materiaalhergebruik overeengekomen voorwaarden.
Artikel 5
1. De producenten/importeurs die het bij dit convenant behorende deelconvenant producenten/impor- teurs hebben ondertekend, verplichten zich maatregelen als bedoeld in dat deelconvenant te treffen die tezamen tot het in artikel 4, onder a, bedoelde resultaat moeten leiden.
2. De ondertekenaars van de deelcon- venanten betreffende materiaalherge- bruik, behorende tot de verpakkings- keten, verplichten zich tot het treffen van maatregelen als bedoeld in deze deelconvenanten, die tezamen tot het in artikel 4, onder b, bedoelde resul- taat moeten leiden.
Artikel 6
Indien bij de evaluatie ingevolge arti- kel 17 van dit convenant, blijkt dat met de in artikel 5 bedoelde maatregelen de in artikel 3 genoemde doelstelling naar verwachting niet bereikt wordt en de Commissie haar zienswijze hier- over heeft gegeven, zal het Bedrijfsle- ven de in artikel 7 bedoelde uitvoeringsorganisatie opdracht geven in overleg te treden met de Minister om afspraken te maken over het doel- gericht intensiveren van de maatrege- len en tot het treffen van aanvullende maatregelen om de doelstelling te bereiken.
Artikel 7
1. Het Bedrijfsleven wijst binnen vier weken na ondertekening van dit convenant een uitvoeringsorganisatie aan die namens haar de uitvoering van dit convenant zal beheren, de uit- voering van de deelconvenanten zal begeleiden en coördineren en voor afstemming zorg zal dragen tussen dit convenant en de hierbij behorende deelconvenanten.
2. Ten behoeve van de uitvoering van dit convenant zal de uitvoeringsorga- nisatie voor de Minister als direct aan- spreekpunt van de verpakkingsketen fungeren.
3. Het Bedrijfsleven kan de uit dit con- venant voortvloeiende verplichtingen, met uitzondering van de verplichtin- gen ingevolge artikel 4, aan de uitvoe- ringsorganisatie delegeren.
Verplichtingen minister
Artikel 8
1. De Minister verplicht zich op basis van de huidige en toekomstige milieuregelgeving regelingen op te stellen om het Bedrijfsleven in staat te stellen aan zijn verplichtingen te vol- doen, voorzover daarin niet via een andere regeling dan wel anderszins naar zijn oordeel op een meer effectie- ve en doelmatige wijze wordt voor- zien.
2. De Minister verplicht zich om naar aanleiding van het verslag, bedoeld in artikel 13, zevende lid, desgewenst te overleggen met het Bedrijfsleven. Hierbij zal ook de handhaving van de Regeling aan de orde komen.
3. De Minister zal tijdig overleg plegen met het Bedrijfsleven, zo mogelijk in het overleg, bedoeld in het tweede lid, over de verplichting genoemd in het eerste lid.
4. De Minister verplicht zich tijdig, zo mogelijk in het overleg, bedoeld in het tweede lid, overleg te voeren met het Bedrijfsleven over die ontwikkelingen die de verplichtingen uit dit convenant raken en de belangen van de verpak- kingsketen kunnen schaden.
5. De Minister zal zich inspannen te voorkomen dat de onderwerpen of maatregelen die in belangrijke mate de uitvoering van dit convenant en de daarbij behorende deelconvenanten beïnvloeden, worden doorkruist.
6. De Minister zal, in aanvulling op maatregelen terzake van het Bedrijfsleven, stimuleren dat onderne- mingen zich aansluiten bij de bij dit convenant behorende deelconvenan- ten.
7. De Minister verplicht zich om de des- betreffende bestuursorganen binnen de Europese Unie op de hoogte te stel- len van dit convenant en de daarbij behorende deelconvenanten.
8. De Minister draagt xxxx voor publi- catie van dit convenant en de daarbij behorende deelconvenanten in de Staatscourant.
Monitoring
Artikel 9 monitoringsysteem
1. Ten behoeve van de vaststelling van de voortgang en de controle op de uitvoering van dit convenant en de daarbij behorende deelconvenanten verplichten partijen zich om een monitoringsysteem in te stellen.
2. Opzet en uitvoering van dit monito- ringssysteem zijn door partijen vastge- legd in een monitoringprotocol dat als Bijlage I bij dit convenant is gevoegd.
Artikel 10 monitoringverslag
Partijen verplichten zich ervoor zorg te dragen dat jaarlijks op 1 augustus en voor de eerste maal op 1 augustus 1998, de resultaten van de monitoring van het voorgaande kalenderjaar wor- den neergelegd in één verslag en dat dit vervolgens wordt aangeboden aan de Commissie.
Verslagen
Artikel 11
1. De Minister en het Bedrijfsleven brengen ieder jaarlijks op 1 augustus, voor de eerste maal op 1 augustus 1998, over het voorafgaande kalender- jaar verslag uit aan de Commissie.
2. Het verslag van de Minister bevat in elk geval een overzicht van:
a. de maatregelen die zijn en worden getroffen om de verplichtingen die zijn opgenomen in dit convenant en de daarbij bijbehorende deelconvenanten te realiseren;
b. het beleid op nationaal en interna- tionaal niveau met betrekking tot verpakkingen.
3. Het verslag van het Bedrijfsleven bevat in elk geval een overzicht van:
a. de voortgang van de uitvoering van dit convenant en de daarbij behorende deelconvenanten en de betekenis van deze uitvoering voor de realisering van de doelstellingen, gebaseerd op de rapportages, genoemd in de deel- convenanten, die zijn opgesteld vol- gens het protocol dat als Bijlage II bij dit convenant is gevoegd;
b. de ontwikkelingen van economi- sche, sociale of maatschappelijke aard die van invloed zijn op de uitvoering van dit convenant en de daarbij behorende deelconvenanten.
4. De verslagen, bedoeld in het tweede en derde lid, zijn openbaar. De rappor- tages inzake de deelconvenanten wor- den aan de Commissie vertrouwelijk ter beschikking gesteld, tenzij anders is aangegeven.
De Commissie
Artikel 12 commissie en samenstelling
1. Er is een Commissie Verpakkingen.
2. De Commissie bestaat uit negen leden, waarvan er:
– vier worden aangewezen door de Minister;
– één wordt aangewezen door de Vereniging VNO-NCW;
– één wordt aangewezen door de Stichting Verpakking en Milieu;
– één wordt aangewezen door de Koninklijke Vereniging MKB-Neder- land;
– één wordt aangewezen door het Bedrijfsleven.
3. Partijen wijzen gezamenlijk een onafhankelijke voorzitter aan.
4. De vergaderingen van de Commissie kunnen worden bijgewoond door een waarnemer van de Minister.
5. De Commissie stelt een huishoudelijk reglement op.
6. De Minister en het Bedrijfsleven dra- gen ieder de helft van de kosten van de Commissie.
7. Partijen zullen al datgene doen dat redelijkerwijs van hen verlangd kan worden om de Commissie in de gele- genheid te stellen haar werkzaamhe- den te kunnen vervullen. Hiertoe behoort in ieder geval het desge- vraagd aan de Commissie ter beschik- king stellen van de ingevolge de deel- convenanten te verstrekken gegevens, anders dan bedoeld in artikel 11, derde lid.
Artikel 13 taken
1. De Commissie is belast met:
a. de toetsing van de naleving van dit convenant en de daarbij behorende deelconvenanten;
b. de toetsing van de in artikel 11 genoemde verslagen.
2. De Commissie stelt bij de toetsing, bedoeld in het eerste lid, vast of de uitvoering overeenkomstig het bepaal- de in dit convenant en de daarbij behorende deelconvenanten verloopt en of daarmee de doelstellingen wor- den bereikt.
3. De Commissie geeft binnen acht weken na daartoe een verzoek te heb- ben ontvangen haar zienswijze op de vraag of er sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 18, eerste lid.
4. De Commissie beoordeelt binnen acht weken na daartoe een verzoek te hebben ontvangen of in een concreet geval het protocol, bedoeld in artikel 5 van het deelconvenant producenten/ importeurs, juist is toegepast.
5. Het in artikel 10 genoemde monito- ringverslag behoeft de goedkeuring van de Commissie
6. De Commissie treedt over het moni- toringprotocol als bedoeld in artikel 9,
tweede lid, in overleg met partijen, indien naar haar inzicht dit protocol aanpassing behoeft.
7. De Commissie brengt jaarlijks op 1 november en voor de eerste maal op 1 november 1998 verslag aan partijen uit over haar bevindingen. Daarbij kan zij aanbevelingen doen aan partijen. Partijen zijn verplicht om binnen acht weken te reageren op deze aanbeve- lingen.
8. De Commissie kan al dan niet op ver- zoek van één of meer partijen advies uitbrengen aan partijen over de uit- voering van dit convenant of één van de deelconvenanten.
Overige onderwerpen
Artikel 14 zwerfafval
Partijen verplichten zich om alles te doen wat redelijkerwijs van hen kan worden gevergd om voor wat verpak- kingen betreft bij te dragen aan het bereiken van de doelstelling van de Stichting Nederland Schoon om de hoeveelheid zwerfafval terug te drin- gen.
Artikel 15 voorlichting
1. Partijen verplichten zich om voor- lichting te geven over dit convenant en de daarbij behorende deelconvenan- ten.
2. Voor zover nodig stemmen partijen hun voorlichting op elkaar af.
Artikel 16 geschillenbeslechting
1. Geschillen over de nakoming van de in dit convenant en de daarbij behorende deelconvenanten opgeno- men verplichtingen, die noch in het overleg met de Commissie, noch in onderling overleg kunnen worden opgelost, worden voorgelegd aan een arbitragecommissie, overeenkomstig het Reglement van het Nederlandse Arbitrage Instituut.
2. De arbitragecommissie zal bestaan uit drie arbiters, van wie er één wordt aangewezen door de Minister, één door het Bedrijfsleven en één door partijen gezamenlijk. Een dergelijke aanwijzing vindt plaats binnen 30 dagen na het verstrijken van het moment, bedoeld in het vierde lid.
3. De arbitragecommissie gaat in ieder geval na of het geschil veroorzaakt wordt door omstandigheden die partij- en al dan niet zijn toe te rekenen.
4. Er is sprake van een geschil indien één der partijen dit bij aangetekende brief aan de ander te kennen geeft.
Artikel 17 evaluatie
Partijen verplichten zich om de uitvoe- ring van dit convenant en de daarbij behorende deelconvenanten voor 31 december 1999 te evalueren.
Artikel 18 wijziging en beëindiging
1. Indien bij de evaluatie, bedoeld in artikel 17, of anderszins blijkt dat de in dit convenant en de daarbij behorende deelconvenanten opgenomen doelstel- lingen en verplichtingen, redelijkerwij- ze niet gerealiseerd kunnen worden en de Commissie haar zienswijze hierover heeft gegeven, treden partijen met elkaar in overleg om te bezien in hoe- verre de inhoud van de convenants- afspraken aanpassing behoeft.
2. Van een situatie als bedoeld in het eerste lid, is in ieder geval sprake:
a. indien een partij van dit convenant of de bijbehorende deelconvenanten de andere partij niet in staat heeft gesteld om aan zijn verplichtingen te voldoen of
b. indien zich onvoorziene, substantië- le ontwikkelingen, zoals met betrek- king tot de milieukwaliteit van verpak- kingen, de hoeveelheid (in kiloton) op de markt te brengen verpakkingen, de economische situatie, internationale omstandigheden of technologische ontwikkelingen voordoen die gevol- gen hebben voor de uitvoering van dit convenant of de daarbij behorende deelconvenanten of
c. indien de verplichtingen die uit dit convenant en de daarbij behorende deelconvenanten voortvloeien, leiden tot ernstige, ongewenste sociaal-eco- nomische gevolgen voor het Bedrijfs- leven.
3. Een resultaat van het overleg, bedoeld in het eerste lid, kan zijn dat de artikelen die betrekking hebben op de doelstellingen en verplichtingen met wederzijds goedvinden gewijzigd of opgezegd worden. Voor het overige blijft dit convenant en de daarbij beho- rende deelconvenanten onverminderd voortbestaan.
4. Indien één der beide partijen één of meerdere bepalingen van dit conve- nant en de daarbij behorende deelcon- venanten wil opzeggen, is het burger- lijk recht ingevolge artikel 22 van toepassing.
Artikel 19 samenhang integratiecon- venant en deelconvenanten
1. Dit convenant en de daarbij beho- rende deelconvenanten die betrekking
hebben op de afzonderlijke materiaal- soorten en op de producenten/impor- teurs, zijn onderling met elkaar ver- bonden en vormen tezamen het convenant verpakkingen II.
2. Het convenant verpakkingen II, bedoeld in het eerste lid, is een conve- nant als bedoeld in artikel 2 van de Regeling.
Artikel 20 bijlagen en toelichting
De bij dit convenant gevoegde Bijlagen I en II en toelichting maken onlosma- kelijk deel uit van dit convenant.
Artikel 21 looptijd
1. Dit convenant treedt in werking met ingang van de tiende dag na onderte- kening en eindigt op 31 december 2002.
2. In afwijking van het gestelde in het eerste lid, vervallen de artikelen 3 tot en met 7, artikel 8 met uitzondering van het tweede lid en de artikelen 14 tot en met 18 op 31 december 2001.
Artikel 22 overeenkomst naar burger- lijk recht
Dit convenant en de daarbij behorende deelconvenanten hebben kracht van overeenkomst naar burgerlijk recht.
Aldus overeengekomen en getekend in viervoud te ’s-Gravenhage op 15 december 1997.
Toelichting bij het integratieconvenant verpakkingen
1 Algemeen
Met de EU-richtlijn verpakking en ver- pakkingsafval van 1994 worden de lid- staten verplicht om maatregelen te treffen teneinde bepaalde percentages terugwinning en materiaalhergebruik te bereiken. Verder bevat de richtlijn onder meer essentiële eisen voor verpakkingen en bepalingen ten aan- zien van preventie en monitoring.
Implementatie van de richtlijn in nationale regelgeving heeft plaats gevonden in de vorm van een ministe- riële regeling die is gepubliceerd in de Staatscourant 1997, nr. 125, van 4 juli
1997.
In deze regeling wordt de verpak- kingsketen de mogelijkheid geboden om een convenant te sluiten waarin de verschillende partijen (bedrijfsleven en overheid) afspraken maken over onder andere het behalen van de doelstellin- gen. Met het sluiten van een conve-
nant zijn de producenten en impor- teurs die hierbij zijn aangesloten, als- mede de andere schakels die deel uit- maken van de verpakkingsketen, vrijgesteld van de individuele wette- lijke verplichtingen als bedoeld in de artikelen 3 tot en met 9 van de rege- ling. Het bedrijfsleven heeft van de mogelijkheid om een convenant te sluiten gebruik gemaakt.
2 Samenhang integratieconvenant en deelconvenanten
In de regeling is de producent/impor- teur aangewezen als normadressaat. In de praktijk is hij bij uitstek de schakel in de keten die maatregelen inzake preventie en producthergebruik kan treffen. De grondstoffenproducenten en/of materiaalhergebruikers kunnen het hergebruik van materialen daad- werkelijk ter hand nemen. De doelstel- lingen en algemene verplichtingen gel- den weer voor het gehele bedrijfsleven dat bij verpakkingen betrokken is.
Gekozen is voor een constructie waarbij deze verschillende rollen in drie soorten convenanten aan elkaar zijn gekoppeld, gezamenlijk te noe- men Convenant verpakkingen II.
Het gaat concreet om de volgende onderdelen:
– onderhavig integratieconvenant ver- pakkingen, waarin onder meer afspra- ken zijn gemaakt over de doelstellin- gen, monitoring, verslaglegging en toetsing door de Commissie Verpakkin- gen;
– het deelconvenant producenten/importeurs, met onder meer maatregelen ten aanzien van preventie en producthergebruik voor de individuele producent/importeur;
– deelconvenanten voor de materiaal- soorten papier/karton, glas, kunststof, metalen en hout over onder meer de inzameling, scheiding, afname en hergebruik van deze materialen.
De ondertekenaars van de afzonderlij- ke deelconvenanten onderschrijven de inhoud van het integratieconvenant.
3 Korte toelichting bij enkele onder- delen
Overwegingen
In de overwegingen is vermeld dat het overeengekomene in principe wordt gerealiseerd door middel van markt- werking. Daarmee wordt bedoeld dat in het kader van het Convenant Verpakkingen II, uitgaande van de ver-
antwoordelijkheidsverdeling waarbij gemeenten de lasten dragen van de inzameling tot een bepaald punt, wordt aangesloten bij de huidige prak- tijk waarbij de terugname van verpak- kingsmaterialen uit huishoudens ten behoeve van materiaalhergebruik kan worden gerealiseerd via marktwerking. Met het oog op de mogelijkheid van een tijdelijk ketendeficit zijn de woor- den ’in principe’ toegevoegd.
Artikel 3
Centrale gedachte achter de doelstel- ling van dit convenant is om de milieu- druk van afgedankte verpakkingen te beperken. Daarom is als doelstelling opgenomen dat in het jaar 2001 de hoeveelheid te verbranden en te stor- ten afval van papier of karton, glas, kunststof en metaal moet worden gereduceerd tot maximaal 940 kiloton, vermeerderd met de hoeveelheid verpakkingsafval van metaal dat na verbranding als materiaal wordt herge- bruikt. Deze hoeveelheid van 940 kilo- ton is afgeleid van de afspraken uit het eerste convenant uit 1991. Daarin was al afgesproken, dat in het jaar 2000 60% van de hoeveelheid verpakkingen die in 1986 op de markt werd gebracht (2340 kiloton) zou moeten worden hergebruikt en dus hooguit 40 % (940 kiloton) zou mogen worden verbrand of gestort.
In 1995 bedroeg de hoeveelheid ver-
brand en gestort verpakkingsafval 1314 kiloton (535 kiloton kunststof,
526 kiloton papier/karton, 133 kiloton metaal en 120 kiloton glas)1.
Zoals gezegd, is de doelstelling van 940 kiloton gerelateerd aan de totale hoeveelheid op de Nederlandse markt gebrachte verpakkingen. De realisatie van deze doelstelling is derhalve afhankelijk van het aantal onderne- mingen dat bij het convenant is aange- sloten. Het is daarom van eminent belang dat in beginsel iedere onderne- ming die onderdeel uitmaakt van de verpakkingsketen in het kader van het convenant zijn bijdrage hieraan levert.
Bij het vaststellen van de hoeveelheid te verbranden verpakkingsafval wordt uitgegaan van het verbranden van verpakkingsafval in een AVI. Mocht gedurende de looptijd van het conve- nant blijken dat er nieuwe verbran- dingstechnieken worden gehanteerd met een beduidend hoger energie- rendement, dan zullen partijen over- leggen hoe hiermee in het kader van de realisatie van de doelstelling reke-
ning kan worden gehouden. Naast ver- branding zal in een enkel geval nog tij- delijk sprake moeten zijn van een ont- heffing van het stortverbod van verpakkingsafval omdat thans nog sprake is van een overaanbod van ver- brandbaar afval.
De doelstelling heeft geen betrek- king op hout, omdat deze mate- riaalsoort niet in het convenant uit 1991 was betrokken.
Artikel 4
De in artikel 3 genoemde doelstelling van 940 kiloton zal moeten worden bereikt door ten minste 10% preven- tie, gecorrigeerd voor de ontwikkeling van het Bruto Binnenlands Product en door tenminste 65 % hergebruik. Het is derhalve niet mogelijk om minder hergebruik te compenseren met meer preventie of andersom.
Voor wat de maatregelen betreft gericht op preventie, ligt het voor de hand dat eerst onderzocht wordt of verbeteringen mogelijk zijn binnen de bestaande product-verpak- kingscombinaties.
Artikel 8
De Minister zal in het kader van artikel 8, eerste lid, voorzover nodig via faciliterende regelgeving, dusdanige randvoorwaarden creëren dat de verpakkingsketen in staat wordt gesteld om aan haar verplichtingen te voldoen. Wanneer de Minister regelge- ving overweegt zal hij dit in het kader van het overleg over het jaarverslag van de Commissie Verpakkingen aan de orde stellen.
Artikel 9
Artikel 9 bevat een verplichting voor partijen om een monitoringssysteem in te stellen en de opzet en uitvoering hiervan vast te leggen in een protocol, dat als Bijlage I bij het convenant wordt gevoegd.
Doel van het monitoringssysteem is het vaststellen van de voortgang van en de controle op de uitvoering van het Convenant Verpakkingen II. Dit brengt met zich dat het monitoringssysteem gegevens ver- schaft, die betrekking hebben op de bij het convenant aangesloten onderne- mingen. Mocht de Minister in het kader van de uit de EU-richtlijn voort- vloeiende verplichtingen op het gebied van monitoring nog ander gegevens behoeven, dan zal hij hiervoor zelf zorg dragen.
Artikel 21
Dit convenant en de daarbij behorende deelconvenanten eindigen op 31 december 2002; omdat het convenant en de daarbij behorende deelconve- nanten, met uitzondering van de arti- kelen over monitoring en verslagleg- ging en toetsing daarvan door de Commissie, inhoudelijk eindigen op 31 december 2001, is in het tweede lid aangegeven om welke artikelen het daarbij gaat.
Verhouding tot andere wettelijke regelingen
In artikel 14 van de Regeling verpak- king en verpakkingsafval is bepaald, dat deze regeling niet van toepassing is, voor zover uit een andere wettelijke regeling die strekt ter uitvoering van een voor Nederland verbindend ver- drag of een voor Nederland verbin- dend besluit van een volkenrechtelijke organisatie, blijkt dat niet aan de verplichtingen van deze regeling kan worden voldaan. Uiteraard geldt dit ook voor de verplichtingen, die voort- vloeien uit het Convenant Verpakkingen II.
Naast bovenbedoelde wettelijke
regelingen, kunnen er ook andere wet- telijke regelingen zijn, die voorschrif- ten bevatten, die op gespannen voet staan met het voldoen aan de verplichtingen uit het Convenant Verpakkingen II. Wanneer van een dergelijke situatie sprake is, treden partijen met elkaar in overleg.
Notificatie
Het ontwerp-Convenant Verpakkingen II, gedateerd juli 1997, is in het kader van de richtlijn 83/189/EEG betreffende een notificatieprocedure op het gebied van normen en technische voor- schriften genotificeerd. Deze notifica- tie heeft geleid tot opmerkingen zoals bedoeld in artikel 8, tweede lid, van de notificatierichtlijn van het Verenigd Koninkrijk en de Europese Commissie. Het betreft hier geen uitvoerig gemoti- veerde mening zoals bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de notificatierichtlijn, met opschortende werking. De opmer- kingen hadden onder meer betrekking op de hogere doelstellingen van het convenant, de definitie van verpakkin- gen en de verhouding tussen de Regeling en het convenant. Bij de ver- dere uitwerking van het convenant is zoveel mogelijk rekening gehouden met deze opmerkingen. De Minister
zal door middel van een brief aan de Europese Commissie laten weten op welke wijze rekening is gehouden met de opmerkingen van de Europese Commissie en het Verenigd Koninkrijk.
Bijlage I Monitoringprotocol
1 Inleiding
1.1 Doel
Het doel van het monitoringprotocol is om aan te geven hoe de monitoring zal gaan verlopen ten behoeve van de vaststelling van de voortgang en de controle op de uitvoering van het inte- gratieconvenant verpakkingen en de daarbij behorende deelconvenanten, zoals beschreven in de artikelen 9 en 10 van het integratieconvenant.
In dit protocol wordt vastgelegd welke gegevens, door welke partijen, op welke wijze en op welke tijdstippen worden verzameld en welke verslagen worden gegenereerd.
In de bij dit protocol behorende Technische Bijlage staat een gedetail- leerde beschrijving van de uitvoering van de monitoring. Deze Technische Bijlage is onlosmakelijk verbonden met het monitoringprotocol.
Relatie met het Convenant Verpakkingen II
Het monitoringprotocol is onlosmake- lijk verbonden met het integratie- convenant verpakkingen en de daarbij behorende deelconvenanten en is opgesteld door de bij dit convenant en de daarbij behorende deelconvenan- ten betrokken partijen.
Doel van de monitoring
Het doel van de monitoring is het vers- trekken van kwantitatieve informatie die benodigd is voor de vaststelling van de voortgang en de controle op de uitvoering van het integratieconvenant verpakkingen en de daarbij behorende deelconvenanten.
1.2 Verplichtingen van de verpakkings- keten
De verpakkingsketen draagt zorg voor de jaarlijkse vergaring van in ieder geval de gegevens over de hoeveelheid verpakkingen per materiaalsoort die:
1. nieuw op de Nederlandse markt worden gebracht;
2. als materiaal worden hergebruikt. Hierbij wordt benadrukt, dat onder
verpakkingen, die nieuw op de Nederlandse markt worden gebracht ook worden verstaan verpakkingen, die bij stoffen, preparaten of produc- ten horen, die in Nederland worden ingevoerd door een onderneming, waarbij deze onderneming zich in Nederland van deze verpakking ont- doet.
1.3 Verplichtingen van de Minister
De Minister draagt zorg voor in ieder geval de gegevens over de hoeveelheid verpakkingen per materiaalsoort die anders dan via materiaalhergebruik worden verwijderd.
1.4 Informatiebehoefte
Toetsing van de afspraken die gemaakt zijn in het integratieconvenant en de bijbehorende deelconvenanten vereist inzicht in de volgende gegevens:
A. de hoeveelheid verpakkingen, gespecificeerd naar de categorieën papier/karton, glas, metalen, kunststof en hout, die jaarlijks nieuw op de Nederlandse markt wordt gebracht (o.a. integratieconvenant, artikel 4, lid a);
B. de hoeveelheid in een jaar verbran- de2 of gestorte verpakkingen (integratieconvenant, artikel 3);
C. de hoeveelheid verpakkingen, gespecificeerd naar de categorieën papier/karton, glas, metalen, kunststof en hout, die, nadat ze als verpakking op de Nederlandse markt zijn gebracht, zijn herverwerkt (o.a. integratieconvenant artikel 4, lid b);
D. de mate waarin verpakkingen zwaarder zijn geworden door de toe- passing van secundaire grondstoffen (integratieconvenant, artikel 4, lid a). Daarnaast zal voor specifieke materi- aalsoorten informatie gegenereerd moeten worden ten aanzien van:
E. de hoeveelheid metalen verpakkin- gen, die na verbranding wordt herge- bruikt (integratieconvenant, artikel 3);
F. de hoeveelheid kunststof verpakkin- gen, onderscheiden naar KWDI en anderszins, die na inzamelen en sorte- ren conform de kwaliteitseisen aange- boden wordt aan mechanische her- verwerkers;
G. de hoeveelheid verpakkingen van papier/karton en van glas die vrijkomt bij particuliere huishoudens (papiervezelconvenant, artikel 4, lid 1 en deelconvenant materiaalhergebruik glazen verpakkingen, artikel 4, lid 1);
H. de hoeveelheid verpakkingen van papier/karton en van glas afkomstig van particuliere huishoudens die gescheiden is ingezameld (papiervezel- convenant, artikel 4, lid 1 en deelcon- venant materiaalhergebruik glazen verpakkingen, artikel 4, lid 1).
Over het aandeel meermalige en een- malige verpakkingen in de product- groepen bier, frisdranken en waters, met een onderscheid tussen de jaarlijk- se autonome toename van de hoeveel- heid verpakkingen en de jaarlijkse groei als gevolg van de introductie van nieuwe eenmalige productverpak- kingscombinaties, wordt gerappor- teerd op de onder punt 16 van het pro- tocol producthergebruik aangegeven wijze. Dit maakt derhalve geen deel uit van het monitoringprotocol.
1.5 Drempel
Uitgangspunt in het monitoringproto- col is dat binnen het monitoring- systeem een dekking van tenminste 90% wordt bereikt van alle nieuw op de Nederlandse markt gebrachte ver- pakkingen. Ondernemingen die zijn aangesloten bij het convenant en die 4 werknemers of minder in dienst heb- ben of minder dan 50.000 kg verpak- kingen van papier/karton, glas, metaal en kunststof per jaar op de markt brengen, zijn vrijgesteld van monitoringverplichting (deelconvenant producenten en importeurs, artikel 9). Met deze drempel wordt naar ver- wachting een dekking van 90% bereikt.
2 Wijze waarop monitoring zal plaats- vinden
Om de vereiste informatie te kunnen verstrekken is de monitoring opge- deeld in de volgende onderdelen:
I. monitoring van de hoeveelheid ver- pakkingen die in enig jaar nieuw op de Nederlandse markt wordt gebracht;
II. monitoring van de hoeveelheid ver- pakkingen die in enig jaar, nadat ze als verpakking op de Nederlandse markt zijn gebracht, wordt herverwerkt;
III. monitoring van het huishoudelijk verpakkingsafval van papier en karton en glas;
IV. monitoring van de hoeveelheid ver- pakkingen die in een jaar gestort wordt of wordt verbrand met energie- terugwinning in een AVI.
ad I
Informatie over de hoeveelheid ver- pakkingen die in enig jaar nieuw op de Nederlandse markt wordt gebracht, wordt geleverd door de producenten en importeurs.
Jaarlijks wordt aan ondernemingen (producenten en importeurs volgens de definitie uit het integratieconve- nant) gevraagd om voor 1 april op te geven welke hoeveelheid verpakkin- gen door hen het afgelopen kalender- jaar nieuw op de Nederlandse markt is gebracht per materiaalsoort.
Ondernemingen die zich hebben aan- gesloten bij het deelconvenant producenten en importeurs zijn ver- plicht om aan deze meting mee te wer- ken (deelconvenant producenten en importeurs, artikel 7, lid 2).
Ondernemingen worden in staat gesteld hun gegevens desgewenst in samenwerking met andere onderne- mingen aan te leveren. Deze clusters3 leveren dan voor 1 april geaggregeer- de gegevens aan een door het Bedrijfs- leven aan te wijzen bureau. De verant- woordelijkheid voor de opgave van de gegevens blijft bij de individuele ondernemingen liggen.
Ondernemingen worden verplicht per viercijferige SBI-code de hoeveelheid toegevoegde verpakkingen voor een aantal materiaalsoorten op te geven, te weten:
a. papier en karton;
b. glas;
c. metalen;
d. kunststof.
Van de verplichting tot levering van gegevens per viercijferige SBI-code kan alleen worden afgeweken in uitzon- derlijke situaties, na goedkeuring van de uitvoeringsorganisatie.
Samengestelde materialen worden in beginsel opgenomen onder het materi- aal dat het grootste gewicht van de verpakking uitmaakt.
Meermalige verpakkingen worden voor het bepalen van de hoeveelheid nieuw op de markt gebrachte verpak- kingen meegenomen op het moment dat zij voor de eerste maal worden toegepast. Bij het bepalen van de hoe- veelheid verpakkingen die wordt herverwerkt dan wel verbrand of gestort, worden meermalige verpakkingen tezamen met eenmalige verpakkingen meegenomen.
Voor houten verpakkingen zullen de gegevens separaat worden aangele- verd door de Stichting Kringloop Hout. De gegevens over het afgelopen kalen- derjaar worden jaarlijks vóór 1 april
verstrekt aan het door het Bedrijfsleven aan te wijzen bureau.
ad II
Informatie over de hoeveelheid ver- pakkingen die in enig jaar wordt herverwerkt, wordt geleverd door de in de materiaalconvenanten daartoe aangewezen instanties
De informatie over de hoeveelheid ver- pakkingen, die in het afgelopen kalen- derjaar is herverwerkt, wordt ieder jaar vóór 1 april aan het door het Bedrijfsleven aan te wijzen bureau ver- strekt door:
a. voor papier en kartonnen verpakkin- gen: de Stichting Papierrecycling Nederland;
b. voor verpakkingsglas: de Stichting Kringloop Glas;
c. voor metalen verpakkingen: Stichting Kringloop Blik en de Vereniging Metaal Recycling Federatie;
d. voor kunststof verpakkingen: de Vereniging Milieubeheer Kunststofver- pakkingen;
e. voor houten verpakkingen: de Stichting Kringloop Hout.
Door de genoemde instanties wordt aangegeven welke hoeveelheid ver- pakkingen is herverwerkt.
De producenten/importeurs, in de functie van ontdoener, die afgedankte verpakkingen naar niet bij het conve- nant aangesloten inzamelaars/herver- werkers afvoeren, zullen over deze hoeveelheden verslag doen aan het door het Bedrijfsleven aangewezen bureau.
ad III
Voor informatie over de hoeveelheid verpakkingsafval van papier en karton en glas afkomstig uit huishoudens draagt de Minister zorg.
Jaarlijks vóór 1 juli draagt een door de Minister aan te wijzen bureau zorg voor gegevens met betrekking tot:
1. de hoeveelheid verpakkingen van papier en karton en van glas, die het voorgaande kalenderjaar is vrijgeko- men bij particuliere huishoudens;
2. de hoeveelheid verpakkingen van papier en karton en van glas afkomstig van particuliere huishoudens, die het voorgaande kalenderjaar gescheiden is ingezameld.
3. De hoeveelheid verpakkingen van metaal en kunststof die in het vooraf- gaande jaar door exploitanten van voorscheidingsinstallaties en AVI’s geleverd zijn aan exploitanten van
installaties voor materiaalherverwer- king.
ad IV
Voor informatie over de hoeveelheid verpakkingen die wordt gestort of wordt verbrand met energieterugwin- ning in een AVI draagt de Minister zorg.
Door het door de Minister aan te wij- zen bureau wordt op een nog nader te bepalen wijze aangegeven welke hoeveelheid verpakkingen wordt ver- brand met energieterugwinning in een AVI en welke hoeveelheid wordt gestort. Deze gegevens zijn beschik- baar vóór 1 juli na het betreffende ver- slagjaar.
3 Wijze van verslaggeving
Van de verzamelde informatie zal jaar- lijks vóór 1 augustus verslag gedaan worden aan de Commissie Verpakkingen, zoals bedoeld in artikel 12 van het integratieconvenant. Dit verslag bestaat uit:
1. de informatie als beschreven in het onderdeel informatiebehoefte in dit monitoringprotocol;
2. een berekening van de percentages als benoemd in de diverse (deel) conve- nanten;
3. een verantwoording over de kwali- teit van de verkregen resultaten.
Bij dit jaarlijkse verslag zal een over- zicht worden gegeven van de waarden van de in het integratieconvenant genoemde correctiefactoren:
a. de ontwikkeling van het Bruto Binnenlands Produkt (BBP) tegen marktprijzen in volume-eenheden;
b. de ontwikkeling van het gewijzigd verpakkingsgewicht als gevolg van de toepassing van secundaire grondstof- fen.
Mate van detail
Het verslag aan de Commissie Verpakkingen van de hoeveelheid ver- pakkingen die jaarlijks nieuw op de markt wordt gebracht zal informatie bevatten over de hoeveelheid verpak- kingen, gespecificeerd naar de catego- rieën papier/karton, glas metalen, kunststof en hout die in Nederland nieuw op de markt zijn gebracht door bij het convenant aangesloten onder- nemingen per materiaalsoort in kilo- tonnen.
Het verslag aan de Commissie Verpakkingen ten aanzien van de hoe- veelheid herverwerkte verpakkingen
zal informatie bevatten over de hoe- veelheid herverwerkte verpakkingen in kilotonnen gespecificeerd naar de categorieën papier/karton, glas, meta- len, kunststof en hout.
Te volgen planning en afstemming Het Bedrijfsleven en de Minister ver- plichten zich ervoor zorg te dragen dat, voor de eerste maal op 1 augustus 1998, de resultaten van de monitoring van het voorgaande jaar in één verslag worden neergelegd en dat dit verslag
aan de Commissie Verpakkingen wordt aangeboden.
Omdat het een gezamenlijk verslag wordt van het door het Bedrijfsleven aan te wijzen bureau en het door de Minister aan te wijzen bureau, zal het verslag door beide bureaus moeten worden onderschreven.
In het eerste volledige monitoringsver- slag (over 1998) zullen de monitoringsgegevens volgens de in dit protocol afgesproken verslagmethode worden aangegeven. Door de aan te wijzen bureaus zullen in dit verslag de over 1998 gepresenteerde gegevens worden vergeleken met de gegevens die verkregen zijn met de systematiek die werd toegepast onder het Convenant Verpakkingen I uit 1991.
Jaarlijks tussen 1 augustus en 1 okto- ber, voor de eerste maal in 1999, zal het monitoringsysteem door partijen in overleg met de Commissie Verpakkingen worden geëvalueerd, waarna aanpassing van het protocol kan volgen.
4 Wijze van controle
De volgende vormen van controles kunnen voorkomen:
1. controle of bedrijven en herverwer- kingsorganisaties wel hebben meege- daan aan het monitoringsysteem;
2. controle of bedrijven en herverwer- kingsorganisaties gegevens hebben aangeleverd volgens de afgesproken procedure.
Vorm waaruit controle en bijsturing kan bestaan
Controle of bedrijven en herverwer- kingsorganisaties hebben meegedaan en hun gegevens hebben aangeleverd volgens de afgesproken procedure en kwaliteitseisen, zoals beschreven in dit monitoringprotocol, gebeurt door het eerder genoemde door het Bedrijfsleven aan te wijzen bureau.
Op basis van de controle kan de uit- voeringsorganisatie bedrijven en herverwerkingsorganisaties aanspre- ken op hun verplichtingen betreffende de monitoring. Er worden vanuit de meting van de hoeveelheid verpakkin- gen die nieuw op de Nederlandse markt wordt gebracht geen individuele gegevens, anders dan de bedrijfsna- men, aan de uitvoeringsorganisatie verstrekt.
Beoordeling of partijen gegevens heb- ben aangeleverd volgens de afgespro- ken procedure geschiedt door de Commissie op basis van het monito- ringsverslag. Zo nodig zal de Commissie hierover in overleg treden met partijen.
Technische bijlage bij het monitoring- protocol
Inleiding
In deze inleiding wordt het doel, de relatie met het monitoringprotocol en de opbouw van de technische bijlage besproken. Eveneens wordt het monitoringsysteem kort beschreven.
Doel technische bijlage
De technische bijlage geeft een gede- tailleerde beschrijving van de uitvoe- ring van de monitoring in het kader van de vaststelling van de voortgang en de controle op de uitvoering van het integratieconvenant verpakkingen en de daarbij behorende deel- convenanten, zoals aangegeven in het monitoringprotocol.
Relatie met het monitoringprotocol
De technische bijlage is onlosmakelijk
verbonden met het monitoringpro- tocol.
Opbouw technische bijlage
De technische bijlage is als volgt opge- bouwd:
a) monitoring hoeveelheid verpakkin- gen die nieuw op de Nederlandse markt wordt gebracht (hoofdstuk 1);
b) monitoring hoeveelheid verpakkin- gen in huishoudelijk afval (hoofdstuk 2);
c) monitoring materiaalhergebruik (hoofdstuk 3);
d) verzameling, integratie, controle en verslag van de cijfers (hoofdstuk 4);
e) vrijstelling (hoofdstuk 5);
f) definities (hoofdstuk 6);
In deze technische bijlage wordt in detail uitgewerkt welke gegevens door welke partijen op welke wijze en op welke tijdstippen worden verzameld en welke verslagen worden gegene- reerd.
Het monitoringsysteem
Het monitoringsysteem bestaat uit de volgende subsystemen (zie figuur 1):
a) monitoring van de hoeveelheid ver- pakkingen die nieuw op de Nederlandse markt wordt gebracht (marktmeting), uit te voeren door het Bedrijfsleven;
b) monitoring van het huishoudelijk afval (afvalmeting), uit te voeren door de Minister;
c) monitoring van de herverwerking per materiaalsoort (herverwerkings- meting), uit te voeren door het Be- drijfsleven.
Voor de monitoring van de onder a) tot en met c) genoemde onderdelen is het van belang om te weten welke dekkingspercentages hierbij aan de orde zijn. Bij de monitoring zullen deze dekkingspercentages alsmede de hierbij behorende nauwkeurigheid worden aangegeven. De wijze waarop dit geschiedt zal in overleg tussen par- tijen worden vastgesteld.
marktmeting
afvalmeting
herverwerkingsmeting
storten/ verbranden
KWDI
herverwerking III, IV, V, VI, VII
huishoudelijk afval
I IV
Figuur 1 – De onderdelen van het monitoringsysteem
De in figuur 1 aangegeven gestippelde onderdelen worden bepaald op basis van de resultaten van de overige onderde- len. De getallen in de figuur refereren aan de gegevens uit tabel 1 en geven de plek aan in welke subsystemen deze gegevens worden vastgelegd. Ten aanzien van de herverwerking kan nog worden opgemerkt dat het hierbij zowel kan gaan om herverwerking in Nederland als in het buitenland.
Tabel 1 laat zien welke gegevens door de monitoring moeten worden verzameld en in welk hoofdstuk deze gegevens aan de orde komen.
Doel van de monitoring is het vergaren van de volgende gegevens: De monitoring van deze gegevens wordt beschreven in:
I. de hoeveelheid verpakkingen die jaarlijks nieuw op de hoofdstuk 1, monitoring hoeveelheid verpakkingen die nieuw op Nederlandse markt wordt gebracht per materiaalsoort de Nederlandse markt wordt gebrachtI
(onder andere integratieconvenant, artikel 4, lid a)
II. de hoeveelheid in een jaar verbrande (in een AVI) of hoofdstuk 3, monitoring materiaal hergebruik gestorte verpakkingen (integratieconvenant artikel 3)
III. de hoeveelheid verpakkingen die, nadat ze op de hoofdstuk 3, monitoring materiaal hergebruik Nederlandse markt is gebracht, is herverwerkt per materiaal-
soort (onder andere integratieconvenant artikel 4, lid b)
IV. de mate waarin verpakkingen zwaarder zijn geworden hoofdstuk 1, monitoring hoeveelheid verpakkingen die nieuw op door de toepassing van secundaire grondstoffen de Nederlandse markt wordt gebracht
(integratieconvenant, artikel 4, lid a)
V. de hoeveelheid metalen verpakkingen die na verbranding hoofdstuk 3, monitoring hoeveelheid herverwerkte metalen wordt hergebruikt (integratieconvenant, artikel 3) verpakkingen
VI. de hoeveelheid kunststof verpakkingen onderscheiden hoofdstuk 3, monitoring hoeveelheid herverwerkte kunststof naar KWDI en anderszins, die na inzamelen en sorteren verpakkingen
conform de kwaliteitseisen aangeboden wordt aan mechanische herverwerkers (deelconvenant materiaalher gebruik kunststofverpakkingen, artikel 5, lid 3 en
artikel 6, lid 2)
VII. de hoeveelheid verpakkingen van papier en karton en hoofdstuk 3, monitoring hoeveelheid herverwerkte verpakkingen van glas die vrijkomt bij particuliere huishoudens van papier en karton en van glas
(deelconvenant materiaalhergebruik glazen verpakkingen, artikel 4, lid 1 en het papiervezelconvenant, artikel 4, lid 1)
VIII. de hoeveelheid verpakkingen van papier en karton en hoofdstuk 3, monitoring hoeveelheid herverwerkte verpakkingen van glas afkomstig van particuliere huishoudens, die van papier en karton en van glas
gescheiden is ingezameld (deelconvenant materiaal- hergebruik glazen verpakkingen, artikel 4, lid 1 en het papiervezelconvenant, artikel 4, lid 1)
Tabel 1 – Doel van de monitoring is het vergaren van de in deze tabel genoem- de gegevens
Hoofdstuk 1 Monitoring van de hoe- veelheid verpakkingen die nieuw op de Nederlandse markt wordt gebracht
De hoeveelheid verpakkingen die nieuw op de Nederlandse markt wordt gebracht, wordt conform de afspraken in het integratieconvenant gemeten (onder andere integratieconvenant, artikel 4, lid a). Dit betekent dat ver- schillende schakels in de verpak- kingsketen verplichtingen hebben ten aanzien van de monitoring van deze gegevens. Dit hoofdstuk beschrijft:
a) de verplichting van de verpakkings- keten voor de monitoring;
b) de wijze waarop de dekkingsgraad van de meting wordt vastgesteld.
Verplichting van de verpakkingsketen voor de monitoring
Verschillende schakels in de verpak- kingsketen hebben verplichtingen ten aanzien van de monitoring van de hoeveelheid verpakkingen die nieuw op de Nederlandse markt wordt gebracht.
Voor de monitoring zijn drie aspecten van belang:
a) de gegevens die zullen worden aan- geleverd;
b) de schakels in de verpakkingsketen die de benodigde gegevens aanleve- ren;
c) de wijze waarop gegevens worden aangeleverd.
De gegevens die zullen worden aange- leverd
De gegevens over de hoeveelheid ver- pakkingen die nieuw op de Nederlandse markt wordt gebracht, worden door middel van jaarlijkse opgaven verzameld. Van de betrokken ondernemingen wordt gevraagd om per SBI-code4 op te geven:
a) de hoeveelheid verpakkingen die door hen jaarlijks nieuw op de Nederlandse markt is gebracht voor de volgende materiaalsoorten, in kilo- grammen:
1. glas;
2. metalen;
3. papier en karton;
4. kunststof;
b) de aard van de binnen de onderne- ming verrichte werkzaamheden (vier- cijferige SBI-code);
c) de bruto-omzet die is behaald met de producten waarvan de verpakking door middel van deze opgave wordt opgegeven (dit om de dekking te kun- nen inschatten per SBI-code en ook om landelijk geldende correcties (BBP, inzet secundair materiaal) te kunnen uitvoeren).
De gegevens worden verstrekt aan het door het Bedrijfsleven aan te wijzen bureau, dat deze gegevens vertrouwe- lijk zal behandelen.
Onlosmakelijk samengestelde materia- len
Onlosmakelijk samengestelde materia- len (soms ook composieten genoemd) kunnen worden opgenomen op basis van hun ’zwaarste deelmateriaal’. Dat wil zeggen dat bijvoorbeeld een papier-kunststofcombinatie als bij drankenkartons volledig opgenomen kan worden onder de materiaalsoort papier/karton (indien de gewichts- hoeveelheid karton tenminste groter is dan de gewichtshoeveelheid kunst- stof).
Eenmalige verpakkingen in de pro- ductgroepen bier, frisdranken en waters
Over het aandeel meermalige en een- malige verpakkingen in de product- groepen bier, frisdranken en waters wordt gerapporteerd met een onder- scheid tussen de jaarlijkse autonome toename van de hoeveelheid eenmali- ge verpakkingen en de jaarlijkse groei als gevolg van de introductie van nieu- we eenmalige productverpak- kingscombinaties (deelconvenant pro- ducenten/importeurs, protocol producthergebruik).
Meermalige verpakkingen Meermalige verpakkingen worden voor het bepalen van de hoeveelheid nieuw op de markt gebrachte verpak- kingen meegeteld op het moment dat zij voor de eerste maal worden toe- gepast.
Ontwikkeling van het BBP
Voor de correctie van de economische groei wordt de ontwikkeling van de hoeveelheid verpakkingen gerelateerd aan de ontwikkeling van het Bruto Binnenlands Product (BBP) tegen marktprijzen in volume-eenheden.
Secundaire grondstoffen
Voor de bepaling van de correctie voor de inzet van secundair materiaal bij verpakkingen van papier en karton geldt als aanname, dat de toename van het gemiddeld gramgewicht per m2 volledig wordt veroorzaakt door de toename van de inzet van secundaire vezels.
Om een juiste inschatting te kunnen maken zal door Stichting Papier Recycling Nederland een jaarlijkse rap- portage worden vervaardigd. In deze rapportage zijn de volgende items opgenomen:
a) gemiddeld gramgewicht per m2 per jaar vanaf 1986;
b) gemiddelde inzet secundaire vezels per jaar vanaf 1986.
Deze gegevens worden verstrekt met een onderscheid naar de verpakkings- soorten golfkarton, massief karton en vouwkarton, waarbij ook hun verhou- ding is aangegeven, per jaar, tot de totale hoeveelheid die verbruikt is op de Nederlandse markt.
De rapportage wordt jaarlijks voor 1 april, voor het eerst op 1 april 1999, verstrekt aan het door het Bedrijfsleven aan te wijzen bureau, dat op basis van deze rapportage gecombi- neerd met de inschatting van de totale hoeveelheid verpakkingen van papier en karton die het voorgaande jaar op de Nederlandse markt is gebracht, de correctie zal berekenen in kT.
De mate waarin verpakkingen van glas en kunststof zwaarder zijn geworden door de toepassing van secundaire grondstoffen (o.a. integratieconvenant artikel 4, lid b) wordt voorlopig op nul gesteld, omdat het thans praktisch niet haalbaar is om dit te meten. Indien in de toekomst binnen het Convenant hiertoe aanleiding is, zal wel een meet- methode worden afgesproken na over- leg met betrokken partijen.
De schakels in de verpakkingsketen die de benodigde gegevens aanleve- ren
De volgende schakels in de verpak- kingsketen, voor zover deze zijn aan- gesloten bij het convenant, leveren de
benodigde gegevens over de hoeveel- heid verpakkingen die op de markt wordt gebracht:
a) gegevens over de hoeveelheid ver- pakkingen die op de Nederlandse markt wordt gebracht, worden gele- verd door de producenten/importeurs;
b) gegevens over de hoeveelheid hou- ten verpakkingen die op de Nederlandse markt wordt gebracht, worden geleverd door de Stichting Kringloop Houten Verpakkingen;
c) voor de private-labelhouders kan de opgave op verzoek door de private- labelproducenten worden gedaan;
d) voor gebruikers van last-minutever- pakkingen kan de opgave op verzoek door de producenten worden gedaan voor de last-minuteverpakkingen die zij produceren voor de Nederlandse markt.
Gegevens over de hoeveelheid houten verpakkingen die op de Nederlandse markt wordt gebracht, worden gele- verd door de Stichting Kringloop Houten Verpakkingen
De Stichting Kringloop Houten Verpakkingen rapporteert op een nader overeen te komen wijze voor 1 april, voor het eerst op 1 april 1999, de cijfers betreffende de hoeveelheid nieuw op de Nederlandse markt gebrachte houten verpakkingen aan het door het Bedrijfsleven aan te wij- zen bureau.
Voor de private-labelhouders kan de opgave op verzoek door de private- labelproducenten worden gedaan
Ook voor private labels geldt dat dege- ne die het product op de markt brengt (private-labelhouder), feitelijk verant- woordelijk is voor het opgeven van de hoeveelheden. Private-labelproducen- ten kunnen deze feitelijke opgave op verzoek van de private-labelhouder verzorgen.
Uitgangspunt bij de bovengenoemde procedure is wel dat de betreffende private-labelproducent zich heeft aan- gesloten bij het convenant. Indien hij niet is aangesloten bij het convenant, wordt de private-labelhouder geacht de opgave te verzorgen.
Indien de private-labelproducent door de private-labelhouder is gevraagd om voor hem de opgave te verzorgen, dan dient apart de hoeveelheid verpakkin- gen ten behoeve van de private labels aan het door het Bedrijfsleven aan te wijzen bureau opgegeven te worden.
De private-labelproducent kan deze eventueel ook optellen bij wat hij al aan zijn eigen merken toevoegt en een geïntegreerde opgave verzorgen. In dat geval hoeft hij alleen aan te geven voor welke private-labelhouders hij opgave heeft gedaan, zonder de verpakkingshoeveelheden verder uit te splitsen. Hierbij geldt dat alleen die hoeveelheden worden opgegeven die vallen onder de verantwoordelijkheid van bedrijven die zich hebben aan- gesloten bij het convenant.
Voor gebruikers van last-minutever- pakkingen kan de opgave op verzoek door de producenten worden gedaan voor de last-minuteverpakkingen die zij produceren voor de Nederlandse markt
In de Ministeriële Regeling is aangege- ven dat de producenten van last- minuteverpakkingen worden beschouwd als producent/importeur in de zin van de Regeling5. Dit betekent dat zij op verzoek van de gebruikers de opgave kunnen verzorgen van de last- minuteverpakkingen. Voor zover deze opgave betrekking heeft op verpak- kingen die vallen onder de verant- woordelijkheid van bedrijven die zich hebben aangesloten bij het convenant, wordt deze (deel)opgave verzonden aan het door het Bedrijfsleven aan te wijzen bureau.
De procedure die gevolgd wordt voor deze opgave van de last-minute- verpakkingen is gelijk aan die bij de private labels.
De wijze waarop gegevens worden aangeleverd
Producenten/importeurs, private-label- houders en producenten van last- minuteverpakkingen dienen vóór 1 april, voor het eerst op 1 april 1999, de hoeveelheid verpakkingen die het voorgaande kalenderjaar op de Nederlandse markt is gebracht, op te geven aan het door het Bedrijfsleven aan te wijzen bureau.
Ondernemingen kunnen gegevens getrapt aanleveren in samenwerking met andere ondernemingen (zoge- naamde monitoringclusters)
Het monitoren van de hoeveelheid ver- pakkingen kan getrapt worden georganiseerd. Ondernemingen wor- den in staat gesteld hun gegevens via een monitoringcluster aan te leveren. Dit levert dan geaggregeerde gege-
vens aan per viercijferige SBI-code (zowel verpakkingshoeveelheid als omzet) aan het door het Bedrijfsleven aan te wijzen bureau. De verantwoor- delijkheid voor de opgave van de gegevens ligt echter bij de individuele ondernemingen en niet bij de monitoringclusters. Daarnaast bestaat de mogelijkheid voor ondernemingen die niet georganiseerd zijn door mid- del van een monitoringcluster, direct opgave te doen aan het door het Bedrijfsleven aan te wijzen bureau.
Opgaven dienen gesplitst te zijn naar
viercijferige SBI-code (dat wil zeggen één formulier per SBI-code). Clusters dienen bij de opgave(n) aan te geven namens wie het cluster opgave doet.
Private-labelproducenten kunnen opgave doen voor de private-labelhou- ders
Indien private-labelproducenten opga- ve doen voor hun private-labelhou- ders, dan kunnen de private-labelhou- ders voor deze opgave (naast de opgave voor anders dan private-label- producten) volstaan met de lijst met private-labelproducenten aan het door het Bedrijfsleven aan te wijzen bureau te zenden. Het door het Bedrijfsleven aan te wijzen bureau schrijft dan de private-labelproducenten aan en houdt bij of de private-labelproducen- ten volledige opgave hebben gedaan. De private-labelhouders blijven altijd volledig verantwoordelijk voor de opgave indien de private-labelpro- ducent geen gegevens of onvolledige gegevens verstrekt.
Voorwaarde voor deze constructie is
dat de private-labelproducenten die het betreft, ook aangesloten zijn bij het convenant.
De wijze waarop de dekkingsgraad van de meting wordt vastgesteld
Het vaststellen van de dekkingsgraad van de meting heeft een tweeledig doel, te weten:
a) het aan partijen kunnen aangeven van de mate waarin de ver- pakkingsketen aan het convenant deelneemt;
b) het aangeven van de wijze waarop opschaling van de gegevens naar een totaal resultaat voor geheel Nederland plaatsvindt.
Het vaststellen van de dekkingsgraad gebeurt op basis van de omzet die is opgegeven per SBI-code. Deze omzet wordt per viercijferige SBI-code gesom-
meerd en vergeleken met de totaalom- zet behorende bij deze SBI-code, die bekend is bij het Centraal Bureau voor de Statistiek.
Er zullen twee soorten dekkingsgraden ontstaan, te weten:-
a) de omzetdekking (Σ (opgegeven
omzet)/Σ (totale Nederlandse omzet));
b) de verpakkingsdekking (Σ (opgege- ven hoeveelheid verpakkingen)/Σ (tota- le hoeveelheid verpakkingen na op- schaling per SBI-code)).
De verpakkingsdekkingsgraad is de dekkingsgraad die formeel gerappor- teerd wordt. De omzetdekkingsgraad zal ter informatie in de rapportage worden vermeld.
Hoofdstuk 2: Monitoring hoeveelheid verpakkingen in het huishoudelijk afval
Het door de overheid aan te wijzen bureau zal jaarlijks door middel van sorteeranalyses het aandeel verpakkin- gen in het huishoudelijk afval bepalen. In tien gemeenten worden door het door de overheid aan te wijzen bureau steekproeven genomen bij in totaal duizend geselecteerde huishoudens.
Deze huishoudens zijn verdeeld in tien sociaal-economische groepen. Deze onderverdeling in sociaal-economische klassen leidt tot een representatieve afspiegeling van de Nederlandse samenleving.
Bij bepaling van de samenstelling van het verpakkingsafval afkomstig van huishoudens wordt een onderscheid gemaakt in gescheiden ingezamelde afvalstromen en niet-gescheiden ingezameld grof huisafval en niet- gescheiden ingezameld huishoudelijk afval. Het door de overheid aangewe- zen bureau onderzoekt door middel van sorteeranalyses de samenstelling van het niet-gescheiden ingezameld huishoudelijk afval.
Het uit de sorteeranalyses resulterende percentage verpakkingen in het huishoudelijk restafval wordt verme- nigvuldigd met de totale hoeveelheid huishoudelijk restafval. Om de totale hoeveelheid verpakkingen in het huis- houdelijk afval te kunnen bepalen, worden hierbij vervolgens de hoeveel- heid verpakkingen die gescheiden is ingezameld ten behoeve van herge- bruik en de hoeveelheid verpakkingen in het grof huishoudelijk afval opge- teld.
De totale hoeveelheid huishoudelijk
afval wordt bepaald met behulp van
CBS-gegevens over de hoeveelheid van gemeentewege ingezameld afval.
Hoofdstuk 3 Monitoring materiaalher- gebruik
Doel van de monitoring van het mate- riaalhergebruik is de volgende infor- matie te vergaren:
a) de hoeveelheid verpakkingen die, nadat ze op de Nederlandse markt is gebracht, is herverwerkt per materi- aalsoort (onder andere integratiecon- venant artikel 4, lid b);
b) de hoeveelheid metalen verpakkin- gen die na verbranding wordt herge- bruikt (integratieconvenant, artikel 3);
c) de hoeveelheid kunststof verpakkin- gen onderscheiden naar KWDI en anderszins, die na inzamelen en sorte- ren conform de kwaliteitseisen aange- boden wordt aan mechanische her- verwerkers (deelconvenant materiaal- hergebruik kunststof verpakkingen artikel 5, lid 3 en artikel 6, lid 2);
d) de hoeveelheid verpakkingen van glas of van papier en karton die vrij- komt bij particuliere huishoudens (deelconvenant materiaalhergebruik glazen verpakkingen, artikel 4, lid 1 en het papiervezelconvenant, artikel 4, lid 1);
e) de hoeveelheid verpakkingen van glas of van papier en karton afkomstig van particuliere huishoudens die ge- scheiden is ingezameld (deelconvenant materiaalhergebruik glazen verpakkin- gen, artikel 4, lid 1 en het papiervezel- convenant, artikel 4, lid 1).
Voor het verkrijgen van de bovenge- noemde gegevens over materiaalher- gebruik, wordt uitgegaan van aanleve- ring van de gegevens per materiaal- soort door de materiaalsectoren, voor zover het ondernemingen betreft die zijn aangesloten bij de deelconvenan- ten.
Per materiaalsoort zijn er aparte orga- nisaties die namens de herverwerkers het desbetreffende deelconvenant ondertekenen en de cijfers voor hun achterban verzamelen en die opgave doen aan het door het Bedrijfsleven aan te wijzen bureau.
De producenten/importeurs, in de functie van ontdoener, die afgedankte verpakkingen6 naar niet bij het conve- nant aangesloten inzamelaars/herver- werkers afvoeren dan wel laten afvoe- ren, zullen over deze hoeveelheden verslag doen aan het door het Bedrijfsleven aangewezen bureau.
Voor alle materiaalsoorten geldt dat
wanneer verpakkingsafval gescheiden per materiaalsoort wordt geëxpor- teerd, dit geacht wordt grotendeels te worden herverwerkt. Voor de monito- ring wordt als uitgangspunt gehan- teerd dat export als herverwerking wordt geteld.
De wijze waarop gegevens vergaard worden, verschilt per sector. Voor de sectoren glas, papier en karton, meta- len, kunststoffen en hout staat hierna uitgewerkt welk systeem van informatievergaring wordt gehan- teerd.
Monitoring van de hoeveelheid her- verwerkte verpakkingen van glas
Doel van de monitoring van de hoe- veelheid herverwerkte verpakkingen van glas is de volgende informatie te vergaren:
a) de hoeveelheid verpakkingen van glas die, nadat ze op de Nederlandse markt is gebracht, is herverwerkt (on- der andere integratieconvenant artikel 4, lid b);
b) de hoeveelheid verpakkingen van glas die het voorgaande kalenderjaar is vrijgekomen bij particuliere huis- houdens (deelconvenant materiaalher- gebruik glazen verpakkingen, artikel 4, lid 1);
c) de hoeveelheid verpakkingen van glas afkomstig van particuliere huis- houdens die in het voorgaande kalen- derjaar gescheiden is ingezameld (deelconvenant materiaalhergebruik glazen verpakkingen, artikel 4, lid 1).
Verplichting van de keten voor de monitoring van de hoeveelheid her- verwerkte verpakkingen van glas
De monitoring van de hoeveelheid gla- zen verpakkingen die wordt herver- werkt, gebeurt in het kader van het Branche Informatie Systeem van de Stichting Kringloop Glas bij de inzame- laar en/of recyclaar, voor zover deze zijn aangesloten bij de Stichting Kring- loop Glas. De ingezamelde hoeveelheid verpakkingsglas gaat bij de inzamelaar en/of recyclaar over de weegbrug, waarna de inzamelaar en/of recyclaar de weegbrieven verzamelt en de infor- matie ter beschikking stelt aan de stich- ting. Het Branche Informatie Systeem zorgt ervoor dat dubbeltellingen wor- den voorkomen.
De producenten/importeurs, in de
functie van ontdoener, die afgedankte glazen verpakkingen naar niet bij het
convenant aangesloten inzamelaars afvoeren, zullen over deze hoeveel- heden verslag uitbrengen aan het door het Bedrijfsleven aan te wijzen bureau. Tevens zal door de Stichting Kringloop Glas jaarlijks aangegeven worden welk vervuilingspercentage gehanteerd dient te worden met betrekking tot de ingezamelde hoeveelheid verpakkings- glas.
Eenmaal per jaar haalt de Stichting Kringloop Glas de gegevens over de hoeveelheid herverwerkte verpakkin- gen van glas uit het Branche Informatie Systeem. De stichting rapporteert vóór 1 april, voor het eerst op 1 april 1999, deze cijfers betreffen- de de hoeveelheid herverwerkt glas aan het door het Bedrijfsleven aan te wijzen bureau.
Verplichting van de Minister voor de monitoring van de hoeveelheid her- verwerkte verpakkingen van glas
Het door de Minister aan te wijzen bureau zorgt ervoor dat voor 1 april, voor het eerst op 1 april 1999, de vol- gende gegevens beschikbaar zijn:
a) de hoeveelheid verpakkingen van glas die het voorgaande kalenderjaar is vrijgekomen bij particuliere huis- houdens;
b) de hoeveelheid verpakkingen van glas afkomstig van particuliere huis- houdens, die in het voorgaande kalen- derjaar gescheiden is ingezameld.
Het door de overheid aan te wijzen bureau verzamelt, namens de Minister, jaarlijks deze gegevens volgens de methode zoals beschreven in hoofd- stuk 2.
Monitoring van de hoeveelheid her- verwerkte verpakkingen van papier en karton
De papier- en kartonsector heeft met de Minister een zogenaamd Papiervezelconvenant afgesloten, dat niet alleen verpakkingen betreft maar ook andere producten van papier en karton. In dat kader vindt monitoring plaats van de hoeveelheid papier en karton bij de oudpapierondernemin- gen die zijn aangesloten bij Stichting Papier Recycling Nederland (PRN).
Doel van de monitoring van de hoe- veelheid herverwerkte verpakkingen van papier en karton is de volgende informatie te vergaren:
a) de hoeveelheid verpakkingen van
papier en karton die, nadat ze op de Nederlandse markt is gebracht, is her- verwerkt (onder andere integratiecon- venant artikel 4, lid b);
b) de hoeveelheid verpakkingen van papier en karton die het voorgaande kalenderjaar is vrijgekomen bij parti- culiere huishoudens (papiervezelconve- nant, artikel 4, lid 1);
c) de hoeveelheid verpakkingen van papier en karton afkomstig van parti- culiere huishoudens die in het voor- gaande kalenderjaar gescheiden is ingezameld (papiervezelconvenant, artikel 4, lid 1).
Verplichting van de keten en van de Minister voor de monitoring van de hoeveelheid herverwerkte verpakkin- gen van papier en karton
De hoeveelheid ingezamelde verpak- kingen van papier en karton wordt door twee schakels in de keten aan de Stichting PRN opgegeven, te weten door:
a) de bij Stichting PRN aangesloten gemeenten;
b) de bij Stichting PRN aangesloten oudpapierondernemingen.
De producenten/importeurs, in de functie van ontdoener, die afgedankte verpakkingen van papier en karton naar een niet bij Stichting PRN aange- sloten oudpapieronderneming bren- gen, geven de hoeveelheid herver- werkte verpakkingen van papier en karton op aan het door het Bedrijfsleven aan te wijzen bureau.
Gemeente doet opgave van de hoe- veelheid verpakkingen van papier en karton afkomstig van huishoudens Door het nemen van fysieke steekproe- ven bij de gescheiden ingezamelde huishoudelijke afvalstroom papier/kar- ton bepaalt het door de overheid aan te wijzen bureau in opdracht van het Ministerie van VROM voor 1 april, voor het eerst op 1 april 1999, het aandeel van de verpakkingen in de papier- en kartonstroom afkomstig uit huishou- dens.
De bij Stichting PRN aangesloten
gemeenten rapporteren iedere maand de ingezamelde hoeveelheid oud papier en karton uit huishoudens aan Stichting PRN.
Oudpapieronderneming doet opgave van de ontvangen partijen
De oudpapieronderneming maakt bij ontvangst van een partij oud papier
een weegbrief op, waarop de volgen- de gegevens staan vermeld:
a) de herkomst (collega oudpapieron- derneming, import, huishoudens, KWDI, of mengsel van KWDI en huishoudens);
b) het percentage verpakkingen in de hoeveelheid oud papier en karton afkomstig uit de KWDI-sector;
c) de mate xxx xxxxxxxxxx.
Het origineel van de weegbrief wordt aan de aanbieder gegeven; de oudpapieronderneming behoudt kopieën ten behoeve van Stichting PRN.
Eenmaal per maand stuurt de oudpa- pieronderneming een overzicht van de gegevens aan Stichting PRN, zodat de hoeveelheid ingezameld oud papier en karton uit huishoudens, uit de KWDI- sector en uit het buitenland inzichtelijk wordt.
Op basis hiervan, gecombineerd met een nader aantal te bepalen fysieke steekproeven, bepaalt Stichting PRN het aandeel verpakkingen in de oud- papier- en kartonstroom afkomstig uit de KWDI-sector.
Op basis van de volgende gegevens kan de Stichting PRN de hoeveelheid verpakkingen uit huishoudens vaststel- len:
a) de hoeveelheid ingezameld oud papier en karton uit huishoudens;
b) het aandeel van verpakkingen uit de steekproef (bepaald door het door de overheid aan te wijzen bureau);
c) de hoeveelheid separaat ingezamel- de vloeistofdichte verpakkingen uit huishoudens.
Indien Stichting PRN de opgegeven hoeveelheidscijfers onvolledig of onjuist acht, kan zij de opgave van de oudpapieronderneming controleren.
Stichting PRN rapporteert jaarlijks aan het door het Bedrijfsleven aan te wij- zen bureau
Stichting PRN levert jaarlijks vóór 1 april, voor het eerst op 1 april 1999, de gegevens aan over het afgelopen kalenderjaar aan het door het Bedrijfsleven aan te wijzen bureau met betrekking tot:
a) de hoeveelheid verpakkingen van papier en karton die, nadat zij als ver- pakking op de Nederlandse markt is gebracht, is herverwerkt;
b) de mate waarin de verpakkingen van papier en karton zwaarder zijn geworden door de toepassing van secundaire grondstoffen.
Verplichting van de Minister voor de monitoring van de hoeveelheid herver- werkte verpakkingen van papier en karton
Het door de Minister aan te wijzen bureau zorgt ervoor dat vóór 1 april, voor het eerst op 1 april 1999, de vol- gende gegevens beschikbaar zijn:
a) de hoeveelheid verpakkingen van papier en karton die het voorgaande kalenderjaar is vrijgekomen bij parti- culiere huishoudens;
b) de hoeveelheid verpakkingen van papier en karton, afkomstig van parti- culiere huishoudens, die in het voor- gaande kalenderjaar gescheiden is ingezameld.
Het door de overheid aan te wijzen bureau verzamelt jaarlijks deze gege- vens volgens de methode zoals beschreven in hoofdstuk 2.
Monitoring van de hoeveelheid her- verwerkte metalen verpakkingen
Doel van de monitoring van de hoe- veelheid herverwerkte metalen verpak- kingen is de volgende informatie te vergaren:
a) de hoeveelheid metalen verpakkin- gen die, nadat ze op de Nederlandse markt is gebracht, is herverwerkt (on- der andere integratieconvenant artikel 4, lid b);
b) de hoeveelheid metalen verpakkin- gen die na verbranding (in een AVI) wordt hergebruikt (integratieconve- nant, artikel 3).
De Stichting Kringloop Blik en de Metaal Recycling Federatie verzamelen gegevens over de totale hoeveelheid herverwerkte metalen verpakkingen. Voor het bepalen van de hoeveelheid als herbruikbare grondstof vrijkomen- de metalen verpakkingen wordt in hoge mate gekeken naar de verschil- lende ontdoeningskanalen. De verza- meling van deze gegevens over de hoeveelheid herverwerkte metalen verpakkingen door de SKB en MRF gebeurt in de volgende stappen:
Stap 1: bepaal de stromen gemeente-
lijk afval naar stort, GAVI, AVI, VBI7 en schroothandel;
Stap 2: bepaal het aandeel en de hoe- veelheid metalen verpakkingen in gemeentelijke afvalstromen;
Stap 3: bereken het gewogen gemid- delde herverwerkingspercentage voor gemeentelijk afval;
Stap 4: bepaal de hoeveelheid metalen verpakkingen die gescheiden, ter her-
verwerking, wordt aangeboden door de industriële sector (I-sector)8;
Stap 5: bepaal de hoeveelheid geschei- den, ter herverwerking, aangeboden metalen verpakkingen, afkomstig uit de KWD-sector;
Stap 6: bepaal de hoeveelheid metalen verpakkingen die uit het KWD-afval wordt gescheiden, voordat dit afval naar de eindverwerking (AVI, GAVI, stort) gaat;
Stap 7: bepaal de deelinput KWDI als totaal input minus de deelinput ge- meentelijk afval en minus de ge- scheiden aangeboden hoeveelheid metalen verpakkingen uit de I- en de KWD-sector;
Stap 8: bereken het gewogen gemid- delde recyclingspercentage voor afval van KWDI;
Stap 9: bereken het totale recyclings- percentage als gewogen gemiddelde van stap 3 en 8.
De monitoring van het van gemeente- wege ingezameld afval (stap 1 tot en met 3) en de monitoring van afval van KWDI (stap 4 tot en met 8) worden hierna toegelicht.
Monitoring van gemeentewege inge- zameld afval
Gegevens over de categorie van gemeentewege ingezameld afval zijn bekend. Metalen verpakkingen zullen doorgaans in gemengde afvalstromen voorkomen (HH, GHA9, veegafval en dergelijke). In beperkte mate bestaan er ook gescheiden stromen, bijvoor- beeld afkomstig uit de blikbakinzamel- lijn en/of de KGA-inzameling10. De bestemming en de kwantiteit van de verschillende stromen zijn daarbij bekend (gegevens Afval Overleg Orgaan, RIVM, CBS, WAR).
Het percentage metalen verpakkingen in de mengstromen valt hieruit niet rechtstreeks af te leiden, maar kan wel worden ingeschat op basis van de RIVM- sorteeranalyses en CBS-en- quêtes. Het door de overheid aange- wezen bureau zal deze schatting uit- voeren en jaarlijks voor 1 april, voor het eerst op 1 april 1999, rapporteren aan het door het Bedrijfsleven aan te wijzen bureau.
Indien dit percentage wordt vermenig- vuldigd met de totale hoeveelheid aan metalen dat via de gemeentelijke inzamelstructuren als afval vrijkomt, krijgt men een inschatting van de tota- le hoeveelheid metalen verpakkingsaf-
val dat via de gemeentelijke inzamel- structuren vrijkomt.
Uit de berekende verdeling van de afvalstromen over de eind- en herverwerkingsopties (AVI, stort, her- verwerking) kan het herverwerkings- percentage worden berekend. Hiertoe worden de volgende terugwin-rende- menten meegenomen:
a) 0% voor storten;
b) 95-100% voor voorafscheiding van staal en aluminium bij een GAVI;
c) 80% voor scheiding van staal uit AVI-bodemas.
Het terugwin-rendement voor schei- ding van aluminium uit AVI-bodemas dient nog vastgesteld te worden.
Indien daar een aanleiding voor is (door bijvoorbeeld een wijziging in de verwerking van afval of de scheidingstechniek van metalen), dan worden de terugwin-rendements- percentages jaarlijks door partijen geë- valueerd en eventueel bijgesteld.
Monitoring van afval van KWDI
Er is, vergeleken met het van gemeen- tewege ingezameld afval, veel minder bekend over de gemengde en geschei- den afvalstromen waarvan de KWDI- sector zich ontdoet.
Daarmee behoort de benaderingswijze zoals die is voorgesteld voor gemeen- telijk afval voor deze sectoren dan ook niet tot de mogelijkheden. Het aan- deel metalen verpakkingen dat gescheiden wordt aangeleverd door de I-sector kan wel bepaald worden, namelijk met behulp van bestaande CBS-enquêtes. Het aandeel metalen verpakkingen in de gemengde afvals- tromen van de sectoren KWD en I is niet direct te bepalen. Het is hiervoor mogelijk een berekening uit te voeren waarbij met twee belangrijke aanna- mes rekening gehouden moet worden. De eerste aanname is dat de hoeveel- heid vrijgekomen metalen verpak- kingsafval uit de KWDI-sector gelijk is aan de totale hoeveelheid metalen ver- pakkingen op de Nederlandse markt minus de hoeveelheid metalen verpak- kingen die via de gemeenten vrijkomt. De tweede aanname is dat het aandeel metalen verpakkingen in de KWD- mengstromen die aan de stortplaats, GAVI of AVI worden aangeboden, in alle gevallen gelijk is. Er wordt uitge- gaan van de hypothetische situatie dat alle metalen verpakkingen die bij de KWD-sector vrijkomen, uitsluitend te vinden zijn in de mengstromen die
direct of indirect aan de stortplaats, AVI of GAVI worden aangeleverd. De hoeveelheden (in kT) van deze mengstromen zijn bekend. Deze gege- vens worden jaarlijks voor 1 april, voor het eerst op 1 april 1999, verstrekt door het door de overheid aangewe- zen bureau aan de Stichting Kringloop Blik en de Metaal Recycling Federatie. Uit bovenstaande aannames laat zich op dezelfde wijze als voor gemeente- lijk afval een ondergrens voor het herverwerkingspercentage berekenen (uiteraard met inachtneming van de respectieve terugwin-rendementen). De producenten/importeurs, in de functie van ontdoener, die afgedankte metalen verpakkingen naar een niet bij het convenant aangesloten herver- werker afvoeren, zullen over deze hoeveelheden verslag uitbrengen aan het door het Bedrijfsleven aan te wij- zen bureau.
Het ligt in de rede te veronderstellen
dat in de komende jaren meer inzicht zal ontstaan in het daadwerkelijke lot van metalen verpakkingen afkomstig uit de KWDI-sector. Dit zal tot gevolg hebben dat de betrouwbaarheid van het geschatte recyclingspercentage hoger zal worden.
Eenmaal per jaar verzamelen de Stichting Kringloop Blik en de Metaal Recycling Federatie de cijfers betreffende de hoeveelheid herver- werkte verpakkingen. De Stichting Kringloop Blik en de Metaal Recycling Federatie verstrekken vóór 1 april, voor het eerst op 1 april 1999, de volgende basisgegevens aan het door het Bedrijfsleven aan te wijzen bureau:
a) de hoeveelheid metalen verpakkin- gen in gemeentelijke afvalstromen;
b) het gewogen gemiddelde herver- werkingspercentage voor gemeentelijk afval;
c) de formule voor toewijzing verde- ling KWDI-afval voor metalen verpak- kingen;
d) het rendementspercentage voor voorafscheiding van staal en alumini- um bij de GAVI.
Door het door het Bedrijfsleven aan te wijzen bureau zal op basis van deze gegevens een inschatting worden gemaakt van de hoeveelheid metalen verpakkingen die zijn herverwerkt.
Monitoring van de hoeveelheid her- verwerkte kunststof verpakkingen
Doel van de monitoring van de hoe- veelheid herverwerkte kunststof ver-
pakkingen is de volgende informatie te vergaren:
a) de hoeveelheid kunststof verpakkin- gen die, nadat ze op de Nederlandse markt is gebracht, is herverwerkt (on- der andere integratieconvenant artikel 4, lid b);
b) de hoeveelheid kunststof verpakkin- gen onderscheiden naar KWDI en anderszins, die na inzamelen en sorte- ren conform de kwaliteitseisen aange- boden wordt aan mechanische herverwerkers.
Verplichting van de keten en van de Minister voor de monitoring van de hoeveelheid herverwerkte kunststofverpakkingen
Gegevens over de hoeveelheid herver- werkte kunststof verpakkingen wordt door de volgende partijen in de keten aan de Vereniging Milieubeheer Kunststofverpakkingen, die in dit ver- band samenwerkt met de Vereniging van Kunststof Recyclers (VKR), opgege- ven:
a) inzamelaars die aangesloten zijn bij het convenant en kunststof verpakkingsafval leveren aan herver- werkers in binnen- of buitenland mel- den de hoeveelheid die in Nederland is ingezameld;
b) de Minister namens de exploitanten van mechanische voor- scheidingsinstallaties van restafval afkomstig van huishoudens die kunst- stoffracties afscheiden, meldt de hoe- veelheid afgescheiden kunststof ver- pakkingen.
De producenten/importeurs, in de functie van ontdoener, die afgedankte kunststof verpakkingen naar niet bij het convenant aangesloten inzame- laars/herverwerkers afvoeren, zullen over deze hoeveelheden verslag doen aan het door het Bedrijfsleven aan te wijzen bureau.
Verplichting van de inzamelaars
De bij het convenant aangesloten inza- melaars doen per kwartaal en voor het eerst op 1 april 1998 een opgave aan de Vereniging Milieubeheer Kunststofverpakkingen van de aan herverwerkers aangeboden hoeveelhe- den kunststof verpakkingen afkomstig uit Nederland, zowel uit de KWDI-sec- tor als uit huishoudens.
De stromen die via de bij het conve- nant aangesloten inzamelaars lopen, worden bij de inzamelaars gemeten. Door regelmatige sortering van het
kunststofafval is het mogelijk om de hoeveelheid herverwerkte verpakkin- gen te meten, aangenomen dat alles wat wordt uitgesorteerd ook daadwer- kelijk wordt herverwerkt.
Verplichting van de producenten/ importeurs, in de functie van ontdoe- ner
De producenten/importeurs, in de functie van ontdoener, die zich van kunststof verpakkingsafval ontdoen en zich hebben aangesloten bij het conve- nant, doen jaarlijks voor 1 april, voor het eerst op 1 april 1999, een opgave aan het door het Bedrijfsleven aan te wijzen bureau over de hoeveelheid kunststof verpakkingsafval die zij direct geleverd hebben aan her- verwerkers en aan niet bij het conve- nant aangesloten inzamelaars/ sorteerders.
De stromen die direct van de bij het
convenant aangesloten ontdoeners naar de herverwerker gaan, worden bij de ontdoener gemeten. Op deze wijze wordt een eventuele verstoring, veroorzaakt door export en import, vermeden.
Verplichtingen van de Minister
De Minister verplicht zich om namens de exploitanten van mechanische voorscheidingsinstallaties en van afvalverbrandingsinstallatiebedrijven jaarlijks voor 1 april, voor het eerst op 1 april 1999, de gegevens over de hoe- veelheden Nederlands kunststof ver- pakkingsafval die zij geleverd hebben aan materiaalherverwerkers (ten behoeve van mechanische recycling en grondstofrecycling) beschikbaar te hebben.
Verplichting Vereniging Milieubeheer Kunststofverpakkingen
De Vereniging Milieubeheer Kunststofverpakkingen verzamelt de gegevens over de hoeveelheid herver- werkte kunststoffen, zoals hierboven omschreven. De vereniging rapporteert de hoeveelheid herverwerkte verpak- kingen voor 1 april, voor het eerst op
1 april 1999, aan het door het Bedrijfsleven aan te wijzen bureau.
Verplichting van het door het Bedrijfsleven aan te wijzen bureau Het door het Bedrijfsleven aan te wij- zen bureau rapporteert aan de Vereniging Milieubeheer Kunststof- verpakkingen het totaal van de hoe- veelheid herverwerkte kunststof
verpakkingen die opgegeven zijn door producenten/importeurs. Dit betreft de producenten/importeurs die zijn aan- gesloten bij het convenant en die zich van kunststof verpakkingsafval ont- doen, die:
a) de verpakkingen naar niet bij het convenant aangesloten inzamelaars/ sorteerders brengen of;
b) de verpakkingen direct naar herver- werkers brengen.
Monitoring van de hoeveelheid her- verwerkte houten verpakkingen
Doel van de monitoring van de hoe- veelheid herverwerkte houten verpak- kingen is het vergaren van gegevens ten aanzien van de hoeveelheid hou- ten verpakkingen die, nadat ze op de Nederlandse markt is gebracht, is her- verwerkt (onder andere integratiecon- venant artikel 4, lid b).
De Stichting Kringloop Houten Verpakkingen rapporteert op een nader overeentekomen wijze voor
1 april, voor het eerst op 1 april 1999, de cijfers betreffende de hoeveelheid herverwerkte houten verpakkingen aan het door het Bedrijfsleven aan te wijzen bureau.
Hoofdstuk 4 Verzameling, integratie, controle en verslag van de cijfers
De gegevens van ondernemingen, monitoringclusters en van de materi- aalsectoren worden verzameld, geïnte- greerd en gecontroleerd door het door het Bedrijfsleven aan te wijzen bureau. Het door het Bedrijfsleven aan te wij- zen bureau zal van deze gegevens een verslag vervaardigen dat zal worden opgenomen in het integrale jaarlijkse monitoringverslag.
Het door de overheid aan te wijzen bureau houdt jaarlijks een steekproef onder huishoudens waarin het het aandeel verpakkingen in het huishou- delijk afval vaststelt per mate- riaalsoort. Het door de overheid aan te wijzen bureau zal van deze steekproef een verslag vervaardigen dat wordt opgenomen in het integrale jaarlijkse monitoringverslag.
Het door het Bedrijfsleven aan te wij- zen bureau verzamelt de cijfers van de hoeveelheid verpakkingen die op de markt wordt gebracht en van de hoe-
veelheid verpakkingen die wordt herverwerkt.
Het door het Bedrijfsleven aan te wij- zen bureau ontvangt vóór 1 april de cijfers over:
a) de hoeveelheid verpakkingen, die jaarlijks nieuw op de Nederlandse markt wordt gebracht per materiaal- soort;
b) de hoeveelheid verpakkingen, die zijn herverwerkt per materiaalsoort. Het door de Minister aan te wijzen bureau heeft op 1 april cijfers beschik- baar over:
c) de hoeveelheid verpakkingen van glas of van papier en karton die het voorgaande kalenderjaar is vrijgeko- men bij particuliere huishoudens;
d) de hoeveelheid verpakkingen van glas of van papier en karton afkomstig van particuliere huishoudens, die het voorgaande kalenderjaar gescheiden is ingezameld;
e) de hoeveelheid verpakkingen van metaal en kunststof die in het vooraf- gaande jaar door exploitanten van voorscheidingsinstallaties en AVI’s geleverd zijn aan exploitanten van installaties voor materiaalherverwer- king.
Verzameling van cijfers van de hoe- veelheid nieuw op de Nederlandse markt gebrachte verpakkingen
De gegevens van de hoeveelheid ver- pakkingen die jaarlijks nieuw op de Nederlandse markt worden gebracht worden verkregen van:
a) ondernemingen, voor zover zij aan- gesloten zijn bij het convenant;
b) monitoringclusters, die opgave ver- richten voor bij het convenant aange- sloten ondernemingen;
c) de Stichting Kringloop Houten ver- pakkingen, wanneer het houten ver- pakkingen betreft.
Het door het Bedrijfsleven aan te wij- zen bureau verwerkt de verzamelde cijfers in een verslag waarbij:
a) de gegevens worden geaggregeerd tot totaalgegevens per materiaalsoort;
b) de gegevens worden verstrekt in kT;
c) de ontwikkeling van het Bruto Binnenlands Product (BBP) tegen marktprijzen in volume-eenheden wordt aangegeven op basis waarvan correctie kan plaatsvinden;
d) de ontwikkeling van het gewijzigde verpakkingsgewicht als gevolg van de
toepassing van secundaire grondstof- fen wordt aangegeven op basis waar- van correctie kan plaatsvinden.
Gegevens worden geaggregeerd tot totaalgegevens per materiaalsoort
De gegevens worden geaggregeerd tot totaalgegevens. De totaalgegevens worden verkregen door sommatie van de verkregen gegevens per SBI-code en sommatie van de bijbehorende omzet- ten per SBI-code. Gerapporteerd wordt de totale hoeveelheid verpakkingen die is opgegeven per materiaalsoort en de totale dekkingsgraad (verpakkings- dekkingsgraad, zie hoofdstuk 1). Deze dekkingsgraad kan eventueel dienen voor opschaling van de gegevens en als graad voor de deelname aan het con- venant.
Verslaglegging vindt plaats in kT
De hoeveelheid toegevoegde verpak- kingen zal in kT worden weergegeven.
In het verslag wordt de ontwikkeling van het BBP aangegeven
Voor het corrigeren van de economi- sche groei wordt uitgegaan van relate- ring van de verpakkingstrend aan de trend in het Bruto Binnenlands Product (BBP) tegen marktprijzen in volume- eenheden, zoals dit jaarlijks door het Centraal Bureau voor de Statistiek in zijn Nationale Rekeningen wordt gepubliceerd.
De correctie voor de economische ont- wikkeling vindt als volgt plaats:
a) de relatieve verandering van het BBP vanaf 1986 wordt bepaald;
b) vastgesteld wordt welke verande- ring ten opzichte van de vastgestelde hoeveelheid verpakkingen voor 1986 als referentie dient;
c) de gemeten hoeveelheid verpakkin- gen van het afgelopen jaar wordt ver- geleken met de referentiewaarde.11
De ontwikkeling van het gewijzigd ver- pakkingsgewicht wordt in de rapporta- ge aangegeven
De correctie voor de ontwikkeling van het gewijzigd verpakkingsgewicht als gevolg van de toepassing van secun- daire grondstoffen vindt op een gelijk- soortige wijze plaats als de correctie voor het BBP.
De wijze waarop deze correctiefactor wordt bepaald is als volgt:
a) de Stichting Papier Recycling
Nederland verstrekt de informatie met betrekking tot deze correctiefactor voor papieren en kartonnen verpakkin- gen;
b) voor de overige materiaalsoorten wordt vooralsnog geen correctiefactor berekend. De mogelijkheid bestaat dat dit in de toekomst wel zal gaan gebeu- ren.
Verzameling van cijfers van de hoe- veelheid herverwerkte verpakkingen
Het door het Bedrijfsleven aan te wij- zen bureau verzamelt de cijfers van de hoeveelheid herverwerkte verpakkin- gen van:
a) Stichting Kringloop Glas;
b) Stichting Papier Recycling Nederland;
c) Stichting Kringloop Blik en de Metaal Recycling Federatie;
d) Vereniging Milieubeheer Kunststofverpakkingen;
e) Stichting Kringloop Houten verpak- kingen.
Het door het Bedrijfsleven aan te wij- zen bureau verwerkt deze cijfers in een verslag waarbij, net als bij de gegevens over de hoeveelheid op de markt gebrachte verpakkingen, de informatie in kT wordt verstrekt.
Het door het Bedrijfsleven aan te wij- zen bureau integreert de cijfers
Het door het Bedrijfsleven aan te wij- zen bureau integreert de gegevens over de hoeveelheid nieuw op de Nederlandse markt gebrachte verpak- kingen en over de hoeveelheid herver- werkte verpakkingen van de onderne- mingen en organisaties van ondernemingen in één verslag.
Integratie betekent het koppelen van de gegevens rond de hoeveelheid verpakkingen die op de markt is gebracht met de gegevens van de hoe- veelheid verpakkingen die is herver- werkt. Hiertoe zal opschaling van de gegevens uit de meting van de hoe- veelheid verpakkingen die op de markt is gebracht, dienen plaats te vinden op basis van de omzet. Hiermee kan het percentage materiaalhergebruik per materiaalsoort worden berekend.
De hoeveelheid verpakkingen die jaar- lijks wordt verbrand en gestort wordt berekend met behulp van de gegevens aangeleverd door het door het Bedrijfsleven aan te wijzen bureau.
Deze hoeveelheid resulteert namelijk
door de na opschaling resulterende gegevens over de hoeveelheid nieuw op de markt gebrachte verpakkingen te verminderen met de jaarlijkse hoe- veelheid verpakkingen die wordt her- verwerkt.
Het door het Bedrijfsleven aan te wij- zen bureau controleert bedrijven en de aangeleverde cijfers
Het door het Bedrijfsleven aan te wij- zen bureau controleert of bedrijven en instanties hebben meegedaan en hun gegevens hebben aangeleverd. De vol- gende controles kunnen voorkomen:
a) controle of bedrijven en instanties wel hebben meegedaan aan het monitoringsysteem;
b) controle of partijen gegevens heb- ben aangeleverd volgens de afgespro- ken procedure.
Het door het Bedrijfsleven aan te wij- zen bureau controleert of bedrijven en instanties hebben meegedaan en hun gegevens hebben aangeleverd volgens de afgesproken procedure en kwaliteitseisen, zoals beschreven in dit monitoringprotocol.
Er worden vanuit de meting van de hoeveelheid verpakkingen die jaarlijks nieuw op de Nederlandse markt wordt gebracht, geen individuele gegevens, anders dan de bedrijfsnamen, aan de Uitvoeringsorganisatie verstrekt om aan te geven welke bedrijven met het monitoringsysteem hebben meege- daan12.
De jaarlijkse representatieve steek- proef wordt uitgevoerd door het door het Bedrijfsleven aan te wijzen bureau. Controle op de kwaliteit zal altijd plaatsvinden langs dezelfde lijn als die gevolgd is voor de verstrekking van de gegevens (dus bijvoorbeeld via de monitoringclusters of materiaalorgani- saties). Een verslag van deze controle zal verstrekt worden aan de Uitvoe- ringsorganisatie en de Commissie Verpakkingen. Het door het Bedrijfsleven aan te wijzen bureau ver- vaardigt een verslag met de totaalcij- fers voor de Commissie Verpakkingen.
Jaarlijks wordt een verslag vervaar- digd met de totaalcijfers en uitgevoer- de controles voor de Commissie Verpakkingen
Het door het Bedrijfsleven aan te wij- zen bureau vervaardigt in samenwer- king met het door de Minister aan te
wijzen bureau jaarlijks vóór 1 augustus een verslag met de informatie beno- digd voor het vaststellen van de voort- gang en de controle op de uitvoering van het integratieconvenant en de deelconvenanten voor de Commissie Verpakkingen. De volgende gegevens over het voorgaande jaar worden gerapporteerd conform de afspraken in het toetsingsprotocol:
a) de hoeveelheid verpakkingen die jaarlijks nieuw op de Nederlandse markt wordt gebracht per materiaal- soort;
b) de hoeveelheid verpakkingen die is herverwerkt per materiaalsoort;
c) een indicatie voor de ontwikkeling van het BBP;
d) de mate waarin de verpakkingen zwaarder zijn geworden door de toe- passing van secundaire grondstoffen per materiaalsoort (in kT);
e) de hoeveelheid metalen verpakkin- gen die na verbranding wordt herge- bruikt;
f) de hoeveelheid kunststof verpakkin- gen die mechanisch wordt herver- werkt;
g) de hoeveelheid kunststof verpakkin- gen die anders dan mechanisch wordt herverwerkt;
h) de hoeveelheid verpakkingen van glas en van papier en karton die het voorgaande kalenderjaar is vrijgeko- men bij particuliere huishoudens;
i) de hoeveelheid verpakkingen van glas en van papier en karton, afkom- stig van particuliere huishoudens, die in het voorgaande kalenderjaar ge- scheiden is ingezameld;
j) resultaten van de uitgevoerde con- troles en verificaties.
Het door het Bedrijfsleven aan te wij- zen bureau geeft jaarlijks vóór 1 juli de volgende indicaties aan de Uitvoeringsorganisatie:
a) de namen van de ondernemingen en clusters die hebben deelgenomen aan de meting van de hoeveelheid verpakkingen die op de markt zijn gebracht;
b) de namen van ondernemingen en/of clusters waarvan de monitoring- resultaten over het betrokken verslag- jaar significant afwijken van het gemiddelde van vorige resultaten.
In het jaarverslag wordt ook verslag gedaan van de meting van de hoeveel- heid verpakkingen in het huishoudelijk afval, zoals die is uitgevoerd door het door de overheid aangewezen bureau.
Hoofdstuk 5 Vrijstelling Doel van de vrijstelling
De invoering van een vrijstelling van rapportage en monitoring als opgeno- men in artikel 9 van het deelconvenant producenten en importeurs heeft als doel, de administratieve last voor bedrijven zodanig te beperken dat minimaal 90% van de hoeveelheid ver- pakkingen die jaarlijks op de Neder- landse markt wordt gebracht wordt gedekt.
Vrijstelling is gesteld op 50.000 kg
De producent/importeur met vier werknemers (FTE’s, gemiddeld over het jaar) of minder en de producent/impor- teur die minder dan 50.000 kilo ver- pakkingen per jaar op de markt brengt13, kan vrijgesteld worden van de verplichting tot rapportage als be- doeld in artikel 8 en de verplichting tot monitoring als bedoeld in artikel 7, lid 2 (deelconvenant producenten en importeurs).
Deze vrijstelling heeft de volgende kenmerken:
a) de vrijstelling geldt alleen voor die ondernemingen die zich aansluiten bij het deelconvenant producen- ten/importeurs;
b) de vrijstelling heeft betrekking op de administratieve verplichtingen van het convenant en niet op de andere verplichtingen;
c) de vrijstelling heeft een duidelijke relatie met de hoeveelheid verpakkin- gen die door de betreffende onderne- ming nieuw op de Nederlandse markt wordt gebracht;
d) de vrijstelling is eenduidig vast te stellen voor ieder bedrijf;
e) de invoering van een vrijstelling zorgt ervoor dat een groot deel van de ondernemingen wordt ontzien, waar- bij naar alle waarschijnlijkheid 90% van de hoeveelheid verpakkingen wordt gedekt door de monitoring.
f) de vrijstellingsnorm kan voor het bereiken van de benodigde dekkings- graad van 90% worden bijgesteld door partijen.
Invoering van de vrijstelling betekent regelmatige toetsing
Om tot de invoering van een vrijstel- ling te kunnen overgaan wordt een eerste toetsing uitgevoerd.
Uitvoeren eerste toetsing
Indien een onderneming gebruik wil maken van de mogelijkheid tot vrijstel- ling, zal daartoe een eerste toetsing dienen plaats te vinden.
Procedure van de eerste toetsing is als volgt:
a) iedere onderneming dient afzonder- lijk een verzoek in te dienen bij een daartoe aan te wijzen instantie, indien zij gebruik wil maken van de mogelijk- heid tot vrijstelling14;
b) indien de onderneming op de ingangsdatum van het convenant vier of minder werknemers heeft, wordt zij automatisch uitgezonderd;
c) van de ondernemingen met meer dan vier werknemers wordt een nul- meting verlangd.
Een onderneming die niet langer vol- doet aan de voorwaarden voor de vrij- stelling, is verplicht hierover melding te doen aan de Uitvoeringsorganisatie. Een nulmeting houdt in dat een onder- neming de hoeveelheid verpakkingen van het afgelopen jaar opgeeft.
Eventueel kan op sectorniveau een nul- meting worden uitgevoerd:
a) met betrekking tot een groep gelijk- soortige ondernemingen (wat betreft activiteit, SBI-code);
b) van tevoren moet worden vastge- steld wat de criteria zijn voor een groep gelijksoortige ondernemingen. In sommige uitgebreide sectoren kan het bijvoorbeeld gebeuren dat de nul- meting slechts behoeft te worden uit- gevoerd voor een kleine groep bedrij- ven, waarna op basis van de verdeling van een bekend geachte variabele (bij- voorbeeld de omzet) vrijstelling een- voudig kan worden toegekend.
Op basis van de resultaten van de nul- meting kan de hoogte van de vrijstel- ling eventueel worden bijgesteld. Om bij de eerste meting de administratieve last niet te groot te maken en tevens de mogelijkheid dat de vrijstelling naar beneden moet worden bijgesteld zo klein mogelijk te maken, is een vrijstel- lingsnorm van 50.000 kg ingesteld.
Bijlage II
Protocol clustering en proces van rap- portage Convenant Verpakkingen II
Inleiding
Deze bijlage bestaat uit drie delen:
– allereerst wordt kort de hoofdlijn van het Protocol clustering en proces van rapportage uiteengezet;
– vervolgens volgt artikelsgewijs de tekst van het Protocol;
– ten slotte volgt een meer gedetail- leerde, artikelsgewijze toelichting.
De Hoofdlijnen van het Protocol
In art. 11 Integratieconvenant Verpakkingen (IC) verplicht het Bedrijfsleven zich jaarlijks een verslag uit te brengen aan de Commissie. Het verslag van het Bedrijfsleven bevat in elk geval een overzicht van:
a) de voortgang van de uitvoering van het Convenant en de daarbij behoren- de deelconvenanten en de betekenis van deze uitvoering voor de realisering van de doelstellingen, gebaseerd op de rapportages genoemd in de deelconvenanten;
b) de ontwikkelingen van economi- sche, sociale of maatschappelijke aard die van invloed zijn op de uitvoering van het convenant en de daarbij beho- rende deelconvenanten (art. 11, lid 3 IC).
Dit verslag wordt getoetst door de Commissie Verpakkingen als bedoeld in artikel 12 IC (hier verder: de Commissie).
In de respectievelijke deelconvenanten is een nadere uitwerking van het pro- ces van rapportage gegeven.
Het Deelconvenant Producenten/Importeurs (DCPI) kent een rapportageverplichting, die is opgenomen in artikel 8 DCPI. In dit artikel verplichten de producenten/importeurs zich om, al dan niet via een cluster, jaarlijks te rap- porteren over de uitgevoerde en – voorzover mogelijk – uit te voeren maatregelen, zoals bedoeld in de arti- kelen 4, 5 en 6 DCPI.
De Deelconvenanten Materiaalhergebruik (DCM) kennen soortgelijke rapportageverplichtingen (opgenomen in respectievelijk de arti- kelen 14 Deelconvenant Papiervezel, art. 11 Deelconvenant Glas, art. 10 Deelconvenant Metaal, art. 9 Deelconvenant Kunststoffen en art.7 Deelconvenant Hout).
In het protocol wordt aangegeven hoe de clustering van bedrijven (die onder andere relevant is voor de rapportage in het kader van het DCPI) verloopt.
Daarnaast wordt in dit protocol het proces van rapportage nader toege- licht. Deze toelichting heeft uitsluitend betrekking op het proces en niet op de inhoudelijke aspecten van rapportage.
Uitvoeringsorganisatie
Het bedrijfsleven heeft de verplichting om jaarlijks een verslag uit te brengen aan de commissie verpakkingen, gede- legeerd aan de uitvoeringsorganisatie van het convenant verpakkingen II.
De uitvoeringsorganisatie neemt de rapportages vanuit het Bedrijfsleven in ontvangst en maakt een integrale rapportage voor de Commissie cf. art. 11 IC. Voor alle duidelijkheid zij ver- meld dat de instantie genoemd in art 3 van het deelconvenant p/i en de uit- voeringsorganisatie genoemd in artikel 7 van het integratieconvenant één en dezelfde organisatie is, namelijk de uit- voeringsorganisatie Convenant verpak- kingen II die onder de naam stichting PACT opereert.
De uitvoeringsorganisatie heeft de vol-
gende functies:
– De uitvoeringsorganisatie organi- seert. Ze draagt er mede zorg voor dat de rapportage vanuit het bedrijfsleven op overzichtelijke en ordentelijke wijze verloopt.
– De uitvoeringsorganisatie rappor- teert. Ze draagt zorg voor een integra- tie van de rapportages door de producenten/importeurs, voor een integratie van de rapportages door de materiaalgroepen en integreert deze rapportages weer in een rapportage cf. art. 11 IC.
– De uitvoeringsorganisatie stimuleert de producenten/importeurs en materiaalgroepen, zo nodig, tot een adequate uitvoering en rapportage.
– De uitvoeringsorganisatie kan aan- sturen. Ze kan dit bijvoorbeeld doen indien de Commissie aanbevelingen heeft gedaan over de accenten die zij in een rapportage wenst te zien aangebracht.
Clustering bedrijven Producenten/Importeurs
Een cluster bestaat uit een aantal bedrijven, dat gezamenlijk invulling wil geven aan een aantal verplichtin- gen uit het Convenant. Voorzien is dat clustering plaatsvindt door bedrijven uit dezelfde bedrijfstak, zo mogelijk volgens SBI-code. Voor een bedrijf dat individueel opereert zijn de regels van dit protocol van overeenkomstige toe- passing.
Een cluster kan drie functies vervullen:
1) Het faciliteren van het rapportage proces;
2) Het faciliteren van het proces van ondertekening;
3) Het faciliteren van het monitoring- proces.
De eerste functie zal door elke cluster worden vervuld, de tweede en derde functie zijn een mogelijkheid, niet een verplichting.
Ad 1) Het faciliteren van het rapporta- ge proces. Dit omvat:
– Organiseren. Een cluster organiseert de bedrijven die gezamenlijk willen rapporteren en draagt zorg voor een goede procesgang, zodat de rapporta- ge tijdig aan de uitvoeringsorganisatie ter beschikking kan worden gesteld.
– Rapporteren. Een cluster draagt zorg voor een adequate rapportage van de inspanningen aan de uitvoeringsorga- nisatie.
– Stimuleren. Een cluster stimuleert bedrijven tot een zo adequaat mogelij- ke uitvoering en rapportage; zij kan bedrijven hiertoe van informatie voor- zien, suggesties doen et cetera.
– Sturen. Een cluster kan bedrijven aangeven hoe de rapportage moet worden opgesteld, wat prioriteiten zijn et cetera. Deze rol is uiteraard context- afhankelijk. Zij zal in het ene cluster belangrijker zijn dan in het andere en is bijvoorbeeld mede afhankelijk van de houding die de Commissie inneemt en de ontwikkeling van het nationale monitoringcijfer.
Ad 2) Het faciliteren van het proces van ondertekening.
Een cluster kan namens de geclusterd bedrijven het betreffende deelconve- nant ondertekenen en daarmee de functie van ondertekening door bedrij- ven in vertegenwoordiging vervullen. Ondertekening kan bevorderlijk zijn voor de zichtbaarheid van het cluster. Clustering kan overigens voor en na ondertekening van het Convenant plaatsvinden. Het zal, gezien het bovenstaande, duidelijk zijn dat het de voorkeur verdient dat er voorafgaand aan ondertekening wordt geclusterd. Ad 3) Het faciliteren van het monito- ringproces. Het cluster kan namens de eigen bedrijven de cijfers voor de monitoring aanleveren bij de monito- ringsorganisatie. Naast het kosten- voordeel dat dit voor de bedrijven oplevert, wordt hierdoor de verge- lijkbaarheid bevorderd tussen de kwantitatieve performance (die tot uitdrukking komt in het monitoringcij-
fer) en de rapportages (zie verder de toelichting bij dit protocol).
Hoe verloopt het proces van rapporta- ge?
De rapportages voor de DCM aan de uitvoeringsorganisatie geschieden via de materiaalgroep (zie respectievelijke DCM).
De rapportage voor het DCPI geschiedt via clusters van bedrijven. Een cluster bestaat uit een aantal bedrijven, die gezamenlijk rapporteren aan de uitvoeringsorganisatie (zie voor een gedetailleerde omschrijving van een cluster art.1-4 van dit Protocol en de toelichting hierop).
Voor de bedrijven die onder het DCPI vallen, verloopt het rapportageproces als volgt:
– een bedrijf rapporteert aan een clus- ter;
– een cluster rapporteert aan de uit- voeringsorganisatie;
– de uitvoeringsorganisatie rapporteert aan de Commissie.
Voor de bedrijven die onder een van de DCM vallen, verloopt het rapporta- geproces als volgt:
– de bedrijven werken samen in de materiaalgroep;
– materiaalgroep rapporteert aan de uitvoeringsorganisatie;
– de uitvoeringsorganisatie rapporteert aan de Commissie.
Hierbij zij expliciet aangetekend dat de rapportage van de uitvoeringsorgani- satie aan de Commissie een integrale rapportage is, zoals bedoeld in art. 11 IC.
Wat gebeurt er nadat de uitvoerings- organisatie aan de Commissie heeft gerapporteerd?
De uitvoeringsorganisatie brengt een verslag uit aan de Commissie.
De Commissie toetst het verslag (art. 13 lid 1 onder b IC) en rapporteert hierover vervolgens aan de partijen (art. 13 lid 7 IC).
Het protocol geeft in de artikelen 13 en 14 aan hoe de Commissie met de rapportage kan omgaan. De Commissie kan de uitvoeringsorganisatie naar aanleiding van de rapportage bepaal- de vragen stellen. Deze vragen kunnen vervolgens door de uitvoerings- organisatie worden doorgeleid:
– voor wat betreft het DCPI: naar het cluster en door het cluster eventueel naar het individuele bedrijf;
– voor wat betreft de DCM: naar de materiaalgroep en door de materiaal- groep eventueel naar de betreffende bedrijven.
Via de uitvoeringsorganisatie worden de vragen vervolgens beantwoord.
De Commissie kan op grond van haar oordeelsvorming aan de uitvoerings- organisatie aanbevelingen doen over aandachtspunten voor de rapportage van het hier opvolgende jaar.
De uitvoeringsorganisatie zal deze wensen van de Commissie vervolgens doorspelen naar het/de cluster(s) en/of materiaalgroep(en) waarop deze betrekking hebben.
Vertrouwelijkheid
Ten slotte bevat het protocol een aan- tal bepalingen over de vertrouwelijk- heid.
Protocol clustering en proces van rap- portage Convenant Verpakkingen II
Uitvoering deelconvenant producen- ten/importeurs
Clustering Art. 1
Bedrijven organiseren zich in het kader
van hun verplichting tot jaarlijkse rapportage, in een cluster. Een cluster rapporteert over de genomen maatre- gelen. Hiernaast kan een cluster ook het DCPI ondertekenen en/of de moni- toring faciliteren.
Art. 2
Het cluster wijst een vertegenwoordi- ger aan, die de uitvoeringsorganisatie schriftelijk informeert over de samenstelling en de taken van het clus- ter. De uitvoeringsorganisatie kan een cluster verzoeken om een motivatie te geven voor de vormgeving van het cluster.
Art. 3
Clustering doet niet af aan de verplich- ting van een individueel bedrijf om de afspraken in het DCPI na te komen en om aan het cluster te rapporteren.
Art. 4
Een bedrijf kan in afwijking van artikel 1 individueel opereren. Voor een bedrijf dat individueel opereert zijn de regels van dit protocol van overeen- komstige toepassing.
Het bedrijf geeft de uitvoeringsorgani-
satie gemotiveerd aan waarom indivi- dueel wordt geopereerd. Een bedrijf dat individueel opereert, wordt als cluster in de zin van dit Protocol aan- gemerkt.
Rapportageproces betreffende de inspanningen van producenten/ impor- teurs
Rapportage van een bedrijf aan een cluster
Art. 5
Ieder bedrijf stelt jaarlijks een rappor- tage beschikbaar aan een cluster over de wijze waarop uitvoering is gegeven aan de artikelen 4,5 en 6 Deelconvenant PI.
Art. 6
Het cluster kan een bedrijf aangeven op welke wijze rapportage dient te geschieden en welke onderwerpen aan de orde zijn
Rapportage van een cluster aan de uit- voeringsorganisatie
Art. 7
De uitvoeringsorganisatie deelt de clusters mede wanneer zij hun jaarlijk- se rapportage aan haar ter beschikking moeten stellen.
Zij zal hiertoe ieder jaar op 01/12 aan de clusters kenbaar maken wanneer dezen dienen te rapporteren.
Art. 8
Ieder cluster stelt jaarlijks een rappor- tage beschikbaar aan de uitvoeringsorganisatie over de wijze waarop uitvoering is gegeven aan de artikelen 4,5 en 6 Deelconvenant PI. Het cluster rapporteert op zodanig wijze, dat de gerapporteerde maatregelen, indien noodzakelijk, traceerbaar zijn ten behoeve van de uitvoeringsorganisatie
Art. 9
De uitvoeringsorganisatie kan een clus- ter aanwijzingen geven over de wijze waarop een cluster rapporteert en welke onderwerpen daarbij aan de orde komen. Dit in het belang van de totale uitvoering.
Art. 10
Nadat een cluster heeft gerapporteerd, kan de uitvoeringsorganisatie over deze rapportage een advies geven,
waarna het cluster in de gelegenheid wordt gesteld de rapportage aan te passen. De termijnen die hiervoor gel- den, worden in onderling overleg vast- gesteld, waarbij geldt dat de periode vanaf het moment van rapportage tot en met de aanpassing van de rapporta- ge maximaal 45 dagen beslaat.
Rapportage van de uitvoeringsorgani- satie aan de Commissie
Art. 11
Eenmaal per jaar rapporteert de uit- voeringsorganisatie aan de Commissie in een zogenaamd Rapport van Bevindingen over de door de clusters gerapporteerde inspanningen. Dit Rap- port van Bevindingen is onderdeel van de integrale rapportage cf. art. 11 Integratie Convenant en bevat naast de in artikel 11 lid 3 genoemde onder- delen tenminste:
– een overzicht van de dominante beelden van de inspanningen;
– een beschouwing over de relatie tus- sen het geheel van de gerapporteerde inspanningen en het monitoringcijfer;
– een overzicht van de dominante beelden over de wijze waarop is gerap- porteerd;
– een beschouwing over de wijze waar- op de dataverzameling in het kader van het Protocol Monitoring is verlo- pen.
Art. 12
De uitvoeringsorganisatie adminis- treert op zodanig wijze, dat de gerap- porteerde maatregelen, indien nood- zakelijk, op het niveau van clusters traceerbaar zijn.
Reactie van de Commissie op de rap- portage
Art. 13
De Commissie kan na toezending van het Rapport van Bevindingen vragen voorleggen aan de uitvoeringsorgani- satie, die deze binnen 30 dagen zal beantwoorden.
Art. 14
De Commissie kan naar aanleiding van het Rapport van Bevindingen aan de uitvoeringsorganisatie aanbevelingen doen over de wijze waarop rapportage in het opvolgende jaar geschiedt en/of wat de inhoudelijke aandachtspunten in deze rapportage kunnen zijn. De uitvoeringsorganisatie zal binnen 8
weken aan de Commissie Verpakkingen kenbaar maken op welke wijze met deze aanbevelingen wordt omgegaan.
Uitvoering deelconvenanten materi- aalhergebruik
Rapportageproces betreffende de inspanningen van materiaalgroepen
Art. 15
De uitvoeringsorganisatie deelt de materiaalgroepen mede wanneer zij hun jaarlijkse rapportage aan haar ter beschikking moeten stellen.
Zij zal hiertoe ieder jaar op 01/12 aan de materiaalgroepen kenbaar maken wanneer deze dienen te rapporteren.
Art. 16
De uitvoeringsorganisatie kan een materiaalgroep aanwijzingen geven over de wijze waarop een materiaal- groep rapporteert. en welke onder- werpen aan de orde komen. Dit in het belang van de totale uitvoering.
Art. 17
Per materiaalconvenant wordt door de materiaalgroep jaarlijks een rapporta- ge als bedoeld in artikel 14 Deelconve- nant Papiervezel art. 11 Deelconvenant Glas, art. 11 Deelconvenant Metaal, art. 9 Deelconvenant Kunststoffen en art. 7 Deelconvenant Hout aan de uit- voeringsorganisatie ter beschikking gesteld.
Art. 18
Nadat een materiaalgroep heeft gerapporteerd, kan de uitvoe- ringsorganisatie over deze rapportage een advies geven, waarna de materi- aalgroep in de gelegenheid wordt gesteld de rapportage aan te passen. De termijnen die hiervoor gelden, wor- den in onderling overleg vastgesteld, waarbij geldt dat de periode vanaf het moment van rapportage tot en met de aanpassing van de rapportage maxi- maal 45 dagen beslaat.
Art. 19
Eenmaal per jaar rapporteert de uit- voeringsorganisatie aan de Commissie in een zogenaamd Rapport van Bevindingen over de door de onderte- kenaars gerapporteerde inspanningen. Dit Rapport van Xxxxxxxxxxx is onder- deel van de integrale rapportage cf. art. 11 Integratie Convenant en bevat
naast de in artikel 11 lid 3 genoemde onderdelen tenminste:
– een overzicht van de dominante beelden van de inspanningen;
– een beschouwing over de wijze waar- op de dataverzameling in het kader van het Protocol Monitoring is verlo- pen.
– een beschouwing over de relatie tus- sen het geheel van de gerapporteerde inspanningen en het monitoringcijfer.
Reactie van de Commissie op de rap- portage
Art. 20
De uitvoeringsorganisatie adminis- treert op zodanige wijze, dat de gerap- porteerde maatregelen, indien nood- zakelijk, op niveau van de afzonderlijke materiaalgroepen traceerbaar zijn.
Art. 21
De Commissie kan na toezending van het Rapport van Bevindingen vragen voorleggen aan de uitvoeringsorgani- satie, die deze binnen 30 dagen dient te beantwoorden.
Art. 22
De Commissie kan naar aanleiding van het Rapport van Bevindingen aan de uitvoeringsorganisatie aanbevelingen doen over de wijze waarop rapportage in het opvolgende jaar geschiedt en/of wat de inhoudelijke aandachtspunten in deze rapportage kunnen zijn.
Vertrouwelijkheid
Art. 23
Alle door de clusters en materiaalgroe- pen ingediende rapportages zijn vertrouwelijk, tenzij clusters en/of materiaalgroepen anders aangeven, onverminderd het bepaalde in art. 12.
Art. 24
De medewerkers van de uitvoeringsor- ganisatie en de leden van de Commissie tekenen hiertoe een stan- daard geheimhoudingsverklaring.
Artikelsgewijze toelichting
Toelichting art. 1 - 4
Zie voor een definitie van een cluster art. 1 onder f IC.
De eisen die aan een cluster worden gesteld, zijn beperkt tot het boven- staande in art. 2, om zo de vrijheid van de bedrijven niet te veel te beperken.
Dit lijkt noodzakelijk, omdat er door bedrijven om heel verschillende rede- nen kan worden geclusterd. Clustering heeft echter voor de bedrijven een aantal belangrijke voordelen (zie hier- onder).
De in artikel 2 genoemde melding van een cluster bij de uitvoeringsorga- nisatie verloopt eenvoudig: de door het cluster aangewezen vertegenwoor- diger stelt de uitvoeringsorganisatie van het bestaan van het cluster op de hoogte en deelt mee welke bedrijven in het cluster zijn opgenomen.
Ook een individueel rapporterend bedrijf wordt als cluster gedefinieerd. Wat te doen bij een clustering van bedrijven uit verschillende bedrijfstak- ken (de zogenaamde ’onnatuurlijke’ clustering) die ten koste kan gaan van een goede rapportage? In theorie kan de situatie ontstaan dat een bepaalde clustering van bedrijven onnatuurlijk is en/of het belang van een goede rap- portage schaadt.
Zo wordt als eis aan de rapportage van cluster naar uitvoeringsorganisatie gesteld dat deze de maatregelen op ’traceerbare’ wijze presenteert (zie art. 8 en art. 12). Het kan om die reden gewenst zijn dat clusters zich grofweg naar SBI-code organiseren. De traceer- baarheid van maatregelen wordt hier- door eenvoudiger omdat ook de moni- toring naar SBI-code geschiedt.
Mocht de uitvoeringsorganisatie van mening zijn dat een clustering transpa- rantie schaadt, dan treedt ze in overleg met het cluster. Voor deze situatie is verder geen bepaling opgenomen.
Uiteindelijk is het aan de bedrijven hoe zij zich willen clusteren.
Mocht onverhoopt een situatie als genoemd ontstaan, dan zal dit de kwa- liteit van de rapportage van het betreffende cluster schaden, hetgeen negatieve gevolgen kan hebben voor de wijze waarop dit cluster door de uitvoeringsorganisatie en/of de Commissie wordt bejegend. In redelijk- heid kan hierdoor worden verwacht dat er geen onwerkbare clusters zullen ontstaan; er is geen bepaling voor een dergelijke situatie opgenomen.
Clustering is om meerdere redenen aantrekkelijk voor bedrijven. 1. De kos- ten van rapportage worden beperkt; 2. Er ontstaat een synergie-effect; 3. Het biedt bedrijven een zekere bescher- ming tussen de individuele rapportage en de rapportage aan de Commissie vindt twee keer een aggregatie van
informatie plaats; 4. Het rapporteren is minder arbeidsintensief.
Clustering doet niet af aan de verant- woordelijkheid van bedrijven. Dit alles betekent overigens niet dat een cluster de verantwoordelijkheid van bedrijven overneemt. Het feit dat een bedrijf via een cluster rapporteert, doet niets af aan de verplichting van een bedrijf om een goede rapportage te doen aan het cluster.
Het cluster kan het Convenant namens de geclusterde bedrijven onderteke- nen. Ondertekening kan belangrijk zijn voor de zichtbaarheid van een cluster en maakt alle partijen reeds bij on- dertekening duidelijk hoe de clustering op hoofdlijnen verloopt.
Het cluster kan een stimulerende en sturende rol spelen. Het cluster kan een stimulerende en sturende rol spe- len, bijvoorbeeld door achterblijvende bedrijven aan te spreken. Uiteraard is de concrete vormgeving hiervan voor een belangrijk deel cluster-specifiek.
Toelichting art. 8
Deze bepaling moet garanderen dat de clusterrapportage in voldoende mate traceerbaar is voor de uitvoeringsorganisatie. Dit is noodza- kelijk, wil de uitvoeringsorganisatie een serieuze rapportage kunnen maken voor de Commissie.
Toelichting art. 10
Clusters zijn niet verplicht om het advies op te volgen. Deze bepaling is vooral opgenomen voor clusters die nog weinig ervaring hebben met ver- antwoordingsprocessen als hier beschreven. Wellicht geldt voor deze clusters dat ze aan de hand van een beperkt aantal adviezen van de uitvoe- ringsorganisatie tot een kwalitatief betere rapportage kunnen komen.
Toelichting art. 11
Deze elementen garanderen dat de rapportage voldoende inhoudsvol is en tevens voldoende controleerbaar voor de Commissie (zie in dit verband ook de artikelen hierna). Voorkomen wordt, dat het Rapport van Bevindingen verhullend of weinig- zeggend wordt.
Het is zeer cruciaal voor een adequate rapportage van de uitvoeringsorga- nisatie aan de Commissie dat zij een relatie legt tussen de gerapporteerde inspanningen en de monitoringcijfers. Dit om te voorkomen dat via de lijn
van de monitoringcijfers er een ander signaal naar de Commissie gaat dan via deze lijn van – meestentijds kwalitatie- ve – rapportages.
Om aan deze verplichting van de uit- voeringsorganisatie goed vorm te kun- nen geven, is het noodzakelijk dat de uitvoeringsorganisatie onder bepaalde voorwaarden van de monitoring- organisatie een signaal kan krijgen dat het nationale monitoringcijfer of dat bepaalde deelcijfers zich slecht ontwik- kel(t)en. Hierop kan dan door de uit- voeringsorganisatie worden geantici- peerd.
In het Protocol Monitoring is aangege- ven hoe de dataverzameling zal verlo- pen. Indien de spelregels niet worden nageleefd, kan dit de betrouwbaar- heid van het nationale monitoring- cijfer aantasten. Om die reden is het gewenst dat de monitoringorganisatie aan de uitvoeringsorganisatie verslag doet van de wijze waarop de spelre- gels zijn nageleefd. De uitvoeringsor- ganisatie dient dit vervolgens te betrekken in haar rapportage aan de Commissie.
Toelichting art. 12
Indien de Commissie vragen stelt, kan de uitvoeringsorganisatie deze uiter- aard doorgeleiden naar de clusters. In de artikelen 8 en 12 is de verplichting opgenomen dat de rapportage van bedrijf naar cluster resp. van cluster naar de uitvoeringsorganisatie ’traceerbaar’ is. Deze traceerbaarheid impliceert dat voor iedere vraag van de Commissie duidelijk is welk cluster en/of bedrijf deze kan beantwoorden.
Toelichting art. 14
Dit artikel biedt de Commissie de mogelijkheid om de uitvoerings- organisatie aan te bevelen hoe rappor- tage in het opvolgende jaar dient te geschieden. Mocht de Commissie van mening zijn dat een cluster slecht heeft gerapporteerd, dan kan zij de uitvoe- ringsorganisatie aanbevelen dat aan dit cluster in het opvolgende jaar extra aandacht dient te worden besteed.
Toelichting art. 15-22
Deze artikelen zetten het proces van rapporteren en toetsen uiteen voor de deelconvenanten van de resp. materia- len. De procesgang is vergelijkbaar met die voor het Deelconvenant Producenten/Importeurs, met dien ver-
stande dat niet de clusters rapporte- ren, maar de materiaalgroepen.
Deelconvenant producen- ten/importeurs
Partijen,
1. van de zijde van de overheid: De Minister van Volkshuisvesting,
Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, Xxxxxxxxxx xx Xxxx, handelend als be- stuursorgaan en als vertegenwoordiger van de Staat der Nederlanden mede namens de Minister van Economische Zaken en de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,
hierna te noemen: ’de Minister’; en
2. van de zijde van het bedrijfsleven: de producenten/importeurs: de onder- nemingen die, zelf of door een vertegenwoordiger, tot dit deelconve- nant toetreden, namens deze: de heer mr. J.H. Xxxxxxx, voorzitter a.i. van de uitvoeringsorganisatie i.o.;
Overwegende,
– dat producenten/importeurs afspra- xxx xxxxxx te maken met betrekking tot maatregelen op het gebied van preventie, producthergebruik en materiaalhergebruik alsmede op het gebied van monitoring en rapportage;
– dat deze afspraken zijn neergelegd in het onderhavige deelconvenant;
– dat het integratieconvenant verpak- kingen met de daarbij behorende deel- convenanten een convenant is zoals bedoeld in artikel 2 van de Regeling verpakking en verpakkingsafval, waar- door de ondernemingen die dit deel- convenant zelf of door een vertegen- woordiger hebben ondertekend vrijstelling verkrijgen van de individue- le verplichtingen uit de Regeling;
– dat de desbetreffende overwegingen van het integratieconvenant verpakkingen ook als overwegingen van dit convenant worden aange- merkt;
verklaren het volgende te zijn overeen- gekomen:
Definities en reikwijdte
Artikel 1 definities
In dit convenant wordt verstaan onder:
a. verpakking: alle producten, waaron- der begrepen wegwerpartikelen, ver- vaardigd van materiaal van welke aard
dan ook, die kunnen worden gebruikt voor het insluiten, beschermen, verla- den, afleveren en aanbieden van stof- fen, preparaten of andere producten, van grondstoffen tot afgewerkte producten, over het gehele traject van producent tot gebruiker of consument;
b. producent of importeur:
1. degene die in het kader van de uit- oefening van zijn beroep of bedrijf, in Nederland als eerste stoffen, prepa- raten of andere producten in een ver- pakking aan een ander ter beschikking stelt;
2. degene die in het kader van de uit- oefening van zijn beroep of bedrijf, in Nederland als eerste stoffen, prepa- raten of andere producten in een ver- pakking invoert en zich in Nederland van deze verpakking ontdoet;
3. degene die in het kader van de uitoefening van zijn beroep of bedrijf in Nederland, een ander opdracht geeft de verpakking van stoffen, preparaten of andere producten te voorzien van zijn naam en deze aan een ander in Nederland ter be- schikking stelt;
4. degene die in het kader van de uitoefening van zijn beroep of bedrijf, in Nederland als eerste aan een ander een verpakking ter beschikking stelt die is bestemd om bij het aan de gebruiker ter beschikking stellen van stoffen, preparaten of andere produc- ten daaraan te worden toegevoegd;
c. als materiaal hergebruiken: het na een be- of verwerking van een verpak- king wederom gebruiken van de daar- uit resulterende materialen voor het oorspronkelijke doel of voor andere doeleinden dan waarvoor zij oorspron- kelijk waren bestemd;
d. als product hergebruiken: al dan niet na een bewerking van een verpak- king wederom gebruiken van die ver- pakking voor hetzelfde doel als de oor- spronkelijke verpakking;
e. preventie:
a. kwantitatieve preventie: de vermindering van de gewichtshoe- veelheid van verpakkingen en
b. kwalitatieve preventie: de verminde- ring van de schadelijkheid voor het milieu van verpakkingen;
f. cluster: twee of meer producenten/ importeurs die een gekozen eenheid vormen;
g. Commissie: de Commissie Verpakkingen, bedoeld in artikel 12 van het integratieconvenant verpak- kingen;
h. secundaire grondstoffen: grondstof-
fen die zijn ontstaan uit de herverwer- king van stoffen, preparaten of andere producten.
Artikel 2 reikwijdte
Dit deelconvenant heeft betrekking op alle verpakkingen die in Nederland op de markt worden gebracht, met uit- zondering van die verpakkingen die worden uitgevoerd uit Nederland.
Instantie
Artikel 3 instantie
1. De producenten/importeurs wijzen binnen vier weken na de onderteke- ning van dit deelconvenant een instan- tie aan die tot taak heeft
a. de rapportages zoals bedoeld in arti- kel 8 van dit deelconvenant te ontvan- gen en te benutten ten behoeve van het verslag zoals bedoeld in artikel 11 van het integratieconvenant verpak- kingen;
b. in het kader van de uitvoering van dit deelconvenant als hun aanspreek- punt voor de Minister op te treden.
2. Indien sprake is van een overleg als bedoeld in artikel 6 van het integratie- convenant verpakkingen, dan neemt de instantie hieraan deel, voorzover dit overleg betrekking heeft op maatrege- len als bedoeld in dit deelconvenant.
Preventie, producthergebruik en materiaalhergebruik
Artikel 4 preventie
1. De producent/importeur verplicht zich met betrekking tot het op de markt brengen van verpakkingen tot het treffen van maatregelen op het gebied van preventie die resulteren in een zo laag mogelijke milieubelasting als redelijkerwijs haalbaar is.
2. In een als Bijlage I bij dit deelconve- nant gevoegd protocol is het proces beschreven om te komen tot het tref- fen van maatregelen als bedoeld in het eerste lid.
Artikel 5 producthergebruik
De producent/importeur verplicht zich om voor de producten die in het proto- col, dat als Bijlage II bij dit deelconve- nant is gevoegd, zijn aangegeven en waar thans meermalige verpakkingen dominant zijn, geen eenmalige verpak- kingen in plaats te stellen van meerma- lige verpakkingen als bedoeld in dit protocol, tenzij wordt voldaan aan de voorwaarden genoemd in dit protocol.
Artikel 6 materiaalhergebruik
1. De producent/importeur verplicht zich tot het treffen van maatregelen met betrekking tot ontwerp en productie van verpakkingen, opdat afgedankte verpakkingen zoveel als redelijkerwijze mogelijk als materiaal kunnen worden hergebruikt.
2. De producent/importeur verplicht zich om binnen zijn onderneming afgedankte verpakkingen zoveel als redelijkerwijs mogelijk is, te scheiden volgens de kwaliteitseisen zoals die in de deelconvenanten materiaalherge- bruik zijn opgenomen, ten behoeve van materiaalhergebruik.
3. De producent/importeur zal zich inspannen om te bevorderen dat secundaire grondstoffen op marktcon- forme wijze worden toegepast.
4. De producent/importeur zal waar nodig projecten ondersteunen gericht op het verkrijgen van kennis en inzicht in de optimale methode om afgedank- te verpakkingen in te zamelen en te scheiden.
Monitoring en rapportage
Artikel 7 monitoring
1. De artikelen 9 en 10 van het integra- tieconvenant verpakkingen zijn van overeenkomstige toepassing.
2. Overeenkomstig het bepaalde in het monitoringsprotocol, bedoeld in arti- kel 9, tweede lid, van het integratie- convenant verpakkingen, levert de producent/importeur de gegevens over de door hem nieuw op de markt gebrachte verpakkingen met uitzonde- ring van houten verpakkingen.
Artikel 8 rapportage
De producent/importeur rapporteert, al dan niet via een cluster, jaarlijks voor 1 mei en voor de eerste maal op 1 mei 1998 over de uitgevoerde en, voor zover mogelijk, uit te voeren maatregelen, bedoeld in de artikelen 4, 5, en 6 aan de instantie, bedoeld in
artikel 3.
Artikel 9 vrijstelling monitoring en rapportage
1. De producent/importeur heeft geen verplichting tot monitoring als bedoeld in artikel 7, tweede lid en rapportage als bedoeld in artikel 8 voor zover het houten verpakkingen betreft.
2. De producent/importeur met vier werknemers of minder en de produ- cent/importeur die minder dan 50.000 kilo verpakkingen van papier/karton,
glas, metaal en kunststof per jaar op de markt brengt, is vrijgesteld van de verplichting tot monitoring als bedoeld in artikel 7, tweede lid en rapportage als bedoeld in artikel 8.
Overige onderwerpen
Artikel 10 integratieconvenant
De artikelen 12 tot en met 18 van het integratieconvenant verpakkingen zijn van overeenkomstige toepassing.
Artikel 11 relatie integratieconvenant De producent/importeur onderschrijft de inhoud van het integratieconvenant verpakkingen.
Artikel 12 deelconvenant
Dit convenant is een deelconvenant als bedoeld in artikel 19 van het integratieconvenant verpakkingen.
Artikel 13 Bijlagen en toelichting
De bij dit convenant gevoegde Bijlagen I en II en toelichting maken onlosma- kelijk deel uit van dit convenant.
Artikel 14 looptijd
1. Dit convenant treedt in werking met ingang van de tiende dag na ondertekening en eindigt op 31 december 2002.
2. In afwijking van het gestelde in het eerste lid, vervallen de artikelen 3 tot en met 6 op 31 december 2001.
Artikel 15 overeenkomst naar burger- lijk recht
Dit convenant heeft kracht van over- eenkomst naar burgerlijk recht.
Aldus overeengekomen en getekend in tweevoud te ’s-Gravenhage op 15 december 1997
Toelichting deelconvenant producen- ten/importeurs
1 Algemeen
Met de EU-richtlijn verpakking en ver- pakkingsafval van 1994 worden de lid- staten verplicht om maatregelen te treffen teneinde bepaalde percentages terugwinning en materiaalhergebruik te bereiken. Verder bevat de richtlijn onder meer essentiële eisen voor verpakkingen en bepalingen ten aan- zien van preventie en monitoring.
Implementatie van de richtlijn in nationale regelgeving heeft plaats
gevonden in de vorm van een ministe- riële regeling die is gepubliceerd in de Staatscourant 1997, nr. 125, van 4 juli
1997.
In deze regeling wordt de verpak- kingsketen de mogelijkheid geboden om een convenant te sluiten waarin de verschillende partijen (bedrijfsleven en overheid) afspraken maken over onder andere het behalen van de doelstellin- gen. Met het sluiten van een conve- nant zijn de producenten en impor- teurs die hierbij zijn aangesloten, alsmede de andere schakels die deel uitmaken van de verpakkingsketen, vrijgesteld van de individuele wette- lijke verplichtingen als bedoeld in de artikelen 3 tot en met 9 van de rege- ling. Het bedrijfsleven heeft van de mogelijkheid om een convenant te sluiten gebruik gemaakt.
2 Samenhang deelconvenant produ- centen/importeurs met de andere convenanten
In de regeling is de producent/impor- teur aangewezen als normadressaat. In de praktijk is hij bij uitstek de schakel in keten die maatregelen inzake pre- ventie en producthergebruik kan tref- fen. De grondstoffenproducenten en/of materiaalhergebruikers kunnen het hergebruik van materialen daad- werkelijk ter hand nemen. De doelstel- lingen en algemene verplichtingen gel- den weer voor het gehele bedrijfsleven dat bij verpakkingen betrokken is.
Gekozen is voor een constructie waarbij deze verschillende rollen in drie soorten convenanten aan elkaar zijn gekoppeld, gezamenlijk te noe- men Convenant verpakkingen II.
Het gaat concreet om de volgende onderdelen:
– het integratieconvenant verpakkin- gen, waarin onder meer afspraken zijn gemaakt over de doelstellingen, monitoring, verslaglegging en de toet- sing door de Commissie Verpakkingen;
– onderhavig deelconvenant producen- ten/importeurs, met onder meer maatregelen t.a.v. preventie en producthergebruik voor de individuele producent/importeur;
– deelconvenanten voor de materiaal- soorten papier/karton, glas, kunststof, metalen en hout over onder meer de inzameling, scheiding, afname en hergebruik van deze materialen.
De ondertekenaars van de afzonderlij- ke deelconvenanten waaronder het
onderhavige onderschrijven de inhoud van het integratieconvenant.
3 Korte toelichting bij enkele onder- delen
Artikel 3
Producenten/importeurs zullen een instantie aanwijzen die als taak heeft om op basis van de rapportages van clusters en individuele producenten/im- porteurs een verslag op te stellen voor de Commissie Verpakkingen waarin de voortgang in de realisering van de maatregelen wordt gemeld en de betekenis daarvan voor het realiseren van de doelstellingen. Daarnaast vormt deze instantie een aanspreekpunt na- mens alle ondertekenende produ- centen/importeurs en clusters voor alle relevante zaken naar de Minister en andersom.
De achtergrond van de bepaling om
een instantie aan te wijzen is dat in het convenant verpakkingen uit 1991 goede ervaringen zijn opgedaan met een constructie waarbij de onderteke- naars van dat convenant vertegenwoordigd werden door één instantie.
De instantie zal de ondertekenaars van dit convenant stimuleren om maatregelen te nemen volgens het protocol dat als bijlage I bij dit conve- nant is gevoegd en daartoe de nodige diensten verlenen aan de onderteke- naars. Uit de rapportages zal moeten blijken in hoeverre de producenten/importeurs aan hun ver- plichtingen voldoen.
Mocht zich een situatie voordoen als bedoeld in artikel 6 van het integratieconvenant, dan ligt het voor de hand dat de instantie betrokken zal worden bij het in dit artikel bedoelde overleg.
Artikel 4 en 5
De kern van dit deelconvenant vormt het nemen van maatregelen in het kader van de preventie en het toetsen van het gestelde in het protocol ten aanzien van het aandeel meermalige verpakkingen. Het hierbij te volgen proces is vervat in een tweetal protocollen die als bijlagen bij dit deel- convenant zijn toegevoegd.
Artikel 9
De in dit artikel genoemde vrijstelling van rapportage en monitoring voor kleinere ondernemers volgens de in
dat artikel aangegeven grenzen, is uit- sluitend opgenomen om de administratieve lasten tot een mini- mum beperken.
De vrijstelling betreft dus nadrukke- lijk niet het nemen van maatregelen op het gebied van preventie, product- en materiaalhergebruik als weergege- ven in de artikelen 4, 5 en 6: alle pro- ducenten en importeurs, ongeacht de omvang van hun activiteiten, dienen maatregelen te treffen.
Artikel 14
Dit convenant eindigt op 31 december 2002; omdat het convenant met uitzondering van de artikelen over monitoring en verslaglegging, inhou- delijk eindigt op 31 december 2001, is in het tweede lid aangegeven dat alleen de artikelen waarvoor de uit- zondering geldt inclusief een aantal daarmee verbonden algemene artike- len op 31 december 2002 eindigen.
Bijlage I Protocol preventie
Inleiding
1. Dit protocol is van toepassing op die verpakkingen, die door u als produ- cent/importeur op de Nederlandse markt worden gebracht in combinatie met een product.
2. Onderstaand is weergegeven welke maatregelen u moet treffen gericht op de aanpak van preventie in zowel kwantitatieve als kwalitatieve zin, die resulteren in verpakkingen met een zo laag mogelijke milieubelasting als redelijkerwijs haalbaar is, zoals bedoeld in artikel 4 van het deelconve- nant producenten/importeurs.
3. Het is mogelijk over de uitvoering van dit protocol binnen een cluster afspraken te maken. Dit kan de te nemen maatregelen betreffen, de wijze van uitvoering daarvan en/of de wijze van rapporteren aan het cluster.
Preventie maatregelen
4. Om de nodige preventie maatrege- len te treffen moet u in uw bedrijfs- voering een systematische aanpak voor het verbeteren van de door u gebruik- te verpakkingen op milieugebied heb- ben doorgevoerd. Een richtsnoer hier- toe is neergelegd in de Handreiking Preventie. Ook toepassing van ISO 14 001 of EMAS, met een hoofdstuk ver- pakkingen, leidt tot een adequate aan- pak. Heeft u een eigen werkwijze waarmee aantoonbaar ten minste het-
zelfde resultaat kan worden bereikt, dan kan deze gehanteerd worden.
5. Op basis van bovenbedoelde aan- pak, moet u, voorzover u zelf verpakt, in elk jaar een aantal door u gebruikte verpakkingen beoordelen op zijn milieubelasting aan de hand van de onder punt 6 weergegeven aspecten en mogelijke verbeteringen onder- zoeken en doorvoeren. Daarbij mag van u verwacht worden, dat het over- grote deel van uw verpakkingen gedu- rende de looptijd van het Convenant Verpakkingen II volgens deze systema- tiek wordt beoordeeld.
6. Ten einde te streven naar verpakkin-
gen met een zo laag mogelijke milieubelasting als redelijkerwijs haal- baar is, moeten op het niveau van de product-verpakkings-combinatie de functionele eisen, die aan een verpak- king gesteld worden, worden afgewo- gen tegen aspecten, die relevant zijn voor de milieubelasting, waarbij in ieder geval de volgende aspecten moe- ten worden beoordeeld:
1. Inzet van minder verpakkingsmateri- aal;
2. De mogelijkheid van recycling van het verpakkingsmateriaal na gebruik;
3. De inzet van secundaire grondstof- fen in verpakkingen;
4. Het zoveel mogelijk beperken van het gebruik van zware metalen tot tenminste het niveau, zoals voorge- schreven in de Ministeriële Regeling Verpakking en Verpakkingsafval;
7. De eigen-merkhouder geeft aan de eigen-merkproducent opdracht te han- delen volgens het protocol. Indien en voorzover u verpakte producten importeert, dient u de buitenlandse leveranciers te benaderen en aan te spreken op hun systematische aanpak van preventie.
Rapportage
8. Voorzover u meer dan 4 werknemers heeft èn meer dan 50.000 kg verpak- kingsmateriaal van papier/karton, glas, metaal en kunststof op de Nederlandse markt afzet, dient u jaarlijks al dan niet via een cluster aan de uitvoeringsinstantie over de door u genomen preventiemaatregelen te rapporteren. Hierbij dient u o.a. aan te geven op welke wijze u de systemati- sche aanpak, als aangegeven onder punt 4, hebt geïmplementeerd en waartoe deze aanpak heeft geleid. U dient zo mogelijk kwantitatieve informatie te verschaffen. Desgewenst kan een en ander nader worden toege-
licht en/of worden voorzien van voorbeelden. Bij de rapportage van een cluster moeten binnen deze cluster afspraken worden gemaakt over de wijze en inhoud van de rapportage van het bedrijf aan de cluster.
In de handreiking is een model voor een rapportage opgenomen. U wordt verzocht bij uw rapportage hiervan zo veel mogelijk gebruik te maken.
Bijlage II Protocol producthergebruik
Inleiding
Dit protocol strekt tot uitvoering van het bepaalde in artikel 5 van het deelconvenant producenten/impor- teurs (p/i). Dit artikel houdt in dat in de productgroepen bier respectievelijk frisdranken en waters, geen eenmalige verpakkingen in de plaats mogen wor- den gesteld van meermalige verpak- kingen (verder te noemen ’introduc- tie’), tenzij wordt voldaan aan de voorwaarden genoemd in dit protocol. Dit betekent dat door introductie geen afbreuk mag worden gedaan aan bestaande meermalige systemen, tenzij wordt aangetoond dat bedoelde intro- ductie voor het milieu minder of hoog- stens een gelijkblijvende belasting tot gevolg heeft dan de bestaande meer- malige systemen.
Bij een introductie wordt afbreuk
gedaan aan een bestaand meermalig systeem indien:
– het volume producten in meermalige verpakkingen van de betreffende p/i door een introductie in deze product- groep gedurende de looptijd van het convenant met tenminste 2 procentpunten daalt t.o.v. het totale volume producten van deze p/i in die productgroep;
– door de introductie door een p/i van nieuwe eenmalige product-verpak- kingscombinaties die niet nadrukkelijk bedoeld zijn ter vervanging van meermalige, het volume producten in meermalige verpakkingen van die p/i gedurende de looptijd van het conve- nant met tenminste 2 procentpunten daalt t.o.v. het totale volume produc- ten van de p/i in die productgroep;
– het totale volume producten in meer- malige verpakkingen in de betreffende productgroep in de gehele markt gedurende de looptijd van het conve- nant met meer dan 2 procentpunten daalt.
– niet is aangetoond dat genoemde introducties voor het milieu minder of hoogstens een gelijkblijvende belas-
ting tot gevolg hebben dan de bestaande meermalige systemen. Indien wordt voorzien dat door een introductie het totale volume produc- ten in meermalige verpakkingen in de betreffende productgroep met meer dan 2 procentpunten daalt, zal in eer- ste aanleg binnen het Productschap voor Bier (PB) resp. het Bedrijfschap Frisdranken en Waters (BFW), dan wel indien een producent/importeur niet onder genoemde schappen valt maar lid is van het Centraal Bureau Levens- middelenhandel (CBL), binnen deze organisatie, worden overlegd voor welke introductie een milieuanalyse dient te worden uitgevoerd.
De toename van de hoeveelheid ver-
pakkingsafval die het gevolg is van een autonome toename15 van de hoeveel- heid bestaande eenmalige product- verpakkingscombinaties en de vervan- ging van meermalige door eenmalige systemen dient te passen binnen de doelstelling zoals deze is weergegeven in het integratieconvenant.
Uitgangspunt bij de berekeningen van de procentuele mutaties in aandelen eenmalige en meermalige verpakkin- genvolumes zijn de resp. volumes op het tijdstip van afsluiting van het con- venant.
Tot slot geldt dat, indien onverhoopt de in dit protocol opgenomen verplich- tingen redelijkerwijs niet gerealiseerd kunnen worden, partijen met elkaar in overleg treden conform het bepaalde in artikel 18 van het integratieconve- nant.
Toepassingsgebied
1. Dit protocol is van toepassing op de productgroep bier en op de product- groep frisdranken en waters.16
Melding voorgenomen introductie
2. Iedere producent/importeur in de onder 1 genoemde productgroepen die een nieuwe eenmalige verpakking ter vervanging van bestaande meerma- lige wil introduceren, dan wel een andere voor de desbetreffende pro- ductgroep nieuwe eenmalige verpak- king wil introduceren als gevolg waar- van feitelijk afbreuk kan worden gedaan aan bestaande meermalige sys- temen, meldt dit voornemen aan bij het PB resp. het BFW, dan wel indien een producent/importeur niet onder genoemde schappen valt maar lid is van het CBL, bij deze organisatie. In de situatie waarin hij vervanging beoogt geeft de producent/importeur gemoti-
veerd aan of realisering van dit plan naar verwachting afbreuk zal doen aan een bestaand meermalig systeem.
Voorwaarden waaronder een milieu- analyse verplicht is
3. In de situatie dat in de onder 2 genoemde producent/importeur reeds producten in meermalige verpakkin- gen op de markt brengt, wijst het PB
c.q. BFW c.q. CBL de betrokkene er schriftelijk op dat hij verplicht is een milieuanalyse uit te voeren als bedoeld in dit protocol, indien zijn aandeel meermalige verpakkingen gerelateerd aan zijn inbreng in de desbetreffende productgroep door deze introductie tenminste 2 procentpunten zou dalen, gecorrigeerd voor de autonome toena- me van de hoeveelheid bestaande een- malige product-verpakkingscombina- ties.
4. Indien door de introductie als bedoeld onder 3 het aandeel meerma- lige verpakkingen in de betreffende productgroep bij de betreffende pro- ducent/importeur minder dan 2 pro- centpunten daalt, kan de introductie genoemd onder 2 direct plaatsvinden.
5. Producenten/importeurs die nog geen producten in meermalige verpak- kingen op de markt brengen en die een nieuwe eenmalige verpakking wil- len introduceren, melden dit voorne- men onder overlegging van de nood- zakelijke gegevens aan de onder 2 genoemde organisatie. Deze organisa- tie deelt op grond van de verwachting wat de invloed van dit voornemen is op bestaande meermalige systemen mee of dit protocol voor genoemde introductie van toepassing is.
Te volgen procedure bij een milieuana- lyse
6. Een verpakking als bedoeld onder 3 en 5 en het bijbehorende verpakkings- systeem dienen vergeleken te worden met betrekking tot haar invloed op het milieu met een vergelijkbare meermali- ge verpakking met bijbehorend sys- teem.
7. Deze vergelijking dient te gebeuren aan de hand van een milieuanalyse met de bij gangbare milieuanalyses gebruikte mate van nauwkeurigheid, volgens de CML-methode, dan wel een tussen de onder 2 genoemde organisa- ties en de Minister nader overeen te komen methode en te worden uitge- voerd door een onafhankelijk onder- zoeksinstituut.
8. In afwijking van het voorgaande kan
de milieuanalyse binnen een bedrijf worden uitgevoerd, indien voldaan kan worden aan alle overige voorwaar- den in dit protocol.
9. In de vergelijking dienen zowel bestaande systemen, alsmede bestaan- de systemen voor eenmalige en meer- malige verpakkingen waarbij een aan- tal verbeteringen kan worden doorgevoerd, te worden afgewogen. Deze geoptimaliseerde concepten die- nen technisch en bedrijfseconomisch haalbaar te zijn.
10. Nieuwe verpakkingssystemen als- mede geoptimaliseerde bestaande sys- temen kunnen alleen in de analyse worden meegenomen, indien zij de fase van proto-typing hebben bereikt en er voldoende verifieerbare data beschikbaar zijn voor analyse.
11. Vooronderstellingen in de analyses dienen geëxpliciteerd te worden.
12. Het eindrapport van de analyse dient van voldoende wetenschappelijk niveau te zijn, transparant te zijn en voldoende verifieerbare bronnen te kennen.
13. Het onder 12 bedoelde eindrapport wordt beoordeeld door een na overleg met de Minister aan te wijzen onaf- hankelijk ander instituut. Daarbij wordt onderzocht of de vraagstelling, het gebruikte cijfermateriaal, de vooronderstellingen, de gehanteerde methode van onderzoek en de uitkom- sten afdoende onderbouwd zijn.
14. De Commissie Verpakkingen, als bedoeld in artikel 12 van het integra- tieconvenant beoordeelt binnen twee maanden nadat het instituut bedoeld onder 13 heeft gerapporteerd of dit protocol juist is toegepast en deelt de beoordeling mee aan het bedrijf als bedoeld onder 2.
15. De eenmalige verpakking kan op de markt worden gebracht:
a. indien uit de milieuanalyse blijkt dat de introductie van de eenmalige ver- pakking duidelijk minder belasting voor het milieu oplevert dan wel dat blijkt dat deze introductie niet belastender is voor het milieu dan een meermalige verpakking17;
b. het instituut als genoemd onder 13 instemt met de uitkomst van de onder a genoemde milieuanalyse op basis van het onder 13 genoemde onderzoek;
c. de Commissie Verpakkingen conform punt 14 van mening is dat het protocol juist is toegepast.
Rapportage
16. De onder 2 genoemde organisaties
brengen jaarlijks over het vooraf- gaande kalenderjaar een verslag uit aan de instantie als bedoeld in artikel 3 van het deelconvenant producenten/importeurs opdat deze organisatie uiterlijk 1 augustus dit ver- slag integraal kan doorzenden aan de Commissie als bedoeld in artikel 12 van het integratieconvenant. Uit dit verslag blijkt tenminste:
a. hoe het aandeel meermalige en een- malige verpakkingen zich per product- groep hebben ontwikkeld, waarbij een onderscheid wordt aangegeven tussen de autonome toename van de hoeveel- heid verpakkingen en de groei als gevolg van de introductie van nieuwe eenmalige productverpakkingscombi- naties;
b. of eenmalige verpakkingen zijn geïntroduceerd die voldoen aan het bepaalde onder 3 en 5 en zo ja welke het betreft en welk procentueel effect deze introducties tezamen per productgroep op het aandeel meerma- lige verpakkingen van de op de markt gebrachte hoeveelheden bier resp. fris- dranken en waters hebben gehad,
c. wat de verwachtingen zijn betreffende de ontwikkeling van de marktaandelen in de komende jaren
t.a.v. de in het voorafgaande kalender- jaar geïntroduceerde verpakkingen voorzover deze mogelijk zouden kun- nen gaan voldoen aan het bepaalde onder 3;
d. voor welke verpakkingen milieuana- lyses als bedoeld onder 7 zijn uitge- voerd.
Milieuanalyse achteraf
17. Indien blijkt dat door de introduc- tie van eenmalige verpakkingen als bedoeld onder 2 tegen de verwachting in het aandeel meermalige verpakkin- gen voor de betreffende productgroep met tenminste 2 procentpunten is gezakt, dan moeten alsnog milieua- nalyses als bedoeld onder 7 worden uitgevoerd. In eerste aanleg zal binnen het PB respectievelijk het BFW, dan wel indien een producent/importeur niet onder genoemde schappen valt, maar wel lid is van het CBL, binnen deze organisatie, worden overlegd voor welke introducties een milieuanalyse dient te worden uitgevoerd. In geval dit overleg niet tot resultaat leidt, wordt het oordeel van de Commissie gevraagd.
Indien uit deze analyses blijkt dat de
introductie van de betreffende produc- ten niet voldoet aan de voorwaarde als
bedoeld onder 15, sub a, dan treden partijen met elkaar in overleg langs de lijnen zoals beschreven in artikel 18 van het integratieconvenant.
Papiervezelconvenant
Partijen,
1. De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, Xxxxxxxxxx xx Xxxx, handelend als bestuursorgaan en als vertegenwoordi- ger van de Staat der Nederlanden mede namens de Minister van Economische Zaken en de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, hierna te noemen: ’de Minister’;
en
2. De Vereniging van Nederlandse Gemeenten, te dezen vertegenwoor- digd door de heer drs. P. Ph. Dordregter;
en
3. De Stichting Papierrecycling Nederland, te dezen vertegenwoor- digd door de xxxx X. Xxxxxxx, namens bij haar aangesloten ondernemingen en organisaties van ondernemingen die hetzij:
a) papier of karton, inclusief papier of karton voor verpakkingen, produceren (papier- en kartonproducenten);
b) papier of karton verder verwerken tot verpakkingen (verpak- kingsmiddelenindustrie);
c) papier of karton verder verwerken tot grafische en aanverwante produc- ten, (drukkers, uitgevers);
d) papier of karton verder verwerken tot andere producten (alle overige papier- en kartonverwerkende indus- trieën);
e) oudpapier of -karton, inclusief gebruikte papieren of kartonnen verpakkingen, inzamelen, bewerken, opslaan, transporteren en verhandelen (oudpapierhandelaren);
Overwegende,
– dat gezien de uitgangspunten van het Nederlandse afvalstoffenbeleid het van milieuhygiënisch belang is oudpa- pier en -karton gescheiden in te zame- len en op een zo hoogwaardig moge- lijke wijze verder te verwijderen,
– dat om bovengenoemde reden op 14 juni 1995 de Intentieverklaring inza- mel- en verwerkingssysteem oudpapier en -karton werd afgesloten,
– dat het onderhavige convenant voor een groot deel is gebaseerd op de
Intentieverklaring inzamel- en verwer- kingssysteem oudpapier en -karton,
– dat tevens een integratieconvenant verpakkingen is afgesloten dat betrek- king heeft op alle verpakkingen die in Nederland op de markt worden gebracht, met uitzondering van die verpakkingen die worden uitgevoerd uit Nederland,
– dat bij het integratieconvenant ver- pakkingen deelconvenanten horen die betrekking hebben op preventie en producthergebruik en op materiaalher- gebruik,
– dat verpakkingen van papier of kar- ton in de meeste gevallen op dezelfde wijze worden ingezameld en verwerkt als andere producten van papier of karton,
– dat partijen om bovenstaande reden een papiervezelconvenant wensen af te sluiten dat betrekking heeft op al het papier en karton, dus inclusief papieren en kartonnen verpakkingen,
– dat het onderhavige convenant, voor zover dit betrekking heeft op papieren en kartonnen verpakkingen, tevens het deelconvenant materiaalhergebruik papieren en kartonnen verpakkingen in de zin van het integratieconvenant verpakkingen vormt,
– dat de desbetreffende overwegingen van het integratieconvenant verpak- kingen ook als overwegingen van dit convenant worden aangemerkt voor zover dit convenant betrekking heeft op papieren en kartonnen verpakkin- gen,
– dat in het integratieconvenant ver- pakkingen is afgesproken dat in het jaar 2001 van de totale hoeveelheid nieuw op de markt te brengen verpakkingen van papier of karton, glas, metaal en kunststof, tenminste 65% als materiaal wordt hergebruikt en van hout tenminste 15%, voorzover het hiervoor benodigde verpakkingsaf- val in voldoende mate gescheiden wordt aangeboden volgens de over- eengekomen voorwaarden,
– dat gemeenten op basis van de Regeling verpakking en verpak- kingsafval en de provinciale milieuver- ordening verantwoordelijk zijn voor de gescheiden inzameling van papier en karton, afkomstig uit particuliere huis- houdens,
– dat ingevolge de Regeling verpak- king en verpakkingsafval voor verpak- kingen die bij particuliere huishoudens vrijkomen, de terugnameverplichting geldt vanaf een door de gemeente te bepalen plaats,
– dat in het onderhavige convenant tussen partijen is overeengekomen dat de terugnameverplichting geldt vanaf de oudpapierhandelaar in de gemeen- te,
– dat de Vereniging van Nederlandse Gemeenten zich in het kader van het programma Gescheiden Inzameling van Huishoudelijk Afval van het Afval Overleg Orgaan heeft vastgelegd om gemeenten te stimuleren de daarin vastgelegde doelstellingen voor papier en karton, 85% inzameling en 90% zuiverheid, te realiseren,
– dat de kosten voor de verwijdering van papier en karton, inclusief papie- ren en kartonnen verpakkingen, afkomstig uit bedrijven, voor rekening zijn van die bedrijven;
Verklaren het volgende te zijn over- eengekomen:
§ 1 Definities, reikwijdte en preventie
Artikel 1 definities
In dit convenant wordt verstaan onder:
a. ketendeficit: het negatieve saldo van de op enig moment actuele internatio- nale marktprijs voor oudpapier en -kar- ton minus de door of namens de Stichting Papier Recycling Nederland periodiek vastgestelde standaardkost- prijs voor transport vanaf het overd- rachtspunt in de gemeente, sortering, bewerking en transport naar de afne- mers van oudpapier en -karton;
b. producteigen vervuiling: al het niet- papiervezel materiaal zoals aangege- ven in Bijlage II, dat tijdens het produc- tieproces van het product op of aan het papier of karton wordt gebracht en dat een wezenlijk onderdeel uit- maakt van het product;
c. productvreemde vervuiling: al het niet-papiervezel materiaal zoals aangegeven in Bijlage II en niet beho- rend tot de producteigen vervuiling, dat tijdens het gebruik of in de af- valfase van het product wordt toege- voegd.
Artikel 2 reikwijdte
Dit convenant heeft betrekking op al het papier en karton, inclusief papie- ren en kartonnen verpakkingen, dat in Nederland op de markt wordt gebracht, met uitzondering van het papier en karton, inclusief papieren en
kartonnen verpakkingen, dat wordt uitgevoerd uit Nederland.
Artikel 3 preventie
De in de Stichting Papierrecycling Nederland samenwerkende producen- ten van verpakkingsmaterialen en ver- pakkingsmiddelen zullen al datgene doen dat redelijkerwijs van hen gever- gd kan worden, opdat de producen- ten/importeurs in staat worden gesteld voor de verpakking respectievelijk het transport van producten, verpakkingen en verpakkingssystemen te ontwikke- len en in te zetten, welke een bijdrage leveren aan de uitvoering van de maat- regelen zoals overeengekomen in het deelconvenant producenten/ importeurs.
§ 2 Inzameling van papier en karton
Artikel 4 gescheiden inzameling
1. De Vereniging van Nederlandse Gemeenten verplicht zich te bevorde- ren dat gemeenten hun inzamelsys- teem zodanig verbeteren en intensive- ren dat in het jaar 2001 tenminste 85% van het oudpapier en -karton, inclusief papieren en kartonnen verpakkingen, dat uit particuliere huishoudens vrij- komt, gescheiden wordt ingezameld.
2. De Minister en de Stichting Papier Recycling Nederland verplichten zich te bevorderen dat bedrijven uit de kanto- ren-, winkels-, diensten- en industrie- sector, oudpapier en -karton, inclusief papieren en kartonnen verpakkingen, scheiden, gescheiden houden en gescheiden aanbieden.
§ 3 Overdracht en kwaliteitseisen
Artikel 5 overdracht papier en karton De Vereniging van Nederlandse Gemeenten verplicht zich te be- vorderen dat gemeenten al het gescheiden ingezamelde oudpapier en
-karton, inclusief papieren en karton- nen verpakkingen, afkomstig uit parti- culiere huishoudens, aanbieden aan een oudpapierhandelaar die aangeslo- ten is bij de Stichting Papier Recycling Nederland.
Artikel 6 kwaliteitseisen
In Bijlage I zijn de kwaliteitseisen opgenomen waaraan het gescheiden ingezamelde en aangeboden oudpa- pier en -karton, inclusief papieren en
kartonnen verpakkingen, moet vol- doen.
§ 4 Afname
Artikel 7 algemene afnamegarantie De Stichting Papier Recycling Nederland verplicht zich om al het haar gescheiden aangeboden oudpa- pier en -karton, inclusief papieren en kartonnen verpakkingen, dat voldoet aan de kwaliteitseisen, bedoeld in arti- kel 6, af te nemen.
Artikel 8 afname huishoudelijk papier en karton
1. Onverminderd het bepaalde in arti- kel 7 draagt de Stichting Papier Recycling Nederland er zorg voor dat een ketendeficit dat optreedt met betrekking tot het door een gemeente gescheiden ingezameld en aan een bij de Stichting Papier Recycling Nederland aangesloten oudpapierhandelaar aangeboden oud- papier en -karton uit huishoudens, inclusief papieren en kartonnen verpakkingen, dat voldoet aan de kwa- liteitseisen, bedoeld in artikel 6, niet voor rekening van die gemeente komt.
2. Indien in een gemeente geen oud-
papierhandelaar aanwezig is die aan- gesloten is bij de Stichting Papier Recycling Nederland zijn de kosten van het transport naar de dichtstbijzijnde bij de Stichting Papier Recycling Nederland aangesloten oudpapier- handelaar, niet voor rekening van die gemeente voorzover deze leiden tot een negatieve opbrengst.
3. In afwijking van het eerste lid zijn de kosten die een oudpapierhandelaar heeft voor het scheiden van product- vreemde vervuiling en het verder verwijderen daarvan uit het aangebo- den, gescheiden ingezamelde oudpa- pier en -karton uit huishoudens, inclu- sief papieren en kartonnen verpakkingen, voor rekening van een gemeente.
§ 5 Materiaalhergebruik
Artikel 9 materiaalhergebruik
1. De Stichting Papier Recycling Nederland verplicht zich om in het jaar 2001 ten minste 85% van de totale ge- wichtshoeveelheid inzamelbaar oudpa- pier en -karton als materiaal te herge- bruiken voor zover zij het hiervoor
benodigde materiaal in voldoende mate gescheiden krijgt aangeboden volgens de kwaliteitseisen, bedoeld in artikel 6.
2. In aanvulling op het eerste lid ver- plicht de Stichting Papier Recycling Nederland zich om in het jaar 2001 tenminste 85% van de totale gewichts- hoeveelheid op de markt gebrachte papieren- en kartonnen verpakkingen als materiaal te hergebruiken voor zover zij de hiervoor benodigde ver- pakkingen in voldoende mate geschei- den krijgt aangeboden volgens de kwaliteitseisen, bedoeld in artikel 6.
§ 6 Monitoring
Artikel 10 papieren en kartonnen ver- pakkingen
1. Voor wat betreft de monitoring van papieren en kartonnen verpakkingen, zijn de artikelen 9 en 10 van het integratieconvenant verpakkingen van toepassing.
2. De Stichting Papier Recycling Nederland verplicht zich om ten behoeve van de monitoring de gege- vens met betrekking tot materiaalher- gebruik te leveren overeenkomstig het protocol, bedoeld in artikel 9, tweede lid, van het integratieconvenant verpakkingen.
Artikel 11 oudpapier- en karton
1. Voor zover het oudpapier- en karton betreft verplichten partijen zich om ten behoeve van de voortgang en de controle op de uitvoering van dit con- venant een monitoringsysteem op te stellen.
2. Partijen verplichten zich om uiterlijk 13 weken na ondertekening van dit convenant een monitoringprotocol opgesteld te hebben met betrekking tot oudpapier- en karton.
Artikel 12 gegevens oudpapier- en karton
1. De Stichting Papier Recycling Nederland verplicht zich jaarlijks de voor het monitoringsysteem, bedoeld in artikel 11, eerste lid, benodigde gegevens aan te leveren met betrek- king tot:
a. de hoeveelheid nieuw op de Nederlandse markt gebracht papier en karton per hoofdproductgroep;
b. de hoeveelheid oud papier en -kar- ton, afkomstig uit particuliere huishou- dens, dat als materiaal wordt herge- bruikt;
c. de hoeveelheid oud papier en -kar- ton, niet afkomstig uit particuliere huishoudens, dat als materiaal wordt hergebruikt;
2. De Minister draagt zorg voor in ieder geval de gegevens over de hoe- veelheid oudpapier- en karton die anders dan via materiaalhergebruik worden verwijderd.
Artikel 13 monitoringverslag oudpa- pier- en karton
Partijen verplichten zich ervoor zorg te dragen dat de aangewezen personen of organisaties elk jaar voor 1 mei, voor de eerste maal uiterlijk op 1 mei 1998, de resultaten van de monitoring van het voorafgaande kalenderjaar neerleggen in verslagen.
§ 7 Rapportage
Artikel 14 rapportage papieren en kar- tonnen verpakkingen
1. De Stichting Papier Recycling Nederland stelt elk jaar voor 1 mei, voor de eerste maal uiterlijk op 1 mei 1998, een rapportage op die een over- zicht bevat van de voortgang van de uitvoering van dit convenant in het voorgaande kalenderjaar en de bete- kenis daarvan voor de realisering van de doelstelling, bedoeld in artikel 9.
2. De rapportage, bedoeld in het eer- ste lid, wordt toegezonden aan de uit- voeringsorganisatie, bedoeld in artikel 7 van het integratieconvenant verpak- kingen.
§ 8 Overige onderwerpen
Artikel 15 voorlichting
Partijen verplichten zich ieder tot het opstellen van een voorlichtingspro- gramma ten behoeve van het realise- ren van de doelstellingen en maatrege- len van dit convenant en stemmen deze op elkaar af.
Artikel 16 geschillenbeslechting
1. Geschillen over de nakoming van de in dit convenant opgenomen verplich- tingen en die niet in onderling overleg kunnen worden opgelost, worden voorgelegd aan een arbitrage-commis- sie, overeenkomstig het Reglement van het Nederlandse Arbitrage Instituut.
2. De arbitragecommissie zal bestaan uit vijf arbiters, van wie er één wordt aangewezen door de Minister, één door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, twee door de Stichting
Papierrecycling Nederland en één door partijen gezamenlijk. Een dergelijke aanwijzing vindt plaats binnen 30 dagen na het verstrijken van het moment, bedoeld in het vierde lid.
3. De arbitragecommissie gaat in ieder geval na of het geschil veroorzaakt wordt door omstandigheden die partij- en al dan niet zijn toe te rekenen.
4. Er is sprake van een geschil indien één der partijen dit bij aangetekende brief aan de ander te kennen geeft.
Artikel 17 wijziging
1. Indien blijkt dat de in dit convenant opgenomen doelstellingen of onderde- len daarvan, redelijkerwijze niet bereikt kunnen worden, kunnen partij- en de artikelen, die betrekking hebben op die doelstellingen met wederzijds goedvinden wijzigen of opzeggen. Voor het overige blijft het convenant onverminderd voortbestaan.
2. Indien één der partijen één of meer- dere bepalingen van het convenant wil opzeggen, is het burgerlijk recht inge- volge artikel 24 van toepassing.
Artikel 18 evaluatie
1. Partijen verplichten zich om de uit- voering van dit convenant te evalueren voor 31 december 1999.
2. Indien de evaluatie daartoe aanlei- ding geeft, verplichten partijen zich om nieuwe afspraken te maken over de realisering van de doelstellingen van dit convenant door aanvullingen of wijzigingen.
Artikel 19 integratieconvenant
Voor zover het papieren en kartonnen verpakkingen betreft zijn de artikelen 12 tot en met 14, artikel 17 en artikel 18 van het integratieconvenant ver- pakkingen van overeenkomstige toe- passing.
Artikel 20 relatie met integratieconve- nant
De Stichting Papier Recycling Nederland onderschrijft de inhoud van het integratieconvenant verpakkingen.
Artikel 21 deelconvenant materiaal- hergebruik
De artikelen 1 tot en met 10, de artike- len 14 tot en met 16, de artikelen 19 tot en met 21 en artikel 24, die betrek- king hebben op papieren- en karton- nen verpakkingen, vormen tezamen een deelconvenant materiaalherge-
xxxxx als bedoeld in artikel 19 van het integratieconvenant verpakkingen.
Artikel 22 bijlagen en toelichting
De bij dit convenant gevoegde Bijlagen I en II en toelichting maken onlosma- kelijk deel uit van dit convenant.
Artikel 23 inwerkingtreding
1. Dit convenant treedt in werking met ingang van de tiende dag na onderte- kening, met uitzondering van de arti- kelen 4 tot en met 9 die in werking tre- den op uiterlijk 1 april 1998.
2. Dit convenant eindigt op 31 decem- ber 2002.
3. In afwijking van het gestelde in het tweede lid, vervallen de artikelen 3 tot en met 9 en de artikelen 15 tot en met 18 met ingang van 31 december 2001.
Artikel 24
Voor de datum van uiterlijk 1 april 1998 dient:
a. de overeenkomst over een verwijde- ringsbijdrage voor oud papier en kar- ton 1997 algemeen verbindend te zijn verklaard;
b. aan gemeenten en oudpapierhande- laren de mogelijkheid geboden te zijn om zich aan te sluiten bij de Stichting Recycling Nederland en
c. aan gemeenten de mogelijkheid geboden te zijn om een overeenkomst aan te gaan met een bij de Stichting Papier Recycling Nederland aangeslo- ten oudpapierhandelaar onder de in artikel 8 genoemde voorwaarden.
Artikel 25 overeenkomst naar burger- lijk recht
Dit convenant heeft kracht van over- eenkomst naar burgerlijk recht.
Aldus overeengekomen en getekend in drievoud te ’s-Gravenhage op 15 december 1997
Toelichting bij het papiervezelconve- nant, tevens deelconvenant materiaal- hergebruik papieren en kartonnen ver- pakkingen
1 Inleiding
In onderhavig papiervezelconvenant maken Rijk, gemeenten en papierke- ten afspraken over de intensivering van de gescheiden inzameling en het hergebruik van oudpapier en -karton en over de verantwoordelijkheden van de diverse partijen daarbij. Partijen streven er naar in het jaar 2001 een
inzamel- en hergebruikspercentage van 85% te realiseren. Het bevorderen van de kwaliteit en de continuïteit staat daarbij voorop.
Dit papiervezelconvenant maakt – voor zover dit betrekking heeft op papieren en kartonnen verpakkingen – onderdeel uit van het Convenant Verpakkingen II, dat bestaat uit het integratieconvenant verpakkingen en – onlosmakelijk daarmee verbonden – het deelconvenant producenten/impor- teurs en de deelconvenanten materi- aalhergebruik, en dat dient ter uitvoe- ring van de Regeling verpakking en verpakkingsafval (Staatscourant 1997,
nr. 125, van 4 juli 1997). Inzameling en hergebruik van gebruikte verpakkin- gen van papier en karton is niet los te zien van de inzameling en het herge- bruik van het overige oudpapier en - karton. Daarom hebben partijen er de voorkeur aan gegeven dat het papier- vezelconvenant betrekking heeft op al het oudpapier en -karton dat in Nederland vrijkomt [artikel 2].
Onder karton wordt onder andere verstaan: massief-, vouw-, grafisch-, en golfkarton.
Aan de totstandkoming van het inza- mel- en verwerkingssysteem is intensief overleg met alle relevante partijen vooraf gegaan om te waarborgen dat het systeem voor alle partijen accepta- bel, werkbaar en fraudebestendig is, zoveel mogelijk aansluit bij de bestaande praktijk, recht doet aan zoveel mogelijk vrije marktwerking en voldoet aan de voorwaarden voor vol- doende mededinging.
2 Achtergrond: beleid en regelgeving
2.1 Oudpapier en -karton in het alge- meen
Volgens het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieuhygiëne (RIVM) kwam in Nederland in 1995 in totaal 3520 kiloton oudpapier en -kar- ton vrij. Oudpapier en -karton wordt in Nederland al sinds jaar en dag geschei- den ingezameld ten behoeve van materiaalhergebruik. Nederland kent wat dat betreft een unieke en fijnma- zige structuur, waarin gemeenten en de oudpapier- en oudkarton(ver- werkende) industrieën nauw samen- werken en waarin verenigingen bij de inzameling een belangrijke rol spelen. Door de inzet van deze partijen is – volgens berekeningen van het RIVM – in 1995 een inzamel- en hergebruiks- percentage van 52,5% bereikt. Volgens
de inschattingen en de definities van de papier- en kartonindustrie is circa 62% hergebruik gerealiseerd.
Toch zijn er nog mogelijkheden om de huidige inzamel- en verwerkings- structuur voor oudpapier en -karton te verbeteren, onder ander op de volgen- de onderdelen:
– Een belangrijke deel van het inzamel- bare oudpapier en -karton uit met name huishoudens verdwijnt nog via het grijze afval.
– Niet heel Nederland wordt thans sys- tematisch gedekt door een inzamel- structuur.
– De inzamelrespons is sterk afhanke- lijk van de internationale marktprijzen. De ervaring leert dat als die langere tijd negatief zijn – zoals begin jaren ’90 het geval is geweest – de inzameling structureel terugvalt, waarna het veel tijd en moeite kost die inzameling weer op het oude niveau te krijgen.
Partijen streven dan ook voortdurend naar verbetering en intensivering van de inzameling en het hergebruik. In februari 1995 is in het Afval Overleg Orgaan (AOO) in het kader van het Programma Gescheiden Inzameling Huishoudelijk Afval (GIHA) afgespro- ken dat gemeenten onder andere al het oudpapier en -karton uit huishou- dens gescheiden zullen inzamelen.
Gemeenten streven in dit kader naar het realiseren van een inzamelpercen- tage van 85% van het oudpapier en - karton uit huishoudens vóór het jaar 2000, bij voorkeur door middel van een haalsysteem, waarbij het oudpapier en
-karton tenminste één maal per vier weken huis-aan-huis wordt ingeza- meld. Daarbij is het de bedoeling dat het percentage vervuiling in het inge- zamelde oudpapier en -karton uit huis- houdens niet meer dan 10% bedraagt.
Ook de papier- en kartonindustrie is gebaat bij een intensivering van de gescheiden inzameling vanwege het belang van een grote en continue aan- voer van oudpapier en -karton als secundaire grondstof. Rijk, gemeenten (Vereniging van Nederlandse Gemeenten, VNG) en papierketen (Stichting Integraal Ketenbeheer Papier en Karton, IKP) hebben dan ook op 14 juni 1995 de Intentieverklaring inzamel- en verwerkingssysteem oud- papier en -karton uit huishoudens ondertekend. Partijen spreken hierin de intentie uit om in het jaar 2000 85% van het oudpapier en -karton dat uit huishoudens vrijkomt in te zamelen en
als materiaal te hergebruiken. Tevens wordt hierin de intentie uitgesproken te komen tot onderlinge afspraken om de continuïteit van de inzameling en de verwerking te garanderen. Deze Intentieverklaring ligt aan het onderhavige Papiervezelconvenant ten grondslag.
2.2 Papieren en kartonnen verpakkin- gen
Ongeveer éénderde deel van de totale papier- en kartonstroom bestaat uit papieren en kartonnen verpakkingen. Volgens het RIVM bedroeg de hoeveel- heid afval van gebruikte papieren en kartonnen verpakkingen in 1995 1366 kiloton, ofwel 42% van de totale hoe- veelheid vrijkomend oudpapier en - karton. Van de 1366 kiloton gebruikte papieren en kartonnen verpakkingen werd 840 kiloton (62%) gescheiden ingezameld ten behoeve van herge- bruik. Papieren en kartonnen verpak- kingen worden vooral in de kantoren-, winkels-, diensten- en bedrijvensector (KWDI-sector) gescheiden ingezameld. Door de huishoudens worden gebruik- te verpakkingen nog weinig via het overige oudpapier en -karton afge- voerd. Van de gebruikte papieren en kartonnen verpakkingen uit huishou- dens verdwijnt namelijk nog 64% in het grijze afval.
Om het hergebruik van onder andere
papieren en kartonnen verpakkingen te stimuleren is in 1991 tussen de minister van VROM en de Stichting Verpakking en Milieu (SVM) het Convenant Verpakkingen afgesloten. In dat convenant is als doelstelling opgenomen om in het jaar 2000 ten- minste 60% van alle in Nederland op de markt gebrachte verpakkingen als materiaal her te gebruiken. Voor papieren en kartonnen verpakkingen werd afgesproken dat al het mogelijke wordt gedaan om in het jaar 1995 een hergebruikspercentage van 60% te realiseren.
Op 31 december 1994 is de Richtlijn
94/62 van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 1994 betreffende verpakking en verpak- kingsafval, PbEG L 94/365 gepubliceerd en in werking getreden. In deze richt- lijn wordt aan de lidstaten de verplich- ting opgelegd om zodanige maatrege- len te treffen dat uiterlijk 30 juni 2001
van alle op de markt gebrachte verpak- kingen bepaalde percentages worden teruggewonnen (50-65%) en als mate- riaal worden hergebruikt (25-45%).
De implementatie van de richtlijn vindt plaats door middel van de Regeling verpakking en verpakkingsaf- val (Staatscourant 1997, nr. 125, van 4 juli 1997). In deze regeling worden pri- mair de producenten/importeurs (ook wel genoemd: de verpakkers/vullers) aangesproken op het realiseren, met ingang van 1 augustus 1998, van 65% terugwinning en 45% materiaalherge- bruik voor alle materialen samen. In de regeling wordt echter nadrukkelijk gesteld dat de gehele verpakkings- keten daaraan dient mee te werken.
De regeling is zodanig opgezet, dat
deze uitnodigt te komen tot een nieuw verpakkingenconvenant (het Convenant Verpakkingen II), waarin de materiaalproducenten in de verpak- kingsketen met name de verant- woordelijkheid nemen om in het jaar 2001 in totaal 65% materiaalherge- bruik te realiseren. Onderhavig papier- vezelconvenant maakt onderdeel uit van dit nieuwe convenant.
In de regeling is opgenomen dat gemeenten verplicht zijn om onder- meer oudpapier en -karton uit huis- houdens gescheiden in te zamelen. Deze verplichting is te zien als een aan- vulling op de reeds in de Wet milieube- heer vastgelegde inzamelplicht voor huishoudelijk afval en zal worden opgenomen in de Provinciale Milieu Verordening (PMV). In de regeling wordt er vanuit gegaan dat bedrijven onder andere oudpapier en -karton scheiden, gescheiden houden en gescheiden afgeven. In het deelpro- gramma Gescheiden Inzamelen van Bedrijfsafval (GIBA) van het AOO wordt gesteld dat de zorgplicht van bepaalde categorieën bedrijven voor de scheiding van bepaalde afvalstro- men ondermeer wordt geregeld door middel van AMvB’s ex art. 8.40 Wm en door middel van milieuvergunningen.
Ten slotte worden de gescheiden
inzameling en het hergebruik van al het oudpapier en -karton gestimuleerd door het Besluit stortverbod afvalstof- fen dat voor onder andere de catego- rieën verpakkingen, papier en karton, huishoudelijk afval, kantoor-, winkel- en dienstenafval en vergelijkbaar
industrieel afval per 1 januari 1996 effectief is.
3 Beschrijving van het inzamel- en verwerkingssysteem
3.1 Inzameling en overdracht [artike- len 4 en 5]
Gemeenten zijn wettelijk verplicht zorg te dragen voor de inzameling en verwijdering van afval (waaronder papier en karton) uit huishoudens. In het deelprogramma GIHA van het AOO hebben gemeenten aangegeven ondermeer papier en karton geschei- den van het overige huishoudelijke afval te zullen inzamelen en daarbij een inzamelpercentage van 85% na te streven. De VNG heeft hiertoe voor de gemeenten een Handleiding GIHA ontwikkeld, waarin handreikingen worden gedaan voor de organisatie van de gescheiden inzameling van onder andere oudpapier en -karton.
Onder papier en karton worden
tevens begrepen de zogenaamde dran- kenkartons. Door de desbetreffende branche-organisatie (Stichting Hedra) wordt gewerkt aan een eigen, sepa- raat inzamel- en verwerkingssysteem. Bij inzamelsystemen kan gedacht wor- den aan het ophalen van melkkarton- nen bij scholen. Het is echter onwense- lijk (zie de kwaliteitseisen in bijlage II) dat drankenkartons tezamen met het overige oudpapier en karton worden ingezameld.
In een Letter of Intent aan de minis- ter heeft de Stichting Hedra aangege- ven dat van deze verpakkingen zoveel zal worden ingezameld als nodig is om 15% materiaalhergebruik in het jaar 2001 te kunnen realiseren. De gemeen- ten zullen worden uitgenodigd aan dit separate inzamelsysteem mee te wer- ken en deze stroom zorgvuldig gescheiden te houden van de reguliere stroom oudpapier en karton. Een gerichte voorlichting aan het publiek is daartoe een essentieel instrument.
In het kader van onderhavig deelcon-
venant zal de VNG bevorderen dat gemeenten al het gescheiden ingeza- melde oudpapier en -karton zullen overdragen aan een oudpapierhande- laar die aangesloten is bij de Stichting Papier Recycling Nederland (PRN), het door de papierketen georganiseerde collectief dat de afspraken uit het con-
venant namens die keten gestand doet [artikel 5]. De VNG zal als waarnemer de vergaderingen van de Stichting PRN bijwonen.
Gemeenten of samenwerkende gemeenten kunnen zich aansluiten bij het door onderhavig convenant in het leven geroepen systeem door een aan- sluitingsovereenkomst aan te gaan met de Stichting PRN. In de aansluitings- overeenkomst worden zaken geregeld als: de afnamegarantie zoals bedoeld in artikel 8, lid 1, de leveringsgarantie, de minimale kwaliteitseisen [artikel 6], de procedures bij inschakeling van het verwijderingsfonds en een geschillenregeling. Het aansluitcon- tract heeft een minimum looptijd van 5 jaar en kan daarna met telkens één jaar verlengd worden. Toetreding tot het systeem kan uitsluitend geschieden in perioden waarin het verwijde- ringsfonds niet in werking is en/of waarin er geen sprake is van een over- schotsituatie . De VNG zal bevorderen dat individuele gemeenten of samen- werkende gemeenten een dergelijke aansluitingsovereenkomst aangaan [ar- tikel 5]. Een gemeente die zich niet bij het systeem aansluit, kan geen beroep doen op de afspraken uit onderhavig convenant, zoals, bijvoorbeeld, de afnamegarantie zoals bedoeld in arti- kel 8, lid 1.
Aansluiting bij het systeem van de
Stichting PRN betekent dat gemeenten het gescheiden ingezamelde oudpa- pier en -karton moeten aanbieden aan een oudpapierhandelaar die aangeslo- ten is bij de Stichting PRN. De gemeen- te is geheel vrij in de keuze met welke oudpapieronderneming(en) zij uitein- delijk een contract wil afsluiten. In dit contract worden zaken geregeld als: de beschikbaarstelling van de inzamel- middelen, de frequentie van inzame- ling en overdracht, het overdrachts- punt, de kwaliteit van het oudpapier en -karton en de wijze waarop met afwijkingen van de overeengekomen kwaliteit wordt omgegaan, de over- drachtsprijs alsmede de frequentie waarmee die wordt aangepast aan de internationale marktomstandigheden. Dit handelscontract komt in vrije onderhandelingen tussen individuele partijen tot stand.
Het is in de praktijk niet mogelijk dat
een gemeente slechts een deel van het ingezamelde oudpapier en -karton uit
huishoudens onder de werking van het systeem laat vallen; de ingezamelde hoeveelheden zijn immers niet con- stant, zodat niet te controleren valt hoeveel wel en hoeveel niet onder het systeem valt.
Naar verwachting zullen vrijwel alle oudpapierondernemingen zich aanslui- ten bij de Stichting PRN. Dit is ook noodzakelijk om voldoende dekking te realiseren voor een goede werking van het systeem. Toetreding tot de Stichting PRN is mogelijk voor alle oudpapierondernemingen of onderne- mingen die als oudpapierhandelaar opereren en die voldoen aan de voor- waarden die de Stichting PRN voor toe- treding stelt.
Ongeveer tweederde deel van het ingezamelde oudpapier en -karton komt uit de KWDI-sector. Bedrijven zullen door middel van AMvB’s ex art.
8.40 Wm en door middel van milieu- vergunningen verplicht worden onder andere oudpapier en -karton te schei- den, gescheiden te houden en geschei- den af te voeren.
De KWDI-sector is zelf financieel en organisatorisch verantwoordelijk voor het scheiden, gescheiden houden en gescheiden afgeven van oudpapier en - karton. De minister van VROM en de Stichting PRN zullen onder andere door middel van voorlichting en ande- re in het Deelprogramma Gescheiden Inzamelen van Bedrijfsafval (GIBA) genoemde instrumenten bevorderen dat de bedrijven het oudpapier en - karton ten behoeve van hergebruik zullen overdragen aan de papierketen [artikel 4, lid 2 en artikel 15].
De overdracht van oudpapier en -kar-
ton uit de KWDI-sector vindt plaats onder tussen individuele partijen over- eengekomen condities, tegen gelden- de marktprijzen, verminderd met de kosten van inzameling, transport, reini- ging en dergelijke. Voor oudpapier en
-karton uit de KWDI-sector geldt geen afnamegarantie, zoals bedoeld in arti- kel 8, lid 1. Het verwijderingsfonds speelt hier derhalve geen rol. De oud- papierondernemingen zijn dan ook gehouden het oudpapier en -karton uit huishoudens fysiek en administra- tief gescheiden te houden. Overigens zullen de kosten voor scheiden, gescheiden houden en gescheiden afvoeren ten behoeve van hergebruik voor de KWDI-sector doorgaans lager
zijn dan die voor afvoer als bedrijfs- afval.
3.2 Kwaliteitseisen [artikel 6 en bijla- gen]
De Stichting PRN geeft een afnamega- rantie voor al het gescheiden ingezamelde en aangeboden oudpa- pier en -karton dat voldoet aan de vastgestelde kwaliteitseisen [artikel 7]. Deze kwaliteitseisen zijn vastgesteld in bijlage I.
In het kader van het deelprogramma GIHA hebben gemeenten aangegeven te streven naar het aanleveren van schoon en droog papier met een totale vervuilingsgraad van maximaal 10%. In het rapport ’Verificatie verontreini- gingsgraad van oudpapier en -karton uit huishoudens’ van adviesbureau KPMG uit juni 1995 blijkt dat de gemiddelde vervuiling thans 4% bedraagt, met een bandbreedte van 2,5 tot 10%. In het kader van onderha- vig convenant is afgesproken dat par- tijen oudpapier en -karton met een vervuilingspercentage van meer dan 10% door de oudpapieronder- nemingen geweigerd mogen worden en niet onder de afnamegarantie zoals bedoeld in artikel 8, lid 1 vallen [bijla- ge I]. Hiermee wordt oneigenlijk gebruik van het fonds voorkomen.
Oudpapierondernemingen mogen
extreem vervuilde partijen oudpapier en -karton uiteraard wel accepteren, maar dan onder tussen de individuele partijen overeengekomen condities. Tevens is afgesproken dat aanbieders van oudpapier en -karton er naar zul- len streven het percentage vervuiling onder de 5% te brengen [bijlage I].
De totale vervuiling in het oudpapier en -karton kan worden onderverdeeld in producteigen (papiergebonden) en productvreemde (niet-papiergebon- den) vervuiling [artikel 1 en bijlage II]. Producteigen vervuiling is al het niet- papiervezelmateriaal dat tijdens het productieproces van het papieren of kartonnen product op of aan het papier/karton vast wordt aangebracht, zoals: vensters in enveloppen, mecha- nieken in ordners en dergelijke.
Toevoegingen aan verpakkingen tij- dens het verpakken, zoals kunststof steunblokken of zakjes, vallen hier niet onder. Productvreemde vervuiling is al het niet-papiervezelmateriaal dat tij- dens het gebruik van het product of
erna in de afvalfase aan het product wordt toegevoegd. Uit het genoemde onderzoek van KPMG blijkt dat circa de helft van de totale vervuiling bestaat uit productvreemde vervuiling en de rest uit producteigen vervuiling.
Productvreemde vervuiling behoort niet tot het oudpapier en -karton. De kosten voor verwijdering daarvan uit het gescheiden ingezamelde oudpa- pier en -karton uit huishoudens komen dan ook ten laste van de gemeenten en zullen met de gemeenten verre- kend kunnen worden [artikel 8, lid 3]. Indien verwijdering van deze product- vreemde vervuiling goedkoper kan geschieden bij de oudpapier of karton verwerkende industrie (de pulperbe- zitters) dan zullen de kosten die aan de oudpapierhandelaar door de afnemer van het oudpapier of karton worden doorberekend, geacht worden door de oudpapierhandelaar te zijn gemaakt en dus kunnen worden doorberekend aan de gemeenten.
In overleg tussen het ministerie van
VROM, de VNG en de Stichting Integraal Ketenbeheer Papier en Karton (IKP) zijn lijsten opgesteld [bij- lage II] die aangeven wat wel en wat niet bij het oudpapier thuis hoort.
Hiervoor, in § 3.1, is reeds aangege- ven dat drankenkartons weliswaar worden toegerekend aan de totale stroom papieren en kartonnen verpak- kingen, maar niet tezamen met het overige papier en karton dienen te worden ingezameld. Door de desbetreffende branche-organisatie wordt gewerkt aan een eigen, sepa- raat inzamel- en verwerkingssysteem.
Individuele contractspartijen komen onderling overeen hoe de vervuiling wordt vastgesteld en hoe de verreke- ning van de daarmee gemoeide kosten plaats vindt. In de verwijderingsbij- dragen uit het verwijderingsfonds wordt geen rekening gehouden met de kosten van verwijdering van pro- ductvreemde vervuiling. In het geval van een ketendeficit zal de oudpapier- handelaar de kosten in verband met de verwijdering van productvreemde ver- vuiling dus nog steeds met de gemeen- ten kunnen verrekenen [artikel 8, lid 3].
De kosten voor verwijdering van ver-
vuiling uit het gescheiden ingezamelde en aangeboden oudpapier en -karton uit de KWDI-sector zullen tussen de contractspartijen op marktconforme wijze verrekend worden.
3.3 De afnamegarantie [artikelen 7 en 8] en het verwijderingsfonds
De Stichting PRN verplicht zich in onderhavig convenant al het geschei- den ingezamelde en aangeboden oud- papier en -karton dat voldoet aan de kwaliteitseisen [artikel 6] onder alle omstandigheden af te nemen [artikel 7].
Voor oudpapier en -karton uit huis- houdens geldt bovendien dat een eventueel ketendeficit dat hierbij optreedt niet voor rekening zal komen van de gemeente [artikel 8, lid 1]. Een eventueel ketendificit komt voor reke- ning van de papier- en kartonketen en zal worden gefinancierd uit een door die keten georganiseerd verwijderings- fonds (Stichting Verwijderingsfonds).
Er is sprake van een ketendeficit indien de internationale marktprijs voor oudpapier en -karton lager is dan de door de Stichting Verwijderings- fonds periodiek vastgestelde standaardkostprijs voor bewerking, sortering en transport vanaf het over- drachtspunt in de gemeente [artikel 1, onder a].
In tijden waarin de internationale marktprijzen voor oudpapier en -kar- ton de door de oudpapieronderne- mingen te maken transport- en bewerkingskosten niet dekken, krijgen de oudpapierondernemingen ter com- pensatie van die kosten een vergoe- ding uit het door de papierketen inge- stelde verwijderingsfonds. De hoogte van deze verwijderingsvergoeding wordt, op het moment dat een keten- deficit zich voordoet, door het fonds- bestuur vastgesteld en is gerelateerd aan de internationale marktprijzen en de gemiddelde transport- en bewerkingskosten van een gemiddelde oudpapieronderneming vanaf het overdrachtspunt in de gemeente (de ’standaardkostprijs’) op dat moment.
De door een oudpapierhandelaar te
maken transport- en bewerkingskosten vanaf het overdrachtspunt in de gemeente kunnen hoger zijn dan de door de Stichting Verwijderingsfonds periodiek vastgestelde standaardkost- prijs. De bij de Stichting PRN aangeslo- ten oudpapierhandelaren zullen er zo veel mogelijk voor zorgen dat de door hen te maken kosten voor transport, bewerking en sortering vanaf het over- drachtspunt in de gemeente niet hoger zullen zijn dan de door de Stichting Verwijderingsfonds periodiek vastge- stelde standaardkostprijs. Een eventu- eel tekort dat bij een individuele, bij
de Stichting PRN aangesloten oud- papierhandelaar ontstaat als gevolg van het feit dat zijn werkelijke kosten hoger zijn dan de door de Stichting Verwijderingsfonds vastgestelde stan- daardkostprijs, is voor rekening van die oudpapierhandelaar. De gemeente behoeft derhalve niet bij te betalen.
Indien er binnen de gemeente geen oudpapieronderneming is die aange- sloten is bij de Stichting PRN en de transportkosten van de gemeente naar de dichtstbijzijnde bij de Stichting PRN aangesloten oudpapieronderneming zodanig zijn dat de opbrengst van het oudpapier en -karton voor de gemeen- te lager wordt dan nul, dan vergoedt het verwijderingsfonds de transport- kosten naar de dichtstbijzijnde bij de Stichting PRN aangesloten oud- papieronderneming voor zover deze leiden tot een negatieve opbrengst voor de gemeente [artikel 8, lid 2]. De gemeente blijft echter vrij het ingeza- melde oudpapier en -karton aan een eventueel gecontracteerde andere, niet dichtstbijzijnde oudpa- pieronderneming te blijven leveren, maar dan zullen de extra transportkos- ten naar die onderneming voor reke- ning van die gemeente zijn.
Er is voor gekozen de uitbetaling van
de verwijderingsvergoeding uit het verwijderingsfonds aan de oudpapier- onderneming via de gemeente te laten verlopen. Indien het bestuur van het verwijderingsfonds heeft vastgesteld dat er sprake is van een ketendeficit geeft datzelfde fondsbestuur schrifte- lijke toestemming aan een gemeente om bij de overdracht van het geschei- den ingezamelde oudpapier en-karton uit huishoudens een door datzelfde fondsbestuur vastgestelde toebetaling aan de oudpapieronderneming te doen. De gemeente declareert deze toebetaling vervolgens bij het verwijderingsfonds. De gemeenten zijn hierdoor gevrijwaard van deficiten.
In bovenvermeld bestuur van het ver-
wijderingsfonds hebben zitting: vertegenwoordigers van de vullers van het fonds (de papier- en kartonverwer- kende industrieën) en vertegen- woordigers van degenen aan wie het fonds uitbetaalt (de oudpapierhandela- ren). Het fondsbestuur kent een onaf- hankelijk voorzitter. De vullers van het fonds hebben in het fondsbestuur een meerderheid van stemmen.
Gelet op de cruciale rol van het fondsbestuur in het verwijderings- systeem – het fondsbestuur bepaalt
immers of het fonds al dan niet in wer- king treedt – zal de Stichting PRN in ieder geval uiterlijk 1 jaar nadat het verwijderingssysteem in werking is getreden de werking van het fonds en de besluitvorming terzake laten evalu- eren. Deze evaluatie zal door een onafhankelijke instantie worden uitge- voerd.
Het verwijderingsfonds wordt gevoed door een heffing op nieuw op de Nederlandse markt gebracht papier en karton. Deze verwijderingsbijdrage wordt geheven bij de eerste binnen- landse afnemer/gebruiker van papier en karton. De eerste gebruikers/ afnemers van papier en karton zijn, bij- voorbeeld, drukkerijen, uitgeverijen en producenten van verpakkingsmid- delen. De eerste afnemers/gebruikers zijn vrij in de keuze óf – en zo ja: hoe – zij de verwijderingsbijdrage doorbere- kenen.
Over bedoelde verwijderingsbijdrage
worden door betrokkenen afspraken gemaakt, die in een overeenkomst worden neergelegd. Ingevolge de Wet milieubeheer kan deze overeenkomst door de minister van VROM algemeen verbindend worden verklaard. Een gevolg van de algemeen verbindend verklaring is, dat ook betrokkenen die geen partij zijn bij de overeenkomst toch gehouden zijn om de verwijde- ringsbijdrage te betalen. Hierdoor wor- den concurrentieverstoringen voorko- men.
De totstandkoming van de algemeen
verbindend verklaring is essentieel voor het in het onderhavige deelcon- venant neergelegde systeem, in het bij- zonder voor de toepassing van artikel 8, eerste lid. Immers deze algemeen verbindend verklaring doet de over- eenkomst in werking treden, op grond waarvan betrokkenen gehouden zijn de verwijderingsbijdrage aan het verwijderingsfonds af te dragen. Uit dit fonds wordt een eventueel ketendeficit als bedoeld in genoemd artikel betaald.
Een aanvrage voor het algemeen ver-
bindend verklaren van een overeen- komst, waarin de onderhavige verwij- deringsbijdrage wordt geregeld, is recent door de Stichting PRN bij de minister van VROM ingediend. Dit betekent dat op het moment van de oorspronkelijk gedachte datum van inwerkingtreding van het onderhavige deelconvenant, nl. 25 december 1997, er geen sprake kan zijn van een alge- meen verbindend verklaring van de
overeenkomst en wordt derhalve niet beschikt over de gedachte voedings- bron van het verwijderingsfonds.
Ook moet geconstateerd worden dat aan een andere essentiële voorwaarde voor inwerkingtreding van het systeem nog niet is voldaan. Het betreft hier de mogelijkheid voor gemeenten en oud papierhandelaren om zich aan te slui- ten bij de Stichting PRN.
Een en ander heeft tot gevolg dat een aantal artikelen van het convenant eerst op een latere datum, te weten op uiterlijk 1 april 1998, inwerking kan treden. In artikel 23, eerste lid, zijn deze artikelen aangegeven. In artikel 24 is bepaald welke maatregelen daar- toe, waaronder de algemeen verbin- dend verklaring van de overeenkomst, uiterlijk op 1 april 1998 getroffen moe- ten zijn.
3.4 Materiaalhergebruik [artikel 9] Van de totale hoeveelheid op de markt gebracht papier en karton is volgens de papier- en kartonbranche 15% niet inzamelbaar, omdat het wordt gebruikt voor sanitaire doeleinden of voor duurzaam gebruik (boeken, archieven, behang). In het kader van onderhavig deelconvenant verplichten de materiaalproducenten zich om in het jaar 2001 85% van de inzamelbare hoeveelheid op de markt gebracht papier en karton als materiaal te hergebruiken [artikel 9, lid 1]. Voor wat betreft papieren en kartonnen verpakkingen geldt dit onderscheid tussen inzamelbaar en niet-inzamel- baar minder. De papier- en kartonpro- ducenten verplichten zich dan ook om 85% van de hoeveelheid nieuw op de markt gebrachte papieren en karton- nen verpakkingen als materiaal her te gebruiken [artikel 9, lid 2] en aldus – tezamen met de producenten van andere verpakkingsmaterialen – bij te dragen aan het behalen van de doel- stelling uit het integratieconvenant verpakkingen om van alle op de markt gebrachte verpakkingen 65% als mate- riaal te hergebruiken.
In het kader van het integratieconve-
nant verpakkingen zal uiterlijk 31 december 1999 een evaluatie plaatsvinden over de uitvoering van de verplichtingen van de convenanten.
Indien de ontwikkeling van het materi- aalhergebruik van papier en karton zodanig is dat de doelstelling voor het jaar 2001, naar het zich dan laat aan- zien, niet gehaald kan worden, zullen partijen overleggen om, afhankelijk
van de oorzaak, zo mogelijk aanpas- singen van de in onderhavig convenant genoemde maatregelen voor te stel- len, om de doelstellingen alsnog te bereiken.
Indien n.a.v. de evaluatie blijkt dat de doelstellingen van dit convenant redelijkerwijze niet bereikt kunnen worden, bijvoorbeeld omdat één van de partijen de andere partij(en) niet in staat heeft gesteld aan zijn verplich- tingen te voldoen, treden partijen met elkaar in overleg om te bezien in hoe- verre de convenantsafspraken aanpas- sing behoeven.
3.5 Overschotten
In de Regeling verpakking en verpak- kingsafval, artikel 5, en in het Papiervezelconvenant [overwegingen] is aangegeven dat de ondernemingen die aangesloten zijn bij de Stichting PRN vanaf het overdrachtspunt verant- woordelijk zijn voor al het door gemeenten gescheiden ingezamelde en aangeboden oudpapier en -karton uit huishoudens. Deze verantwoor- delijkheid geldt onder alle marktom- standigheden [artikel 8]. In gevallen van overschotten van of schaarste aan oudpapier en -karton is het aan de papier- en kartonindustrie om marktconforme maatregelen te nemen om de afnamegarantie richting gemeenten veilig te kunnen stellen.
De afnamegarantie onder alle
omstandigheden, zoals gegeven door de Stichting PRN kan leiden tot over- schotten van oudpapier en -karton. Immers, er wordt – mede vanuit het milieubeleid – gestreefd naar continuï- teit in de inzameling en levering van oudpapier en -karton, ook al is er tijde- lijk minder behoefte aan die grondstof.
Er is sprake van een overschot als er voor het ingezamelde oudpapier en - karton geen enkele afzetmogelijkheid bij de oudpapierverwerkende industrie in binnen- of buitenland aanwezig is en de voorraadruimten van de oudpa- pierondernemingen en de oudpapier- verwerkende industrieën vol zijn.
Binnen de in dit convenant gekozen verantwoordelijkheidsverdeling ligt de verantwoordelijkheid voor het management van overschotten geheel bij de papier- en kartonindustrie. De industrie zal alles moeten doen wat in haar vermogen ligt om het ontstaan van een overschotsituatie te voorko- men en – als dat niet lukt – moeten zoeken naar mogelijkheden om het overschot van oudpapier in voorraad
te houden in afwachting van een ople- vende vraag. Pas in allerlaatste instan- tie, als niets anders meer mogelijk is, zal de verbrandingsoptie kunnen wor- den gekozen.
De verwijdering van overschotten wordt niet gefinancierd uit het verwijderingsfonds.
Bijlage I Kwaliteitseisen
– Het aan een bij de Stichting Papier Recycling Nederland aangesloten onderneming aangeboden oudpapier en -karton dient droog, schoon en scheurbaar te zijn.
– Het aan een bij de Stichting Papier Recycling Nederland aangesloten onderneming aangeboden oudpapier en -karton mag niet meer dan 10% vervuiling bevatten.
– Gemeenten streven ernaar het totale vervuilingspercentage van het geschei- den ingezamelde en aangeboden oud- papier en -karton niet meer dan 5% te laten zijn.
Bijlage II Producteigen en product- vreemde vervuiling
A. Onder producteigen vervuiling wordt verstaan:
Al het niet-papiervezel materiaal dat tijdens het productieproces van het papieren of kartonnen product op of aan het papier of karton vast wordt aangebracht en dat een wezenlijk onderdeel uitmaakt van dat product. Voorbeelden:
– vensters in enveloppen
– mechanieken in ordners
– kunststof hengsels aan wasmidde- lenverpakkingen
– kunststof coatings
– metalen of kunststof schenktuitjes
B. Onder productvreemde vervuiling wordt verstaan:
Al het niet-papiervezel materiaal, niet behorend tot de producteigen vervui- ling, dat tijdens het gebruik of in de afvalfase van het papieren of karton- nen product aan dat product wordt toegevoegd.
Voorbeelden:
a. alle objecten die geen vast onder- deel uitmaken van het papieren of kar- tonnen product en die bestaan uit bij- voorbeeld:
– steenachtige materiaal (zoals: aarde- werk, beton)
– metaal (zoals: paperclips en binders)
– kunststof (zoals: piepschuim, draag- tasjes, zichtmappen, binders, folies)
– hout
– textiel
– touw
– leder
b. papier dat niet schoon en droog is, zoals, bijvoorbeeld:
– vloeistofdichteverpakkingen, zoals:
. drankenkartons voor zuivel en fris- dranken
. verpakkingen van vloeibare wasmid- delen en wasverzachter
. geplastificeerd papier, bijvoorbeeld voor diepvriesproducten
– verontreinigde papieren (zoals: papier tussen vleeswaren, koffiefilters)
c. niet-herbruikbare papieren, zoals, bijvoorbeeld:
– sanitair papier (zoals zakdoekjes, lui- ers, toiletpapier)
– behang (en vinyl)
– doorslagpapier
– foto’s
Deelconvenant materiaal- hergebruik glazen verpakkingen
Partijen,
1. De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, Xxxxxxxxxx xx Xxxx, handelend als bestuursorgaan en als vertegenwoordi- ger van de Staat der Nederlanden mede namens de Minister van Economische Zaken en de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, hierna te noemen: ’de Minister’;
en
2. De Vereniging van Nederlandse Gemeenten, te dezen vertegenwoor- digd door de heer drs. P. Ph. Dordregter;
en
3. De Stichting Kringloop Glas, te dezen vertegenwoordigd door de heer
J.C. Xxxxxx, voorzitter, en de heer ir.
A.C.J. Xxxxxxxxx, bestuurslid, namens de bij haar aangesloten ondernemin- gen en organisaties van ondernemin- gen die hetzij:
a) glas en glazen verpakkingen produ- ceren (glasindustrie);
b) gescheiden ingezameld gebruikt glas en glazen verpakkingen opwerken tot ovenklare secundaire grondstof voor de glasindustrie (glasbewerkende industrie);
c) in opdracht van een gemeente, par- ticulier of bedrijf gebruikt glas en gla- zen verpakkingen ophalen, opslaan,
transporteren en verhandelen (glasinzamelaars);
Overwegende,
– dat een integratieconvenant verpak- kingen is afgesloten dat betrekking heeft op alle verpakkingen die in Nederland op de markt worden gebracht, met uitzondering van die verpakkingen die worden uitgevoerd uit Nederland,
– dat bij het integratieconvenant ver- pakkingen deelconvenanten horen zijnde:
– deelconvenant producenten en importeurs;
– papiervezelconvenant;
– deelconvenant materiaalhergebruik glazen verpakkingen;
– deelconvenant materiaalhergebruik metalen verpakkingen;
– deelconvenant materiaalhergebruik kunststofverpakkingen;
– deelconvenant materiaalhergebruik houten verpakkingen,
– dat het onderhavige convenant een deelconvenant is in de zin van het integratieconvenant verpakkingen,
– dat de desbetreffende overwegingen van het integratieconvenant verpak- kingen ook als overwegingen van dit convenant worden aangemerkt,
– dat op 19 december 1995 de Intentieverklaring inzamel- en verwer- kingssysteem gebruikt verpakkingsglas werd afgesloten,
– dat het onderhavige convenant voor een groot deel is gebaseerd op de Intentieverklaring inzamel– en verwer- kingssysteem gebruikt verpakkingsglas,
– dat in het integratieconvenant ver- pakkingen is afgesproken dat in het jaar 2001 van de totale hoeveelheid nieuw op de markt te brengen verpakkingen van papier of karton, glas, metaal en kunststof, tenminste 65% als materiaal wordt hergebruikt en van hout tenminste 15%, voorzover het hiervoor benodigde verpakkingsaf- val in voldoende mate gescheiden wordt aangeboden volgens de over- eengekomen voorwaarden,
– dat gemeenten op basis van de Regeling verpakking en verpakkings- afval en de provinciale milieuverorde- ning verantwoordelijk zijn voor de gescheiden inzameling van glas, afkomstig uit particuliere huishoudens en de kosten hiervan voor hun reke- ning nemen, tot het moment dat het gescheiden ingezamelde verpak- kingsglas uit de glasbak in het inzamel- voertuig is gestort,
– dat ingevolge de Regeling verpak- king en verpakkingsafval voor verpak- kingen die bij particuliere huishoudens vrijkomen, de terugnameverplichting geldt vanaf dat moment c.q. die plaats,
– dat de Vereniging van Nederlandse Gemeenten zich in het kader van het programma Gescheiden Inzameling van Huishoudelijk Afval van het Afval Overleg Orgaan heeft vastgelegd om gemeenten te stimuleren de daarin vastgelegde doelstellingen voor glas, 90% inzameling en 90% zuiverheid, te realiseren,
– dat de kosten voor de verwijdering van glazen verpakkingen afkomstig uit bedrijven, voor rekening zijn van die bedrijven;
verklaren het volgende te zijn overeen- gekomen:
§ 1 Definities, reikwijdte en preventie
Artikel 1 definities
In dit convenant wordt verstaan onder:
a. glasbak: het inzamelmiddel in de gemeente dat geplaatst is aan de openbare weg en waarin de consu- ment zijn huishoudelijk gebruikt ver- pakkingsglas kan deponeren;
b. glasgebonden vervuiling: al het materiaal zoals aangegeven in Bijlage II, niet zijnde glas dat tijdens het productieproces van de verpakking of van het verpakte product op of aan het glas wordt aangebracht of dat we- zenlijk onderdeel uitmaakt van de ver- pakking,
c. niet-glasgebonden vervuiling: al het materiaal zoals aangegeven in Bijlage II, niet zijnde verpakkingsglas en niet behorend tot de glasgebonden vervui- ling.
Artikel 2 reikwijdte
Dit convenant heeft betrekking op al het verpakkingsglas dat in Nederland op de markt wordt gebracht, met uit- zondering van het verpakkingsglas dat wordt uitgevoerd uit Nederland.
Artikel 3 preventie
De bij de Stichting Kringloop Glas aan- gesloten producenten van verpak- kingsglas verplichten zich al datgene te doen dat redelijkerwijs van hen gever- gd kan worden, opdat de producen- ten/importeurs in staat worden gesteld de maatregelen te treffen inzake pre- ventie zoals bedoeld in artikel 4 van
het deelconvenant producenten/ importeurs.
§ 2 Inzameling van verpakkingsglas
Artikel 4 gescheiden inzameling
1. De Vereniging van Nederlandse Gemeenten verplicht zich te bevor- deren dat gemeenten hun inzamelsys- teem zodanig verbeteren en intensive- ren dat in het jaar 2001 tenminste 90% van het verpakkingsglas, dat uit parti- culiere huishoudens vrijkomt, geschei- den wordt ingezameld.
2. De Minister en de Stichting Kringloop Glas verplichten zich te bevorderen dat bedrijven uit de kanto- ren-, winkels, diensten en industriesec- tor, verpakkingsglas scheiden, geschei- den houden en gescheiden aanbieden.
§ 3 Overdracht en kwaliteitseisen
Artikel 5 overdracht
De Vereniging van Nederlandse Gemeenten verplicht zich te be- vorderen dat gemeenten al het gescheiden ingezamelde verpak- kingsglas, afkomstig uit particuliere huishoudens, op het overdrachtspunt, zijnde de glasbak, aanbieden aan een onderneming die is aangesloten bij de Stichting Kringloop Glas.
Artikel 6 kwaliteitseisen
1. In Bijlage I zijn de kwaliteitseisen opgenomen waaraan het gescheiden ingezamelde verpakkingsglas dat aan een onderneming die is aangesloten bij de Stichting Kringloop Glas wordt aangeboden, moet voldoen.
2. De Vereniging van Nederlandse Gemeenten verplicht zich om te bevorderen dat gemeenten de noodza- kelijke maatregelen nemen om de
niet-glasgebonden vervuiling te verminderen.
§ 4 Afname
Artikel 7 algemene afnamegarantie De Stichting Kringloop Glas verplicht zich om al het haar aangeboden gescheiden verpakkingsglas dat vol- doet aan de kwaliteitseisen, bedoeld in artikel 6, af te nemen.
Artikel 8 afnamegarantie huishoude- lijk verpakkingsglas
1. Onverminderd het bepaalde in arti- kel 7 draagt de Stichting Kringloop Glas er zorg voor dat indien een
gemeente het gescheiden ingezamelde verpakkingsglas, afkomstig uit particuliere huishoudens, dat voldoet aan de kwaliteitseisen, bedoeld in arti- kel 6, aanbiedt aan een bij de Stichting Kringloop Glas aangesloten glasinza- melaar, alleen de kosten van inzame- ling en lediging van de glasbak in het inzamelvoertuig voor rekening van de gemeente zijn.
2. In afwijking van het eerste lid zijn de kosten die een glasinzamelaar heeft voor het scheiden van niet-glasge- bonden vervuiling en het verder verwijderen daarvan uit het aangebo- den, gescheiden ingezameld verpak- kingsglas uit particuliere huishoudens voor rekening van een gemeente.
Artikel 9
Partijen werken de wijze waarop nader invulling zal worden gegeven aan het bepaalde in artikel 7 en artikel 8, eer- ste lid, nader uit voor 1 maart 1998 en vullen de bepalingen in dit convenant en/of de toelichting terzake zo nodig aan.
§ 5 Materiaalhergebruik
Artikel 10 materiaalhergebruik
De glasindustrie verplicht zich om in het jaar 2001 ten minste 90% van de totale gewichtshoeveelheid in Nederland op de markt gebrachte gla- zen verpakkingen als materiaal te hergebruiken voor zover zij de hier- voor benodigde verpakkingen in vol- doende mate gescheiden krijgt aange- boden volgens de kwaliteitseisen, bedoeld in artikel 6.
§ 6 Monitoring
Artikel 11 monitoring
1. Voor wat betreft de monitoring zijn de artikelen 9 en 10 van het integratie- convenant verpakkingen van toepas- sing.
2. De Stichting Kringloop Glas verplicht zich om ten behoeve van de monito- ring de gegevens met betrekking tot materiaalhergebruik te leveren over- eenkomstig het protocol, bedoeld in artikel 9, tweede lid, van het integra- tieconvenant verpakkingen.
§ 7 Rapportage
Artikel 12 rapportage
1. De Stichting Kringloop Glas stelt jaarlijks voor 1 mei, voor de eerste
maal uiterlijk op 1 mei 1998, een rap- portage op die een overzicht bevat van de voortgang van de uitvoering van dit convenant in het voorgaande kalen- derjaar en de betekenis daarvan voor de realisering van de doelstelling, bedoeld in artikel 9.
2. De rapportage, bedoeld in het eer- ste lid, wordt toegezonden aan de uitvoeringsorganisatie, bedoeld in arti- kel 7 van het integratieconvenant ver- pakkingen.
§ 7 Overige onderwerpen
Artikel 13 voorlichting
Partijen verplichten zich ieder tot het opstellen van een voorlichtingspro- gramma ten behoeve van het realise- ren van de doelstellingen en maatrege- len van dit convenant en stemmen deze op elkaar af.
Artikel 14 integratieconvenant
De artikelen 12 tot en met 14 en de artikelen 16 tot en met 18 van het inte- gratieconvenant verpakkingen zijn van overeenkomstige toepassing.
Artikel 15 relatie integratieconvenant De Stichting Kringloop Glas onder- schrijft de inhoud van het integra- tieconvenant verpakkingen.
Artikel 16 deelconvenant
Dit convenant is een deelconvenant als bedoeld in artikel 19 van het integra- tieconvenant verpakkingen.
Artikel 17 bijlagen en toelichting
De bij dit convenant gevoegde Bijlagen en toelichting maken onlosmakelijk deel uit van dit convenant.
Artikel 18 looptijd
1. Dit convenant treedt in werking op de tiende dag na ondertekening en eindigt op 31 december 2002.
2. In afwijking van het gestelde in het eerste lid, vervallen de artikelen 3 tot en met 10 en artikel 13 op 31 decem- ber 2001.
Artikel 19 overeenkomst naar burger- lijk recht
Dit convenant heeft kracht van over- eenkomst naar burgerlijk recht.
Aldus overeengekomen en getekend in viervoud te ’s-Gravenhage op 15 december 1997
Toelichting bij het deelconvenant materiaalhergebruik glazen ver- pakkingen
1 Inleiding
In de Regeling verpakking en verpak- kingsafval (Staatscourant 1997. nr. 125, van 4 juli 1997) wordt de producent/ importeur de mogelijkheid geboden om met de overheid een convenant te sluiten waarin de verschillende partijen (overheid en bedrijfsleven) afspraken maken over het realiseren van de doelstellingen. Met het sluiten van een convenant zijn de producenten en importeurs vrijgesteld van de individuele verplichtingen uit de rege- ling. De verpakkingsketen heeft van deze mogelijkheid gebruik gemaakt en heeft het Convenant Verpakkingen II afgesloten. Hiermee kan de weg, die met het Convenant verpakkingen uit 1991 is ingeslagen, worden voortgezet.
Het Convenant Verpakkingen II
bestaat uit een integratieconvenant verpakkingen en, onlosmakelijk daar- mee verbonden, een deelconvenant producenten/importeurs en vijf deelconvenanten die betrekking heb- ben op materiaalhergebruik. Onder- havig deelconvenant is het deelconve- nant materiaalhergebruik glazen verpakkingen.
In onderhavig deelconvenant maken Rijk, gemeenten en glasketen afspra- ken over de intensivering van de gescheiden inzameling en het herge- bruik van gebruikt verpakkingsglas en over de verantwoordelijkheden van de diverse partijen daarbij. Partijen stre- ven er naar in het jaar 2001 een inza- mel- en hergebruikspercentage van 90% te realiseren. Het bevorderen van de kwaliteit en de continuïteit staat daarbij voorop.
Aan de totstandkoming van het inza- mel- en verwerkingssysteem is intensief overleg met alle relevante partijen vooraf gegaan om te waarborgen dat het systeem voor alle partijen accepta- bel en werkbaar is, zoveel mogelijk aansluit bij de bestaande praktijk, recht doet aan zoveel mogelijk vrije marktwerking en voldoet aan de voor- waarden voor voldoende mededin- ging.
2 Achtergrond: beleid en regelgeving
Volgens het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieuhygiëne
(RIVM) kwam in Nederland in 1995 455 kiloton gebruikt verpakkingsglas als afval vrij. De gescheiden inzameling van gebruikt verpakkingsglas heeft in Nederland sinds eind jaren ’70, toen de glasbak werd geïntroduceerd en de glasindustrie steeds meer overging tot de inzet van scherven in het productieproces, een enorme vlucht genomen. Dankzij de inzet van gemeenten en de glasbranche is de inzameling en het hergebruik van gebruikt verpakkingsglas gestaag toe- genomen en is in 1995, volgens gege- vens van het RIVM, een inzamel- en hergebruikspercentage van 74% bereikt.
???–??? Op basis van haar eigen
monitoringsgegevens gaat de glas- branche er van uit dat in 1995 425 kilo- ton eenmalig verpakkingsglas in Nederland op de markt is gebracht, waarvan 342 kiloton via de glasbakken is ingezameld, zodat in 1995 een inza- mel- en hergebruikspercentage van 80,5% is gerealiseerd.
De cijfers van RIVM en de glasbran- che lopen al enige jaren, overigens in steeds mindere mate, uiteen. In het kader van onderhavig convenant is het van groot belang dat partijen een- duidigheid in de monitoring bewerk- stelligen.
De huidige inzamel- en verwerkings- structuur voor gebruikt verpakkings- glas kan op de volgende onderdelen verder verbeterd worden.
– Nog niet heel Nederland is gedekt door een toereikende inzamelstruc- tuur. Uit het deelprogramma Gescheiden Inzamelen van Huis- houdelijk Afval (GIHA) van het Afval Overleg Orgaan (AOO) blijkt dat slecht 15% van de gemeenten het beoogde inzamelniveau van 25 kg per inwoner haalde.
– Een andere onderdeel betreft de inzameling van gebruikt glas uit de horeca-sector. Uit cijfers van de Stichting Promotie Glasbak blijkt dat ca. 80% van het gebruikte glas in deze sector niet gescheiden, maar via het gemengde (bedrijfs)afval wordt verwij- derd.
Partijen streven dan ook voortdurend naar verbetering en intensivering van de inzameling en het hergebruik. Om het hergebruik van onder andere gla- zen verpakkingen te stimuleren is in 1991 tussen de minister van VROM en de Stichting Verpakking en Milieu (SVM) het Convenant Verpakkingen
afgesloten. In dat convenant is als doelstelling opgenomen om in het jaar 2000 tenminste 60% van alle in Nederland op de markt gebrachte ver- pakkingen als materiaal her te gebrui- ken. Voor verpakkingsglas is afgespro- ken dat al het mogelijke wordt gedaan om al in het jaar 1995 een percentage materiaalhergebruik van 80% te reali- seren.
In februari 1995 is in eerder genoemd deelprogramma GIHA van het AOO afgesproken dat gemeenten onder andere het gebruikte verpak- kingsglas uit huishoudens gescheiden zullen inzamelen. Gemeenten streven in dit kader naar het realiseren van een inzamelpercentage van 90% vóór het jaar 2000, bij voorkeur via een breng- systeem met één glasbak per 650 inwo- ners. Daarbij is het de bedoeling dat het percentage vervuiling in het ingezamelde gebruikte verpakkings- glas uit huishoudens niet meer dan 10% is.
Ook de glasindustrie is gebaat bij een
intensivering van de gescheiden inza- meling en wel vanwege het belang van een grote en continue aanvoer van glasscherven als secundaire grondstof. Rijk, gemeenten (Vereniging van Nederlandse Gemeenten, VNG) en glasketen hebben dan ook op 19 december 1995 de Intentieverklaring inzamel- en verwerkingssysteem gebruikt verpakkingsglas uit huishou- dens ondertekend. Partijen spreken hierin de intentie uit om in het jaar 2000 een inzamel- en hergebruikspercentage van 90% te realiseren. Tevens wordt hierin de intentie uitgesproken te komen tot onderlinge afspraken om de continu- ïteit van de inzameling en de verwer- king te garanderen. Deze Intentiever- klaring ligt aan het onderhavige deelconvenant ten grondslag.
Op 31 december 1994 is de Richtlijn
94/62 van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 1994 betreffende verpakking en verpak- kingsafval, PbEG L 94/365, gepubli- ceerd en in werking getreden. In deze richtlijn wordt aan de lidstaten de verplichting opgelegd om zodanige maatregelen te treffen dat uiterlijk 30 juni 2001 van alle op de markt gebrachte verpakkingen bepaalde per- centages worden teruggewonnen (45- 65%) en als materiaal worden herge- bruikt (25-45%).
De implementatie van de richtlijn
vindt plaats door middel van de
Ministeriële regeling verpakking en verpakkingsafval (Staatscourant 1997,
nr. 125, van 4 juli 1997). In deze rege- ling worden primair de producen- ten/importeurs (ook wel genoemd: de verpakkers/vullers) aangesproken op het realiseren, met ingang van 1 augustus 1998, van 65% terugwinning en 45% materiaalhergebruik voor alle materialen samen.
In de regeling wordt echter nadruk- kelijk gesteld dat de gehele verpakkingsketen daaraan dient mee te werken. De regeling is zodanig opgezet, dat deze uitnodigt te komen tot een nieuw verpakkingenconvenant (het Convenant Verpakkingen II), waarin de materiaalproducenten in de verpakkingsketen met name de verant- woordelijkheid nemen om in het jaar 2001 in totaal 65% materiaalherge- bruik te realiseren. Onderhavig deelconvenant maakt onderdeel uit van dit nieuwe convenant.
In de regeling is opgenomen dat
gemeenten verplicht zijn om onder- meer glas uit huishoudens gescheiden in te zamelen. Deze verplichting is te zien als een aanvulling op de reeds in de Wet milieubeheer vastgelegde inza- melplicht voor huishoudelijk afval en zal worden opgenomen in de Provinciale Milieu Verordening (PMV). In de regeling wordt er vanuit gegaan dat bedrijven onder andere gebruikt glas scheiden, gescheiden houden en gescheiden afgeven. In het deelpro- gramma Gescheiden Inzamelen van Bedrijfsafval (GIBA) van het AOO wordt gesteld dat de zorgplicht van bepaalde categorieën bedrijven voor de scheiding van bepaalde afvalstro- men ondermeer wordt geregeld door middel van AMvB’s ex art. 8.40 Wm en door middel van milieuvergunningen. De twee voor glas meest relevante AMvB’s (het Besluit detailhandel en ambachtsbedrijven milieubeheer en het Besluit horeca-, sport- en recreatie- inrichtingen milieubeheer) zullen in de loop van 1998 in werking treden. In het deelprogramma GIBA wordt erop gewezen dat de inzameldoelstelling van 90% niet alleen met de inzet van genoemde regulerende instrumenten gerealiseerd kan worden. Aanvullende, stimulerende maatregelen in de sfeer van voorlichting, bedrijfsinterne milieuzorg en stimuleringsprogram- ma’s zijn daarvoor nodig.
Ten slotte zij nog vermeld dat de
gescheiden inzameling en het herge- bruik van al het gebruikte glas gesti-
muleerd wordt door het Besluit stort- verbod afvalstoffen dat voor onder andere de categorieën verpakkingen, huishoudelijk afval, kantoor-, winkel- en dienstenafval en vergelijkbaar industrieel afval per 1 januari 1996 effectief is.
3 Beschrijving van het inzamel- en verwerkingssysteem
3.1 Inzameling en overdracht [artikel 4 en artikel 5]
Gemeenten zijn wettelijke verplicht zorg te dragen voor de inzameling en verwijdering van afval (waaronder glas) uit huishoudens. In het deelpro- gramma Gescheiden Inzamelen van Huishoudelijk Afval (GIHA) van het AOO hebben gemeenten aangegeven ondermeer glas gescheiden van het overige huishoudelijke afval te zullen inzamelen. De VNG heeft hiertoe voor de gemeenten een Handreiking GIHA ontwikkeld, waarin handreikingen worden gedaan voor de organisatie van de gescheiden inzameling van onder andere gebruikt verpakkingsglas uit huishoudens.
In het kader van onderhavig deelcon-
venant zijn partijen overeengekomen dat de financiële en organisatorische verantwoordelijkheid van de gemeen- ten voor de inzameling van het gebruikte verpakkingsglas uit huishou- dens gaat tot en met het moment dat het gescheiden ingezamelde glas uit de glasbak ’free-on-truck’ in het inza- melvoertuig is gestort. Vanaf dat moment is de glasbranche financieel en organisatorisch verantwoordelijke voor transport, bewerking en herge- bruik, met dien verstande dat de gemeenten financieel verantwoorde- lijk blijven voor de verwijdering van de niet-glasgebonden vervuiling die in het overgedragen glas aanwezig is [artikel 8, lid 2]. Dit laatste punt wordt nader toegelicht onder punt 3.2, kwaliteitsei- sen.
In het kader van onderhavig deelcon-
venant zal de VNG bevorderen dat individuele gemeenten al het ingeza- melde glas zullen aanbieden aan een glasinzamelaar of -bewerker die aan- gesloten is bij de Stichting Kringloop Glas (SKG), het door de glasketen georganiseerde collectief dat de afspraken uit dit deelconvenant namens die keten gestand doet [artikel 5]. Voor alle duidelijkheid zij er op gewezen dat onder aanbieden niet wordt verstaan het door gemeenten
vragen van offertes, maar de fysieke handeling in de zin van overdragen. Een gemeente die zich niet bij het sys- teem aansluit door niet aan te bieden aan een lid van de SKG, kan geen beroep doen op de afspraken uit onderhavig convenant, zoals, bijvoor- beeld, de afnamegarantie zoals bedoeld in artikel 8, lid 1.
Gemeenten kunnen zich aansluiten bij het door het onderhavige deelcon- venant in het leven geroepen systeem door een contract aan te gaan met een glasbewerker of -inzamelaar die aan- gesloten is bij de SKG. Van deze stich- ting kan in beginsel een ieder lid wor- den, die voldoet aan eisen die redelijkerwijs gesteld kunnen worden vanuit de werking van het systeem.
Hierop zullen de statuten nader wor- den bezien.
Het aangaan van de contracten zal op een martkconforme wijze plaatsvin- den. Dit houdt in dit verband in dat gemeenten leden van de SKG zullen verzoeken offerte uit te brengen.
Mocht aan dit verzoek niet of in onvol- doende mate gevolg worden gegeven, dan kan de desbetreffende gemeente zich tot de SKG wenden die vervolgens er voor zal zorgdragen dat alsnog vol- doende van de bij haar aangesloten leden zullen offreren om voldoende concurrentiestelling mogelijk te maken.
De offerte zal een overdrachtsprijs moeten bevatten, die zal worden betaald voor het in het inzamelvoer- tuig gebrachte glas. Meestal zal deze voor een gemeente positief zijn.
Ingevolge artikel 8, lid 1, van het deel- convenant zullen gemeenten echter nooit meer behoeven te betalen dan de kosten van inzameling en lediging van de glasbak in het inzamelvoertuig. De glasketen functioneert zodanig dat uiteindelijk de leden van de SKG beho- rende tot de glasindustrie garanderen dat de gemeenten altijd hun glas kwijt kunnen aan de leden van de SKG tegen minimaal nul cent.
Indien op de bovenomschreven wijze offertes zijn uitgebracht, zal aan het bedrijf met de voor de desbetreffende gemeente meest gunstige voorwaar- den het contract gegund worden. Voor alle duidelijkheid zij erop gewezen, dat de offerte betrekking moet heb- ben op de activiteiten vanaf het moment dat het ingezamelde glas uit de glasbak in het inzamelvoertuig is gebracht.
Vóór dat moment is de inzameling
namelijk de financiële en organisatori- sche verantwoordelijkheid van de gemeente. Mocht een glasbewerker of inzamelaar ook op dit gebied haar diensten aan de gemeente willen aan- bieden, dan zal in de offerte een dui- delijk onderscheid tussen beide kosten- soorten moeten worden gemaakt, opdat een goede vergelijking mogelijk is.
In het op de hierboven beschreven wijze te sluiten contract zal in de eer- ste plaats de overdrachtsprijs worden overeengekomen. Uit artikel 8, lid 1, vloeit voort dat deze prijs voor een gemeente nooit negatief kan zijn. Ook andere zaken dienen uiteraard te wor- den overeengekomen, zoals de fre- quentie waarmee de overdrachtsprijs wordt aangepast, het aantal malen dat de glasbak wordt geledigd en de wijze waarop met afwijkingen van de over- eengekomen kwaliteit wordt omge- gaan.
Wellicht ten overvloede zij vermeld
dat een gemeente niet verplicht is om via een lid van de SKG een contract af te sluiten. Het staat haar volledig vrij om ook derden, niet zijnde leden van de SKG, te benaderen. Overigens zal de VNG ingevolge artikel 5 van dit con- venant bevorderen dat gemeenten al het gescheiden ingezamelde verpak- kingsglas zullen aanbieden aan de leden van de SKG. Consequentie van het aangaan van een contract met een niet SKG-lid is wel dat zij geen beroep kan doen op artikel 7 en 8 van het deelconvenant.
Een deel van het ingezamelde ver-
pakkingsglas komt uit de kantoren-, winkels-, diensten- en industriesector (KWDI-sector), waaronder de horeca. Bedrijven zullen door middel van AMvB’s ex art. 8.40 Wm en door mid- del van milieuvergunningen verplicht worden onder andere glas te scheiden, gescheiden te houden en gescheiden af te voeren. De KWDI-sector is zelf fi- nancieel en organisatorisch verantwoordelijk voor het scheiden, gescheiden houden en gescheiden afgeven van gebruikt glas. De minister van VROM en de SKG zullen onder andere door middel van voorlichting en andere in het deelprogramma Gescheiden Inzamelen van Bedrijfs- afval (GIBA) genoemde instrumenten bevorderen dat de bedrijven het gebruikte verpakkingsglas ten behoeve van hergebruik zullen overdragen aan de glasketen [artikel 4, lid 2 en artikel 13].
De overdracht van verpakkingsglas uit de KWDI-sector vindt plaats onder door tussen individuele partijen over- eengekomen condities, tegen gelden- de marktprijzen, verminderd met de kosten van inzameling, transport, reini- ging en dergelijke. Voor gebruikt verpakkingsglas uit de KWDI-sector geldt geen afnamegarantie zoals bedoeld in artikel 8, lid 1. Overigens kan worden opgemerkt dat de kosten voor scheiden, gescheiden houden en gescheiden afvoeren ten behoeve van hergebruik voor de KWDI-sector lager zijn dan die voor afvoer als bedrijfs- afval.
Op het moment van ondertekening
van het convenant ligt nog niet exact vast hoe precies invulling zal worden gegeven aan de verplichting van de SKG ervoor zorg te dragen dat alleen de kosten van inzameling en lediging van de glasbak in het inzamelvoertuig voor rekening van de gemeenten zijn. Daarmee hangt samen dat de voor- waarden tot toetreding van de SKG en de rechten en plichten van de onder- scheiden partijen binnen de SKG nog niet voor alle betrokken partijen vol- doende helder vast liggen. In dat ver- band is het noodzakelijk dat aan de volgende punten nader invulling wordt gegeven:
– de voorwaarden voor toetreding tot
de SKG
– de mogelijkheden van SKG-leden om te exporteren en het recht van ’first- refusal’ van de glasindustrie
– de wijze waarop de aanbesteding plaats zal vinden
– de administratieve uitwerking van de SKG
– de wijze waarop de evaluatie als bedoeld in artikel 17 van het integratieconvenant, m.b.t. dit deel- convenant zal plaatsvinden.
Duidelijkheid ten aanzien van boven- vermelde punten is om verschillende redenen noodzakelijk. Allereerst is het van belang dat wordt gewaarborgd dat partijen die binnen de SKG ope- reren, in een gelijke concurrentieposi- tie verkeren. De toetredings- voorwaarden voor de SKG zullen hiertoe de noodzakelijke rand- voorwaarden moeten stellen. Verder is het van belang dat alle bedrijven werk- zaam op het gebied van de SKG tot deze organisatie kunnen toetreden.
Hiervoor is het noodzakelijk dat poten-
tiële toetreders tot de SKG weten welke consequenties een eventuele toetreding tot de SKG heeft. Rechten
en plichten van de leden dienen daar- toe worden vastgelegd, waarbij in elk geval rekening wordt gehouden met bovengenoemde punten [artikel 9].
3.2 Kwaliteitseisen [artikel 6 en bijla- gen]
De SKG geeft een afnamegarantie voor al het gescheiden ingezamelde en aan- geboden gebruikte verpakkingsglas dat voldoet aan de vastgestelde kwali- teitseisen [artikel 7]. Deze kwaliteitsei- sen zijn vastgelegd in bijlage I.
In de Handreiking Gescheiden Inzameling Huishoudelijke Afval- stoffen van de VNG is aangegeven dat en hoe gemeenten zullen streven naar voortdurende kwaliteitsverbetering van het ingezamelde verpakkingsglas uit huishoudens. Een verontreinigings- graad van minder dan 5% zou daarbij het streefgetal moeten zijn. Uit het Milieuplan Glasverpakkingen V blijkt dat de totale verontreinigingsgraad van gebruikt verpakkingsglas uit huis- houdens in 1995 7,4% bedraagt. In het kader van onderhavig convenant is afgesproken dat partijen glas met een vervuilingspercentage van meer dan 10% door de glasinzamelaars en - bewerkers geweigerd mogen worden en niet onder de afnamegarantie, zoals bedoeld in artikel 8, lid 1, vallen [bijlage I]. Glasinzamelaars en -bewer- kers mogen extreem vervuilde partijen gebruikt glas uiteraard wel accepteren, maar dan onder tussen de individuele partijen overeengekomen condities.
De totale vervuiling in het gebruikte
glas kan worden onderverdeeld in pro- ducteigen (glasgebonden) en product- vreemde (niet-glasgebonden) vervui- ling. In overleg tussen het ministerie van VROM, de VNG en de SKG zijn lijs- ten opgesteld die aangeven wat wel en wat niet bij het gebruikte verpak- kingsglas thuis hoort [artikel 1 en bijla- ge II]. Uit het Milieuplan Glasver- pakkingen V uit 1996 van de Branchevereniging ’GLAS’ blijkt dat de verdeling tussen producteigen en productvreemde vervuiling ongeveer 50/50 is.
De kosten voor verwijdering van de
productvreemde vervuiling uit het gescheiden ingezamelde verpakkings- glas uit huishoudens komen ten laste van de gemeenten en zullen door de glasinzamelaars/-bewerkers met de gemeenten verrekend kunnen worden [artikel 8, lid 2]. Contractspartijen komen onderling overeen hoe de ver- vuiling wordt vastgesteld en hoe de
verrekening van de daarmee gemoeide kosten plaats vindt. Leveranciers (gemeenten) en afnemers (bewerkers) van gebruikt verpakkingsglas maken onderling contractuele afspraken over de be- en verrekening van de niet-glas- gebonden vervuiling en van de daar- mee gemoeide kosten en over de logis- tieke organisatie daarvan. De vervuilingsgraad kan per partij, steeksproefgewijs voor een langere periode of anderszins worden vastge- steld. De SKG zal 1 keer per jaar op basis van gewogen gemiddelden door een accountant de gemiddelde vervui- lingsgraad en de gemiddelde verwijde- ringskosten laten berekenen.
De kosten voor verwijdering van ver-
vuiling uit het gescheiden ingezamelde en aangeboden verpakkingsglas uit de KWDI-sector zullen tussen contracts- partijen op marktconforme wijze overeengekomen worden.
3.3 Kleurscheiding
Bij de totstandkoming van het Convenant Verpakkingen in 1991 heeft de glasindustrie aangegeven dat een kleurscheidingspercentage van 50% nodig is om al het ingezamelde glas volledig en hoogwaardig te kunnen herverwerken. Dankzij de inspanning van alle betrokken partijen is in 1995 een situatie ontstaan waarin 52,7% van het gescheiden ingezamelde glas op kleur is gescheiden. Vanuit kosten- oogpunt en gelet op de voor alle par- tijen gewenste en noodzakelijke conti- nuïteit in de kleurgescheiden inzameling, achten partijen het wense- lijk de doelstelling van 50% kleurschei- ding te handhaven.
Het realiseren en stabiliseren van het
benodigde percentage kleurscheiding is de primaire verantwoordelijkheid van de glasbranche. Partijen hebben afgesproken met elkaar in overleg te treden, indien de mate van kleur- scheiding niet overeenkomt met de behoefte aan op kleur gescheiden glas of indien de behoefte aan verschillen- de kleuren nieuw glas in de markt een ander kleurscheidingspercentage dan 50% wenselijk maakt.
3.4 De afnamegarantie [artikelen 7, 8 en 9] en materiaalhergebruik [artikel 10]
De SKG verplicht zich in onderhavig deelconvenant al het gescheiden inge- zamelde en aangeboden gebruikte verpakkingsglas dat voldoet aan de vastgestelde kwaliteitseisen [artikel 6,
lid 1] onder alle omstandigheden af te nemen [artikel 7].
Voor gebruikt verpakkingsglas uit huishoudens geldt dat het deelconve- nant er in voorziet dat gemeenten, als zij het gescheiden ingezamelde ver- pakkingsglas, dat voldoet aan de kwaliteitseisen bedoeld in artikel 6, aanbieden aan een bij de SKG aange- sloten inzamelaar, dit ten alle tijde kunnen doen zonder bijbetaling voor de kosten vanaf het moment dat het glas in het inzamelvoertuig is gestort. Dit systeem beoogt gemeenten de zekerheid te geven dat zij het door hen ingezamelde verpakkingsglas uit huishoudens ten alle tijde zonder andere kosten dan de kosten van inza- meling en de kosten van het in het inzamelvoertuig storten van het ver- pakkingsglas kunnen afzetten. De hoogte van de vergoeding die gemeenten ontvangen voor het door hen ingezamelde verpakkingsglas, afkomstig uit huishoudens, nadat dit in het inzamelvoertuig is gestort, zal in het kader van de onderhandelingen tussen contractspartijen moeten wor- den vastgesteld.
Door dit systeem wordt de continuï-
teit van de inzameling gewaarborgd. Dit is zowel vanuit bedrijfseconomisch als vanuit milieu-oogpunt van groot belang.
In het kader van onderhavig deelcon- venant verplichten de materiaalpro- ducenten zich om in het jaar 2001 90% van de in Nederland nieuw op de markt gebrachte glazen verpakkingen als materiaal te hergebruiken voor zover zij deze verpakkingen in vol- doende mate en gescheiden krijgen aangeboden volgens de kwaliteits- eisen, bedoeld in artikel 5, om dit per- centage te kunnen realiseren [artikel 10].
In het kader van het integratieconve- nant verpakkingen zal uiterlijk in het jaar 1999 een evaluatie plaatsvinden over de uitvoering van de verplichtin- gen van de convenanten. Indien de ontwikkeling van het materiaalherge- bruik van glazen verpakkingen zoda- nig is dat de doelstelling voor het jaar 2001, naar het zich dan laat aanzien, niet gehaald kan worden, zullen partij- en overleggen om, afhankelijk van de oorzaak, zo mogelijk aanpassingen van de in onderhavig convenant genoemde maatregelen voor te stellen, om de doelstellingen alsnog te bereiken.
Indien n.a.v. de evaluatie blijkt dat
de doelstellingen van dit convenant
redelijkerwijze niet bereikt kunnen worden, bijvoorbeeld omdat één van de partijen de andere partij(en) niet in staat heeft gesteld aan zijn verplich- tingen te voldoen, treden partijen met elkaar in overleg om te bezien in hoe- verre de convenantsafspraken aanpas- sing behoeven.
3.5 Monitoring [artikel 11] Permanente monitoring van de hoe- veelheden nieuw op de markt gebracht verpakkingsglas, de hoeveel- heden al dan niet gescheiden ingeza- meld verpakkingsglas en de hoeveelhe- den materiaalhergebruik is noodzakelijk om vast te kunnen stellen of de inzamel- en hergebruiksdoel- stellingen worden bereikt.
De monitoringsresultaten van het RIVM en de glasbranche lopen al enige jaren, overigens in steeds mindere mate, uiteen. In het kader van onder- havig convenant is het van groot belang dat partijen eenduidigheid in de monitoring bewerkstelligen.
Omdat onderhavig deelconvenant tevens dient ter uitvoering van het integratieconvenant verpakkingen, zal de monitoringssystematiek moeten aansluiten op die van laatst genoemde convenant. Het is daarom van belang dat alle bij het Convenant Verpakkin- gen II betrokken partijen overeenstem- ming bereiken over een monitorings- protocol.
Indien gemeenten het gescheiden ingezamelde verpakkingsglas uit huis- houdens niet overdragen aan een glas- inzamelaar die aangesloten is bij de SKG en deze stromen dus niet onder het regiem van onderhavig deelconve- nant verwijderd worden, zijn desbetreffende gemeenten verant- woordelijk voor een goede monitoring van die stromen.
3.6 Overige onderwerpen
In artikel 14 van het onderhavige deel- convenant is bepaald, dat onder ande- re de bepalingen inzake geschillenbe- slechting en wijziging uit het integratieconvenant verpakkingen van overeenkomstige toepassing zijn. Voor wat geschillenbeslechting betreft bete- kent dit dat, indien er bijvoorbeeld een geschil zou zijn tussen VNG en SKG dat niet in onderling overleg of in overleg met de Commissie kan worden opge- lost, dit kan worden voorgelegd aan een arbitragecommissie, die zal bestaan uit vier arbiters, van wie er één wordt aangewezen door de VNG,
één door de SKG, één door de Minister en één door de partijen gezamenlijk. Mutatis mutandis geldt het boven- staande ook voor de bepaling inzake wijziging.
Bijlage I Kwaliteitseisen
– Het gescheiden ingezamelde en aan- geboden verpakkingsglas mag niet meer dan 10% vervuiling bevatten.
– Het gescheiden ingezamelde en aan- geboden verpakkingsglas mag geen gevaarlijk afval (dat is inclusief klein chemisch afval) bevatten.
– Het ingezamelde en aangeboden gebruikte verpakkingsglas dient een verdichtingsgraad te hebben die niet groter mag zijn dan 350 kg/m3.
Bijlage II Glasgebonden en niet-glas- gebonden vervuiling
A. Onder glasgebonden vervuiling wordt verstaan:
Al het materiaal, niet zijnde glas, dat tijdens het productieproces van de ver- pakking of van het verpakte product op of aan het glas wordt aangebracht of dat wezenlijk onderdeel uitmaakt van de verpakking, zoals, bijvoorbeeld: Etiketten, wikkels, capsules, seals, dop- pen, deksels, kurken en andere afslui- tingen van papier, kunststof, metaal (ferro en non-ferro), keramiek, kurk en voedselrestanten.
B. Onder niet-glasgebonden vervuiling wordt verstaan:
Al het materiaal, niet zijnde verpak- kingsglas en niet behorend tot de glas- gebonden vervuiling, zoals, bijvoor- beeld:
a. Alle objecten, niet zijnde etiketten of afsluitingen, bestaande uit bijvoor- beeld:
– aardewerk, keramiek, porselein, steen(soorten), beton
– metaal (ferro en non-ferro)
– papier
– kunststof
– hout
– textiel en leder
– etc.
b. Niet-verpakkingsglas, zoals, bijvoor- beeld:
– vlakglas
– draadglas
– autoruiten
– spiegels
– lampenglas (gloeilampen, tl-buizen e.d.)
– borosilicaatglas (hardglas, pyrex, ovenschalen)
– laboratoriumglas
– (lood)kristalglas (o.a. kristallen tafel- glas)
– technische glas (beeldbuizen)
– kwartsglas
– opaalglas (wit glas zoals bijvoorbeeld servies en lampen)
– met keramische verf gedecoreerd glas
– etc.
c. Gevaarlijk en klein chemisch afval, zoals, bijvoorbeeld:
– glas met restanten nagellak
– glas met restanten (foto)chemicaliën
– glas met restanten medicijnen (zie- kenhuis- en farmaceutisch glas)
d. Organisch materiaal niet-zijnde voedselrestanten.
Deelconvenant materiaal- hergebruik metalen ver- pakkingen
Partijen,
1. De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, Xxxxxxxxxx xx Xxxx, handelend als bestuursorgaan en als vertegenwoordi- ger van de Staat der Nederlanden, mede namens de Minister van Economische Zaken en de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, hierna te noemen: ’de Minister’
en
2. De Vereniging Metaal Recycling Federatie, te dezen vertegenwoordigd door drs. H.A. Voskamp, namens de bij haar aangesloten ondernemingen en organisaties van ondernemingen die metalen inzamelen, opwerken, voor herverwerking aanbieden en herverwerken;
en
3. De Stichting Kringloop Blik, te dezen vertegenwoordigd door de heer mr.
H.J. Xxxxxx, namens de bij haar aange- sloten ondernemingen en organisaties van ondernemingen uit de keten van metalen verpakkingen;
Overwegende,
– dat een integratieconvenant verpak- kingen is afgesloten dat betrekking heeft op alle verpakkingen die in Nederland op de markt worden gebracht, met uitzondering van die verpakkingen die worden uitgevoerd uit Nederland,
– dat bij het integratieconvenant ver- pakkingen deelconvenanten horen die betrekking hebben op preventie en
producthergebruik en op materiaalher- gebruik,
– dat het onderhavige convenant een deelconvenant is in de zin van het inte- gratieconvenant verpakkingen,
– dat de desbetreffende overwegingen van het integratieconvenant verpak- kingen ook als overwegingen van dit convenant worden aangemerkt,
– dat op 18 juni 1996 Hoogovens Scrap Processing en de Stichting Kringloop Blik een ’letter of intent’ hebben ondertekend en verstuurd aan de Minister, waarin de afspraken zijn neergelegd die de metaalketen voor- nemens is te maken met de overheid over de inzameling en verwerking van metalen verpakkingen,
– dat, mede gelet op de brief van de Minister van 16 augustus 1996, het onderhavige convenant is gebaseerd op de ’letter of intent’,
– dat de in de ’letter of intent’ voorge- nomen verplichtingen van Hoogovens Scrap Processing met betrekking tot de afname en materiaalhergebruik, in het onderhavige convenant worden ver- vuld door de Vereniging Metaal Recy- cling Federatie,
– dat in het integratieconvenant ver- pakkingen is afgesproken dat in het jaar 2001 van de totale hoeveelheid nieuw op de markt te brengen verpakkingen van papier of karton, glas, metaal en kunststof, tenminste 65% als materiaal wordt hergebruikt en van hout tenminste 15%, voorzover het hiervoor benodigde verpakkingsaf- val in voldoende mate gescheiden wordt aangeboden volgens de over- eengekomen voorwaarden,
– dat het onderhavige convenant de maatregelen bevat voor het materiaal- hergebruik van metalen verpakkingen,
– dat ingevolge de Regeling verpak- king en verpakkingsafval voor verpak- kingen die bij particuliere huishoudens vrijkomen, de terugnameverplichting geldt vanaf een door de gemeente te bepalen plaats,
– dat bij metalen verpakkingen afkom- stig uit particuliere huishoudens schei- ding in een afvalverwerkingsinstallatie de meest geëigende verwijderingsrou- te vormt,
– dat de Vereniging Metaal Recycling Federatie derhalve vanaf een afvalver- werkings-installatie financieel en orga- nisatorisch verantwoordelijk is voor het hergebruik van metalen verpakkingen,
– dat de kosten voor de verwijdering van metalen verpakkingen afkomstig
uit bedrijven, voor rekening zijn van die bedrijven,
– dat voor metalen verpakkingen afkomstig uit huishoudens de terugna- meplicht van de voor of na verbran- ding gescheiden metalen verpakkin- gen, geldt vanaf de afvalverwerkingsinstallatie,
– dat partijen de overtuiging hebben dat met de maatregelen zoals die zijn neergelegd in dit convenant, in het jaar 2001 tenminste 80% materiaalher- gebruik wordt gerealiseerd;
verklaren het volgende te zijn overeen- gekomen:
§ 1 Definities, reikwijdte en preventie
Artikel 1 definities
In dit convenant wordt verstaan onder:
a. metalen verpakking: een verpakking die voor meer dan 50 gewichtsprocent uit staal en/of aluminium bestaat en onderdelen van een verpakkingssys- teem die uit meer dan 50 gewichtspro- cent staal en/of aluminium bestaan en die na gebruik gescheiden worden aangeleverd, zoals deksels, doppen en kroonkurken;
b. afvalverwerkingsinstallatie: een afvalverbrandingsinstallatie (AVI), een geïntegreerde afvalverwerkingsin- stallatie (GAVI) en een grootschalige scheidingsinstallatie die van over- heidswege of door particuliere ondernemingen worden geëxploi- teerd;
c. ketendeficit: het negatieve saldo van de op enig moment actuele marktprijs voor gebruikte metalen verpakkingen minus de kostprijs voor transport vanaf een afvalverwerkingsinstallatie.
Artikel 2 reikwijdte
Dit convenant heeft betrekking op alle metalen verpakkingen die in Nederland op de markt worden gebracht, met uitzondering van die verpakkingen die worden uitgevoerd uit Nederland.
Artikel 3 preventie
De in de Stichting Kringloop Blik samenwerkende producenten van ver- pakkingsmaterialen en verpakkings- middelen verplichten zich al datgene te doen dat redelijkerwijs van haar gevergd kan worden opdat de produ- centen/importeurs in staat worden gesteld de maatregelen te treffen inza- ke preventie zoals bedoeld in artikel 4
van het deelconvenant producen- ten/importeurs.
§ 2 Scheiding
Artikel 4 scheiding
1. De Minister, de Stichting Kringloop Blik en de Vereniging Metaal Recycling Federatie verplichten zich te bevorde- ren dat bedrijven uit de kantoren-, winkels-, diensten-, en industriesector, metalen verpakkingsafval scheiden, gescheiden houden en gescheiden aan- bieden daar waar dat zinvol is.
2. De Minister verplicht zich om alles te doen wat redelijkerwijze in zijn vermo- gen ligt om condities te scheppen waarmee het realiseren van een infrastructuur voor het scheiden van metalen verpakkingen, bij voorkeur voor verbranding, uit het integraal ingezameld huishoudelijk afval wordt bevorderd.
§ 3 Kwaliteitseisen
Artikel 5 kwaliteitseisen
In de Bijlage zijn de kwaliteitseisen en minimale partijgrootte opgenomen waaraan de aan de Vereniging Metaal Recycling Federatie aangeboden gescheiden metalen dienen te voldoen.
§ 4 Afname
Artikel 6 afnamegarantie
De Vereniging Metaal Recycling Federatie verplicht zich ervoor zorg te dragen dat al de gescheiden aangebo- den metalen afkomstig van verpak- kingen, die voldoen aan de kwaliteits- eisen en minimale partijgrootte, bedoeld in artikel 5, worden afgeno- men door een bij haar aangesloten onderneming.
Artikel 7 afname huishoudelijke meta- len verpakkingen
Onverminderd het bepaalde in artikel 6 draagt de Vereniging Metaal Recycling Federatie er zorg voor dat een ketendeficit dat optreedt met betrekking tot de door een gemeente ingezamelde en aan een afvalverwerkingsinstallatie, die een overeenkomst heeft met een onderne- ming die lid is van de Vereniging Metaal Recycling Federatie, aangebo- den metalen verpakkingen uit huis- houdens dat voldoet aan de kwaliteits- eisen, bedoeld in artikel 5, niet voor rekening van die gemeente komt.
§ 5 Materiaalhergebruik
Artikel 8 materiaalhergebruik
De Vereniging Metaal Recycling Federatie verplicht zich om in het jaar 2001 ten minste 80% van de totale gewichtshoeveelheid in Nederland op de markt gebrachte metalen verpak- kingen als materiaal te hergebruiken of te doen hergebruiken voorzover zij deze gescheiden krijgt aangeboden volgens de kwaliteitseisen, bedoeld in artikel 5.
§ 6 Overige onderwerpen
Artikel 9 monitoring
1. Voor wat betreft de monitoring zijn de artikelen 9 en 10 van het integratieconvenant verpakkingen van toepassing.
2. De Vereniging Metaal Recycling Federatie en de Stichting Kringloop Blik verplichten zich om ten behoeve van de monitoring de gegevens met betrekking tot materiaalhergebruik te leveren overeenkomstig het protocol, bedoeld in artikel 9, tweede lid, van het integratieconvenant verpakkingen.
Artikel 10 rapportage
1. De Vereniging Metaal Recycling Federatie en de Stichting Kringloop Blik stellen gezamenlijk jaarlijks voor 1 mei en voor de eerste maal op 1 mei 1998, een rapportage op die een over- zicht bevat van de voortgang van de uitvoering van dit convenant en de betekenis daarvan voor de realisering van de doelstelling, bedoeld in artikel 8.
2. De rapportage, bedoeld in het eer- ste lid, wordt toegezonden aan de uit- voeringsorganisatie, bedoeld in artikel 7 van het integratieconvenant verpak- kingen.
Artikel 11 voorlichting
De Minister en de Stichting Kringloop Blik verplichten zich ieder tot het opstellen van een voorlichtingsprogramma ten behoeve van het realiseren van de doelstellin- gen en maatregelen van dit convenant en stemmen deze op elkaar af.
Artikel 12 integratieconvenant
De artikelen 12 tot en met 14 en de artikelen 16 tot en met 18 van het inte- gratieconvenant verpakkingen zijn van overeenkomstige toepassing.
Artikel 13 relatie met integratieconve- nant
De Stichting Kringloop Blik en de Vereniging Metaal Recycling Federatie onderschrijven de inhoud van het integratieconvenant verpakkingen.
Artikel 14 deelconvenant
Dit convenant is een deelconvenant als bedoeld in artikel 19 van het integra- tieconvenant verpakkingen.
Artikel 15 Bijlage en toelichting
De bij dit convenant gevoegde Bijlage en toelichting maken onlosmakelijk deel uit van dit convenant.
Artikel 16 looptijd
1. Dit convenant treedt in werking op de tiende dag na ondertekening en eindigt op 31 december 2002.
2. In afwijking van het gestelde in het eerste lid, vervallen de artikelen 3 tot en met 8 en artikel 11 op 31 december 2001.
Artikel 17 overeenkomst naar burger- lijk recht
Dit convenant heeft kracht van over- eenkomst naar burgerlijk recht.
Aldus overeengekomen en getekend in drievoud te ’s-Gravenhage op 15 december 1997
Toelichting bij het deelconvenant metalen verpakkingen
1 Inleiding
In de Regeling verpakking en verpak- kingsafval (Staatscourant 1997, nr. 125, van 4 juli 1997) wordt de verpakkings- keten de mogelijkheid geboden om een convenant te sluiten waarin de verschillende partijen (bedrijfsleven en overheid) afspraken maken over het behalen van de doelstellingen. Met het sluiten van een convenant zijn de pro- ducenten en importeurs vrijgesteld van de individuele verplichtingen. De verpakkingsketen heeft van de mogelijkheid om een convenant te sluiten, gebruik gemaakt. Hiermee kan de weg, die met het Convenant ver- pakkingen 1991 is ingeslagen, worden voortgezet.
Het Convenant verpakkingen II
bestaat uit het integratieconvenant verpakkingen, een deelconvenant pro- ducenten/importeurs en vijf deelconve- nanten die betrekking hebben op materiaalhergebruik. Onderhavig con-
venant is het deelconvenant materiaal- hergebruik metalen verpakkingen.
In het Convenant verpakkingen 1991 waren reeds afspraken gemaakt ten aanzien van metalen verpakkingen.
In het onderhavige convenant maken het Rijk, de Stichting Kringloop Blik en de Vereniging Metaal Recycling Federatie afspraken die tot doel heb- ben om tenminste 80% materiaalhergebruik van metalen verpakkingen te realiseren alsmede afspraken over de verdeling van de verantwoordelijkheden. Bij de Stich- ting Kringloop Blik zijn bedrijven en organisaties van bedrijven aangesloten uit de keten van metalen verpakkin- gen. Bij de Vereniging Metaal Recycling Federatie zijn bedrijven aangesloten die metalen inzamelen, opwerken, voor herverwerking aanbie- den en herverwerken.
De Vereniging van Nederlandse
Gemeenten (VNG) is, in tegenstelling tot de convenanten materiaalherge- bruik glazen verpakkingen en papieren en kartonnen verpakkingen, geen par- tij bij het onderhavige deelconvenant. Dit heeft als achtergrond dat metalen verpakkingen afkomstig uit huishou- dens integraal worden ingezameld met het overige huishoudelijke afval en vervolgens worden aangeboden aan een afvalverwerkingsinstallatie. De VNG behoeft verder geen bijzondere maatregelen of voorzieningen te tref- fen ten behoeve van materiaalherge- bruik van metalen verpakkingen.
Ten behoeve van de totstandkoming
van dit convenant heeft intensief over- leg plaatsgevonden met betrokken partijen. Het voorgestelde systeem van inzameling en verwerking doet zoveel mogelijk recht aan de bestaande prak- tijk, vrije marktwerking, werkbaarheid, acceptatie en heeft een hoog milieu- rendement tot gevolg.
2 Achtergrond
Op 18 juni 1996 hebben Hoogovens Scrap Processing en de Stichting Kringloop Blik een ’letter of intent’ ondertekend en verstuurd aan de Minister van VROM. De letter of intent loopt in feite vooruit op het onderha- vige convenant.
De ondertekenaars van de ’letter of intent’ hebben aangegeven welke afspraken zij met de Minister willen maken over de inzameling en verwer- king van metalen verpakkingen. De Minister heeft bij brief van 18 augustus
1996 positief gereageerd op de ’letter of intent’ en aangegeven dat dit een goede basis biedt voor een convenant metalen verpakkingen.
Bij het onderhavige convenant zijn echter behalve Hoogovens Scrap Processing ook andere bedrijven die zich bezighouden met het inzamelen, opwerken en verwerken van metalen betrokken. Deze bedrijven zijn in de regel aangesloten bij de Vereniging Metaal Recycling Federatie die dit con- venant mede ondertekent.
Metalen verpakkingen worden ook thans gescheiden uit het integraal ingezameld afval en verwerkt tot nieu- we staal- en aluminiumproducten in binnen- en buitenland. De afspraken in het onderhavige convenant sluiten zoveel mogelijk aan bij de bestaande praktijk.
3 Scheiding
Voor verpakkingen van papier/karton en glas vindt ten behoeve van materi- aalhergebruik gescheiden inzameling plaats. Gescheiden inzameling is voor deze materiaalsoorten de meest geëi- gende manier om een hoog percenta- ge van hergebruik te realiseren. Voor metalen verpakkingen ligt dit anders. Het bijeen brengen van metalen ver- pakkingen ten behoeve van materiaal- hergebruik kan op verschillende wijzen plaatsvinden.
a. Thans is een gebruikelijke route het scheiden van metalen uit de bodemassen van een afvalverbran- dingsinstallatie. Hiermee wordt niet alleen het metalen verpakkingsafval gescheiden, maar ook overige produc- ten van metaal. Het integraal ingeza- melde afval wordt eerst verbrand alvo- rens scheiding plaatsvindt. Scheiden van metalen is onderdeel van de slak- opwerking. Vanwege de opbrengst van de gescheiden metalen is het voor afvalverwerkingsinstallaties aantrekke- lijk om te investeren in een schei- dingsinstallatie.
De metalen die uit de bodem-assen
van de afvalverbrandingsinstallatie worden afgescheiden hebben een posi- tieve waarde en worden in het alge- meen verkocht aan een inzamelaar en/of schroothandelaar die deze meta- len vervolgens doorverkoopt aan een metaalproducent zoals bijvoorbeeld Hoogovens.
b. Een andere wijze om metalen ver- pakkingen te scheiden uit het integraal ingezameld afval, is scheiding vóór ver- branding. Met vóórscheiding wordt een hoger rendement en betere toepassingsmogelijkheden van de gescheiden metalen verkregen. Op dit moment is echter onvoldoende capaci- teit voor vóórscheiding beschikbaar. Zolang dat het geval is, is de scheiding van metalen uit de bodemassen van een afvalverbrandingsinstallatie een acceptabele oplossing. Om de vóórscheiding te stimuleren heeft de Minister zich verplicht om maatregelen te treffen om de vóórscheiding te bevorderen.
Zowel de voor- als nascheiding vindt
plaats met behulp van magneten voor ferro-metalen en Eddy Current-installa- ties voor aluminium. In de bijlage, bij deze toelichting, wordt een overzicht gegeven van de grootschalige afvalver- werkingsinstallaties in Nederland, zoals bedoeld in het convenant, welke een vóór- of nascheidingsinstallatie heb- ben.
c. Een derde route is de gescheiden inzameling van metalen verpakkingen bij de ontdoener, met name bij bedrij- ven uit de KWDI-sector. Ook voor afval afkomstig uit de KWDI-sector geldt sinds 1 januari 1996 een stortverbod. In de KWD-sector wordt 48% van de metalen gescheiden ingezameld en in de I-sector ligt dit percentage op 82. Partijen nemen de verplichting op zich om te bevorderen dat bedrijven uit de KWDI-sector, metalen verpakkingsafval scheiden, gescheiden houden en gescheiden aanbieden daar waar dat zinvol is. De Minister zal de gescheiden inzameling bevorderen in het kader van het ’Programma gescheiden inza- melen bedrijfsafval’ (GIBA). Doel van dit programma is te komen tot een landelijk uniform systeem voor de gescheiden inzameling van droge componenten uit kantoor-, winkel- en dienstenafval en hiermee vergelijkbaar industrieel containerafval. Aangezien een aanzienlijk deel van het KWDI- afval verpakkingen betreft, speelt dit programma in het kader van het Convenant Verpakkingen II een belangrijke rol. Metalen verpakkingen afkomstig uit de KWDI-sector zijn bedrijfsafval. Dit impliceert dat de financiële verantwoordelijkheid voor
de verwijdering hiervan bij de individu- ele bedrijven ligt.
In totaliteit werd voor metalen ver- pakkingen in 1995 53% materiaal- hergebruik gerealiseerd.
4 Afnamegarantie
In artikel 6 verplicht de Vereniging Metaal Recycling Federatie zich tot de afname van al het gescheiden aange- boden metalen verpakkingsmateriaal dat voldoet aan de kwaliteitseisen en minimale partijgrootte. De kwaliteits- eisen en minimale partijgrootte zijn opgenomen in de bijlage bij dit conve- nant.
Thans bestaat voldoende verwer- kingscapaciteit in binnen- en buiten- land om nu en in de toekomst al de aangeboden metalen verpakkingen te verwerken tot nieuwe staal- of aluminiumproducten. Ook bij een toe- nemend aanbod van verpakkings- schroot zal naar verwachting voldoen- de verwerkingscapaciteit aanwezig zijn. Verpakkingsschroot maakt nog geen 10% uit van het totale aanbod aan schroot in Nederland.
De afname van de door afvalverwer- kingsinstallaties aangeboden geschei- den metalen zal onder normale omstandigheden plaatsvinden op basis van commerciële contracten met schroothandelaren, waaronder leden van de Vereniging Metaal Recycling Federatie. De ontdoener van de meta- len is vrij om de gescheiden metalen aan te bieden aan wie hij wil.
In het algemeen genomen zijn de schrootprijzen positief. In het onderha- vige convenant is met de Vereniging Metaal Recycling Federatie overeenge- komen dat in een situatie dat de opbrengsten negatief zijn en er derhal- ve een ketendeficit is, de afvalver- werkingsinstallaties, en daarmee de gemeenten, niet dit deficit voor hun rekening behoeven te nemen indien het materiaal afkomstig van metalen verpakkingen uit huishoudens betreft. Mocht dit het geval zijn dan dient een methode van verrekening te worden gevonden, omdat het schroot altijd uit metaalafkomstig uit huishoudens en bedrijven bestaat. Van een dergelijke situatie is echter alleen sprake indien een afvalverwerkingsinstallatie voor- dat het ketendeficit ontstaan is, reeds een overeenkomst met een onderne-
ming die lid is van de Vereniging Metaal Recycling Federatie heeft geslo- ten. Deze laatste toevoeging is opge- nomen om te voorkomen dat in de tij- den waarin sprake is van een ketendeficit een beroep op de afname- garantie wordt gedaan en in goede tij- den het schroot elders wordt aangebo- den.
De afnamegarantie leidt ertoe dat te allen tijde de door afvalverwerkings- installaties aangeboden metalen voor 100% worden afgenomen en worden verwerkt tot nieuwe staal- en alumini- umproducten.
5 Materiaalhergebruik
Partijen hebben de overtuiging dat zij met de maatregelen die zijn neerge- legd in het convenant tenminste 80% materiaalhergebruik zullen realiseren. Voor het behalen van de 80% zijn niet alleen de metalen verpakkingen die uit een grootschalige afvalverwerkingsin- stallatie vrijkomen van belang. Ook vanuit andere kanalen worden meta- len verpakkingen afgescheiden en afgenomen. Deze metalen verpakkin- gen komen via inzamelaars en/of schroothandelaren voor hergebruik beschikbaar.
In het kader van het integratieconve-
nant verpakkingen zal uiterlijk in het jaar 1999 een evaluatie plaatsvinden over de uitvoering van de verplichtin- gen van het integratieconvenant en de deelconvenanten. Indien het materiaalhergebruik van metalen verpakkingen achterblijft bij de genoemde 80%, zullen partijen over- leggen om, afhankelijk van de oor- zaak, zo mogelijk verbeteringen voor te stellen, teneinde het percentage als- nog te bereiken. Voor de uitvoering van de verbeteringen zal opnieuw tus- sen partijen worden onderhandeld.
Indien n.a.v. de evaluatie blijkt dat
de doelstellingen van dit convenant redelijkerwijze niet bereikt kunnen worden indien bijvoorbeeld één van de partijen de andere partij(en) niet in staat heeft gesteld aan zijn ver- plichtingen te voldoen, treden partijen met elkaar in overleg om te bezien in hoeverre de convenantsafspraken aan- passing behoeven.
Een belangrijke stimulans voor het hergebruik van metalen verpakkingen is het Besluit stortverbod afvalstoffen waarin, behoudens ontheffing, het verbod is opgenomen om metalen ver- pakkingen te storten. Vanaf begin
1997 is er nagenoeg voldoende verwerkingscapaciteit om al het huis- houdelijk afval in Nederland te verwer- ken.
In het integratieconvenant is opge- nomen dat de verpakkingsketen een verslag maakt over de uitvoering van het Convenant verpakkingen II. Om te kunnen bezien of met de voorgestelde maatregelen de doelstelling met betrekking tot materiaalhergebruik kan worden gerealiseerd, is het nood- zakelijk dat de verschillende materiaal- soorten hier gegevens over aanleveren. Om deze reden is in het onderhavige convenant de verplichting opgenomen dat een rapportage dient te worden opgesteld over de uitvoering van de doelstelling van 80% materiaalherge- bruik. De Vereniging Metaal Recycling Federatie en de Stichting Kringloop Blik dienen deze gezamenlijk toe te zenden aan de uitvoeringsorganisatie. De rapportages worden als bijlage bij het verslag van de verpakkingsketen gevoegd. Indien dringende redenen zich hiertegen verzetten, kunnen par- tijen bepalen dat de rapportage niet openbaar wordt gemaakt.
6 Overige onderwerpen
monitoring
De Vereniging Metaal Recycling Federatie en de Stichting Kringloop Blik zullen overeenkomstig het moni- toringprotol, ten behoeve van de monitoring gezamenlijk de gegevens aanleveren over het materiaalherge- bruik van metalen verpakkingen.
integratieconvenant
In het onderhavige convenant is een bepaling opgenomen dat de Vereniging Metaal Recycling Federatie en de Stichting Kringloop Blik met de ondertekening van dit deelconvenant hebben aangegeven de inhoud van het integratieconvenant te onderschrijven. Dit betekent dat de bepalingen over wijziging, geschillenbeslechting, evalu- atie en beëindiging van overeenkom- stige toepassing zijn. Tevens wordt met de ondertekening aangegeven dat de doelstellingen met betrekking tot pre- ventie worden onderschreven.
bijlage
Bij de toelichting is een bijlage gevoegd met een overzicht van de afvalverwerkingsinstallaties in Nederland.
Bijlage Kwaliteitseisen
De genoemde procenten zijn gewichts- procenten.
Hoeveelheid dient minimaal één vrachtwagen lading per afname te omvatten (dit is circa 20 ton Fe of circa 8 ton Al).
1. Stalen verpakkingen
1a. Voorgescheiden stalen verpakkin- gen
– aandeel blikverpakking ≥ 95%, waar-
van maximaal 5% andere geëigende Fe.
– andere metalen, zoals bijvoorbeeld Cu, niet toegestaan, met uitzondering van aluminium (Al ≤ 1%)
– aandeel niet metallisch ≤ 2%
– aandeel vocht ≤ 5%
– geen zware Fe-delen
– geheel of gedeeltelijk gevulde ver- pakkingen zijn niet toegestaan
– afmetingen verkleind ≤ 100 mm,
waarvan maximaal 10% ≤ 20 mm en maximaal 5% ≤ 10 mm.
– geen gevaarlijk afval bevatten
1b. Stalen verpakkingen na verbran- ding
– Geshredderd
– Aandeel Fe ≥ 92%
– Aandeel non-ferrometalen ≤ 2%
– vocht ≤ 5%
– niet metallische vulling ≤ 5%
– geen gevaarlijk afval bevatten
– afmetingen verkleind ≤ 100 mm, waarvan maximaal 10% ≤ 20 mm en maximaal 5% ≤ 10 mm.
2. Aluminium verpakking
2a. Voorgescheiden aluminium verpak- king
– aandeel aluminium verpakking ≥
90%, waarvan maximaal 2% Ferro en overig non-ferro ≤ 10%
– aandeel niet metallisch ≤ 2%
– aandeel vocht ≤ 5%
– geheel of gedeeltelijk gevulde ver- pakkingen zijn niet toegestaan
– afmetingen verkleind ≤ 100 mm,
waarvan maximaal 10% ≤ 20 mm en maximaal 5% ≤ 10 mm.
– geen gevaarlijk afval bevatten
2b. Aluminium verpakking na verbran- ding
– geshredderd
– Aandeel Al ≥ 75%
– Aandeel non-ferrometalen, met uit- zondering van Al ≤ 25%
– Aandeel ferrometalen ≤ 1%
– vocht ≤ 5%
– niet metallische vulling ≤ 5%
– geen gevaarlijk afval bevatten
– afmetingen verkleind ≤ 100 mm,
waarvan maximaal 10% ≤ 20 mm en maximaal 5% ≤ 10 mm.
Deelconvenant materiaal- hergebruik kunststof- verpakkingen
Partijen,
1. De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, Xxxxxxxxxx xx Xxxx, handelend als bestuursorgaan en als vertegen- woordiger van de Staat der Nederlanden, mede namens de Minister van Economische Zaken en de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,
hierna te noemen: ’de Minister’; en
2. De Vereniging Milieubeheer Kunststofverpakkingen, te dezen ver- tegenwoordigd door de heer E.J. Xxxxxx, voorzitter van voornoemde vereniging en de xxxx X. xxx Xxxxxxxxxx, bestuurslid van voornoem- de vereniging, namens de bij haar aangesloten ondernemingen die betrokken zijn bij of een aandeel heb- ben in:
a) het leveren van grondstoffen voor kunststofverpakkingen;
b) het produceren of importeren in Nederland van kunststofverpakkingen of halffabrikaten voor kunststofver- pakkingen;
en
3. De Vereniging van Kunststof Recyclers, te dezen vertegenwoordigd door de heer E.J.G. Xxxxxxx, voorzitter van voornoemde vereniging, en de heer H.J.M. Xxxx, vice-voorzitter van voornoemde vereniging, namens de bij haar aangesloten ondernemingen die betrokken zijn bij of een aandeel heb- ben in het inzamelen en herverwerken van kunststofverpakkingsafval;
Overwegende,
– dat een integratieconvenant verpak- kingen is afgesloten dat betrekking heeft op alle verpakkingen die in Nederland op de markt worden gebracht, met uitzondering van ver- pakkingen die uitgevoerd worden uit Nederland,
– dat bij het integratieconvenant ver- pakkingen deelconvenanten horen die betrekking hebben op preventie en producthergebruik en op materiaalher- gebruik,
– dat het onderhavige convenant een
deelconvenant is in zin van het integratieconvenant verpakkingen,
– dat de desbetreffende overwegingen van het integratieconvenant verpak- kingen ook als overwegingen van dit convenant worden aangemerkt,
– dat de bedrijven die de kunststofver- pakkingsketen vormen gezamenlijk de in het onderhavige convenant overeengekomen doelstellingen willen realiseren,
– dat in het integratieconvenant ver- pakkingen is overeengekomen dat de ondertekenaars van de deelconvenan- ten betreffende het materiaalherge- bruik van papier/karton, glas, kunst- stof, metaal en hout zich verplichten tot het treffen van maatregelen die er toe moeten leiden dat in 2001 van de totale hoeveelheid nieuw op de markt te brengen verpakkingen, gemaakt van papier of karton, glas, kunststof en metaal, tenminste 65% als materiaal wordt hergebruikt en van hout ten- minste 15%,
– dat, om deze doelstelling te berei-
xxx, het materiaalhergebruik van kunststofafval sterk zal moeten toene- men,
– dat mogelijkheden voor een toena- me van het mechanisch hergebruik van kunststofverpakkingen vooral aanwe- zig zijn voor het kunststofverpakkings- afval dat vrijkomt bij de kantoren-, winkels-, diensten- en industriesector (hierna KWDI-sector),
– dat ook de ondertekenaars van het onderhavige convenant de nodige maatregelen zullen treffen om het materiaalhergebruik van kunststofver- pakkingen uit de KWDI-sector te bevorderen,
– dat mogelijkheden tot materiaalher- gebruik van kunststofafval uit huishou- dens momenteel nog beperkt zijn, omdat enerzijds de huidige methoden om kunststof per soort uit huishoude- lijk afval te scheiden, onvoldoende kos- teneffectief zijn en anderzijds technie- ken om gemengde kunststof afvalfracties als materiaal her te gebruiken nog in ontwikkeling zijn,
– dat gedurende de looptijd van dit convenant meer duidelijkheid zal ont- staan over wat met betrekking tot materiaalhergebruik van kunststofver- pakkingsfracties uit huishoudens tech- nisch en economisch haalbaar is,
– dat het daarom niet in de rede ligt dat de kunststof verpakkingsketen in dit convenant wordt verplicht al het gescheiden vrijkomende kunststofver- pakkingsafval uit huishoudens terug te
nemen en de eventuele deficiten van de herverwerking daarbij voor haar rekening te nemen,
– dat het op grond van de voorgaande overwegingen meer in de rede ligt dat de kunststof verpakkingsketen het totstandkomen van een infrastructuur voor materiaalhergebruik van kunststofverpakkingsafval uit huishou- dens bevordert door onder meer een eenmalige financiële bijdrage te verle- nen in de aanloopkosten van projecten die zijn gericht op materiaalhergebruik van kunststofverpakkingsafval uit huishoudens,
– dat de kosten van de verwijdering van kunststofverpakkingen afkomstig uit de KWDI-sector voor rekening komen van de ontdoener,
– dat de leden van de Vereniging Milieubeheer Kunststofverpakkingen en de leden van de Vereniging van Kunststof Recyclers voldoen aan de verplichtingen genoemd in artikel 4 van de Regeling verpakking en verpak- kingsafval;
verklaren het volgende te zijn overeen- gekomen:
Artikel 1 definities
In dit convenant wordt verstaan onder:
a. kunststofverpakkingsketen: degenen die in het kader van de uitoefening van hun beroep of bedrijf betrokken zijn bij of een aandeel hebben in het in Nederland aan een ander ter beschik- king stellen van een kunststof verpak- king of in kunststof verpakte stoffen, preparaten of andere producten of de afname daarvan:
– door levering van grondstoffen voor kunststof verpakkingen,
– door productie of import van kunststofverpakkingen,
– als producent of importeur,
– als afnemer van in kunststof verpakte stoffen, preparaten of andere produc- ten of
– door verwerking van kunststofver- pakkingen;
b. materiaalhergebruik: het na een be- of verwerking van een verpakking wederom gebruiken van de daaruit resulterende materialen voor het oor- spronkelijke doel of voor andere doel- einden dan waarvoor zij oorspronkelijk waren bestemd.
Artikel 2 reikwijdte
Dit convenant heeft betrekking op alle kunststofverpakkingen die in Neder- land op de markt worden gebracht,
met uitzondering van de kunststofver- pakkingen die worden uitgevoerd uit Nederland.
Artikel 3 preventie
De Vereniging Milieubeheer Kunststofverpakkingen verplicht zich vanuit haar kennis en kunde al datge- ne te doen dat redelijkerwijs van haar gevergd kan worden opdat de produ- centen/importeurs in staat zijn de maatregelen te treffen inzake preven- tie als bedoeld in artikel 4 van het deelconvenant producenten/impor- teurs.
Artikel 4 toepassing secundaire grond- stoffen
De Vereniging Milieubeheer Kunststofverpakkingen zal zich in- spannen om de marktconforme toe- passing van secundaire grondstoffen afkomstig van afgedankte verpakkin- gen te bevorderen.
Artikel 5 scheiding
1. De Minister verplicht zich, onvermin- derd het gestelde in artikel 6, tweede lid, van het deelconvenant producen- ten/importeurs te bevorderen dat ont- doeners uit de KWDI-sector kunststof verpakkingsafval scheiden, gescheiden houden en gescheiden aanbieden.
2. De Minister verplicht zich om alles te doen wat redelijkerwijs in zijn vermo- gen ligt om condities te scheppen waarmee het realiseren van een infra- structuur voor het scheiden van kunst- stofverpakkingsafval uit integraal ingezamelde afvalstromen wordt bevorderd.
3. De Vereniging Milieubeheer Kunststofverpakkingen verplicht zich om ten behoeve van de intensivering van de gescheiden inzameling en het mechanische hergebruik van kunststofverpakkingsafval uit de KWDI-sector, maatregelen te treffen die ontdoeners in deze sector onder- steunen en stimuleren hun kunst-
stofverpakkingsafval gescheiden aan te leveren aan een inzamelaar of verwer- ker van kunststofafval. Deze maatrege- len moeten ertoe leiden dat in het jaar 2001 een zodanige hoeveelheid kunst- stofverpakkingsafval conform de kwa- liteitseisen, bedoeld in artikel 7, door ontdoeners uit de KWDI-sector wordt aangeboden aan inzamelaars en ver- werkers opdat in het jaar 2001 tenmin-
ste 27% van de totale gewichtshoe- veelheid kunststofverpakkingen mechanisch herverwerkt kan worden.
Artikel 6 materiaalhergebruik
1. De bij de Vereniging van Kunststof Recyclers aangesloten inzamelaars en verwerkers van kunststofverpakkings- afval verplichten zich om onder marktconforme condities het aangebo- den gescheiden kunststof verpakkings- afval, bedoeld in artikel 5, derde lid, dat voldoet aan de kwaliteitseisen, bedoeld in artikel 7, af te nemen en mechanisch te hergebruiken.
2. Onverminderd het bepaalde in arti- kel 5, tweede en derde lid en artikel 6 eerste lid, verplicht de Vereniging Milieubeheer Kunststofverpakkingen zich om alles te doen wat redelij- kerwijze in haar vermogen ligt om in het jaar 2001 tenminste 8% materi- aalhergebruik te realiseren boven het in artikel 5 derde lid genoemde per- centage van 27%.
3. Om te bevorderen dat het in het tweede lid bedoelde additionele materiaalhergebruik wordt gereali- seerd, zal de Vereniging Milieubeheer Kunststofverpakkingen, onverminderd het gestelde in artikel 6, vierde lid, van het deelconvenant producenten/im- porteurs, één of meerdere projecten ondersteunen gericht op het verkrijgen van kennis en inzicht in de optimale methode om afgedankte kunststofver- pakkingen als materiaal te hergebrui- ken.
Artikel 7 kwaliteitseisen
Het gescheiden en aan bij de Vereniging van Kunststof Recyclers aangesloten inzamelaars en verwerkers aangeboden kunststof verpakkingsaf- val moet voldoen aan nader tussen individuele marktpartijen volgens de in de Bijlage beschreven checklist te bepalen kwaliteitseisen.
Artikel 8 monitoring
1. Voor wat betreft de monitoring zijn de artikelen 9 en 10 van het integratieconvenant verpakkingen van toepassing.
2. De Vereniging Milieubeheer Kunststofverpakkingen en de Ver- eniging van Kunststof Recyclers ver- plichten zich om ten behoeve van de monitoring de gegevens met betrek- king tot materiaalhergebruik te leve-
ren overeenkomstig het protocol, bedoeld in artikel 9, tweede lid, van het integratieconvenant verpakkingen.
Artikel 9 rapportage
1. De Vereniging Milieubeheer Kunststofverpakkingen stelt jaarlijks voor 1 mei en voor de eerste maal op 1 mei 1998, een rapportage op die een overzicht bevat van de voortgang van de uitvoering van dit convenant en de betekenis daarvan voor de realisering van de doelstellingen, bedoeld in de artikelen 5 en 6.
2. De rapportage, bedoeld in het eer- ste lid, wordt toegezonden aan de uitvoeringsorganisatie, bedoeld in arti- kel 7 van het integratieconvenant ver- pakkingen.
Artikel 10 voorlichting
Partijen verplichten zich ieder tot het opstellen van een voorlichtingspro- gramma ten behoeve van het realise- ren van de doelstellingen en maatrege- len van dit convenant en stemmen deze op elkaar af.
Artikel 11 integratieconvenant
De artikelen 12 tot en met 14 en de artikelen 16 tot en met 18 van het inte- gratieconvenant verpakkingen zijn van overeenkomstige toepassing.
Artikel 12 relatie integratieconvenant De Vereniging Milieubeheer Kunststofverpakkingen en de Vereni- ging van Kunststof Recyclers onder- schrijven de inhoud van het integratie- convenant verpakkingen.
Artikel 13 deelconvenant
Dit convenant is een deelconvenant als bedoeld in artikel 19 van het integra- tieconvenant verpakkingen.
Artikel 14 bijlage en toelichting
De bij dit convenant gevoegde Bijlage en toelichting maken onlosmakelijk deel uit van dit convenant.
Artikel 15 looptijd
1. Dit convenant treedt in werking op de tiende dag na ondertekening en eindigt op 31 december 2002.
2. In afwijking van het gestelde in het eerste lid, vervallen de artikelen 3 tot en met 7 en artikel 10 op 31 december 2001.
Artikel 16 overeenkomst naar burger- lijk recht
Dit convenant heeft kracht van over- eenkomst naar burgerlijk recht.
Aldus overeengekomen en getekend in vijfvoud te ’s-Gravenhage op 15 december 1997
Toelichting bij het deelconvenant materiaalhergebruik kunst- stofverpakkingen
1 Inleiding
Het Convenant verpakkingen II bestaat uit het integratieconvenant verpak- kingen, een deelconvenant producen- ten/importeurs en vijf deelconvenan- ten die betrekking hebben op materiaalhergebruik. Onderhavig con- venant is het deelconvenant materiaal- hergebruik kunststofverpakkingen, waarin de Minister van Volks- huisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, de Vereniging Milieubeheer Kunststoffen (VMK) en de inzamelaars en verwerkers (sorteer- ders, bewerkers en verwerkers) van kunststofverpakkingsafval verenigd in de Vereniging van Kunststof Recyclers (VKR) afspraken maken die tot doel hebben om ten minste 35% materiaalhergebruik van kunststofverpakkingen te realiseren.
De Vereniging van Nederlandse
Gemeenten (VNG) is, in tegenstelling tot de situatie in de convenanten materiaalhergebruik glazen verpakkin- gen en papieren en kartonnen verpak- kingen, geen partij bij het onderhavige deelconvenant. Dit heeft als achter- grond dat eerder in het kader van het Programma Gescheiden inzameling van huishoudelijk afval door het Afval Overleg Orgaan is besloten af te zien van gescheiden inzameling van kunststofverpakkingsafval uit huishou- dens. Deze beslissing was gebaseerd op een analyse en afweging van de kosten en de ’milieubaten’ van het introduce- ren van een systeem van gescheiden inzameling van deze afvalstroom. Op basis van dezelfde analyse is geconclu- deerd dat het afscheiden van kunst- stofafval uit integraal ingezameld huis- houdelijk afval voordat het wordt verbrand in een Afvalverbrandingsin- stallatie, meer perspectief op een kos- ten-effectief materiaalhergebruik van kunststofafval oplevert.
De maatregelen die
producenten/importeurs moeten tref-
fen om de hergebruiksdoelstellingen te realiseren, zijn vastgelegd in het deelconvenant producenten/impor- teurs.
Ten behoeve van de totstandkoming van dit convenant heeft overleg plaatsgevonden met betrokken partij- en. Het voorgestelde systeem van inza- meling en verwerking doet zoveel mogelijk recht aan de bestaande prak- tijk, vrije marktwerking, werkbaarheid en acceptatie.
2 Hergebruik van kunststofverpakkin- gen
Op dit moment wordt ruim 10% van het kunststof verpakkingsmateriaal als materiaal hergebruikt. Het nieuwe convenant verpakkingen waarvan dit deelconvenant deel uitmaakt, is er op gericht het materiaalhergebruik onge- veer te verdrievoudigen. Voor wat betreft het kunststofafval uit de KWDI- sector (kantoren, winkels, diensten en industrie) zal dit vooral gerealiseerd moeten worden door het bij ontdoe- ners gescheiden houden en gescheiden afvoeren van kunststof- verpakkingsafval. De VMK zal dit ondermeer bevorderen door ontdoe- ners te stimuleren tot het gescheiden aanleveren van kunststofverpakkings- afval bijvoorbeeld door het ontwikke- len en promoten van kosteneffectieve business-systemen voor ontdoeners. De verwerkers bevorderen het hergebruik van kunststofverpakkingsafval uit de KWDI-sector door een garantie voor afname c.q herverwerking onder marktconforme condities te geven voorzover het afval voldoet aan speci- ficaties die zijn vastgelegd in het deelconvenant.
De overheid zal in het kader van de
algemene regels voor bedrijven op basis van 8.40 van de Wet milieube- heer ontdoeners verplichten om, voor zover dat redelijkerwijs gevergd kan worden, bepaalde afvalstromen, waar- onder kunststofverpakkingsafval, te scheiden, gescheiden te houden en gescheiden aan te bieden. Vertaling van deze algemene verplichting naar concrete verplichtingen vindt plaats door middel van informatiebladen, waarin per branche concreet wordt aangegeven voor welke afvalstromen en onder welke condities scheiding geboden is. Bij het vaststellen van deze informatiebladen zullen partijen uit de kunststofverpakkingsketen worden betrokken.
Naast het bovenstaande spelen uiter- aard ook de producenten/importeurs een belangrijke rol bij het realiseren van het hergebruik door – als ontdoe- ner – zelf het afval gescheiden te hou- den. Bepalingen hieromtrent zijn opgenomen in het deelconvenant pro- ducenten/importeurs.
Voor kunststofafval uit huishoudens zal het materiaalhergebruik vooral gerealiseerd moeten worden door het afscheiden van kunststofafval uit inte- graal ingezameld huishoudelijk afval gevolgd door materiaalhergebruik van het daarbij vrijkomende mengsel van kunststof afval. In het voorliggende deelconvenant verplicht de minister zich er toe de totstandkoming van een dergelijke structuur van voorscheiding te bevorderen. Dit gebeurt onder meer in het kader van het T-2000 deelpro- gramma ’droge deeltjes scheiding’. De VMK verplicht zich er toe projecten te ondersteunen die er op zijn gericht kunststofafval uit huishoudelijk afval (mechanisch) af te scheiden en als materiaal te hergebruiken. Deze ver- plichting staat naast een soortgelijke verplichting voor producenten/ importeurs (deelconvenant producen- ten/importeurs).
Het meest concreet project waarvoor
een dergelijke ondersteuning momen- teel aan de orde is, is het voornemen van de VAM om in de komende twee jaar een voorscheidingsinstallatie voor (onder meer) kunststofafval te realise- ren en het voornemen van Texaco om een installatie te realiseren voor het vergassen van (mengsels van) kunststof afval waarbij het gevormde gas wordt afgezet als grondstof voor de chemi- sche industrie.
Partijen hebben de overtuiging dat met de maatregelen die zijn neerge- legd in het convenant tenminste 27% materiaalhergebruik in de vorm van mechanische hergebruik kan worden gerealiseerd. Onder mechanisch herge- bruik wordt verstaan de opwerking van kunststofafval via fysisch-mechani- sche processen tot een secundaire grondstof die primaire grondstoffen vervangt zonder dat daarbij sprake is van verbranding en zonder dat de chemische samenstelling van het afval of de afvalfracties verandert.
Daarnaast zijn afspraken gemaakt om
te bevorderen dat bovenop de genoemde 27% mechanisch herge- bruik nog 8% materiaalhergebruik wordt gerealiseerd.
Materiaalhergebruik omvat in dit ver-
band ondermeer mechanisch herge- bruik en grondstofhergebruik.
Grondstofrecycling is de verwerking van kunststofafval tot producten die in de chemische industrie als grondstof voor de productie van chemische pro- ducten worden ingezet. Het al dan niet van de grond komen van een structuur van mechanische voorscheiding van kunststofafval uit huishoudens en her- gebruik van het daarbij vrijkomende mengsel van kunststoffen als materi- aal, is voor het behalen van dit percen- tage een cruciale factor.
In het kader van het integratieconve- nant verpakkingen zal uiterlijk in het jaar 1999 een evaluatie plaatsvinden over de uitvoering van de verplichtin- gen van de convenanten. Indien het materiaalhergebruik van kunststofver- pakkingen achterblijft bij de gestelde doelen, zullen partijen in overleg tre- den om afspraken te maken over het doelgericht intensiveren van de maat- regelen en over het treffen van aanvul- lende maatregelen om de doelstelling alsnog te bereiken.
Indien naar aanleiding van de evalu-
atie blijkt dat de doelstellingen van dit convenant redelijkerwijze niet bereikt kunnen worden indien bijvoorbeeld één van de partijen de andere par- tij(en) niet in staat heeft gesteld aan zijn verplichtingen te voldoen, treden partijen met elkaar in overleg om te bezien in hoeverre de convenantsaf- spraken aanpassing behoeven.
4 Overige onderwerpen
Monitoring
In het integratieconvenant zijn afspra- ken gemaakt over de monitoring. In artikel 8, eerste lid, van dit deelconve- nant is bepaald dat de bepalingen uit het integratieconvenant met betrek- king tot monitoring tevens van toepas- sing zijn voor kunststofverpakkingen. Daarnaast is bepaald dat de VMK en de VKR ten behoeve van de monito- ring de gegevens aanleveren over het materiaalhergebruik van kunststof verpakkingen.
Integratieconvenant
In het onderhavige convenant is een bepaling opgenomen dat de VMK en de VKR met de ondertekening van dit deelconvenant aangeven de inhoud van het integratieconvenant te onder- schrijven. Dit betekent dat de overwe- gingen en doelstellingen met betrek- king tot preventie en materiaalher-
gebruik van het integratieconvenant worden erkend door de partijen die het deelconvenant ondertekenen.
Daarnaast is een bepaling opgenomen dat de bepalingen over wijziging, geschillenbeslechting, evaluatie en beëindiging van overeenkomstige toe- passing zijn.
Regeling
De partijen van de zijde van het bedrijfsleven die dit convenant hebben gesloten, voldoen aan de verplichtin- gen genoemd in artikel 4 van de rege- ling verpakkingen. Bedrijven die zich in een later stadium willen aansluiten bij dit convenant kunnen dit doen door lid te worden van de VMK of de VKR.
Bijlage Kwaliteitseisen
1 Bilaterale afspraken tussen markt- partijen
Door de veelheid van kunststofverpak- kingen en materiaaleigenschappen, door de diversiteit aan materiaalge- bruik- en voorbe- werkingstechnologieën die door inza- melaars, sorteerders of verwerkers van kunststofverpakkingsafval worden gebruikt en door de veelheid van kwa- liteitseisen die gebruikers van secun- daire grondstoffen stellen, is het niet mogelijk algemeen geldende kwali- teitseisen op te stellen voor het gescheiden aanbieden van gebruikte kunststofverpakkingen.
Marktpartijen (ontdoeners enerzijds en
inzamelaars, sorteerders en herver- werkers anderzijds) dienen daarom over het aanbieden, verwijderen van gebruikte kunststofverpakkingen uit de KWDI-sector, bilaterale afspraken te maken aan de hand van onderstaande checklist. Conform de afspraken daar- over in het Deelconvenant Producenten\Importeurs en het Deelconvenant Materiaalhergebruik Kunststofverpakkingen, zal de VMK marktpartijen hierbij stimuleren.
Bij kunststof geldt in sterke mate dat de kwaliteit van de secundaire grond- stof hoogwaardiger is naarmate er bij het herverwerkingsproces minder ver- menging met andere kunststofsoorten en verontreinigingen optreedt. De ver- wijdering van kunststof- verpakkingsafval wordt gestimuleerd, naarmate het verpakkingsafval zuiver- der (zo min mogelijk verschillende kunststofsoorten en bij voorkeur één kunststofsoort) en schoner (zo min
mogelijk niet-kunststof verontreinigin- gen) wordt aangeboden.
2 Checklist voor scheiding en aanbie- ding
Voor het aanbieden en verwijderen van gebruikte kunststofverpakkingen maken de inzamelaar/sorteerder en de ontdoener afspraken over:
1. de mate van scheiding naar verpak- kingsvorm en kunststofsoort;
2. de mate van niet-kunststof veront- reinigingen;
3. inzamelmiddelen en aanbiedingsvor- men;
4. hoeveelheden die per locatie en per periode worden aangeboden;
5. frequentie van verwijdering;
6. kosten voor verwijdering;
7. contractvorm, looptijd en acceptatie- voorwaarden.
Omdat het in de praktijk voor de ont- doener vaak niet mogelijk is om op efficiënte wijze de diverse kunststof- soorten, verpakkingsvormen en veront- reinigingen te scheiden, kunnen tussen ontdoener en inzamelaar/sorteerder, aanvullende afspraken worden gemaakt over de toelaatbare aanwe- zigheid van:
– soortvreemde kunststofverpakkingen (strechfolie in krimpfolie, polystyreen in krimpfolie, spanbanden etc.);
– kunststof voorwerpen (niet-verpak- kingen);
– verpakkingen van andere materialen (papier/karton, glas, metaal, hout, tex- tiel, etc.);
– niet-kunststof voorwerpen (spanban- den, touw, draad, netten, clips, leder- werk, aardewerk, keramiek, porselein, etc.);
– organische restproducten en aanhan- gend vuil (plantaardige olie en vetten, aarde, etc.);
– anorganische productresten en aan- hangend vuil (steensoorten, beton, etc.).
Deelconvenant materiaal- hergebruik houten ver- pakkingen
Partijen,
1. De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, Xxxxxxxxxx xx Xxxx, handelend als bestuursorgaan en als vertegenwoordi- ger van de Staat der Nederlanden mede namens de Minister van Econo-
xxxxxx Xxxxx en de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, hierna te noemen: ’de Minister’;
en
2. De Stichting Kringloop Hout i.o., bestaande uit ondernemingen en organisaties van ondernemingen uit de keten van grondstoffen tot herverwer- king van houten verpakkingen die
a. hout als grondstof voor de verpak- kingsmiddelenindustrie produceren en importeren (de houtproducenten, - importeurs en -handelaren);
b. nieuw en gebruikt hout verder ver- werken tot houten verpakkingsmid- delen (de producenten van houten ver- pakkingsmiddelen);
c. gebruikte houten verpakkingen inzamelen, transporteren, sorteren, bewerken en als materiaal hergebrui- ken (de reparateurs van houten ver- pakkingen en de houtrecyclingsindus- trie);
en te dezen vertegenwoordigd door de heer A. Brand;
Overwegende,
– dat een integratieconvenant verpak- kingen is afgesloten dat betrekking heeft op alle verpakkingen die in Nederland op de markt worden gebracht, met uitzondering van die verpakkingen die worden uitgevoerd uit Nederland,
– dat bij het integratieconvenant ver- pakkingen deelconvenanten horen die betrekking hebben op preventie en producthergebruik en op materiaalher- gebruik,
– dat het onderhavige convenant een deelconvenant is in zin van het integratieconvenant verpakkingen,
– dat de desbetreffende overwegingen van het integratieconvenant verpak- kingen ook als overwegingen van dit convenant worden aangemerkt,
– dat in het integratieconvenant ver- pakkingen is afgesproken dat in het jaar 2001 van de totale hoeveelheid nieuw op de markt te brengen verpakkingen van papier of karton, glas, metaal en kunststof, tenminste 65% als materiaal wordt hergebruikt en van hout tenminste 15%, voorzover het hiervoor benodigde verpakkingsaf- val in voldoende mate gescheiden wordt aangeboden volgens de over- eengekomen voorwaarden,
– dat het om milieu-hygiënische en economische redenen niet zinvol is houten verpakkingen die bij particulie- re huishoudens vrijkomen onder de reikwijdte van dit convenant te laten vallen,
– dat de kosten voor de verwijdering van houten verpakkingen afkomstig uit bedrijven, voor rekening zijn van die bedrijven;
verklaren het volgende te zijn overeen- gekomen:
§ 1 Reikwijdte en preventie
Artikel 1 reikwijdte
Dit convenant heeft betrekking op alle houten verpakkingen die in Nederland als bedrijfsafval vrijkomen.
Artikel 2 preventie
De Stichting Kringloop Hout verplicht zich al datgene te doen dat redelijker- wijs van haar gevergd kan worden opdat de producenten/importeurs in staat worden gesteld de maatregelen te treffen inzake preventie zoals bedoeld in artikel 4 van het deelconve- nant producenten/importeurs.
§ 2 Scheiding
Artikel 3 scheiding
Partijen verplichten zich te bevorderen dat bedrijven uit de kantoren-, win- kels-, diensten-, en industriesector, houten verpakkingsafval scheiden, gescheiden houden en gescheiden aan- bieden.
§ 3 Afnamegarantie
Artikel 4 afnamegarantie
De Stichting Kringloop Hout verplicht zich ervoor zorg te dragen dat al het gescheiden aangeboden hout afkom- stig van verpakkingen wordt afgeno- men door een bij haar aangesloten onderneming.
§ 4 Materiaalhergebruik
Artikel 5 materiaalhergebruik
De Stichting Kringloop Hout verplicht zich om in het jaar 2001 ten minste 15% van de totale gewichtshoeveel- heid nieuw in Nederland op de markt gebrachte houten verpakkingen als
materiaal te hergebruiken voor zover zij het hiervoor benodigde materiaal in voldoende mate gescheiden krijgt aan- geboden.
§ 5 Overige onderwerpen
Artikel 6 monitoring
1. Voor wat betreft de monitoring zijn de artikelen 9 en 10 van het integratieconvenant verpakkingen van toepassing.
2. De Stichting Kringloop Hout ver- plicht zich om ten behoeve van de monitoring de gegevens met betrek- king tot materiaalhergebruik te leve- ren overeenkomstig het protocol, bedoeld in artikel 9, tweede lid, van het integratieconvenant verpakkingen.
Artikel 7 rapportage
1. De Stichting Kringloop Hout stelt jaarlijks voor 1 mei, voor de eerste maal uiterlijk op 1 mei 1998, een rap- portage op die een overzicht bevat van de voortgang van de uitvoering van dit convenant in het voorgaande kalenderjaar en de betekenis daarvan voor de realisering van de doelstelling, bedoeld in artikel 5.
2. De rapportage, bedoeld in het eer- ste lid, wordt toegezonden aan de uitvoeringsinstantie, bedoeld in artikel 7 van het integratieconvenant verpak- kingen.
Artikel 8 voorlichting
Partijen verplichten zich ieder tot het opstellen van een voorlichtingspro- gramma ten behoeve van het realise- ren van de doelstellingen en maatrege- len van dit convenant en stemmen deze op elkaar af.
Artikel 9 integratieconvenant
De artikelen 12 tot en met 14 en de artikelen 16 tot en met 18 van het inte- gratieconvenant verpakkingen zijn van overeenkomstige toepassing.
Artikel 10 relatie met integratieconve- nant
De Stichting Kringloop Hout onder- schrijft de inhoud van het integratie- convenant verpakkingen.
Artikel 12 deelconvenant
Dit convenant is een deelconvenant als
bedoeld in artikel 19 van het integra- tieconvenant verpakkingen.
Artikel 13 toelichting
De bij dit convenant gevoegde toelich- ting maakt onlosmakelijk deel uit van dit convenant.
Artikel 14 looptijd
1. Dit convenant treedt in werking op de tiende dag na ondertekening en eindigt op 31 december 2002.
2. In afwijking van het gestelde in het eerste lid, vervallen de artikelen 2 tot en met 5 en artikel 8 op 31 december 2001.
Artikel 15 overeenkomst naar burger- lijk recht
Dit convenant heeft kracht van over- eenkomst naar burgerlijk recht.
Aldus overeengekomen en getekend in tweevoud te ’s-Gravenhage op 15 december 1997
Toelichting bij het deelconvenant materiaalhergebruik houten verpak- kingen
1 Inleiding
In de Regeling verpakking en verpak- kingsafval (Staatscourant 1997, nr. 125, van 4 juli 1997) wordt de verpakkings- keten de mogelijkheid geboden om samen met de overheid een convenant te sluiten waarin de verschillende par- tijen (bedrijfsleven en overheid) afspra- ken maken over het behalen van de doelstellingen. Met het sluiten van een convenant zijn de producenten en importeurs vrijgesteld van de indivi- duele verplichtingen uit de Regeling. De verpakkingsketen heeft van de mogelijkheid om een convenant te sluiten, gebruik gemaakt, hetgeen heeft geresulteerd in het Convenant Verpakkingen II.
Het Convenant verpakkingen II
bestaat uit het integratieconvenant verpakkingen, waarin de algemene doel- en taakstellingen en overkoepe- lende afspraken zijn neergelegd, uit het deelconvenant producenten/impor- teurs, dat betrekking heeft op preven- tie en producthergebruik en uit vijf deelconvenanten, die betrekking heb- ben op materiaalhergebruik van respectievelijk papier/karton, glas, metaal, kunststof en hout. Onderhavig convenant is het deelconvenant mate- riaalhergebruik houten verpakkingen.
In het onderhavige convenant maken de rijksoverheid en de Stichting Kringloop Hout, als vertegenwoordiger van ondernemingen en organisaties van ondernemingen uit de keten van houten verpakkingen, afspraken die tot doel hebben om in het jaar 2001 tenminste 15% materiaalhergebruik van houten verpakkingen te realiseren.
Onderhavig convenant heeft geen betrekking op houten verpakkingen die vrijkomen uit particuliere huishou- dens. Deze stroom is verwaarloosbaar klein en het heeft vanuit milieu- en economisch oogpunt geen zin deze kleine stroom gescheiden in te zame- len dan wel uit het integrale huishoudelijke afval af te scheiden. Dit convenant richt zich dan ook op de houten verpakkingen die als bedrijfsaf- val vrijkomen [artikel 1].
2 Achtergrond
In het Nederlandse milieubeleid waren voor de inwerkingtreding van de Regeling verpakking en verpakkingsaf- val nog geen doelstellingen op het gebied van hergebruik van houten verpakkingen opgenomen.
In het Convenant Verpakkingen I uit 1991, dat nog geen betrekking had op houten verpakkingen, was als doelstel- ling opgenomen om in het jaar 2000 tenminste 60% van alle in Nederland op de markt gebrachte verpakkingen als materiaal te hergebruiken. Als tus- sendoelstelling voor 1995 gold 50% materiaalhergebruik voor alle materia- len tezamen, waarbij voor de verschil- lende materiaalsoorten de volgende streefcijfers golden: papier/karton: 60%, glas: 80%, metaal: 75%, kunst-
stof: 50%.
Op 31 december 1994 is de Richtlijn 94/62 van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 1994 betreffende verpakking en verpak- kingsafval, PbEG L 94/365, gepubli- ceerd en in werking getreden. In deze richtlijn wordt aan de lidstaten de verplichting opgelegd om zodanige maatregelen te treffen dat uiterlijk 30 juni 2001 van alle op de markt gebrachte verpakkingen bepaalde per- centages worden teruggewonnen (45- 65%) en als materiaal worden herge- bruikt (25-45%). Per afzonderlijke materiaalsoort moet tenminste 15% materiaalhergebruik worden gereali- seerd. Deze laatste verplichting, die van belang is voor de materiaalsoort hout, is in Nederland ook overgeno-
men in de Regeling en in het Convenant Verpakkingen II.
De implementatie van de richtlijn vindt plaats door middel van de Ministeriële regeling verpakking en verpakkingsafval (Staatscourant 1997,
nr. 125, van 4 juli 1997). In deze rege- ling worden primair de producen- ten/importeurs (ook wel genoemd: de verpakkers/vullers) aangesproken op het realiseren, met ingang van 1 augustus 1998, van 65% terugwinning en 45% materiaalhergebruik voor alle materialen samen en tenminste 15% per materiaalsoort.
In de regeling wordt echter nadruk- kelijk gesteld dat de gehele verpakkingsketen daaraan dient mee te werken. De regeling is zodanig opgezet, dat deze uitnodigt te komen tot een nieuw verpakkingenconvenant (het Convenant Verpakkingen II), waarin de materiaalproducenten in de verpakkingsketen met name verant- woordelijkheid nemen om in het jaar 2001 in totaal 65% materiaalherge- bruik te realiseren. In het integratie- convenant verpakkingen is afgespro- ken dat in het jaar 2001 van de totale hoeveelheid nieuw op de markt te brengen verpakkingen van papier of karton, glas, metaal en kunststof, ten- minste 65% als materiaal wordt herge- bruikt en van hout tenminste 15%, voorzover het hiervoor benodigde verpakkingsafval in voldoende mate gescheiden wordt aangeboden volgens de overeengekomen voorwaarden.
Onderhavig deelconvenant maakt
onderdeel uit van dit nieuwe conve- nant.
De Europese Richtlijn en de Ministeriële Regeling vragen van alle materiaalketens een bijdrage aan het realiseren van de doelstellingen op het gebied van ondermeer materiaal- hergebruik. In de Regeling en in het Convenant is voor wat betreft de materiaalsoort hout gekozen voor het in de Richtlijn en in de Regeling laagst toegestane percentage: 15%. De reden hiervoor is voornamelijk dat in het geval van houten verpakkingen reeds een zeer goede benutting van het materiaal hout plaats vindt: houten verpakkingen worden vrijwel uitslui- tend gebruikt in de zogenaamde kan- toren-, diensten-, winkels- en industrie- sector (KWDI-sector), waar meermalig gebruik van pallets en kisten gebruike- lijk is, en afvalhout, dat definitief ver- wijderd moet worden, wordt door-
gaans verbrand met energiete- rugwinning.
Exacte gegevens over omvang, aard en herkomst van de stroom houten verpakkingsafval zijn niet voor han- den. Op basis van grove schattingen kan voorlopig worden uitgegaan van ca. 180 Kton per jaar (7% van de totale hoeveelheid verpakkingen). De moni- toringsactiviteiten in het kader van het Convenant Verpakkingen II zullen de komende jaren meer duidelijkheid op dit gebied moeten geven. Veruit het meeste houten verpakkingsafval komt vrij uit de kantoren-, winkel-, diensten- en industriesector (de zgn. KWDI-sec- tor) en niet uit huishoudens.
In de regeling wordt er vanuit
gegaan dat bedrijven onder andere afvalhout scheiden, gescheiden hou- den en gescheiden afgeven. In het deelprogramma Gescheiden Inzamelen van Bedrijfsafval (GIBA) van het AOO wordt gesteld dat de zorgplicht van bepaalde categorieën bedrijven voor de scheiding van bepaalde afvalstro- men ondermeer wordt geregeld door middel van AMvB’s ex art. 8.40 Wm en door middel van milieuvergunningen.
Ten slotte zij nog vermeld dat de gescheiden inzameling en het herge- bruik van onder andere houten ver- pakkingen gestimuleerd wordt door het Besluit stortverbod afvalstoffen dat voor onder andere de categorieën hout, verpakkingen, huishoudelijk afval, kantoor-, winkel- en dienstenaf- val en vergelijkbaar industrieel afval per 1 januari 1996 effectief is.
3 Toelichting op de convenantsafspra- ken
3.1 Preventie (artikel 2)
In het deelconvenant producenten/ importeurs zijn verplichtingen neerge- legd voor de producenten/importeurs (ook wel genoemd: verpakkers/vullers) op het gebied van kwantitatieve en kwalitatieve preventie. Dit betekent onder andere dat de producent/im- porteur zich moet inspannen om de gewichtshoeveeheid materiaal die hij voor verpakkingsdoeleinden gebruikt en de milieuschadelijkheid van zijn ver- pakkingen zoveel mogelijk de reduce- ren. De producent/importeur kan dat niet in zijn eentje. Hij heeft daarbij de expertise van de overige partijen in de verpakkingsketen nodig. Artikel 2 ver- plicht de partijen in de keten van hou- ten verpakkingen de producent/im- porteur die in hout verpakt, te helpen
bij het realiseren van zijn verplich- tingen op het gebied van preventie.
3.2 Scheiding (artikel 3)
Voor het realiseren van materiaalher- gebruik van houten verpakkingen is het noodzakelijk dat bedrijven uit de KWDI-sector houten verpakkingen scheiden, gescheiden houden en gescheiden aanbieden voor herge- bruik. In het kader van dit convenant nemen partijen de verplichting op zich om te stimuleren dat houten verpakkingen die door bedrijven uit de KWDI-sector worden gebruikt, geschei- den worden ingezameld [artikel 3].
De minister zal de gescheiden inza- meling onder andere bevorderen vol- gens de lijnen zoals die zijn neergelegd in het deelprogramma Gescheiden Inzamelen van Bedrijfsafval (GIBA) van het Afval Overleg Orgaan. Bedrijven zullen door middel van AMvB’s ex art.
8.40 Wm en door middel van milieuvergunningen verplicht worden onder andere hout te scheiden, gescheiden te houden en gescheiden af te voeren. De minister zal onder andere door middel van voorlichting en andere in het deelprogramma GIBA genoemde instrumenten bevorderen dat de bedrijven hout ten behoeve van hergebruik zullen overdragen aan de houtketen [artikel 3 en artikel 8].
Ook van de keten van houten ver- pakkingen worden op dit gebied aan- toonbare inspanningen verwacht [arti- kel 3 en artikel 8]. Dit kan in de eerste plaats door be- en verwerkingscapaci- teit beschikbaar te hebben en een logistieke structuur aan te bieden. Ook op financieel vlak is e.e.a. mogelijk.
Bedrijven in de KWDI-sector zijn zelf namelijk financieel en organisatorisch verantwoordelijk voor het scheiden, gescheiden houden en gescheiden afgeven van bedrijfsafval. De houtke- ten kan hierop inspelen door de kosten voor scheiden, gescheiden houden en gescheiden afvoeren ten behoeve van hergebruik voor de KWDI-sector con- currerend te laten zijn met die voor afvoer voor eindverwerking (verbran- ding). Ten slotte wordt ook van de houtketen verwacht dat zij voorlich- tingsactiviteiten ondernemen.
3.3 Afnamegarantie en materiaalher- gebruik (artikel 4 en 5)
De verplichtingen leiden ertoe dat de bij de Stichting Kringloop Hout aange- sloten ondernemingen een zodanige hoeveelheid van de door bedrijven uit
de KWDI-sector aangeboden houten verpakkingen terugnemen dat in het jaar 2001 tenminste 15% kan worden verwerkt in nieuwe houten producten. Op de kwaliteiten van de aangeboden gebruikte verpakkingen heeft de Stichting Kringloop Hout geen directe, maar wel een indirecte invloed. Op de overige condities, zoals overdrachts- prijzen, hebben de bij de Stichting Kringloop Hout aangesloten onderne- mingen wel invloed. Ook dient de keten van houten verpakkingen zorg te dragen voor het vinden van vol- doende capaciteit om al het aangebo- den verpakkingsmateriaal af te kunnen nemen en als materiaal te kunnen hergebruiken.
Materiaalhergebruik houdt in dat
het houten materiaal waaruit een hou- ten verpakking bestaat opnieuw in een houten product moet worden ver- werkt. Verbranding met energiete- rugwinning of ten behoeve van ener- gie-opwekking in een AVI of electriciteitscentrale valt hier dus niet onder en producthergebruik evenmin. Bij producthergebruik wordt immers niet het materiaal, maar het product hergebruikt. Dit betekent bijvoorbeeld dat als van een afgedankte, niet meer bruikbare pallet twee goede planken worden gebruikt voor de reparatie van een nog bruikbaar pallet het herge- bruik van die twee planken als materiaalhergebruik worden beschouwd, maar het opnieuw in omloop brengen van de gerepareerde pallet niet. Die laatste wordt immers als product hergebruikt. Maar ook meermalige pallets komen eens in het afdankstadium en dan kan het hout weer als materiaal worden herge- bruikt, bijvoorbeeld in palletklossen of in spaanplaat.
3.4 Overige onderwerpen
monitoring en rapportage (artikel 6 en 7)
In het integratieconvenant zijn afspra- ken gemaakt over de monitoring. In artikel 6 van dit deelconvenant is bepaald dat de bepalingen uit het integratieconvenant met betrekking tot monitoring tevens van toepassing zijn voor houten verpakkingen.
Daarnaast is bepaald dat de Stichting Kringloop Hout ten behoeve van de monitoring de gegevens moet aanleve- ren over het materiaalhergebruik van houten verpakkingen.
In het integratieconvenant is tevens
opgenomen dat de uitvoerings- instantie van de verpakkingsketen een verslag maakt over de uitvoering van het Convenant verpakkingen II. Om te kunnen bezien of met de voorgestelde maatregelen de doelstelling met betrekking tot materiaalhergebruik kan worden gerealiseerd, is het nood- zakelijk dat de verschillende materiaal- ketens hier gegevens over aanleveren. Om deze reden is in het onderhavige convenant de verplichting opgenomen (artikel 7) dat een rapportage dient te worden opgesteld over de uitvoering van de doelstelling van 15% materiaalhergebruik. De Stichting Kringloop Hout dient deze toe te zen- den aan de uitvoeringsinstantie van de verpakkingsketen bedoeld in artikel 7 van het integratieconvenant. Deze uit- voeringsorganisatie rapporteert op zijn beurt aan de Commissie Verpakkingen, bedoeld in artikel 12 van het integra- tieconvenant.
evaluatie
In het kader van het integratieconve- nant verpakkingen zal uiterlijk in het jaar 1999 een evaluatie plaatsvinden over de uitvoering van de verplichtin- gen van de convenanten. Indien het materiaalhergebruik van houten verpakkingen achterblijft bij de genoemde 15%, zullen partijen over- leggen om, afhankelijk van de oor- zaak, zo mogelijk verbeteringen voor te stellen, teneinde het percentage als- nog te bereiken. Voor de uitvoering van de verbeteringen zal opnieuw tus- sen partijen worden onderhandeld.
Indien n.a.v. de evaluatie blijkt dat
de doelstellingen van dit convenant redelijkerwijze niet bereikt kunnen worden indien bijvoorbeeld één van de partijen de andere partij(en) niet in staat heeft gesteld aan zijn ver
plichtingen te voldoen, treden partijen met elkaar in overleg om te bezien in hoeverre de convenantsafspraken aan- passing behoeven.
1 bron: Jaarverslag Commissie Verpakkingen, oktober 1996.
2 Hier wordt bedoeld verbranding in een AVI (integratieconvenant, toelichting).
3 een cluster is in het deelconvenant producen- ten/importeurs, artikel 1, sub f, gedefineerd als: ’twee of meer producenten/importeurs die een gekozen eenheid vormen’.
4 SBI: Standaard Bedrijfs Indeling
5 De onderneming die deze verpakkingen daad- werkelijk aan het product toevoegt (vaak de detaillist) blijft echter wel verantwoordelijk voor de preventie. Dit houdt in dat deze onderne- ming verantwoordelijk blijft voor de toepassing van deze verpakking en ook voor de opgave van de hoeveelheden.
6 Het betreft verpakkingen die de verpakkings- functie minimaal één keer hebben vervuld.
7 VBI: Verf- en chemicaliën Behandelingsinstalla- ties
8 Xxx xx 0-xxxxxxxxxx XXX-xxxxxxx. 0 XXX: Xxxxx Xxxxxxxxxxxxx Xxxxx 00 XXX: Klein Gevaarlijk Afval
11 Voorbeeld: indien de relatieve verandering van het BBP ten opzichte van 1986 plus 25% is en de hoeveelheid verpakkingen in 1986 gelijk was aan 1000 kT, dan wordt de huidige hoeveel- heid verpakkingen vergeleken met de referentie van 1250 kT om te bepalen of aan de preven- tiedoelstelling is voldaan.
12 Meedoen aan het monitoringsysteem bete- kent in dezen het tijdig en juist aanleveren van alle vereiste gegevens.
13 Het betreft verpakkingen van kunststoffen, papier en karton, metaal en glas (dus niet van hout).
14 Dit verzoek zal in de praktijk tegelijk plaats- vinden met het verzoek tot aansluiting bij het convenant via de Uitvoeringsorganisatie, dan wel separaat bij wijziging van de situatie.
15 Onder de autonome toename van de hoeveel- heid bestaande eenmalige product-verpakkings- combinaties wordt verstaan de toename als gevolg van gewone marktontwikkelingen, waaronder ook wordt verstaan de toename met verpakkingen die als gevolg van een technische of economische optimalisatie een kleine mutatie hebben ondergaan t.o.v. bestaande product- verpakkingscombinaties.
16 Deze productgroepen worden als volgt gede- finieerd:
Bier: de gehopte drank die wordt verkregen door alcoholische gisting van wort, waaronder begrepen alcoholarm bier: bier dat ten hoogste 0,6 volumeprocent alcohol bevat.
Frisdranken: water, mineraalwater en spuitwa- ter daaronder begrepen, met toegevoegde sui- ker en/of andere zoetstoffen, dan wel gearoma- tiseerd, alsmede andere alcoholvrije dranken, andere dan vruchten- of groentesappen of zui- veldranken. Onder frisdranken wordt niet ver- staan: sportdranken.
Waters: water, natuurlijk of kunstmatig mine- raalwater en spuitwater daaronder begrepen, zonder toegevoegde suiker of andere zoetstof- fen, noch gearomatiseerd.
17 ’Niet belastender voor het milieu’ wil zeggen: de gerapporteerde milieubelasting in de onder punt 7 genoemde milieuanalyse van de onder- zochte eenmalige verpakking moet gelijk of minder zijn dan die van de meermalige verpak- king.