ACCOUNTANTSKAMER
ACCOUNTANTSKAMER
BESLISSING ex artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) in de zaken met de nummers 16/4 - en 16/5 Wtra AK van 23 januari 2017 van
X,
wonende te [plaats1],
K L A G E R,
raadsman: mr. J.C.T. Papeveld,
t e g e n
1) Y1,
registeraccountant, en
2) Y2,
accountant-administratieconsulent, beiden kantoorhoudende te [plaats2], B E T R O K K E N E N,
raadsman: mr. M.G. Kelder.
1. Het verloop van de procedure
1.1 De Accountantskamer heeft kennisgenomen van de in deze zaken gewisselde en aan partijen bekende stukken, waaronder:
- de op 28 december 2015 tegen beide betrokkenen afzonderlijk ingekomen klaagschriften, beide van 24 december 2015, met bijlagen;
- de op 11 april 2016 namens beide betrokkenen afzonderlijk ingekomen verweerschriften van 8 april 2016, met bijlagen;
- een op 17 mei 2016 ingekomen brief van de raadsman van klager.
1.2 De Accountantskamer heeft de klacht vooreerst behandeld ter openbare zitting van 30 mei 2016, waar zijn verschenen - aan de zijde van xxxxxx – [X] in persoon, bijgestaan door mr. X.X.Xx. Xxxxxxxx, advocaat te Waalwijk, en - aan de zijde van betrokkenen – [Y1] RA en [Y2] AA in persoon, bijgestaan door mr. M.G. Xxxxxx, advocaat te Utrecht.
1.3 Klager en betrokkenen hebben op genoemde zitting hun standpunten doen toelichten aan de hand van pleitaantekeningen die aan de Accountantskamer zijn overgelegd. Tijdens het pleidooi van de raadsman van betrokkene is de Accountantskamer overgegaan tot een aanhouding van de mondelinge behandeling van de zaken zoals vermeld in het proces-verbaal van de zitting.
1.4 Vervolgens heeft de Accountantskamer kennisgenomen van de in deze zaken gewisselde en aan partijen bekende, op 13 juni 2016 ingekomen brief van 10 juni 2016 van de raadsman van klager aan de Accountantskamer, met als bijlagen de producties 29 tot en met 35 bij de klacht.
1.5 De Accountantskamer heeft de klacht (met instemming van partijen) verwezen naar de “kleine kamer” en - in beperkte samenstelling - verder behandeld ter openbare zitting van 2 november 2016, waar zijn verschenen - aan de zijde van xxxxxx – [X] in persoon, bijgestaan door mr. X.X.Xx. Xxxxxxxx, advocaat te Waalwijk, die werd vergezeld van mevrouw drs. [A] RA en - aan de zijde van betrokkenen – [Y1] RA en [Y2] AA in persoon, bijgestaan door mr. M.G. Xxxxxx, advocaat te Utrecht.
1.6 Klager en betrokkenen hebben op laatstgenoemde zitting hun standpunten (verder) doen toelichten en doen antwoorden, onderscheidenlijk geantwoord, op vragen van de Accountantskamer. De raadsman van betrokkenen heeft zijn pleitaantekeningen aan de Accountantskamer overgelegd.
2. De vaststaande feiten
Op grond van de inhoud van de gedingstukken en aan de hand van het verhandelde ter zitting stelt de Accountantskamer het volgende vast.
2.1 Betrokkene 1) staat sinds [datum] ingeschreven in het register van het NIVRA (thans van de Nba). Betrokkene 2) staat sinds [datum] ingeschreven in het register van de NOvAA (thans van de Nba). Beiden waren ten tijde van het in deze zaak verweten handelen/nalaten als openbaar accountant verbonden aan [B] Accountants en Adviseurs
B.V. te [plaats2].
2.2 Klager heeft tussen 1 januari 2012 en 1 maart 2016 de eenmanszaak [C] gedreven. In december 2012 heeft hij de activa van de vennootschap [D] B.V. (hierna: [D]) overgenomen van de heer [E] (hierna: [E]), die met zijn ondernemingen sinds 2003 klant van betrokkene 1) is.
2.3 [E] had betrokkene 1) begin december 2012 ervan op de hoogte gebracht dat hij de in [D] ondergebrachte installatieactiviteiten op korte termijn wilde afstoten. Betrokkene 1) heeft daarop [E] geadviseerd contact op te nemen met [F] van [B] Corporate Finance (hierna: [F]) om met deze te bezien wat de mogelijkheden waren. Betrokkene 1) heeft vervolgens [E] met [F] in contact gebracht. [F] kende xxxxxx en wist van diens belangstelling voor het kopen/overnemen van een klein installatiebedrijf.
2.4 Op 24 december 2012 vond een bijeenkomst plaats tussen [E], klager en [F]. Deze bijeenkomst resulteerde in een handgeschreven overeenkomst van diezelfde datum waarin
[X] en [E] het volgende zijn overeengekomen:
“(…)
a. "Koper koopt van verkoper de gehele voorraad grondstoffen en gereed product inclusief de apothekerskasten en stellingen zoals vandaag bekeken en afgesproken voor een bedrag van EUR 50.000 (zegge vijftigduizend euro) excl. BTW;
b. Daarnaast koopt de koper drie bedrijfswagens van het merk Opel voor een taxatieprijs van ongeveer EUR 10.000 (zegge tienduizend euro) excl. BTW. De taxatie zal in de l e helft van januari 2013 plaatsvinden;
c. De drie medewerkers van de verkoper krijgen van de koper een arbeidsovereenkomst aangeboden tegen dezelfde voorwaarden als zij thans hebben;
d. Koper zal een aanbetaling van EUR 5.000 (zegge vijfduizend euro) doen op 2 januari 2013 op bankrekeningnummer [bankrekeningnummer]. Indien de overeenkomst op grond van het hierna onder letter E vermelde ontbonden wordt, zal de aanbetaling op 8 februari 2013 aan koper terugbetaald worden;
e. Deze overeenkomst wordt ontbonden indien koper uiterlijk 31 januari 2013 de financiering voor de gehele overname niet heeft rond gekregen;
f De onderhoudscontracten en klantenbestanden zijn ingesloten in het bedrag van EUR
50.000 onder letter A.”
De overeenkomst is door [E] en klager op dezelfde dag, 24 december 2012, ondertekend en zou nog verder worden uitgewerkt in een definitieve koopovereenkomst.
2.5 Ter financiering van de bedrijfsovername heeft klager in januari 2013 een financieringsvoorstel ingediend op xxx.xxxxxxxxxxxxxx.xx, een online crowdfundingplat- form. Hiertoe heeft klager tezamen met betrokkene 2) een prognose opgesteld, waarin voor het jaar 2013 een omzet werd geprognosticeerd van EUR 900.000. De prognose is voorzien van een accountantsverklaring van betrokkene 2) van 3 januari 2013. Daarnaast heeft klager een tekst voor genoemd financieringsvoorstel opgesteld, dat door [F] werd beoordeeld. Op 7 januari 2013 heeft [F] per e-mail klager een aantal wijzigingen op het financieringsvoorstel doorgegeven. Het financieringsvoorstel is daarna door klager op xxx.xxxxxxxxxxxxxx.xx ingediend en de financiering van klager is vervolgens op basis van crowdfunding rondgekomen.
2.6 In een koopovereenkomst van 16 januari 2013 tussen [D] en klager werd overeengekomen dat xxxxxx met ingang van 1 januari 2013 de volgende activa van [D] overnam, teneinde de onderneming na die datum voor eigen rekening voort te zetten:
"( ... )
a. De voorraad grondstoffen (installatiematerialen);
b. De voorraad gereed product (inclusief de apothekerskasten, handgereedschap van het personeel en stellingen);
c. De drie bedrijfswagens van het merk Opel (met hun verzekeringen);
d. De lopende onderhoudscontracten;
e. Het klantenbestand;
f. Orderportefeuille;
g. Vaste telefoonnummers ([telefoonnummer]) en de GSM nummers van de heer [E] en de werknemers;
h. Website;
i. Ziekteverzuimverzekering personeel."
Overeengekomen werd tevens dat de activiteiten van [D] op het gebied van zonne-energie tot [G] behoren en niet door klager werden overgenomen. Voorts werd door partijen overeengekomen dat alle rechten en verplichtingen die voor verkoper voortvloeien uit de arbeidsovereenkomsten tussen verkoper en het bij haar werkzame personeel bij ondertekening van de overeenkomst van rechtswege overgaan naar koper. In totaal betrof het drie werknemers met een jaarlijkse personeelslast van circa € 135.000,--. De koopsom voor de voorraad grondstoffen, de voorraad gereed product daaronder mede begrepen, de lopende onderhoudscontracten en het klantenbestand heeft € 50.000 bedragen. De waarde van de bedrijfswagens is getaxeerd op € 15.000. Daarnaast zijn in de koopovereenkomst garanties opgenomen waarin (onder meer) is opgenomen dat verkoper geen wetenschap heeft en deze ook niet redelijkerwijs hoeft te bezitten van enige informatie die is of redelijkerwijze kan worden beschouwd als van enige betekenis voor een nauwkeurige waardering van de onderneming, de activa, aansprakelijkheden en aangelegenheden met betrekking tot de onderneming en die niet bekend zijn gemaakt aan koper. Deze overeenkomst werd opgesteld door de heer mr. [H] (hierna: [H]), die op dat moment werkzaam was bij [B] Bedrijfsjuridisch Adviseurs.
2.7 Op 7 maart 2013 heeft een statutenwijziging plaatsgevonden, waarbij de naam van
[D] is gewijzigd in [I] B.V. (hierna: [I]). [I] is vervolgens op [datum] op eigen verzoek failliet verklaard. Betrokkene 1) heeft deze faillissementsaanvraag beoordeeld en medegedeeld daarbij geen verdere opmerkingen te hebben.
2.8 In 2013 heeft xxxxxx uiteindelijk € 299.330 aan omzet gerealiseerd en in 2014
€ 348.467. Klager is in 2016, na het indienen van de onderhavige klacht, failliet verklaard.
3. De klacht
3.1 Betrokkenen hebben volgens xxxxxx ten tijde van de bedrijfsoverdracht van [D] aan
klager en het daaropvolgende faillissement van [D] de fundamentele beginselen van de VGC geschonden en aldus gehandeld in strijd met de voor hen geldende gedrags- en beroepsregels.
3.2 Blijkens het klaagschrift houden de verwijten in
- ten aanzien van betrokkene 1) - :
a. dat hij in het proces van de bedrijfsovername enkel het belang van zijn cliënt [D] heeft gediend, terwijl hij wist of redelijkerwijze kon weten dat de koper, in casu klager, eveneens cliënt van [B] Accountants, werd misleid;
b. dat hij medewerking heeft verleend aan het creëren van een onjuist beeld omtrent de vermogenstoestand en de financiële resultaten van [D] en belangrijke informatie, die een ander licht konden werpen op de financiële situatie van [D], aan klager heeft onthouden;
c. dat hij heeft nagelaten klager erop te wijzen dat, als gevolg van de verwevenheid van activiteiten, de objectiviteit van [B] Accountants jegens klager in het gedrang was gekomen, aangezien de bedrijfsovername volledig door betrokkene 1) en zijn directe collega's werd afgehandeld;
d. dat hij, wetende dat een faillissement van [I] (voorheen [D]) werd voorbereid, heeft nagelaten klager erop te wijzen dat deze het risico liep dat, los van de overige wettelijke rechten van klager jegens [I], de (door [H] van [B] in de koopovereenkomst beschreven) garanties die [D] aan klager had afgegeven niet nagekomen zouden worden;
en - ten aanzien van betrokkene 2) - :
- dat hij, gelet op de verwevenheid van verkoper met [B] Accountants, de opdracht om klager te begeleiden als koper nooit had mogen accepteren omdat dit tot onaanvaardbare bedreigingen voor zijn objectiviteit, zorgvuldigheid en professioneel gedrag zou leiden;
- dat hij in het overnameproces geen eigen onderzoek, laat staan een deugdelijk onderzoek heeft gedaan naar de vermogenstoestand en de financiële resultaten van [D], maar deze klakkeloos van zijn collega, betrokkene 1), heeft overgenomen en dat klager door deze vorm van zelftoetsing en het ontbreken van een professioneel
kritische instelling niet de begeleiding heeft ontvangen die hij van een professionele accountant-administratieconsulent mocht verwachten;
- dat hij niet in overeenstemming heeft gehandeld met standaard 3400 'Onderzoek van toekomstgerichte financiële informatie' van de Nadere voorschriften controle- en overige standaarden (NVCOS), door niet te verifiëren of de aan de prognose ten grondslag liggende veronderstellingen betrouwbaar en reëel waren;
- dat hij vervolgens ten onrechte een verklaring met een beperkte mate van zekerheid heeft afgegeven omtrent de betrouwbaarheid van de in de prognose opgenomen veronderstellingen, terwijl de in deze prognose opgenomen financiële resultaten niet haalbaar waren, als gevolg waarvan klager lange tijd in de veronderstelling is geweest dat de geprognosticeerde resultaten haalbaar zouden zijn en hierin is misleid.
4. De gronden van de beslissing
Omtrent de klacht en het daartegen gevoerde verweer overweegt de Accountantskamer het volgende.
4.1 Op grond van artikel 33 Wet op de Registeraccountants (oud, hierna: Wet RA) onderscheidenlijk artikel 51 Wet op de Accountants-administratieconsulenten (oud, hierna: Wet AA) en sinds 1 januari 2013 op grond van artikel 42 van de Wet op het accountantsberoep (hierna: Wab) zijn de registeraccountant en de accountant- administratieconsulent bij het beroepsmatig handelen, onderscheidenlijk ten aanzien van hun beroepsuitoefening, onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met het bij of krachtens de Wet RA / de Wet AA respectievelijk de Wab bepaalde en ter zake van enig ander handelen of nalaten in strijd met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep.
4.2 Het handelen en/of nalaten waarop de klacht betrekking heeft moet, voor zover dit plaats had in de periode van 1 januari 2007 tot 4 januari 2014, worden getoetst aan de in die periode geldende Verordening gedragscode (RA’s/AA’s) (hierna: VGC) en daarvan in dit geval het (voor alle accountants geldende) deel A en het (voor openbaar accountants
geldende) deel B1 en, voor zover het plaatshad ná 4 januari 2014, aan de sindsdien geldende Verordening gedrags- en beroepsregels accountants (hierna: VGBA).
4.3 Daarbij stelt de Accountantskamer voorop dat het in een tuchtprocedure als de onderhavige in beginsel aan klager is om feiten en omstandigheden te stellen en - in geval van (gemotiveerde) betwisting - aannemelijk te maken, die tot het oordeel kunnen leiden dat de betrokken accountants tuchtrechtelijk verwijtbaar hebben gehandeld.
4.4.1 Namens betrokkene 1) is tegen de hiervoor bij 3.2 onder a. en b. vermelde verwijten onder meer aangevoerd dat betrokkene 1) op geen enkele wijze betrokken is geweest bij de informatievoorziening vanuit [E]/[D] aan [X] en al evenmin bij de onderhandelingen voorafgaand aan de koop van de activa door [X], alsmede dat de klacht er ten onrechte van uitgaat dat betrokkene 1) op enige wijze betrokken is geweest bij het mede opstellen van de prognose en de beoordeling daarvan door betrokkene 2) en/of dat hij deze heeft gezien voordat betrokkene 2) zijn rapport afgaf op 3 januari 2013.
4.4.2 Deze weerspreking is van de zijde van klager niet (meer) betwist. Evenmin is aannemelijk geworden dat betrokkene 1) enige andere werkzaamheid in het kader van de onderhavige bedrijfsovernametransactie voor [E]/[D] heeft verricht. Dat betrokkene 1) wist of redelijkerwijze kon weten dat klager bij die transactie werd misleid, is weliswaar gesteld, maar op geen enkele wijze komen vast te staan of aannemelijk geworden. De klachtonderdelen a. en b. tegen betrokkene 1) moeten daarom ongegrond worden verklaard.
4.5 In klachtonderdeel c. wordt betrokkene 1) verweten dat hij heeft nagelaten klager erop te wijzen dat, als gevolg van de verwevenheid van activiteiten (de bedrijfsovername werd volledig door hem en zijn directe collega’s afgehandeld) de objectiviteit van [B] Accountants jegens klager in het gedrang was gekomen. Klager miskent echter met dit verwijt dat het niet betrokkene 1) maar betrokkene 2) was, die als accountant in het kader van de onderhavige bedrijfsovernametransactie werkzaamheden voor klager verrichtte, zodat het niet aan betrokkene 1) doch veeleer aan betrokkene 2) zou zijn geweest een dergelijke mededeling aan klager te doen. Klachtonderdeel c., dat namens betrokkene 1)
ook is weersproken, moet daarom eveneens ongegrond worden verklaard.
4.6 In het hiervoor bij 3.2 weergegeven klachtonderdeel d. jegens betrokkene 1) wordt uitgegaan van de stelling dat reeds ten tijde van de overnametransactie een faillissement van [I] (voorheen [D]) werd voorbereid en dat betrokkene 1) daarvan op de hoogte was. Nu deze stelling door en/of namens klager slechts is opgeworpen en geenszins deugdelijk is onderbouwd, terwijl de uitgangspunten van deze stelling ook op andere wijze niet zijn gebleken of aannemelijk geworden en ze door betrokkene 1) zijn weersproken, stuit dit klachtonderdeel reeds daarop af. Voor zover dit klachtonderdeel zodanig moet worden opgevat dat betrokkene 1), zodra hij (na de overnametransactie) wel wist van de insolvabiliteit van [I], klager daarvan op de hoogte had moeten stellen, is het eveneens ongegrond omdat de geheimhoudingsplicht van betrokkene 1) aan een in klachtonderdeel
d. bedoelde mededeling aan klager in de weg zou hebben gestaan. Het voorgaande brengt mee dat klachtonderdeel d. ongegrond moet worden verklaard.
4.7.1 Het bij 3.2 na het eerste opsommingsteken weergegeven onderdeel van de klacht tegen betrokkene 2) houdt in dat hij, gelet op de verwevenheid van verkoper met [B] Accountants, de opdracht om klager te begeleiden als koper nooit had mogen accepteren omdat dit tot onaanvaardbare bedreigingen voor zijn objectiviteit, zorgvuldigheid en professioneel gedrag zou leiden. In dit klachtonderdeel kan onder dat “begeleiden” van koper slechts worden verstaan het bijstaan van klager bij de totstandkoming van crowdfunding ten behoeve van de voorfinanciering van het bedrijfskapitaal. Klager heeft immers niet aannemelijk gemaakt dat betrokkene 2) klager heeft begeleid bij het sluiten van de koopovereenkomst, omdat die reeds was gesloten toen zij elkaar voor het eerst ontmoetten, terwijl xxxx een opdracht van klager aan betrokkene 2) ook meer het karakter van een due-diligenceonderzoek zou hebben gehad en gesteld noch gebleken is dat betrokkene 2) een zodanige opdracht van klager had. In zoverre is dit klachtonderdeel reeds daarom ongegrond.
4.7.2 Voor zover in dit klachtonderdeel is bedoeld dat betrokkene 2) ook geen opdracht tot onderzoek van toekomstgerichte financiële informatie (als bedoeld in NVCOS 3400) van klager had mogen aanvaarden, omdat de verkoper een cliënt was van betrokkene 1),
een kantoorgenoot van hem bij [B] Accountants, is de Accountantskamer van oordeel dat dit niet in het algemeen en zonder meer geldt. Klager heeft hiertoe geen nadere argumenten aangedragen en ook anderszins zijn geen feiten en/of omstandigheden gebleken of aannemelijk geworden die tot een ander oordeel zouden moeten leiden. In het midden kan daarbij blijven of betrokkene 2) bij zijn accountantsverklaring ten behoeve van de gebruikers ervan iets had moeten opnemen over zijn relatie met de accountant van de verkoper, reeds omdat daarover niet is geklaagd. Op grond van het voorgaande moet dit klachtonderdeel ook overigens ongegrond worden verklaard.
4.8.1 De bij 3.2 na het tweede tot en met het vierde opsommingsteken weergegeven onderdelen van de klacht tegen betrokkene 2) houden - kort gezegd - in dat hij geen deugdelijk onderzoek heeft gedaan naar de vermogenstoestand en de financiële resultaten van [D], niet heeft geverifieerd of de aan de prognose ten grondslag liggende veronderstellingen betrouwbaar en reëel waren en daarom ten onrechte een verklaring met een beperkte mate van zekerheid heeft afgegeven omtrent de betrouwbaarheid van de in de prognose opgenomen veronderstellingen. Deze klachtonderdelen komen er alle op neer dat betrokkene 2) geen deugdelijke grondslag had voor zijn accountantsverklaring van 3 januari 2013 bij de prognose voor het jaar 2013; zij lenen zich daarom voor gezamenlijke bespreking.
4.8.2 Wat er ook zij van hetgeen van de zijde van betrokkene 2) is aangevoerd over de werkzaamheden die hij zou hebben verricht om te komen tot de hiervoor bedoelde verklaring van 3 januari 2013 bij de prognose voor het jaar 2013 inzake het bedrijf van klager, gesteld noch gebleken is dat betrokkene 2) een deugdelijke cijfermatige beoordeling van in het bijzonder het realiteitsgehalte van de geprognosticeerde omzet van
900.000 euro heeft uitgevoerd. Niet aannemelijk is geworden dat betrokkene 2) ook maar enig onderzoek heeft gedaan naar de aan dat omzetbedrag ten grondslag liggende uitgangspunten, maar wel dat hij hierbij volledig is uitgegaan van de juistheid van de mededelingen ter zake van de koper en de verkoper bij de onderhavige bedrijfsovername, hetgeen uiteraard volstrekt onvoldoende is om tot een assuranceverklaring te komen. Dit brengt met zich dat deze verklaring, die ten behoeve van de financierende deelnemers in de crowdfunding was opgesteld, een deugdelijke grondslag mist en daarom ten onrechte is
afgegeven. Het hier bedoelde nalaten van betrokkene 2) levert op een schending van het fundamentele beginsel ‘deskundigheid en zorgvuldigheid’ als bedoeld in artikel A-100.4 onder c. van de VGC. De bij 3.2 na het tweede tot en met het vierde opsommingsteken weergegeven onderdelen van de klacht tegen betrokkene 2) moeten in zoverre dan ook gegrond worden verklaard.
4.8.3 Weliswaar moet worden vastgesteld dat - zoals blijkt uit bijlage 9 bij het verweerschrift - het klager zelf was, die aan betrokkene 2) de informatie voor de prognose verstrekte en stelde dat de financiering ook zou worden aangewend “om de voorraad van zonnepanelen en duurzame producten over te nemen” en “met deze voorraad de werkzaamheden van de huidige onderneming door middel van een nieuwe rechtsvorm zullen worden voortgezet”, dit ontsloeg betrokkene 2) echter niet van de verplichting om in het kader van de door hem af te geven assuranceverklaring deze beweringen van klager op hun juistheid te onderzoeken. Van eigen onderzoek te dezen, dat betrokkene 2) stelt wel te hebben gedaan, is geen vastlegging gedaan, laat staan overgelegd, zodat het ervoor moet worden gehouden dat het niet heeft plaatsgevonden.
4.9 Het voorgaande brengt met zich dat de klacht tegen betrokkene 1) in alle onderdelen ongegrond moet worden verklaard en dat de klacht tegen betrokkene 2) gegrond moet worden verklaard in de bij 3.2 na het tweede tot en met het vierde opsommingsteken weergegeven onderdelen en ongegrond moet worden verklaard in het bij 3.2 na het eerste opsommingsteken weergegeven onderdeel.
4.10 Het is de Accountantskamer voorts niet ontgaan dat betrokkene 2) in de onderhavige zaak NVCOS 3400 ook niet heeft nageleefd wat betreft het daarin onder 10. en 25. bepaalde inzake - kort gezegd - een opdrachtbevestiging en een ‘Letter of Representation’. Hierover is echter niet geklaagd en dit zal in deze zaak dan ook niet tot enige consequentie leiden. Een en ander heeft eveneens te gelden voor het feit dat betrokkene 2) een assuranceverklaring heeft afgegeven bij een door hemzelf opgestelde prognose.
4.11 Nu de klacht tegen betrokkene 2) gedeeltelijk gegrond moet worden verklaard, kan
de Accountantskamer een tuchtrechtelijke maatregel opleggen. Bij de beslissing daaromtrent houdt zij rekening met de aard en de ernst van het verzuim van betrokkene 2) en de omstandigheden waaronder dit zich heeft voorgedaan. De Accountantskamer acht in deze klachtzaak de maatregel van berisping passend en geboden. Daarbij heeft zij in aanmerking genomen dat betrokkene 2) ervan blijk heeft gegeven onvoldoende oog te hebben gehad voor het feit dat zijn verklaring ten behoeve van derden (de financierende deelnemers in de crowdfunding) was en dat hij zich voor de grondslag ervan al te zeer heeft verlaten op de mededelingen van de koper en kennelijk vooral diens belangen heeft willen dienen. Anderzijds wordt meegewogen dat betrokkene 2) niet eerder tuchtrechtelijk is veroordeeld.
4.12 Op grond van al het hiervoor overwogene moet als volgt worden beslist.
5. Beslissing
De Accountantskamer:
• verklaart de klacht tegen betrokkene 1) in alle onderdelen ongegrond;
• verklaart de klacht tegen betrokkene 2), voor zover vermeld in de bij 3.2 na het tweede tot en met het vierde opsommingsteken weergegeven onderdelen, gegrond in voege als hiervoor omschreven;
• legt ter zake aan betrokkene 2) de maatregel van berisping op;
• verklaart de klacht tegen betrokkene 2 voor het overige ongegrond;
• verstaat dat de AFM en de voorzitter van de Nba, na het onherroepelijk worden van deze uitspraak én de uitvaardiging van een last tot tenuitvoerlegging door de voorzitter van de Accountantskamer, zorgen voor opname van de aan betrokkene 2) opgelegde tuchtrechtelijke maatregel in de registers, voor zover betrokkene 2) daarin is of was ingeschreven;
• verstaat dat betrokkene 2), op grond van het bepaalde in artikel 23 derde lid Wtra, het door klager betaalde griffierecht van € 70,-- (zeventig euro) aan klager vergoedt.
Aldus beslist door mr. M.B. Werkhoven, voorzitter, mr. X.X. xx Xxxxx (rechterlijk lid) en
X. Xxxxxxxxxx XX (lid-accountant), in aanwezigheid van X. Xxxxxxx, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 23 januari 2017.
secretaris voorzitter
Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:
Ingevolge artikel 43 Wtra kan tegen deze uitspraak binnen 6 weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld door middel van het indienen van een beroepschrift bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven (adres: Xxxxxxx 00000, 0000 XX Xxx Xxxx). Het beroepschrift dient te zijn ondertekend en de gronden van het beroep te bevatten.