Zitting 1965-1966 - 8491 (R 516 )
Zitting 1965-1966 - 8491 (R 516 )
Overeenkomsten, welke tussen het Koninkrijk der Nederlanden en onderscheidenlijk de Republiek Ivoorkust, de Republiek Senegal en de Republiek Kameroen werden gesloten, inzake technische samenwerking
BRIEF VAN DE MINISTER VAN XXXXXXXXXXXX XXXXX
Xx. 0
'x-Xxxxxxxxxx, 11 februari 1966.
Ter griffie van de Tweede Kamer der Staten-Generaal ontvangen: 21 februari 1966.
De wens, dat deze overeenkomsten aan de uitdrukke- lijke goedkeuring van de Staten-Generaal zullen worden onderworpen, kan door of namens de Kamer of door ten minste dertig leden der Kamer of door de Gevol- machtigde Minister van Suriname onderscheidenlijk de Nederlandse Antillen te kennen worden gegeven uiterlijk op 23 maart 1966.
Aan
de Heer Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Ter voldoening aan het bepaalde in artikel 60, lid 2, en onder verwijzing naar artikel 61, lid 3, van de Grondwet, als- ook naar artikel 24, eerste lid, van het Statuut voor het Ko- ninkrijk der Nederlanden, de Raad van State van het Konink- rijk gehoord, heb ik de eer U Hoogedelgestrenge hierbij de teksten en vertalingen in het Nederland over te leggen van een drietal overeenkomsten inzake economische en technische samenwerking, welke tussen het Koninkrijk der Nederlanden en onderscheidenlijk de Republiek Ivoorkust (Abidjan, 26 april 1965. Trb. 1965, 173) l), de Republiek Senegal (Dakar. 12 juni
1965, Trb. 1965, 168) 1) en de Republiek Kameroen (Jaoende,
6 juli 1965, Trb. 1965, 208) *) werden gesloten.
Een toelichtende nota bij deze overeenkomsten gelieve U Hoogedelgestrenge hierbij aan te treffen.
Wat het Koninkrijk der Nederlanden betreft, zullen de over- eenkomsten voorshands alleen voor Nederland en de Neder- landse Antillen gelden.
Aan de Gouverneurs van Suriname en van de Nederlandse Antillen is verzocht, bovengenoemde stukken op 21 februari 1966 over te leggen aan de Staten van Suriname, onderschei- denlijk van de Nederlandse Antillen.
De Gevolmachtigd Ministers van Suriname en van de Ne- derlandse Antillen zijn van deze overlegging in kennis gesteld.
De Minister van Buitenlandse Zaken,
X. XXXX.
Toelichtende nota
A. Algemeen
Recente ontwikkelingen hebben duidelijk gemaakt, dat een aantal lid-staten van de Europese Economische Gemeenschap
— met name Frankrijk, de Bondsrepubliek Duitsland en Italië — de associatie van een aantal Afrikaanse landen en Madagascar met de E.E.G. op grond van de Overeenkomst ca. van Jaoende dd. 20 juli 1963 (laatstelijk Trb. 1964, 111 e.v.) onvoldoende acht voor het waarborgen van hun econo- mische belangen in die landen. Ook de gezamenlijke deel- neming aan de Algemene Overeenkomst betreffende Tarieven en Handel (G.A.T.T.) biedt te weinig mogelijkheden voor het vinden van de nodig geoordeelde garanties te dezen. Met het oog hierop zijn tussen bedoelde lid-staten en sommige geasso- cieerde Afrikaanse landen bilaterale aanvullende overeenkom- sten gesloten, die niet alieen betrekking hebben op het onder- linge handels- en betalingsverkeer, maar tevens bepalingen be- vatten op het gebied van scheepvaart, luchtvaart, bescherming van investeringen, technische en economische samenwerking en financiële bijstand.
l ) Nedergelegd ter griffie, ter inzage van de leden.
8491 (R 516) 1
2
Ook hier te lande heeft de indruk postgevat, dat het wense- lijk is, met afzonderlijke Afrikaanse staten nauwere en meer gevarieerde economische hetrekkingen te onderhouden dan thans in gemeenschappelijk verband voor de hand ligt. Deze indruk werd bevestigd door de hierboven aangeduide activi- teiten van drie E.E.G.-partners. Overleg tussen overheid en bedrijfsleven, tegen die achtergrond gevoerd, leidde dan ook tot de overtuiging, dat eigen Nederlandse initiatieven niet dien- den uit te blijven en dat het Koninkrijk zich niet afzijdig mocht houden van de door anderen in gang gezette ontwikkeling naar een bilateralisme, dat op praktische en soepele wijze zou kun- nen strekken tot aanvulling van de lacunes welke de multi- laterale regelingen vertoonden.
De Nederlandse aandacht ging hierbij in het bijzonder uit naar de Bondsrepubliek Kameroen, de Republiek Ivoorkust en de Republiek Senegal, op grond van de omvang, de aard en de verwachtingen ten aanzien van de uitbreidingsmogelijk- heden van hun huidig handelsverkeer met het Koninkrijk en de door hen op bilaterale of multilaterale basis ontvangen tech- nische bijstand. Een beperkte delegatie, samengesteld uit ver- tegenwoordigers van de overheid en het bedrijfsleven bezocht de drie landen in oktober 1964 om de mogelijkheden op het gebied van de economische en technische samenwerking te onderzoeken. De resultaten van dit oriënterend onderzoek waren bevredigend.
De Regeringen van Kameroen, Ivoorkust en Senegal rea- geerden positief op het Nederlandse voorstel tot sluiting van een overeenkomst inzake economische en technische samen- werking. Vervolgens heeft de voorganger van de eerste onder- getekende in januari 1965 een goodwill-missie naar genoemde landen geleid en met de autoriteiten te Jaoende, Abidjan en Dakar overeenstemming bereikt over de tekst van de thans voorliggende overeenkomsten.
Uiteraard bevatten de overeenkomsten geen regelingen die reeds in de associatieovereenkomst van Xxxxxxx zijn getroffen of die laatstbedoelde regelingen zouden doorkruisen. Evenmin bevatten zij bepalingen die krachtens het Verdrag tot instelling van de Benelux Economische Unie (laatstelijk Trb. 1960, 124) slechts door de Nederlandse, de Belgische en de Luxemburgse Regering gezamenlijk kunnen worden overeengekomen.
Van de door de missie bezochte Afrikaanse landen heeft alleen de Senegalese Regering de wens te kennen gegeven,' ook op het gebied van het handels- en betalingsverkeer een over- eenkomst met het Koninkrijk der Nederlanden te'sluiten. Over dit verzoek wordt overleg gepleegd met de Belgische en de Luxemburgse Regering, omdat het wenselijk voorkomt dat be- doelde overeenkomst door de Beneluxlanden gemeenschappe- lijk wordt gesloten.
De goodwill-missie voerde in elk der bezochte landen tevens oriënterende besprekingen over de mogelijkheid van Neder- landse participatie in een gezamenlijk vast te stellen ontwikke- lingsproject. Het besluit van de Nederlandse Regering om in 1965 een bedrag van f 4 000 000 te bestemmen voor de finan- ciering van zodanige participaties in het kader van het handels- politieke overleg met ontwikkelingslanden bood daartoe de mogelijkheid. De Regering van Kameroen verklaarde zich reeds tijdens het verblijf der missie in Jaoende bereid tot para- fering van een overeenkomst inzake de vestiging van land- bouwkundige opleidingscentra. Deze overeenkomst, op 6 juli 1965 te Jaoende ondertekend, wordt afzonderlijk aan de Staten-Generaal ter goedkeuring aangeboden.
B. Inhoud der overeenkomsten
De bepalingen van de drie overeenkomsten inzake econo- mische en technische samenwerking stemmen materieel in hoge mate met elkaar overeen. Incidentele verschillen vinden hun oorsprong in de noodzaak tot aanpassing aan bijzondere om- standigheden. Met name is dit het geval bij de bepalingen op het gebied van de luchtvaart.
Met betrekking tot de voornaamste onderdelen der overeen- komsten moge nog het volgende worden vermeld.
De preambules: Zoals hiervóór is aangetekend, ligt het wer- kingsterrein van de onderhavige overeenkomsten buiten dat van de Associatie-Overeenkomst d.d. 20 juli 1963. Het kwam dan ook niet nodig voor, daarnaar in de preambule te ver- wijzen. Zodanige verwijzing is niettemin opgenomen in de Overeenkomst met Ivoorkust, aangezien de Regering te Abidjan hierop in het bijzonder prijs stelde.
De artikelen 1: Het eerste lid stelt in algemene termen het beginsel der wederzijdse hulp en samenwerking. Het tweede lid voorziet de sluiting van nadere overeenkomsten tot verwerke- lijking van dat beginsel.
De artikelen 2: De Regering van Ivoorkust drong aan op het opnemen van een bepaling inzake investeringsgaranties, zulks in verband met het verwachte stimulerend effect daarvan op het Nederlandse bedrijfsleven. Uitgaande van de door ge- noemde Regering voorgestelde formulering voor een dergelijke bepaling werd een compromistekst gevonden, wellce is neer- gelegd in lid 2 van het hier besproken artikel in de Overeen- komst mët Ivoorkust.
De artikelen inzake de bescherming van investeringen (arti- kelen 2 t/m 6 van de Overeenkomst met Kameroen, artikelen 3 t/m 5 van de Overeenkomsten met Ivoorkust en Senegal): De betreffende bepalingen zijn analoog aan die van het op 23 mei 1963 te Tunis gesloten Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Tunesische Republiek inzake de bevor- dering van kapitaalinvesteringen en de bescherming van eigendom (laatstelijk Trb. 1964, 155). Op voorstel van de Regering van Ivoorkust is in artikel 3 van de overeenkomst met dat land niet alleen sprake van de behandeling die elk der Partijen aan haar onderdanen verleent, maar tevens van de behandeling die wordt verleend aan de onderdanen van de overige lid-staten van de E.E.G. Op voorstel van de Regering van Senegal is in artikel 5 van de overeenkomst met dat land ter zake van de verplichting tot schadeloosstelling bij ont- eigening e.d. een uitzondering gemaakt voor het geval dat de inbeslagneming het gevolg is van een inbreuk op de douane- of economische belastingwetgeving van zodanige aard dat een gerechtelijke uitspraak volgt.
De artikelen inzake de bescherming van octrooien en han- delsmerken (artikel 10 van de Overeenkomst met Kameroen, artikel 6 van de Overeenkomst met Ivoorkust, artikel 7 van de Overeenkomst met Senegal): In verband met het partij zijn van Kameroen en Senegal bij het Verdrag van Libreville van
13 september 1962 krachtens hetwelk een aantal Afrikaanse landen en Madagascar in overeenstemming met artikel 15 van het Unieverdrag van Parijs van 20 maart 1883 (zoals laat- stelijk herzien te Lissabon op 31 oktober 1958) (laatstelijk Trb. 1962, 70), gemeenschappelijke regelingen hebben ge- troffen op het gebied van de industriële eigendom, gaf de Reeering van Kameroen de voorkeur aan de sluiting, te zijner tijd, van een afzonderlijke overeenkomst met het Koninkrijk inzake de bescherming van octrooien en handelsmerken. De Senecalese Ret>erine bleek bereid, in te stemmen met de op- neming in de Overeenkomst met haar land van een aanvullende, tevens toelichtende bepaling ten deze. Hoewel ook Ivoorkust partij is bij het Verdrag van Libreville, kon de Regering van dat land zich verenigen met de van Nederlandse zijde voor- gestelde redactie van de bepaling op het gebied van de indus- triële eigendom.
De artikelen inzake de zeescheepvaart (artikel 7 van de Over- eenkomsten met Kameroen en Ivoorkust, artikel 8 van de Over- eenkomst met Senegal): Ten aanzien van het eerste lid van dit artikel bestaan tussen de respectieve overeenkomsten slechts redactionele verschillen. Met betrekking tot het tweede lid, dat het verlenen van havenfaciliteiten betreft, bleek de Rege- ring van Kameroen slechts genegen in te stemmen met de op- neming van een meestbegunstigingsclausule. De Regeringen van Ivoorkust en Senegal gingen akkoord met de van Neder-
3
landse zijde voorgestelde clausule nopens nationale behande- ling en specificatie van te verlenen diensten.
De artikelen inzake de luchtvaart (artikel 8 van de Over- eenkomsten met Kameroen en Ivoorkust, artikel 9 van de Overeenkomst met Senegal): Aangezien tussen het Konink- rijk en Ivoorkust reeds op 9 oktober 1963 een Luchtvervoers- overeenkomst (laatstelijk Trb. 1964, 130) werd gesloten en voor het treffen van een formele luchtvaartregeling met Sene- gal vooralsnog onvoldoende aanleiding aanwezig lijkt, bevat alleen het betreffende artikel in de Overeenkomst met Ka- meroen een voor het Koninkrijk van materieel belang zijnde luchtvaartbepaling. De bepalingen in de beide andere Over- eenkomsten zijn aan de feitelijke situatie aangepast.
De artikelen inzake belastingfaciliteiten (artikel 9 van de Overeenkomsten met Kameroen en Ivoorkust, artikel 10 van de Overeenkomst met Senegal): De Regeringen van Kameroen en Senegal aanvaardden de van Nederlandse zijde voorgestelde redactie. De Regering van Ivoorkust gaf daarentegen de voor- keur aan een globale formulering van nationale behandeling op belastinggebied, echter — evenals terzake van de bescher- ming van investeringen (artikel 3) — aangevuld met de be-
handeling welke de onderdanen van de overige Iid-staten van de E.E.G. genieten.
De arbitrageregelingen (artikel 12 van de Overeenkomsten met Kameroen en Ivoorkust, artikel 6 van de Overeenkomst met Senegal): De drie Afrikaanse Regeringen zijn na bespre- kingen over de aan de President van het Internationaal Ge- rechtshof toe te kennen bevoegdheid tot het aanwijzen van een of meer arbiters, akkoord gegaan met de van Nederlandse zijde voorgestelde redactie.
De Minister van Economische Zaken,
J. M. DEN UYL.
De Minister zonder Xxxxxxxxxxxx, belast met de aangelegenheden be- treffende de hulp aan ontwikkelings- landen,
TH. H. BOT.
De Minister van Buitenlandse Zaken,
X. XXXX.