DE WND. VOORZITTER VAN DE IIde KAMER,
nr. 289 271 van 24 maand 2023 in de zaak RvV X / II | ||
In zake: | X | |
Gekozen woonplaats: | Op zijn gekozen woonplaats bij advocaat V. XXXXXXXXXXXX Xxxxxxxxxxx 000 0000 XXXXX | |
tegen: de Belgische staat, vertegenwoordigd door de Staatssecretaris voor Asiel en Migratie. | ||
DE WND. VOORZITTER VAN DE IIde KAMER,
Gezien het verzoekschrift dat X, die verklaart van Afghaanse nationaliteit te zijn, op 17 mei 2023 heeft ingediend om bij uiterst dringende noodzakelijkheid de schorsing van de tenuitvoerlegging te vorderen van de beslissing van de gemachtigde van de staatssecretaris van 9 mei 2023 tot weigering van verblijf met bevel om het grondgebied te verlaten (bijlage 26quater).
Gezien titel I bis, hoofdstuk 2, afdeling IV, onderafdeling 2, van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen.
Gelet op artikel 39/82 van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen.
Gelet op titel II, hoofdstuk II van het koninklijk besluit van 21 december 2006 houdende de rechtspleging voor de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen.
Gezien de nota met opmerkingen en het administratief dossier.
Gelet op de beschikking van 17 mei 2023, waarbij de terechtzitting wordt bepaald op 22 mei 2023 om 13u00.
Xxxxxxx het verslag van rechter in vreemdelingenzaken C. DE GROOTE.
Gehoord de opmerkingen van advocaat X. XXXXXXXX, die loco advocaat V. MEULEMEESTER verschijnt voor de verzoekende partij en van advocaat X. XXXXXXXX, die loco advocaat X. XXXXXXXX verschijnt voor de verwerende partij.
WIJST NA BERAAD HET VOLGENDE ARREST:
1. Nuttige feiten ter beoordeling van de zaak
Op 17 april 2023 dient de verzoeker, die verklaart van Afghaanse nationaliteit te zijn, een verzoek om internationale bescherming in bij de Belgische autoriteiten.
Op 20 april 2023 wordt een terugnameverzoek gericht aan de Bulgaarse autoriteiten, die op 26 april 2023, in toepassing van artikel 18, lid 1, onder b), van de verordening nr. 604/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming dat door een onderdaan van een derde land of een staatloze bij een van de lidstaten wordt ingediend (hierna: de Dublin III-verordening), instemmen met dit verzoek om terugname.
Op 9 mei 2023 neemt de gemachtigde van de bevoegde staatssecretaris een beslissing tot weigering van verblijf met bevel om het grondgebied te verlaten (bijlage 26quater). De verweerder besluit met name dat niet België, maar Bulgarije, de bevoegde lidstaat is om het verzoek om internationale bescherming te behandelen.
Dit is de thans bestreden beslissing, die op 10 mei 2023 aan de verzoeker werd ter kennis gebracht. Zij is als volgt gemotiveerd:
“In uitvoering van artikel 51/5, § 4, eerste lid, van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, wordt aan de heer(1), die verklaart te heten(1):
[…] die een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend, het verblijf in het Rijk geweigerd.
REDEN VAN DE BESLISSING :
België is niet verantwoordelijk voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming dat aan Bulgarije (2) toekomt, met toepassing van artikel 51/5 van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen en van artikel 18(1)b van de Verordening van het Europees Parlement en de Raad (EU) nr. 604/2013 van 26 juni 2013.
De heer M. B., verder de betrokkene, die verklaart afkomstig te zijn uit Afghanistan, diende op 17.04.2023 effectief een verzoek om internationale bescherming in. Hij legde een kopie van zijn taskara voor. De betrokkene verklaarde dat zijn paspoort vervallen is en nog in Afghanistan ligt.
Op 19.04.2023 werd de betrokkene bij de Dienst Vreemdelingenzaken gehoord in het kader van zijn verzoek om internationale bescherming. Hierbij verklaarde hij dat hij in de zomer van 2021 Afghanistan verliet en via Iran en Turkije naar Bulgarije reisde. De betrokkene verklaarde dat hij er werd opgepakt door de politie en er vingerafdrukken moest geven, maar er heel duidelijk aangaf dat hij er geen verzoek om internationale bescherming wilde indienen. De betrokkene gaf aan dat hij een maand in een gesloten centrum in Sofia verbleef. De betrokkene verklaarde dat hij ongeveer een maand in Bulgarije verbleef en vervolgens via Servië, Bosnië, Kroatië, Slovenië, Italië, Zwitserland en Frankrijk naar België reisde.
Vingerafdrukkenonderzoek leidde tot twee treffers in het Eurodac-systeem. Het onderzoek toonde aan dat de betrokkene op 10.03.2023 in Bulgarije een verzoek om internationale bescherming indiende en op 09.04.2023 in Kroatië een verzoek om internationale bescherming indiende.
Op 20.04.2023 werd voor de betrokkene een terugnameverzoek gericht aan de Bulgaarse instanties op basis van artikel 18(1)b van Verordening (EU) nr. 604/2013. Op 26.04.2023 stemden de Bulgaarse autoriteiten in met de terugname van de betrokkene met toepassing van artikel 18(1)b van Verordening (EU) nr. 604/2013.
De betrokkene werd gehoord op 19.04.2023 en verklaarde ongehuwd te zijn en geen kinderen te hebben. De betrokkene verklaarde geen in België of in een andere lidstaat verblijvende familie te hebben.
Tijdens zijn persoonlijk onderhoud op 19.04.2023 in België werd aan de betrokkene gevraagd vanwege welke specifieke reden(en) hij besloot om in België om internationale bescherming te verzoeken en of hij met betrekking tot omstandigheden van opvang of van behandeling redenen heeft die volgens hem verzet tegen een overdracht aan de verantwoordelijke lidstaat in het kader van Verordening (EU) nr. 604/2013 rechtvaardigen. Hierop antwoordde de betrokkene dat hij naar België kwam omdat België de hoofdstad van Europa is en België een goede regeling heeft voor Afghaanse vluchtelingen. Hij verklaarde dat er in
België goede kansen zijn op een goede toekomst. De betrokkene uitte verzet tegen een overdracht aan Bulgarije. Hij verklaarde dat hij er slecht werd behandeld. Hij verklaarde dat zelfs Bulgaren het land ontvluchten en naar Europa gaan. Hij verklaarde dat hij er geen opvang kreeg. De betrokkene verklaarde in goede gezondheid te zijn.
Verordening (EU) nr. 604/2013 is een onderdeel van het gemeenschappelijk Europees asielstelsel, dat is uitgedacht in een context waarin kan worden aangenomen dat alle staten die aan dit stelsel deelnemen, de grondrechten eerbiedigen, waaronder de rechten die de Conventie van Genève van 1951 of het Europees Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens (EVRM) als grondslag hebben, en dat er in dat opzicht wederzijds vertrouwen tussen de lidstaten kan bestaan. Er moet dan ook worden aangenomen dat de lidstaten het beginsel van non-refoulement en de verdragsverplichtingen voortkomende uit de Conventie van Genève en het EVRM nakomen. Het is in deze context dat in Verordening (EU) nr. 604/2013 de criteria en de mechanismen werden vastgelegd om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming. Dit betekent dat een verzoeker niet vrij een lidstaat kan kiezen en de persoonlijke appreciatie van een lidstaat of de enkele wens in een bepaalde lidstaat te kunnen blijven op zich geen grond zijn voor de toepassing van de soevereiniteitsclausule van Verordening (EU) nr. 604/2013.
Het Hof van Justitie van de Europese Unie oordeelde in zijn uitspraak van 21.12.2011 in de gevoegde zaken C411/10 en C-493/10 dat niet wordt uitgesloten dat de werking van het asielstelsel in een bepaalde lidstaat grote moeilijkheden ondervindt waardoor het risico bestaat dat verzoekers, na overdracht aan die lidstaat, in een situatie belanden die strijdig is met artikel 3 van het Europees Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens (EVRM) of artikel 4 van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie (EU-Handvest). Volgens het Hof volgt daaruit niet dat elke schending van een grondrecht door de verantwoordelijke lidstaat gevolgen heeft voor de verplichtingen van de andere lidstaten betreffende het naleven en toepassen van Verordening (EG) nr. 343/2003. Het Hof oordeelde wel dat de andere lidstaten geen verzoekers mogen overdragen aan de verantwoordelijke lidstaat onder de bepalingen van Verordening (EG) nr. 343/2003 indien zij niet onkundig kunnen zijn van het feit dat fundamentele tekortkomingen met betrekking tot procedures inzake asiel en internationale bescherming en de onthaal- en opvangvoorzieningen voor verzoekers in die lidstaat aannemelijk maken dat de verzoeker door overdracht aan die lidstaat een risico loopt op een onmenselijke of vernederende behandeling. Elke lidstaat is dan ook gehouden te onderzoeken of een overdracht aan een andere lidstaat zou kunnen leiden tot een reëel risico op blootstelling aan omstandigheden die in strijd zijn met artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het EU-Handvest. Hieromtrent wijzen we erop dat het aan de betrokkene toekomt om op grond van concrete feiten en omstandigheden aannemelijk te maken dat hij door een overdracht aan Bulgarije een reëel risico loopt op blootstelling aan omstandigheden die een schending zouden kunnen zijn van artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het EU-Handvest.
Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (hierna EHRM) oordeelde dat een verwijdering door een lidstaat aan een andere lidstaat een probleem betreffende artikel 3 van het EVRM kan inhouden indien er zwaarwegende gronden bestaan om aan te nemen dat de betrokkene in de ontvangende lidstaat een reëel risico loopt te worden blootgesteld aan omstandigheden die in strijd zijn met artikel 3 van het EVRM.
Het EHRM stelde dat de te verwachten gevolgen van een verwijdering dienen te worden onderzocht rekening houdende met de algemene situatie in die lidstaat en met de omstandigheden die eigen zijn aan de situatie van de over te dragen persoon. Hieromtrent wensen we op te merken dat het EHRM tevens oordeelde dat de omstandigheden in het kader van de Dublin-Verordening in de ontvangende lidstaat een zeker niveau van hardheid moeten kennen om binnen het toepassingsgebied van artikel 3 van het EVRM te vallen (Xxxxxxxx x. Oostenrijk, nr. 2283/12, 6 juni 2013).
Het komt aan de betrokkene toe aannemelijk te maken dat er in Bulgarije sprake is van aan het systeem gerelateerde tekortkomingen wat de procedure tot het bekomen van internationale bescherming en de opvangvoorzieningen betreft zodoende dat niet langer mag worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel.
De Bulgaarse instanties stemden op 26.04.2023 in met de terugname van de betrokkene met toepassing van artikel 18(1)b van Verordening (EU) nr. 604/2013: “De verantwoordelijke lidstaat is verplicht b) een verzoeker wiens verzoek in behandeling is en die een verzoek in een andere lidstaat heeft ingediend of die zich zonder verblijfstitel ophoudt in een andere lidstaat, volgens de in de artikelen 23, 24, 25 en 29 bepaalde voorwaarden terug te nemen”. Hieromtrent verwijzen we ook naar artikel 18(2), §1 van Verordening (EU) nr. 604/2013 : “In alle in lid 1, onder a) en b), bedoelde omstandigheden behandelt de
verantwoordelijke lidstaat het verzoek om internationale bescherming of rondt hij de behandeling van het verzoek af”. Dit betekent dat de betrokkene in Bulgarije een verzoek om internationale bescherming indiende en dat dit verzoek nog hangende is. De Bulgaarse instanties zullen na overdracht het onderzoek van het verzoek van de betrokkene kunnen hervatten. Ze zullen dit verzoek om internationale bescherming afronden en de betrokkene niet verwijderen naar zijn land van herkomst of land van gewoonlijk verblijf zonder een volledig en gedegen onderzoek van dit verzoek om internationale bescherming. De betrokkene zal gemachtigd zijn te verblijven in Bulgarije in zijn hoedanigheid van verzoeker om internationale bescherming en de door de wet voorziene bijstand en opvang verkrijgen.
We wijzen erop dat Bulgarije partij is bij de Conventie van Genève van 1951, zoals gewijzigd bij het Protocol van New York van 1967 en bij het EVRM. Er kan derhalve van worden uitgegaan dat de Bulgaarse instanties het beginsel van non-refoulement alsmede de andere verdragsverplichtingen voortkomende uit de Conventie van Genève en het EVRM naleven. Bulgarije onderwerpt beschermingsverzoeken aan een individueel onderzoek en kent de vluchtelingenstatus of de subsidiaire bescherming toe aan personen die voldoen aan de in de regelgeving voorziene voorwaarden. Er is geen enkele aanleiding om aan te nemen dat de Bulgaarse autoriteiten de minimumnormen inzake de asielprocedure en inzake de erkenning als vluchteling of als persoon die internationale bescherming behoeft, zoals die zijn vastgelegd in de Europese richtlijnen 2011/95/EU en 2013/32/EU, niet zouden respecteren.
We wensen te verwijzen naar het in 2023 geactualiseerde AIDA-rapport over de situatie van verzoekers om internationale bescherming in Bulgarije (Xxxxxx Xxxxxx, Director, Refugee and Migrant Legal Programme, Bulgarian Helsinki Committee , “Asylum Information Database – Country Report: Bulgaria – 2022 update”), dat in het kader van het mede door de "European Council on Refugees and Exiles" (ECRE) gecoördineerde project "Asylum Information Database” werd gepubliceerd. Het rapport is te vinden op xxxxx://xxxxxxxxxxxxxx.xxx/xxxxxxx/xxxxxxx/xxxxxxx/ en een kopie van dit rapport wordt toegevoegd aan het administratief dossier van de betrokkene. Verder wensen we te verwijzen naar de factsheet “Information on procedural elements and rights of applicants subject to a Dublin transfer to Bulgaria” van de Bulgaarse autoriteiten, die in april 2023 op de website van de EUAA werd gepubliceerd. Deze factsheet is onderdeel van de Roadmap for improving the implementation of transfers under the Dublin III Regulation die werd bekrachtigd in het Strategisch Comité immigratie, grenzen en asiel (SCIFA) van de EU-Raad van 29.11.2022. De lidstaten werd verzocht informatie te verstrekken die zowel de relevante wettelijke bepalingen als de praktische uitvoering van deze bepalingen weergeeft. Deze verzameling van gegevens gebeurde met toepassing van artikel 5 van de Verordening betreffende het Agentschap voor Asiel van de Europese Unie (EUAA). Tot slot verwijzen we ook naar een verslag van een werkbezoek van onze diensten aan het Bulgaarse Agentschap voor Vluchtelingen (SAR) op 09.02.2023. Het bezoek had als doel de contacten met de Bulgaarse autoriteiten inzake Dublin te bevorderen en aanvullende informatie te bekomen betreffende de toegang tot de procedure en de opvangvoorzieningen na een overdracht onder de bepalingen van Verordening (EU) nr. 604/2013 (verslag wordt toegevoegd aan het administratief dossier).
De betrokkene verklaarde dat hij slecht werd behandeld in Bulgarije en er geen opvang kreeg. Hij gaf ook aan dat hij er in een gesloten centrum verbleef.
Verzoekers die aan Bulgarije worden overgedragen in het kader van de Dublinprocedure worden in het algemeen niet met obstakels geconfronteerd wat toegang tot het grondgebied betreft. Voorafgaand aan de overdracht brengt het SAR (het State Agency for Refugees, het voor de opvang verantwoordelijke agentschap) de grenspolitie op de hoogte van de overdracht en van de plaats waar de persoon moet worden opgevangen. Als er een lopende procedure om internationale bescherming is of de procedure werd stopgezet omdat de persoon was verdwenen, wordt de betrokkene overgebracht naar een SAR- opvangcentrum. Als er na een onderzoek ten gronde reeds een definitieve beslissing werd genomen, kan de betrokkene na overdracht naar een detentiefaciliteit worden overgebracht. Personen in deze situatie worden dan als illegale migranten beschouwd (AIDA-rapport, blz. 46, 71). We merken op dat uit het akkoord van de Bulgaarse autoriteiten op basis van art. 18(1)b blijkt dat de procedure van de betrokkene nog lopende is en hij zal derhalve niet onder deze situatie vallen. Als de procedure om internationale bescherming van een persoon werd stopgezet omdat hij was verdwenen, en deze persoon later wordt overgedragen aan Bulgarije in het kader van de Dublinprocedure, moet de procedure worden heropend, tenzij er nog geen beslissing ten gronde in absentia werd genomen (AIDArapport, blz. 45, 71). Personen die aan Bulgarije worden overgedragen en van wie de procedure kan worden heropend, worden doorgaans ondergebracht in opvangcentra op hun verzoek en afhankelijk van de bezettingsgraad van de centra (AIDA-rapport, blz. 71). Indien een persoon verdween en de procedure in Bulgarije werd stopgezet,
zoals het geval kan zijn bij personen die in het kader van de Dublinprocedure worden overgedragen aan Bulgarije, kan de materiële opvang worden ingetrokken. De directie van de opvangcentra beslist of een persoon al dan niet opvang krijgt en de betrokkene kan tegen een weigering beroep aantekenen en kan daarbij rechtsbijstand krijgen (AIDA-rapport, blz. 72-73). Volgens de factsheet van de Bulgaarse autoriteiten wordt bij een overdracht op basis van een overnameakkoord de procedure om internationale bescherming gestart vanaf de registratie van de persoon. De registratie kan plaatsvinden op de luchthaven bij aankomst of in een SAR-opvangcentrum. Bij een overdracht op basis van een terugnameakkoord wordt de procedure heropend wanneer de verzoeker daarom vraagt. Er wordt geen noemenswaardige vertraging gemeld bij registratie (factsheet, blz. 6; verslag werkbezoek, blz. 4). Overdrachten vinden uitsluitend plaats via de luchthaven van Sofia (verslag werkbezoek, blz. 6). Verzoekers krijgen bij aankomst in Bulgarije na overdracht schriftelijke informatie van de politie over toegang tot de procedure (factsheet, blz. 7). Na overdracht worden de verzoekers er door de grenspolitie schriftelijk van in kennis gesteld dat zij zich naar het registratie- en opvangcentrum van het SAR in Sofia moet begeven om opvang te krijgen en met het oog op verdere stappen voor de procedure om internationale bescherming (factsheet, blz. 1).
Volgens het AIDA-rapport werd de afgelopen jaren door het SAR meegedeeld dat de opvangcapaciteit 5160 plaatsen bedroeg. In december 2022 heeft de nieuwe directie van het agentschap meegedeeld dat de daadwerkelijke capaciteit 3931 plaatsen bedraagt, aangezien de overige plaatsen niet geschikt zijn (AIDArapport, blz. 14). Van de 3931 geschikte plaatsen waren er in december 2022 2412 ingenomen,
d.w.z. 61% (AIDA-rapport, blz. 79). Het AIDA-rapport meldt dat kwetsbare personen steeds toegang hebben tot voeding en opvang en dat voor de overige verzoekers deze toegang afhankelijk is van de capaciteit en beschikbaarheid (AIDA-rapport, blz. 45). SAR-deskundigen maken gebruik van bepaalde tools ten behoeve van kwetsbare personen en maken in dat verband onder meer gebruik van richtlijnen van het EUAA (factsheet, blz. 3-4). Uit het rapport blijkt dat de opvangcapaciteit onder druk kan komen te staan door het hoge aantal aankomsten in het land, maar dat veel personen Bulgarije verlaten en naar andere landen doorreizen (AIDA-rapport, blz. 15).
Het State Agency for Refugees (SAR) is de verantwoordelijke instantie voor opvang. De Bulgaarse wetgeving bepaalt dat verzoekers toegang moeten hebben tot opvang vanaf hun registratie door het SAR. Het recht van opvang is van toepassing op verzoekers in de Dublin-, versnelde en gewone procedure (AIDA-rapport, blz. 69). De opvangomstandigheden in Bulgarije blijven bijzonder moeilijk op het gebied van infrastructuur en materiële opvangomstandigheden. Het rapport stelt dat in sommige gevallen basisvoorzieningen ontbreken, onder meer met betrekking tot hygiëne (AIDA-rapport, blz. 15). Verzoekers krijgen bij aankomst in het opvangcentrum bedlinnen en een pakket voor persoonlijke verzorging (factsheet, blz. 1). In het rapport wordt aangegeven dat sinds mei 2022 alle opvangcentra op regelmatige basis worden gedesinfecteerd (AIDA-rapport, blz. 15, 77). Sinds 2022 worden per dag drie maaltijden uitgedeeld aan de verzoekers. Klachten over de kwantiteit en kwaliteit van het voedsel komen regelmatig voor (AIDA-rapport, blz. 72). De veiligheid in de opvangcentra is een groot punt van zorg. In dat verband stelt het rapport dat de Bulgaarse autoriteiten in 2022 hun inspanningen hebben opgevoerd om de veiligheid in de opvangcentra te verbeteren. Zo voert het SAR sinds 2022 maandelijks veiligheidscontroles uit en zorgt het ook voor gerichte controles in geval van specifieke klachten (AIDA-rapport, blz. 78). In 2022 heeft de nieuwe directie van het SAR duidelijkheid verschaft over het werkelijke aantal plaatsen dat geschikt wordt geacht voor opvang (AIDA-rapport, blz. 14).
Het rapport maakt melding van problemen in verband met de toegang tot de procedure aan de Bulgaarse grens, grootschalige pushbacks en fysiek en verbaal geweld aan de grens (AIDA-rapport, blz. 12). In 2022 heeft het Bulgaarse Helsinki Commitee met financiering van de UNHCR wekelijke monitoringsbezoeken gebracht aan de Turkse grens en ad-hoc bezoeken gehouden op de luchthaven van Sofia (AIDA-rapport, blz. 27). Er kan niet worden ontkend dat er zorgwekkende situaties aan de grenzen werden en worden gerapporteerd. Dit leidt onzes inziens echter niet tot de conclusie dat de Bulgaarse procedure tot het bekomen van internationale bescherming en de structuren betreffende opvang van en bijstand aan verzoekers om internationale bescherming worden gekenmerkt door systeemfouten in de zin van artikel 3(2) van Verordening (EU) nr. 604/2013, en dat verzoekers die in het kader van die verordening aan Bulgarije worden overgedragen systematisch het risico lopen aan dergelijke situaties te worden blootgesteld en in een met artikel 3 van het EVRM strijdige situatie terecht te komen. We wijzen erop dat de betrokkene zich in een situatie bevindt die geenszins te vergelijken is met de situatie van personen die het voorwerp kunnen uitmaken van pushbacks en terugdrijvingen: de betrokkene zal overeenkomstig de bepalingen van Xxxxxxxxxxx (XX) xx. 000/0000 xxx Xxxxxxxxx worden overgedragen, nadat de Bulgaarse instanties daarmee instemden. De betrokkene zal naar Bulgarije terugkeren in zijn hoedanigheid van
verzoeker om internationale bescherming en aanspraak kunnen maken op de aan die hoedanigheid verbonden rechten.
De toegang tot de procedure verloopt zeer moeilijk aan de grens. Slechts een heel klein percentage heeft rechtstreeks toegang tot de procedure en opvang zonder eerst in detentie te worden geplaatst. Duidelijke verbetering is wel waargenomen bij de registratie van verzoeken om internationale bescherming op het grondgebied van personen die zich rechtstreeks aan een SAR-centrum aanmelden. In het verleden werd in dergelijke situaties registratie van het verzoek geweigerd (AIDA-rapport, blz. 12, 30).
De duur van de procedure is in 2022 teruggelopen naar 6 maanden en de gemiddelde duur genomen over het jaar bedroeg 3 tot 6 maanden. De algemene termijn van zes maanden om een beslissing te nemen over een verzoek werd geen enkele kreeg overschreden (AIDA-rapport, blz. 31). Het rapport stelt verder dat de normen tijdens de procedure en de kwaliteit van de procedure erop vooruit zijn gegaan, waardoor de erkenningsgraden zijn gestegen (AIDA-rapport, blz. 13). Tegen een negatieve beslissing kan opschortend beroep worden aangetekend binnen de 14 dagen, bij de regionale bestuurlijke rechtbanken, en in de praktijk blijkt deze termijn voldoende voor verzoekers om rechtsbijstand in te winnen en een beroep voor te bereiden en in te dienen (AIDArapport, blz. 36).Het Agentschap verstrekt informatie aan de verzoekers hoe en waar zij rechtsbijstand kunnen bekomen (verslag werkbezoek, blz. 6). De effectiviteit van de rechterlijke toetsing is sterk verbeterd (AIDArapport, blz. 37). In het AIDA-rapport wordt melding gemaakt van moeilijkheden met betrekking tot onder meer de betekening van convocaties voor het gehoor en de kwaliteit van het gehoor (AIDA-rapport, blz. 33-34). Er kan echter niet worden vastgesteld dat het om systematische tekortkomingen gaat.
Volgens het AIDA-rapport zijn er in de praktijk tolken beschikbaar voor het gehoor (AIDA-rapport, blz. 33). De Bulgaarse wetgeving voorziet in de verplichte aanwezigheid van een tolk bij het gehoor en de mogelijkheid is aanwezig om een interviewer van hetzelfde geslacht te vragen. Het rapport stelt dat er ook in 2022 aanhoudende problemen waren in verband met de beschikbaarheid van de tolken en de kwaliteit van de vertolking. Voor sommige talen zijn er te weinig tolken beschikbaar (AIDA-rapport, blz. 34). Dit betekent echter niet dat verzoekers systematisch geen toegang zouden hebben tot een tolk. De Bulgaarse autoriteiten verklaarden tijdens het werkbezoek van onze diensten dat in elke fase van de procedure in bijstand door een tolk wordt voorzien, indien de betrokkene dat wenst. Ook in geval van minder frequente talen wordt naar een tolk gezocht. Personen die als tolk wensen te werken, kunnen inschrijven op een aanbesteding en dienen daarbij aan de vereisten van de opdrachtgever te voldoen. De tolken sluiten een contract af met het SAR en er werd bijvoorbeeld een contract afgesloten met een extern vertaalbureau. In de periode van het bezoek van onze diensten werd een nieuwe aanbesteding voor vertaalbureaus gepubliceerd. Sinds 01.03.2022 is ook een aantal tolken via EUAA aan het werk. Indien voor een bepaalde taal geen tolk kan worden gevonden, ook niet via het vertaalbureau, nemen de Bulgaarse autoriteiten contact op met het EUAA. De opleiding van tolken gebeurt ook via EUAA en werd mede gefinancierd door de ‘Norwegian Financial Mechanism 2014-2021’ (verslag werkbezoek, blz. 6).
Verzoekers kunnen vanaf drie maanden na het indienen van hun verzoek om internationale bescherming werken. Verzoekers kunnen een vergunning krijgen die toegang geeft tot verschillende soorten van arbeid en sociale voordelen, zoals werkloosheidsbegeleiding. In de wet is ook bepaald dat verzoekers toegang hebben tot beroepsopleiding. Door de taalbarrière en de moeilijke economische situatie in het land is het in de praktijk echter moeilijk voor verzoekers om werk te vinden (AIDA-rapport, blz. 79-80).
Verzoekers kunnen in detentie worden geplaatst ten behoeve van de procedure. Deze praktijk is echter beperkt: in 2022 werden slechts 39 verzoekers in deze context in detentie geplaatst. Verzoekers worden in de meeste gevallen na het doen van hun verzoek in detentie geplaatst totdat de persoonlijke registratie heeft plaatsgevonden. De meeste personen dienen een verzoek om internationale bescherming in vanuit detentiecentra (AIDA-rapport, blz. 87-88). De wet bepaalt dat binnen de drie dagen registratie moet plaatsvinden en er worden geen noemenswaardige vertragingen gerapporteerd op dit gebied. Verzoekers worden in deze context doorgaans na zes werkdagen of vier kalenderdagen vrijgelaten uit detentie, wat een kleine daling inhoudt tegenover 2021 AIDA-rapport, (AIDA-rapport, blz. 29). De directie van de gesloten centra controleren maandelijks of de gronden voor vasthouding nog aanwezig zijn (factsheet, blz. 9).
We beamen dat het AIDA-rapport ook kritische bemerkingen plaatst bij bepaalde aspecten van de procedure tot het bekomen van internationale bescherming en de opvang in Bulgarije. We zijn echter van oordeel dat deze tekortkomingen niet kunnen worden gelijkgesteld met een systemisch en structureel falen en bezwaarlijk kan worden gesteld dat de Bulgaarse instanties algeheel falen in het bieden van
opvang en bijstand en het toegang verlenen tot de procedure voor het bekomen van internationale bescherming.
Het wijzen op het feit dat in Bulgarije, net zoals in andere lidstaten, problemen kunnen voorkomen betreffende de behandeling van verzoeken om internationale bescherming en de opvang en begeleiding van verzoekers leidt niet tot de conclusie dat de procedure voor het bekomen van internationale bescherming in Bulgarije in zijn geheel wordt gekenmerkt door systeemfouten zoals begrepen in artikel 3(2) van Verordening (EU) nr. 604/2013 en dat personen die in het kader van Verordening (EU) nr. 604/2013 aan Bulgarije worden overgedragen per definitie in een situatie belanden die kan worden gelijkgesteld met een onmenselijke of vernederende behandeling in de zin van artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het EU-Handvest.
De betrokkene verklaarde dat hij naar België kwam omdat België de hoofdstad is van Europa en België een goede regeling heeft voor Afghaanse vluchtelingen. Hij verklaarde dat er in België goede kansen zijn op een goede toekomst. Allereerst dient te worden benadrukt dat het loutere feit dat de betrokkene zou worden teruggestuurd naar een land waar zijn economische en sociale mogelijkheden minder gunstig zouden zijn dan in België op zich niet voldoende is om een schending van artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het EU-Handvest aannemelijk te maken. Tevens kan artikel 3 van het EVRM niet zo worden geïnterpreteerd dat het de verdragsluitende lidstaten ertoe zou verplichten om eenieder die zich op hun grondgebied bevindt te voorzien van huisvesting, of om asielzoekers de financiële middelen te verstrekken om hen een bepaalde levensstandaard te garanderen. De vaststelling dat de materiële en sociale levensomstandigheden erop achteruit zouden kunnen gaan bij de tenuitvoerlegging van de verwijderingsmaatregel, is op zich derhalve niet voldoende om een schending van artikel 3 van het EVRM aan te tonen. We wijzen er ook nogmaals op dat Bulgarije partij is bij de Conventie van Genève van 1951, zoals gewijzigd bij het Protocol van New York van 1967 en bij het EVRM. Er kan derhalve van worden uitgegaan dat de Bulgaarse instanties het beginsel van non-refoulement alsmede de andere verdragsverplichtingen voortkomende uit de Conventie van Genève en het EVRM naleven. Bulgarije onderwerpt beschermingsverzoeken aan een individueel onderzoek en kent de vluchtelingenstatus of de subsidiaire bescherming toe aan personen die voldoen aan de in de regelgeving voorziene voorwaarden. Er is geen enkele aanleiding om aan te nemen dat de Bulgaarse autoriteiten de minimumnormen inzake de asielprocedure en inzake de erkenning als vluchteling of als persoon die internationale bescherming behoeft, zoals die zijn vastgelegd in de Europese richtlijnen 2011/95/EU en 2013/32/EU, niet zouden respecteren. In dit verband herhalen we tot slot ook dat in Verordening (EU) nr. 604/2013 de criteria en de mechanismen werden vastgelegd om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming en dat dit betekent dat een verzoeker niet vrij een lidstaat kan kiezen en de persoonlijke appreciatie van een lidstaat of de enkele wens in een bepaalde lidstaat te kunnen blijven op zich geen grond zijn voor de toepassing van de soevereiniteitsclausule van Verordening (EU) nr. 604/2013.
In arrest C-163/17 van het Hof van Justitie van de Europese Unie (het arrest Xxxx) stelde het Hof dat de tekortkomingen alleen onder artikel 4 van het Handvest vallen wanneer die tekortkomingen een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken, wat afhangt van alle gegevens van de zaak. Het stelde verder dat deze bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid is bereikt wanneer de onverschilligheid van de autoriteiten van een lidstaat tot gevolg zou hebben dat een persoon die volledig afhankelijk is van overheidssteun, buiten zijn wil en eigen keuzes om terechtkomt in een toestand van zeer verregaande materiële deprivatie die hem niet in staat stelt om te voorzien in zijn meest elementaire behoeften, zoals eten, een bad nemen en beschikken over woonruimte, en negatieve gevolgen zou hebben voor zijn fysieke of mentale gezondheid, of hem in een toestand van achterstelling zou brengen die onverenigbaar is met de menselijke waardigheid. Tot slot stelde het dat die drempel dus niet wordt bereikt in situaties die, ook al worden zij gekenmerkt door een grote onzekerheid of een sterke verslechtering van de levensomstandigheden van de betrokken persoon, geen zeer verregaande materiële deprivatie meebrengen waardoor deze persoon in een situatie terechtkomt die zo ernstig is dat zijn toestand kan worden gelijkgesteld met een onmenselijke of vernederende behandeling. Het komt aan de betrokkene toe aannemelijk te maken dat er in Bulgarije sprake is van aan het systeem gerelateerde tekortkomingen wat de procedure tot het bekomen van internationale bescherming en de opvangvoorzieningen betreft zodoende dat niet langer mag worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. We stellen vast dat dergelijke elementen in dit dossier niet worden voorgelegd.
De betrokkene verklaarde dat hij vingerafdrukken moest geven in Bulgarije, maar dat hij er geen verzoek om internationale bescherming indiende. Verordening (EU) nr. 603/2013 draagt de lidstaten op de vingerafdrukken te registreren van elke persoon van 14 jaar of ouder die om internationale bescherming
verzoekt (artikel 9) en van elke onderdaan van een derde land of staatloze van veertien jaar of ouder die, komende uit een derde land en die door de bevoegde controleautoriteiten van een lidstaat is aangehouden in verband met het illegaal over land, over zee of door de lucht overschrijden van de grens van die lidstaat en die niet is teruggezonden (artikel 14). Het laten nemen van de vingerafdrukken in de gevallen vermeld in artikel 9 en artikel 14 van deze Verordening is derhalve niet vrijblijvend of een vrije keuze, maar een verplichting. Dat de betrokkene door de Bulgaarse autoriteiten werd verplicht vingerafdrukken te geven, kan derhalve niet als een onheuse behandeling worden beschouwd. We wijzen erop dat het vingerafdrukkenonderzoek een Eurodac-resultaat type “1” opleverde. Artikel 24(4) van Verordening (EU) nr. 603/2013 bepaalt dat verzoekers om internationale bescherming worden aangeduid met code “1” na de kenletter(s) van de lidstaat die de gegevens heeft toegezonden. Het Eurodacresultaat bevestigt derhalve dat de betrokkene om internationale bescherming vroeg in Bulgarije.
We merken op dat geen enkele lidstaat volledig vrij is van discriminatie, xenofobie en onverdraagzaamheid en dat de betrokkene geen concrete elementen meegaf waarom juist in België minder sprake zou zijn van racisme in vergelijking met Bulgarije. Daarnaast merken we op dat het gegeven dat er in individuele gevallen sprake kan zijn van racisme of discriminatie ten opzichte van vreemdelingen geen aanleiding geeft te concluderen dat de Bulgaarse autoriteiten hun verplichtingen ten aanzien van betrokkene niet zullen nakomen of dat dit invloed heeft op de werking van de asielinstanties en de rechtscolleges in Bulgarije. Bovendien impliceert dit ook niet dat de Bulgaarse autoriteiten hun verdragsrechtelijke verplichtingen niet nakomen en dat zij niet bij machte zijn om een passende bescherming te bieden aan betrokkene bij situaties van racisme, xenofobie of discriminatie. Daarnaast doet het gegeven dat een beperkt deel van de Bulgaarse bevolking geen voorstander is van de onbeperkte opvang van vluchtelingen of zich racistisch, xenofobisch of discriminerend uit ten opzichte vreemdelingen, niet concluderen dat het overgrote deel van de Bulgaarse bevolking racisme of geweldpleging ten aanzien van vluchtelingen zou steunen en dat de Bulgaarse overheidsdiensten niet de vereiste bescherming zouden kunnen bieden aan vreemdelingen die op het Bulgaarse grondgebied verblijven.
De betrokkene verklaarde dat hij in goede gezondheid verkeert. Er zijn tot op heden in het administratief dossier van de betrokkene geen medische attesten of andere specifieke documenten aangebracht die aanleiding geven te besluiten dat redenen betreffende de gezondheidssituatie van de betrokkene een overdracht aan Bulgarije zouden verhinderen of dat redenen van gezondheid bij overdracht zouden leiden tot een risico op blootstelling aan omstandigheden die een schending zouden vormen van artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het EUHandvest. Er werden in het administratief dossier van de betrokkene geen concrete elementen aangebracht die aanleiding geven te besluiten dat redenen betreffende de gezondheidstoestand van de betrokkene een overdracht aan Bulgarije verhinderen of dat de betrokkene door overdracht aan de verantwoordelijke lidstaat vanwege redenen van gezondheid een reëel risico loopt op blootstelling aan omstandigheden die een schending vormen van artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het EU-Handvest. Verder zijn er ook geen aanwijzingen dat de betrokkene in zijn hoedanigheid van verzoeker om internationale bescherming in Bulgarije niet de nodige bijstand en zorgen zal kunnen verkrijgen indien nodig en zijn we van oordeel dat de kwaliteit van de medische voorzieningen in Bulgarije van een vergelijkbaar niveau moeten worden geacht als deze in België.
De Bulgaarse nationale wetgeving voorziet in toegang tot dringende medische hulp voor verzoekers. Verzoekers hebben recht op dezelfde gezondheidszorg als eigen onderdanen. In de praktijk ondervinden verzoekers, net als de Bulgaarse bevolking, problemen bij de toegang tot gezondheidszorg, door de povere staat van het Bulgaarse stelsel voor gezondheidszorg, dat met aanzienlijke materiële en financiële tekorten wordt geconfronteerd. Personen die in het kader van de Dublinprocedure aan Bulgarije worden overgedragen, kunnen worden geconfronteerd met vertraging bij de toegang tot het stelsel voor gezondheidszorg na heropening van hun verzoek. In alle opvangcentra wordt in medische basiszorgen voorzien, maar de omvang van deze zorgen hangt af van de beschikbaarheid van dienstverleners. Er is eigen medisch personeel aanwezig of er wordt doorverwezen naar lokale spoeddiensten (AIDA-rapport, blz. 81). Caritas heeft samen met Unicef een mobiele eenheid opgericht met een verpleegster die gezondheidsadvies en medische basiszorgen biedt, en voor een ziekenwagen gezorgd voor vervoer naar faciliteiten voor gezondheidszorg (AIDA-rapport, blz. 81-82). Verzoekers ondergaan een medisch onderzoek bij hun registratie. Bij deze eerste medische controle wordt nagegaan of zij bijzondere behoeften hebben en tot een kwetsbare groep behoren. Personen die geen recht meer hebben op opvang, blijven wel recht hebben op kosteloze gezondheidszorg tijdens hun procedure (factsheet, blz. 2). De auteurs maken melding van factoren die een vlotte en adequate toegang tot gezondheidszorg kunnen belemmeren, maar dit leidt geenszins tot de conclusie dat de toegang tot gezondheidszorg voor verzoekers om internationale bescherming dermate problematisch is dat een overdracht aan Bulgarije
een risico op onmenselijke of vernederende behandeling in de zin van artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het EU-Handvest tot gevolg dreigt te hebben.
In verband met gezondheid wensen we ook te verwijzen naar artikel 32 van Verordening (EU) nr. 604/2013. Met toepassing van dit artikel verstrekt de overdragende lidstaat informatie over bijzondere behoeften van over te dragen personen, die in bepaalde gevallen informatie over de fysieke en mentale gezondheidstoestand van de betrokkenen kan omvatten. Het doel is dat na overdracht meteen de adequate medische verzorging of behandeling kan worden gegeven. Ook in dit geval kan de nodige informatie betreffende gezondheidstoestand door middel van de gemeenschappelijke gezondheidsverklaring (“common health certificate”), waar de nodige bijgevoegde stukken aan worden toegevoegd, aan de verantwoordelijke lidstaat worden overgemaakt. De betrokkene maakt niet aannemelijk dat de verantwoordelijke lidstaat, eens geïnformeerd door middel van de gemeenschappelijke gezondheidsverklaring, er niet voor zal zorgen dat in de bijzondere behoeften zal worden voorzien. Verder verwijzen we in dit verband ook naar rechtspraak van het EHRM waarin wordt bevestigd dat de overdracht van volwassen alleenstaande asielzoekers, ongeacht of ze mannelijk dan wel vrouwelijk zijn, inclusief asielzoekers die medische behandeling nodig hebben maar niet kritisch ziek zijn, geen aanleiding geeft tot een schending van artikel 3 van het EVRM (EHRM 4 oktober 2016, nr. 30474/14, Xxx e.a. v. Zwitserland en Italië).
Verder merken we betreffende het arrest Hof van Justitie in zaak PPU C.K. v. Slovenië (C-578-16, 16.02.2017) op dat hierin wordt gesteld dat het niet kan worden uitgesloten dat de overdracht van een asielzoeker met een bijzonder slechte gezondheidstoestand voor de betrokkene een reëel risico op een onmenselijke of vernederende behandeling in de zin van artikel 4 van het Handvest kan inhouden, ongeacht de kwaliteit van de opvang en de zorg die aanwezig zijn in de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn verzoek. We wensen echter te benadrukken dat dit arrest ook duidelijk vermeldt dat er sprake moet zijn van een reëel en bewezen risico op een aanzienlijke en onomkeerbare achteruitgang van de gezondheidstoestand van de betrokken asielzoeker bij overdracht en dat de autoriteiten van de betrokken lidstaat moeten nagaan of de gezondheidstoestand van de betrokken persoon passend en voldoende kan worden beschermd door de in de Dublin III-verordening bedoelde voorzorgsmaatregelen te treffen. We merken op dat er in dit geval geen sprake kan zijn van een onomkeerbare achteruitgang van de gezondheidstoestand bij overdracht aan Bulgarije en dat er in de vorm van het “common health certificate” kan worden voorzien in de nodige voorzorgsmaatregelen.
Gelet op de voorgaande vaststellingen en overwegingen dient te worden besloten dat in de gegeven omstandigheden een overdracht van de betrokkene aan Bulgarije niet een niveau van hardheid en ernst vertoont om binnen het toepassingsgebied van artikel 3 van het EVRM te vallen.
Gelet op het voorgaande wordt besloten dat niet aannemelijk werd gemaakt dat een overdracht van de betrokkene aan Bulgarije een reëel risico impliceert op blootstelling aan omstandigheden die een inbreuk zouden vormen op artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het EU-Handvest.
Gelet op het voorgaande wordt tevens besloten dat er geen grond is voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming door de Belgische instanties met toepassing van artikel 17(1) van Verordening (EU) nr. 604/2013. Hieruit volgt dat België niet verantwoordelijk is voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming dat aan de Bulgaarse autoriteiten toekomt met toepassing van artikel 51/5 van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen en artikel 18(1)b van Verordening (EU) nr. 604/2013. De betrokkene is niet in het bezit van de in artikel 2 van de wet van 15.12.1980 bedoelde binnenkomstdocumenten.
Bijgevolg moet de betrokkene het grondgebied van België verlaten, evenals het grondgebied van de staten die het Schengenacquis ten volle toepassen, tenzij hij (zij) beschikt over de documenten die vereist zijn om er zich naar toe te begeven.
Betrokkene zal teruggeleid worden naar de Bulgaarse autoriteiten.”
2. Betreffende de vordering tot schorsing bij uiterst dringende noodzakelijkheid
Artikel 43, § 1, eerste lid, van het koninklijk besluit van 21 december 2006 houdende de rechtspleging voor de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen (hierna: het PR RvV) bepaalt dat, indien de uiterst
dringende noodzakelijkheid wordt aangevoerd, de vordering een uiteenzetting van de feiten dient te bevatten die deze uiterst dringende noodzakelijkheid rechtvaardigen.
Verder kan, overeenkomstig artikel 39/82, § 2, eerste lid, van de Vreemdelingenwet, slechts tot de schorsing van de tenuitvoerlegging van een administratieve rechtshandeling worden besloten indien er ernstige middelen worden aangevoerd die de vernietiging van de aangevochten beslissing kunnen verantwoorden en op voorwaarde dat de onmiddellijke tenuitvoerlegging van de bestreden beslissing een moeilijk te herstellen ernstig nadeel kan berokkenen.
Uit het voorgaande volgt dat, opdat een vordering tot schorsing bij uiterst dringende noodzakelijkheid kan worden ingewilligd, de drie voornoemde voorwaarden cumulatief moeten zijn vervuld.
2.1. De eerste voorwaarde: het uiterst dringende karakter
Artikel 39/82, § 4, tweede lid, van de Vreemdelingenwet bepaalt:
“Indien de vreemdeling het voorwerp is van een verwijderings- of terugdrijvingsmaatregel waarvan de tenuitvoerlegging imminent is, in het bijzonder indien hij is vastgehouden in een welbepaalde plaats zoals bedoeld in de artikelen 74/8 en 74/9 of ter beschikking is gesteld van de regering, en hij nog geen gewone vordering tot schorsing heeft ingeleid tegen de bedoelde verwijderings- of terugdrijvings-maatregel, kan hij binnen de in artikel 39/57, § 1, derde lid, bedoelde termijn de schorsing van de tenuitvoerlegging van deze maatregel vorderen bij uiterst dringende noodzakelijkheid”.
In casu bevindt de verzoeker zich in een welbepaalde plaats, zoals bedoeld in de artikelen 74/8 en 74/9 van de Vreemdelingenwet. In dit geval wordt het uiterst dringende karakter van de vordering tot schorsing van de terugdrijvingsmaatregel wettelijk vermoed. Dit wordt ook niet betwist door de verweerder. Het uiterst dringende karakter van de vordering staat dan ook vast.
Aan de eerste cumulatieve voorwaarde is bijgevolg voldaan.
2.2. De tweede voorwaarde: de ernst van de aangevoerde middelen
In een eerste en enig middel voert de verzoeker de schending aan van artikel 3 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden, ondertekend te Rome op 4 november 1950 en goedgekeurd bij wet van 13 mei 1955 (hierna: het EVRM), van artikel 3, lid 2, van de Dublin III-verordening, van het zorgvuldigheidsbeginsel en van de materiële motiveringsplicht.
Het enig middel wordt als volgt toegelicht:
“De Dienst Vreemdelingenzaken verwijst naar het interstatelijk vertrouwensbeginsel, op grond waarvan vermoed wordt dat Bulgarije aan haar Europese en internationale wettelijke verplichtingen zal voldoen. Meer in het bijzonder erkent de Dienst Vreemdelingenzaken dat er sprake kan zijn van tekortkomingen in de asielprocedure en de opvang van verzoekers om internationale bescherming in Bulgarije. Zij is echter van mening dat deze tekortkomingen onvoldoende ernstig zouden zijn.
Het interstatelijk vertrouwensbeginsel is echter weerlegbaar, zoals geoordeeld werd door het Hof van Justitie van 21/12/2011 met rolnummer C-411/10 en C-493/10:
Het Unierecht staat in de weg aan de toepassing van een onweerlegbaar vermoeden dat de op basis van artikel 3, lid 1, van verordening nr. 343/2003 verantwoordelijke lidstaat de grondrechten van de Europese Unie eerbiedigt.
Artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie moet aldus worden uitgelegd dat de lidstaten, daaronder begrepen de nationale rechterlijke instanties, een asielzoeker niet aan de
„verantwoordelijke lidstaat” in de zin van verordening nr. 343/2003 mogen overdragen wanneer zij niet onkundig kunnen zijn van het feit dat de fundamentele tekortkomingen van de asielprocedure en de opvangvoorzieningen voor asielzoekers in deze lidstaat ernstige, op feiten berustende gronden vormen om aan te nemen dat de asielzoeker een reëel risico zal lopen op onmenselijke of vernederende behandelingen in de zin van deze bepaling.
In het arrest M.S.S. tegen België en Griekenland heeft het Europees Hof voor de Rechten van de Mens geoordeeld dat er sprake van een onmenselijke of vernederende behandeling in de volgende omstandigheden:
Vrije vertaling: "Xxxxxx dan in de reeds aangehaalde zaak Müslim (zie punten 83 en 84), maakt de verplichting om behoeftige asielzoekers behoorlijke huisvesting en materiële omstandigheden te bieden thans deel uit van het positieve recht en rust deze verplichting op de Griekse autoriteiten krachtens de nationale wetgeving tot omzetting van het gemeenschapsrecht, namelijk richtlijn 2003/9/EG van 27 januari 2003 tot vaststelling van minimumnormen voor de opvang van asielzoekers in de lidstaten (de "opvangrichtlijn ", punt 84 hierboven). In casu klaagt verzoeker dat hij door hun opzettelijk handelen of nalaten deze rechten in de praktijk niet kan genieten om in zijn basisbehoeften te voorzien.
251. Het Hof hecht veel belang aan de status van verzoeker als asielzoeker, die als zodanig behoort tot een bijzonder benadeelde en kwetsbare bevolkingsgroep die bijzondere bescherming behoeft (zie, mutatis mutandis, Xxxxx x.x./Xxxxxxx [XX], xx. 00000/00, § 000, XXXX 2010). Hij merkt op dat over deze behoefte aan speciale bescherming een brede internationale en Europese consensus bestaat, zoals blijkt uit het Verdrag van Genève, het mandaat en de activiteiten van het UNHCR en de normen in de opvangrichtlijn van de Europese Unie.
252. Dit gezegd zijnde, moet het Hof nagaan of een situatie van extreme materiële ontbering een probleem in de zin van artikel 3 kan opleveren.
253. Het Hof herinnert eraan dat het niet heeft uitgesloten "dat de verantwoordelijkheid van de staat [op grond van artikel 3] kan worden ingeroepen door een behandeling waarbij een verzoeker die volledig afhankelijk is van openbare bijstand wordt geconfronteerd met onverschilligheid van de autoriteiten terwijl hij zich in een situatie van ontbering of gebrek bevindt die zo ernstig is dat zij onverenigbaar is met de menselijke waardigheid" (Budina/Rusland (dec.), nr. 45603/05, 18 juni 2009).
254. Hij stelde vast dat de situatie waarin verzoeker zich bevond bijzonder ernstig was. Hij verklaarde dat hij maandenlang in totale armoede had geleefd en in geen enkele van zijn meest elementaire behoeften had kunnen voorzien: voedsel, kleding en onderdak. Daarbij kwam de constante angst om te worden aangevallen en beroofd, en het totale gebrek aan vooruitzichten op verbetering van zijn situatie. Om uit deze hachelijke situatie van materiële en psychische ellende te geraken, probeerde hij meermaals Griekenland te verlaten.
[...] 263. In het licht van het voorgaande en gelet op de verplichtingen van de Griekse autoriteiten krachtens de opvangrichtlijn (zie punt 84 hierboven), is het Hof van oordeel dat zij onvoldoende rekening hebben gehouden met de kwetsbaarheid van verzoeker als asielzoeker en door hun passiviteit verantwoordelijk moeten worden gehouden voor de omstandigheden waarin hij maandenlang op straat heeft geleefd, zonder middelen, zonder toegang tot sanitaire voorzieningen en zonder enige mogelijkheid om in zijn basisbehoeften te voorzien. Het Hof is van oordeel dat verzoeker een vernederende behandeling heeft ondergaan waaruit een gebrek aan respect voor zijn waardigheid blijkt en dat deze situatie ongetwijfeld gevoelens van angst, bezorgdheid of minderwaardigheid heeft doen ontstaan die tot wanhoop konden leiden. Hij is van oordeel dat deze levensomstandigheden, in combinatie met de langdurige onzekerheid waarin hij werd achtergelaten en het volledig ontbreken van enig vooruitzicht op verbetering van zijn situatie, de door artikel 3 van het Verdrag vereiste ernstgraad hebben bereikt.”
Verzoeker maakt een medisch attest over uit het gesloten centrum. Hieruit blijkt dat hij een kwetsbaar profiel heeft. Hij heeft nood heeft aan medische behandeling en psychologische begeleiding:
“Zijn medische klachten zijn insomnia, spanningshoofdpijn, nachtmerries. De patiënt heeft een verkeersongeval in Bulgarije (februari 2023) en daar 1 van zijn vrienden is verongelukt. Medicatie type benzodiazepine werd voorgeschreven en ook psychologische consultatie.”
Het attest vermeldt verder dat zijn mentale toestand gelinkt is aan traumatische gebeurtenissen in Bulgarije. Onderweg in Bulgarije werd verzoeker samen met 46 andere vluchtelingen ondergebracht in een veel te klein voertuig, dat te snel reed en hierdoor over de kop is gegaan. Daarbij zijn één vriend van hem gestorven en werd een andere vriend zwaar gekwetst. Verzoeker was niet fysiek gewond, maar wel mentaal getraumatiseerd. Door het ongeluk werden de vluchtelingen opgepakt door de Bulgaarse politie, waarbij verzoeker overgebracht werd naar een gesloten centrum in Bulgarije. Daar werd hij verplicht om een document te ondertekenen. De inhoud van het document was in het Bulgaars. Er was geen tolk aanwezig en de inhoud ervan werd hem niet toegelicht. Hij kreeg geen toegang tot een advocaat noch tot een rechtbank. Na zijn verblijf in het gesloten centrum werd hij overgebracht naar een open centrum. Hij heeft geen sociale bijstand gekregen noch psychologische ondersteuning, hoewel hij hieraan nood had. De voeding was slecht (te weinig voeding en geen nutritieve waarde).
Bovendien blijkt uit de beschikbare landinformatie dat verzoeker bij een terugkeer naar Bulgarije een reëel risico op extreme armoede loopt, waarbij hij niet in staat is om te voorzien in zijn elementaire levensbehoeften, waaronder voeding, persoonlijke hygiëne en onderdak.
Met name bevestigt het AIDA – rapport (versie maart 2023) dat Dublin-terugkeerders geen of uiterst precaire toegang hebben tot huisvesting:
Since 2015, the LAR explicitly provides for the mandatory reopening of an asylum procedure with respect to an applicant who is returned to Bulgaria under the Dublin Regulation, provided that he, or, she has not been issued a decision on merits while in absentia. 219 The SAR’s practice following this particular amendment has been so far in line with the law, and returnees whose asylum procedures had been only terminated (discontinued) after their absconding do not face obstacles in principle to have their determination procedures reopened. However it does not secure their access to state provided food and accommodation in reception centres as these are guaranteed only to vulnerable applicants. 220 For any other Dublin returnees, who are not considered vulnerable, food and accommodation is contingent to the limited national reception capacity and availability. If there is no available place for accommodation in reception centres of the asylum agency SAR, Dublin returnees will have to secure accommodation and nutrition at their own expenses. In 2022, SAR reported221 a severe lack of capacity to accommodate in its reception centres any other Dublin returnees that were not identified as vulnerable, both due to the constantly increasing new arrivals (55% in 2022; 205% in 2021), 222 and due to the reduced reception capacity, as in practice only 3,932 out of 5,160 official accommodation places were assessed as fit for living (see Overview of the main changes since the previous report update, Reception capacity).
[…]Access to the labour market is guaranteed after a period of three months from their personal registration and for the duration of the procedure. 225 However, the national economic situation remain challenging. Any improvements which finally started to occur after the end of COVID-19 pandemic were reverted in the beginning of the year by the war in Ukraine. It further complicated asylum seekers’ and refugees’ employment and self-sufficiency. In 2022, only 12 asylum seekers, 5 beneficiaries of international protection and 2,214 temporary protection holders were actually employed under different state programmes. 226 (vetzetting en onderlijning overgenomen uit het verzoekschrift)
Zo ook:
Refugee centres in Bulgaria have exceeded their maximum capacity by more than 20%, reaching levels not seen in the past two to three years, the BGNES news agency reported.
In Bulgaria, refugees and migrants — mainly from Algeria, Morocco and Tunisia, but also from Pakistan, Afghanistan and Syria — have to stay in the corridors, TV rooms and utility rooms of refugee centres.
Echter, in de praktijk hebben ook de kwetsbare asielzoekers geen toegang tot opvang. Met name loopt verzoeker een reëel risico om niet te worden gescreend als kwetsbaar persoon:
In 2022, the overall lack of due vulnerability assessment and identification remained the most significant omission during the asylum procedure.413 Monitoring in 2022 established that needs assessment was conducted in 67% (145 of 350 cases) when vulnerability or special needs were actually established.414 However, only in 18% of all these cases the files of vulnerable asylum seekers contained vulnerability identification and needs assessment, and only in 7% of them the files contained an attached support plan. In none of these cases (0%) the identified vulnerability was taken into account in the first instance decision. In the remaining 33% of the cases the registration of asylum seekers was carried out without the presence of a SAR social expert and without any guarantees for early identification of their vulnerabilities, if such existed.
Dit risico op extreme armoede heeft reeds aanleiding gegeven tot verschillende arresten, waarin de overdracht naar Bulgarije werd opgeschort:
In 2022, the courts in some Dublin States, as well as the European Court of Human Rights, have continued to rule suspension of Dublin transfers to Bulgaria with respect to certain categories of asylum seekers due to poor material conditions and lack of proper safeguards for the rights of the individuals concerned.227 (p 46).
Verder kan de Dienst Vreemdelingenzaken niet voorhouden dat de beperkte opvangcapaciteit zou worden verholpen door het gegeven dat talloze asielzoekers Bulgarije vroegtijdig verlaten. Vooreerst is dit het gevolg van de ontoereikende capaciteit:
[…]The sole reason to avoid overcrowded reception centres in 2022 was the high absconding rate of Afghan applicants, which reached 95%351 , while they represented the second largest country of origin after Syria”. (p 71).
Maar ook voor de resterende asielaanvragers is de opvangcapaciteit ontoereikend:
“• Absconding and secondary movements: 46% (14,474 persons) out of 31,592 asylum seekers with pending proceedings abandoned the asylum procedure in Bulgaria in 2022. 16” (AIDA, p 13).
Dit betekent dat het aantal asielzoekers dat effectief in Bulgarije blijft nog steeds veel hoger ligt dan het aantal beschikbare plaatsen.
Los van het gegeven dat Dublin-terugkeerders geen toegang dreigen te hebben tot het opvangnetwerk wegens overbezetting, lopen zij bovendien een reëel risico om uitgesloten te worden van het opvangnetwerk:
Except for the few asylum seekers who are able to finance private accommodation on their own, another group of individuals living at external addresses is that of Dublin returnees, to whom the SAR applies the exclusion from social benefits, including accommodation, as a measure of sanction in accordance with the law (see Withdrawal of Reception Conditions).376 As of 31 December 2022, 890 asylum seekers lived outside the reception centres under the conditions as described above.377 (AIDA, p. 76)
The reduction of material reception conditions is not possible under the law. Withdrawal is admissible under the law in cases of disappearance of the asylum seeker when the procedure is discontinued.355 The SAR applies this ground of withdrawal in practice to persons returned under the Dublin Regulation. In their majority, they are refused accommodation in the reception centres, although this approach is usually not applied to families with children, unaccompanied children and other vulnerable applicants, who are provided shelter and food (AIDA, p. 72)
Ten onrechte stelt de Dienst Vreemdelingenzaken dat tegen deze sanctie hoger beroep kan worden ingesteld. De Dublin-terugkeerders, die het voorwerp zijn van deze sanctie kunnen hiertegen in de praktijk geen daadwerkelijk rechtsmiddel instellen:
Under the law, the directors of transit / reception centres are competent to decide on whether an asylum applicant should be provided accommodation.356 These decisions should be issued in writing as all 353 SAR, Order No 31-310, 31 March 2015, issued by the Chairperson Xxxxxx Xxxxxxx. 354 Bulgarian Helsinki Committee, Bulgarian Council on Refugees and Migrants, and Council of Refugee Women. 355 Article 29(8) LAR. 356 Article 51(2) LAR. 73 other acts of administration, 357 but in practice asylum seekers are informed orally. Nonetheless, the refusal to provide accommodation can be appealed before the relevant Regional Administrative Court within 7 days from the notification. Legal aid is available for representation before the court once the appeal is submitted. In this case, however, asylum seekers face difficulties proving before the court when they have been informed about the accommodation refusal, which may result in cessation of the court proceedings (AIDA, p. 73)
Ondergeschikt, voor zover verzoeker daadwerkelijk toegang zou hebben tot het opvangnetwerk in Bulgarije, quod non, blijkt dat de levensomstandigheden in de opvangcentra ondermaats zijn:
In 2017 the Committee against Torture raised concerns around substandard material conditions in reception centres, the absence of an adequate identification mechanism for persons in vulnerable situations, the removal of their monthly financial allowance, and insufficient procedural safeguards regarding the assessment of claims and the granting of international protection.347 Despite the period of time which has passed since the CAT report, there have been only moderate improvements in 2022 and all the findings remain valid to a great extent as of the end of 2022. (see Conditions in reception facilities) (AIDA, p 70).
Reception conditions • Reception centers: Since 2015, the conditions at national reception centers have been deteriorating, with support limited to accommodation, nutrition and rudimentary medical help without provision of psychological care or assistance.28 Except Vrazhdebna shelter and the two safe zones for unaccompanied children at the Sofia reception centre, all other SAR shelters and centers during this seven-year period experienced recurring problems regarding infrastructure and material conditions, and in some instances failed to provide even the most basic services, including adequate hygiene products for personal and communal spaces. For many years, the SAR claimed that the maximum capacity of its reception centres was of 5,160 places.29 However, in December 2022 the new management indicated that the actual maximum reception capacity was only of 3,932 individuals, 30 as the remaining 1,228 places were located in premises assessed as unfit for living, due also to the fact that the SAR did not destine part of its budget for repairs or refurbishment.31 Temporary protection holders were not accommodated in SAR reception centres; due to the large number of arrivals, their accommodation was
secured outside them, under a Humanitarian Aid Program adopted in March by the regular government (see Temporary Protection).32 Regardless, the increase by 85% of asylum seekers registered in the country compared to 2021, further worsened the situation relating to reception capacity, also since SAR’s 2022 budget for accommodation, food, medical and other key assistance has been calculated based on a forecast of up to 10,000 new individuals to be hosted in reception centres, 33 while the real number of newly arrived asylum seekers during the year was double the expected figure.34 The sole reason overcrowding could be avoided was the high absconding rate registered for Afghan applicants - representing the second largest country of origin of asylum seekers in the country -, which reached 95%. […] Food in reception centres was provided through catering arrangements. In mid-2022, however, the contracts concluded in 2020 expired. The new contracts, valid for a period of two years with the value of three meals per day has been agreed to BGN 6.00, equal to EUR 3.06, as per the lowest price condition within an already scarce budget. These catering contracts will expire at the end of 2023, while just in 2022 the rate of inflation reached +17%. 36 This forced the SAR new management, towards the middle of 2022 to look for donations to secure food provision in asylum reception centres. To provide an example, from April 12 to May 15, food in the reception centre of Harmanli, the largest in the country, was provided entirely through donations (see, Reception Conditions, A. Access and forms of reception conditions). That is why in 2022 the asylum seekers continued to complain not only about the quality of the food, but also about its insufficient quantity. Apart from the mobilization of donors, the other reason that helped avoiding reaching a point of critical malnutrition for asylum seekers was, as mentioned above regarding overcrowding, the high rate of abandonment of the procedure by Afghan asylum seekers.
[..] One of the most persisting problems in reception centres in recent years has been that of vermin infestation, such as bed bugs, lice, cockroaches, and rats. Monthly disinfection and pest control activities began in May 2022, based on contracted services for a period of 12 months and was regularly carried out in all reception centres. However, crumbling buildings and poor sewage conditions meant that no significant improvement could be registered, and sanitation levels remained close to, or below, the minimum standard. The most serious concern remained the safety and security of asylum seekers accommodated in reception centres. These continue to be seriously compromised due to the presence of smugglers, drug dealers and sex workers who have access to reception centres during the night hours without any interference from the private security staff.
Los van de problemen inzake huisvesting, loopt verzoeker tevens een reëel risico om geen toegang tot de vereiste verzorging te krijgen:
In 2018 the UN Human Right Committee raised concerns relating the identified need to further improve conditions for persons seeking international protection by ensuring that reception centres provide basic services, protecting asylum seekers and migrants from attacks and abuse, and by ensuring adequate access to social, psychological, rehabilitation and health-care services and benefits in practice.342 These concerns have not been entirely addressed as of the end of 2022 (AIDA, p 69)
There are no specific measures either in law or in practice to address the needs of these vulnerable categories, except for some additional practical arrangements in place to ensure the provision of medication or nutrition necessary for certain serious chronic illnesses, e.g. diabetes, epilepsy, etc. (XXXX, x. 82).
Since 2015 conditions in national reception centres in general have been deteriorating and as a whole, substandard, with support limited to accommodation, nutrition and rudimentary medical help without provision of psychological care or assistance. (XXXX, x. 76)
Asylum seekers who have either opted on their own will to live outside reception centres or to whom the accommodation is refused (see Reduction or Withdrawal of Reception Conditions) do not have access to food or psychological assistance. (XXXX, x. 72)
Although the access to the national health care system is automatically reinstated after the Dublin return, 223 the national health care package is generally scarce and does not provide for any tailored medical or psychological treatment or support, nor for the treatment of many chronic diseases or surgical interventions, prosthetics, implants or other necessary medications or supplies.224 Therefore the patients need to pay for them at their own expense (AIDA p 46).
In its July 2019 report, the CPT found insufficient access to health care and communication problems with medical staff due to the language barrier. The report highlighted the lack of access to psychiatric care, which is limited to emergencies but which also results from the lack of interpretation and the lack of health insurance of the concerned persons.494 The CPT underlined that communication problems between detained foreign nationals and psychologists severely limited the possibilities to provide any psychological assistance.( AIDA, p 97 wat betreft detentiecentra).
Tenslotte blijkt uit het AIDA-rapport van ECRE dat ook de asielprocedure zelf niet correct verloopt. De procedurele rechten van de asielzoekers worden niet gerespecteerd, aangezien zij in de praktijk geen toegang hebben tot juridische bijstand:
In 2022, legal aid was not provided to applicants other than unaccompanied asylum seeking and refugee children. This represented a significant deterioration of national practices in this respect, as 50 asylum seekers at first instance had been assisted with state provided legal aid in 2021, and 818 vulnerable applicants in 2020. 200 Other asylum seekers who were not recognised as having specific vulnerabilities did not enjoy access to legal aid at the first instance of the asylum procedure even in previous years.
Otherwise, for regular applicants on appeal, national legal aid arrangements only provide for state1funded legal assistance and representation after a court case has been initiated, i.e. after the appeal has been drafted and lodged. As a result, asylum seekers rely entirely on NGOs for their access to the court, namely for drafting and lodging the appeal (AIDA, ECRE, p. 38-39).
Tevens is er een ernstig gebrek aan tolk, zeker voor Afghaanse vluchtelingen:
Both at first and second instance, interpretation continued to present shortcomings in 2022, and its quality was often poor and unsatisfactory. Interpretation in determination procedures has remained one of the most serious, persistent and unsolved problems for a number of years. Interpretation is secured only from English, French and Arabic languages, and mainly in the reception centres in the capital Sofia. Interpreters from other key languages such as Kurdish (Sorani or Pehlewani), Pashto, Urdu, Tamil, Ethiopian and Swahili are scarce and largely unavailable. In such cases, as well as in cases when an interpreter from the spoken language is available in another reception centre, the asylum administration organises videoconference interpretation. Communication interruptions and other technical problems are the most common obstacles during interpretation via videoconference. It often creates an environment which does not allow the applicant to present properly his accounts in a detailed and systematic way, thus preventing the case worker from clarifying the relevant facts and circumstances for the decision-making process. The scarce fees paid for interpretation by the asylum agency SAR remain one of main reasons for the lack of proper interpretation during the eligibility interviews at first instance.
[…]The quality of interpretation continues to be substandard. Interpreters’ Code of Conduct rules adopted in 2009 are not applied in practice. As a result, quite often the statements of asylum seekers are summarised or the interpreters provide comments on their authenticity or likelihood. This problem is exacerbated by the fact that interview protocols are not based on the audio recording of the interview but on the caseworker’s notes. Therefore the interpreters encounter difficulties to provide a full report of applicants’ statements and answers. The lack of adequate budget for interpretation also affects the translation of written evidence, in cases were written evidence is submitted by applicants. In view of making savings and accelerating the procedure, caseworkers are told to advise the applicants to pay for translation fees of their documents themselves so as be taken into consideration during the status determination. (XXXX, Xxxx, p 34-35)
Tenslotte moet, de beoordeling van de wettigheid van de overdracht naar Bulgarije, de overdragende lidstaat niet alleen onderzoeken in welke situatie de vluchteling zal terecht komen hangende zijn asielprocedure, maar eveneens in welke situatie hij zal terecht komen in geval van een eventuele toekenning van de vluchtelingenstatus of subsidiaire beschermingsstatus (H.v.J., 19/03/2019, C-163/17, Jawo).
87. Ofschoon artikel 3, lid 2, tweede alinea, van de Dublin III-verordening slechts ziet op de situatie die aan de oorsprong heeft gelegen van het arrest van 21 december 2011, N. S. e.a. (C-411/10 en C-493/10, EU:C:2011:865), met name die waarin het reële risico op onmenselijke of vernederende behandeling, in de zin van artikel 4 van het Handvest, voortvloeit uit de systeemfouten in de asielprocedure en de opvangvoorzieningen voor personen die om internationale bescherming verzoeken, in de lidstaat die ingevolge die verordening verantwoordelijk is voor de behandeling van het verzoek, volgt niettemin uit de punten 83 en 84 van het onderhavige arrest en uit het in dat artikel 4 neergelegde algemene en absolute verbod dat de overdracht van een verzoeker aan die lidstaat uitgesloten is telkens wanneer er ernstige, op feiten berustende gronden bestaan om aan te nemen dat de asielzoeker een dergelijk risico zal lopen bij zijn overdracht of als gevolg daarvan.
88. Of de betrokken persoon wegens zijn overdracht aan de verantwoordelijke lidstaat in de zin van de Dublin III-verordening een ernstig risico loopt op onmenselijke of vernederende behandeling op het moment zelf van de overdracht, dan wel tijdens de asielprocedure of na afloop daarvan, is voor de toepassing van artikel 4 van het Handvest dan ook niet van belang.”
Ook na een eventuele toekenning van een statuut van internationale bescherming, dreigt verzoeker terecht te komen in een situatie van extreme armoede in Bulgarije:
2022 as the ninth “zero integration year” Since 2013 and up to 0000, Xxxxxxxx followed a “zero integration policy”. The first National Programme for the Integration of Refugees (NPIR) was adopted and applied until the end of 2013, but since then all beneficiaries of international protection have been left without any integration support. This resulted in extremely limited access or ability by these individuals to enjoy even the most basic social, labour and health rights, while their willingness to permanently settle in Bulgaria was reported to have decreased to a minimum.514 In 2022, 45% of asylum applicants abandoned their status determination procedures in Bulgaria, 515 which were subsequently terminated. In comparison, this percentage was 25% in 2021, 39% in 2020, 86% in 2019, and 79% in 2018 (AIDA, p 101)
Besluit: Bij een terugkeer naar Bulgarije dreigt verzoeker bijgevolg terecht te komen in een onmenselijke en vernederende situatie, waarbij hij bovendien geen toegang dreigt te hebben tot de vereiste psychologische ondersteuning. Tevens dreigt hij onherstelbare schade te lijden doordat zijn asielprocedure onvolledig of verkeerd wordt benaderd door een gebrek aan tolken/juridische bijstand. Minstens heeft de overheid het zorgvuldigheidsbeginsel en de materiële motiveringsplicht geschonden nu de door haar aangehaalde landinformatie niet toelaat te besluiten dat verzoeker zou kunnen worden overgedragen aan Bulgarije.”
De verzoeker voert onder meer de schending aan van het zorgvuldigheidsbeginsel in het licht van het onderzoek inzake artikel 3 van het EVRM.
Het zorgvuldigheidsbeginsel houdt in dat het bestuur zijn beslissing op zorgvuldige wijze moet voorbereiden. Dit impliceert dat de beslissing dient te steunen op werkelijk bestaande en concrete feiten die met de vereiste zorgvuldigheid werden vastgesteld. De overheid is onder meer verplicht om zorgvuldig te werk te gaan bij de voorbereiding van de beslissing en de feitelijke en juridische aspecten van het dossier deugdelijk te onderzoeken, zodat zij met kennis van zaken kan beslissen. (RvS 28 juni 2018, nr. 241.985, ROELS)
Artikel 3 van het EVRM bepaalt dat "niemand mag worden onderworpen aan folteringen of aan onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen". Deze bepaling bekrachtigt een van de fundamentele waarden van elke democratische samenleving en verbiedt in absolute termen folteringen en onmenselijke of vernederende behandelingen, ongeacht de omstandigheden en de handelingen van het slachtoffer (vaste rechtspraak: zie bv. EHRM 21 januari 2011, M.S.S./België en Griekenland, § 218).
Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: het EHRM) heeft reeds geoordeeld dat de verwijdering door een lidstaat een probleem ten aanzien van artikel 3 van het EVRM kan opleveren en dus een verdragsluitende Staat verantwoordelijk kan stellen, wanneer er zwaarwegende gronden bestaan om aan te nemen dat de verzoekende partij in het land van bestemming een reëel gevaar loopt om te worden onderworpen aan behandelingen die in strijd zijn met artikel 3 van het EVRM. In deze omstandigheden houdt artikel 3 van het EVRM de verplichting in de persoon in kwestie niet naar dat land te verwijderen (zie vaste rechtspraak XXXX 00 xxxxxxx 0000, xx. 00000/00, Xxxx x. Xxxxxxxxx, par. 96).
Uit de motieven van de bestreden beslissing blijkt dat de verweerder van oordeel is dat de overdracht van verzoeker aan Bulgarije geen reëel risico impliceert op een blootstelling aan omstandigheden die een inbreuk zouden vormen op artikel 3 van het EVRM. Er werd onder meer onderzocht wat de situatie is voor Dublinterugkeerders zoals de verzoeker, van wie de terugname werd aanvaard door de Bulgaarse autoriteiten onder artikel 18(1), b, van de Dublin III-verordening. Uit het in de bestreden akte meermaals gehanteerde AIDA-rapport, wordt afgeleid dat “personen die aan Bulgarije worden overgedragen en van wie de procedure kan worden heropend, […] doorgaans [worden] ondergebracht in opvangcentra op hun verzoek en afhankelijk van de bezettingsgraad van de centra”. Hierbij wordt verwezen naar p. 71 van het AIDA-rapport.
De verzoeker voert evenwel aan dat het AIDA-rapport bevestigt dat Dublinterugkeerders geen of een uiterst precaire toegang hebben tot huisvesting. De verzoeker benadrukt de volgende informatie uit het door de verweerder zelf gehanteerde AIDA-rapport: “However it does not secure their access to state provided food and accommodation in reception centres as these are quaranteed onlv to vulnerable applicants. 220 For any other Dublin returnees, who are not considered vulnerable, food and accommodation is contingent to the limited national reception capacity and availability. If there is no available place for accommodation in reception centres of the asylum agency SAR, Dublin returnees will have to secure accommodation and nutrition at their own expenses. In 2022. SAR reported221 a severe
lack of capacity to accommodate in its reception centres anv other Dublin returnees that were not identified as vulnerable. both due to the constantly increasinq new arrivals (55% in 2022: 205% in 2021), 222 and due to the reduced reception capacitv, as in practice onlv 3.932 out of 5,160 official accommodation places were assessed as fit for living”, en hij stelt dat in de praktijk ook kwetsbare asielzoekers geen toegang hebben tot opvang waarbij hij de volgende passage uit het AIDA-rapport beklemtoont: “In 2022, the overall lack of due vulnerability assessment and identification remained the most significant omission during the asylum procedure.” De verzoeker geeft tevens aan dat de verweerder ten onrechte voorhoudt dat de beperkte opvangcapaciteit zou worden verholpen door het gegeven dat talloze asielzoekers Bulgarije vroegtijdig verlaten. Dit is volgens hem net het gevolg van de ontoereikende capaciteit, en bovendien blijkt uit de cijfergegevens over het onderduiken van asielzoekers in Bulgarije, dat het aantal asielzoekers dat effectief in Bulgarije verblijft nog steeds veel hoger ligt dan het aantal beschikbare plaatsen. De verzoeker verwijst hieromtrent naar pagina 13 en pagina 71 van het AIDA- rapport.
Verzoekers kritiek omtrent het gebrek aan opvangcapaciteit voor Dublinterugkeerders vindt inderdaad steun in het AIDA-rapport, en meer bepaald in het hoofdstuk waarin specifiek de situatie van Dublinterugkeerders wordt belicht, op de pagina’s 45 en 46. Hier wordt inderdaad het volgende gesteld:
“Since 2015, the LAR explicitly provides for the mandatory reopening of an asylum procedure with respect to an applicant who is returned to Bulgaria under the Dublin Regulation, provided that he, or, she has not been issued a decision on merits while in absentia ''9 The SAR’s practice following this particular amendment has been so far in line with the law, and returnees whose asylum procedures had been only terminated (discontinued) after their absconding do not face obstacles in principle to have their determination procedures reopened. However it does not secure their access to state provided food and accommodation in reception centres as these are guaranteed only to vulnerable applicants.
For any other Dublin returnees, who are not considered vulnerable, food and accommodation is contingent to the limited national reception capacity and availability. If there is no available place for accommodation in reception centres of the asylum agency SAR, Dublin returnees will have to secure accommodation and nutrition at their own expenses. In 2022, SAR reported a severe lack of capacity to accommodate in its reception centres any other Dublin returnees that were not identified as vulnerable, both due to the constantly increasing new arrivals (55% in 2022; 205% in 2021), and due to the reduced reception capacity, as in practice only 3,932 out of 5,160 official accommodation places were assessed as fit for living (see Overview of the main changes since the previous report update, Reception capacity).”
Hieruit blijkt dus dat opvang in de praktijk enkel gegarandeerd is voor Dublinterugkeerders die als kwetsbaar worden geïdentificeerd, hetgeen overigens ook elders in de bestreden beslissing wordt erkend: “Het AIDA-rapport meldt dat kwetsbare personen steeds toegang hebben tot voeding en opvang en dat voor de overige verzoekers deze toegang afhankelijk is van de capaciteit en beschikbaarheid (AIDA- rapport, blz. 45).”
Noch uit de motieven van de bestreden beslissing, nog uit de stukken van het administratief dossier, blijkt dat de verzoeker door de Belgische autoriteiten zou zijn aangemerkt als een kwetsbare verzoeker om internationale bescherming. Evenmin blijkt dat de Bulgaarse autoriteiten zouden zijn verwittigd van enige vorm van specifieke kwetsbaarheid die de verzoeker vertoont. Bovendien heeft de verweerder in de nota met opmerkingen ook benadrukt dat de verzoeker tijdens zijn Dublin-verhoor verklaarde dat hij geen medische problemen had en dat hij in goede gezondheid verkeerde zodat in de bestreden beslissing uiteraard niet gemotiveerd kon worden over zijn vermeende medische problemen, aangezien hij uitdrukkelijk verklaarde er geen te hebben en dus ook geen medische behandeling nodig te hebben. Dat de verzoeker thans wel een attest bijbrengt waarin gewag wordt gemaakt van het feit dat de verzoeker insomnia, spanningshoofdpijn en nachtmerries vertoont, waarbij benzodiazapine werd voorgeschreven alsook een psychologische consultatie, doet derhalve geen afbreuk aan het (onzorgvuldig karakter van het) onderzoek dat door de verweerder werd gevoerd op het moment dat hij de bestreden beslissing nam. Tot slot vormt het bijgevoegde attest, gelet onder meer op de beknoptheid ervan en op het gegeven dat er op zich geen diagnose werd gesteld, op het eerste gezicht geen ernstige aanwijzing van een specifieke kwetsbaarheid in hoofde van de verzoeker die een jonge alleenstaande man is.
Wat de algemene opvangcapaciteit voor asielzoekers betreft, heeft de verweerder het volgende gesteld:
“Volgens het AIDA-rapport werd de afgelopen jaren door het SAR meegedeeld dat de opvangcapaciteit 5160 plaatsen bedroeg. In december 2022 heeft de nieuwe directie van het agentschap meegedeeld dat de daadwerkelijke capaciteit 3931 plaatsen bedraagt, aangezien de overige plaatsen niet geschikt zijn
(AIDArapport, blz. 14). Van de 3931 geschikte plaatsen waren er in december 2022 2412 ingenomen,
d.w.z. 61% (AIDA-rapport, blz. 79). (…) Uit het rapport blijkt dat de opvangcapaciteit onder druk kan komen te staan door het hoge aantal aankomsten in het land, maar dat veel personen Bulgarije verlaten en naar andere landen doorreizen (AIDA-rapport, blz. 15).”
Deze door de verweerder gehanteerde cijfers inzake de opvangcapaciteit hebben evenwel betrekking op de algemene situatie van opvang voor verzoekers om internationale bescherming in Bulgarije. Zij nemen echter niet weg dat in het AIDA-rapport ook specifieke en dus meer relevante informatie is op genomen omtrent de toegang tot opvang voor Dublinterugkeerders die door andere lidstaten worden overgedragen aan Bulgarije. Met name blijkt dat het SAR (het Bulgaarse State Agency for Refugees, bevoegd voor de opvang) in een rapportage die volgens de voetnoten van het AIDA-rapport dateert van 26 februari 2023, uitdrukkelijk heeft gewezen op een ernstig gebrek aan opvangcapaciteit voor niet-kwetsbare Dublinterugkeerders in 2022, als gevolg van het toenemende aantal aankomsten en de verminderde capaciteit. De verweerder kon er dan ook niet zonder meer op alluderen dat het probleem van opvangcapaciteit moet worden gerelativeerd in het licht van het feit dat veel verzoekers om internationale bescherming Bulgarije verlaten en naar andere landen doorreizen.
Het blijkt derhalve niet dat de verwerende partij op zorgvuldige wijze rekening heeft gehouden met de informatie die specifiek betrekking heeft op de opvang van Dublinterugkeerders, zoals de verzoeker. Het thans in het verzoekschrift naar voor gebrachte betoog dat de verzoeker wel degelijk een kwetsbaar persoon is, doet hieraan geen afbreuk nu uit niets blijkt dat de verweerder bij het nemen van de bestreden beslissing zou hebben geoordeeld dat de verzoeker omwille van deze of gene specifieke kwetsbaarheid verzekerd zou zijn van een opvangplaats bij de overdracht aan Bulgarije.
De algemene vaststelling dat op de eerste pagina van het factsheet “Information on procedural elements and rights of applicants subject to a Dublin transfer to Bulgaria”, waarvan een kopie zich in het administratief dossier bevindt, wordt vermeld dat de grenspolitie de Dublinterugkeerders na overdracht er schriftelijk van in kennis stelt dat zij zich naar het registratie- en opvangcentrum van het SAR in Sofia moeten begeven om opvang te krijgen en met het oog op verdere stappen voor de procedure om internationale bescherming, betreft enkel de informatie die bij aankomst aan Dublinterugkeerders wordt verstrekt, doch dit staat los van de vraag of (en wanneer) de betrokkene vervolgens daadwerkelijk kan worden gehuisvest in een opvangcentrum.
Waar de verweerder slechts verwijst naar de algemene informatie over de opvangcapaciteit voor alle verzoekers om internationale bescherming in Bulgarije en hij hierbij onvoldoende oog heeft gehad voor het recent gerapporteerde ernstige tekort aan opvangcapaciteit specifiek voor Dublinterugkeerders, dient te worden vastgesteld dat het onderzoek naar een mogelijke schending van artikel 3 van het EVRM bij de overdracht van de verzoeker aan Bulgarije niet zorgvuldig en voldoende rigoureus is gevoerd.
Een schending van het zorgvuldigheidsbeginsel in het licht van de voormelde bepaling lijkt dan ook aannemelijk gemaakt.
Het verweer in de nota met opmerkingen doet hieraan geen afbreuk. De verweerder gaat overigens ook in de nota met opmerkingen niet in op de in het AIDA-rapport vermelde specifieke problematiek van het ernstige gebrek aan opvangcapaciteit voor Dublinterugkeerders.
Het middel is, in de hierboven besproken mate, ernstig.
2.3. Betreffende de derde voorwaarde: het moeilijk te herstellen ernstig nadeel.
De verzoeker dient gegevens aan te voeren die enerzijds wijzen op de ernst van het nadeel dat hij ondergaat of kan ondergaan, hetgeen concreet betekent dat hij aanduidingen moet geven omtrent de aard en de omvang van het te verwachten nadeel, en die anderzijds wijzen op de moeilijke herstelbaarheid van het nadeel.
De voorwaarde inzake het moeilijk te herstellen ernstig nadeel is conform artikel 39/82, §2, eerste lid, van de Vreemdelingenwet vervuld indien een ernstig middel werd aangevoerd, gesteund op de grondrechten van de mens, in het bijzonder de rechten ten aanzien waarvan geen afwijking mogelijk is uit hoofde van artikel 15, tweede lid, van het EVRM.
De verzoeker voert aan dat hij bij een overdracht aan Bulgarije terecht dreigt te komen in een situatie van extreme armoede waarbij hij niet in staat is om zich te huisvesten, voeden en wassen.
Gelet op de beoordeling van de ernst van het middel dat raakt aan het risico op een schending van artikel 3 van het EVRM -nu blijkt dat ter zake geen rigoureus en zorgvuldig onderzoek werd gevoerd-, ziet ieder redelijk denkend mens onmiddellijk in dat de verzoeker door de tenuitvoerlegging van de bestreden beslissing een moeilijk te herstellen ernstig nadeel dreigt te ondergaan. De argumentatie van de verweerder in de nota doet daaraan geen afbreuk. De verweerder beperkt zich immers tot een rechtstheoretische uiteenzetting waarna enkel wordt aangegeven dat er, blijkens het verweer op het enig middel, geen schending van artikel 3 van het EVRM voorligt.
Aan de voorwaarde van het moeilijk te herstellen ernstig nadeel is derhalve voldaan.
3. Uit het geheel van de overwegingen die voorafgaan, volgt dat is voldaan aan de drie voorwaarden om bij uiterst dringende noodzakelijkheid de schorsing te bevelen van de tenuitvoerlegging van de beslissing tot weigering van verblijf met bevel om het grondgebied te verlaten.
4. Kosten
Met toepassing van artikel 39/68-1, §5, derde en vierde lid van de Vreemdelingenwet zal de beslissing over het rolrecht of over de vrijstelling ervan, in een mogelijke verdere fase van het geding worden getroffen.
OM DIE REDENEN BESLUIT DE RAAD VOOR VREEMDELINGENBETWISTINGEN:
Artikel 1
De schorsing bij uiterst dringende noodzakelijkheid van de tenuitvoerlegging van de beslissing van de gemachtigde van de staatssecretaris van 9 mei 2023 tot weigering van verblijf met bevel om het grondgebied te verlaten (bijlage 26quater), wordt bevolen.
Artikel 2
Dit arrest is uitvoerbaar bij voorraad.
Aldus te Brussel uitgesproken in openbare terechtzitting op (datum in letters) tweeduizend drieëntwintig door:
mevr. C. DE GROOTE, wnd. voorzitter, rechter in vreemdelingenzaken,
xxx. X. XXXXXXXX, toegevoegd griffier.
De griffier, De voorzitter,
X. XXXXXXXX C. DE GROOTE