Contract
Als de begrippen vermogens- en successieplanning opduiken, is de inhoud van ons huwelijkscontract meestal niet meteen het eerste waar we aan denken. Nochtans bevatten veel huwelijkscontracten ondertussen achterhaalde clausules waardoor er bij overlijden van één van de echtgenoten zeer hoge successierechten verschuldigd zijn. Anderzijds wordt er ook vaak geen huwelijkscontract gesloten waardoor er een belangrijke optimalisatietool onbenut blijft. In wat volgt, wordt kort uiteengezet welke problematische clausules regelmatig terugkeren in ‘oude’ huwelijkscontracten, en welke clausules er op heden kunnen worden voorzien om de verschuldigde successierechten te drukken.
"Not done": te vermijden clausules
Sommige bepalingen worden in huwelijkscontracten opgenomen om de langstlevende echtgenoot een ruimere bescherming te bieden dan wettelijk is voorzien, maar vaak wordt er onvoldoende aandacht besteed aan de fiscale nadelen en is men zich niet bewust van het feit dat er wel degelijk alternatieven bestaan die én bescherming bieden én fiscaalvriendelijk zijn.
De sterfhuisclausule
De sterfhuisclausule, ook wel ‘verblijvingsbeding’ genoemd, was vroeger een bijzonder populaire clausule in huwelijkscontracten van echtgenoten die gehuwd zijn onder het stelsel van gemeenschap van goederen (het wettelijk stelsel). De meeste sterfhuisclausules bepalen dat bij overlijden van één van de huwelijkspartners het gemeenschappelijk vermogen volledig wordt toebedeeld aan de overlevende partner, daar waar het wettelijk erfrecht voorziet dat slechts de helft van de gemeenschappelijke pot in volle eigendom naar de langstlevende echtgenoot gaat. De bepaling beoogt dus een ruimere bescherming van de langstlevende echtgenoot. Deze extra toebedeling is in feite een schenking welke in eerste instantie schenkingsrechten en dus geen successierechten in het leven roept. Op het eerste gezicht bijzonder interessant, aangezien de tarieven in de schenkingsrechten lager liggen dan de tarieven in de successierechten.
De wetgever heeft deze constructie echter getackeld door middel van artikel 5 van het Wetboek van Successierechten. Ingevolge deze fictiebepaling beschouwt de fiscus de toebedeling van de extra helft van het gemeenschappelijk vermogen niet als een schenking maar als een erfenis, en zijn er bijgevolg successierechten verschuldigd op deze surplus.
Als klap op de vuurpijl komt daar nog bij dat de helft van het gemeenschappelijk vermogen uiteindelijk twee keer wordt onderworpen aan successierechten: een eerste keer in hoofde van de overlevende partner en als ook deze sterft, wordt het restant een tweede keer belast in hoofde van de kinderen of andere erfgenamen!
Het behoeft weinig betoog dat dergelijke clausule, hoewel zij een ruimere burgerrechtelijke bescherming van de langstlevende echtgenoot beoogt, een fiscale dooddoener is en dat deze best wordt geschrapt in het betreffende huwelijkscontract.
Toch enige nuancering
De formulering van artikel 5 van het Wetboek van Successierechten bood
aanvankelijk nog wel ontsnappingsruimte. De fictie geldt immers enkel indien er een overlevingsvoorwaarde is opgenomen in de clausule. Als de clausule met andere woorden de gemeenschapstoebedeling niet afhankelijk maakt van het overlijden van één van de partners, maar simpelweg van de ‘ontbinding van het huwelijk’, kan de fictiebepaling niet worden toegepast en zijn er dus ook geen successierechten verschuldigd op het ogenblik dat één van de echtgenoten komt te overlijden.
Het grote gevaar schuilt hier uiteraard wel in het gegeven dat de gemeenschapstoebedeling ook zal plaatsvinden indien het huwelijk niet wordt ontbonden door een overlijden maar door echtscheiding. Vandaar dat deze variant van het verblijvingsbeding slechts in uitzonderlijke omstandigheden toepassingswaarde heeft. We denken hierbij aan de last minute successieplanning die soms wordt ondernomen indien één van de huwelijkspartners terminaal ziek is. In dergelijk geval is men immers quasi zeker dat het huwelijk zal ontbonden worden door het overlijden van de zieke partner.
Maar ook hiertegen is de fiscus in opstand gekomen. Het concreet geval bijvoorbeeld waar de zieke partner nog snel zijn eigen vermogen had ingebracht in het gemeenschappelijk vermogen en er vervolgens in extremis nog een sterfhuisclausule werd ingelast in het huwelijkscontract, dat vond de fiscus toch wel een brug te ver gaan. En hoewel de administratie echter niet direct een geschikte wettelijke kapstok vond om dergelijke praktijken te kunnen terugfluiten, heeft zij op 15 juli 2011 beslist dat ook de sterfhuisclausules waarin geen overlevingsvoorwaarde is opgenomen voortaan onder toepassing van artikel 5 van het Wetboek van Successierechten vallen. Ondertussen heeft de rechtspraak al wel uitgewezen dat dit nieuw fiscaal standpunt voor discussie vatbaar blijft, maar dit neemt niet weg dat de fiscus het been stijf houdt en de belastingplichtige er rekening mee moet houden. Zo is de sterfhuisclausule ondertussen ook op de "black list" komen te staan in het kader van de nieuwe algemene anti-misbruikmaatregel en heeft de fiscus een extra wapen om de mazen van het fiscaal net te dichten.
De contractuele erfstelling
De contractuele erfstelling is de uitzondering op de regel dat er geen erfafspraken mogen worden gemaakt over de verdeling van de nalatenschap. Het is een overeenkomst om niet, waarbij iemand ten voordele van iemand anders beschikt over de goederen die in zijn nalatenschap zullen vallen. Concreet staat er dan in het huwelijkscontract te lezen dat de ene echtgenoot de andere begiftigt met alle goederen die in zijn nalatenschap zullen vallen. Het lijkt zeer sterk op het verblijvingsbeding, met het verschil dat de contractuele erfstelling uitwerking krijgt op het niveau van de vereffening en de verdeling van de nalatenschap en niet op het niveau van de verdeling van het gemeenschappelijk vermogen.
Ook deze poging tot omzeiling van successierechten werd buiten spel gezet door middel van de fictiebepaling die is opgenomen in artikel 2 van het Wetboek van Successierechten, waardoor ook hier de toebedeling van
datgene dat het wettelijk erfdeel overtreft, wordt beschouwd als een erfenis.
De contractuele erfstelling leidt dus evenzeer tot de heffing van (dubbele) successierechten en kan dus best vervangen worden door een fiscaalvriendelijker alternatief.
Bovendien komen geen van beide clausules tegemoet aan de situatie waar men liever niet profiteert van de extra toebedeling omdat men het simpelweg niet nodig heeft. De langstlevende echtgenoot kan er immers geen afstand van doen!
"To do": optimalisatiemogelijkheden Keuzebeding
Als men toch wil bereiken dat de langstlevende echtgenoot méér krijgt toebedeeld dan wettelijk is voorzien, biedt het keuzebeding een zeer goede oplossing. Door een keuzebeding op te nemen in het huwelijkscontract stellen de echtgenoten elkaar in de mogelijkheid om bij overlijden vrij te kiezen welke goederen de langstlevende ‘opneemt’ uit de nalatenschap van de overleden partner. In de clausule wordt dan een opdeling gemaakt van het vermogen en wordt er opgesomd tussen welke clusters van vermogensbestanddelen men een keuze kan maken. Dit kan heel rudimentair gebeuren (waarbij men bijv. kan kiezen tussen de gehele gemeenschap in volle eigendom of de helft van de gemeenschap in volle eigendom en de andere helft in vruchtgebruik), maar men kan de keuzemogelijkheden naar hartenlust uitbreiden en detailleren (en zo ook de kristallen glazen en het porseleinen servies opnemen in het keuzebeding). Let wel, het keuzebeding kan enkel betrekking hebben op de bestanddelen van het gemeenschappelijk vermogenvan de echtgenoten en dus niet op de bestanddelen van hun eigen vermogen. Om dit te counteren, is het uiteraard wel mogelijk om eerst bepaalde goederen van het eigen vermogen in te brengen in de huwgemeenschap.
Fiscaal is dit veel voordeliger dan een sterfhuisclausule of een contractuele erfstelling, aangezien de langstlevende echtgenoot op het ogenblik van het overlijden enkel de zaken die hij/zij op dat ogenblik nog nodig denkt te hebben, naar zich toe zal trekken. Uiteraard moet hier ook wel rekening gehouden worden met artikel 5 van het Wetboek van Successierechten, waardoor alles wat boven de helft van de gemeenschap wordt toegekend
aan de langstlevende, belastbaar is in de successierechten.
Alsof-beding
Het ‘alsof-beding’ of het ‘finaal verrekeningsbeding’ is een bijzonder nuttig instrument voor echtgenoten die gehuwd zijn onder het stelsel van scheiding van goederen. Middels de clausule krijgt de ene echtgenoot op het ogenblik van het overlijden van de andere een vordering op de erfgenamen van de overleden echtgenoot zodat er toch een gedeelte van diens eigen vermogen naar de langstlevende gaat. Concreet wordt er een verdeelsleutel afgesproken op basis waarvan het eigen vermogen zal verdeeld worden tussen de langstlevende echtgenoot en de overige erfgenamen. Er wordt met andere woorden verdeeld alsof er sprake was
van een gemeenschappelijk vermogen. Fiscaal kwalificeert deze vordering noch als een schenking noch als een legaat, waardoor er geen schenkings- of successierechten verschuldigd zijn! Te mooi om waar te zijn? Het alsof- beding, dat is overgewaaid uit Nederland, maakt in de Belgische rechtsleer inderdaad wel het voorwerp uit van heel wat discussie, en ook de rechtspraak heeft zich al sceptisch opgesteld, dus op heden is er nog geen sprake van 100% rechtszekerheid.
Voorbeeld
Xxxxxx en Xxxx zijn gehuwd onder het stelsel van scheiding van goederen. Xxxx heeft een veel hoger inkomen dan Xxxxxx, maar wil niet dat het onevenwicht tussen beide inkomens doorleeft na zijn overlijden.
Xxxxxx en Xxxx beslissen daarom om een verrekeningssleutel van 50/50 op te nemen in hun huwelijkscontract.
Xxxx komt te overlijden. Zijn vermogen bedraagt 1.500.000 €.
Xxxxxx heeft ingevolge het verrekenbeding een vordering van 750.000 € op de erfgenamen van Xxxx.
Hierbij is het wel belangrijk dat in het alsof-beding uitdrukkelijk wordt vermeld dat het beding enkel uitwerking heeft indien het huwelijk wordt ontbonden door overlijden (en dus niet door echtscheiding aangezien het in dat geval doorgaans niet gewenst is) en dat wordt gestipuleerd dat het facultatief is, waarbij de langstlevende echtgenoot de keuze krijgt of hij/zij het beding wenst in te roepen of niet. Immers, indien Xxxxxx in ons voorbeeld eerst komt te sterven, dan komt de vordering van 750.000 € die ze krijgt ingevolge het alsof-beding in haar eigen nalatenschap terecht, waardoor Xxxx successierechten moet betalen op (een gedeelte van) zijn eigen vermogen!
Conclusie
Ook een goed huwelijk kan tot zeer onaangename verrassingen leiden indien het werd bezegeld in een slecht huwelijkscontract. En oude liefde roest niet, maar als u ook een oud huwelijkscontract heeft, is de kans erg reëel dat daar dingen in zijn opgenomen die op heden, door veranderingen in het fiscaal landschap, zullen afgestraft worden op het ogenblik dat één van de partners komt te overlijden. Een goede successieplanning begint steeds met de screening van het huwelijkscontract, zodat op dat niveau eventueel eerst correcties kunnen worden aangebracht, om daarna over te gaan tot verdere optimalisatie. De wijziging van het huwelijkscontract is dan een relatief kleine en goedkope ingreep, die weliswaar nog moet aangevuld worden met andere planningstechnieken, maar die wel tot een aanzienlijke belastingbesparing kan leiden.