Goedkeuring van het op 8 februari 1965 te Genève ondertekende Protocol tot wijziging van de Algemene Overeenkomst betreffende Tarieven en Handel door invoeging in die Overeenkomst van een Deel IV met betrekking tot Handel en Ontwikkeling
Zitting 1965-1966 - 856 6 (R 525 )
Goedkeuring van het op 8 februari 1965 te Genève ondertekende Protocol tot wijziging van de Algemene Overeenkomst betreffende Tarieven en Handel door invoeging in die Overeenkomst van een Deel IV met betrekking tot Handel en Ontwikkeling
MEMORIE VAN TOELICHTING Nr. 3
De verdragsluitende partijen bij de Algemene Overeenkomst betreffende Tarieven en Handel (G.A.T.T.) 1) hebben sedert 1957 naar oplossingen gezocht voor het probleem van het achterblijven van de ontwikkelingslanden in de uitbreiding van de wereldhandel. Als uitvloeisel van het zogenaamde Haberler- rapport: „Trends in International Trade", een onder auspiciën van het G.A.T.T. ondernomen studie, die dit aspect van het ontwikkelingsprobleem behandelt, hebben de verdragsluitende partijen zich intensief aan het probleem van de uitbreiding van de handel van de ontwikkelingslanden met de geïndustriali- seerde landen gewijd. Hieruit resulteerde de in mei 1963 ge- houden bijeenkomst van Ministers van de G.A.T.T.-landen waarin het G.A.T.T.-actieprogramma werd opgesteld. Tijdens deze bijeenkomst werd tevens onder erkenning van het belang van de uitbreiding van de handel der ontwikkelingslanden en ter verwezenlijking van de doelstellingen van het G.A.T.T. op- dracht gegeven een studie te maken van adequate juridische en institutionele voorzieningen in de Algemene Overeenkomst, ten einde de verdragsluitende partijen in staat te stellen zich te kwijten van hun verantwoordelijkheid met betrekking tot de uitbreiding van de handel der ontwikkelingslanden.
De van 23 maart tot 17 juni 1964 gehouden V.N.-conferentie voor Xxxxxx en Ontwikkeling (U.N.C.T.A.D.) -) heeft een extra impuls gegeven aan de werkzaamheden van de commissie, die op grond van de hiervoren genoemde opdracht van de ministersbijeenkomst doende was de bepalingen van het
G.A.T.T. aan de behoeften der ontwikkelingslanden aan te passen. Bij de discussies in deze commissie stond zowel de ge- dachte voorop, dat het G.A.T.T., dat in de internationale handel zo duidelijk zijn waarde had bewezen, zijn taak als be- proefd onderhandelingsorgaan voor de internationale handels- politiek moest kunnen blijven uitoefenen, alsook dat het
G.A.T.T. een bijdrage zou kunnen leveren aan de oplossing van de ontwikkelingsproblemen.
Hiermede werd tevens beoogd het G.A.T.T. voor de ont- wikkelingslanden aantrekkelijker te maken.
Het resultaat van langdurige onderhandelingen tussen de be- betrokken verdragsluitende partijen van het G.A.T.T. is het op
8 februari 1965 te Genève ondertekende Protocol tot wijzi- ging van de Algemene Overeenkomst betreffende Tarieven en Handel. Het door dat protocol toegevoegde deel IV inzake
..Handel en Ontwikkeling" omvat drie artikelen, nl.:
artikel XXXVï: Beginselen en doelstellingen; artikel XXXVII: Verplichtingen;
artikel XXXVIII: Gezamenlijk optreden.
Vooropgesteld zij, dat deze artikelen het resultaat zijn van een compromis tussen de wensen en verlangens van landen met uit- eenlopende economische structuren. De minder ontwikkelde verdragsluitende partijen wensten, met de resultaten van de V.N.-conferentie voor Handel en Ontwikkeling in gedachten, verregaande en bindende verplichtingen van de geïndustriali- seerde verdragsluitende partijen. Deze daarentegen, hoewel
1) Tekst en vertaling van de Algemene Overeenkomst, zoals deze thans van kracht is, zijn bekendgemaakt in Trb. 1966, 1.
2) De tekst van de Slotakte van die Conferentie is bekendgemaakt in
Trb. 1966, 1, xxxxxxx X.
zich terdege bewust van hun verantwoordelijkheid voor de ontwikkeling van de minder ontwikkelde landen, waren niet bereid al te precieze handelspolitieke verplichtingen te aan- vaarden op het gebied van invoerrechten, kwantitatieve restric- ties en interne belastingen, welke hun handelspolitieke en budgettaire vrijheid zouden belemmeren en welke schade zouden kunnen toebrengen aan de economie hunner landen. Ook was in de eerste concepten van de tekst een plaats inge- ruimd voor een preferentiële behandeling van de produkten der minder ontwikkelde verdragsluitende partijen, maar gezien de verschillen van inzicht tussen zowel de geïndustrialiseerde als de minder ontwikkelde verdragsluitende partijen over dit onderwerp, is later afgezien van het opnemen van een bepaling ter zake, ten einde de aanvaarding van de nieuwe artikelen niet te laten struikelen op een voor een aantal geïndustrialiseerde landen onaanvaardbaar punt. Wel zullen de besprekingen over de voor- en nadelen van preferentiële behandeling door ge- industrialiseerde landen van produkten van ontwikkelingslanden worden voortgezet, met name in de G.A.T.T.-commissie inzake Xxxxxx en Ontwikkeling (voor de taak van deze commissie vide de hieronder, in de toelichting op artikel XXXVIII ge- geven beschouwing, sub ƒ).
Artikel XXXVI: Beginselen en doelstellingen
Het eerste lid van dit artikel heeft een preambulekarakter. Geconstateerd worden het belang van inkomsten uit export voor de minder ontwikkelde landen; het verschil in levens- standaard tussen deze en de ontwikkelde landen; de noodzaak van individuele en gezamenlijke actie om de levensstandaard der ontwikkelingslanden snel te verhogen.
In de verdere leden zijn de desiderata op handelspolitiek terrein van de ontwikkelingslanden vermeld, van welker in- williging zij een gunstig effect verwachten op hun economische ontwikkeling, t.w. grotere exportopbrengsten, een aandeel in de groei van de internationale handel, toegang tot de wereld- markten voor grondstoffen en stabilisatie van grondstoffen- markten, verbreding van de economische structuur der ont- wikkelingslanden, samenwerking van het G.A.T.T. met inter- nationale financiële lichamen, intergouvernementele lichamen en V.N.-organen, die zich bezighouden met de handel.
Ten slotte wordt in het achtste lid verklaard, dat de ge- industrialiseerde verdragsluitende partijen geen reciprociteit van de minder ontwikkelde verdragsluitende partijen bij onderhan- delingen verwachten.
Aan de uiteindelijke formulering van dit belangrijke beginsel, dat het oude „do ut des" vervangt, zijn langdurige bespre- kingen voorafgegaan. Oorspronkelijk wilden de minder ont- wikkelde verdragsluitende partijen het beginsel van de non- reciprocitcit vastleggen. Maar de geïndustrialiseerde verdrag- sluitende partijen, die zulks wel zouden kunnen accepteren voor de meest achtergebleven ontwikkelingslanden, wilden de non- reciprocitcit niet aanvaarden jegens verdragsluitende partijen die reeds een zekere graad van ontwikkeling bereikt hebben. Vandaar, dat er een interpretatie van het begrip reciprociteit is gegeven, waaruit blijkt, dat enige reciprociteit a priorie niet uitgesloten is.
Artikel XXXVU: Verplichtingen
Ten einde de principes en doelstellingen te effectueren, heb- ben zowel de geïndustrialiseerde verdragsluitende partijen als- ook de minder ontwikkelde verdragsluitende partijen verplich- tingen aangegaan.
De in het eerste lid opgenomen verplichtingen van de ge- industrialiseerde verdragsluitende partijen zijn sterk geclausu- leerd. Zij zijn aangegaan onder de beperking „zoveel mogelijk" („to the fullest extent possible"), welke beperking nader ge- interpreteerd wordt door de woorden „tenzij hun dit om dwin- gende redenen, eventueel van juridische aard, onmogelijk is". Wanneer men immers de verplichtingen van de geïndustriali- seerde verdragsluitende partijen globaal nagaat, t.w. die tot:
«. toekenning van hoge prioriteit aan de verlaging en af- schaffing van belemmeringen, daarbij inbegrepen invoerrechten en andere restricties, ten gunste van minder ontwikkelde ver- dragsluitende partijen;
b. het zich onthouden van het invoeren of verhogen van invoerrechten of non-tarifaire belemmeringen, ten gunste van minder ontwikkelde verdragsluitende partijen;
c. (i) het zich onthouden van het opleggen van nieuwe fiscale maatregelen, en
(ii) verlening, bij enige wijziging of aanpassing van hun fiscale beleid, van hoge prioriteit aan de verzachting en af-
3
Verder is er in het derde lid voor de geïndustrialiseerde ver- dragsluitende partijen nog een drietal secundaire verplichtingen opgesteld, waarvan de eerste betreft de door deze partijen bij staatshandel toegepaste prijspolitiek. Volgens de beide andere zullen de geïndustrialiseerde verdragsluitende partijen aandacht schenken aan maatregelen, die de uitbreiding van de handel van minder ontwikkelde verdragsluitende partijen kunnen be- vorderen, en, alvorens over te gaan tot het heffen van krachtens de algemene overeenkomst toegestane handelspolitieke maat- regelen, die de handel van de minder ontwikkelde verdrag- sluitende partijen zouden kunnen benadelen, eerst alle andere mogelijke oplossingen moeten onderzoeken.
De minder ontwikkelde verdragsluitende partijen hebben blijkens het vierde lid van hun kant ook een verplichting aan- gegaan. Zij zullen de geëigende maatregelen moeten nemen om de bepalingen van het nieuwe deel IV ten uitvoer te leggen ten gunste van hun onderlinge handel. Zij behoeven dit echter slechts te doen voor zover deze maatregelen verenigbaar zijn met hun individuele tegenwoordige en toekomstige ontwikkeling en hun financiële en handelsbehoeftcn.
Ten slotte is nog — wellicht ten overvloede — in het vijfde lid de algemene consultatieverplichting, zoals die reeds in de algemene overeenkomst is neergelegd, herhaald.
Artikel XXXV11I: Gezamenlijk optreden
Ter bereiking van de in artikel XXXVI neergelegde doel-
schaffing van fiscale maatregelen, die de consumptie van grondstoffen of halffabrikaten, geproduceerd door minder ont- wikkelde verdragsluitende partijen, belemmeren,
is het begrijpelijk, dat de geïndustrialiseerde verdragsluitende partijen genoemde verplichtingen niet zonder uitwijkmogelijk- heid konden aanvaarden, wilden zij in hun binnenlands econo- misch of budgettair beleid de mogelijkheid tot manoeuvreren niet verliezen.
Zulks betekent echter niet, dat deze bepalingen een geringe waarde hebben. De ontwikkelde landen hebben daarin officieel toegezegd bij het bepalen van hun handelspolitiek vergaand rekening te zullen houden met de belangen van de ontwikke- lingslanden. Het is niet overdreven te stellen, dat hiermede een begin is gemaakt met de opbouw van een nieuwe regeling binnen het G.A.T.T.
Dit wordt ook duidelijk gedemonstreerd door de in het tweede lid hieraan verbonden consultatieprocedure. Wanneer de aanvaarde verplichtingen niet worden nagekomen, kan iedere verdragsluitende partij consultatie aanvragen. Daarbij zullen de redenen van het niet nakomen der verplichtingen worden onderzocht en zullen de verdragsluitende partijen moe- ten streven naar voor allen bevredigende oplossingen, die in de lijn liggen van de doelstellingen, vervat in artikel XXXVI, als bovenvermeld.
Tijdens de discussies in de commissie is langdurig van ge- dachten gewisseld over de wens der ontwikkelingslanden om in een speciale aan de landbouw gewijde bepaling de ontwikkel- de landen de verplichting op te leggen, de bcschermings- elemcnten in hun agrarische politiek en de daarop steunende oneconomische produktie geleidelijk af te breken.
Aangezien over zulk een bepaling geen overeenstemming kon worden bereikt, is een oplossing gezocht in het in de notulen opnemen van een verklaring ter zake van de voorzitter van de vergadering.
In deze verklaring is vastgesteld, dat weliswaar in deel IV niet is opgenomen een afzonderlijke bepaling, welke tegemoet komt aan de specifieke wensen, uitgesproken door die ontwik- kelingslanden, die in het bijzonder betrokken zijn bij de vraag- stukken van de handel in agrarische produkten, doch dat de algemene voorzieningen van deel IV, vervat in artikel XXXVI, ook op agrarische produkten betrekking hebben. Aan deze vast- stelling werd toegevoegd, dat het de betrokken landen vrij zal staan, om indien daaraan nog behoeft bestaat na de Kennedy- ronde, waarbij het handelsverkeer in agrarische produkten eveneens ter sprake komt, op deze aangelegenheid terug te komen in de Commissie inzake Handel en Ontwikkeling.
stellingen wordt in het tweede lid een aantal activiteiten met name genoemd, die de verdragsluitende partijen gezamenlijk dienen te ondernemen:
ti. gezamenlijke maatregelen, inclusief internationale over- eenkomsten, voor de verruiming van de toegang tot de wereld- markten voor grondstoffen en voor stabilisatie van grond- stoffenmarkten;
h. samenwerken met de V.N.-conferentie voor Handel en Ontwikkeling en de Raad voor Handel en Ontwikkeling, en zijn organen;
c. samenwerken bij de analysering van ontwikkelingsplan- nen en terzake samenwerken met o.m. internationale organi- saties, die zich bezig houden met financiële hulp; het maken van systematische studies enz.:
d. het maken van geregelde overzichten over de ontwik- kelingen in de internationale handel, in het bijzonder met betrekking tot de groei van de handel van de minder ont- wikkelde verdragsluitende partijen; het opstellen van aanbe- velingen;
e. samenwerken bij het zoeken naar praktische methoden ter uitbreiding van de handel door middel van internationale harmonisatie en aanpassing van het nationale beleid en rege- lingen, een en ander door middel van technische maatregelen op het gebied van produktie, transport en „marketing";
ƒ. de organen creëren, die nodig zijn om het bereiken van de gestelde doelen te bevorderen. In feite hebben de verdrag- sluitende partijen reeds besloten tot de instelling van een Commissie inzake Handel en Ontwikkeling. Deze commissie zal als voornaamste taak krijgen, toe te zien op de toepassing der nieuwe bepalingen en de daarin voorziene consultaties door te voeren. Zij zal de taken van de bestaande G.A.T.T.-organen die zich met ontwikkelingsvraagstukken bezig houden, over- nemen, waardoor een zo goed mogelijke coördinatie tot stand komt. Voorts zal de commissie, op basis van voorstellen, die haar via de verdragsluitende partijen bereikt hebben, onder- zoeken of wijziging en/of aanvulling van deel IV nodig is met het oog op de werkzaamheden dier partijen op het gebied van handel en ontwikkeling. Tevens zal genoemde commissie ter zake de nodige aanbevelingen opstellen.
Slotbeschouwing
De onderhavige aanvulling op het G.A.T.T. beoogt het
G.A.T.T. aan te passen aan de handelspolitieke behoeften van de minder ontwikkelde verdragsluitende partijen, zonder dat
4
daarbij onaanvaardbare risico's voor de overige verdragslui- lende partijen worden geschapen. Met name is thans formeel voorzien in werkzaamheden van het G.A.T.T., welke zich con- centreren op de handelspolitieke hulp aan de achtergebleven verdragsluitende partijen. Ook de wederzijdse verplichtingen van de geïndustrialiseerde en minder ontwikkelde verdrag- sluitende partijen, hoewel geclausuleerd, respectievelijk in algc- mene termen vervat, kunnen een bijdrage leveren aan de uit- breiding van de handel der ontwikkelingslanden. Van bijzonder belang moeten de consultatiebepalingen worden geacht, die er- toe zullen leiden, dat de discussies zich meer zullen toespitsen op de concrete handelspolitieke problemen der minder ontwik- kelde verdragsluitende partijen, waarna onderhandelingen tot concrete resultaten kunnen leiden.
Samenvattend kan gesteld worden, dat een kader geschapen is waarbinnen de geïndustrialiseerde verdragsluitende partijen verplichtingen voortvloeiend uit hun verantwoordelijkheid jegens de minder ontwikkelde partnerlanden met betrekking tot hun handelspolitieke behoeften kunnen nakomen.
De vraag, in hoevere na de aanvaarding door de ontwikkc- lingslanden van een tekst, die beneden hun aanvankelijke ver- wachtingen is gebleven, toch nog door hen zal worden terugge- komen op de thans tot stand gekomen regeling, valt niet met zekerheid te beantwoorden. De ondergetekenden koesteren de hoop, dat door een goede samenwerking bevredigende resul- taten zullen worden bereikt. Men kan immers het feit, dat de ontwikkelingslanden de onderhavige tekst hebben aanvaard, zien als een erkenning van hun kant, dat het G.A.T.T. de plaats is, waar zij met de ontwikkelde landen tot concrete resultaten op handelspolitiek terrein kunnen komen.
Een verklaring van voorlopige toepassing van de bepalingen van Deel IV werd bij acclamatie aangenomen tijdens de Tweede Bijzondere Zitting der Verdragsluitende Partijen op 8 februari 1965.
Het protocol tot wijziging van de algemene overeenkomst is sedert die datum door ongeveer 40 van de 66 deelnemende landen ondertekend: in vele gevallen geschiedde deze onder- tekening onder voorbehoud van bekrachtiging.
Ingevolge paragraaf 4 van het protocol juncto artikel XXX van de algemene overeenkomst wordt het protocol echter eerst van kracht na definitieve aanvaarding ervan door tweederde der verdragsluitende partijen.
Dit aantal van deze aanvaardingen is vóór de daarvoor in de slotbepalingen van het protocol (par. 2) gestelde einddatum van 31 december 1965 niet bereikt. In verband hiermede is de aanvaardingstermijn verlengd tot de sluitingsdatum van de 24ste zitting van verdragsluitende partijen in maart 1967.
Het protocol werd voor het Koninkrijk ondertekend onder voorbehoud van bekrachtiging. Van de E.E.G.-Xxxxxx heeft
alleen Frankrijk niet getekend. In verband hiermee werd door de vertegenwoordiger van de E.E.G.-commissie verklaard, dat de Gemeenschap „als zodanig" nog geen standpunt ten aanzien van Deel IV had bepaald.
De Nederlandse vertegenwoordiger heeft na de onderteke- ning nog een verklaring afgelegd, waarin op de betekenis werd gewezen van Deel IV voor het Koninkrijk, waarvan Suriname en de Nederlandse Antillen ontwikkelingslanden zijn.
Reeds op 26 november 1964 besloten de verdragsluitende partijen tot de instelling van de hierboven in de toelichting op artikel XXXVIII genoemde Commissie inzake Handel en Ontwikkeling. In deze commissie, waarin niet minder dan 45 van de 66 verdragsluitende partijen, alsmede 5 landen die voorlopig tot de algemene overeenkomst zijn toegetreden, zit- ting hebben genomen, zal ook de commissie der E.E.G. aan de werkzaamheden kunnen deelnemen.
De positie van de rijksdelen Suriname en de Nederlandse Antillen
De ondertekening van het nieuwe G.A.T.T.-protocol voor het Koninkrijk is gemarkeerd door de omstandigheid, dat van de drie landen die het Koninkrijk vormen, er twee tot de groep der ontwikkelingslanden behoren, namelijk Suriname en de Nederlandse Antillen. Nederland echter is ontwikkeld gebied en neemt als zodanig verplichtingen op zich, die van een andere orde zijn dan die de beide andere landen eventueel op zich kunnen nemen. Dit betekent, wat de onderhavige materie betreft, een zekere complicatie voor het optreden van de ver- tegenwoordigers van het Koninkrijk in het G.A.T.T., omdat met twee verschillende uitgangspunten rekening moet worden gehouden. De bestaande goede verhoudingen binnen het Ko- ninkrijk staan er evenwel borg voor, dat door de Koninkrijks- delegaties steeds standpunten zullen worden ingenomen, waarin de belangen van de drie rijksdelen ten volle tot hun recht zullen komen.
De Minister van Economische Zaken,
X. X. XXX XXX.
De Minister van Buitenlandse Zaken,
X. XXXX.
De Minister zonder Portefeuille
belast met aangelegenheden betreffende de hulp aan ontwikkelingslanden,
TH. H. BOT.