OVEREENKOMST INZAKE EEN GEMEENSCHAPPELIJKE LUCHTVAARTRUIMTE TUSSEN
OVEREENKOMST INZAKE EEN GEMEENSCHAPPELIJKE LUCHTVAARTRUIMTE TUSSEN
DE EUROPESE UNIE EN HAAR LIDSTATEN EN DE REPUBLIEK MOLDAVIË
HET KONINKRIJK BELGIË, DE REPUBLIEK BULGARIJE, DE REPUBLIEK CYPRUS,
HET KONINKRIJK DENEMARKEN, DE BONDSREPUBLIEK DUITSLAND, DE REPUBLIEK ESTLAND, IERLAND,
DE HELLEENSE REPUBLIEK, HET KONINKRIJK SPANJE, DE FRANSE REPUBLIEK,
DE ITALIAANSE REPUBLIEK, DE REPUBLIEK CYPRUS,
DE REPUBLIEK LETLAND, DE REPUBLIEK LITOUWEN,
HET GROOTHERTOGDOM LUXEMBURG, HONGARIJE,
MALTA,
HET KONINKRIJK DER NEDERLANDEN, DE REPUBLIEK OOSTENRIJK,
DE REPUBLIEK POLEN,
DE PORTUGESE REPUBLIEK, XXXXXXXX,
XX XXXXXXXXX XXXXXXXX, XX XXXXXXXXX XXXXXXXXX,
XX XXXXXXXXX XXXXXXX, HET KONINKRIJK ZWEDEN,
HET VERENIGD KONINKRIJK VAN GROOT-BRITTANNIË EN NOORD-IERLAND,
partijen bij het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (hierna gezamenlijk "de EU-Verdragen" genoemd) en zijnde lidstaten van
de Europese Unie, en
DE EUROPESE UNIE,
enerzijds, en
DE REPUBLIEK MOLDAVIË,
anderzijds,
NOTA NEMEND van de Partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten, enerzijds, en de Republiek Moldavië, anderzijds, die op 28 november 1994 te Brussel is opgesteld;
WENSEND een gemeenschappelijke luchtvaartruimte tot stand te brengen, gebaseerd op de doelstelling om de toegang tot de markten van de partijen open te stellen onder gelijke concurrentie- voorwaarden en met inachtneming van dezelfde regels, met name op het gebied van veiligheid, beveiliging, luchtverkeersbeheer, sociale aspecten en milieu;
WENSEND de uitbreiding van de luchtvervoersmogelijkheden te vergemakkelijken, onder meer via de ontwikkeling van luchtvervoersnetwerken, teneinde tegemoet te komen aan de behoeften van passagiers en expediteurs aan passende luchtvervoersdiensten;
ERKENNENDE dat luchtvervoer belangrijk is voor het bevorderen van handel, toerisme en investeringen;
NOTA NEMEND van het Verdrag inzake de internationale burgerluchtvaart, voor ondertekening opengesteld te Chicago op 7 december 1944;
OVEREENKOMENDE dat het belangrijk is de regels betreffende de gemeenschappelijke luchtvaartruimte te baseren op de relevante geldende wetgeving in de Europese Unie, zoals vastgesteld in bijlage III bij deze overeenkomst;
ERKENNENDE dat de volledige naleving van de regels van de gemeenschappelijke luchtvaart- ruimte de partijen in staat stelt alle voordelen van die luchtvaartruimte volledig te benutten, zoals het openstellen van de toegang tot markten en het maximaliseren van de voordelen voor de consumenten, bedrijfssectoren en werknemers van beide partijen;
ERKENNENDE dat de totstandbrenging van de gemeenschappelijke luchtvaartruimte en de toepassing van de regels ervan niet kan worden bereikt zonder, waar nodig, overgangsmaatregelen vast te stellen;
ERKENNENDE dat het belangrijk is in dit verband adequate bijstand te verlenen;
WENSEND dat luchtvaartmaatschappijen de mogelijkheid krijgen om passagiers en expediteurs concurrerende prijzen en diensten aan te bieden op open markten;
WENSEND dat alle sectoren van de luchtvervoersindustrie, inclusief het personeel van luchtvaart- maatschappijen, profijt kunnen trekken van een geliberaliseerde overeenkomst;
WENSEND het hoogst mogelijke niveau van veiligheid en beveiliging van het internationaal luchtvervoer te garanderen en nogmaals bevestigend dat zij zich grote zorgen maken over daden of bedreigingen die gericht zijn tegen luchtvaartuigen en die de veiligheid van personen of goederen in gevaar brengen, de exploitatie van luchtvaartuigen nadelig beïnvloeden en het vertrouwen van de reizigers in de veiligheid van de burgerluchtvaart ondermijnen;
WENSEND een gelijk speelveld voor luchtvaartmaatschappijen tot stand te brengen, waardoor hun luchtvaartmaatschappijen billijke en gelijke kansen genieten om de overeengekomen diensten
te verlenen;
ERKENNENDE dat subsidies een negatief effect kunnen hebben op de mededinging tussen luchtvaartmaatschappijen en de basisdoelstellingen van deze Overeenkomst in het gedrang kunnen brengen;
HET BELANG BEVESTIGEND van milieubescherming bij de ontwikkeling en toepassing van het internationale luchtvaartbeleid en erkennende dat soevereine staten het recht hebben passende milieubeschermingsmaatregelen te nemen;
NOTA NEMEND van het belang van bescherming van de consument, met inbegrip van de bescherming die wordt verleend door het Verdrag tot het brengen van eenheid in enige bepalingen inzake het internationale luchtvervoer, gesloten te Montreal op 28 mei 1999;
VOORNEMENS voort te bouwen op het bestaande kader van de huidige luchtvervoers- overeenkomsten, teneinde voor beide partijen open markttoegang en zo veel mogelijk voordelen voor consumenten, luchtvaartmaatschappijen, personeel en de maatschappij in het algemeen tot stand te brengen,
ZIJN ALS VOLGT OVEREENGEKOMEN:
ARTIKEL 1
Definities
Voor de toepassing van deze Overeenkomst wordt verstaan onder:
(1) "Overeengekomen diensten" en "gespecificeerde routes": internationaal luchtvervoer overeenkomstig artikel 2 (Verlening van rechten) van, en bijlage I bij deze Overeenkomst;
(2) "Overeenkomst": de onderhavige Overeenkomst, de bijlagen daarbij en eventuele wijzigingen daarvan;
(3) "Luchtvervoer": het afzonderlijke of gecombineerde vervoer per luchtvaartuig van passagiers, bagage, vracht en post, tegen vergoeding of betaling van huur, dat, om twijfel te vermijden, geregelde en niet-geregelde (charter)diensten en uitsluitend voor vrachtvervoer bestemde diensten omvat;
(4) "Bevoegde autoriteiten": de overheidsagentschappen of –entiteiten die verantwoordelijk zijn voor de administratieve taken uit hoofde van deze Overeenkomst;
(5) "Deugdelijkheid": het feit dat een luchtvaartmaatschappij internationale luchtdiensten kan exploiteren, d.w.z. dat ze over voldoende financiële middelen en adequate management- deskundigheid beschikt en bereid is de wetten, regels en eisen voor het exploiteren van dergelijke diensten na te leven;
(6) "Nationaliteit": het feit dat een luchtvaartmaatschappij voldoet aan de eisen inzake eigendom, feitelijke zeggenschap en hoofdvestigingsplaats;
(7) "Verdrag": het Verdrag inzake de internationale burgerluchtvaart, voor ondertekening opengesteld te Chicago op 7 december 1944, en omvattende:
(a) alle wijzigingen die krachtens artikel 94, onder a), van het Verdrag van kracht zijn geworden en zijn geratificeerd door zowel de Republiek Moldavië als de lidstaat of lidstaten van de Europese Unie, en
(b) alle bijlagen of wijzigingen van bijlagen die krachtens artikel 90 van het Verdrag zijn goedgekeurd, voor zover die bijlage of wijziging op elk gegeven ogenblik geldt voor zowel de Republiek Moldavië als de voor de desbetreffende kwestie relevante lidstaat of lidstaten van de Europese Unie;
(8) "Recht van de vijfde vrijheid": het recht of voorrecht dat door een staat (de "verlenende staat") aan de luchtvaartmaatschappijen van een andere staat (de "ontvangende staat") wordt verleend om internationale luchtvervoersdiensten uit te voeren tussen het grondgebied van de verlenende staat en het grondgebied van een derde staat, voor zover dergelijke diensten beginnen of eindigen op het grondgebied van de ontvangende staat;
(9) "Volledige kosten": de kosten van de dienstverlening plus een redelijke toeslag voor administratieve overheadkosten en, voor zover van toepassing, alle toepasselijke toeslagen die de milieukosten weergeven en die zonder onderscheid naar nationaliteit worden toegepast;
(10) "Internationaal luchtvervoer": luchtvervoer door het luchtruim boven het grondgebied van meer dan één staat;
(11) "ECAA-Overeenkomst": de multilaterale Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, de Republiek Albanië, Bosnië en Herzegovina, de Republiek Kroatië, de voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië, de Republiek IJsland, de Republiek Montenegro, het Koninkrijk Noorwegen, de Republiek Servië en de Missie van de Verenigde Naties voor interim- bestuur in Kosovo1 betreffende de totstandbrenging van een Europese Gemeenschappelijke Luchtvaartruimte;
1 Overeenkomstig Resolutie 1244 van de VN-Veiligheidsraad van 10 juni 1999.
(12) "Landen die deelnemen aan het Europees Nabuurschapsbeleid": Algerije, Armenië, Azerbeidzjan, Belarus, Bezette Palestijnse gebieden, Egypte, Georgië, Israël, Jordanië, Xxxxxxx, Xxxxx, Xxxxxxx, xx Xxxxxxxxx Xxxxxxxx, Xxxxxxxx Syrië en Tunesië;
(13) "Onderdanen": personen of entiteiten met de Moldavische nationaliteit, wat de Moldavische partij betreft, of met de nationaliteit van een lidstaat, wat de Europese partij betreft; in het geval van een juridische entiteit moet de permanente en feitelijke zeggenschap over die entiteit, hetzij rechtstreeks hetzij via een meerderheidsparticipatie, berusten bij personen met de Moldavische nationaliteit, wat de Moldavische partij betreft, of bij personen of entiteiten met de nationaliteit van een lidstaat of van een van de in bijlage IV vermelde derde landen, wat de Europese partij betreft;
(14) "Exploitatievergunningen":
(i) exploitatievergunningen en alle andere relevante documenten of certificaten die krachtens de relevante geldende EU-wetgeving zijn afgegeven, in het geval van de Europese Unie en haar lidstaten, en
(ii) certificaten of vergunningen die krachtens de relevante in de Republiek Moldavië geldende wetgeving zijn afgegeven, in het geval van de Republiek Moldavië;
(15) "Partijen": enerzijds de Europese Unie of haar lidstaten, of de Europese Unie en haar lidstaten, overeenkomstig hun respectievelijke bevoegdheden (de Europese partij), en anderzijds de Republiek Moldavië (de Moldavische partij);
(16) "Prijs":
(i) "passagierstarieven": de prijzen die moeten worden betaald aan luchtvaartmaatschappijen of hun agenten of aan andere ticketverkopers voor het vervoer van passagiers en bagage op luchtdiensten, alsmede de voorwaarden waaronder deze prijzen gelden, met inbegrip van aan agentschappen en andere aanvullende diensten aangeboden vergoedingen en voorwaarden; en
(ii) "luchttarieven": de prijzen die moeten worden betaald voor het vervoer van post en vracht en de voorwaarden waaronder deze prijzen gelden, met inbegrip van aan agentschappen en andere aanvullende diensten aangeboden vergoedingen en voorwaarden.
Voor zover van toepassing heeft deze definitie betrekking op het grondvervoer in verband met internationaal luchtvervoer, alsook op de voorwaarden voor de toepassing van deze tarieven.
(17) "Hoofdvestiging": het hoofdkantoor of het geregistreerde kantoor van een luchtvaart- maatschappij in het land van de partij waar de belangrijkste financiële functies en de operationele zeggenschap over de luchtvaartmaatschappij, met inbegrip van het beheer van de blijvende luchtwaardigheid, worden uitgeoefend;
(18) "Openbaredienstverplichting": een verplichting die aan luchtvaartmaatschappijen wordt opgelegd om op een specifieke route een minimumaanbod te waarborgen van geregelde luchtdiensten die voldoen aan vastgestelde normen inzake continuïteit, regelmaat, prijzen en minimumcapaciteit, normen waaraan luchtvaartmaatschappijen niet zouden voldoen indien zij alleen op hun eigen commerciële belangen zouden letten. De desbetreffende luchtvaart- maatschappijen kunnen door de betrokken partij worden vergoed voor het naleven van openbaredienstverplichtingen;
(19) "Subsidie": alle door de overheid of door een regionale of andere overheidsorganisatie verleende financiële bijdragen waarbij:
(a) de praktijk van de overheid, een regionale instantie of een andere publiekrechtelijke organisatie rechtstreekse overdracht omvat van middelen zoals schenkingen, leningen, kapitaalinbreng, mogelijke rechtstreekse overdracht van middelen aan de onderneming of het overnemen van passiva van de onderneming, zoals leninggaranties, kapitaalinjecties, eigendom, bescherming tegen faillissement of verzekering;
(b) de overheid, een regionale instantie of een andere publiekrechtelijke organisatie afstand doet van inkomsten die haar normaal toekomen, deze niet int, of waarbij deze inkomsten buiten- sporig zijn afgenomen;
(c) de overheid, een regionale instantie of een andere publiekrechtelijke organisatie goederen levert of diensten aanbiedt, behalve algemene infrastructuur, of goederen of diensten aankoopt; of
(d) de overheid, een regionale instantie of een andere publiekrechtelijke organisatie betalingen aan een financieringsmechanisme verricht of een particulier lichaam opdraagt een of meer van de onder punten (a), (b) en (c), genoemde soorten functies uit te voeren, die zij normaal zelf zou vervullen en die in werkelijkheid niet afwijken van praktijken die overheidsinstanties plegen te volgen;
en waarbij een voordeel wordt verleend;
(20) "SESAR": de technologische pijler van het gemeenschappelijk Europees luchtruim, die tot doel heeft de EU tegen 2020 een hoogperformante infrastructuur voor luchtverkeersleiding te bezorgen, die de veilige en milieuvriendelijke ontwikkeling van het luchtvervoer mogelijk maakt;
(21) "Grondgebied": wat de Republiek Moldavië betreft, het landoppervlak en de territoriale zee die onder de soevereiniteit, suzereiniteit, bescherming of rechtsbevoegdheid van de Republiek Moldavië vallen en, wat de Europese Unie betreft, het landoppervlak (vasteland en eilanden), de binnenwateren en de territoriale zee die onder de EU-Verdragen vallen en onderhevig zijn aan de in die verdragen en eventuele opvolgingsinstrumenten vastgestelde voorwaarden. De toepassing van deze Overeenkomst op de luchthaven van Gibraltar doet geen afbreuk aan de respectieve rechts- opvattingen van het Koninkrijk Spanje en het Verenigd Koninkrijk betreffende het geschil inzake de soevereiniteit over het grondgebied waarop de luchthaven is gelegen, noch aan het handhaven van de opschorting van de toepassing op de luchthaven van Gibraltar van de EU-luchtvaart- maatregelen die sinds 18 september 2006 tussen de lidstaten van kracht zijn, overeenkomstig de ministeriële verklaring betreffende de luchthaven van Gibraltar, die op 18 september 2006 te Cordoba is aangenomen;
(22) "Gebruikersheffing": een aan luchtvaartmaatschappijen opgelegde heffing voor de levering van luchthaven-, luchthavenmilieu-, luchtnavigatie- of luchtvaartbeveiligingsfaciliteiten of
-diensten, aanverwante diensten en faciliteiten inbegrepen.
TITEL I ECONOMISCHE BEPALINGEN
ARTIKEL 2
Verlening van rechten
1. Overeenkomstig bijlagen I en II bij deze Overeenkomst verleent elke partij de andere partij de volgende rechten met betrekking tot de exploitatie van internationaal luchtvervoer door luchtvaart- maatschappijen van de andere partij:
(a) het recht over haar grondgebied te vliegen zonder te landen;
(b) het recht op haar grondgebied te landen voor andere doeleinden dan het in- of ontschepen van passagiers, bagage, vracht en/of luchtpost (niet-verkeersgebonden doeleinden);
(c) bij de exploitatie van een overeengekomen dienst op een specifieke route: het recht op haar grondgebied te landen voor het, afzonderlijk of in combinatie, in- en ontschepen van passagiers, vracht en/of post in het internationale luchtverkeer; en
(d) de overige in deze Overeenkomst gespecificeerde rechten.
2. Niets in deze Overeenkomst verleent de luchtvaartmaatschappijen van:
(a) de Republiek Moldavië het recht op het grondgebied van een lidstaat tegen vergoeding passagiers, bagage, vracht en/of post aan boord te nemen die bestemd zijn voor een ander punt op het grondgebied van die lidstaat;
(b) de Europese Unie het recht op het grondgebied van de Republiek Moldavië tegen vergoeding passagiers, bagage, vracht en/of post aan boord te nemen die bestemd zijn voor een ander punt op het grondgebied van de Republiek Moldavië.
ARTIKEL 3
Vergunning
Wanneer de bevoegde instanties van de ene partij een aanvraag voor een exploitatievergunning ontvangen van een luchtvaartmaatschappij van de andere partij, verlenen zij zo spoedig mogelijk de passende vergunningen, voor zover:
(a) in het geval van een luchtvaartmaatschappij uit de Republiek Moldavië:
– de hoofdvestiging van de luchtvaartmaatschappij zich in de Republiek Moldavië bevindt en de maatschappij houder is van een geldige exploitatievergunning overeenkomstig de toepasselijke wetgeving van de Republiek Moldavië; en
– het regelgevend toezicht op de luchtvaartmaatschappij effectief wordt uitgeoefend en gehandhaafd door de Republiek Moldavië; en
– tenzij anders bepaald in artikel 6 (Investeringen) van deze Overeenkomst, de eigendom van de luchtvaartmaatschappij, hetzij rechtstreeks hetzij via een meerderheids- participatie, en de feitelijke zeggenschap over die maatschappij berusten bij de Republiek Moldavië en/of onderdanen van de Republiek Moldavië.
(b) in het geval van een luchtvaartmaatschappij uit de Europese Unie:
– de hoofdvestiging van de luchtvaartmaatschappij zich op het grondgebied van een lidstaat onder de EU-Verdragen bevindt en de luchtvaartmaatschappij houder is van een geldige exploitatievergunning; en
– het regelgevend toezicht op de luchtvaartmaatschappij effectief wordt uitgeoefend en gehandhaafd door de lidstaat van de Europese Unie die verantwoordelijk is voor de afgifte van het Air Operators Certificate, en de bevoegde luchtvaartautoriteit duidelijk is geïdentificeerd; en
– tenzij anders bepaald in artikel 6 (Investeringen) van deze Overeenkomst, de eigendom van de luchtvaartmaatschappij, hetzij rechtstreeks hetzij via een meerderheids- participatie, en de feitelijke zeggenschap over die maatschappij berusten bij lidstaten en/of onderdanen van lidstaten of andere in bijlage IV van deze Overeenkomst vermelde staten en/of onderdanen van die andere staten;
(c) de luchtvaartmaatschappij voldoet aan de voorwaarden in de wetten en regels die normaal door de bevoegde autoriteit worden toegepast; en
(d) de voorschriften van artikel 14 (Veiligheid van de luchtvaart) en artikel 15 (Beveiliging van de luchtvaart) van deze Overeenkomst worden gehandhaafd en opgelegd.
ARTIKEL 4
Wederzijdse erkenning van regelgevende vaststellingen
met betrekking tot deugdelijkheid, eigendom van en zeggenschap over luchtvaartmaatschappijen
Als de bevoegde autoriteiten van een partij een aanvraag voor een vergunning ontvangen van een luchtvaartmaatschappij van de andere partij, erkennen zij de door de bevoegde autoriteiten van de eerste partij gedane regelgevende vaststellingen met betrekking tot de deugdelijkheid en/of nationaliteit van die luchtvaartmaatschappij alsof zij die vaststellingen zelf zouden hebben gedaan, en voeren zij verder geen onderzoek naar deze kwesties, behalve zoals bepaald onder (a) en (b) hieronder:
(a) Indien, na ontvangst van een aanvraag voor een vergunning van een luchtvaartmaatschappij of na het verlenen van een dergelijke vergunning, de bevoegde autoriteiten van de ontvangende partij een specifieke reden hebben om bezorgd te zijn over het feit dat, ondanks de door de bevoegde autoriteiten van de andere partij gedane vaststelling, inclusief met betrekking tot kwesties inzake dubbele nationaliteit, de in artikel 3 (Vergunning) van deze Overeenkomst vermelde voorwaarden voor het verlenen van passende vergunningen of toelatingen niet zijn nageleefd, dienen zij deze autoriteiten daar onmiddellijk van in kennis te stellen en hun bezorgdheid te motiveren. In dat geval mag elke partij om overleg verzoeken, inclusief met vertegenwoordigers van de relevante bevoegde autoriteiten, en/of aanvullende informatie over deze bezorgdheid, en op dergelijke verzoeken moet zo snel als praktisch uitvoerbaar worden ingegaan. Als geen oplossing wordt gevonden, mag elke partij de kwestie voorleggen aan het bij artikel 22 van deze Overeenkomst opgerichte Gemengd Comité.
(b) Dit artikel heeft geen betrekking op de erkenning van vaststellingen met betrekking tot:
– veiligheidscertificaten of –licenties;
– beveiligingsregelingen; of
– verzekeringsdekking.
ARTIKEL 5
Weigering, intrekking, opschorting of beperking van vergunningen
1. De bevoegde instanties van elke partij kunnen de exploitatievergunningen weigeren, intrekken, opschorten of beperken of de activiteiten van een luchtvaartmaatschappij van de andere partij op een andere wijze opschorten of beperken als:
(a) in het geval van een luchtvaartmaatschappij uit de Republiek Moldavië:
– de hoofdvestiging van de luchtvaartmaatschappij zich niet in de Republiek Moldavië bevindt en de maatschappij niet houder is van een geldige exploitatievergunning overeenkomstig de toepasselijke wetgeving van de Republiek Moldavië; of
– het regelgevend toezicht op de luchtvaartmaatschappij niet effectief wordt uitgeoefend of gehandhaafd door de Republiek Moldavië; of
– tenzij anders bepaald in artikel 6 (Investeringen) van deze Overeenkomst, de eigendom van de luchtvaartmaatschappij rechtstreeks of via een meerderheidsparticipatie, of de feitelijke zeggenschap over die maatschappij niet berust bij de Republiek Moldavië en/of onderdanen van de Republiek Moldavië;
(b) in het geval van een luchtvaartmaatschappij uit de Europese Unie:
– de hoofdvestiging van de luchtvaartmaatschappij zich niet op het grondgebied van een lidstaat onder de EU-Verdragen bevindt en de luchtvaartmaatschappij niet houder is van een geldige exploitatievergunning; of
– het regelgevend toezicht op de luchtvaartmaatschappij niet effectief wordt uitgeoefend of gehandhaafd door de lidstaat van de Europese Unie die verantwoordelijk is voor de afgifte van het Air Operators Certificate, of de bevoegde luchtvaartautoriteit niet duidelijk is geïdentificeerd; of
– tenzij anders bepaald in artikel 6 (Investeringen) van deze Overeenkomst, de eigendom van de luchtvaartmaatschappij, rechtstreeks of via een meerderheidsparticipatie, of de feitelijke zeggenschap over die maatschappij niet berust bij lidstaten en/of onderdanen van lidstaten of bij andere in bijlage IV van deze Overeenkomst vermelde staten en/of onderdanen van die staten;
(c) de luchtvaartmaatschappij niet voldoet aan de in artikel 7 (Naleving van wetten en regels) van deze Overeenkomst vermelde wetten en regels; of
(d) de voorschriften van artikel 14 (Veiligheid van de luchtvaart) en artikel 15 (Beveiliging van de luchtvaart) van deze Overeenkomst niet worden gehandhaafd en opgelegd; of
(e) een partij overeenkomstig artikel 8 (Concurrerend klimaat) van deze Overeenkomst heeft vastgesteld dat niet voldaan is aan de mededingingsvoorwaarden.
2. Tenzij onmiddellijke maatregelen noodzakelijk zijn om verdere niet-naleving van lid 1, onder (c) of (d), van dit artikel te voorkomen, worden de in dit artikel vastgestelde rechten pas uitgeoefend na overleg met de bevoegde instanties van de andere partij.
3. Geen van de partijen doet een beroep op het bij dit artikel vastgestelde recht om vergunningen of licenties van luchtvaartmaatschappijen van een partij te weigeren, in te trekken, op te schorten of te beperken op grond van het feit dat een of meer ECAA-partijen of hun onderdanen meerderheids- eigenaar van die luchtvaartmaatschappij zijn en/of er feitelijke zeggenschap over uitoefenen, voor zover die ECAA-partij of -partijen dit ook niet doen en voor zover deze partij of partijen de voorwaarden van de ECAA-Overeenkomst naleeft/naleven.
ARTIKEL 6
Investeringen
1. Onverminderd de artikelen 3 (Vergunning) en 5 (Weigering, intrekking, opschorting of beperking van vergunningen) van deze Overeenkomst wordt toegestaan dat lidstaten en/of hun onderdanen meerderheidseigenaar zijn van of feitelijke zeggenschap uitoefenen over een luchtvaartmaatschappij van de Republiek Moldavië.
2. Onverminderd de artikelen 3 (Vergunning) en 5 (Weigering, intrekking, opschorting of beperking van vergunningen) van deze Overeenkomst wordt, krachtens een voorafgaande beslissing van het bij artikel 22, lid 2, (Gemengd Comité) van deze Overeenkomst opgerichte Gemengd Comité, toegestaan dat de Republiek Moldavië en/of onderdanen van de Republiek Moldavië meerderheidseigenaar zijn van of feitelijke zeggenschap uitoefenen over een luchtvaartmaatschappij uit de Europese Unie. In die beslissing worden de voorwaarden gespecificeerd voor de exploitatie van de in deze Overeenkomst overeengekomen diensten en van de diensten tussen derde landen en de partijen. De bepalingen van artikel 22, lid 8, (Gemengd Comité) van deze Overeenkomst zijn niet van toepassing op dit type beslissingen.
ARTIKEL 7
Naleving van wetten en regels
1. Als luchtvaartmaatschappijen van de ene partij het grondgebied van de andere partij binnenkomen of verlaten, moeten zij de op dat grondgebied toepasselijke wetten en regels inzake het binnenkomen of verlaten van het grondgebied door luchtvaartuigen die luchtvervoer uitvoeren, of inzake de exploitatie en navigatie van luchtvaartuigen naleven.
2. Bij binnenkomst in, verblijf op of vertrek uit het grondgebied van een partij moeten de wetten en voorschriften die op dat grondgebied gelden met betrekking tot de toelating tot of het vertrek uit dat grondgebied van passagiers, bemanning of vracht aan boord van het luchtvaartuig (met inbegrip van de formaliteiten verbonden aan binnenkomst, inklaring, immigratie, paspoorten, douane en quarantaine of, in het geval van post, postvoorschriften) door of namens deze passagiers, bemanningen of vracht van de luchtvaartmaatschappijen van de andere partij worden nageleefd.
ARTIKEL 8
Concurrerend klimaat
1. De partijen erkennen dat zij gezamenlijk streven naar een eerlijk en concurrerend klimaat voor de exploitatie van luchtdiensten. De partijen erkennen dat de waarschijnlijkheid dat luchtvaart- maatschappijen eerlijke concurrentiepraktijken hanteren, het grootst is wanneer deze maatschappijen op volledig commerciële basis werken en niet worden gesubsidieerd.
2. Binnen de werkingssfeer van deze Overeenkomst en onverminderd de daarin vervatte bijzondere bepalingen, is elke discriminatie op grond van nationaliteit verboden.
3. Overheidssteun die de mededinging verstoort of dreigt te verstoren door bepaalde ondernemingen of luchtvaartproducten of –diensten te bevoordelen, is onverenigbaar met de goede werking van deze Overeenkomst, voor zover het de handel tussen de partijen in de luchtvaartsector kan beïnvloeden.
4. Alle handelwijzen die in strijd zijn met dit artikel worden beoordeeld aan de hand van de criteria die voortvloeien uit de toepassing van de mededingingsregels die van toepassing zijn in de Europese Unie, met name artikel 107 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en de instrumenten die ter interpretatie hiervan door de instellingen van de Europese Unie zijn vastgesteld.
5. Als een partij vaststelt dat op het grondgebied van de andere partij voorwaarden gelden, met name ten gevolge van een subsidie, die de eerlijke en gelijke mededingingskansen van haar luchtvaartmaatschappijen negatief beïnvloeden, mag zij haar opmerkingen kenbaar maken aan de andere partij. Bovendien mag zij verzoeken om een vergadering van het Gemengd Comité, zoals ingesteld bij artikel 22 (Gemengd Comité) van deze Overeenkomst. Het overleg start uiterlijk
30 dagen na de ontvangst van een dergelijk verzoek. Indien binnen 30 dagen na de start van het overleg geen akkoord wordt bereikt, is dit voor de partij die om het overleg heeft verzocht voldoende reden om de vergunningen van de desbetreffende luchtvaartmaatschappij(en) van de andere partij te weigeren, in te houden, in te trekken, op te schorten of aan passende voorwaarden te onderwerpen, overeenkomstig artikel 5 (Weigering, intrekking, opschorting of beperking van vergunningen) van deze Overeenkomst.
6. De in lid 5 van dit artikel vermelde maatregelen moeten passend en proportioneel zijn en het toepassingsgebied en de duur ervan moeten beperkt blijven tot hetgeen strikt noodzakelijk is. Deze maatregelen mogen uitsluitend gericht zijn tegen luchtvaartmaatschappijen die voordeel halen uit een subsidie of uit de in dit artikel bedoelde voorwaarden, en laten het recht van beide partijen om actie te ondernemen uit hoofde van artikel 24 (Vrijwaringsmaatregelen) van deze Overeenkomst onverlet.
7. Elke partij mag, na kennisgeving aan de andere partij, verantwoordelijke overheidsinstanties op het grondgebied van de andere partij benaderen, inclusief instanties op federaal, provinciaal of lokaal niveau, om de onder dit artikel vallende kwesties te bespreken.
8. De bepalingen van dit artikel zijn van toepassing onverminderd de wetten en regels betreffende openbaredienstverplichtingen op het grondgebied van de partijen.
ARTIKEL 9
Commerciële mogelijkheden
Zaken doen
1. De partijen zijn het erover eens dat de voordelen van deze Overeenkomst niet kunnen worden verwezenlijkt wanneer commerciële exploitanten worden gehinderd bij het zaken doen. De partijen komen dan ook overeen om dergelijke hinderpalen voor de luchtvaartmaatschappijen van beide partijen, die commerciële activiteiten belemmeren, concurrentieverstoringen veroorzaken of de totstandbrenging van een gelijk speelveld verhinderen, effectief en wederzijds uit de weg te ruimen.
2. Het bij artikel 22 (Gemengd Comité) van deze Overeenkomst opgerichte Gemengd Comité ontwikkelt een proces van samenwerking met betrekking tot zaken doen en commerciële mogelijkheden, ziet toe op de vooruitgang die wordt geboekt bij het effectief uit de weg ruimen van hinderpalen voor zaken doen en beoordeelt regelmatig de ontwikkelingen, waaronder - indien nodig - ontwikkelingen in de richting van wetgevende en regelgevende wijzigingen. Overeenkomstig artikel 22 (Gemengd Comité) van deze Overeenkomst mag een partij verzoeken om een vergadering van het Gemengd Comité teneinde vragen met betrekking tot de toepassing van dit artikel te bespreken.
Vertegenwoordigers van luchtvaartmaatschappijen
3. De luchtvaartmaatschappijen van beide partijen hebben het recht op het grondgebied van de andere partij kantoren te openen voor de promotie en verkoop van luchtvervoer en aanverwante activiteiten en hebben het recht zowel hun eigen tickets en/of luchtvrachtbrieven als die van alle andere luchtvaartmaatschappijen te verkopen en uit te geven.
4. De luchtvaartmaatschappijen van beide partijen hebben het recht om leidinggevend, verkoop-, technisch, operationeel en ander gespecialiseerd personeel dat nodig is om de luchtvervoers- activiteiten te ondersteunen, op het grondgebied van de andere partij binnen te brengen en er te handhaven, overeenkomstig de wetten en regels van de andere partij met betrekking tot toegang, verblijf en werk. De luchtvaartmaatschappijen mogen ervoor kiezen deze personeelsbehoeften in te vullen met eigen personeel of door gebruik te maken van de diensten van een andere organisatie, onderneming of luchtvaartmaatschappij die actief is op het grondgebied van de andere partij en die gemachtigd is om dergelijke diensten te verlenen op het grondgebied van die partij. Beide partijen zorgen voor de gemakkelijke en snelle verlening van werkvergunningen voor het personeel dat in dienst is bij de in dit artikel bedoelde kantoren, inclusief het personeel dat tijdelijke taken uitvoert gedurende hoogstens negentig (90) dagen, onverminderd de relevante geldende wetten en regels.
Grondafhandeling
5. (a) Onverminderd punt (b) hieronder heeft elke luchtvaartmaatschappij met betrekking tot grondafhandeling op het grondgebied van de andere partij:
(i) het recht haar eigen grondafhandeling te verzorgen ("zelfafhandeling") of, indien zij dit verkiest,
(ii) het recht een selectie te maken tussen concurrerende leveranciers van volledige of gedeeltelijke grondafhandelingsdiensten, voor zover deze leveranciers op basis van de wetten en regels van elke partij toegang hebben tot de markt en voor zover dergelijke leveranciers aanwezig zijn op de markt.
(b) Voor bepaalde categorieën grondafhandelingsdiensten, namelijk bagageafhandeling, platformafhandeling, brandstof- en olieafhandeling, vracht- en postafhandeling, wat de fysieke afhandeling van vracht en post tussen de luchthaventerminal en het luchtvaartuig betreft, mogen beperkingen worden opgelegd aan de in punt (a), onder (i) en (ii), vermelde rechten volgens de wetten en regels die van toepassing zijn op het grondgebied van de andere partij. Indien dit tot gevolg heeft dat zelfafhandeling onmogelijk is en indien er geen daadwerkelijke mededinging tussen leveranciers van grondafhandelingsdiensten bestaat, moeten al deze diensten op gelijke en niet-discriminerende basis ter beschikking worden gesteld van alle luchtvaartmaatschappijen.
Grondafhandeling voor derde partijen
6. Elk grondafhandelingsbedrijf, ongeacht of het een luchtvaartmaatschappij betreft of niet, heeft met betrekking tot grondafhandeling op het grondgebied van de andere partij het recht om grondafhandelingsdiensten te verlenen aan luchtvaartmaatschappijen die actief zijn op dezelfde luchthaven, voor zover dit toegestaan is door en in overeenstemming is met de toepasselijke wetten en regels.
Verkoop, plaatselijke uitgaven en overmaking van fondsen
7. Iedere luchtvaartmaatschappij van elke partij mag luchtvervoer en bijbehorende diensten verkopen op het grondgebied van de andere partij, hetzij rechtstreeks, hetzij, naar keuze van de luchtvaartmaatschappij, via verkoopagenten of andere tussenpersonen die door de luchtvaart- maatschappij zijn aangesteld, via een andere luchtvaartmaatschappij of op het internet. Elke luchtvaartmaatschappij heeft het recht dergelijk vervoer te verkopen en het staat iedereen vrij dergelijk vervoer te kopen, in de munteenheid van dat grondgebied of in vrij converteerbare valuta, overeenkomstig de lokale valutawetgeving.
8. Elke luchtvaartmaatschappij heeft het recht om, op verzoek, lokale inkomsten om te wisselen in vrij converteerbare valuta en van het grondgebied van de andere partij over te maken naar zijn eigen grondgebied en, voor zover dit niet in strijd is met de algemeen toepasselijke wet- en regelgeving, naar het land of de landen van haar keuze. De omwisseling en overmaking dienen onverwijld en zonder beperkingen of belastingen daarop te worden toegestaan tegen de wisselkoers die geldt voor lopende transacties en overmakingen op de datum dat de luchtvaartmaatschappij de eerste aanvraag tot overmaking indient.
9. De luchtvaartmaatschappijen van beide partijen mogen de lokale uitgaven op het grondgebied van de andere partij, inclusief de aankoop van brandstof, in lokale munt betalen. Het staat de luchtvaartmaatschappijen ook vrij dergelijke uitgaven op het grondgebied van de andere partij te betalen in vrij converteerbare valuta, overeenkomstig de lokale valutawetgeving.
Samenwerkingsregelingen
10. Bij het exploiteren of aanbieden van diensten in het kader van deze Overeenkomst mag een luchtvaartmaatschappij van een partij op het gebied van marketing samenwerkingsregelingen, bijvoorbeeld overeenkomsten inzake voorbehouden capaciteit, codesharingafspraken, sluiten met:
(a) alle luchtvaartmaatschappijen van de partijen; en
(b) alle luchtvaartmaatschappijen van een derde land; en
(c) alle aanbieders van oppervlaktevervoer (vervoer over land of maritiem vervoer), op voorwaarde dat:
(i) de exploiterende luchtvaartmaatschappij houder is van de passende verkeersrechten,
(ii) de luchtvaartmaatschappij waarmee de marketingovereenkomst wordt gesloten houder is van de passende bevoegdheid met betrekking tot de onderliggende route, en
(iii) de overeenkomst voldoet aan de eisen inzake veiligheid en mededinging die gewoonlijk van toepassing zijn op dergelijke overeenkomsten. Wanneer passagiersvervoer met codesharing wordt verkocht, moet op het verkooppunt of in elk geval alvorens aan boord te gaan aan de koper worden meegedeeld door welke vervoerders de respectievelijke delen van de dienst zullen worden uitgevoerd.
11. (a) Met betrekking tot passagiersvervoer geldt dat luchtvaartmaatschappijen die oppervlaktevervoer aanbieden, niet worden onderworpen aan de wetten en regels inzake luchtvervoer op de enkele grond dat zij dat oppervlaktevervoer in eigen naam aanbieden. De aanbieders van oppervlaktevervoer mogen zelf beslissen of ze toetreden tot samenwerkingsregelingen. Bij het besluiten over een bepaalde samenwerkingsregeling
kunnen aanbieders van oppervlaktevervoer onder meer rekening houden met de consumenten- belangen en met technische, economische, ruimtelijke en capaciteitsbeperkingen.
(b) Onverminderd de overige bepalingen van deze Overeenkomst mogen luchtvaart- maatschappijen en indirecte aanbieders van vrachtvervoer van de partijen in het kader van luchtvervoer bovendien zonder beperking gebruik maken van oppervlaktevrachtvervoer van en naar alle punten op het grondgebied van de Republiek Moldavië, de Europese Unie of derde landen, inclusief vervoer van en naar alle luchthavens met douanefaciliteiten en, voor zover van toepassing, vracht onder contract vervoeren overeenkomstig de toepasselijke wetten en regels. Deze vracht heeft, ongeacht of het oppervlakte- dan wel luchtvervoer betreft, toegang tot de douaneprocedures en -faciliteiten op de luchthaven. Luchtvaartmaatschappijen kunnen verkiezen hun oppervlaktevervoer zelf te verzorgen of hiervoor regelingen te treffen met andere aanbieders van oppervlaktevervoer; ze mogen bijvoorbeeld een beroep doen op andere luchtvaartmaatschappijen die oppervlaktevervoer aanbieden en op indirecte aanbieders van luchtvrachtvervoer. Dergelijke intermodale vrachtvervoersdiensten kunnen worden aangeboden tegen een prijs waarin zowel het luchtvervoer als het oppervlaktevervoer is inbegrepen, mits de expediteurs juiste feitelijke informatie krijgen met betrekking tot dergelijk vervoer.
Leasing
12. De luchtvaartmaatschappijen van elke partij zijn gerechtigd de overeengekomen diensten te verlenen met luchtvaartuigen en bemanningen die van om het even welke andere luchtvaart- maatschappij zijn geleast, inclusief luchtvaartmaatschappijen uit derde landen, voor zover alle deelnemers aan dergelijke regelingen voldoen aan de voorwaarden van de wetten en regels die normaal door de partijen worden toegepast bij dergelijke regelingen.
(a) Geen van beide partijen mag van de luchtvaartmaatschappijen die hun apparatuur leasen, eisen dat zij krachtens deze Overeenkomst in het bezit zijn van verkeersrechten.
(b) Alleen in uitzonderlijke gevallen of om te voldoen aan tijdelijke behoeften is het toegestaan dat een luchtvaartmaatschappij van de Republiek Moldavië een luchtvaartuig met bemanning least ("wet-leasing") van een luchtvaartmaatschappij van een derde land, of dat een lucht- vaartmaatschappij van de Europese Unie een luchtvaartuig met bemanning least van een luchtvaartmaatschappij van een derde land dat niet in bijlage IV bij deze Overeenkomst is vermeld, teneinde het mogelijk te maken de uit hoofde van deze Overeenkomst toegekende rechten te exploiteren. Dergelijke "wet-leasing" moet vooraf worden goedgekeurd door de autoriteit die de vergunning heeft afgegeven aan de leasende luchtvaartmaatschappij en door de bevoegde autoriteit van de andere partij.
Franchising/branding
13. De luchtvaartmaatschappijen van elke partij hebben het recht franchising- of branding- overeenkomsten te sluiten met ondernemingen, met inbegrip van luchtvaartmaatschappijen, van beide partijen of van derde landen, mits de luchtvaartmaatschappijen het vereiste gezag hebben en voldoen aan de voorwaarden die worden gesteld volgens de wetten en regels die door de partijen op dergelijke overeenkomsten worden toegepast, met name die welke de vrijgave vereisen van de identiteit van de luchtvaartmaatschappij die de dienst exploiteert.
ARTIKEL 10
Douanerechten en belastingen
1. Bij aankomst op het grondgebied van de ene partij worden luchtvaartuigen die door luchtvaartmaatschappijen van de andere partij worden ingezet voor internationaal luchtvervoer, hun gebruikelijke apparatuur, brandstof, smeermiddelen, technische verbruiksgoederen, grond- apparatuur, reserveonderdelen (inclusief motoren), boordproviand (inclusief, maar niet beperkt tot, voedsel, drank en alcoholhoudende dranken, tabak en andere producten die bestemd zijn om tijdens de vlucht in beperkte hoeveelheden aan passagiers te worden verkocht of door passagiers te worden verbruikt) en andere voorwerpen die bestemd zijn voor of uitsluitend worden gebruikt in verband met de exploitatie of het onderhoud van voor internationaal luchtvervoer ingezette luchtvaartuigen, krachtens de relevante toepasselijke wetgeving en op basis van wederkerigheid vrijgesteld van alle invoerbeperkingen, eigendomsbelastingen en heffingen op activa, douanerechten, accijnzen en soortgelijke vergoedingen en rechten die (a) worden opgelegd door de nationale of lokale overheden of de Europese Unie en (b) niet gebaseerd zijn op de kostprijs van de verleende diensten, mits die apparatuur en goederen aan boord van het luchtvaartuig blijven.
2. Krachtens de relevante toepasselijke wetgeving en op basis van wederkerigheid, worden eveneens vrijgesteld van de belastingen, heffingen, rechten, kosten en lasten als bedoeld in lid 1 van dit artikel, met uitzondering van de lasten die gebaseerd zijn op de kosten van de dienstverlening:
(a) boordvoorraden die worden ingevoerd in of geleverd op het grondgebied van een partij en binnen redelijke grenzen aan boord worden genomen voor gebruik op voor internationaal luchtvervoer gebruikte uitgaande luchtvaartuigen van een luchtvaartmaatschappij van de andere partij, zelfs wanneer deze voorraden zullen worden gebruikt gedurende het deel van de reis over het genoemde grondgebied;
(b) grondapparatuur en reserveonderdelen (inclusief motoren) die op het grondgebied van een partij worden binnengebracht met het oog op de service, het onderhoud of de herstelling van een voor internationaal luchtvervoer ingezet luchtvaartuig van de andere partij;
(c) motorbrandstof, smeermiddelen en verbruikbare technische voorraden die worden ingevoerd of geleverd op het grondgebied van een partij voor gebruik door of in een voor internationaal luchtvervoer gebruikt luchtvaartuig van een luchtvaartmaatschappij van de andere partij, zelfs wanneer deze voorraden zullen worden gebruikt gedurende het deel van de reis over het genoemde grondgebied;
(d) gedrukt materiaal, zoals gedefinieerd in de douanewetgeving van elke partij, dat op het grondgebied van een partij wordt binnengebracht of wordt geleverd en aan boord genomen voor gebruik op een voor internationaal luchtvervoer ingezet vertrekkend luchtvaartuig van een luchtvaartmaatschappij van de andere partij, zelfs als dit materiaal zal worden gebruikt tijdens het gedeelte van de reis dat plaatsvindt boven het genoemde grondgebied; en
(e) veiligheids- en beveiligingsapparatuur voor gebruik in luchthavens of goederenterminals.
3. Onverminderd eventuele andersluidende bepalingen verhindert niets in deze Overeenkomst een partij om belastingen, heffingen, taksen of vergoedingen in rekening te brengen voor brandstof die op haar grondgebied op niet-discriminerende basis wordt geleverd voor gebruik in een luchtvaartuig of door een luchtvaartmaatschappij die vluchten exploiteert tussen twee punten op haar grondgebied.
4. Het is mogelijk dat van de in de leden 1 en 2 van dit artikel vermelde apparatuur en goederen wordt vereist dat ze onder toezicht of zeggenschap van de bevoegde autoriteiten blijven en dat ze niet mogen worden overgedragen zonder betaling van de relevante douaneheffingen en belastingen.
5. De in dit artikel vermelde vrijstellingen gelden eveneens wanneer de luchtvaart- maatschappijen van de ene partij met een andere luchtvaartmaatschappij, die ook dergelijke vrijstellingen geniet van de andere partij, is overeengekomen de in de leden 1 en 2 van dit artikel gespecificeerde artikelen te lenen of over te dragen naar het grondgebied van de andere partij.
6. Niets in deze Overeenkomst belet een partij om belastingen, heffingen, accijnzen, kosten of lasten in rekening te brengen bij de verkoop van artikelen voor andere doeleinden dan voor verbruik aan boord gedurende een deel van een luchtdienst tussen twee zich op haar grondgebied bevindende punten waar in- of uitstappen is toegestaan.
7. Bagage en vracht in directe transit op het grondgebied van een partij worden vrijgesteld van belastingen, douaneheffingen, vergoedingen en andere vergelijkbare heffingen die niet op de kostprijs van de verleende dienst zijn gebaseerd.
8. De normale boordapparatuur van een luchtvaartuig en het materiaal en de voorraden die normaal worden meegenomen aan boord van een luchtvaartuig dat wordt gebruikt door een luchtvaartmaatschappij van een partij, mogen alleen met toestemming van de douaneautoriteiten van de andere partij op het grondgebied van die andere partij worden uitgeladen. In dat geval kunnen ze onder toezicht van de genoemde autoriteiten worden geplaatst tot ze opnieuw worden uitgevoerd of tot ze op een andere wijze, in overeenstemming met de douaneregels, worden verwijderd.
9. De bepalingen van deze Overeenkomst hebben geen gevolgen voor de belastingen over de toegevoegde waarde (btw), behalve wat de omzetbelasting op invoer betreft. De bepalingen van deze Overeenkomst hebben geen gevolgen voor de bepalingen van de tussen een lidstaat en de Republiek Moldavië gesloten verdragen inzake het vermijden van dubbele belasting op inkomsten en kapitaal, die op het relevante ogenblik van toepassing zijn.
ARTIKEL 11
Gebruikersheffingen op luchthavens, luchthavenvoorzieningen en -diensten
1. Elke partij ziet erop toe dat gebruikersheffingen die door haar bevoegde heffingsautoriteiten of -organen aan de luchtvaartmaatschappijen van de andere partij worden opgelegd voor het gebruik van luchtvaartnavigatie- en luchtverkeersleidingsdiensten, luchthavens, luchtvaartbeveiliging en bijbehorende voorzieningen en diensten correct, redelijk, niet ten onrechte discriminerend en billijk gespreid zijn over de categorieën gebruikers. Onverminderd artikel 16, lid 1, (Luchtverkeersbeheer) mogen deze heffingen in verhouding staan tot de volledige kosten die de bevoegde heffings- autoriteiten of -organen maken voor het verlenen van de passende luchthaven- en luchtvaart- beveilingsvoorzieningen en -diensten op die luchthaven of in het systeem van die luchthaven, maar mogen ze deze niet overschrijden. Deze heffingen mogen een redelijke winst na afschrijving omvatten. De voorzieningen en diensten waarover gebruikersheffingen worden geheven, moeten op efficiënte en economische wijze worden verleend. In ieder geval moeten deze heffingen aan de luchtvaartmaatschappijen van de andere partij worden opgelegd volgens voorwaarden die niet minder gunstig zijn dan de gunstigste voorwaarden die iedere andere luchtvaartmaatschappij kan verkrijgen op het tijdstip dat de heffingen worden opgelegd.
2. Iedere partij vereist dat overleg plaatsvindt tussen de bevoegde heffingsautoriteiten of
-organen op haar grondgebied en de luchtvaartmaatschappijen en/of hun representatieve organen die de diensten en voorzieningen gebruiken, en ziet erop toe dat de bevoegde heffingsautoriteiten of -organen en de luchtvaartmaatschappijen of hun representatieve organen alle informatie uitwisselen die nodig is om een nauwkeurige beoordeling van de redelijkheid van de heffingen volgens de beginselen van de leden 1 en 2 van dit artikel mogelijk te maken. Elke partij ziet erop toe dat de bevoegde heffingsautoriteiten of –organen de gebruikers binnen een redelijke termijn in kennis stellen van ieder voorstel tot wijziging van de gebruikersheffingen, teneinde die autoriteiten in staat te stellen rekening te houden met de meningen van de gebruikers alvorens wijzigingen worden doorgevoerd.
3. Tijdens arbitrageprocedures overeenkomstig artikel 23 (Geschillenbeslechting en arbitrage) wordt geen enkele partij geacht een bepaling van dit artikel te hebben overtreden, tenzij:
(a) die partij nalaat binnen een redelijke termijn een evaluatie uit te voeren van de heffing of praktijk waartegen de andere partij een klacht heeft ingediend; of
(b) na deze evaluatie nalaat alle in haar macht liggende stappen te ondernemen om een praktijk die niet in overeenstemming is met dit artikel te corrigeren.
ARTIKEL 12
Prijsstelling
1. De partijen staan toe dat de luchtvaartmaatschappijen hun prijzen vrij vaststellen op basis van vrije en eerlijke mededinging.
2. De partijen eisen niet dat de prijzen worden aangemeld.
3. De luchtvaartautoriteiten kunnen onderling overleg plegen over kwesties zoals, maar niet beperkt tot niet-correcte, onredelijke, discriminerende of gesubsidieerde prijzen.
ARTIKEL 13
Statistieken
1. Elke partij verstrekt de andere partij de statistieken die krachtens de nationale wetten en regels van die partij vereist zijn en, op verzoek, andere beschikbare statistische informatie die redelijker- wijze vereist kan zijn voor het evalueren van de exploitatie van de luchtdiensten.
2. De partijen werken in het kader van het bij artikel 22 (Gemengd Comité) van deze Overeenkomst ingestelde Gemengd Comité samen teneinde de onderlinge uitwisseling van statistische informatie, die nodig is om toezicht te kunnen houden op de ontwikkeling van de luchtdiensten, te vergemakkelijken.
TITEL II
SAMENWERKING OP REGELGEVINGSGEBIED
ARTIKEL 14
Veiligheid van de luchtvaart
1. Onverminderd de overgangsbepalingen in bijlage II bij deze Overeenkomst handelen de partijen overeenkomstig de bepalingen van de in bijlage III, deel C, gespecificeerde wetgeving inzake luchtvaartveiligheid, volgens de hierna uiteengezette voorwaarden.
2. De partijen werken samen om te garanderen dat de Republiek Moldavië de in lid 1 van dit artikel bedoelde wetgeving toepast. Daartoe wordt de Republiek Moldavië vanaf de datum van inwerkingtreding van deze Overeenkomst als waarnemer betrokken bij de werkzaamheden van het Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart.
(a) De geleidelijke toepassing van de volledige, in bijlage III, deel C, van deze Overeenkomst vermelde wetgeving door de Republiek Moldavië zal aan beoordelingen worden onder- worpen. De beoordelingen worden uitgevoerd door de Europese Unie, in samenwerking met de Republiek Moldavië. Als de Republiek Moldavië van oordeel is dat de in bijlage III,
deel C, van deze Overeenkomst vermelde wetgeving volledig wordt toegepast, deelt zij de Europese Unie mee dat een beoordeling moet worden uitgevoerd.
(b) Als de Republiek Moldavië de in bijlage III, deel C, van deze Overeenkomst vermelde wetgeving volledig ten uitvoer heeft gelegd, bepaalt het bij artikel 22 (Gemengd Comité) van deze Overeenkomst opgerichte Gemengd Comité de precieze status en voorwaarden waaraan de Republiek Moldavië moet voldoen om met een hogere status dan die van waarnemer te mogen deelnemen aan de werkzaamheden van het Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart.
3. De partijen zien erop toe dat in de ene partij geregistreerde luchtvaartuigen die worden verdacht van niet-naleving van de bij het Verdrag vastgestelde internationale veiligheidsnormen bij landing op luchthavens op het grondgebied van de andere partij die openstaan voor internationaal luchtverkeer, door de bevoegde autoriteiten van die andere partij worden onderworpen aan platforminspecties, zowel aan boord als rond het luchtvaartuig, teneinde de geldigheid van de documenten van het luchtvaartuig en van de bemanning en de kennelijke staat van het luchtvaartuig en de apparatuur te controleren.
4. De bevoegde autoriteiten van een partij kunnen op elk ogenblik om overleg verzoeken over de door de andere partij gehanteerde veiligheidsnormen.
5. De bevoegde autoriteiten van een partij nemen onmiddellijk alle passende maatregelen als zij vaststellen dat een luchtvaartuig, product of activiteit:
(a) niet voldoet aan de minimumnormen die zijn vastgesteld overeenkomstig het Verdrag of, indien van toepassing, de in bijlage III, deel C, van deze Overeenkomst gespecificeerde wetgeving;
(b) na een in lid 3 van dit artikel bedoelde inspectie aanleiding geeft tot ernstige vermoedens dat een luchtvaartuig of de exploitatie ervan niet voldoet aan de overeenkomstig het Verdrag of de in bijlage III, deel C, van deze Overeenkomst gespecificeerde wetgeving vastgestelde minimumnormen; of
(c) aanleiding geeft tot ernstige vermoedens dat de overeenkomstig het Verdrag of de in bijlage III, deel C, van deze Overeenkomst gespecificeerde wetgeving vastgestelde minimumnormen niet daadwerkelijk worden toegepast en gehandhaafd.
6. Wanneer de bevoegde autoriteiten van de ene partij maatregelen nemen overeenkomstig lid 5 van dit artikel stellen zij de bevoegde autoriteiten van de andere partij daar onmiddellijk van in kennis, met opgave van de redenen voor die maatregelen.
7. Wanneer uit hoofde van lid 5 van dit artikel genomen maatregelen niet worden stopgezet, ook al zijn er geen redenen meer om dergelijke maatregelen te handhaven, kan elke partij de zaak doorverwijzen naar het Gemengd Comité.
ARTIKEL 15
Beveiliging van de luchtvaart
1. Onverminderd de overgangsbepalingen in bijlage II bij deze Overeenkomst handelen de partijen overeenkomstig de in bijlage III, deel D, van deze Overeenkomst gespecificeerde bepalingen van de wetgeving van de Europese Unie inzake luchtvaartbeveiliging, volgens de hierna uiteengezette voorwaarden.
2. De Republiek Moldavië kan worden onderworpen aan een inspectie van de Europese Commissie overeenkomstig de relevante beveiligingswetgeving van de Europese Unie, zoals vermeld in bijlage III bij deze Overeenkomst. De partijen stellen het mechanisme vast dat nodig is voor de uitwisseling van informatie over de resultaten van dergelijke beveiligingsinspecties.
3. Aangezien de veiligheid van burgerluchtvaartuigen, hun passagiers en hun bemanning een fundamentele voorwaarde is voor het exploiteren van internationale luchtdiensten, bevestigen beide partijen dat hun verplichtingen tegenover elkaar ook de beveiliging van de burgerluchtvaart tegen wederrechtelijke daden omvatten, met name hun verplichtingen uit hoofde van het Verdrag,
het Verdrag inzake strafbare feiten en bepaalde andere handelingen begaan aan boord van luchtvaartuigen, ondertekend in Tokio op 14 september 1963, het Verdrag tot bestrijding van het wederrechtelijk in zijn macht brengen van luchtvaartuigen, ondertekend in Den Haag
op 16 december 1970, het Verdrag ter bestrijding van wederrechtelijke gedragingen gericht tegen de veiligheid van de burgerluchtvaart, ondertekend in Montreal op 23 september 1971, het Protocol
tot bestrijding van wederrechtelijke daden van geweld op luchthavens voor de internationale burger- luchtvaart, ondertekend te Montreal op 24 februari 1988, en het Verdrag inzake het merken van kneedspringstoffen ten behoeve van de opsporing ervan, ondertekend te Montreal op 1 maart 1991, voor zover beide partijen ook partij zijn bij deze verdragen, en alle andere verdragen en protocollen inzake de beveiliging van de burgerluchtvaart waartoe beide partijen zijn toegetreden.
4. Op verzoek verlenen de partijen elkaar alle nodige bijstand om het wederrechtelijk in zijn macht brengen van burgerluchtvaartuigen en andere wederrechtelijke daden tegen de veiligheid van dergelijke luchtvaartuigen, hun passagiers en bemanning, luchthavens en luchtvaartnavigatie- faciliteiten, en alle andere bedreigingen van de veiligheid van de burgerluchtvaart te voorkomen.
5. In hun onderlinge betrekkingen handelen de partijen overeenkomstig de normen voor luchtvaartbeveiliging en, voor zover ze die toepassen, de door de internationale burgerluchtvaart- organisatie (ICAO) opgestelde aanbevolen werkwijzen, die als bijlagen bij het Verdrag zijn gevoegd, in de mate dat dergelijke beveiligingsvoorschriften van toepassing zijn op de partijen. Beide partijen eisen dat exploitanten van luchtvaartuigen die in hun register zijn opgenomen, exploitanten die hun hoofdkantoor of permanente verblijfplaats op hun grondgebied hebben gevestigd en exploitanten van luchthavens op hun grondgebied handelen overeenkomstig deze normen voor de beveiliging van de luchtvaart.
6. Elke partij ziet erop toe dat op haar grondgebied effectieve maatregelen worden genomen om de burgerluchtvaart te beschermen tegen wederrechtelijke daden, inclusief, maar niet beperkt tot, het screenen van passagiers en hun handbagage, het screenen van ruimbagage, beveiligings- controles van vracht en post alvorens deze aan boord van een luchtvaartuig te laden, beveiligings- controles van vlucht- en luchthavenbenodigdheden en controles van de toegang tot de luchtzijde en tot om beveiligingsredenen beperkt toegankelijke zones. Deze maatregelen worden aangepast aan een eventuele toename van de dreiging. Elke partij stemt ermee in dat haar luchtvaart- maatschappijen door de andere partij kunnen worden verplicht de in lid 5 van dit artikel vermelde voorschriften inzake beveiliging van de luchtvaart in acht te nemen voor de toegang tot, het vertrek uit of het verblijf op het grondgebied van die andere partij.
7. Elke partij neemt ook ieder verzoek van de andere partij om in verband met een bepaalde dreiging bijzondere doch redelijke veiligheidsmaatregelen te nemen, welwillend in overweging. Elke partij stelt de andere partij van tevoren in kennis van de bijzondere beveiligingsmaatregelen die zij wenst in te voeren en die aanzienlijke financiële of operationele gevolgen kunnen hebben voor de luchtvervoersdiensten die uit hoofde van deze Overeenkomst worden verleend, tenzij dit in noodgevallen redelijkerwijs niet mogelijk is. Bovendien mag elke partij verzoeken om een vergadering van het Gemengd Comité, zoals ingesteld bij artikel 22 (Gemengd Comité) van deze Overeenkomst, om dergelijke beveiligingsmaatregelen te bespreken.
8. Wanneer een geval van wederrechtelijk in zijn macht brengen van burgerluchtvaartuigen of een andere wederrechtelijke daad tegen de veiligheid van dergelijke luchtvaartuigen, hun passagiers en bemanning, luchthavens en luchtvaartnavigatiefaciliteiten zich voordoet of dreigt voor te doen, staan de partijen elkaar bij door de communicatie te vergemakkelijken en andere passende maatregelen te nemen om snel en veilig een eind te maken aan het incident of de dreiging.
9. Elke partij neemt alle maatregelen die zij praktisch haalbaar acht om te garanderen dat een luchtvaartuig dat zich op haar grondgebied op de grond bevindt en waartegen een daad van weder- rechtelijk in zijn macht brengen of een andere wederrechtelijke daad is gesteld, aan de grond wordt gehouden, tenzij het vertrek van het luchtvaartuig noodzakelijk is om mensenlevens te beschermen. Dergelijke maatregelen worden zoveel mogelijk op basis van wederzijds overleg genomen.
10. Wanneer een partij redelijke gronden heeft om te geloven dat de andere partij afwijkt van de in dit artikel vastgestelde voorschriften inzake luchtvaartbeveiliging, kan de partij onmiddellijk om overleg met de andere partij verzoeken.
11. Onverminderd artikel 5 (Weigering, intrekking, opschorting of beperking van vergunningen) van deze Overeenkomst wordt de exploitatievergunning van een of meer luchtvaartmaatschappijen van de andere partij ingehouden, ingetrokken, beperkt of afhankelijk gesteld van voorwaarden wanneer niet binnen vijftien (15) dagen na dit verzoek een bevredigende oplossing wordt bereikt.
12. Wanneer een onmiddellijke en buitengewone dreiging dit vereist, mag een partij voorlopige maatregelen treffen vóór het verstrijken van de vijftien (15) dagen.
13. Alle overeenkomstig lid 11 van dit artikel genomen maatregelen worden stopgezet zodra de andere partij de bepalingen van dit artikel volledig naleeft.
ARTIKEL 16
Luchtverkeersbeheer
1. Onverminderd de overgangsbepalingen in bijlage II bij deze Overeenkomst handelen de partijen overeenkomstig de bepalingen van de in bijlage III, deel B, van deze Overeenkomst gespecificeerde wetgeving, volgens de hierna uiteengezette voorwaarden.
2. De partijen werken samen op het gebied van het luchtverkeersbeheer met het doel het gemeenschappelijk Europees luchtruim uit te breiden tot de Republiek Moldavië, teneinde de huidige veiligheidsnormen en de algehele efficiëntie van de algemene luchtverkeersactiviteiten in Europa te verhogen, de luchtverkeersleidingscapaciteit te optimaliseren, vertragingen tot een minimum te beperken en de milieuefficiëntie te vergroten. Om dit doel te verwezenlijken, wordt de Republiek Moldavië vanaf de datum van inwerkingtreding van de Overeenkomst als waarnemer betrokken bij het Comité voor het gemeenschappelijk luchtruim. Het Gemengd Comité wordt verantwoordelijk voor het toezicht op en de facilitering van de samenwerking op het gebied van luchtverkeersbeheer.
3. Teneinde de toepassing van de wetgeving inzake het gemeenschappelijk Europees luchtruim op hun respectievelijke grondgebied te vergemakkelijken:
(a) neemt de Republiek Moldavië de nodige maatregelen om zijn institutionele structuren voor luchtverkeersbeheer aan te passen aan het gemeenschappelijk Europees luchtruim, met name door ervoor te zorgen dat de relevante nationale toezichtsorganen minstens functioneel onafhankelijk zijn van de dienstverleners op het gebied van luchtvaartnavigatie; en
(b) betrekt de Europese Unie de Republiek Moldavië bij relevante en uit het gemeenschappelijk Europees luchtruim voortvloeiende operationele initiatieven op het gebied van luchtvaart- navigatiediensten, luchtruim en interoperabiliteit, met name door de Republiek Moldavië in een vroeg stadium te betrekken bij de inspanningen om functionele luchtruimblokken vast te stellen of via passende coördinatie inzake SESAR.
ARTIKEL 17
Milieu
1. De partijen erkennen het belang van milieubescherming bij de ontwikkeling en tenuitvoer- legging van luchtvaartbeleid. De partijen erkennen dat er behoefte is aan effectieve mondiale, regionale, nationale en/of lokale actie om het effect van de burgerluchtvaart op het milieu tot een minimum te beperken.
2. Onverminderd de overgangsbepalingen in bijlage II bij deze Overeenkomst handelen de partijen overeenkomstig de in bijlage III, deel E, van deze Overeenkomst gespecificeerde wetgeving inzake luchtvervoer.
3. De partijen erkennen dat het belangrijk is samen te werken en, in het kader van multilaterale besprekingen, na te gaan wat het effect is van de luchtvaart op het milieu, en te garanderen dat eventuele verzachtende maatregelen volledig in overeenstemming zijn met de doelstellingen van deze Overeenkomst.
4. Deze Overeenkomst beperkt op geen enkele wijze de bevoegdheid van de bevoegde autoriteiten van een partij om alle passende maatregelen te nemen om het effect van het lucht- vervoer op het milieu te beperken, voor zover dergelijke maatregelen volledig in overeenstemming zijn met de rechten en plichten van de bevoegde autoriteiten krachtens internationale wetgeving, en zonder onderscheid naar nationaliteit worden toegepast.
ARTIKEL 18
Consumentenbescherming
Onverminderd de overgangsbepalingen in bijlage II bij deze Overeenkomst handelen de partijen overeenkomstig de in bijlage III, deel G, van deze Overeenkomst gespecificeerde wetgeving inzake luchtvervoer.
ARTIKEL 19
Geautomatiseerde boekingssystemen
Onverminderd de overgangsbepalingen in bijlage II bij deze Overeenkomst handelen de partijen overeenkomstig de in bijlage III, deel H, van deze Overeenkomst gespecificeerde wetgeving inzake luchtvervoer.
ARTIKEL 20
Sociale aspecten
Onverminderd de overgangsbepalingen in bijlage II bij deze Overeenkomst handelen de partijen overeenkomstig de in bijlage III, deel F, van deze Overeenkomst gespecificeerde wetgeving inzake luchtvervoer.
TITEL III INSTITUTIONELE BEPALINGEN
ARTIKEL 21
Interpretatie en handhaving
1. De partijen treffen alle passende algemene en specifieke maatregelen om de naleving van de uit deze Overeenkomst voortvloeiende verplichtingen te garanderen en onthouden zich van maatregelen die de verwezenlijking van de doelstellingen van deze Overeenkomst in gevaar kunnen brengen.
2. Elke partij is op haar eigen grondgebied verantwoordelijk voor de correcte handhaving van deze Overeenkomst en met name van de in bijlage III bij deze Overeenkomst vermelde verordeningen en richtlijnen inzake luchtvervoer.
3. Elke partij verstrekt de andere partij alle nodige informatie en bijstand in het geval van onderzoeken naar mogelijke inbreuken op bepalingen van deze Overeenkomst die door de andere partij worden begaan in het kader van haar in deze Overeenkomst vastgestelde bevoegdheden.
4. Als de partijen, overeenkomstig de bevoegdheden die hun krachtens deze Overeenkomst zijn verleend, actie ondernemen met betrekking tot kwesties die van wezenlijk belang zijn voor de andere partij en de autoriteiten of ondernemingen van de andere partij, worden de bevoegde autoriteiten van de andere partij daarvan volledig in kennis gesteld en krijgen zij de gelegenheid opmerkingen te maken alvorens een definitieve beslissing wordt genomen.
5. Voor zover de bepalingen van deze Overeenkomst en de bepalingen van de in bijlage III bij deze Overeenkomst genoemde besluiten inhoudelijk identiek zijn aan de overeenkomstige regels van de EU-Verdragen en krachtens de EU-Verdragen genomen handelingen, worden deze bepalingen, wat hun uitvoering en toepassing betreft, in overeenstemming met de toepasselijke uitspraken en besluiten van het Hof van Justitie en de Europese Commissie uitgelegd.
ARTIKEL 22
Het Gemengd Comité
1. Hierbij wordt een Gemengd Comité van vertegenwoordigers van de partijen (hierna "het Gemengd Comité" genoemd) opgericht, dat verantwoordelijk is voor het beheer van deze
Overeenkomst en toeziet op de correcte uitvoering ervan. Om dit doel te verwezenlijken, doet het aanbevelingen en neemt het beslissingen in de gevallen waarin deze Overeenkomst uitdrukkelijk voorziet.
2. De beslissingen van het gemengd Comité worden met eenparigheid van stemmen genomen en zijn bindend voor de partijen. Deze beslissingen worden door de partijen overeenkomstig hun eigen regels ten uitvoer gelegd.
3. Het Gemengd Comité stelt bij besluit zijn reglement van orde vast.
4. Het Gemengd Comité komt bijeen wanneer dat nodig is. Elke partij kan een verzoek indienen om een vergadering te beleggen.
5. Een partij kan ook om een vergadering van het Gemengd Comité verzoeken om een probleem met betrekking tot de interpretatie of toepassing van deze Overeenkomst op te lossen. Een dergelijke vergadering wordt zo snel mogelijk belegd, uiterlijk twee maanden na de datum waarop het verzoek is ontvangen, tenzij de partijen anders zijn overeengekomen.
6. Met het oog op de correcte toepassing van deze Overeenkomst wisselen de partijen informatie uit en plegen zij op verzoek van een hunner overleg in het Gemengd Comité.
7. Als een van de partijen van mening is dat een beslissing van het Gemengd Comité niet op correcte wijze is uitgevoerd door de andere partij, mag de eerste partij verzoeken dat de kwestie in het Gemengd Comité wordt besproken. Als het Gemengd Comité de kwestie niet binnen
twee maanden na de doorverwijzing kan oplossen, mag de verzoekende partij passende vrijwarings- maatregelen overeenkomstig artikel 24 (Vrijwaringsmaatregelen) van deze Overeenkomst nemen.
8. Onverminderd lid 2 van dit artikel kunnen de partijen passende en tijdelijke vrijwarings- maatregelen overeenkomstig artikel 24 (Vrijwaringsmaatregelen) van deze Overeenkomst nemen als het Gemengd Comité binnen zes maanden na doorverwijzing van een kwestie nog geen beslissing over die kwestie heeft genomen.
9. Overeenkomstig artikel 6 (Investeringen) van deze Overeenkomst onderzoekt het Gemengd Comité vragen met betrekking tot bilaterale investeringen, meerderheidsbelangen of wijzigingen in de feitelijke zeggenschap over luchtvaartmaatschappijen van de partijen.
10. Overeenkomstig artikel 14 (Veiligheid van de luchtvaart) van deze Overeenkomst houdt het Gemengd Comité toezicht op het proces waarbij luchtvaartuigen die op de datum van ondertekening van deze Overeenkomst in de Republiek Moldavië zijn geregistreerd, maar niet voldoen aan de internationale veiligheidsnormen die krachtens het Verdrag zijn vastgesteld, uit het register worden geschrapt. Het proces van uitfasering, tijdens de in bijlage II bij deze Overeenkomst beschreven overgangsfase, van luchtvaartuigen die op de datum van ondertekening van deze Overeenkomst zijn geregistreerd in de Republiek Moldavië, worden gebruikt door exploitanten die onder regelgevend toezicht van de Republiek Moldavië staan en niet beschikken over een typecertificaat dat is af- gegeven overeenkomstig de relevante in bijlage III, deel C, bij deze Overeenkomst gespecificeerde EU-wetgeving, staat eveneens onder toezicht van het Gemengd Comité, teneinde overeenstemming te bereiken over een geleidelijke beperking van het aantal luchtvaartuigen waarnaar wordt verwezen in bijlage II, punt 7, van deze Overeenkomst.
11. Het Gemengd Comité ontwikkelt de samenwerking tevens door:
(a) marktvoorwaarden voor de onder deze Overeenkomst vallende luchtdiensten te beoordelen;
(b) problemen met "zaken doen" die, onder meer, de markttoegang en de vlotte werking van de onder deze Overeenkomst vallende diensten belemmeren, aan te pakken en, voor zover mogelijk, effectief op te lossen, teneinde een gelijk speelveld tot stand te brengen, voor convergentie van de regelgeving te zorgen en de regelgevingslast voor commerciële exploitanten tot een minimum te beperken;
(c) op deskundigenniveau de uitwisseling van nieuwe wet- of regelgevende initiatieven en ontwikkelingen aan te moedigen, onder meer op het vlak van beveiliging, veiligheid, milieu, luchtvaartinfrastructuur (inclusief slots), mededingingsvoorwaarden en consumenten- bescherming;
(d) regelmatig de sociale gevolgen van de toepassing van deze Overeenkomst te bestuderen, met name wat de werkgelegenheid betreft, en door passende antwoorden op legitieme vragen te formuleren;
(e) mogelijke gebieden voor verdere uitbreiding van deze Overeenkomst in overweging te nemen, met inbegrip van aanbevelingen voor wijzigingen van de Overeenkomst;
(f) met eenparigheid van stemmen overeenstemming te bereiken over voorstellen, benaderingen of documenten van procedurele aard die rechtstreeks betrekking hebben op de werking van deze Overeenkomst;
(g) technische bijstand op de onder deze Overeenkomst vallende gebieden te overwegen en te ontwikkelen; en
(h) samenwerking op relevante internationale fora aan te moedigen.
ARTIKEL 23
Geschillenbeslechting en arbitrage
1. Wanneer tussen de partijen een geschil ontstaat over de interpretatie of toepassing van deze Overeenkomst moeten ze dit in de eerste plaats trachten op te lossen via formeel overleg in het Gemengd Comité, overeenkomstig artikel 22, lid 5, (Gemengd Comité) van deze Overeenkomst.
2. Elk van beide partijen mag een geschil over de toepassing of interpretatie van deze Overeenkomst, dat niet overeenkomstig lid 1 van dit artikel kon worden opgelost, doorverwijzen naar een scheidsgerecht van drie scheidsrechters, overeenkomstig de hierna vastgestelde procedure:
(a) uiterlijk zestig (60) dagen nadat het scheidsgerecht het via diplomatieke kanalen verzonden verzoek om arbitrage heeft ontvangen, stelt elke partij een scheidsrechter aan; de derde scheidsrechter wordt binnen een aanvullende termijn van zestig (60) dagen door de twee andere scheidsrechters aangesteld. Als een van de partijen niet binnen de overeengekomen termijn een scheidsrechter heeft aangesteld, of als de derde scheidsrechter niet binnen de overeengekomen termijn is aangesteld, kan elke partij de voorzitter van de raad van de Internationale Burgerluchtvaartorganisatie verzoeken een scheidsrechter of scheidsrechters aan te stellen;
(b) de derde scheidsrechter, die overeenkomstig de voorschriften onder (a) wordt aangesteld, is een onderdaan van een derde land en vervult de functie van voorzitter van het scheidsgerecht;
(c) het scheidsgerecht stelt zijn reglement van orde vast; en
(d) afhankelijk van de definitieve beslissing van het scheidsgerecht worden de oorspronkelijke arbitrage-uitgaven evenredig gedeeld door de partijen.
3. Op verzoek van een partij kan het scheidsgerecht de andere partij verplichten om, in afwachting van de einduitspraak, voorlopige verzachtende maatregelen te nemen.
4. De voorlopige of definitieve beslissing van het scheidsgerecht is bindend voor de partijen.
5. Als een van de partijen niet binnen dertig (30) dagen na de bekendmaking van de beslissing van het scheidsgerecht aan deze beslissing voldoet, kan de andere partij de rechten of privileges die overeenkomstig deze Overeenkomst zijn toegekend aan de in gebreke blijvende partij beperken, opschorten of intrekken tot de partij de beslissing naleeft.
ARTIKEL 24
Vrijwaringsmaatregelen
1. De partijen treffen alle algemene en bijzondere maatregelen die vereist zijn om aan hun verplichtingen krachtens de Overeenkomst te voldoen. Zij zorgen ervoor dat de in de Overeenkomst vastgelegde doelstellingen worden bereikt.
2. Indien een van de partijen van mening is dat de andere partij een uit deze Overeenkomst voortvloeiende verplichting niet is nagekomen, kan zij passende vrijwaringsmaatregelen nemen. De werkingssfeer en de duur van de vrijwaringsmaatregelen worden beperkt tot hetgeen strikt noodzakelijk is om het probleem te verhelpen of om het evenwicht in het kader van deze Overeenkomst te bewaren. Voorrang wordt gegeven aan maatregelen die de werking van deze Overeenkomst zo weinig mogelijk verstoren.
3. Als een partij overweegt om vrijwaringsmaatregelen te nemen, stelt zij de andere partijen daar onmiddellijk van in kennis via het Gemengd Comité en verstrekt zij alle relevante informatie.
4. De partijen plegen onmiddellijk overleg in het Gemengd Comité teneinde een voor elke partij aanvaardbare oplossing te vinden.
5. Onverminderd artikel 3, onder (d) (Vergunning), artikel 5, lid 1, onder (d) (Weigering, intrekking, opschorting of beperking van vergunningen), en de artikelen 14 (Veiligheid van de luchtvaart) en 15 (Beveiliging van de luchtvaart) van deze Overeenkomst, mag de betrokken partij geen vrijwaringsmaatregelen nemen binnen één maand na de datum van kennisgeving overeen- komstig lid 3 van dit artikel, tenzij de in lid 4 voorgeschreven overlegprocedure vóór het verstrijken van de gestelde termijn is beëindigd.
6. De betrokken partij stelt het Gemengd Comité onverwijld in kennis van de getroffen maat- regelen en verstrekt alle relevante inlichtingen.
7. De overeenkomstig dit artikel genomen maatregelen worden opgeschort zodra de in gebreke blijvende partij voldoet aan de bepalingen van deze Overeenkomst.
ARTIKEL 25
Relatie met andere overeenkomsten
1. De bepalingen van deze Overeenkomst hebben voorrang op de relevante bepalingen van de bestaande bilaterale overeenkomsten voor luchtdiensten tussen de Republiek Moldavië en de lidstaten. Het is echter toegestaan bestaande verkeersrechten die voortvloeien uit deze bilaterale overeenkomsten en die niet onder de onderhavige Overeenkomst vallen, verder te blijven uitoefenen voor zover dit geen aanleiding geeft tot discriminatie tussen de lidstaten en hun onderdanen.
2. Op verzoek van een van de partijen plegen de partijen overleg in het Gemengd Comité teneinde aan te bevelen of de Republiek Moldavië moet toetreden tot de ECAA-Overeenkomst.
3. Indien de partijen toetreden tot een multilaterale overeenkomst of overgaan tot de bekrachtiging van een besluit van de ICAO of een andere internationale organisatie dat betrekking heeft op onder deze Overeenkomst vallende aangelegenheden, plegen zij overleg in het Gemengd Comité om te bepalen of deze Overeenkomst naar aanleiding hiervan moet worden herzien.
ARTIKEL 26
Wijzigingen
1. Als een van de partijen de bepalingen van deze Overeenkomst wenst te wijzigen, moet ze het Gemengd Comité daarvan in kennis stellen.
2. Het Gemengd Comité kan, op voorstel van een partij en overeenkomstig dit artikel, bij consensus beslissen de bijlagen bij deze Overeenkomst te wijzigen.
3. Wijzigingen van deze Overeenkomst worden van kracht na voltooiing van de respectievelijke interne procedures van elke partij.
4. Deze Overeenkomst laat het recht van de partijen onverlet om unilateraal nieuwe wetgeving op het gebied van luchtvervoer of een aanverwant in bijlage III bij deze Overeenkomst vermeld gebied aan te nemen of bestaande wetgeving te wijzigen, voor zover zij het niet-discriminatie- beginsel en de bepalingen van deze Overeenkomst in acht nemen.
5. Wanneer een van de partijen nieuwe wetgeving of een wijziging van bestaande wetgeving op het gebied van luchtvervoer of een aanverwant in bijlage III bij deze Overeenkomst vermeld gebied overweegt, stelt zij de andere partij daar - voor zover mogelijk en passend - van in kennis. Op verzoek van een van de partijen kan een gedachtenwisseling plaatsvinden in het Gemengd Comité.
6. Elke partij stelt de andere partij regelmatig en zo snel mogelijk in kennis van goedgekeurde nieuwe wetgeving of wijzigingen van bestaande wetgeving op het gebied van luchtvervoer of een aanverwant in bijlage III bij deze Overeenkomst vermeld gebied. Op verzoek van een partij organiseert het Gemengd Comité binnen zestig (60) dagen na deze kennisgeving een gedachten- wisseling over de gevolgen die de nieuwe wetgeving of de wijziging van bestaande wetgeving heeft voor de goede werking van deze Overeenkomst.
7. Naar aanleiding van de in lid 6 van dit artikel bedoelde gedachtenwisseling zal het Gemengd Comité:
(a) een beslissing nemen tot herziening van bijlage III bij deze Overeenkomst, teneinde daarin, zo nodig op basis van wederkerigheid, de nieuwe wetgeving of wijziging in kwestie op te nemen;
(b) een beslissing nemen waarbij wordt vastgesteld dat de nieuwe wetgeving of wijziging in kwestie wordt beschouwd als zijnde in overeenstemming met deze Overeenkomst; of
(c) andere maatregelen aanbevelen, die binnen een redelijke termijn moeten worden vastgesteld, teneinde de goede werking van deze Overeenkomst te waarborgen.
ARTIKEL 27
Beëindiging
Een partij kan te allen tijde de andere partij langs diplomatieke kanalen schriftelijk meedelen dat zij besloten heeft deze Overeenkomst te beëindigen. Deze kennisgeving dient tegelijkertijd naar de ICAO te worden verstuurd. Deze Overeenkomst eindigt om middernacht GMT aan het einde van het verkeersseizoen van de Internationale Luchtvervoersvereniging (IATA) dat een jaar na de datum van de schriftelijke kennisgeving van de beëindiging lopende is, tenzij de mededeling in onderlinge overeenstemming tussen de partijen wordt ingetrokken voordat deze termijn is verstreken.
ARTIKEL 28
Registratie bij de Internationale Burgerluchtvaartorganisatie en het secretariaat van de Verenigde Naties
Deze Overeenkomst en alle wijzigingen daarvan worden, zodra ze in werking zijn getreden, geregistreerd bij de ICAO en bij het secretariaat van de Verenigde Naties, overeenkomstig artikel 102 van het Handvest van de Verenigde Naties.
ARTIKEL 29
Voorlopige toepassing en inwerkingtreding
1. Deze Overeenkomst treedt in werking één maand na de datum van de laatste nota in een uitwisseling van diplomatieke nota's tussen de partijen waarin wordt bevestigd dat alle voor de inwerkingtreding van deze Overeenkomst noodzakelijke procedures zijn voltooid. Met het oog op deze uitwisseling bezorgt de Republiek Moldavië zijn tot de Europese Unie en haar lidstaten gerichte diplomatieke nota aan het secretariaat-generaal van de Raad van de Europese Unie, en bezorgt het secretariaat-generaal van de Raad van de Europese Unie de diplomatieke nota van
de Europese Unie en haar lidstaten aan de Republiek Moldavië. De diplomatieke nota van de Europese Unie en haar lidstaten bevat mededelingen van elke lidstaat waarin wordt bevestigd dat de voor inwerkingtreding van deze Overeenkomst vereiste procedures zijn voltooid.
2. Onverminderd lid 1 van dit artikel komen de partijen overeen om deze Overeenkomst voorlopig toe te passen vanaf de datum van ondertekening, overeenkomstig hun toepasselijke interne procedures en/of binnenlandse wetgeving.
TEN BLIJKE WAARVAN de ondergetekenden, daartoe naar behoren gemachtigd, deze Overeenkomst hebben ondertekend.
Gedaan te Xxxxxxx, 00 juni 2012, in twee exemplaren, in elk van de officiële talen van de partijen, zijnde alle teksten gelijkelijk authentiek.
BIJLAGE I
OVEREENGEKOMEN DIENSTEN EN GESPECIFICEERDE ROUTES
1. Elke partij verleent de luchtvaartmaatschappijen van de andere partij het recht luchtvervoers- diensten te exploiteren op de hierna gespecificeerde routes:
(a) in het geval van luchtvaartmaatschappijen uit de Europese Unie: elk punt in de Europese Unie - tussenliggende punten op het grondgebied van landen die deelnemen aan het Europees nabuurschapsbeleid1, ECAA-landen2 of in bijlage IV vermelde landen – elk punt in de Republiek Moldavië – verder gelegen punten.
(b) in het geval van luchtvaartmaatschappijen uit de Republiek Moldavië: elk punt in de Republiek Moldavië – tussenliggende punten op het grondgebied van landen die deelnemen aan het Europees nabuurschapsbeleid, ECAA-landen of in bijlage IV vermelde landen – elk punt in de Europese Unie.
1 Onder "landen die deelnemen aan het Europees Nabuurschapsbeleid" wordt hier verstaan: Algerije, Armenië, Xxxxxxxxxxxx, Xxxxxxx, Xxxxxx, Xxxxxxx, Xxxxxx, Xxxxxxxx, Xxxxxxx, Xxxxx, Xxxxxxx, de bezette Palestijnse gebieden, Syrië, Tunesië en Oekraïne, en dus niet de Republiek Moldavië.
2 "ECAA-landen" zijn de landen die partij zijn bij de multilaterale overeenkomst tot oprichting van een gemeenschappelijke Europese luchtvaartruimte, namelijk (op de datum van de ondertekening van de overeenkomst): de lidstaten van de Europese Unie, de Republiek Albanië, Bosnië en Herzegovina, de Republiek Kroatië, de voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië, de Republiek IJsland, de Republiek Montenegro, het Koninkrijk Noorwegen, de Republiek Servië en Kosovo onder resolutie 1244 van de VN-Veiligheids- raad).
2. De diensten die overeenkomstig punt 1 van deze bijlage worden geëxploiteerd, beginnen of eindigen op het grondgebied van de Republiek Macedonië voor luchtvaartmaatschappijen uit de Republiek Macedonië en op het grondgebied van de Europese Unie voor luchtvaartmaatschappijen uit de Europese Unie.
3. De luchtvaartmaatschappijen van beide partijen mogen bij een vlucht of alle vluchten en naar keuze:
(a) vluchten in één van beide of beide richtingen exploiteren;
(b) verschillende vluchtnummers combineren bij de exploitatie van één luchtvaartuig;
(c) tussenliggende en verder gelegen punten, zoals gespecificeerd in punt 1 van deze bijlage, en punten op het grondgebied van de partijen bedienen in elke combinatie en in volgorde;
(d) landingen op een punt of punten overslaan;
(e) op ieder willekeurig punt verkeer overbrengen van een van haar luchtvaartuigen naar een ander;
(f) een tussenlanding maken op ieder punt binnen of buiten het grondgebied van een partij;
(g) doorvoervluchten verrichten via het grondgebied van de andere partij; en
(h) verkeer op hetzelfde luchtvaartuig combineren, ongeacht de herkomst van dit verkeer.
4. Elke partij verleent elke luchtvaartmaatschappij het recht om de frequentie en capaciteit van het door haar aangeboden internationale luchtvervoer te baseren op commerciële markt- gerelateerde overwegingen. Overeenkomstig dit recht mag geen van beide partijen unilateraal beperkingen opleggen met betrekking tot het verkeersvolume, de frequentie of de regelmaat van de vluchten of de door de luchtvaartmaatschappijen van de andere partij gebruikte types luchtvaartuigen, behalve om douane-, technische, operationele, milieu- of gezondheids- redenen of overeenkomstig artikel 8 (Concurrerend klimaat) van deze Overeenkomst.
5. De luchtvaartmaatschappijen van elke partij mogen, binnen het kader van codesharing- overeenkomsten, elk punt in een derde land bedienen dat niet is opgenomen in de gespecificeerde routes, voor zover ze geen rechten van de vijfde vrijheid uitoefenen.
6. De in bijlage II, punt 2, bij deze Overeenkomst vervatte overgangsbepalingen en de daarbij voorziene uitbreiding van rechten zijn van toepassing op deze bijlage.
BIJLAGE II
OVERGANGSBEPALINGEN
1. De tenuitvoerlegging en toepassing door de Republiek Moldavië van alle bepalingen van de in bijlage III bij deze Overeenkomst vermelde luchtvervoerswetgeving van de Europese Unie, met uitzondering van de in bijlage III, deel D, van deze Overeenkomst vermelde wetgeving inzake beveiliging, wordt geëvalueerd onder de verantwoordelijkheid van de Europese Unie; deze evaluatie wordt gevalideerd door een beslissing van het Gemengd Comité. Deze evaluatie wordt uiterlijk twee jaar na de inwerkingtreding van de Overeenkomst uitgevoerd.
2. Onverminderd de bepalingen van bijlage I bij deze Overeenkomst omvatten de in deze Overeenkomst overeengekomen diensten en gespecificeerde routes, tot het ogenblik waarop de in bijlage II, punt 1, van deze Overeenkomst vermelde beslissing wordt vastgesteld,
voor de luchtvaartmaatschappijen van beide partijen niet het recht om rechten van de vijfde vrijheid uit te oefenen, behalve de rechten die al waren toegestaan uit hoofde van bilaterale overeenkomsten tussen de Republiek Moldavië en de lidstaten van de Europese
Unie, ook niet voor luchtvaartmaatschappijen uit de Republiek Moldavië tussen punten op het grondgebied van de Europese Unie.
Na de vaststelling van de in punt 1 van bijlage II vermelde beslissing hebben de luchtvaart- maatschappijen van beide partijen het recht om rechten van de vijfde vrijheid uit te oefenen, inclusief voor luchtvaartmaatschappijen uit de Republiek Moldavië tussen punten op het grondgebied van de Europese Unie.
3. De tenuitvoerlegging van de wetgeving inzake luchtvaartbeveiliging door de Republiek Moldavië wordt geëvalueerd onder de verantwoordelijkheid van de Europese Unie; deze evaluatie wordt gevalideerd door een beslissing van het Gemengd Comité. Deze evaluatie wordt uiterlijk drie jaar na de inwerkingtreding van deze Overeenkomst uitgevoerd. Ondertussen past de Republiek Moldavië ECAC Doc 30 toe.
4. Aan het einde van de overgangsperiode wordt het vertrouwelijke deel van de beveiligings- wetgeving, zoals vermeld in bijlage III, deel D, bij deze Overeenkomst, ter beschikking gesteld van de bevoegde autoriteit van de Republiek Moldavië, voor zover een overeenkomst wordt gesloten over de uitwisseling van gevoelige beveiligingsinformatie, inclusief EU- gerubriceerde informatie.
5. De geleidelijke overgang van de Republiek Moldavië naar de volledige toepassing van de in bijlage III bij deze Overeenkomst vermelde wetgeving van de Europese Unie inzake lucht- vervoer kan regelmatig worden beoordeeld. De beoordelingen worden uitgevoerd door de Europese Commissie, in samenwerking met de Republiek Moldavië.
6. Vanaf de in punt 1 van deze bijlage vermelde datum van de beslissing, past de Republiek Moldavië regels voor de afgifte van exploitatievergunningen toe die in wezen gelijkwaardig zijn aan die van hoofdstuk II van Verordening (EG) nr. 1008/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 24 september 2008 inzake gemeenschappelijke regels voor de exploitatie van luchtdiensten in de Gemeenschap. De bepalingen van artikel 4 (Wederzijdse erkenning van regelgevende vaststellingen met betrekking tot deugdelijkheid, eigendom van en zeggenschap over luchtvaartmaatschappijen) van deze Overeenkomst, welke betrekking hebben op de wederzijdse erkenning van de deugdelijkheids- en/of nationaliteitvaststellingen door de bevoegde autoriteiten van de Republiek Moldavië, worden door de bevoegde autoriteiten van de Europese Unie toegepast nadat het Gemengd Comité heeft bevestigd dat de Republiek Moldavië dergelijke regels met betrekking tot de afgifte van exploitatie- vergunningen volledig toepast.
7. Onverminderd een beslissing van het Gemengd Comité of een beslissing in het kader van artikel 24 (Vrijwaringsmaatregelen), kunnen luchtvaartuigen die op de datum van onder- tekening in het register van de Republiek Moldavië zijn opgenomen en worden gebruikt door exploitanten die onder de regelgevende controle van de Republiek Moldavië staan, maar waarvoor geen typecertificaat is afgegeven overeenkomstig de relevante EU-wetgeving van deel C van bijlage III bij deze Overeenkomst, worden beheerd onder de verantwoordelijkheid van de bevoegde autoriteiten van de Republiek Moldavië overeenkomstig de toepasselijke nationale voorschriften van de Republiek Moldavië tot:
(a) 1 januari 2017 voor bepaalde vliegtuigen die alleen voor vrachtvervoer worden gebruikt;
(b) 31 december 2022 voor bepaalde helikopters die worden ingezet voor zoek- en reddingsopdrachten, luchtwerk, opleiding, noodopdrachten, landbouw- en humanitaire vluchten overeenkomstig de exploitatiecertificaten van de respectieve maatschappijen,
voor zover de luchtvaartuigen voldoen aan de internationale luchtvaartveiligheidsnormen die krachtens het Verdrag zijn vastgesteld. Dergelijke luchtvaartuigen genieten geen rechten uit hoofde van deze Overeenkomst en worden niet ingezet op routes naar, van of in de Europese Unie.
Tijdens de overgangsfase mag het aantal luchtvaartuigen in het register van de Republiek Moldavië dat niet beschikt over een typecertificaat dat is afgegeven overeenkomstig de relevante EU-wetgeving, niet meer dan 53 bedragen tot 1 januari 2017; daarna mag dit aantal niet meer dan 36 bedragen en uiterlijk op 31 december 2022 moeten deze luchtvaartuigen volledig zijn uitgefaseerd.
BIJLAGE III
(Wordt regelmatig geactualiseerd)
REGELS DIE VAN TOEPASSING ZIJN OP DE BURGERLUCHTVAART
De "toepasselijke bepalingen" van de volgende besluiten zijn van toepassing overeenkomstig deze Overeenkomst, tenzij anders gespecificeerd in deze bijlage of in bijlage II bij deze Overeenkomst (Overgangsbepalingen). Specifieke aanpassingen van elk afzonderlijk besluit, voor zover nodig, worden hieronder vermeld:
A. Markttoegang en bijbehorende kwesties Nr. 95/93
Verordening (EEG) nr. 95/93 van de Raad van 18 januari 1993 betreffende gemeenschappelijke regels voor de toewijzing van "slots" op communautaire luchthavens
als gewijzigd bij:
– Verordening (EG) nr. 894/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 27 mei 2002 houdende wijziging van Verordening (EEG) nr. 95/93 van de Raad betreffende gemeenschappelijke regels voor de toewijzing van "slots" op communautaire luchthavens
– Verordening (EG) nr. 1554/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 22 juli 2003 houdende wijziging van Verordening (EEG) nr. 95/93 van de Raad betreffende gemeenschappelijke regels voor de toewijzing van "slots" op communautaire luchthavens
– Verordening (EG) nr. 793/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 houdende wijziging van Verordening (EEG) nr. 95/93 van de Raad betreffende gemeenschappelijke regels voor de toewijzing van "slots" op communautaire luchthavens
– Verordening (EG) nr. 545/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juni 2009 houdende wijziging van Verordening (EEG) nr. 95/93 van de Raad betreffende gemeenschappelijke regels voor de toewijzing van "slots" op communautaire luchthavens
Toepasselijke bepalingen: artikelen 1 tot en met 12, artikel 14 en artikel 14 bis, lid 2
Wat de toepassing van artikel 12, lid 2, betreft, wordt de term "de Commissie" gelezen als "het Gemengd Comité".
Nr. 96/67
Richtlijn 96/67/EG van de Raad van 15 oktober 1996 betreffende de toegang tot de grond- afhandelingsmarkt op de luchthavens van de Gemeenschap
Toepasselijke bepalingen: artikelen 1 tot en met 25 en bijlage
Wat de toepassing van artikel 10 betreft, wordt de term "lidstaten" gelezen als "lidstaten van de Europese Unie".
Wat de toepassing van artikel 20, lid 2, betreft, wordt de term "de Commissie" gelezen als "het Gemengd Comité".
Nr. 785/2004
Verordening (EG) nr. 785/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 betreffende de verzekeringseisen voor luchtvervoerders en exploitanten van luchtvaartuigen
Toepasselijke bepalingen: artikelen 1 tot en met 8, en artikel 10, lid 2
Nr. 2009/12
Richtlijn 2009/12/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2009 inzake lucht- havengelden
Toepasselijke bepalingen: artikelen 1 tot en met 12
B. Luchtverkeersbeheer Nr. 549/2004
Verordening (EG) nr. 549/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 10 maart 2004 tot vaststelling van het kader voor de totstandbrenging van het gemeenschappelijke Europese luchtruim ("de kaderverordening")
Toepasselijke bepalingen: artikelen 1 tot en met 4, artikel 6 en artikelen 9 tot en met 14.
Nr. 550/2004
Verordening (EG) nr. 550/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 10 maart 2004 betreffende de verlening van luchtvaartnavigatiediensten in het gemeenschappelijk Europees luchtruim ("de luchtvaartnavigatiedienstenverordening")
Toepasselijke bepalingen: artikelen 1 tot en met 19, bijlagen I en II Nr. 551/2004
Verordening (EG) nr. 551/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 10 maart 2004 betreffende de organisatie en het gebruik van het gemeenschappelijk Europees luchtruim ("de luchtruimverordening")
Toepasselijke bepalingen: artikelen 1 tot en met 11 Nr. 552/2004
Verordening (EG) nr. 552/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 10 maart 2004 betreffende de interoperabiliteit van het Europese netwerk voor luchtverkeersbeveiliging ("de interoperabiliteitsverordening")
Toepasselijke bepalingen: artikelen 1 tot en met 12, bijlagen I tot en met V
Nr. 2150/2005
Verordening (EG) nr. 2150/2005 van de Commissie van 23 december 2005 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels voor een flexibel gebruik van het luchtruim
Nr. 730/2006
Verordening (EG) nr. 730/2006 van de Commissie van 11 mei 2006 betreffende de luchtruim- classificatie en de toegang van vluchten volgens zichtvliegvoorschriften boven vliegniveau 195
Nr. 1794/2006
Verordening (EG) nr. 1794/2006 van de Commissie van 6 december 2006 tot vaststelling van een gemeenschappelijk heffingenstelsel voor luchtvaartnavigatiediensten
Nr. 1033/2006
Verordening (EG) nr. 1033/2006 van de Commissie van 4 juli 2006 tot vaststelling van de vereisten inzake de procedures voor vliegplannen in de aan de vlucht voorafgaande fase in het gemeen- schappelijke Europese luchtruim
Nr. 1032/2006
Verordening (EG) nr. 1032/2006 van de Commissie van 6 juli 2006 tot vaststelling van de eisen voor automatische systemen voor de uitwisseling van vluchtgegevens met het oog op de aanmelding, coördinatie en overdracht van vluchten tussen luchtverkeersleidingseenheden
Nr. 219/2007
Verordening (EG) nr. 219/2007 van de Raad van 27 februari 2007 betreffende de oprichting van een gemeenschappelijke onderneming voor de realisering van het Europese nieuwe generatie lucht- verkeersbeveiligingssysteem (SESAR)
Toepasselijke bepalingen: artikel 1, leden 1, 2 en 5 tot en met 7, artikelen 2 en 3, artikel 4, lid 1, bijlage
Nr. 633/2007
Verordening (EG) nr. 633/2007 van de Commissie van 7 juni 2007 tot vaststelling van de eisen voor de toepassing van een protocol voor de overdracht van vluchtberichten met het oog op de aanmelding, coördinatie en overdracht van vluchten tussen luchtverkeersleidingseenheden
Toepasselijke bepalingen: artikelen 1 tot en met 7, artikel 8, tweede en derde zin, bijlagen I tot en met IV
Nr. 1265/2007
Verordening (EG) nr. 1265/2007 van de Commissie van 26 oktober 2007 tot vaststelling van de eisen inzake de kanaalafstand bij mondelinge lucht-grondcommunicatie in het gemeenschappelijke Europese luchtruim
Toepasselijke bepalingen: artikelen 1 tot en met 9, bijlagen I tot en met XX Xx. 000/0000
Xxxxxxxxxxx (XX) nr. 482/2008 van de Commissie van 30 mei 2008 betreffende de invoering van een systeem ter verzekering van de softwareveiligheid door verleners van luchtvaartnavigatie- diensten en tot wijziging van bijlage II bij Verordening (EG) nr. 2096/2005
Toepasselijke bepalingen: artikelen 1 tot en met 5, bijlagen I tot en met II
Nr. 1361/2008
Verordening (EG) nr. 1361/2008 van de Raad van 16 december 2008 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 219/2007 betreffende de oprichting van een gemeenschappelijke onderneming voor de realisering van het Europese nieuwe generatie luchtverkeersbeveiligingssysteem (SESAR).
Toepasselijke bepalingen: artikelen 1 tot en met 5 (met uitzondering van artikel 1, lid 6), bijlage (met uitzondering van punten 11 en 12).
Nr. 29/2009
Verordening (EG) nr. 29/2009 van de Commissie van 16 januari 2009 tot vaststelling van de eisen inzake datalinkdiensten voor het gemeenschappelijke Europese luchtruim
Toepasselijke bepalingen: artikelen 1 tot en met 15, bijlagen I tot en met VII
Nr. 30/2009
Verordening (EG) nr. 30/2009 van de Commissie van 16 januari 2009 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1032/2006 met betrekking tot automatische systemen voor de uitwisseling van vluchtgegevens ter ondersteuning van datalinkdiensten
Toepasselijke bepalingen: artikelen 1 en 2, bijlage Nr. 262/2009
Verordening (EG) nr. 262/2009 van de Commissie van 30 maart 2009 tot vaststelling van de eisen inzake de gecoördineerde toewijzing en toepassing van Mode S-ondervragingscodes in het gemeenschappelijke Europese luchtruim
Toepasselijke bepalingen: artikelen 1 tot en met 13, bijlagen I tot en met III Nr. 1070/2009
Verordening (EG) nr. 1070/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 549/2004, (EG) nr. 550/2004, (EG) nr. 551/2004 en (EG) nr. 552/2004 teneinde de prestaties en de duurzaamheid van het Europese luchtvaartsysteem te verbeteren
Toepasselijke bepalingen: artikelen 1 tot en met 5, met uitzondering van artikel 1, onder 4)
Nr. 1108/2009
Verordening (EG) nr. 1108/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 216/2008 op het gebied van luchtvaartterreinen, lucht- verkeersbeheer en luchtvaartnavigatiediensten en tot intrekking van Richtlijn 2006/23/EG
Nr. 73/2010
Verordening (EU) nr. 73/2010 van de Commissie van 26 januari 2010 tot vaststelling van de kwaliteitseisen voor luchtvaartgegevens en -informatie voor het gemeenschappelijke Europese luchtruim
Nr. 255/2010
Verordening (EU) nr. 255/2010 van de Commissie van 25 maart 2010 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake de regeling van luchtverkeersstromen
Nr. 691/2010
Verordening (EU) nr. 691/2010 van de Commissie van 29 juli 2010 tot vaststelling van een prestatieregeling voor luchtvaartnavigatiediensten en netwerkfuncties en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 2096/2005 tot vaststelling van de gemeenschappelijke eisen voor de verlening van luchtvaartnavigatiediensten
Nr. 929/2010
Verordening (EU) nr. 929/2010 van de Commissie van 18 oktober 2010 houdende wijziging van Verordening (EG) nr. 1033/2006 voor wat de in artikel 3, lid 1, vermelde ICAO-bepalingen betreft
Nr. 1191/2010
Verordening (EU) nr. 1191/2010 van de Commissie van 16 december 2010 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1794/2006 tot vaststelling van een gemeenschappelijk heffingenstelsel voor luchtvaartnavigatiediensten
Besluit van de Commissie van 21 februari 2011 inzake de vaststelling van EU-wijde prestatiedoelen en waarschuwingsdrempels voor het verlenen van luchtvaartnavigatiediensten voor de periode
2012-2014 (2011/121/EU) Nr. 176/2011
Verordening (EU) nr. 176/2011 van de Commissie van 24 februari 2011 inzake de informatie die moet worden verstrekt vóór de vaststelling en wijziging van een functioneel luchtruimblok
Nr. 283/2011
Verordening (EU) nr. 283/2011 van de Commissie van 22 maart 2011 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 633/2007 wat de in artikel 7 vermelde overgangsbepalingen betreft
Besluit van de Commissie van 20 maart 2011 inzake vrijstellingen uit hoofde van artikel 14 van Verordening (EG) nr. 29/2009 van de Commissie tot vaststelling van de eisen inzake datalink- diensten voor het gemeenschappelijke Europese luchtruim
Nr. 677/2011
Verordening (EU) nr. 677/2011 van de Commissie van 7 juli 2011 tot vaststelling van nadere regels ter uitvoering van de netwerkfuncties voor luchtverkeersbeheer en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 691/2010
Besluit C(2011) 4130 definitief van de Commissie van 7 juli 2011 inzake de aanstelling van de netwerkbeheerder voor de netwerkfuncties luchtverkeersbeheer (ATM) van het gemeenschappelijk Europees luchtruim.
Nr. 805/2011
Verordening (EU) nr. 805/2011 van de Commissie van 10 augustus 2011 tot vaststelling van gedetailleerde regels voor vergunningen en bepaalde certificaten van luchtverkeersleiders, overeenkomstig Verordening (EG) nr. 216/2008 van het Europees Parlement en de Raad
Nr. 1034/2011
Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1034/2011 van de Commissie van 17 oktober 2011 betreffende het veiligheidstoezicht op het gebied van luchtverkeersbeheer en luchtvaartnavigatiediensten en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 691/2010
Nr. 1035/2011
Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1035/2011 van de Commissie van 17 oktober 2011 tot vaststelling van de gemeenschappelijke eisen voor de verlening van luchtvaartnavigatiediensten en tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 482/2008 en (EU) nr. 691/2010
C. Veiligheid van de luchtvaart Nr. 3922/91
Verordening (EEG) nr. 3922/91 van de Raad van 16 december 1991 inzake de harmonisatie van technische voorschriften en administratieve procedures op het gebied van de burgerluchtvaart
als gewijzigd bij:
– Verordening (EG) nr. 2176/96 van de Commissie van 13 november 1996 tot aanpassing van Verordening (EEG) nr. 3922/91 van de Raad aan de wetenschappelijke en technische vooruitgang
– Verordening (EG) nr. 1069/1999 van de Commissie van 25 mei 1999 tot aanpassing van Verordening (EEG) nr. 3922/91 van de Raad aan de wetenschappelijke en technische vooruitgang
– Verordening (EG) nr. 2871/2000 van de Commissie van 28 december 2000 houdende aanpassing aan de wetenschappelijke en technische vooruitgang van Verordening (EEG) nr. 3922/91 van de Raad inzake de harmonisatie van technische voorschriften en administratieve procedures op het gebied van de burgerluchtvaart
– Verordening (EG) nr. 1899/2006 van 12 december 2006 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 3922/91 van de Raad inzake de harmonisatie van technische voorschriften en administratieve procedures op het gebied van de burgerluchtvaart
– Verordening (EG) nr. 1900/2006 van het Europees Parlement en de Raad van
20 december 2006 tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 3922/91 van de Raad inzake de harmonisatie van technische voorschriften en administratieve procedures op het gebied van de burgerluchtvaart
– Verordening (EG) nr. 8/2008 van de Commissie van 11 december 2007 tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 3922/91 van de Raad ten aanzien van gemeenschappelijke technische voorschriften en administratieve procedures van toepassing op commercieel vervoer
per vliegtuig
– Verordening (EG) nr. 859/2008 van de Commissie van 20 augustus 2008 tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 3922/91 van de Raad ten aanzien van gemeenschappelijke technische voorschriften en administratieve procedures van toepassing op commercieel vervoer
per vliegtuig
Toepasselijke bepalingen: artikelen 1 tot en met 10, 12 en 13, met uitzondering van artikel 4, lid 1, en artikel 8, lid 2 (tweede zin), bijlagen I, II en III
Met betrekking tot de toepassing van artikel 12 wordt "lidstaten" gelezen als "lidstaten van de Europese Unie".
Nr. 216/2008
Verordening (EG) nr. 216/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 20 februari 2008 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels op het gebied van burgerluchtvaart en tot oprichting van een Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart, houdende intrekking van
Richtlijn 91/670/EEG van de Raad, Verordening (EG) nr. 1592/2002 en Richtlijn 2004/36/EG
Toepasselijke bepalingen: artikelen 1 tot en met 68, met uitzondering van artikel 65, artikel 69, lid 1, tweede alinea, artikel 69, lid 4, bijlagen I tot en met VI
als gewijzigd bij:
Verordening (EG) nr. 690/2009 van de Commissie van 30 juli 2009 houdende wijziging van Verordening (EG) nr. 216/2008 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van gemeenschappelijke regels op het gebied van burgerluchtvaart en tot oprichting van een Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart, houdende intrekking van Richtlijn 91/670/EEG van de Raad, Verordening (EG) nr. 1592/2002 en Richtlijn 2004/36/EG
Verordening (EG) nr. 1108/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 216/2008 op het gebied van luchtvaartterreinen, lucht- verkeersbeheer en luchtvaartnavigatiediensten en tot intrekking van Richtlijn 2006/23/EG
Toepasselijke bepalingen: artikelen 1 tot en met 3, met uitzondering van de bij artikel 1, lid 7, van Verordening (EG) nr. 1108/2009 ingevoegde artikelen 8 bis, lid 5, 8 ter, lid 6, en 8 quater, lid 10, bijlage
Nr. 996/2010
Verordening (EU) nr. 996/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 20 oktober 2010 inzake onderzoek en preventie van ongevallen en incidenten in de burgerluchtvaart en houdende intrekking van Richtlijn 94/56/EG
Nr. 2003/42
Richtlijn 2003/42/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 juni 2003 inzake de melding van voorvallen in de burgerluchtvaart
Toepasselijke bepalingen: artikelen 1 tot en met 11, bijlagen I en II Nr. 1321/2007
Verordening (EG) nr. 1321/2007 van de Commissie van 12 november 2007 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen om overeenkomstig Richtlijn 2003/42/EG van het Europees Parlement en de Raad uitgewisselde informatie over voorvallen in de burgerluchtvaart op te nemen in een centraal register
Toepasselijke bepalingen: artikelen 1 tot en met 4
Nr. 1330/2007
Verordening (EG) nr. 1330/2007 van de Commissie van 24 september 2007 tot vaststelling van uitvoeringsregels voor de verspreiding onder belanghebbenden van informatie over voorvallen in de burgerluchtvaart als bedoeld in artikel 7, lid 2, van Richtlijn 2003/42/EG van het Europees Parlement en de Raad
Toepasselijke bepalingen: artikelen 1 tot en met 10, bijlagen I tot en met II Nr. 1702/2003
Verordening (EG) nr. 1702/2003 van de Commissie van 24 september 2003 tot vaststelling van uitvoeringsvoorschriften inzake de luchtwaardigheid en milieucertificering van luchtvaartuigen en aanverwante producten, onderdelen en uitrustingsstukken, alsmede voor de certificering van ontwerp- en productieorganisaties
als gewijzigd bij:
– Verordening (EG) nr. 381/2005 van de Commissie van 7 maart 2005 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1702/2003 tot vaststelling van uitvoeringsvoorschriften inzake de luchtwaardigheid en milieucertificering van luchtvaartuigen en aanverwante producten, onderdelen en uitrustingsstukken
– Verordening (EG) nr. 706/2006 van de Commissie van 8 mei 2006 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1702/2003 voor wat betreft de periode gedurende welke lidstaten goedkeuringen voor een bepaalde duur mogen afgeven
– Verordening (EG) nr. 335/2007 van de Commissie van 28 maart 2007 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1702/2003 tot vaststelling van uitvoeringsvoorschriften inzake de luchtwaardigheid en milieucertificering van luchtvaartuigen en aanverwante producten, onderdelen en uitrustingsstukken
– Verordening (EG) nr. 375/2007 van de Commissie van 30 maart 2007 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1702/2003 tot vaststelling van uitvoeringsvoorschriften inzake de luchtwaardigheid en milieucertificering van luchtvaartuigen en aanverwante producten, onderdelen en uitrustingsstukken, alsmede voor de certificering van ontwerp- en productieorganisaties
– Verordening (EG) nr. 287/2008 van de Commissie van 28 maart 2008 inzake de verlenging van de in artikel 2 quater, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1702/2003 vermelde geldigheids- duur
– Verordening (EG) nr. 1057/2008 van de Commissie van 27 oktober 2008 tot wijziging van aanhangsel II van de bijlage bij Verordening (EG) nr. 1702/2003 betreffende het certificaat van herbeoordeling van de luchtwaardigheid (EASA-formulier 15a)
– Verordening (EG) nr. 1194/2009 van de Commissie van 30 november 2009 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1702/2003 tot vaststelling van uitvoeringsvoorschriften inzake de luchtwaardigheid en milieucertificering van luchtvaartuigen en aanverwante producten, onderdelen en uitrustingsstukken, alsmede voor de certificering van ontwerp- en productie- organisaties
Opmerking: gecorrigeerd bij rectificatie van Verordening (EG) nr. 1194/2009 van de Commissie van 30 november 2009 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1702/2003 tot vaststelling van uitvoeringsvoorschriften inzake de luchtwaardigheid en milieucertificering van luchtvaartuigen en aanverwante producten, onderdelen en uitrustingsstukken, alsmede voor de certificering van ontwerp- en productieorganisaties (PB L 58 van 9.3.2010, blz. 23)
Toepasselijke bepalingen: artikelen 1 tot en met 4, bijlage. De in deze verordening bedoelde overgangstermijnen worden vastgesteld door het Gemengd Comité.
Nr. 2042/2003
Verordening (EG) nr. 2042/2003 van de Commissie van 20 november 2003 betreffende de permanente luchtwaardigheid van luchtvaartuigen en luchtvaartproducten, -onderdelen en
-uitrustingsstukken, en betreffende de goedkeuring van bij voornoemde taken betrokken organisaties en personen