Verdrag inzake de overbrenging van gevonniste personen, Straatsburg, 21-03-1983
Verdrag inzake de overbrenging van gevonniste personen, Straatsburg, 21-03-1983
Geldend van 01-01-1988 t/m heden
Verdrag inzake de overbrenging van gevonniste personen
De Lid-Staten van de Raad van Europa en de andere Staten die dit Verdrag hebben ondertekend,
Overwegende dat het doel van de Raad van Europa is het tot stand brengen van een grotere eenheid tussen zijn Leden;
Verlangend de internationale samenwerking op het gebied van het strafrecht verder te ontwikkelen;
Overwegende dat een dergelijke samenwerking de doeleinden van een goede rechtsbedeling en de reclassering van gevonniste personen moet bevorderen.
Overwegende dat deze doeleinden eisen dat vreemdelingen die gedetineerd zijn als gevolg van het plegen van een strafbaar feit, in de gelegenheid dienen te worden gesteld om hun veroordelingen binnen hun eigen samenleving te ondergaan, en
Overwegende dat dit doel het best kan worden bereikt door hen naar hun eigen land over te brengen; Zijn als volgt overeengekomen:
Artikel 1. Begripsomschrijvingen
Voor de toepassing van dit Verdrag wordt verstaan onder:
a. „veroordeling": elke straf of maatregel door een rechter opgelegd en met zich medebrengende vrijheidsbeneming gedurende een beperkte of onbeperkte periode wegens een strafbaar feit;
b. „vonnis": een rechterlijke beslissing of bevel waarbij een veroordeling wordt uitgesproken;
c. „de Staat van veroordeling": de Staat waarin de veroordeling werd uitgesproken tegen de persoon die kan worden of reeds is overgebracht;
d. „de Staat van tenuitvoerlegging": de Staat waarnaar de gevonniste persoon kan worden of reeds is overgebracht, ten einde zijn veroordeling te ondergaan.
Artikel 2. Algemene beginselen
1. De Partijen verbinden zich om elkander wederzijds in zo ruim mogelijke mate samenwerking te verlenen met betrekking tot de overbrenging van gevonniste personen overeenkomstig de bepalingen van dit Verdrag.
2. Een op het grondgebied van een Partij gevonniste persoon kan, overeenkomstig de bepalingen van dit Verdrag, naar het grondgebied van een andere Partij worden overgebracht, ten einde de tegen hem uitgesproken veroordeling te ondergaan. Te dien einde kan hij de Staat van veroordeling of de Staat van tenuitvoerlegging zijn wens te kennen geven om overeenkomstig het onderhavige Verdrag te worden overgebracht.
3. De overbrenging kan door de Staat van veroordeling of door de Staat van tenuitvoerlegging worden verzocht.
Artikel 3. Voorwaarden voor overbrenging
1. Een gevonniste persoon kan overeenkomstig de bepalingen van dit Verdrag, slechts onder de navolgende voorwaarden worden overgebracht:
a. indien die persoon een onderdaan is van de Staat van tenuitvoerlegging;
b. indien het vonnis onherroepelijk is;
c. indien de gevonniste persoon, op het tijdstip van ontvangst van het verzoek, nog ten minste zes maanden van de veroordeling moet ondergaan of indien de duur der veroordeling onbeperkt is;
d. indien door de gevonniste persoon of, wanneer gelet op zijn leeftijd of lichamelijke of geestelijke toestand, een der beide Staten zulks nodig acht, door de wettelijke vertegenwoordiger van de gevonniste persoon met de overbrenging wordt ingestemd;
e. indien het handelen of het nalaten op grond waarvan de veroordeling werd uitgesproken een strafbaar feit oplevert naar het recht van de Staat van tenuitvoerlegging of een strafbaar feit zou opleveren indien dit op zijn grondgebied zou zijn gepleegd, en
f. indien de Staat van veroordeling en de Staat van tenuitvoerlegging het eens zijn over de overbrenging.
2. In uitzonderingsgevallen kunnen Partijen zich akkoord verklaren met een overbrenging zelfs wanneer de duur van het alsnog door de gevonniste persoon te ondergane gedeelte van de veroordeling minder is dan die welke in lid 1(c) is vermeld.
3. Een Staat kan op het ogenblik van ondertekening of op het ogenblik van nederlegging van zijn akte van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding door middel van een aan de Secretaris-Generaal van de Raad van Europa gerichte verklaring, aangeven dat hij voornemens is de toepassing van een der in artikel 9 (1) (a) en (b) voorziene procedures in zijn betrekkingen met andere Partijen uit te sluiten.
4. Een Staat kan op elk tijdstip door middel van een aan de Secretaris-Generaal van de Raad van Europa gerichte verklaring de term „onderdaan" in de zin van dit Verdrag, voor zover het hem betreft, omschrijven.
Artikel 4. Verplichting tot het verstrekken van inlichtingen
1. Een gevonniste persoon op wie dit Verdrag van toepassing is, dient door de Staat van veroordeling van de strekking van dit Verdrag in kennis te worden gesteld.
2. Indien de gevonniste persoon zijn wens tot overbrenging ingevolge dit Verdrag aan de Staat van veroordeling kenbaar heeft gemaakt, dient die Staat de Staat van tenuitvoerlegging zo spoedig mogelijk daarvan in kennis te stellen, nadat het vonnis onherroepelijk is geworden.
3. De kennisgeving dient de navolgende inlichtingen te omvatten:
a. de naam, datum en plaats van geboorte van de gevonniste persoon;
b. zijn eventueel adres in de Staat van tenuitvoerlegging;
c. een opgave der feiten die aan de veroordeling ten grondslag liggen;
d. de aard, duur en aanvangsdatum van de veroordeling.
4. Indien de gevonniste persoon zijn wens tot overbrenging ingevolge dit Verdrag aan de Staat van tenuitvoerlegging kenbaar heeft gemaakt, doet de Staat van veroordeling desgevraagd die Staat de in lid 3 bedoelde inlichtingen toekomen.
5. De gevonniste persoon dient van elke door de Staat van veroordeling of door de Staat van tenuitvoerlegging ingevolge de vorenstaande leden ondernomen actie schriftelijk in kennis te worden gesteld, alsmede van elke door een der beide Staten op een verzoek tot overbrenging genomen beslissing.
Artikel 5. Verzoeken en antwoorden
1. De verzoeken tot overbrenging en de antwoorden daarop geschieden schriftelijk.
2. De verzoeken worden door het Ministerie van Justitie van de verzoekende Staat aan het Ministerie van Justitie van de aangezochte Staat gericht. De antwoorden worden langs dezelfde kanalen gegeven.
3. Een Partij kan door middel van een aan de Secretaris-Generaal van de Raad van Europa gerichte verklaring aangeven dat zij andere kanalen van berichtgeving zal gebruiken.
4. De aangezochte Staat stelt de verzoekende Staat onverwijld in kennis van zijn beslissing of al dan niet met de verzochte overbrenging wordt ingestemd.
Artikel 6. Stukken ter ondersteuning
1. De Staat van tenuitvoerlegging verstrekt de Staat van veroordeling op diens verzoek:
a. een document of verklaring dat de gevonniste persoon een onderdaan is van die Staat;
b. een afschrift van het toepasselijke recht van de Staat van tenuitvoerlegging, waaruit blijkt dat het handelen of het nalaten, op grond waarvan de veroordeling in de Staat van veroordeling werd uitgesproken, naar het recht van de Staat van tenuitvoerlegging een strafbaar feit oplevert of een strafbaar feit zou opleveren indien gepleegd op zijn grondgebied;
c. een verklaring inhoudende de in artikel 9(2) bedoelde opgave.
2. Indien een overbrenging wordt verzocht, worden door de Staat van veroordeling de navolgende stukken aan de Staat van tenuitvoerlegging verstrekt, tenzij een der beide Staten reeds heeft aangegeven dat hij niet met de overbrenging zal instemmen:
a. een gewaarmerkte afschrift van het vonnis en de wettelijke bepalingen die daaraan ten grondslag liggen;
b. een opgave betreffende het reeds ondergane gedeelte van een veroordeling, daaronder begrepen inlichtingen omtrent enige voorlopige hechtenis, strafvermindering en elke andere voor de tenuitvoerlegging van de veroordeling ter zake dienende omstandigheid;
c. een verklaring inhoudende de instemming met de overbrenging als bedoeld in artikel 3 (1) (d); en
d. waar nodig, een medisch of sociaal rapport omtrent de gevonniste persoon, inlichtingen betreffende zijn behandeling in de Staat van veroordeling en elke aanbeveling ten aanzien van zijn verdere behandeling in de Staat van tenuitvoerlegging.
3. Elk der beide Staten kan verzoeken om in het bezit te worden gesteld van een der in lid 1 of 2 hierboven bedoelde stukken alvorens een verzoek tot overbrenging te doen of een beslissing te nemen of hij al dan niet met de overbrenging zal instemmen.
Artikel 7. Instemming en Verificatie
1. De Staat van veroordeling zal zich ervan vergewissen dat de persoon die ingevolge artikel 3(1)(d) met de overbrenging moet instemmen, zulks vrijwillig doet en zich volledig bewust is van de daaruit voortvloeiende rechtsgevolgen. De ten aanzien van een zodanige instemming te volgen procedure wordt beheerst door de wet van de Staat van veroordeling.
2. De Staat van veroordeling stelt de Staat van tenuitvoerlegging in de gelegenheid om te onderzoeken middels een consul of een andere in overeenstemming met de Staat van tenuitvoerlegging aangewezen functionaris, dat de instemming in overeenstemming met de in lid 1 hierboven bedoelde voorwaarden wordt gegeven.
Artikel 8. Gevolgen van de overbrenging voor de Staat van veroordeling
1. Met de daadwerkelijke overname van de gevonniste persoon door de autoriteiten van de Staat van tenuitvoerlegging wordt de tenuitvoerlegging van de veroordeling in de Staat van veroordeling geschorst.
2. De Staat van veroordeling kan de veroordeling niet langer ten uitvoer leggen, indien de Staat van tenuitvoerlegging de veroordeling beschouwt geheel ten uitvoer gelegd te zijn.
Artikel 9. Gevolgen van de overbrenging voor de Staat van tenuitvoerlegging
1. De bevoegde autoriteiten van de Staat van tenuitvoerlegging dienen:
a. de tenuitvoerlegging van de veroordeling onmiddellijk voort te zetten of op grond van een rechterlijke of administratieve beschikking op de in artikel 10 vermelde voorwaarden; of
b. de veroordeling door middel van een rechterlijke of administratieve procedure in een beslissing van die Staat om te zetten, waarbij voor de sanctie in de Staat van veroordeling opgelegd, een sanctie in de plaats wordt gesteld, zoals voorgeschreven voor hetzelfde strafbare feit naar het recht van de Staat van tenuitvoerlegging onder de in artikel 11 vermelde voorwaarden.
2. De Staat van tenuitvoerlegging stelt desgevraagd, vóór de overbrenging van de gevonniste persoon, de Staat van veroordeling in kennis welke van deze procedures door hem zal worden gevolgd.
3. De tenuitvoerlegging van de veroordeling wordt beheerst door het recht van de Staat van tenuitvoerlegging en alleen die Staat is bevoegd om alle ter zake dienende beslissingen te nemen.
4. Een Staat die, ingevolge zijn nationale recht, geen gebruik kan maken van een der in lid 1 genoemde procedures ter tenuitvoerlegging van maatregelen op het grondgebied van een andere Partij opgelegd aan personen aan wie wegens hun geestelijke toestand het begaan van een strafbaar feit niet is toegerekend en die bereid is die personen voor verdere behandeling over te nemen, kan door middel van een aan de Secretaris-Generaal van de Raad van Europa gerichte verklaring de procedures aangeven die door hem in dergelijke gevallen zal worden gevolgd.
Artikel 10. Voortgezette tenuitvoerlegging
1. Ingeval van voortzetting der tenuitvoerlegging is de Staat van tenuitvoerlegging gebonden aan het rechtskarakter en de duur van de veroordeling, zoals die zijn vastgesteld door de Staat van veroordeling.
2. Indien deze veroordeling evenwel naar aard en duur onverenigbaar is met de wet van de Staat van tenuitvoerlegging, of indien de wet van die Staat zulks vereist, kan die Staat door middel van een rechterlijke of administratieve beschikking, de sanctie aanpassen aan de straf of maatregel door zijn eigen wet voor een soortgelijk strafbaar feit voorgeschreven. Wat de aard betreft, zal de straf of maatregel voor zover mogelijk overeenstemmen met die welke door de ten uitvoer te leggen veroordeling is opgelegd. De door de Staat van veroordeling opgelegde sanctie zal hierdoor naar aard en duur niet worden verzwaard en evenmin zal het door de wet van de Staat van tenuitvoerlegging voorgeschreven maximum hierdoor worden overschreden.
Artikel 11. Omzetting van de veroordeling
1. Ingeval van omzetting van de veroordeling zijn de in de wetgeving van de Staat van tenuitvoerlegging voorziene procedures van toepassing. Bij omzetting van de veroordeling:
a. is de bevoegde autoriteit gebonden aan de vaststelling van de feiten voor zover deze uitdrukkelijk of impliciet blijken uit het door de Staat van veroordeling uitgesproken vonnis;
b. kan de bevoegde autoriteit een sanctie die vrijheidsbeneming met zich mede brengt, niet in een geldstraf omzetten;
c. brengt de bevoegde autoriteit de volledige periode van de door de gevonniste persoon reeds ondergane vrijheidsbeneming in mindering; en
d. zal de bevoegde autoriteit de strafrechtelijke positie van de gevonniste persoon niet verzwaren en is niet gebonden aan een eventueel minimum waarin door de wet van de Staat van tenuitvoerlegging wordt voorzien voor het gepleegde strafbare feit of de gepleegde strafbare feiten.
2. Indien de omzettingsprocedure gevolgd wordt na overbrenging van de gevonniste persoon, houdt de Staat van tenuitvoerlegging de gevonniste persoon in bewaring of neemt andere maatregelen ten einde diens aanwezigheid in de Staat van tenuitvoerlegging te verzekeren, in afwachting van de afloop van die procedure.
Artikel 12. Gratie, amnestie, strafvermindering
Elk van beide Partijen kan gratie, amnestie of strafvermindering van de veroordeling verlenen ingevolge haar Xxxxxxxx of andere wetten.
Artikel 13. Herziening van het vonnis
Slechts de Staat van veroordeling heeft het recht te beslissen op een verzoek tot herziening van het vonnis.
Artikel 14. Beëindiging van de tenuitvoerlegging
De Staat van tenuitvoerlegging dient de tenuitvoerlegging van de veroordeling te beëindigen, zodra hij door de Staat van veroordeling in kennis is gesteld van enige beslissing of maatregel tengevolge waarvan de veroordeling niet meer voor tenuitvoerlegging vastbaar is.
Artikel 15. Bericht inzake tenuitvoerlegging
De Staat van tenuitvoerlegging bericht de Staat van veroordeling ten aanzien van de tenuitvoerlegging van de veroordeling:
a. wanneer eerstgenoemde de veroordeling beschouwt geheel ten uitvoer gelegd te zijn;
b. indien de gevonniste persoon uit de detentie ontsnapt is vóór de beëindiging van de tenuitvoerlegging der veroordeling; of
c. indien de Staat van veroordeling een bijzonder rapport verzoekt.
Artikel 16. Doortocht
1. Een Partij voldoet, in overeenstemming met haar wetgeving, aan een verzoek om doortocht van een veroordeelde door haar grondgebied, indien een zodanig verzoek door een andere Partij is gedaan en die Staat met een andere Partij of met een derde Staat overeenstemming heeft bereikt met betrekking tot de overbrenging van die persoon naar of van zijn grondgebied.
2. Een Partij kan weigeren doortocht toe te staan:
a. indien de gevonniste persoon een van haar onderdanen is; of
b. indien het strafbare feit dat aanleiding tot de veroordeling is geweest geen strafbaar feit oplevert ingevolge haar eigen recht.
3. De verzoeken om doortocht en de antwoorden daarop dienen te worden uitgewisseld langs de in artikel 5 (2) en (3) bedoelde kanalen.
4. Een Partij kan voldoen aan een door een derde Staat gedaan verzoek om doortocht van een veroordeelde door haar grondgebied, indien die Staat met een andere Partij overeenstemming heeft bereikt met betrekking tot de overbrenging naar of van zijn grondgebied.
5. De Partij aan wie verzocht is doortocht te verlenen, mag de gevonniste persoon slechts in bewaring houden voor de periode die voor de doortocht door haar grondgebied wordt vereist.
6. De Partij waaraan verzocht is doortocht te verlenen, kan worden gevraagd de verzekering te geven, dat de gevonniste persoon niet zal worden vervolgd of behoudens het bepaalde in het vorige lid, aangehouden of anderszins zal worden onderworpen aan enige vrijheidsbeperking op het grondgebied van de doortocht verlenende Staat wegens een strafbaar feit dat gepleegd is, of een veroordeling die is uitgesproken vóór zijn vertrek uit het grondgebied van de Staat van veroordeling.
7. Een verzoek om doortocht is niet vereist, indien het vervoer door de lucht plaats vindt boven het grondgebied van een Verdragsluitende Staat en daar in geen landing is voorzien. Elke Staat kan evenwel door middel van een aan de Secretaris-Generaal van de Raad van Europa gerichte verklaring, bij ondertekening of nederlegging van zijn akte van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding, eisen dat hij van een dergelijke doortocht boven zijn grondgebied in kennis wordt gesteld.
Artikel 17. Talen en kosten
1. De kennisgevingen ingevolge artikel 4, lid 2 tot 4 worden gedaan in de taal van de Partij waaraan zij zijn gericht of in een der officiële talen van de Raad van Europa.
2. Behoudens het hieronder in lid 3 bepaalde, is een vertaling van verzoeken om overbrenging of van de stukken ter ondersteuning daarvan niet vereist.
3. Elke Staat kan bij ondertekening of nederlegging van zijn akte van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding door middel van een aan de Secretaris-Generaal van de Raad van Europa gerichte verklaring eisen dat verzoeken om overbrenging en de stukken ter ondersteuning daarvan vergezeld gaan van een vertaling in zijn eigen taal of in een der officiële talen van de Raad van Europa of in een dezer door hem aan te geven talen; die Staat kan bij die gelegenheid verklaren bereid te zijn om vertalingen in elke andere taal behalve de officiële taal of talen van de Raad van Europa te aanvaarden.
4. Behoudens het in artikel 6 (2) (a) bepaalde, behoeven de stukken die ter toepassing van dit Verdrag worden verzonden, niet gewaarmerkt te zijn.
5. De kosten voortvloeiende uit de toepassing van dit Verdrag, worden door de Staat van tenuitvoerlegging gedragen, uitgezonderd de kosten die uitsluitend op het grondgebied van de Staat van veroordeling zijn gemaakt.
Artikel 18. Ondertekening en inwerkingtreding
1. Dit Verdrag staat open voor ondertekening door de Lid-Staten van de Raad van Europa en Staten, die geen lid zijnde van de Raad, aan de opstelling van het Verdrag hebben deelgenomen. Het dient te worden bekrachtigd, aanvaard of goedgekeurd. De akten van bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring worden nedergelegd bij de Secretaris-Generaal van de Raad van Europa.
2. Dit Verdrag treedt in werking op de eerste dag van de maand die volgt op het verstrijken van een tijdvak van drie maanden na de datum waarop drie Lid-Staten van de Raad van Europa hun instemming door het Verdrag gebonden te worden tot uitdrukking hebben gebracht overeenkomstig het bepaalde in lid 1.
3. Ten aanzien van iedere ondertekenende Staat die daarna zijn instemming door het onderhavige Verdrag gebonden te worden tot uitdrukking heeft gebracht, treedt het Verdrag in werking op de eerste dag van de maand die volgt op het verstrijken van een tijdvak van drie maanden na de datum van nederlegging van de akte van bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring.
Artikel 19. Toetreding door niet-Lid-Staten
1. Na de inwerkingtreding van dit Verdrag kan het Comité van Ministers van de Raad van Europa, na overleg met de Verdragsluitende Staten iedere Staat die geen lid is van de Raad en niet in artikel 18(1) is genoemd, uitnodigen tot het Verdrag toe te treden, bij een beslissing welke overeenkomstig artikel 20 d van het Statuut van de Raad van Europa met meerderheid van stemmen is genomen, en met eenstemmigheid van de vertegenwoordigers van de Verdragsluitende Staten die recht hebben in het Comité zitting te nemen.
2. Ten aanzien van iedere toetredende Staat, treedt het Verdrag in werking op de eerste dag van de maand die volgt op het verstrijken van een tijdvak van drie maanden na de datum van nederlegging van de akte van toetreding bij de Secretaris-Generaal van de Raad van Europa.
Artikel 20. Territoriale toepassing
1. Iedere Staat kan op het ogenblik van ondertekening of bij nederlegging van zijn akte van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding het grondgebied of de grondgebieden aanwijzen, waarop dit Verdrag van toepassing is.
2. Iedere Staat kan op elk later tijdstip, door middel van een aan de Secretaris-Generaal van de Raad van Europa gerichte verklaring de toepassing van dit Verdrag uitbreiden tot ieder ander in de verklaring aangewezen grondgebied. Ten aanzien van dat grondgebied treedt het Verdrag in werking op de eerste dag van de maand die volgt op het verstrijken van een tijdvak van drie maanden na de datum van ontvangst van die verklaring door de Secretaris-Generaal.
3. Iedere krachtens de twee vorige leden gedane verklaring kan met betrekking tot ieder in die verklaring aangewezen grondgebied worden ingetrokken door een aan de Secretaris-Generaal gerichte kennisgeving. De intrekking wordt van kracht op de eerste dag van de maand die volgt op het verstrijken van een tijdvak van drie maanden na de datum van ontvangst van die kennisgeving door de Secretaris-Generaal.
Artikel 21. Toepassing naar tijdstip
Dit Verdrag is van toepassing op de tenuitvoerlegging van veroordelingen die hetzij vóór hetzij na de inwerkingtreding van het Verdrag zijn uitgesproken.
Artikel 22. Verhouding tot andere Verdragen en Overeenkomsten
1. Dit Verdrag laat onverlet de rechten en verplichtingen voortvloeiende uit uitleveringsverdragen en andere verdragen inzake internationale samenwerking in strafzaken die voorzien in de overbrenging van personen die zijn aangehouden voor confrontatie- of bewijsdoeleinden.
2. Indien twee of meer Verdragsluitende Staten reeds een overeenkomst of verdrag hebben gesloten betreffende de overbrenging van veroordeelden of hun betrekkingen te dezer zake anderszins hebben geregeld, of in de toekomst alsnog zullen regelen, hebben zij de bevoegdheid die overeenkomst of dat verdrag toe te passen, of die betrekkingen dienovereenkomstig te regelen, in plaats van het onderhavige Verdrag.
3. Het onderhavige Verdrag laat onverlet de bevoegdheid van de Staten die partij zijn bij het Europese Verdrag inzake de internationale geldigheid van strafvonnissen om onderling bilaterale of multilaterale overeenkomsten te sluiten betreffende in dat Verdrag geregelde onderwerpen, ten einde de bepalingen daarvan aan te vullen of de toepassing van de daarin neergelegde beginselen te vergemakkelijken.
4. Indien een verzoek om overbrenging valt binnen het toepassingsgebied van zowel het onderhavige Verdrag als het Europese Verdrag inzake de internationale geldigheid van strafvonnissen of een andere overeenkomst of ander verdrag betreffende de overbrenging van veroordeelden, geeft de verzoekende Staat, bij het doen van het verzoek, aan, op grond van welk instrument zulks wordt gedaan.
Artikel 23. Minnelijke schikking
De Europese Commissie voor strafrechtelijke vraagstukken van de Raad van Europa wordt op de hoogte gehouden van de toepassing van dit Verdrag en bevordert zonodig een oplossing in der minne van elke moeilijkheid waartoe de toepassing van het Verdrag aanleiding zou kunnen geven.
Artikel 24. Opzegging
1. Iedere Partij kan te allen tijde dit Verdrag opzeggen door middel van een aan de Secretaris-Generaal van de Raad van Europa gerichte kennisgeving.
2. De opzegging wordt van kracht op de eerste dag van de maand na het verstrijken van een tijdvak van drie maanden na de datum van ontvangst der kennisgeving door de Secretaris-Generaal.
3. Het onderhavige Verdrag blijft evenwel van toepassing op de tenuitvoerlegging van veroordelingen aan personen die overeenkomstig de bepalingen van het Verdrag zijn overgebracht vóór de datum waarop een zodanige opzegging van kracht wordt.
Artikel 25. Kennisgevingen
De Secretaris-Generaal van de Raad van Europa stelt de Lid-Staten van de Raad van Europa, de Staten, die geen lid zijnde van de Raad, aan de opstelling van het Verdrag hebben deelgenomen en elke Staat die tot het Verdrag is toegetreden, in kennis van:
a. iedere ondertekening;
b. de nederlegging van iedere akte van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding;
c. iedere datum van inwerkingtreding van dit Verdrag overeenkomstig de artikelen 18 (2) en (3), 19 (2) en 20 (2) en (3);
d. iedere andere handeling, verklaring, kennisgeving of mededeling die betrekking heeft op dit Verdrag.
TEN BLIJKE WAARVAN de ondergetekenden, daartoe behoorlijk gemachtigd, dit Verdrag hebben ondertekend.
GEDAAN te Straatsburg op 21 maart 1983 in de Engelse en Franse taal, zijnde beide teksten gelijkelijk authentiek, in één enkel exemplaar, dat zal worden nedergelegd in het archief van de Raad van Europa. De Secretaris-Generaal van de Raad van Europa doet hiervan een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift toekomen aan iedere Lid-Staat van de Raad van Europa, aan iedere Staat, die geen lid zijnde van de Raad, aan de opstelling van het Verdrag heeft deelgenomen, en aan iedere Staat die is uitgenodigd tot dit Verdrag toe te treden.