LIBERCAS
Hof van Cassatie
LIBERCAS
3 - 2022
AANSPRAKELIJKHEID BUITEN OVEREENKOMST
Daad - Fout - Oorzakelijk verband tussen fout en schade - Beoordeling - Taak van de rechter
Om het oorzakelijk verband tussen fout en schade te kunnen uitsluiten moet de rechter vaststellen dat de schade zoals ze zich in concreto heeft voorgedaan ook zonder de betrokken fout op dezelfde wijze zou zijn ontstaan, zodat de rechter moet bepalen wat degene die de fout beging had moeten doen om rechtmatig te handelen, hij abstractie moet maken van het foutieve element in de historiek van het schadegeval zonder de andere omstandigheden ervan te wijzigen en nagaan of de schade zich ook in dat geval zou hebben voorgedaan (1). (1) Zie Cass.1 oktober 2019, AR P.15.0575.N, AC 2019, nr. 488; Cass. 28 juni 2018, AR C.17.0696.N, AC 2018, nr. 423. Cass. 12 juni 2017, AR
C.16.0428.N, AC 2017, nr. 380; Cass. 28 mei 2008, AR P.08.0226.F, AC 2008, nr. 324.
- Art. 1382 Burgerlijk Wetboek
4 juni 2020 C.19.0042.N
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200604.1N.10
AC nr. ...
Daad - Fout - Derde medeplichtigheid aan contractbreuk - Deelneming van de derde aan de niet-nakoming van de contractuele verbintenis - Onderzoeksplicht in hoofde van de derde - Draagwijdte - Beoordeling
Het bestaan van een onderzoeksplicht van de derde en de draagwijdte ervan wordt door de rechter in concreto beoordeeld, rekening houdend met al de omstandigheden van het geval en in het bijzonder met de vertrouwdheid van de derde met de betrokken bedrijfstak en de toegankelijkheid van de informatie (1). (1) Zie concl. OM.
- Artt. 1382 en 1383 Burgerlijk Wetboek
4 juni 2020 C.19.0070.N
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200604.1N.12
AC nr. ...
ANATOCISME
- Vereffening en verdeling - Notariële staat van vereffening en verdeling - Bezwaren - Actualisatie - Vordering van kapitalisatie van interest voor de vereffeningsrechter
Voor wat betreft de bezwaren met betrekking tot de door de notaris-vereffenaar opgestelde staat van vereffening-verdeling, kan de vereffeningsrechter slechts kennis nemen van de geschillen of moeilijkheden die voortvloeien uit de bezwaren zoals die zijn vastgesteld in het proces-verbaal bedoeld in artikel 1223, §3, eerste lid Gerechtelijk wetboek, wat evenwel niet eraan in de weg staat dat de staat van vereffening en verdeling wordt geactualiseerd en voor het eerst in de fase van de beslechting van de geschillen of moeilijkheden, kapitalisatie wordt gevorderd van interest verschuldigd op de door de deelgenoot te betalen oplegsom (1). (1) Zie concl. OM.
- Artt. 1223, § 3, eerste lid, en § 4, tweede lid Gerechtelijk Wetboek
- Art. 1154 Burgerlijk Wetboek
4 juni 2020 C.19.0192.N
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200604.1N.4
AC nr. ...
BELASTING
- Geschil inzake de toepassing van de belastingwet - Vordering - Termijn - Geen verlenging wegens afstand - Aangevoerde schending van het grondwettelijk gelijkheidsbeginsel
Nu het Grondwettelijk Hof in antwoord op de door het Hof van Cassatie gestelde prejudiciële vraag geen schending weerhoudt van de artikelen 10 en 11 Grondwet door artikel 1385undecies Gerechtelijk wetboek dat voorziet in een vervaltermijn van drie maanden die niet vatbaar is voor verlenging wegens afstand, faalt het cassatiemiddel dat dergelijke schending aanvoert naar recht (1). (1) Zie Cass. 28 juni 2018, AR C.17.0500.N, arrest niet gepubliceerd; GwH, 7 november 2019, arrest nr.168/2019.
- Art. 1385undecies Gerechtelijk Wetboek
4 juni 2020 C.17.0500.N
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200604.1N.2
AC nr. ...
- Geschil inzake de toepassing van de belastingwet - Vordering - Termijn - Geen verlenging wegens afstand - Aangevoerde schending van het grondwettelijk gelijkheidsbeginsel
Nu het Grondwettelijk Hof in antwoord op de door het Hof van Cassatie gestelde prejudiciële vraag geen schending weerhoudt van de artikelen 10 en 11 Grondwet door artikel 1385undecies Gerechtelijk wetboek dat voorziet in een vervaltermijn van drie maanden die niet vatbaar is voor verlenging wegens afstand, faalt het cassatiemiddel dat dergelijke schending aanvoert naar recht (1). (1) Zie Cass. 28 juni 2018, AR C.17.0500.N, arrest niet gepubliceerd; GwH, 7 november 2019, arrest nr.168/2019.
- Art. 1385undecies Gerechtelijk Wetboek
4 juni 2020 C.17.0500.N
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200604.1N.2
AC nr. ...
BEWIJS
Burgerlijke zaken - Geschriften - Algemeen - Onderhands biljet of onderhandse belofte - Voorwaarden voor het geschrift - Uitzondering voor kooplieden
De uitzondering voorzien in artikel 1326, tweede lid Burgerlijk Wetboek voor wat betreft de kooplieden is verbonden met de aard van de verbintenis en niet met de hoedanigheid van de ondertekenaar (1). (1) Zie concl. OM.
- Art. 1326, eerste en tweede lid Burgerlijk Wetboek
4 juni 2020 C.19.0312.N
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200604.1N.8
AC nr. ...
CASSATIEBEROEP
Burgerlijke zaken - Personen door of tegen wie cassatieberoep kan of moet worden ingesteld - Eisers en verweerders - Vordering tot bindendverklaring van het cassatiearrest - Belang - Beoordeling
Nu de eis tot bindendverklaring van een te wijzen gerechtelijke beslissing van louter conservatoire aard is en enkel tot doel heeft te beletten dat de verweerder op die eis kan aanvoeren dat die beslissing haar niet kan worden tegengeworpen, volstaat het bestaan van die mogelijkheid voor de eisende partij om aan te tonen dat zij bij de vordering tot bindendverklaring belang heeft en staat het niet aan het Hof bij de uitspraak over die vordering te oordelen over betwistingen waarover partijen in het kader van een andere procedure in debat kunnen treden ook al zou hieruit blijken dat xxxxx geen belang heeft bij de bindendverklaring.
- Artt. 15 tot 18 Gerechtelijk Wetboek
4 juni 2020 C.18.0560.N
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200604.1N.9
AC nr. ...
Burgerlijke zaken - Beslissingen vatbaar voor cassatieberoep - Algemeen - Verzuim uitspraak te doen over een punt van de vordering - Artikel 1138, 3°, Gerechtelijk Wetboek - Wijziging bij wet van 25 mei 2018 - Cassatieberoep
De wetgever heeft het gewijzigd artikel 1138, 3°, Gerechtelijk Wetboek, als uitzondering op artikel 3 Gerechtelijk wetboek, slechts van toepassing verklaard op de procedures die vanaf 9 juni 2018 worden ingesteld en niet op de dan reeds hangende procedures.
- zoals gewijzigd bij Wet 25 mei 2018 tot vermindering en herverdeling van de werklast binnen de rechterlijke orde
- Art. 1138, 3° Gerechtelijk Wetboek
2 oktober 2020 C.19.0464.N
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20201002.1N.9
AC nr. ...
ERFENISSEN
- Gerechtelijke vereffening-verdeling - Artikel 9, Wet 13 augustus 2011 - Overgangsregeling
De specifieke overgangsregeling van artikel 9 van de wet van 13 augustus 2011 houdt een afwijking in op de onmiddellijke toepasselijkheid van nieuwe procedureregels op hangende geschillen zoals bepaald in artikel 3 Gerechtelijk Wetboek en beoogt de nieuwe procedureregels slechts toepasselijk te maken op vorderingen tot vereffening-verdeling die in beraad worden genomen na de inwerkingtreding van de nieuwe wet terwijl de oude procedureregels verder gelden eenmaal de verdeling reeds werd bevolen of de vordering tot vereffening-verdeling reeds in beraad was genomen voor het ogenblik van inwerkingtreding van de wet (1). (1) Cass. 2 november 2018, AR C.18.0134.N, AC 2018, nr.
603.
- Art. 9 Wet 13 augustus 2011 houdende hervorming van de procedure van gerechtelijke vereffening- verdeling
- Art. 3 Gerechtelijk Wetboek
4 juni 2020 C.19.0293.N
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200604.1N.14
AC nr. ...
GRONDWETTELIJK HOF
- Prejudiciële vraag - Schending van een wet door een wet - Bevoegdheid
Het Grondwettelijk Hof is niet bevoegd om uitspraak te doen over een prejudiciële vraag omtrent de schending door een wet van een wet.
- Art. 26, § 1 Bijzondere wet op het Arbitragehof van 6 januari 1989
4 juni 2020 C.19.0066.N
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200604.1N.11
AC nr. ...
- Prejudiciële vraag - Geschil inzake de toepassing van de belastingwet - Vordering - Termijn - Geen verlenging wegens afstand - Geen schending van het grondwettelijk gelijkheidsbeginsel
Nu het Grondwettelijk Hof in antwoord op de door het Hof van Cassatie gestelde prejudiciële vraag geen schending weerhoudt van de artikelen 10 en 11 Grondwet door artikel 1385undecies Gerechtelijk wetboek dat voorziet in een vervaltermijn van drie maanden die niet vatbaar is voor verlenging wegens afstand, faalt het cassatiemiddel dat dergelijke schending aanvoert naar recht (1). (1) Zie Cass. 28 juni 2018, AR C.17.0500.N, arrest niet gepubliceerd; GwH, 7 november 2019, arrest nr.168/2019.
- Art. 1385undecies Gerechtelijk Wetboek
4 juni 2020 C.17.0500.N
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200604.1N.2
AC nr. ...
- Prejudiciële vraag - Geschil inzake de toepassing van de belastingwet - Vordering - Termijn - Geen verlenging wegens afstand - Geen schending van het grondwettelijk gelijkheidsbeginsel
Nu het Grondwettelijk Hof in antwoord op de door het Hof van Cassatie gestelde prejudiciële vraag geen schending weerhoudt van de artikelen 10 en 11 Grondwet door artikel 1385undecies Gerechtelijk wetboek dat voorziet in een vervaltermijn van drie maanden die niet vatbaar is voor verlenging wegens afstand, faalt het cassatiemiddel dat dergelijke schending aanvoert naar recht (1). (1) Zie Cass. 28 juni 2018, AR C.17.0500.N, arrest niet gepubliceerd; GwH, 7 november 2019, arrest nr.168/2019.
- Art. 1385undecies Gerechtelijk Wetboek
4 juni 2020 C.17.0500.N
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200604.1N.2
AC nr. ...
XXXX XXX XXXXXXXXx
Huishuur - Verplichtingen van partijen - Verhuurder - Elementaire woonkwaliteitsvereisten - Verwarming - Aanwezigheid van verwarmingsmiddelen
De decreetgever beoogt met artikel 5, § 1, 3° Vlaamse Wooncode niet enkel de fysieke, materiële en structurele aanwezigheid van de nodige verwarmingsmiddelen of de mogelijkheid om die middelen op een veilige manier aan te sluiten, maar ook de continue werking van de verwarmingsinstallatie te waarborgen.
- Art. 5, § 1, 3° Decreet Vlaams Parlement 15 juli 1997 houdende de Vlaamse Wooncode
4 juni 2020 C.19.0079.N
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200604.1N.13
AC nr. ...
NOTARIS
- Gerechtelijke vereffening-verdeling - Artikel 9, Wet 13 augustus 2011 - Overgangsregeling
De specifieke overgangsregeling van artikel 9 van de wet van 13 augustus 2011 houdt een afwijking in op de onmiddellijke toepasselijkheid van nieuwe procedureregels op hangende geschillen zoals bepaald in artikel 3 Gerechtelijk Wetboek en beoogt de nieuwe procedureregels slechts toepasselijk te maken op vorderingen tot vereffening-verdeling die in beraad worden genomen na de inwerkingtreding van de nieuwe wet terwijl de oude procedureregels verder gelden eenmaal de verdeling reeds werd bevolen of de vordering tot vereffening-verdeling reeds in beraad was genomen voor het ogenblik van inwerkingtreding van de wet (1). (1) Cass. 2 november 2018, AR C.18.0134.N, AC 2018, nr.
603.
- Art. 9 Wet 13 augustus 2011 houdende hervorming van de procedure van gerechtelijke vereffening- verdeling
- Art. 3 Gerechtelijk Wetboek
4 juni 2020 C.19.0293.N
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200604.1N.14
AC nr. ...
- Vereffening en verdeling - Notariële staat van vereffening en verdeling - Bezwaren - Actualisatie - Vordering van kapitalisatie van interest - Bevoegdheid van de vereffeningsrechter
Voor wat betreft de bezwaren met betrekking tot de door de notaris-vereffenaar opgestelde staat van vereffening-verdeling, kan de vereffeningsrechter slechts kennis nemen van de geschillen of moeilijkheden die voortvloeien uit de bezwaren zoals die zijn vastgesteld in het proces-verbaal bedoeld in artikel 1223, §3, eerste lid Gerechtelijk wetboek, wat evenwel niet eraan in de weg staat dat de staat van vereffening en verdeling wordt geactualiseerd en voor het eerst in de fase van de beslechting van de geschillen of moeilijkheden, kapitalisatie wordt gevorderd van interest verschuldigd op de door de deelgenoot te betalen oplegsom (1). (1) Zie concl. OM.
- Artt. 1223, § 3, eerste lid, en § 4, tweede lid Gerechtelijk Wetboek
- Art. 1154 Burgerlijk Wetboek
4 juni 2020 C.19.0192.N
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200604.1N.4
AC nr. ...
ONSPLITSBAARHEID (GESCHIL)
- Meerpartijengeschil - Onsplitsbaarheid - Toepassingsvoorwaarden
De vraag naar onsplitsbaarheid rijst enkel wanneer in een meerpartijengeschil één of meer partijen verstek laten gaan of wanneer daarin hoger beroep, cassatieberoep of een verzoek tot herroeping van het gewijsde wordt ingesteld, zodat een rechter in eerste aanleg de partijen niet kan verplichten een derde in het geding te betrekken op grond van de regels van de onsplitsbaarheid van het geschil (1). (1) Zie concl. OM.
- Artt. 31 en 811 Gerechtelijk Wetboek
4 juni 2020 C.18.0345.N
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200604.1N.3
AC nr. ...
- Meerpartijengeschil - Onsplitsbaarheid - Betrekking van een derde in het geding - Bevoegdheid van de rechter
De vraag naar onsplitsbaarheid rijst enkel wanneer in een meerpartijengeschil één of meer partijen verstek laten gaan of wanneer daarin hoger beroep, cassatieberoep of een verzoek tot herroeping van het gewijsde wordt ingesteld, zodat een rechter in eerste aanleg de partijen niet kan verplichten een derde in het geding te betrekken op grond van de regels van de onsplitsbaarheid van het geschil (1). (1) Zie concl. OM.
- Artt. 31 en 811 Gerechtelijk Wetboek
4 juni 2020 C.18.0345.N
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200604.1N.3
AC nr. ...
OVEREENKOMST
RECHTEN EN VERPLICHTINGEN VAN PARTIJEN
Rechten en verplichtingen van partijen - Voor derden - Derde medeplichtigheid aan contractbreuk - Deelneming van de derde aan de niet-nakoming van de contractuele verbintenis
Voor derde-medeplichtigheid aan contractbreuk, die de deelneming onderstelt van een derde aan de rechtshandeling die ten grondslag ligt aan de schuldige niet-nakoming van de contractuele verbintenis door een partij terwijl de derde het bestaan van die verbintenis kende of behoorde te kennen, is het niet noodzakelijk dat de derde rechtstreeks met de contractuele schuldenaar heeft gecontracteerd, maar volstaat het dat hij wetens en willens deelneemt aan de niet-nakoming van de verbintenissen door de contractuele schuldenaar (1). (1) Zie concl. OM.
- Artt. 1382 en 1383 Burgerlijk Wetboek
4 juni 2020 C.19.0070.N
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200604.1N.12
AC nr. ...
OVERHEIDSOPDRACHTEN (WERKEN, LEVERINGEN, DIENSTEN)
- Offerte - Essentiële bestekbepaling - Afwijking - Interpretatie - Bevoegdheid aanbestedende overheid
De beoordeling of een afwijking een essentiële bestekbepaling betreft zodat zij de substantiële onregelmatigheid van de offerte tot gevolg heeft, vergt uitsluitend een juridische interpretatie van het wettelijk begrip essentiële bepaling en van de betrokken bestekbepalingen waarvan in de offerte wordt afgeweken, zodat de aanbestedende overheid ter zake niet over een discretionaire beoordelingsvrijheid beschikt maar het in de eerste plaats wel aan die overheid staat om vast te stellen of een afwijking een essentiële bestekbepaling betreft, waarbij de rechter op basis van alle elementen van het dossier die doorgevoerde juridische interpretatie mag toetsen (1). (1) Zie concl. OM.
- Artt. 89, derde lid, en 110, §§ 1 en 2 KB 8 januari 1996 betreffende de overheidsopdrachten voor aanneming van werken, leveringen en diensten en de concessies voor openbare werken
- Art. 15 Wet 24 december 1993 betreffende de overheidsopdrachten en sommige opdrachten voor aanneming van werken, leveringen en diensten
4 juni 2020 C.18.0299.N
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200604.1N.1
AC nr. ...
- Bevelen van de overheid - Invloed op het verloop en de kostprijs van de opdracht - Verplichting voor de aannemer - Aard
De door artikel 16, § 3, derde lid AAV 1996 opgelegde verplichting van de aannemer om in de hypothese van bevelen van de overheid deze laatste in te lichten zodra hij de invloed die de bevelen op het verloop en de kostprijs van de opdracht zouden kunnen hebben kent of zou moeten kennen, is niet bepaald op straffe van niet-ontvankelijkheid van de op die bevelen gesteunde klachten of verzoeken.
- Art. 16, § 3, eerste tot en met vierde lid Algemene aannemingsvoorwaarden voor de overheidsopdrachten voor aanneming van werken, leveringen en diensten en voor de concessies voor openbare werken
4 juni 2020 C.18.0560.N
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200604.1N.9
AC nr. ...
PREJUDICIEEL GESCHIL
- Hof van Cassatie - Prejudiciële vraag aan het Grondwettelijk Hof - Geschil inzake de toepassing van de belastingwet - Vordering - Termijn - Geen verlenging wegens afstand - Geen schending van het grondwettelijk gelijkheidsbeginsel
Nu het Grondwettelijk Hof in antwoord op de door het Hof van Cassatie gestelde prejudiciële vraag geen schending weerhoudt van de artikelen 10 en 11 Grondwet door artikel 1385undecies Gerechtelijk wetboek dat voorziet in een vervaltermijn van drie maanden die niet vatbaar is voor verlenging wegens afstand, faalt het cassatiemiddel dat dergelijke schending aanvoert naar recht (1). (1) Zie Cass. 28 juni 2018, AR C.17.0500.N, arrest niet gepubliceerd; GwH, 7 november 2019, arrest nr.168/2019.
- Art. 1385undecies Gerechtelijk Wetboek
4 juni 2020 C.17.0500.N
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200604.1N.2
AC nr. ...
- Hof van Cassatie - Prejudiciële vraag aan het Grondwettelijk Hof - Geschil inzake de toepassing van de belastingwet - Vordering - Termijn - Geen verlenging wegens afstand - Geen schending van het grondwettelijk gelijkheidsbeginsel
Nu het Grondwettelijk Hof in antwoord op de door het Hof van Cassatie gestelde prejudiciële vraag geen schending weerhoudt van de artikelen 10 en 11 Grondwet door artikel 1385undecies Gerechtelijk wetboek dat voorziet in een vervaltermijn van drie maanden die niet vatbaar is voor verlenging wegens afstand, faalt het cassatiemiddel dat dergelijke schending aanvoert naar recht (1). (1) Zie Cass. 28 juni 2018, AR C.17.0500.N, arrest niet gepubliceerd; GwH, 7 november 2019, arrest nr.168/2019.
- Art. 1385undecies Gerechtelijk Wetboek
4 juni 2020 C.17.0500.N
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200604.1N.2
AC nr. ...
RECHTBANKEN
Strafzaken - Allerlei - Strafuitvoeringsrechtbank - Voorwaardelijke invrijheidstelling - Herroeping - Definitieve invrijheidstelling - Uitzondering - Aanvang van de herroeping
Artikel 71 Wet Strafuitvoering, krachtens hetwelk de veroordeelde definitief in vrijheid wordt gesteld indien tijdens de proeftijd geen enkele herroeping heeft plaatsgehad, betreft niet de herroeping die ingevolge een eindbeslissing voor een misdaad of wanbedrijf wordt uitgesproken, aangezien die herroeping wordt geacht te zijn ingegaan op de dag waarop het misdrijf werd gepleegd.
- Artt. 64, 1°, 65, tweede lid, en 71 Wet 17 mei 2006 betreffende de externe rechtspositie van de veroordeelden tot een vrijheidsstraf en de aan het slachtoffer toegekende rechten in het raam van de strafuitvoeringsmodaliteiten
29 juli 2020 P.20.0727.F
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200729.VAC.3
AC nr. ...
Strafzaken - Allerlei - Termijn van de vordering tot herroeping - In aanmerking te nemen feiten - Strafuitvoeringsrechtbank - Herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling - Veroordeling wegens tijdens de proeftijd gepleegde feiten
De vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling die gegrond is op een in kracht van gewijsde beslissing die vaststelt dat de veroordeelde tijdens de proeftijd een misdaad of wanbedrijf heeft gepleegd, kan na het verstrijken van die termijn worden ingesteld; de in aanmerking te nemen misdrijven kunnen tot op de dag vóór de vervaldag van die proeftijd zijn gepleegd (1). (1) Cass. 19 december 2012, AR P.12.1931.F, AC 2012,
nr. 702; contra: Xxxx. 3 november 2010, AR P.10.1573.F, AC 2010, nr. 651, met andersluidende concl. van advocaat-generaal XXXXXXX, op datum in Pas., in R.D.P. 2011, 420; Cass. 16 februari 2011, AR P.11.0151.F, AC 2011, nr. 140.
- Art. 64, 1° Wet 17 mei 2006 betreffende de externe rechtspositie van de veroordeelden tot een vrijheidsstraf en de aan het slachtoffer toegekende rechten in het raam van de strafuitvoeringsmodaliteiten
29 juli 2020 P.20.0727.F
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200729.VAC.3
AC nr. ...
STEDENBOUW
RUIMTELIJKE ORDENING. PLAN VAN AANLEG
Ruimtelijke ordening - Plan van aanleg - Bijzonder plan van aanleg - Aanvraag stedenbouwkundige vergunning - Motiveringsplicht
Wanneer het bijzonder plan van aanleg voldoende gedetailleerde voorschriften bevat die de overheid geen enkele beoordelingsruimte meer laten, volstaat het dat de overheid aan die voorschriften toetst om de verenigbaarheid van het aangevraagde met de goede plaatselijke ordening na te gaan en kan een motivering door een enkele verwijzing naar het bijzonder plan van aanleg volstaan; dit is niet het geval ingeval van loutere overeenstemming van de vergunde constructie met de bestemming van het bijzonder plan van aanleg (1). (1) Zie X.x.Xx. 7 februari 2001, nr. 93.109.
- Art. 19, derde lid KB 28 december 1972 betreffende de inrichting en toepassing van de ontwerp- gewestplannen en gewestplannen
- Art. 3 Wet 29 juli 1991 betreffende de uitdrukkelijke motivering van de bestuurshandelingen
4 juni 2020 C.16.0490.N
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200604.1N.18
AC nr. ...
STRAFUITVOERING
- Herroeping - Definitieve invrijheidstelling - Uitzondering - Aanvang van de herroeping - Strafuitvoeringsrechtbank - Voorwaardelijke invrijheidstelling
Artikel 71 Wet Strafuitvoering, krachtens hetwelk de veroordeelde definitief in vrijheid wordt gesteld indien tijdens de proeftijd geen enkele herroeping heeft plaatsgehad, betreft niet de herroeping die ingevolge een eindbeslissing voor een misdaad of wanbedrijf wordt uitgesproken, aangezien die herroeping wordt geacht te zijn ingegaan op de dag waarop het misdrijf werd gepleegd.
- Artt. 64, 1°, 65, tweede lid, en 71 Wet 17 mei 2006 betreffende de externe rechtspositie van de veroordeelden tot een vrijheidsstraf en de aan het slachtoffer toegekende rechten in het raam van de strafuitvoeringsmodaliteiten
29 juli 2020 P.20.0727.F
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200729.VAC.3
AC nr. ...
- Strafuitvoeringsrechtbank - Herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling - Veroordeling wegens tijdens de proeftijd gepleegde feiten - Termijn van de vordering tot herroeping - In aanmerking te nemen feiten
De vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling die gegrond is op een in kracht van gewijsde beslissing die vaststelt dat de veroordeelde tijdens de proeftijd een misdaad of wanbedrijf heeft gepleegd, kan na het verstrijken van die termijn worden ingesteld; de in aanmerking te nemen misdrijven kunnen tot op de dag vóór de vervaldag van die proeftijd zijn gepleegd (1). (1) Cass. 19 december 2012, AR P.12.1931.F, AC 2012,
nr. 702; contra: Xxxx. 3 november 2010, AR P.10.1573.F, AC 2010, nr. 651, met andersluidende concl. van advocaat-generaal XXXXXXX, op datum in Pas., in R.D.P. 2011, 420; Cass. 16 februari 2011, AR P.11.0151.F, AC 2011, nr. 140.
- Art. 64, 1° Wet 17 mei 2006 betreffende de externe rechtspositie van de veroordeelden tot een vrijheidsstraf en de aan het slachtoffer toegekende rechten in het raam van de strafuitvoeringsmodaliteiten
29 juli 2020 P.20.0727.F
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200729.VAC.3
AC nr. ...
TUSSENKOMST
- Burgerlijke zaken - Cassatiegeding - Vordering tot bindendverklaring van het arrest - Belang - Beoordeling
Nu de eis tot bindendverklaring van een te wijzen gerechtelijke beslissing van louter conservatoire aard is en enkel tot doel heeft te beletten dat de verweerder op die eis kan aanvoeren dat die beslissing haar niet kan worden tegengeworpen, volstaat het bestaan van die mogelijkheid voor de eisende partij om aan te tonen dat zij bij de vordering tot bindendverklaring belang heeft en staat het niet aan het Hof bij de uitspraak over die vordering te oordelen over betwistingen waarover partijen in het kader van een andere procedure in debat kunnen treden ook al zou hieruit blijken dat xxxxx geen belang heeft bij de bindendverklaring.
- Artt. 15 tot 18 Gerechtelijk Wetboek
4 juni 2020 C.18.0560.N
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200604.1N.9
AC nr. ...
VERBINTENIS
- Onderhands biljet of onderhandse belofte - Voorwaarden voor het geschrift - Uitzondering voor kooplieden
De uitzondering voorzien in artikel 1326, tweede lid Burgerlijk Wetboek voor wat betreft de kooplieden is verbonden met de aard van de verbintenis en niet met de hoedanigheid van de ondertekenaar (1). (1) Zie concl. OM.
- Art. 1326, eerste en tweede lid Burgerlijk Wetboek
4 juni 2020 C.19.0312.N
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200604.1N.8
AC nr. ...
VERDELING
- Gerechtelijke vereffening-verdeling - Artikel 9, Wet 13 augustus 2011 - Overgangsregeling
De specifieke overgangsregeling van artikel 9 van de wet van 13 augustus 2011 houdt een afwijking in op de onmiddellijke toepasselijkheid van nieuwe procedureregels op hangende geschillen zoals bepaald in artikel 3 Gerechtelijk Wetboek en beoogt de nieuwe procedureregels slechts toepasselijk te maken op vorderingen tot vereffening-verdeling die in beraad worden genomen na de inwerkingtreding van de nieuwe wet terwijl de oude procedureregels verder gelden eenmaal de verdeling reeds werd bevolen of de vordering tot vereffening-verdeling reeds in beraad was genomen voor het ogenblik van inwerkingtreding van de wet (1). (1) Cass. 2 november 2018, AR C.18.0134.N, AC 2018, nr.
603.
- Art. 9 Wet 13 augustus 2011 houdende hervorming van de procedure van gerechtelijke vereffening- verdeling
- Art. 3 Gerechtelijk Wetboek
4 juni 2020 C.19.0293.N
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200604.1N.14
AC nr. ...
- Vereffening en verdeling - Notariële staat van vereffening en verdeling - Bezwaren - Actualisatie - Vordering van kapitalisatie van interest - Bevoegdheid van de vereffeningsrechter
Voor wat betreft de bezwaren met betrekking tot de door de notaris-vereffenaar opgestelde staat van vereffening-verdeling, kan de vereffeningsrechter slechts kennis nemen van de geschillen of moeilijkheden die voortvloeien uit de bezwaren zoals die zijn vastgesteld in het proces-verbaal bedoeld in artikel 1223, §3, eerste lid Gerechtelijk wetboek, wat evenwel niet eraan in de weg staat dat de staat van vereffening en verdeling wordt geactualiseerd en voor het eerst in de fase van de beslechting van de geschillen of moeilijkheden, kapitalisatie wordt gevorderd van interest verschuldigd op de door de deelgenoot te betalen oplegsom (1). (1) Zie concl. OM.
- Artt. 1223, § 3, eerste lid, en § 4, tweede lid Gerechtelijk Wetboek
- Art. 1154 Burgerlijk Wetboek
4 juni 2020 C.19.0192.N
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200604.1N.4
AC nr. ...
VERRIJKING ZONDER OORZAAK
- Niet ongerechtvaardigde verrijking - Definitieve vermogensverschuiving ten voordele van de verrijkte - Wil van de verarmde - Eigen belang
De verrijking is niet ongerechtvaardigd wanneer zij steunt op de wil van de verarmde voor zover deze ertoe strekte een definitieve vermogensverschuiving in het voordeel van de verrijkte tot stand te brengen, wat onder meer kan blijken uit de bedoeling de verrijkte te begunstigen, het speculatieve oogmerk of de omstandigheid dat de verarmde uitsluitend of hoofdzakelijk in zijn eigen belang handelde (1). (1) Zie concl. OM.
4 juni 2020 C.19.0371.N
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200604.1N.19
AC nr. ...
VERZEKERING
Landverzekering - Verzekeraar - Dekking voor grove schuld - Bevrijding van zijn verplichtingen - Algemene bewoordingen van de overeenkomst
Artikel 62, tweede lid, Wet Verzekeringen 2014 sluit uit dat de verzekeraar zich van zijn verplichtingen kan bevrijden voor de gevallen van grove schuld die in de overeenkomst in algemene bewoordingen zijn gesteld (1). (1) Zie Cass. 16 maart 2018, AR C.17.0428.F, AC 2018, nr. 188; Cass. 4 december 2013, AR P.13.0285.F, AC 2013, nr. 657; Cass. 12 januari 2011, AR P.10.1274.F, arrest niet gepubliceerd; Xxxx. 29 juni 2009, AR C.08.0003.F, AC 2009, nr. 446.
- Art. 62, tweede lid Wet 4 april 2014 betreffende de verzekeringen, inwerkingtreding 1 november 2014
4 juni 2020 C.19.0066.N
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200604.1N.11
AC nr. ...
Landverzekering - Uitoefening van verhaal van derden - Dekking van aansprakelijkheid krachtens artikelen 1382-1386bis Burgerlijk Wetboek - Verzekerde - Aansprakelijkheid op grond van artikel 544 Burgerlijk Wetboek
Het verhaal van derden in de zin van artikel 2 BVVO Assuralia overeenkomst Brand slaat niet op aansprakelijkheid van de verzekerde op grond van artikel 544 BW en een subrogatoire vordering van de verzekeraar van de benadeelde tegen de verzekeraar die het verhaal van derden dekt en wiens verzekerde op die grond aansprakelijk is, is niet uitgesloten.
- Artt. 2 en 3 BVVO Assuralia Overeenkomst Brand nr. 580 van 1 januari 1999 betreffende de uitoefening van verhaal van derden Brand-Ontploffing
4 juni 2020 C.19.0386.N
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200604.1N.17
AC nr. ...
VOORLOPIGE HECHTENIS
INVRIJHEIDSTELLING ONDER VOORWAARDEN
Invrijheidstelling onder voorwaarden - Termijn van drie maanden - Verlenging van de voorwaarden - Berekening van de termijn
De termijn van drie maanden waarin de op de invrijheidstelling van de beklaagde gestelde voorwaarden van toepassing zijn, wordt berekend vanaf de dag na die van de akte die hem doet ingaan en wordt berekend van de zoveelste tot de dag vóór de
zoveelste; de vervaldag is in die termijn begrepen (1). (1) Zie gelijkluidende concl. “in hoofdzaak” OM in Pas. 2020, nr. 471.
- Artt. 35 en 36 Wet van 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis
- Artt. 52, 53 en 54 Gerechtelijk Wetboek
28 juli 2020 P.20.0766.F
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200728.1
AC nr. ...
Invrijheidstelling onder voorwaarden - Termijn van drie maanden - Verlenging van de voorwaarden - Berekening van de termijn
De termijn van drie maanden waarin de op de invrijheidstelling van de beklaagde gestelde voorwaarden van toepassing zijn, wordt berekend vanaf de dag na die van de akte die hem doet ingaan en wordt berekend van de zoveelste tot de dag vóór de
zoveelste; de vervaldag is in die termijn begrepen (1). (1) Zie gelijkluidende concl. “in hoofdzaak” OM in Pas. 2020, nr. 471.
- Artt. 35 en 36 Wet van 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis
- Artt. 52, 53 en 54 Gerechtelijk Wetboek
28 juli 2020 P.20.0766.F
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200728.VAC.1
AC nr. ...
VOORWAARDELIJKE INVRIJHEIDSTELLING
- Strafuitvoeringsrechtbank - Herroeping - Veroordeling wegens tijdens de proeftijd gepleegde feiten - Termijn van de vordering tot herroeping - In aanmerking te nemen feiten
De vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling die gegrond is op een in kracht van gewijsde beslissing die vaststelt dat de veroordeelde tijdens de proeftijd een misdaad of wanbedrijf heeft gepleegd, kan na het verstrijken van die termijn worden ingesteld; de in aanmerking te nemen misdrijven kunnen tot op de dag vóór de vervaldag van die proeftijd zijn gepleegd (1). (1) Cass. 19 december 2012, AR P.12.1931.F, AC 2012,
nr. 702; contra: Xxxx. 3 november 2010, AR P.10.1573.F, AC 2010, nr. 651, met andersluidende concl. van advocaat-generaal XXXXXXX, op datum in Pas., in R.D.P. 2011, 420; Cass. 16 februari 2011, AR P.11.0151.F, AC 2011, nr. 140.
- Art. 64, 1° Wet 17 mei 2006 betreffende de externe rechtspositie van de veroordeelden tot een vrijheidsstraf en de aan het slachtoffer toegekende rechten in het raam van de strafuitvoeringsmodaliteiten
29 juli 2020 P.20.0727.F
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200729.VAC.3
AC nr. ...
- Strafuitvoeringsrechtbank - Herroeping - Definitieve invrijheidstelling - Uitzondering - Aanvang van de herroeping
Artikel 71 Wet Strafuitvoering, krachtens hetwelk de veroordeelde definitief in vrijheid wordt gesteld indien tijdens de proeftijd geen enkele herroeping heeft plaatsgehad, betreft niet de herroeping die ingevolge een eindbeslissing voor een misdaad of wanbedrijf wordt uitgesproken, aangezien die herroeping wordt geacht te zijn ingegaan op de dag waarop het misdrijf werd gepleegd.
- Artt. 64, 1°, 65, tweede lid, en 71 Wet 17 mei 2006 betreffende de externe rechtspositie van de veroordeelden tot een vrijheidsstraf en de aan het slachtoffer toegekende rechten in het raam van de strafuitvoeringsmodaliteiten
29 juli 2020 P.20.0727.F
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200729.VAC.3
AC nr. ...
WEGVERKEER
WEGVERKEERSREGLEMENT VAN 01-12-1975
Wegverkeersreglement van 1 december 1975 - Art. 5 - Rijstrook - Witte voorsorteringspijlen
Een rijstrook waarop witte voorsorteringspijlen naar links zijn aangebracht mag enkel gevolgd worden door bestuurders die op het kruispunt naar links willen afslaan (1). (1) Zie Cass. 16 oktober 2001, AR P.00.0290.N, AC 2001, nr. 549; Cass. 30 januari 2001, AR
P.99.0428.N, AC 2001, nr. 56.
- Artt. 5 en 77.1 KB van 1 december 1975 houdende algemeen reglement op de politie van het wegverkeer en het gebruik van de openbare weg
4 juni 2020 C.19.0042.N
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200604.1N.10
AC nr. ...
WETTEN, DECRETEN, ORDONNANTIES, BESLUITEN
WERKING IN DE TIJD EN IN DE RUIMTE
Werking in de tijd en in de ruimte - Gerechtelijke vereffening-verdeling - Artikel 9, Wet 13 augustus 2011 - Overgangsregeling
De specifieke overgangsregeling van artikel 9 van de wet van 13 augustus 2011 houdt een afwijking in op de onmiddellijke toepasselijkheid van nieuwe procedureregels op hangende geschillen zoals bepaald in artikel 3 Gerechtelijk Wetboek en beoogt de nieuwe procedureregels slechts toepasselijk te maken op vorderingen tot vereffening-verdeling die in beraad worden genomen na de inwerkingtreding van de nieuwe wet terwijl de oude procedureregels verder gelden eenmaal de verdeling reeds werd bevolen of de vordering tot vereffening-verdeling reeds in beraad was genomen voor het ogenblik van inwerkingtreding van de wet (1). (1) Cass. 2 november 2018, AR C.18.0134.N, AC 2018, nr.
603.
- Art. 9 Wet 13 augustus 2011 houdende hervorming van de procedure van gerechtelijke vereffening- verdeling
- Art. 3 Gerechtelijk Wetboek
4 juni 2020 C.19.0293.N
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200604.1N.14
AC nr. ...
Werking in de tijd en in de ruimte - Verzuim uitspraak te doen over een punt van de vordering - Artikel 1138, 3°, Gerechtelijk Wetboek - Wijziging bij wet van 25 mei 2018
De wetgever heeft het gewijzigd artikel 1138, 3°, Gerechtelijk Wetboek, als uitzondering op artikel 3 Gerechtelijk wetboek, slechts van toepassing verklaard op de procedures die vanaf 9 juni 2018 worden ingesteld en niet op de dan reeds hangende procedures.
- zoals gewijzigd bij Wet 25 mei 2018 tot vermindering en herverdeling van de werklast binnen de rechterlijke orde
- Art. 1138, 3° Gerechtelijk Wetboek
2 oktober 2020 C.19.0464.N
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20201002.1N.9
AC nr. ...