Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor de Houtverwerkende Industrie
Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor de Houtverwerkende Industrie
Pensioenreglement
administrateur Syntrus Achmea Pensioenbeheer Xxxxxxxxx 00, 0000 XX Xx Xxxxx
Xxxxxxx 0000, 0000 XX Xxxxxxx
Telefoon (000) 000 00 00
versie 1 januari 2010
Inhoud
Artikel 1 Begripsomschrijvingen 5
Artikel 2 Deelneming 6
Artikel 3 Gemoedsbezwaarde werknemers 7
Artikel 4 Verplichtingen van deelnemers en andere belanghebbenden 8
Artikel 5 Klachtenbehandeling 9
Artikel 6 Geschillen 10
Artikel 7 Pensioenrechten 10
Artikel 8 Rechten bij arbeidsongeschiktheid of overlijden vóór de 20-jarige leeftijd 11
Artikel 9 Basis van de pensioenopbouw 11
Artikel 10 Ouderdomspensioen 13
Artikel 11 Partnerpensioen 14
Artikel 12 Bijzonder partnerpensioen 16
Artikel 13 Pensioenverevening 16
Artikel 14 Wezenpensioen 17
Artikel 15 Keuzemogelijkheden 17
Artikel 16 Vervroegen van ouderdomspensioen 18
Artikel 17 Pensioenuitkering 19
Artikel 18 Premie 19
Artikel 19 Gehele of gedeeltelijke vrijstelling van premiebetaling in geval van arbeidsongeschiktheid 20
Artikel 20 Beëindiging van deelneming anders dan door overlijden 21
Artikel 21 Vrijwillige voortzetting 21
pagina 2 | 40
Artikel 22 Plicht tot waardeoverdracht 22
Artikel 23 | Uitzondering op plicht tot waardeoverdracht | 22 |
Artikel 24 | Collectieve waardeoverdracht | 23 |
Artikel 25 | Afkoop klein ouderdomspensioen en vroegpensioen bij beëindiging deelneming | 24 |
Artikel 26 | Afkoop klein partnerpensioen of wezenpensioen bij ingang | 25 |
Artikel 27 | Afkoop klein bijzonder partnerpensioen bij scheiding | 25 |
Artikel 28 | Aanpassing pensioenaanspraken en ingegane pensioenen | 26 |
Artikel 29 | Informatie over de pensioenregeling | 26 |
Artikel 30 | Jaarlijkse pensioenopgave | 27 |
Artikel 31 | Informatie aan gewezen deelnemers | 27 |
Artikel 32 | Informatie aan gewezen partners | 27 |
Artikel 33 | Informatie aan pensioengerechtigden | 28 |
Artikel 34 | Informatie over toeslagverlening | 28 |
Artikel 35 | Informatie op verzoek | 28 |
Artikel 36 | Informatie bij vertrek naar een andere EU-lidstaat | 29 |
Artikel 37 | Overgangsbepalingen | 29 |
Artikel 38 | Bijzondere hardheid | 30 |
Artikel 39 | Aanpassing aan ontoereikende premie | 30 |
Artikel 40 | Korting pensioenaanspraken en pensioenrechten | 31 |
Artikel 41 | Inwerkingtreding | 31 |
BIJLAGE A | Ruilvoeten en afkoopvoeten | 32 |
BIJLAGE B1 | WAO-hiaatregeling | 37 |
Artikel 1 Inleidende bepalingen 37
Artikel 2 Deelnemerschap 37
Artikel 3 Recht op arbeidsongeschiktheidspensioen 37
Artikel 4 Premie 38
BIJLAGE B2 WIA-hiaatregeling 39
Artikel 1 Inleidende bepalingen 39
Artikel 2 Deelnemerschap 39
Artikel 3 Recht op arbeidsongeschiktheidspensioen 40
Artikel 4 Premie 40
Artikel 1 Begripsomschrijvingen
In dit reglement gelden de begripsomschrijvingen die zijn opgenomen in artikel 2 van de statuten van de Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor de Houtverwerkende Industrie. Verder wordt in dit reglement verstaan onder:
pensioendatum de eerste dag van de maand waarin de deelnemer of de gewezen deelnemer 65 jaar wordt;
pensioneringsdatum de eerste dag van de maand waarin de deelnemer of de gewezen deelnemer volledig met pensioen gaat;
scheiding echtscheiding, scheiding van tafel en bed of beëindiging van het geregistreerd partnerschap;
echtscheiding beëindiging van het huwelijk door echtscheiding of door ontbinding na scheiding van tafel en bed;
geregistreerd partnerschap in dit reglement wordt gelijkgesteld met:
– echtgeno(o)t(e): geregistreerde partner
– huwelijk: geregistreerd partnerschap
– gehuwden: als partner geregistreerden
– echtscheiding of ontbinding van het huwelijk na scheiding van tafel en bed:
beëindiging van het geregistreerd partnerschap anders dan door overlijden of vermissing ongehuwd(e): niet als partner xxxxxxxxxxxxx(e)
arbeidsongeschikt arbeidsongeschikt in de zin van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), indien de WAO van toepassing is op de deelnemer, dan wel in de zin van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (W IA), indien de WIA van toepassing is;
levensloopverlof verlof als bedoeld in artikel 19g van de Wet op de loonbelasting 1964;
partner 1. degene met wie de deelnemer, aspirant-deelnemer, gewezen deelnemer of pensioengerechtigde gehuwd is;
2. de ongehuwde man of vrouw met wie de ongehuwde deelnemer, aspirant-deelnemer, gewezen deelnemer of pensioengerechtigde een duurzaam samenlevingsverband heeft en die geen bloed- of aanverwant in de rechte lijn is.
Er is sprake van een duurzaam samenlevingsverband ingeval uit een notarieel verleden samenlevingsovereenkomst tussen de deelnemer, aspirant-deelnemer, gewezen deelnemer of pensioengerechtigde en zijn partner blijkt dat er al sprake is van één huishouden gedurende ten minste twee jaar voor het overlijden.
pensioengerechtigde persoon voor wie op grond van het reglement het pensioen is ingegaan; partnerpensioen partner- of wezenpensioen;
partnerpensioen een uitkering voor de overblijvende partner; pensioenaanspraak het recht op een nog niet ingegaan pensioen;
aanspraakgerechtigde persoon die begunstigde is voor een nog niet ingegaan pensioen; pensioengerechtigd persoon voor wie het pensioen is ingegaan;
pensioengerechtigde pensioengerechtigde voor wie het ouderdomspensioen is ingegaan;
afkoopgrens Het grensbedrag bedoeld in artikel 66, eerste lid, van de Pensioenwet (2010: € 420,69 per jaar)
Artikel 2 Deelneming
1. Aan deze pensioenregeling nemen deel alle werknemers van 20 jaar of ouder, die in dienst zijn van een aangesloten onderneming en die de leeftijd van 65 jaar nog niet hebben bereikt, en:
a. voor wie deelneming verplicht is op grond van artikel 2 van de Wet verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds 2000, met uitzondering van:
i. bestuurders van een naamloze vennootschap of van een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid;
ii. werknemers in dienst van een onderneming waaraan op grond van het Vrijstellingsbesluit Wet verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds 2000 vrijstelling is verleend.
b. die in dienst zijn van een onderneming waarmee de stichting een uitvoeringsovereenkomst heeft afgesloten. Deze toelating kan alleen groepsgewijze en op door het bestuur te stellen voorwaarden plaatsvinden.
2. Als deelneming voortvloeit uit onderdeel b van het voorgaande lid, gelden de bepalingen van dit reglement voor zover daarvan bij de bedoelde overeenkomst tussen de onderneming en de stichting niet is afgeweken op grond van de beoordeling van levenskansen en validiteitskansen of om andere redenen. De betrokken deelnemer wordt daarover bij zijn toelating zo nodig afzonderlijk in kennis gesteld.
3. De deelneming vangt aan op het moment dat:
a. de deelneming verplicht wordt op grond van de Wet verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds 2000, of
b. de werknemer die niet onder de verplichtstelling valt voldoet aan de toelatingsvereisten die zijn neergelegd in de overeenkomst die bedoeld is in artikel 9 van de statuten, maar niet eerder dan de datum van inwerkingtreding van dit reglement.
4. De deelneming eindigt:
a. op de pensioneringsdatum;
b. als de deelnemer overlijdt voordat de pensioneringsdatum is bereikt;
c. 1. als de deelnemer ophoudt werknemer te zijn in dienst van de aangesloten onderneming, zonder aansluitend in dienst te treden van een andere aangesloten onderneming en zonder dat de uitzondering genoemd in lid 5 van dit artikel zich voordoet;
2. als de verplichting tot deelneming voor hem komt te vervallen;
3. als hij niet langer behoort tot een groep van werknemers, voor wie de aangesloten onderneming waarmee de stichting een uitvoeringsovereenkomst in verband met vrijwillige aansluiting heeft afgesloten.
5. De deelneming blijft in de volgende gevallen behouden, nadat de deelnemer is ontslagen uit de dienst van een aangesloten onderneming:
a. als en zolang als gevolg van artikel 19 aan de deelnemer vrijstelling voor het betalen van pensioenpremie is verleend vanwege arbeidsongeschiktheid;
b. als en zolang voor de (gewezen) deelnemer bijdragen zijn verschuldigd aan de stichting door de Stichting Financiering Voortzetting Pensioenverzekering in overeenstemming met de bijdrageregeling FVP;
c. als de deelneming wordt voortgezet voor eigen rekening in overeenstemming met het bepaalde in artikel 19, lid 2, van dit reglement.
6. Als door de Stichting Financiering Voortzetting Pensioenverzekering niet langer bijdragen als bedoeld in onderdeel b van lid 5 van dit artikel zijn verschuldigd aan de stichting als gevolg van een recht op een uitkering krachtens de Ziektewet, blijft de deelneming behouden tot het tijdstip waarop de betrokkene niet langer een uitkering als gevolg van de Ziektewet ontvangt.
Artikel 3 Gemoedsbezwaarde werknemers
1. De persoon die gemoedsbezwaren heeft tegen iedere vorm van verzekering kan door het bestuur op zijn verzoek worden vrijgesteld van de verplichting tot deelneming aan de pensioenregeling van de stichting.
2. De vrijstelling wordt aangevraagd door het indienen van een door de aanvrager ondertekende verklaring. Deze verklaring houdt tenminste in dat de aanvrager overwegende gemoedsbezwaren heeft tegen elke vorm van verzekering en daarom noch zichzelf, noch iemand anders, noch zijn eigendommen heeft verzekerd. Uit een door de werkgever ingediende verklaring moet voorts blijken of deze ook gemoedsbezwaren heeft tegen de nakoming van de hem als werkgever opgelegde verplichtingen.
3. De in lid 2 bedoelde verklaring wordt ingediend bij de stichting. De stichting onderzoekt of deze verklaring in overeenstemming met de waarheid is.
4. Als de verklaring naar de mening van de stichting in overeenstemming met de waarheid is, verleent de stichting de vrijstelling. Aan de vrijstelling kunnen voorwaarden worden verbonden die noodzakelijk zijn in verband met de administratie van de stichting. Aan een werkgever die heeft verklaard geen gemoedsbezwaren te hebben tegen de nakoming van de hem als werkgever opgelegde verplichtingen, kan op die grond een vrijstelling van de hem anders dan in zijn hoedanigheid van werkgever opgelegde verplichtingen niet worden geweigerd.
5. De stichting reikt een bewijs uit van de verleende vrijstelling.
6. De persoon die is vrijgesteld, betaalt aan de stichting dezelfde bijdragen welke hij verschuldigd zou zijn als hij geen vrijstelling had. De betaling geschiedt in de vorm van spaarbijdragen. Het voorgaande geldt ook voor de niet vrijgestelde werkgever van de werknemer die wel is vrijgesteld.
7. Een werknemer die niet is vrijgesteld en in dienst is van een werkgever die wel is vrijgesteld, betaalt de door hem verschuldigde bijdragen rechtstreeks aan de stichting. Voor deze werknemer geldt dat hij als deelnemer wordt aangemerkt in de zin van het pensioenreglement.
8. Als een werknemer die niet is vrijgesteld in dienst is van een werkgever die wel is vrijgesteld daartoe aan de stichting een verzoek doet, worden de door de werkgever al betaalde spaarbijdragen en door de stichting nog niet uitgekeerde, alsmede de door de werkgever nog verschuldigde spaarbijdragen omgezet in evenredige pensioenaanspraken ten behoeve van die werknemer. De uit de omzetting te verkrijgen pensioenaanspraken zijn gelijksoortig aan die welke de betrokken werknemer reeds aan zijn deelneming in de pensioenregeling ontleent, en waarop zij een aanvulling vormen. De grootte van deze aanvullingen wordt individueel bepaald op actuariële grondslagen.
9. De op grond van lid 6 betaalde spaarbijdragen worden door of namens de stichting geboekt op een die persoon betreffende spaarrekening.
10. Elke werknemer voor wie bij de stichting een spaarrekening bestaat, ontvangt van de stichting jaarlijks een opgave van de stand van die rekening, zoals zij wordt gevormd door de betaalde bedragen vermeerderd met rente op basis van het gemiddelde netto directe rendement van de beleggingen van de stichting over het boekjaar, dat voorafgaat aan het jaar waarover de (laatste) rentebijschrijving plaatsvindt, en verminderd met administratiekosten.
11. Het gespaarde bedrag voor de vervangende uitkering van het ouderdomspensioen, partnerpensioen of wezenpensioen wordt aansluitend aan het bereiken van de pensioendatum in gelijke termijnen uitgekeerd gedurende ten minste 15 en ten hoogste 25 jaar.
12. Bij het overlijden van de uitkeringsgerechtigde werknemer voordat de uitkeringen zijn ingegaan, worden de spaarbedragen aangewend voor een uitkering aan de partner. De periode waarover voor de partner een uitkering wordt vastgesteld bedraagt ten minste 15 en ten hoogste 25 jaar. Ingeval geen sprake is van een partner, maar wel van één of meer wezen, wordt het gespaarde kapitaal aangewend voor een uitkering aan de wezen. Voor de uitkeringsperiode wordt aangesloten bij het pensioenreglement. Bij afwezigheid van een partner en wezen wordt het gespaarde kapitaal aangewend voor een eenmalige uitkering aan de erfgenamen.
13. Bij overlijden van de werknemer nadat de uitkeringen zijn ingegaan wordt de betaling van de vastgestelde uitkeringen voor de nog resterende periode voortgezet ten behoeve van de partner. Indien een partner ontbreekt, geschiedt de uitkering ten behoeve van de wezen. Bij afwezigheid van een partner en wezen wordt het nog niet tot uitkering gekomen spaarbedrag aangewend voor een eenmalige uitkering aan de erfgenamen.
14. De vrijstelling wordt door de stichting ingetrokken:
- op verzoek van de persoon aan wie de vrijstelling is verleend;
- als naar het oordeel van de stichting de gemoedsbezwaren op grond waarvan de vrijstelling is verleend, niet langer geacht kunnen worden te bestaan.
15. De vrijstelling kan door de stichting worden ingetrokken als de betrokkene de bij de vrijstelling gestelde voorwaarden niet of niet behoorlijk naleeft.
16. Met ingang van het tijdstip, waarop een vrijstelling wordt ingetrokken, herleven alle statutaire en reglementaire verplichtingen jegens de stichting en ook de toekomstige pensioenrechten. Met betrekking tot de dan achterliggende tijd worden bestaande spaarrekeningen – naar keuze van de voorheen vrijgestelde – in stand gelaten en komen nog voor verdere rentebijschrijving en aftrek wegens administratiekosten in aanmerking, of worden omgezet in evenredige pensioenaanspraken ten behoeve van betrokkene(n), een en ander onverminderd het in lid 8 gestelde.
17. Als bij toepassing van het elfde of twaalfde lid de uitkering op jaarbasis niet meer bedraagt dan de afkoopgrens, wordt het spaarsaldo eenmalig uitgekeerd aan de werknemer, de partner of de kinderen.
Artikel 4 Verplichtingen van deelnemers en andere belanghebbenden
1. Elke deelnemer, gewezen deelnemer, partner, ex-partner, arbeidsongeschikte, of pensioengerechtigde is verplicht tot naleving van het bij of krachtens de statuten en dit reglement bepaalde.
2. De deelnemer, gewezen deelnemer, andere aanspraakgerechtigde of pensioengerechtigde is verplicht aan de stichting, binnen een door de stichting gestelde termijn, alle stukken en gegevens te verstrekken die de stichting nodig acht voor de goede uitvoering van de statuten en van dit reglement. Als daarom wordt gevraagd, maken zij daarbij gebruik van door de stichting beschikbaar gestelde formulieren. Indien deze informatieverplichting niet wordt nagekomen, is de stichting bevoegd de nodige gegevens naar beste weten vast te stellen en te registreren. De aldus vastgestelde gegevens worden de nalatige per aangetekend schrijven medegedeeld. Indien gedurende een jaar na deze bekendmaking niet gereageerd is op door de stichting geregistreerde gegevens, mag de stichting veronderstellen dat deze correct zijn en is de stichting bevoegd eventueel later gemelde wijzigingen niet door te voeren.
3. De stichting aanvaardt geen aansprakelijkheid voor de gevolgen van het niet aanleveren van informatie, dan wel het aanleveren van onvolledige, onjuiste of niet tijdige informatie.
Artikel 5 Klachtenbehandeling
1. Een deelnemer, gewezen deelnemer, andere aanspraakgerechtigde of pensioengerechtigde heeft het recht bij de administrateur een klacht in te dienen over de uitvoering van dit reglement. De klacht dient schriftelijk of per e-mail te worden ingediend. De klacht bevat zo duidelijk mogelijk een omschrijving van de wijze van uitvoering van de werkzaamheden waarover geklaagd wordt.
2. De klacht wordt als volgt afgehandeld.
a. De administrateur stuurt binnen twee werkdagen na de dag van ontvangst van de klacht aan klager een schriftelijke bevestiging van ontvangst van de klacht, tenzij de klacht binnen een week afgehandeld kan worden. De ontvangstbevestiging bevat een beschrijving van de te volgen procedure en de te verwachten behandelingsduur.
b. De klacht dient binnen veertien dagen na de dag van ontvangst te zijn afgehandeld. Indien de klacht niet binnen deze termijn kan worden afgehandeld, deelt de administrateur dit vóór het einde van die termijn schriftelijk aan klager mee, waarbij een nieuwe afhandelingstermijn wordt vermeld.
c. Klager wordt in de gelegenheid gesteld zijn standpunt nader toe te lichten, indien dit noodzakelijk is voor de goede afhandeling van zijn klacht.
d. Klager kan zich ter behartiging van zijn belangen laten vertegenwoordigen door een raadsman.
e. Klager heeft recht op inzage in het klachtdossier in overeenstemming met het privacy reglement van de administrateur, dat overigens ten aanzien van de klachtenprocedure onverkort van toepassing is.
f. Het oordeel over de klacht dient gebaseerd te zijn op een toereikend onderzoek en op voor klager kenbare feiten en stukken.
g. De beslissing dient te berusten op een deugdelijke motivering en dient op alle onderdelen van de klacht in te gaan. De beslissing bevat een oordeel over de vraag of de wijze van uitvoering van de werkzaamheden waarover geklaagd wordt voldoende zorgvuldig jegens klager is geweest.
h. Indien na een gedegen onderzoek vastgesteld wordt, dat het niet mogelijk is de ware toedracht met zodanige zekerheid te achterhalen dat daarop een oordeel gebaseerd kan worden, kan het geven van een oordeel achterwege blijven.
i. De beslissing op de klacht wordt schriftelijk aan klager meegedeeld, tenzij klager heeft aangegeven daarop geen prijs te stellen.
3. Indien klager het niet eens is met de beslissing van de administrateur, heeft xxxxxx het recht in beroep te gaan bij het bestuur. Dit wordt bij de beslissing op de klacht aan klager meegedeeld. Klager kan binnen veertien dagen nadat hij over de beslissing op de klacht is geïnformeerd, schriftelijk of per e-mail verzoeken de klacht aan het bestuur voor te leggen. Dit verzoek bevat zo duidelijk mogelijk een omschrijving van de redenen waarom naar het oordeel van klager de beslissing op de klacht niet in stand kan blijven. Het bestuur geeft een oordeel over de vraag of de beslissing op de klacht in redelijkheid genomen had kunnen worden.
Indien het bestuur de beslissing van de administrateur bevestigt, heeft klager het recht een beroep te doen op de Ombudsman Pensioenen. Dit wordt bij de beslissing van het bestuur aan klager meegedeeld. De klacht wordt als volgt afgehandeld.
a. De Ombudsman neemt klachten in behandeling, die betrekking hebben op de uitvoering van dit reglement.
b. De Ombudsman neemt een klacht niet in behandeling indien:
- klager geen gebruik gemaakt heeft van de mogelijkheid een klacht in te dienen bij de administrateur, dan wel klager, indien hij het niet eens is met de beslissing van de administrateur, niet in beroep is gegaan bij het bestuur;
- hem bekend is dat deze in handen van een advocaat is gesteld of aan het oordeel van de rechter is onderworpen.
c. Klachten kunnen zowel schriftelijk als mondeling aan de Ombudsman worden voorgelegd.
d. De Ombudsman kan te allen tijde deskundigen raadplegen bij de behandeling van bij hem ingediende klachten.
e. De Ombudsman handelt een klacht af door het geven van een schriftelijk advies dat hij uitsluitend aan klager en het bestuur ter kennis brengt.
f. Indien het bestuur besluit het advies van de Ombudsman niet op te volgen, stelt de stichting klager daarvan schriftelijk en gemotiveerd in kennis. Voorts doet de Ombudsman daarvan mededeling aan de voorzitter van het bestuur van de Vereniging van Bedrijfstakpensioenfondsen onder overlegging van het uitgebrachte advies.
Artikel 6 Geschillen
1. Een deelnemer, gewezen deelnemer, andere aanspraakgerechtigde of pensioengerechtigde die een geschil heeft met de stichting inzake een besluit van het bestuur, niet zijnde een besluit van algemene strekking of een besluit als bedoeld in artikel 3 kan dit geschil voorleggen aan de geschillencommissie bedoeld in artikel 21 van de statuten.
De geschillencommissie brengt in een voorgelegd geschil een bindend advies uit of bevordert een schikking tussen partijen. De werkwijze van de geschillencommissie is vastgelegd in het Reglement van de geschillencommissie.
2. Degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit over vrijstelling is betrokken, kan tegen een besluit om vrijstelling te verlenen of te weigeren of in te trekken, dan wel tegen de daaraan verbonden voorwaarden, bezwaar maken bij het bestuur. Het bezwaarschrift wordt door belanghebbende ingediend binnen zes weken na de dag waarop het besluit bekend is gemaakt. Het bezwaarschrift wordt ondertekend en bevat ten minste de naam en het adres van de indiener, de dagtekening, een omschrijving van het bestreden besluit en de gronden van het bezwaar. Bij het nemen van een besluit op het bezwaarschrift wordt het bestuur geadviseerd door de Adviescommissie Bezwaarschriften vrijstellingsbesluiten.
3. De belanghebbende kan tegen een besluit op het bezwaarschrift beroep instellen bij de rechtbank te Rotterdam, sector bestuursrecht. Het beroepschrift wordt ingediend binnen zes weken na de dag waarop het besluit bekend is gemaakt. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste de naam en het adres van de indiener, de dagtekening, een omschrijving van het bestreden besluit en de gronden van het beroep. Tevens wordt een afschrift van het bestreden besluit bijgevoegd.
Artikel 7 Pensioenrechten
1. De (gewezen) deelnemer heeft recht op ouderdomspensioen.
2. De partner van de (gewezen) deelnemer heeft recht op partnerpensioen indien het huwelijk is gesloten of het duurzaam samenlevingsverband is aangegaan voor de pensioneringsdatum.
3. De gewezen partner van de (gewezen) deelnemer heeft recht op bijzonder partnerpensioen indien het huwelijk is gesloten of het duurzaam samenlevingsverband is aangegaan voor de pensioneringsdatum.
4. Na het overlijden van de deelnemer of de gewezen deelnemer hebben recht op wezenpensioen:
a. de kinderen beneden de 21-jarige leeftijd, die in familierechtelijke betrekking stonden tot de (gewezen) deelnemer of van wie ten genoegen van het bestuur wordt aangetoond dat zij door de (gewezen) deelnemer ten tijde van diens overlijden als eigen kind werden opgevoed en onderhouden;
b. de kinderen van 21 jaar of ouder, maar jonger dan 27 jaar, mits zij op grond van de Wet studiefinanciering 2000 recht hebben op studiefinanciering;
c. de kinderen van 21 jaar of ouder, maar jonger dan 27 jaar, mits zij een handicap hebben en in belangrijke mate op kosten van de (gewezen) deelnemer worden onderhouden.
5. In afwijking van het bepaalde in lid 4 bestaat geen recht op wezenpensioen voor kinderen van een pensioengerechtigde, als die kinderen voortkomen uit het huwelijk of duurzaam samenlevingsverband dat door de pensioengerechtigde na de pensioneringsdatum is gesloten respectievelijk is aangegaan.
6. De in voorgaande leden genoemde pensioenaanspraken zijn gebaseerd op een uitkeringsovereenkomst, dat is een pensioenovereenkomst inzake een vastgestelde pensioenuitkering.
7. De aanspraak op ouderdomspensioen van een (gewezen) deelnemer kan zonder toestemming van zijn partner niet bij overeenkomst tussen die (gewezen) deelnemer en de stichting of de werkgever worden verminderd anders dan bij afkoop
zoals voorzien in dit reglement, tenzij de (gewezen) deelnemer en zijn partner het recht op pensioenverevening ingevolge de
Wet verevening pensioenrechten bij scheiding hebben uitgesloten.
De aanspraak op partnerpensioen ten behoeve van de partner van een (gewezen) deelnemer kan zonder toestemming van die partner niet bij overeenkomst tussen de (gewezen) deelnemer en de stichting of de werkgever worden verminderd anders dan bij afkoop zoals voorzien in dit reglement.
8. De aanspraken die voortvloeien uit dit pensioenreglement kunnen niet worden afgekocht, vervreemd of prijsgegeven, dan wel formeel of feitelijk voorwerp van zekerheid worden, anders dan in de gevallen voorzien bij of krachtens de Pensioenwet.
Artikel 8 Rechten bij arbeidsongeschiktheid of overlijden vóór de 20-jarige leeftijd
1. Als een werknemer jonger is dan 20 jaar en behoort tot de groep werknemers bedoeld in artikel 2, lid 1, tijdens het dienstverband arbeidsongeschikt wordt vóór de datum waarop hij de 20-jarige leeftijd zou hebben bereikt, wordt hij vanaf de datum waarop hij de 20-jarige leeftijd bereikt deelnemer in de zin van dit reglement, mits hij op laatstbedoelde datum nog steeds arbeidsongeschikt is.
Tijdens deelneming heeft deze werknemer recht op gehele of gedeeltelijke vrijstelling van premiebetaling in overeenstemming met artikel 19 van dit reglement. Hierbij blijft het bepaalde in artikel 19, lid 7, onderdeel a, buiten beschouwing.
2. Als een gehuwde werknemer, of een werknemer die zijn partner voor de regeling heeft aangemeld, j onger is dan 20 jaar en behoort tot de groep werknemers, bedoeld in artikel 2, lid 1, tijdens het dienstverband overlijdt vóór de datum, waarop hij de 20-jarige leeftijd zou hebben bereikt, heeft:
a. de partner recht op het in artikel 4, lid 2, bedoelde pensioen;
b. zijn kind recht op pensioen overeenkomstig artikel 4, lid 4.
Deze pensioenen worden gebaseerd op een fictief ouderdomspensioen dat 92% bedraagt van de geldende pensioengrondslag van de betrokkene.
Artikel 9 Basis van de pensioenopbouw
1. De pensioengrondslag vormt de basis voor de berekening van de hoogte van de pensioenen. De pensioengrondslag is gelijk aan het jaarsalaris van de deelnemer, verminderd met de franchise.
2. Het jaarsalaris is twaalf maal het salaris per maand, verhoogd met 8% vakantietoeslag. Het salaris is het vaste bruto basissalaris, met inbegrip van eventuele vaste toeslagen. De hoogte van het salaris wordt vastgesteld bij aanvang van deelneming en vervolgens jaarlijks per 1 januari. Bedragen die na 1 januari met terugwerkende kracht tot die datum worden vastgesteld op grond van de Collectieve Arbeidsovereenkomst voor de Houtverwerkende Industrie worden daarbij volledig in aanmerking genomen.
Vaste toeslagen zijn de in de bedrijfstak gebruikelijke ploegentoeslag, EHBO-toeslag, diplomatoeslag voor een VEV-diploma of een vakexamendiploma van de stichting Hout, toeslagen voor overwerk volgens een vast rooster, meerverdiensten uit hoofde van een tarief en waarderingsbeloning, toeslagen voor nachtarbeid, gratificaties, winstdelingsuitkeringen en andere emolumenten die een vast loonbestanddeel betreffen.
3. Voor de deelnemer die op grond van artikel 17a van de Collectieve Arbeidsovereenkomst voor de Houtverwerkende Industrie gebruik maakt van het recht om op basis van 80% dienstverband te gaan werken met behoud van de ouderdomspensioenopbouw op basis van een 100% dienstverband, wordt het in lid 2 vastgestelde jaarsalaris gecorrigeerd door vermenigvuldiging met de factor 100/80.
4. Het in aanmerking te nemen jaarsalaris is gebonden aan een maximum. Dit maximum is gelijk aan het maximum premieloon op jaarbasis als bedoeld in hoofdstuk 3 van de Wet financiering sociale verzekeringen, tenzij het bestuur anders beslist. Het maximum jaarsalaris is voor 2010 vastgesteld op € 48.715,--.
5. Met inachtneming van het in het vorige lid bedoelde maximum geldt ten aanzien van vertegenwoordigers dat:
a. onder jaarsalaris wordt verstaan het inkomen aan vast salaris dat bij aanvang van de deelneming en vervolgens jaarlijks per 1 januari wordt vastgesteld, vermeerderd met de provisie die over het onmiddellijk voorafgaande kalenderjaar door de betrokkene werd genoten, verhoogd met 8% vakantietoeslag;
b. tussen de aanvang van de deelneming en de eerstvolgende 1 januari, voor de toepassing van dit reglement, wordt uitgegaan van het inkomensbedrag – herleid tot jaarsalaris – dat betrokkene naar verwachting van de aangesloten onderneming nog zal verwerven.
6. De franchise wordt jaarlijks voor het daarop volgende kalenderjaar door het bestuur vastgesteld (2010: € 14.701,--).
De franchise wordt jaarlijks per 1 januari aangepast. Het percentage waarmee de franchise wordt verhoogd is in beginsel gelijk aan het percentage waarmee de uitkeringen uit hoofde van de Algemene Ouderdomswet worden verhoogd per dezelfde datum. Het bestuur van de stichting kan jaarlijks besluiten de verhoging van de franchise in het betreffende jaar op een andere dan de in dit lid beschreven wijze vast te stellen.
7. Voor een deelnemer met een kortere dan volledige werktijd worden het maximumsalaris, bedoeld in lid 4, en de franchise, bedoeld in lid 6, naar evenredigheid verminderd.
8. De hoogte van de pensioengrondslag wordt vastgesteld bij de aanvang van de deelneming en vervolgens jaarlijks per 1 januari. Overstappen naar een andere aangesloten onderneming met behoud van deelneming wordt voor de toepassing van dit lid gelijkgesteld met een nieuwe aanvang.
9. Gedurende de periode waarin de deelnemer gebruik maakt van levensloopverlof, wordt de pensioenopbouw voortgezet indien en voor zover premie wordt betaald. Indien en zolang tijdens de verlofperiode ten minste 70% van het laatstverdiende loon genoten worden (levenslooploon en eventueel nog van de werkgever ontvangen loon), kan de pensioenopbouw voortgezet worden op basis van de pensioengrondslag die voor de deelnemer gegolden zou hebben als hij geen gebruik zou hebben gemaakt van het levensloopverlof. Als minder dan 70% van het laatstverdiende loon genoten wordt tijdens de verlofperiode, kan de pensioenopbouw voortgezet worden over de pensioengrondslag die overeen komt met het feitelijk genoten loon.
10. a. Als voor een deelnemer volledige vrijstelling voor premiebetaling is verleend overeenkomstig het bepaalde in artikel 19 van dit pensioenreglement, wordt geen rekening gehouden met wijzigingen in de pensioengrondslag die zich voordoen in de periode gelegen tussen de aanvang van de arbeidsongeschiktheid tot en met de laatste dag van de termijn, waarover deze vrijstelling van toepassing is.
b. Voor de gedeeltelijk arbeidsongeschikte deelnemer die nog in dienst is van een aangesloten onderneming bestaat de pensioengrondslag uit de som van de volgende bedragen:
1. voor het deel waarvoor de deelnemer nog arbeid in dienstbetrekking verricht, wordt de pensioengrondslag bepaald door op het jaarsalaris een naar evenredigheid met de mate van arbeidsgeschiktheid verlaagde franchise in mindering te brengen;
2. voor het deel waarvoor de deelnemer premievrijstelling geniet op grond van het bepaalde in artikel 19 van dit pensioenreglement, wordt de pensioengrondslag in aanmerking genomen die gold op het moment van arbeidsongeschikt worden, vermenigvuldigd met het percentage premievrijstelling dat volgens artikel 19 aansluit bij de mate van arbeidsongeschiktheid.
De aldus vastgestelde pensioengrondslag geldt vanaf de aanvang van de arbeidsongeschiktheid tot en met de laatste dag van de termijn waarover de bedoelde premievrijstelling van toepassing is.
c. Voor de gedeeltelijk arbeidsongeschikte deelnemer die niet meer in dienstbetrekking is bij een aangesloten onderneming wordt de pensioengrondslag in aanmerking genomen die gold op het moment van arbeidsongeschikt worden, vermenigvuldigd met het percentage premievrijstelling dat volgens artikel 19 aansluit bij de mate van arbeidsongeschiktheid.
11. Indien en zolang het bestuur van oordeel is dat de middelen van de stichting dit toelaten, worden de grondslagen van de deelnemer die wegens arbeidsongeschiktheid van premiebetaling is vrijgesteld verhoogd. Voor deze verhoging wordt aangesloten bij de eventuele verhoging die op basis van artikel 20 wordt vastgesteld.
Artikel 10 Ouderdomspensioen
1. Het ouderdomspensioen gaat in op de pensioendatum of de eerdere datum naar keuze van de (gewezen) deelnemer overeenkomstig artikel 13. Het ouderdomspensioen wordt uitgekeerd tot en met de maand waarin de rechthebbende overlijdt.
2. De deelnemer bouwt over ieder deelnemersjaar vanaf 1 januari 2006 een gedeelte van het ouderdomspensioen op.
Het binnen deze pensioenregeling jaarlijks vanaf 2006 op te bouwen ouderdomspensioen bedraagt 2,05% van de voor dat jaar geldende pensioengrondslag. Tussen 1 januari 2010 en 31 december 2012 bedraagt het percentage genoemd in de vorige volzin 1,85%. Deelneming gedurende een gedeelte van een jaar geeft aanspraak op een evenredig deel van dit jaarlijks ouderdomspensioen en wel op basis van het aantal volle dagen. Daarbij wordt een jaar op 360 dagen gesteld en een maand op 30 dagen.
3. De in lid 2 bedoelde aanspraak op ouderdomspensioen wordt onder de voorwaarden genoemd in de leden 4 tot en met 7 verhoogd met een in te kopen aanspraak op ouderdomspensioen over een of meer perioden gelegen vóór 1 januari 2006 voor de deelnemer die:
a. geboren is vóór 1986;
b. op 31 december 2005 deelnemer was op grond van artikel 2, lid 1, van het op die datum geldende pensioenreglement; en
c. op 1 januari 2006 deelnemer is geworden op grond van artikel 2, lid 1, van het vanaf deze datum geldende pensioenreglement en volledig aan deze pensioenregeling deelneemt.
Voor de deelnemer als bedoeld in artikel 2, lid 5, onder a, die geboren is vóór 1986, geldt de eerste volzin pro rata voor zover betrokkene deelnemer is of wordt op grond van artikel 2, lid 1.
4. De financiering van de in lid 3 bedoelde in te kopen aanspraak op ouderdomspensioen wordt uitgesteld tot de daadwerkelijke inkoop daarvan. Deze aanspraak op ouderdomspensioen wordt ingekocht op 31 december 2020 of op de pensioneringsdatum als deze eerder gelegen is. De inkoop vindt alleen plaats indien deelneming als bedoeld in artikel 2, lid 1, onafgebroken van 1 januari 2006 is voortgezet tot en met 31 december 2020 of tot de eerder gelegen pensioneringsdatum.
In afwijking van de vorige volzin vindt de inkoop ook plaats voor de deelnemer als bedoeld in artikel 2, lid 5 onder a indien deze deelnemer weer deelnemer wordt op grond van artikel 2 lid 1 en op grond hiervan onafgebroken deelnemer blijft tot en met 31 december 2020 of tot de eerder gelegen pensioneringsdatum. De deelneming wordt geacht onafgebroken te zijn bij een onderbreking van maximaal drie maanden, Op de jaarlijkse pensioenopgave, als bedoeld in artikel 30, lid 1 en 2, worden vermeld de in totaal toegezegde aanspraken en de reeds gefinancierde en ingekochte pensioenaanspraken.
5. De met inachtneming van de leden 3 en 4 in te kopen – per 1 januari 2006 vast te stellen – aanspraak is in beginsel gelijk aan het verschil tussen enerzijds hetgeen opgebouwd is aan ouderdomspensioen over de perioden waarin vóór 1 januari 2006 werd deelgenomen aan een of meer voorgaande pensioenregelingen bij de stichting en anderzijds hetgeen in die perioden op grond van de vanaf 2005 geldende fiscale regelgeving opgebouwd had kunnen worden aan ouderdomspensioen (inclusief de bij het ouderdomspensioen behorende aanspraak op partnerpensioen over de periode vóór 2002). Het aldus vastgestelde bedrag wordt verminderd voor zover dit meer bedraagt dan het verschil tussen enerzijds het vervroegd ouderdomspensioen over de periode tussen de beoogde pensioneringsleeftijd en de 65-jarige leeftijd en anderzijds 70% van het gemiddelde jaarsalaris over de periode 2001 tot en met 2005; als deelneming in de loop van deze periode is aangevangen, wordt uitgegaan van het gemiddelde salaris over de kortere deelnemingsperiode. Onder vervroegd ouderdomspensioen wordt verstaan het ouderdomspensioen op de beoogde pensioneringsleeftijd welke gebaseerd is op:
- het vóór 2006 opgebouwde vroegpensioen, dan wel het ouderdomspensioen en partnerpensioen dat verkregen is door uitruil van dit vroegpensioen; en
- het ouderdomspensioen en partnerpensioen dat vanaf 2006 wordt opgebouwd, voor zover dit meer bedraagt dan het ouderdomspensioen en partnerpensioen dat opgebouwd zou worden op grond van het tot en met 31 december 2005 geldende pensioenreglement.
Als beoogde pensioneringsleeftijd geldt:
a. 60,5 jaar voor de deelnemers geboren vóór 1947;
b. 61,0 jaar voor de deelnemers geboren in 1947;
c. 61,5 jaar voor de deelnemers geboren in 1948 en 1949;
d. 62,0 jaar voor de deelnemers geboren in de periode 1950 tot en met 1985.
6. De in lid 7 vervatte tekst wordt opgenomen in:
a. de eerste schriftelijke informatieverstrekking aan de deelnemer dat er aanspraken over verstreken dienstjaren met uitgestelde financiering worden toegezegd;
b. de jaarlijkse opgave aan de deelnemer over de in totaal toegezegde aanspraken en de reeds gefinancierde pensioenaanspraken;
c. de schriftelijke informatie over de in te kopen aanspraak op ouderdomspensioen die op verzoek van de deelnemer wordt verstrekt.
7. Het pensioen dat voor u zal worden ingekocht omdat u in het verleden gedurende uw dienstbetrekking(en) een of meer perioden hebt gehad waarin minder pensioen is opgebouwd dan op grond van de fiscale regelgeving mogelijk is, wordt pas opgebouwd op het moment dat en voor zover de toegezegde aanspraken zijn gefinancierd. W anneer uw deelneming aan de pensioenregeling eindigt voordat deze aanspraken (volledig) zijn gefinancierd, heeft u alleen recht op het op dat moment gefinancierde en opgebouwde deel van deze pensioenaanspraken. Indien bij beëindiging van de deelneming aan de pensioenregeling nog geen toegezegd pensioen over verstreken dienstjaren voor u is ingekocht en opgebouwd, heeft u dus ook geen recht op dit deel van uw toezegging. Als aan u is toegezegd dat pensioenaanspraken over verstreken dienstjaren worden ingekocht, dan moeten deze uiterlijk binnen vijftien jaren nadat de toezegging is gedaan, zijn gefinancierd. Wanneer u binnen die vijftien jaar met pensioen zou gaan, moeten de in te kopen pensioenaanspraken al eerder zijn gefinancierd, namelijk uiterlijk op het moment van uw pensionering. Een eenmaal gedane toezegging tot inkoop van aanspraken over het verleden kan in beginsel niet worden ingetrokken of gewijzigd.
8. De aanspraak over een periode waarin de deelnemer tevens deelnemer is in de Stichting Bedrijfspensioenfonds Sociale Werkvoorziening, wordt verminderd met de aanspraak die de deelnemer in die periode tegenover de genoemde Stichting verkrijgt.
9. Een periode waarin deelneming gebaseerd is op artikel 2, lid 6, wordt voor de berekening van het jaarlijks ouderdomspensioen volgens lid 2 buiten beschouwing gelaten, tenzij de betrokken deelnemer de op grond van artikel 15 over die periode verschuldigde premie aan de stichting heeft betaald.
10. Als in een periode waarin deelneming is gebaseerd op artikel 2, lid 5, sub b of c, of lid 6, de ontvangen premie minder is dan de premie die voor de deelnemer op grond van artikel 15 van dit pensioenreglement verschuldigd zou zijn, worden de aanspraken over die periode dienovereenkomstig lager vastgesteld.
11. Indien het salaris is verlaagd in verband met ziekte, vindt - in afwijking van lid 2- pensioenopbouw plaats over de pensioengrondslag die zou gelden als het salaris van de deelnemer niet verlaagd zou zijn in verband met ziekte. Voor de opbouw van het pensioen dat betrekking heeft op het verschil tussen de hiervoor genoemde pensioengrondslag en de pensioengrondslag die geldt op basis van het verlaagde salaris, is geen premie aan het fonds verschuldigd.
Artikel 11 Partnerpensioen
1. De partner met wie de (gewezen) deelnemer voor de pensioneringsdatum is gehuwd dan wel een duurzaam samenlevingsverband is aangegaan, heeft recht op partnerpensioen.
2. Het partnerpensioen gaat in op de eerste dag van de maand waarin de (gewezen) deelnemer overlijdt en wordt uitgekeerd tot en met de maand waarin de partner overlijdt.
3. De deelnemer bouwt over ieder deelnemersjaar vanaf 1 januari 2006 een gedeelte van het partnerpensioen op. Het binnen deze pensioenregeling jaarlijks vanaf 2006 op te bouwen partnerpensioen bedraagt 1,435% van de voor dat jaar geldende pensioengrondslag. Deelneming gedurende een gedeelte van een jaar geeft aanspraak op een evenredig deel van dit jaarlijks partnerpensioen en wel op basis van het aantal volle dagen. Daarbij wordt een jaar op 360 dagen gesteld en een maand op 30 dagen. In afwijking van het in de eerste twee volzinnen bepaalde vindt in de periode 2010 tot en met 2012 geen opbouw van het partnerpensioen plaats.
4. Bij overlijden van een deelnemer bedraagt het jaarlijks partnerpensioen:
- het tot de dag van overlijden opgebouwde partnerpensioen, inclusief de daarop volgens artikel 28 verleende verhogingen;
- vermeerderd met het partnerpensioen dat nog tot de pensioendatum opgebouwd zou worden als de deelnemer niet was overleden;
- vermeerderd met 70% van het opgebouwde ouderdomspensioen in de periode 2002 tot en met 2005, inclusief de daarop volgens artikel 28 verleende verhogingen;
- vermeerderd met 1,435% van de pensioengrondslag in de jaren 2010 tot en met 2012.
Voor de berekening van het partnerpensioen vanaf de overlijdensdatum wordt uitgegaan van de laatstelijk voor het overlijden vastgestelde pensioengrondslag. Indien het salaris verlaagd is in verband met ziekte en daardoor een lagere pensioengrondslag geldt, wordt het nog op te bouwen partnerpensioen gebaseerd op de pensioengrondslag die gold vóór de verlaging van het salaris. Bij overlijden in een periode bedoeld in artikel 2, lid 6, wordt die periode bij de berekening van het jaarlijks partnerpensioen mede in aanmerking genomen.
5. Indien een (gewezen) deelnemer of een pensioengerechtigde met een andere partner dan de nabestaande gehuwd is geweest of een gezamenlijke huishouding heeft gevoerd, wordt het partnerpensioen ten behoeve van zijn nabestaande verminderd met het bijzonder partnerpensioen als bedoeld in artikel 12.
6. De in lid 4 bedoelde aanspraak op partnerpensioen wordt verhoogd met een in te kopen aanspraak op partnerpensioen over een of meer perioden gelegen vóór 1 januari 2006 overeenkomstig artikel 10, leden 3 tot en met 7. Indien een deelnemer als bedoeld in artikel 10, lid 3, overlijdt in de periode van 1 januari 2006 tot en met 31 december 2020, wordt het partnerpensioen bedoeld in lid 4 vermeerderd met het partnerpensioen over een of meer perioden gelegen vóór 1 januari 2006, dat nog ingekocht zou worden indien de deelnemer niet was overleden en hij van de dag van overlijden tot en met 31 december 2020 onafgebroken zou hebben deelgenomen.
7. Bij overlijden van een gewezen deelnemer of een pensioengerechtigde bedraagt het jaarlijks partnerpensioen het tijdens de deelneming opgebouwde partnerpensioen, inclusief de daarop volgens artikel 20 verleende verhogingen.
8. Indien een deelnemer overlijdt tijdens een periode van onbetaald verlof, terwijl hij er niet voor gekozen heeft om de pensioenopbouw op grond van artikel 9, lid 9 voort te zetten, bedraagt het jaarlijks partnerpensioen, in afwijking van het vierde lid het tot de dag van overlijden opgebouwde partnerpensioen, vermeerderd met het partnerpensioen dat nog opgebouwd zou worden indien de deelnemer niet was overleden en hij van de dag van aanvang van het levensloop verlof tot de pensioendatum zou hebben deelgenomen op basis van de pensioengrondslag die gold in het kalenderjaar vóór het verlof’.
9. Geen recht op partnerpensioen bestaat indien het huwelijk of de gezamenlijke huishouding eerst na de pensioneringsdatum is aangegaan. Eveneens bestaat geen recht op partnerpensioen indien de samenlevingsovereenkomst waarin de gezamenlijke huishouding is vastgelegd, is aangegaan in de periode van zes maanden voor het overlijden.
10. Indien het salaris is verlaagd in verband met ziekte, vindt - in afwijking van lid 3 - pensioenopbouw plaats over de pensioengrondslag die zou gelden als het salaris van de deelnemer niet verlaagd zou zijn in verband met ziekte.
Voor de opbouw van het pensioen dat betrekking heeft op het verschil tussen de hiervoor genoemde pensioengrondslag en de pensioengrondslag die geldt op basis van het verlaagde salaris, is geen premie aan het fonds verschuldigd.
Artikel 12 Bijzonder partnerpensioen
1. Indien het huwelijk van een (gewezen) deelnemer eindigt door echtscheiding of ontbinding na scheiding van tafel en bed, behoudt de gewezen partner van de (gewezen) deelnemer aanspraak op bijzonder partnerpensioen. De hoogte van dit premievrije partnerpensioen is gelijk aan het partnerpensioen waarop recht zou bestaan op de dag van inschrijving in de registers van de burgerlijke stand. Ingeval de deelneming reeds is geëindigd, is het premievrije partnerpensioen gelijk aan het premievrije partnerpensioen waarop recht is ontstaan bij het beëindigen van de deelneming, vermeerderd met de eventueel daarop verleende verhogingen volgens artikel 20. De deelnemer is gehouden de stichting onverwijld schriftelijk mededeling te doen van het eindigen van zijn huwelijk door echtscheiding of ontbinding na scheiding van tafel en bed.
2. Het bepaalde in het vorige lid is van toepassing indien de gezamenlijke huishouding van de (gewezen) deelnemer eindigt. De (gewezen) deelnemer is gehouden de stichting onverwijld schriftelijk mededeling te doen van het eindigen van de gezamenlijke huishouding.
3. De gewezen partner van de (gewezen) deelnemer ontvangt een bewijs van de in lid 1 en 2 van dit artikel bedoelde premievrije aanspraak op bijzonder partnerpensioen.
4. Het bepaalde in de voorgaande leden vindt geen toepassing indien de (gewezen) deelnemer en diens partner xxxxx (zijn) overeen(ge)komen bij huwelijkse voorwaarden, respectievelijk bij een notarieel verleden samenlevingsovereenkomst of bij een schriftelijke overeenkomst met het oog op de scheiding of het beëindigen van de gezamenlijke huishouding en de stichting schriftelijk heeft verklaard dat zij instemt met het buiten toepassing laten van genoemde artikelen. Een verzoek tot het verkrijgen van een verklaring als bedoeld in de vorige volzin dient door partijen schriftelijk aan de stichting te worden gedaan.
5. Het bepaalde in artikel 8, lid 2, is van overeenkomstige toepassing op het bijzonder partnerpensioen.
6. Eindigt een in de voorgaande leden genoemd huwelijk na de pensioneringsdatum door echtscheiding of ontbinding na scheiding van tafel en bed of eindigt de gezamenlijke huishouding na de pensioneringsdatum, dan heeft een volgende partner geen recht op partnerpensioen.
7. Waar in dit reglement sprake is van beëindiging van het huwelijk anders dan door overlijden, wordt dit geacht te hebben plaatsgevonden op de datum, waarop de beëindiging is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
Artikel 13 Pensioenverevening
1. In geval van scheiding vindt verevening van het tijdens het huwelijk opgebouwde levenslange ouderdomspensioen plaats conform de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding. Het bepaalde in dit lid is niet van toepassing indien partijen verevening van pensioenrechten bij scheiding hebben uitgesloten bij huwelijkse voorwaarden of bij schriftelijke overeenkomst met het oog op de scheiding.
2. Het deel van het te verevenen ouderdomspensioen van de gewezen partner en het bijzonder partnerpensioen, vastgesteld overeenkomstig artikel 9, kunnen, uitsluitend in geval van echtscheiding of beëindiging van het geregistreerd partnerschap, worden omgezet in een eigen recht op ouderdomspensioen voor de gewezen partner, mits wordt voldaan aan het navolgende:
a. de omzetting wordt door beide partijen overeengekomen bij huwelijkse voorwaarden of bij een schriftelijke overeenkomst met het oog op de echtscheiding;
b. binnen twee jaar na het tijdstip van de echtscheiding is hiervan mededeling gedaan aan de stichting door middel van het daarvoor bestemde formulier;
c. de stichting heeft ingestemd met deze omzetting.
De omzetting wordt berekend op basis van algemeen aanvaarde actuariële grondslagen.
3. Verevening als bedoeld in lid 1 of conversie als bedoeld in lid 2 van het opgebouwde ouderdomspensioen vindt niet plaats indien het ouderdomspensioen lager is dan de afkoopgrens.
4. De stichting heeft het recht om niet in te stemmen met de beoogde omzetting als bedoeld in lid 2 van dit artikel, indien de omzetting die wordt overeengekomen voor de stichting verzekeringstechnisch nadelig is. De stichting kan de instemming met de omzetting afhankelijk stellen van de uitslag van een medisch onderzoek naar de gezondheid van de (gewezen) deelnemer of diens partner.
5. De kosten van verevening of omzetting zal de stichting in gelijke delen aan beide partijen in rekening brengen.
Artikel 14 Wezenpensioen
1. Het wezenpensioen gaat in op de eerste van de maand waarin de (gewezen) deelnemer is komen te overlijden, en wordt uitgekeerd tot en met de maand waarin het kind ophoudt rechthebbende te zijn dan wel eerder komt te overlijden. In afwijking hiervan gaat het wezenpensioen ten aanzien van het kind, dat geboren wordt binnen 307 dagen na het overlijden van de (gewezen) deelnemer eerst in op de eerste dag van de kalendermaand, waarin het kind wordt geboren.
2. Het jaarlijks wezenpensioen bedraagt voor elk daarvoor in aanmerking komend kind 20% van het jaarlijks partnerpensioen, zonder een eventuele vermindering met een bijzonder partnerpensioen als bedoeld in artikel 9.
3. Het wezenpensioen wordt verdubbeld vanaf de eerste dag van de maand waarin het kind volledig ouderloos is geworden. In dit verband wordt onder ouder verstaan de ouder die in familierechtelijke betrekking heeft gestaan tot het kind.
4. Het wezenpensioen van minderjarige kinderen wordt uitgekeerd aan de wettelijke vertegenwoordiger.
Artikel 15 Keuzemogelijkheden
1. Hoog-laagregeling
De (gewezen) deelnemer heeft de mogelijkheid om te kiezen voor een ouderdomspensioen vanaf 65 jaar dat, naar keuze gedurende vijf of tien jaar, hoger of lager is dan de daaropvolgende periode. De lage uitkering is gelijk aan 75% van de hoge uitkering. Deze mogelijkheid kan eenmalig worden benut als het ouderdomspensioen volledig ingaat en volgens de op dat moment door de stichting aangeboden mogelijkheden die zijn vastgelegd in bijlage A.
2. Uitruil partnerpensioen in hoger ouderdomspensioen
a. De (gewezen) deelnemer die op grond van het tot 1 januari 2002 geldende pensioenreglement aanspraken heeft verworven op partnerpensioen, heeft op de pensioneringsdatum het recht dit partnerpensioen geheel of gedeeltelijk uit te ruilen in een hoger ouderdomspensioen. Dit geldt niet voor de (gewezen) deelnemer zonder partner.
b. De (gewezen) deelnemer die op grond van het vanaf 1 januari 2006 geldende pensioenreglement aanspraken heeft verworven op partnerpensioen, heeft op de pensioneringsdatum het recht dit partnerpensioen geheel of gedeeltelijk uit te ruilen in een hoger ouderdomspensioen.
c. De uitruil als bedoeld onder a en b wordt eenmalig uitgevoerd op de pensioneringsdatum. De verhoging van het ouderdomspensioen wordt berekend op basis van algemeen aanvaarde actuariële grondslagen. De betreffende ruilvoet is vastgelegd in bijlage A.
d. Voor de uitruil als bedoeld onder a en b is, wanneer de (gewezen) deelnemer een partner heeft, de toestemming van deze partner vereist, die daarmee tevens afstand doet van het partnerpensioen. De (gewezen) en de partner dienen tevens te verklaren ermee bekend te zijn, dat als gevolg van de uitruil vanaf de pensioneringsdatum het partnerpensioen geheel of gedeeltelijk vervalt, alsmede dat deze uitruil, toestemming en afstandsverklaring niet herroepen kunnen worden.
e. Bijzonder partnerpensioen en wezenpensioen worden niet uitgeruild.
3. Uitruil ouderdomspensioen in partnerpensioen
a. De (gewezen) deelnemer heeft het recht een deel van het ouderdomspensioen uit te ruilen in een hoger partnerpensioen bij beëindiging van de deelneming en op de pensioneringsdatum.
b. Bij de keuze om ouderdomspensioen uit te ruilen in een hoger partnerpensioen is, wanneer de (gewezen) deelnemer een partner heeft, de toestemming van deze partner vereist.
c. Indien gekozen wordt een deel van het ouderdomspensioen uit te ruilen in een hoger partnerpensioen, wordt het partnerpensioen verhoogd volgens de in bijlage A bij dit pensioenreglement opgenomen ruilvoet.
d. Na uitruil als hier bedoeld bedraagt het partnerpensioen maximaal 70% van het ouderdomspensioen dat na de uitruil resteert. Na uitruil van ouderdomspensioen is de uitgeruilde aanspraak op ouderdomspensioen vervangen door de aanspraak op de verhoging van partnerpensioen.
e. Er vindt geen uitruil van een deel van het ouderdomspensioen plaats indien:
a. dit betrekking heeft op verevend ouderdomspensioen, als bedoeld in artikel 13.
b. het ouderdomspensioen op jaarbasis door de uitruil lager zou worden dan de afkoopgrens;
c. het partnerpensioen wordt uitgeruild in ouderdomspensioen.
4. Kosten keuzemogelijkheden
Een (gewezen) deelnemer heeft het recht kosteloos eenmaal van elke keuzemogelijkheid gebruik te maken. Indien een (gewezen) deelnemer vóór ingang van de uitkering voor een tweede maal gebruik maakt van een keuzemogelijkheid of een wijziging wenst op een eenmaal gemaakte keuze, worden de kosten hiervan door de stichting bij de (gewezen) deelnemer in rekening gebracht.
Met het gebruik maken van een keuzemogelijkheid wordt gelijkgesteld het verzoek aan de stichting om (extra) berekeningen te (laten) maken die bepalend zijn voor het al of niet indienen van de definitieve opdracht tot het toepassen van die keuzemogelijkheid. Indien een berekeningsverzoek leidt tot een definitieve opdracht tot het toepassen van die keuzemogelijkheid overeenkomstig de door de stichting gemaakte berekeningen, wordt hiervoor geen dubbele vergoeding in rekening gebracht.
5. Procedureregels
Indien een (gewezen) deelnemer gebruik wil maken van de mogelijkheden als bedoeld in dit artikel, dient hij uiterlijk zes maanden voor de ingangsdatum een schriftelijk verzoek in bij de stichting. De gewezen deelnemer dient het verzoek rechtstreeks in bij de stichting.
Artikel 16 Vervroegen van ouderdomspensioen
1. De (gewezen) deelnemer heeft het recht een deel van het ouderdomspensioen aan te wenden om het ouderdomspensioen eerder te laten ingaan dan op de pensioendatum. Het ouderdomspensioen kan slechts eerder ingaan dan op de pensioendatum voor zover de dienstbetrekking met de werkgever is beëindigd. Het ouderdomspensioen kan niet eerder ingaan dan bij het bereiken van de 60-jarige leeftijd.
2. Indien het ouderdomspensioen eerder ingaat dan op de pensioendatum, wordt het herrekend tot een lager ouderdomspensioen en vindt verdere opbouw van ouderdomspensioen en partnerpensioen plaats, voor zover en zolang in dienstbetrekking in de bedrijfstak wordt doorgewerkt.
3. Indien gekozen wordt een deel van het ouderdomspensioen aan te wenden om het ouderdomspensioen eerder te laten ingaan dan op de pensioendatum, wordt het ouderdomspensioen in de uitkeringsperiode tot de pensioendatum vastgesteld door het uit te ruilen deel van het ouderdomspensioen te vermenigvuldigen met het percentage in onderstaande tabel dat overeenkomt met de leeftijd van de (gewezen) deelnemer op de pensioneringsdatum. Indien de pensioneringsdatum niet valt in de maand waarin de desbetreffende leeftijd is bereikt, wordt als ruilvoet een van onderstaande tabel afwijkend percentage aangehouden dat overeenkomt met de leeftijd van betrokkene op de pensioneringsdatum in maanden nauwkeurig.
Pensioneringsdatum | Xxxxxxxx |
00 | 204% |
61 | 261% |
62 | 357% |
63 | 550% |
64 | 1130% |
4. Na vervroeging van het ouderdomspensioen bedraagt de laagste uitkering niet minder dan 75% van de hoogste uitkering. In de periode tussen de pensioneringsdag en het bereiken van de 65-jarige leeftijd blijft van de uitkering buiten aanmerking het gedeelte dat overeenkomt met twee maal het bedrag bedoeld in artikel 18a, achtste lid, van de Wet op de loonbelasting 1964. De in het derde lid genoemde ruilvoeten gelden voor de periode 1 januari 2006 tot en met 31 december 2010.
Artikel 17 Pensioenuitkering
1. Alle pensioenen die uit dit pensioenreglement voortvloeien worden uitgekeerd in maandelijkse termijnen aan het einde van iedere kalendermaand.
2. Uitbetalingen vangen aan, zodra de stichting kennis draagt van de feiten, die de uitkering opvorderbaar maken. Indien die kennis uit de administratie van de stichting geput kan worden, geschiedt de uitkering ambtshalve.
3. Indien nadat een pensioentermijn invorderbaar is geworden, de rechthebbende zich niet met een behoorlijk bewijs van leven zijn heeft aangemeld, vervallen alle aanspraken daarop aan de stichting na het overlijden van de rechthebbende.
4. Aanspraken op pensioen kunnen niet worden afgekocht, vervreemd of prijsgegeven, dan wel formeel of feitelijk voorwerp van zekerheid worden, anders dan in de gevallen voorzien bij of krachtens de Pensioenwet ( zoals afkoop volgens de artikelen 8,9 en 19a).
Artikel 18 Premie
1. Voor iedere deelnemer wordt jaarlijks premie geheven voor de financiering van de pensioenregeling. Deze premie is door de aangesloten werkgever verschuldigd. De aangesloten werkgever kan een gedeelte van de premie op het loon van de deelnemer inhouden.
2. De premie is, met inachtneming van artikel 128 van de Pensioenwet, vanaf 2006 vastgesteld op 25% van de pensioengrondslag. Hiervan houdt de werkgever vanaf 2006 de helft, dat wil zeggen 12,5%, in op het loon van de deelnemer van zijn voor het desbetreffende jaar geldende pensioengrondslag. Voor een gedeelte van het jaar wordt de werknemersbijdrage berekend over een evenredig gedeelte van de pensioengrondslag.
3. Voor de deelnemer die op grond van artikel 17a van de Collectieve Arbeidsovereenkomst voor de Houtverwerkende Industrie gebruik maakt van het recht om op basis van 80% dienstverband te gaan werken, met behoud van de ouderdomspensioenopbouw op basis van een 100% dienstverband, wordt de bijdrage volgens lid 1 berekend op basis van het werkelijke jaarsalaris, zonder rekening te houden met de correctie als bedoeld in artikel 9 lid 3.
4. De aangesloten onderneming houdt de bijdrage van de deelnemer in evenredige gedeelten in op de periodieke loonbetalingen. Als echter de aangesloten onderneming aan de deelnemer geen loon is verschuldigd, draagt de deelnemer zijn bijdrage af aan de aangesloten onderneming.
Artikel 19 Gehele of gedeeltelijke vrijstelling van premiebetaling in geval van arbeidsongeschiktheid
1. Voor een deelnemer, die arbeidsongeschikt is geworden en een uitkering op grond van de W AO ontvangt, wordt vanaf het moment dat de WAO-uitkering ingaat vrijstelling van de verplichting tot premiebetaling verleend op basis van onderstaande tabel. Indien de pensioenopbouw vanuit de premievrijstelling en het dienstverband tezamen in enige periode van deelneming meer bedraagt dan 100% van de pensioengrondslag die gold voor ziekte als bedoeld in artikel 9, lid 10, zal het percentage premievrijstelling zodanig worden verlaagd, dat bedoelde som 100% wordt.
De totale pensioenopbouw is gemaximeerd op 100% van de pensioengrondslag die gold vóór ziekte.
Mate van arbeidsongeschiktheid | Percentage vrijstelling |
65 tot 100% | 100 |
45 tot 65% | 50 |
25 tot 45% | 25 |
0 tot 25% | 0 |
2. Voor een deelnemer, die arbeidsongeschikt is geworden en een WIA-uitkering ontvangt, wordt vanaf het moment dat de W IA- uitkering ingaat vrijstelling van de verplichting tot premiebetaling verleend op basis van onderstaande tabel. Indien de pensioenopbouw vanuit de premievrijstelling en het dienstverband tezamen in enige periode van deelneming meer bedraagt dan 100% van de pensioengrondslag die gold voor ziekte als bedoeld in artikel 9, lid 10, zal het percentage premievrijstelling zodanig worden verlaagd, dat bedoelde som 100% wordt. De totale pensioenopbouw is gemaximeerd op 100% van de pensioengrondslag die gold vóór ziekte.
Mate van arbeidsongeschiktheid | Percentage vrijstelling |
80 tot 100% | 100 |
55 tot 80% | 65 |
35 tot 55% | 45 |
0 tot 35% | 0 |
3. Voor de deelnemer bedoeld in lid 2, wordt alsnog over het eerste en het tweede jaar van ziekte pensioenopbouw verleend over het verschil tussen de pensioengrondslag die gold vóór en de pensioengrondslag die geldt vanaf de verlaging van het salaris, zonder dat premie verschuldigd is aan het fonds.
4. De rechten op pensioen over de in lid 2 bedoelde periode worden vastgesteld op basis van de pensioengrondslag, die gold in het jaar direct voorafgaande aan de eerste dag van de wachttijd in de zin van de WIA, vermeerderd met eventuele verhogingen als bedoeld in artikel 20 verleend in deze wachttijd.
5. De vaststelling – al dan niet met terugwerkende kracht – van de mate van arbeidsongeschiktheid door het Uitvoeringsinstituut Sociale Verzekeringen is beslissend voor de toepassing van dit reglement.
Zodra de mate van arbeidsongeschiktheid wijzigt, wijzigt de mate van voortgezette pensioenopbouw dienovereenkomstig
indien en voor zover de (gedeeltelijk) arbeidsongeschikte deelnemer op basis van een (nieuw of aangepast) dienstverband wordt dan wel is herplaatst bij een aangesloten werkgever.
Zodra het dienstverband van de deelnemer met de werkgever wordt verbroken wijzigt bij een verlaging van de mate van arbeidsongeschiktheid de mate van voortzetting van pensioenopbouw dienovereenkomstig. Indien en zodra de mate van arbeidsongeschiktheid wordt verhoogd, blijft de mate van voortzetting van de pensioenopbouw in de vorige volzin bedoelde situatie ongewijzigd.
6. Als een deelnemer arbeidsongeschikt wordt gedurende een periode waarin hij gebruik maakt van levensloopverlof en al dan niet over deze periode premie wordt betaald, heeft hij recht op gehele of gedeeltelijke vrijstelling van premiebetaling op basis van de pensioengrondslag bedoeld in artikel 6, lid 9.
7. Het bepaalde in de voorgaande leden vindt slechts toepassing indien de betrokken deelnemer:
a. in geval van een WAO-uitkering niet reeds voor 25% of meer, dan wel in geval van een WIA-uitkering niet reeds 35% of meer arbeidsongeschikt was op de datum, waarop zijn deelneming laatstelijk aanving, dan wel binnen een jaar na de aanvang van de deelneming zodanig arbeidsongeschikt wordt;
b. binnen twee jaar na de ingangsdatum van de W AO-, dan wel WIA-uitkering een verzoek doet tot toepassing van het in lid 1, respectievelijk lid 2 bepaalde;
c. de inlichtingen verstrekt, welke het bestuur voor de toepassing van het in de leden 1 en 2 bepaalde nodig oordeelt, tenzij het bestuur ingevolge lid 9 anders besluit.
8. Het bepaalde in de leden 1 tot en met 6 is niet langer van toepassing ten aanzien van de betrokken deelnemer:
a. met ingang van de pensioneringsdatum of bij eerder overlijden;
b. indien hij niet de inlichtingen verstrekt, welke het bestuur voor de toepassing van het in genoemde leden bepaalde nodig oordeelt;
x. xxxxx voor de werknemer volledig of voor het vrijgestelde deel een andere pensioenvoorziening gaat gelden, tenzij het betreft een pensioenvoorziening van de Stichting bedrijfspensioenfonds Sociale Werkvoorziening.
In de onder b bedoelde situatie bepaalt het bestuur de datum, met ingang waarvan het bepaalde in de eerste vier leden ten aanzien van de betrokken deelnemer niet langer van toepassing is.
9. Het bestuur is in gevallen van bijzondere hardheid bevoegd te bepalen, dat het bepaalde in de eerste vier leden toepassing vindt, ook al zou daarop ingevolge het bepaalde in het vijfde en zesde lid niet of niet langer recht bestaan.
10. Indien door de Stichting Financiering Voortzetting Pensioenverzekering ten aanzien van een gewezen deelnemer niet langer bijdragen, als bedoeld in artikel 2, lid 5, onderdeel b, aan de stichting zijn verschuldigd omdat de betrokkene gedurende drie maanden arbeidsongeschikt is, vindt het bepaalde in de voorgaande leden ten aanzien van de betrokkene toepassing alsof hij met ingang van de dag waarop die bijdragen niet langer zijn verschuldigd als deelnemer recht had op een W AO-, dan wel een WIA-uitkering.
11. Als voor een deelnemer wegens arbeidsongeschiktheid gehele of gedeeltelijke vrijstelling van premiebetaling is verleend, is de deelnemer geen bijdrage, respectievelijk een naar evenredigheid verlaagde bijdrage, verschuldigd over de periode waarover deze vrijstelling is verleend.
Artikel 20 Beëindiging van deelneming anders dan door overlijden
Ingeval een deelnemer het deelnemerschap vóór de pensioendatum anders dan door overlijden beëindigt, behoudt hij premievrije rechten op ouderdomspensioen, partner pensioen en wezenpensioen. De hoogte van de premievrije rechten wordt bepaald door de rechten die de deelnemer tot de datum van die beëindiging van het deelnemerschap heeft verworven.
Artikel 21 Vrijwillige voortzetting
Door het bestuur kan aan een deelnemer, wiens dienstbetrekking bij een der aangesloten ondernemingen geëindigd is of op wie de verplichting tot deelneming niet meer van toepassing is, toestemming worden verleend om, tot behoud van zijn volledige pensioenaanspraken, zowel zijn eigen bijdrage als die van zijn werkgever voor eigen rekening voort te zetten. Aan deze toestemming kunnen door het bestuur voorwaarden worden verbonden, terwijl die toestemming te allen tijde kan worden ingetrokken.
In ieder geval gelden de volgende voorwaarden:
a. het verzoek tot vrijwillige voortzetting moet zijn gedaan binnen drie maanden na het einde van het deelnemerschap;
b. vrijwillige voortzetting is alleen mogelijk in geval van onbetaald verlof, werkloosheid of bij het verlaten van de bedrijfstak zonder dat elders een andere pensioenvoorziening geldt;
c. de vrijwillige voortzetting geldt zolang na onvrijwillig ontslag loongerelateerde uitkeringen worden ontvangen;
d. na het verlaten van de bedrijfstak zonder dat onderdeel b van toepassing is, geldt de vrijwillige voortzetting voor een periode van maximaal drie jaar.
e. de deelnemer betaalt de volledige doorsneepremie of het werknemersdeel van de doorsneepremie (onder evenredige vermindering van de op te bouwen rechten).
Indien de deelnemer niet deelneemt aan een andere pensioenregeling, gelden als onderdeel d van lid 1 toepassing is, de volgende aanvullende voorwaarden:
f. het deelnemerschap heeft ten minste drie jaar geduurd;
g. de pensioenregeling wordt slechts gewijzigd als de pensioenaanspraken van de deelnemer daardoor niet worden verbeterd;
x. xx xxxxxxxxxxxx heeft geen betrekking op een tijdvak van drie jaar vóór de pensioendatum, tenzij de beëindiging van het deelnemerschap wegens medische redenen plaatsvond.
Artikel 22 Plicht tot waardeoverdracht
1. De stichting is verplicht om na een verzoek van een gewezen deelnemer tot waardeoverdracht de overdrachtswaarde van zijn pensioenaanspraken over te dragen indien:
a. er sprake is van een individuele beëindiging van de deelneming; en
b. die waardeoverdracht ertoe strekt het de gewezen deelnemer mogelijk te maken pensioenaanspraken te verwerven bij de ontvangende pensioenuitvoerder van de nieuwe werkgever of de beroepspensioenregeling;
tenzij sprake is van een van de in artikel 37 omschreven situaties. Indien het verzoek van de gewezen deelnemer tot waardeoverdracht partnerpensioen betreft, is voor de waardeoverdracht van dit partnerpensioen tevens vereist dat de partner die begunstigde is voor het partnerpensioen met de waardeoverdracht instemt.
2. De stichting is verplicht om na een verzoek tot waardeoverdracht van een deelnemer de overdrachtswaarde aan te wenden ter verwerving van pensioenaanspraken voor die deelnemer.
3. De plicht van de overdragende pensioenuitvoerder om de waarde rechtstreeks over te dragen en de plicht van de ontvangende pensioenuitvoerder om de waarde aan te wenden ontstaat indien de deelnemer binnen zes maanden na aanvang van de verwerving van pensioenaanspraken in de door de ontvangende pensioenuitvoerder uitgevoerde pensioenregeling een opgave heeft gevraagd van zijn pensioenaanspraken aan de ontvangende pensioenuitvoerder en daarna het verzoek tot waardeoverdracht doet aan de ontvangende pensioenuitvoerder
4. De artikelen 75, 76, 77, 78, 79, 85, 86, 87, 88, 91 en 92 van de Pensioenwet zijn eveneens van toepassing. Op de waardeoverdracht als hier bedoeld zijn de reken- en procedureregels, zoals vastgelegd in het Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling, van toepassing.
Artikel 23 Uitzondering op plicht tot waardeoverdracht
1. De in artikel 22 genoemde plicht tot waardeoverdracht geldt niet zolang:
a. de overdragende of ontvangende pensioenuitvoerder een pensioenfonds is waarbij de technische voorzieningen niet meer volledig door waarden worden gedekt;
b. de overdragende of ontvangende pensioenuitvoerder een verzekeraar is waarop de noodregeling, bedoeld in artikel 3:160 van de Wet op het financieel toezicht van toepassing is, of die failliet is; of
c. de overdragende pensioenuitvoerder een verzekeraar is en aanvullende bijdragen van de werkgever noodzakelijk zijn maar de financiële toestand van die werkgever blijkens een schriftelijke verklaring van een niet aan de onderneming van de werkgever verbonden accountant die aanvullende bijdragen niet toelaat.
2. Indien de in het eerste lid genoemde omstandigheden niet meer van toepassing zijn:
x. xxxxxxxx in artikel 22 genoemde plichten van de overdragende pensioenuitvoerder en de ontvangende pensioenuitvoerder;
b. wordt de in artikel 22, derde lid, omschreven verplichting van de deelnemer om binnen zes maanden een opgave te vragen en daarna een verzoek tot waardeoverdracht te doen verlengd tot zes maanden na ontvangst van de mededeling, bedoeld in het derde lid.
3. Informatieplicht overdragende pensioenuitvoerder
Een overdragende pensioenuitvoerder die in de periode waarin de in het eerste lid genoemde omstandigheden op hem van toepassing zijn verzoeken om waardeoverdracht heeft gekregen, informeert, wanneer deze omstandigheden niet meer van toepassing zijn, alle deelnemers die in die periode gewezen deelnemer zijn geworden en de betrokken ontvangende pensioenuitvoerders over de mogelijkheid alsnog waarde over te dragen.
4. Informatieplicht ontvangende pensioenuitvoerder
Een ontvangende pensioenuitvoerder die in de periode waarin de in het eerste lid genoemde omstandigheden op hem van toepassing zijn verzoeken om waardeoverdracht heeft gekregen, informeert, wanneer deze omstandigheden niet meer van toepassing zijn, alle deelnemers die in die periode een verzoek tot waardeoverdracht hebben gedaan en de betrokken overdragende pensioenuitvoerders over de mogelijkheid alsnog waarde over te dragen.
Artikel 24 Collectieve waardeoverdracht
1. Het pensioenfonds is op verzoek van een werkgever bevoegd tot collectieve waardeoverdracht indien:
a. de waardeoverdracht ertoe strekt in verband met beëindiging van de verplichte aansluiting van de werkgever bij de stichting, dan wel in verband met beëindiging van de uitvoeringsovereenkomst tussen de werkgever en de stichting de waarde onder te brengen bij de ontvangende pensioenuitvoerder met wie de werkgever een uitvoeringsovereenkomst heeft gesloten;
b. de waardeoverdracht ertoe strekt in verband met beëindiging van de verplichte aansluiting van de werkgever bij de overdragende pensioenuitvoerder, dan wel in verband met beëindiging van de uitvoeringsovereenkomst tussen de werkgever en de overdragende pensioenuitvoerder de waarde onder te brengen bij de stichting;
c. de werkgever wordt overgenomen als gevolg van een overgang van een onderneming als bedoeld in artikel 7:662 BW, en de overnemende onderneming een uitvoeringsovereenkomst heeft gesloten of gaat sluiten met een andere pensioenuitvoerder of dezelfde pensioenuitvoerder;
d. de werkgever wordt overgenomen als gevolg van een overgang van een onderneming als bedoeld in artikel 7:662 BW, en de overnemende onderneming is aangesloten bij de stichting; of
e. de waardeoverdracht ertoe strekt in verband met een collectieve wijziging van de pensioenovereenkomst de waarde van pensioenaanspraken of pensioenrechten aan te wenden bij de stichting overeenkomstig de gewijzigde pensioenovereenkomst.
2. Bij een collectieve waardeoverdracht als bedoeld in het eerste lid wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
a. de deelnemers, gewezen deelnemers, gewezen partners of de pensioengerechtigden hebben geen bezwaren jegens de stichting kenbaar gemaakt tegen de waardeoverdracht nadat zij over het voornemen schriftelijk zijn geïnformeerd;
b. de overdrachtswaarde wordt door de overdragende pensioenuitvoerder zodanig vastgesteld dat de voor mannen en vrouwen te verwerven pensioenrechten gelijk zijn waarbij aan het vereiste van collectieve actuariële gelijkwaardigheid op basis van dezelfde grondslagen wordt voldaan; en
c. het voornemen tot waardeoverdracht aan een pensioenuitvoerder wordt door de overdragende pensioenuitvoerder uiterlijk drie maanden voor de beoogde datum van waardeoverdracht schriftelijk gemeld aan de toezichthouder en de toezichthouder heeft binnen die periode geen verbod tot waardeoverdracht opgelegd.
3. De artikelen 84 en 90 van de Pensioenwet zijn eveneens van toepassing. Op de waardeoverdracht als hier bedoeld zijn de reken- en procedureregels, zoals vastgelegd in het Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling, van toepassing.
Artikel 25 Afkoop klein ouderdomspensioen en vroegpensioen bij beëindiging deelneming
1. Afkoop na einde van de deelneming
a. De stichting koopt op zijn vroegst twee jaar na beëindiging van de deelneming een aanspraak op ouderdomspensioen af, indien op basis van de premievrije aanspraak op ouderdomspensioen de uitkering van het ouderdomspensioen op jaarbasis op de pensioendatum minder zal bedragen dan de afkoopgrens, tenzij de gewezen deelnemer binnen twee jaar na beëindiging van de deelneming een procedure tot waardeoverdracht is gestart. De eventueel bij het ouderdomspensioen behorende aanspraken op partnerpensioen en wezenpensioen worden eveneens afgekocht.
b. De stichting informeert de gewezen deelnemer over zijn besluit tot afkoop binnen zes maanden na afloop van de periode van twee jaar na beëindiging van de deelneming en gaat over tot de uitbetaling van de afkoopwaarde binnen die termijn van zes maanden.
c. Arbeidsongeschiktheidspensioen wordt niet afgekocht.
2. Afkoop op de pensioneringsdatum
a. De aanspraak op ouderdomspensioen wordt op de pensioneringsdatum afgekocht, indien de pensioendatum ligt voor het verstrijken van de in het eerste lid genoemde termijn van twee jaar en de uitkering van het ouderdomspensioen op de pensioneringsdatum minder bedraagt dan de afkoopgrens. De eventueel bij het ouderdomspensioen behorende aanspraken op partnerpensioen en wezenpensioen worden eveneens afgekocht.
b. Het bepaalde onder a is van overeenkomstige toepassing is van overeenkomstige toepassing op vroegpensioen, indien op basis van een premievrije aanspraak op vroegpensioen de uitkering van het vroegpensioen op jaarbasis op de leeftijd van 60 jaar en zes maanden minder zal bedragen dan de afkoopgrens,
c. De stichting informeert de gepensioneerde over zijn besluit tot afkoop binnen zes maanden na de pensioneringsdatum en gaat over tot de uitbetaling van de afkoopwaarde binnen die termijn van zes maanden.
3. Afkoop met instemming
De stichting koopt na de in het eerste lid bedoelde termijn van twee jaar en zes maanden af indien:
a. de gewezen deelnemer of de gepensioneerde daarmee instemt; en
b. de hoogte van het ouderdomspensioen respectievelijk vroeppensioen op jaarbasis per 1 januari van dat jaar lager is dan de afkoopgrens.
4. Uitbetaling afkoopwaarde
De stichting stelt de afkoopwaarde van de pensioenaanspraken ter beschikking aan de gewezen deelnemer dan wel de gepensioneerde, met uitzondering van de afkoopwaarde van een eventueel bijzonder partnerpensioen, die ter beschikking wordt gesteld aan de gewezen partner. De stichting betaalt de uitkering op de dag dat de aanspraken vervallen in verband met de afkoop. De afkoopwaarde wordt verminderd met wettelijke inhoudingen.
5. Hoogte van de afkoopwaarde
De hoogte van de afkoopwaarde is afhankelijk van de leeftijd van degene wiens pensioenaanspraken worden afgekocht. De afkoopwaarde is voor mannen en vrouwen gelijk. De afkoopwaarde wordt vastgesteld door de af te kopen pensioenaanspraken te vermenigvuldigen met het percentage in de in de bijlage A opgenomen tabel dat overeen komt met de leeftijd van degene wiens pensioenaanspraken worden afgekocht op de datum dat de afkoopwaarde wordt uitbetaald. De in genoemde tabel opgenomen afkoopvoeten gelden voor de periode 2004 tot en met 2010.
Artikel 26 Afkoop klein partnerpensioen of wezenpensioen bij ingang
1. Afkoop na overlijden
De stichting koopt een recht op partnerpensioen of wezenpensioen af, indien de uitkering van het partnerpensioen of wezenpensioen op jaarbasis op de ingangsdatum minder bedraagt dan de afkoopgrens. De stichting informeert de nabestaande over zijn besluit tot afkoop binnen zes maanden na de ingangsdatum en gaat binnen die termijn over tot de uitbetaling van de afkoopwaarde aan de nabestaande.
2. Afkoop met instemming
De stichting koopt na de in het eerste lid genoemde termijn het partnerpensioen of wezenpensioen af indien:
a. de nabestaande daarmee instemt; en
b. de hoogte van het partnerpensioen of wezenpensioen op jaarbasis per 1 januari van dat jaar lager is dan de afkoopgrens.
3. Uitbetaling afkoopwaarde
De Stichting stelt de afkoopwaarde van het recht op partnerpensioen of wezenpensioen ter beschikking aan de partner, dan wel de wees indien deze meerderjarig is. De stichting betaalt de uitkering op de dag dat de rechten vervallen in verband met de afkoop. De afkoopwaarde wordt verminderd met wettelijke inhoudingen.
4. Hoogte van de afkoopwaarde
De hoogte van de afkoopwaarde is afhankelijk van de leeftijd van degene wiens pensioenrecht wordt afgekocht. De afkoopwaarde is voor mannen en vrouwen gelijk. De afkoopwaarde wordt vastgesteld door het af te kopen pensioenrecht te vermenigvuldigen met het percentage in de in de bijlage A opgenomen tabel dat overeen komt met de leeftijd van de partner dan wel de wees op de datum dat de afkoopwaarde wordt uitbetaald. De in genoemde tabel opgenomen afkoopvoeten gelden voor de periode 2004 tot en met 2010.
Artikel 27 Afkoop klein bijzonder partnerpensioen bij scheiding
1. Afkoop na scheiding
De stichting koopt een aanspraak op bijzonder partnerpensioen af, indien de uitkering van het bijzonder partnerpensioen op jaarbasis op de ingangsdatum minder zal bedragen dan de afkoopgrens. De stichting informeert de gewezen partner over zijn besluit tot afkoop binnen zes maanden na de melding van de scheiding en gaat binnen die termijn over tot de uitbetaling van de afkoopwaarde aan de gewezen partner.
2. Afkoop met instemming
De stichting koopt na de in het eerste lid genoemde termijn een aanspraak op bijzonder partnerpensioen af indien:
a. de gewezen partner daarmee instemt; en
b. de hoogte van het bijzonder partnerpensioen op jaarbasis per 1 januari van dat jaar lager is dan de afkoopgrens.
3. Uitbetaling afkoopwaarde
De stichting stelt de afkoopwaarde van de aanspraak op bijzonder partnerpensioen ter beschikking aan de gewezen partner. De stichting betaalt de uitkering op de dag dat de aanspraak vervalt in verband met de afkoop. De afkoopwaarde wordt verminderd met wettelijke inhoudingen.
4. Hoogte van de afkoopwaarde
De hoogte van de afkoopwaarde is afhankelijk van de leeftijd van degene wiens pensioenaanspraak wordt afgekocht. De afkoopwaarde is voor mannen en vrouwen gelijk. De afkoopwaarde wordt vastgesteld door de af te kopen pensioenaanspraak te vermenigvuldigen met het percentage in de in de bijlage A opgenomen tabel dat overeen komt met
de leeftijd van de partner op de datum dat de afkoopwaarde wordt uitbetaald. De in genoemde tabel opgenomen afkoopvoeten gelden voor de periode 2004 tot en met 2010.
Artikel 28 Aanpassing pensioenaanspraken en ingegane pensioenen
1. De stichting streeft ernaar om de opgebouwde pensioenaanspraken, de volgens artikel 7, lid 3, in te kopen pensioenaanspraken en de ingegane pensioenen jaarlijks per 1 januari te verhogen volgens het bepaalde in de volgende leden. Het bestuur van de stichting beslist jaarlijks of de beschikbare middelen binnen de stichting voldoende zijn om deze verhoging uit te voeren. Het bestuur van de stichting kan jaarlijks beslissen om af te wijken van het in de volgende leden bepaalde en een lagere of geen verhoging toe te passen.
2. Als het bestuur besloten heeft tot verhoging, vindt de verhoging van de verworven pensioenaanspraken van de deelnemers in beginsel plaats op basis van het percentage waarmee de lonen in de bedrijfstak voor de Houtverwerkende Industrie op
1 oktober van het laatst verstreken jaar zijn gewijzigd ten opzichte van 1 oktober van het daaraan voorafgaande jaar. Het voorgaande is van overeenkomstige toepassing op de volgens artikel 7, lid 3, in te kopen pensioenaanspraken.
3. Als het bestuur besloten heeft tot verhoging, vindt de verhoging van de ingegane pensioenen en de aanspraken van de gewezen deelnemers in beginsel plaats op basis van het percentage waarmee de prijzen op 1 oktober van het laatst verstreken jaar zijn gewijzigd ten opzichte van 1 oktober van het daaraan voorafgaande jaar. Voor de ontwikkeling van de prijzen wordt aansluiting gezocht bij het ‘Consumentenprijsindexcijfer alle huishoudens, afgeleid’, zoals dit cijfer wordt gepubliceerd door het Centraal Bureau voor de Statistiek.
Artikel 29 Informatie over de pensioenregeling
1. De stichting informeert de deelnemer binnen drie maanden na aanvang van de deelneming, door middel van een startbrief, over:
a. de inhoud van de pensioenregeling;
b. de toeslagverlening;
c. het recht van de werknemer om bij de stichting het geldende pensioenreglement op te vragen;
d. omstandigheden die betrekking hebben op het functioneren van de stichting;
e. het recht van de werknemer om bij de stichting een verzoek in te dienen voor een berekening van de effecten van uitruil op zijn pensioenaanspraak.
Er wordt geen startbrief verstrekt als de werknemer uiterlijk zes maanden vóór aanvang van de deelneming in dienst is getreden bij dezelfde werkgever, op grond waarvan de deelnemer de hiervoor bedoelde informatie heeft ontvangen.
Informatie die sinds de vorige verstrekking is gewijzigd wordt wel verstrekt.
2. De informatie over de inhoud van de basispensioenregeling, bedoeld in het eerste lid, bevat in ieder geval het volgende:
a. de datum van aanvang van de deelneming;
b. de pensioensoorten, waarbij aangegeven wordt of partnerpensioen, al dan niet samen met ouderdomspensioen, deel uitmaakt van de pensioenregeling;
c. het karakter van de pensioenovereenkomst;
d. de wijze waarop de pensioenaanspraken worden vastgesteld;
e. de ingangsdatum van het pensioen en de duur van de uitkering;
f. de gevolgen van beëindiging van de deelneming voor de hoogte van de pensioenaanspraken, waarbij aangegeven wordt welke pensioenaanspraken op risicobasis zijn;
g. de gevolgen van arbeidsongeschiktheid voor de verwerving van pensioenaanspraken; de mogelijkheid tot vrijwillige voortzetting; en
x. xx informatieverplichtingen van de werknemer jegens de werkgever en de stichting.
3. In de startbrief wordt ook informatie verstrekt over:
a. het wettelijk recht op waardeoverdracht of de mogelijkheid tot waardeoverdracht als niet voldaan is aan de voorwaarden voor het wettelijk recht op waardeoverdracht;
b. de keuzemogelijkheden die er zijn ten aanzien van uitruil;
c. de pensioensoorten waarop de vrijwillige pensioenregeling betrekking heeft;
x. xxxxx informatie op verzoek wordt verstrekt;
e. het actueel zijn van een korte- of langetermijnherstelplan; en
f. de bij de stichting geldende klachtenregeling.
4. De stichting informeert de deelnemer binnen drie maanden na een wijziging in het pensioenreglement over die wijziging en de mogelijkheid om het gewijzigde pensioenreglement op te vragen.
Artikel 30 Jaarlijkse pensioenopgave
1. De stichting verstrekt de deelnemer jaarlijks:
a. een opgave van de verworven pensioenaanspraken;
b. een opgave van de reglementair te bereiken pensioenaanspraken;
c. informatie over toeslagverlening; en
d. een opgave van de aan het voorafgaande kalenderjaar toe te rekenen waardeaangroei van pensioenaanspraken.
2. De reglementair te bereiken pensioenaanspraken bevat een opgave van de hoogte van het periodiek uit te keren pensioen vanaf de ingangsdatum van het pensioen. Bij deze opgave wordt ten aanzien van het partnerpensioen aangegeven wat de gevolgen zijn van de gekozen wijze van financieren.
Artikel 31 Informatie aan gewezen deelnemers
1. De stichting verstrekt de deelnemer bij beëindiging van de deelneming:
a. een opgave van de opgebouwde pensioenaanspraken, die behouden blijven bij beëindiging van de deelneming;
b. informatie over toeslagverlening;
c. informatie die voor de deelnemer specifiek in het kader van de beëindiging relevant is;
d. informatie over omstandigheden die betrekking hebben op het functioneren van de pensioenuitvoerder;
e. de mogelijkheid van afkoop als de pensioenaanspraak onder de afkoopgrens ligt;
f. het recht op waardeoverdracht of de mogelijkheid tot waardeoverdracht als niet voldaan is aan de voorwaarden voor het wettelijk recht op waardeoverdracht;
g. de gevolgen van arbeidsongeschiktheid;
h. het actueel zijn van een korte- of langetermijnherstelplan; en
i. de mogelijkheid tot vrijwillige voortzetting; en
j. het recht een deel van het ouderdomspensioen uit te ruilen in een hoger partnerpensioen.
2. De stichting verstrekt de gewezen deelnemer een keer in de vijf jaar:
a. een opgave van zijn opgebouwde pensioenaanspraken; en
b. informatie over toeslagverlening.
Artikel 32 Informatie aan gewezen partners
1. De stichting verstrekt de gewezen partner van de (gewezen) deelnemer:
a. een opgave van de opgebouwde pensioenaanspraak op partnerpensioen;
b. informatie over toeslagverlening; en
c. informatie die voor de gewezen partner specifiek van belang is;
d. informatie over de mogelijkheid van afkoop als de pensioenaanspraak onder de afkoopgrens ligt.
2. De stichting verstrekt de gewezen partner een keer in de vijf jaar:
a. een opgave van zijn opgebouwde aanspraak op partnerpensioen;
b. informatie over toeslagverlening.
Artikel 33 Informatie aan pensioengerechtigden
1. De pensioenuitvoerder verstrekt degene die pensioengerechtigde wordt:
a. een opgave van zijn pensioenrecht;
b. een opgave van de opgebouwde aanspraken op partnerpensioen wanneer de pensioenregeling daarin voorziet; en
c. informatie over toeslagverlening;
d. het recht een deel van het ouderdomspensioen uit te ruilen in een hoger partnerpensioen;
e. het recht het partnerpensioen geheel of gedeeltelijk uit te ruilen in een hoger ouderdomspensioen.
2. De stichting verstrekt de pensioengerechtigde jaarlijks:
a. een opgave van zijn pensioenrecht;
b. een opgave van de opgebouwde aanspraken op partnerpensioen wanneer de pensioenregeling daarin voorziet; en
c. informatie over toeslagverlening.
Artikel 34 Informatie over toeslagverlening
1. De in de artikelen 29 tot en met 33 bedoelde informatie over toeslagverlening heeft betrekking op:
a. het ambitieniveau en de voorwaarden die gelden bij de toeslagverlening;
b. de wijze van financiering van voorwaardelijke toeslagverlening en, indien daartoe technische voorzieningen worden gecreëerd, de hoogte van de voorziening in relatie tot de benodigde voorziening;
c. de verwachtingen ten aanzien van toekomstige toeslagverlening; en
d. de toeslagverlening over de afgelopen drie jaar waarbij wordt aangegeven of dit in overeenstemming met het gepresenteerde toeslagbeleid is geweest.
2. De pensioenuitvoerder informeert gewezen deelnemers, gewezen partners en pensioengerechtigden binnen drie maanden na een wijziging van het toeslagbeleid over die wijziging.
Artikel 35 Informatie op verzoek
1. De pensioenuitvoerder verstrekt de deelnemer, de gewezen deelnemer, de gewezen partner en de pensioengerechtigde op verzoek:
a. het geldende pensioenreglement;
b. het jaarverslag en de jaarrekening van de stichting;
c. het uitvoeringsreglement;
d. de verklaring inzake beleggingsbeginselen;
e. het korte- of langetermijnherstelplan als dat van toepassing is;
f. informatie over de hoogte van de dekkingsgraad;
g. informatie over het van toepassing zijn van een aanwijzing door de toezichthouder; en
h. informatie over de aanstelling van een bewindvoerder.
2. De stichting verstrekt de deelnemer, de gewezen deelnemer en de gewezen partner op verzoek informatie die specifiek voor hem relevant is, waaronder:
a. de mogelijkheden van uitruil; en
b. een indicatie van de aanspraak op ouderdomspensioen en partnerpensioen bij omzetting van de beschikbare premie in de vrijwillige pensioenregeling.
3. De pensioenuitvoerder verstrekt de gewezen deelnemer op verzoek een opgave van de hoogte van zijn opgebouwde pensioenaanspraken.
Artikel 36 Informatie bij vertrek naar een andere EU-lidstaat
De stichting verstrekt deelnemers, gewezen deelnemers en gepensioneerden die zich in een andere lidstaat vestigen informatie over hun pensioenaanspraken en pensioenrechten en over de mogelijkheden die hun op grond van de pensioenregeling worden geboden. Deze informatie is ten minste overeenkomstig de informatie die wordt verstrekt aan deelnemers, gewezen deelnemers en gepensioneerden die in Nederland blijven.
Artikel 37 Overgangsbepalingen
1. De in dit artikel in de leden 2 tot en met 7 opgenomen overgangsbepalingen gelden voor de deelnemers die:
- op 31 december 2001 in actieve dienst van een aangesloten werkgever waren, en
- deelneming aan de pensioenregeling zoals die gold tot en met 31 december 2001, en
- bovendien op 1 januari 2002 nog in actieve dienst waren van een aangesloten werkgever alsmede voor de deelnemers die:
- op 31 december 2005 in actieve dienst van een aangesloten werkgever waren, en
- deelneming aan de pensioenregeling zoals die gold tot en met 31 december 2005, en
- bovendien op 1 januari 2006 nog in actieve dienst zijn van een aangesloten werkgever.
2. De onder een oude pensioenregeling opgebouwde aanspraken op ouderdomspensioen worden ongewijzigd als aanspraken op ouderdomspensioen in de zin van dit pensioenreglement beschouwd. Op deze aanspraken is artikel 20 van overeenkomstige toepassing.
4. De hoogte van het ouderdomspensioen bij pensionering van de (gewezen) deelnemer bedoeld in lid 1 wordt bepaald door het in lid 2 van dit artikel bedoelde ouderdomspensioen te verhogen met de aanspraken op ouderdomspensioen die voortvloeien uit artikel 7.
5. De onder een oude pensioenregeling opgebouwde aanspraken op (bijzonder) partnerpensioen worden ongewijzigd als aanspraken op (bijzonder) partnerpensioen in de zin van dit pensioenreglement beschouwd. Op deze aanspraken is artikel 20 van overeenkomstige toepassing.
6. De onder de oude pensioenregeling(en) opgebouwde aanspraken op wezenpensioen voor de kinderen van de deelnemer worden ongewijzigd als aanspraken op wezenpensioen in de zin van dit pensioenreglement beschouwd. Op deze aanspraken is artikel 20 van overeenkomstige toepassing.
7. Voor de navolgende groepen deelnemers aan een voor 1 januari 2002 geldend pensioenreglement blijft dit oude pensioenreglement van toepassing op:
a. de deelnemers die op 31 december 2001 deelneming aan een regeling voor vervroegde uittreding (VUT) en die op grond van het toen geldende pensioenreglement in aanmerking komen voor voortzetting van de pensioenopbouw voor rekening van de instantie die de VUT-uitkering verstrekt;
b. de deelnemers aan wie op grond van het destijds geldende pensioenreglement gehele vrijstelling van premiebetaling ingeval van arbeidsongeschiktheid is verleend, indien en zolang zij geen deelnemer zijn op grond van het bepaalde in artikel 2, lid 1, van het vanaf 1 januari 2002 geldende pensioenreglement.
Voor deze groepen deelnemers zijn de artikelen 12 en 20 van overeenkomstige toepassing.
8. Voor de navolgende groepen deelnemers aan het tot 1 januari 2002 geldende pensioenreglement wordt het vanaf 1 januari 2002 geldende pensioenreglement op hun totale pensioenaanspraken van toepassing:
a. de deelnemers aan wie op grond van het toen geldende pensioenreglement gedeeltelijke vrijstelling van premiebetaling is verleend en die op 1 januari 2002 op grond van het per die datum geldende pensioenreglement deelnemer zijn aan
de pensioenregeling. Voor deze deelnemers wordt het vanaf 1 januari 2002 geldende pensioenreglement per 1 januari 2002 volledig van toepassing;
b. de deelnemers aan wie op grond van het toen geldende pensioenreglement gehele vrijstelling van premiebetaling is verleend en die op een later tijdstip (gedeeltelijk) revalideren en deelnemer worden op grond van het vanaf 1 januari 2002 geldende pensioenreglement. Voor deze deelnemers wordt het vanaf 1 januari 2002 geldende pensioenreglement volledig van toepassing op het moment dat zij op grond van het bepaalde in artikel 2, lid 1 deelnemer worden aan dit pensioenreglement.
9. Het tot 1 januari 2006 geldende pensioenreglement blijft van toepassing voor de deelnemers aan wie op grond van dit pensioenreglement gehele vrijstelling van premiebetaling ingeval van arbeidsongeschiktheid is verleend, indien en zolang zij geen deelnemer zijn op grond van het bepaalde in artikel 2, lid 1, van het vanaf 1 januari 2006 geldende pensioenreglement. Voor deze deelnemers zijn de artikelen 12 en 20 van overeenkomstige toepassing. Vanaf het moment dat zij deelnemers worden op grond van het bepaalde in artikel 2, lid 1, van het vanaf 1 januari 2006 geldende pensioenreglement, wordt de pensioenopbouw voortgezet op basis van dit reglement en is het bepaalde in artikel 7, lid 3, van toepassing voor zover betrokkene deelnemer is op grond van het bepaalde in artikel 2, lid 1, van het vanaf 1 januari 2006 geldende pensioenreglement.
10. Voor de navolgende groepen deelnemers aan het tot 1 januari 2006 geldende pensioenreglement wordt het vanaf 1 januari 2006 geldende pensioenreglement op hun totale pensioenaanspraken van toepassing:
a. de deelnemers aan wie op grond van het toen geldende pensioenreglement gedeeltelijke vrijstelling van premiebetaling is verleend en die op 1 januari 2006 op grond van het per die datum geldende pensioenreglement deelnemer zijn aan de pensioenregeling. Voor deze deelnemers wordt het vanaf 1 januari 2006 geldende pensioenreglement per 1 januari 2006 volledig van toepassing;
b. de deelnemers aan wie op grond van het toen geldende pensioenreglement gehele vrijstelling van premiebetaling is verleend en die op een later tijdstip (gedeeltelijk) revalideren en deelnemer worden op grond van het vanaf 1 januari 2006 geldende pensioenreglement. Voor deze deelnemers wordt het vanaf 1 januari 2006 geldende pensioenreglement volledig van toepassing op het moment dat zij op grond van het bepaalde in artikel 2, lid 1 deelnemer worden aan dit pensioenreglement.
12. Het voor 2006 opgebouwde vroegpensioen wordt uitgeruild in ouderdoms- en partnerpensioen, tenzij de (gewezen) deelnemer daar bezwaar tegen maakt. Niet uitgeruild vroegpensioen gaat in op de eerste dag van de maand waarin de (gewezen) deelnemer 60 jaar en 6 maanden wordt.
Artikel 38 Bijzondere hardheid
1. Indien de toepassing van dit reglement in een bepaald, niet van algemene aard zijnd geval aanleiding zou geven tot bijzondere hardheid, is het bestuur bevoegd daarvan in zoverre af te wijken, dat aansluiting wordt gevonden bij de gedachten, die aan de opzet en het doel van de stichting ten grondslag liggen.
2. Indien de in het voorafgaande lid bedoelde afwijking daaruit zou bestaan, dat de stichting nieuwe of grotere verplichtingen op zich neemt, behoeft het bestuur daartoe het advies van de actuaris.
Artikel 39 Aanpassing aan ontoereikende premie
Indien, in enig boekjaar, de premie naar het oordeel van het bestuur niet toereikend is ter financiering van de pensioenaanspraken van de deelnemers kan het bestuur na ingewonnen advies van de actuaris, de opbouw van aanspraken in dat jaar evenredig verlagen.
Artikel 40 Korting pensioenaanspraken en pensioenrechten
De Stichting kan verworven pensioenaanspraken en pensioenrechten uitsluitend verminderen indien:
a. de technische voorzieningen en het minimaal vereist vermogen niet meer volledig door waarden zijn gedekt;
b. de stichting niet in staat is binnen een redelijke termijn de technische voorzieningen en het minimaal vereist eigen vermogen door waarden te dekken zonder dat de belangen van de deelnemers, gewezen deelnemers, pensioengerechtigden, andere aanspraakgerechtigden of de aangesloten werkgevers onevenredig worden geschaad; en
c. alle overige beschikbare besturingsmiddelen, met uitzondering van het beleggingsbeleid, zijn ingezet zoals uitgewerkt in het kortetermijnherstelplan.
Artikel 41 Inwerkingtreding
Dit reglement treedt in werking op 1 januari 2010. (Gewezen) deelnemers kunnen geen aanspraken meer ontlenen aan de reglementen die voor die datum van kracht waren, behalve als het bepaalde in artikel 36 van toepassing is.
…………………………………………… ……………………………………………
A.A.J. Heijnen P.M. Schuil
Voorzitter secretaris
Xx Xxxxx, 20 november 2009
BIJLAGE A Ruilvoeten en afkoopvoeten
Afkortingen
OP : ouderdomspensioen
PP : partnerpensioen
WZP : wezenpensioen
Hoog-laag (artikel 15, lid 1, pensioenreglement)
Het ouderdomspensioen kan in plaats van het oorspronkelijke (gelijkblijvende) ouderdomspensioen ook via een hoog/laag- uitkering uitgekeerd worden. Dit wil zeggen dat gedurende 5 of 10 jaar een hoger ouderdomspensioen wordt uitgekeerd en vervolgens levenslang een lager ouderdomspensioen.
Hoge uitkering gedurende 5 jaar
Onderstaande tabel geeft per € 100 ouderdomspensioen (ingaand op 65) het bedrag aan van het tijdelijke hoger ouderdomspensioen en het levenslange lager ouderdomspensioen.
OP hoog 65 - 70 € 119,00
OP laag vanaf 70 € 89,00
Hoge uitkering gedurende 10 jaar
Onderstaande tabel geeft per € 100 ouderdomspensioen (ingaand op 65) het bedrag aan van het tijdelijke hoger ouderdomspensioen en het levenslange lager ouderdomspensioen..
OP hoog 65 - 75 € 110,00
OP laag vanaf 75 € 83,00
Toelichting:
Als de (gewezen) deelnemer besluit om op 65 tot 70-jarige leeftijd een hoge uitkering te ontvangen en vervolgens levenslang een lage uitkering, dan doet hij afstand van een deel van zijn levenslange ouderdomspensioen en krijgt hij gedurende 5 jaar een hoger ouderdomspensioen.
De hoog/laag-uitkering is aan een fiscaal maximum gebonden. De hoge en de lage pensioenuitkering moeten binnen de verhouding 100:75 blijven. De lage uitkering bedraagt dus ten minste 75% van de hoge uitkering.
Laag-hoog
(artikel 15, lid 1, pensioenreglement)
Het ouderdomspensioen kan in plaats van het oorspronkelijke (gelijkblijvende) ouderdomspensioen ook via een laag/hoog- uitkering uitgekeerd worden. Dit wil zeggen dat gedurende 5 of 10 jaar een lager ouderdomspensioen wordt uitgekeerd en vervolgens levenslang een hoger ouderdomspensioen.
Lage uitkering gedurende 5 jaar
Onderstaande tabel geeft per € 100 ouderdomspensioen (ingaand op 65) het bedrag aan van het tijdelijke lager ouderdomspensioen en het levenslange hoger ouderdomspensioen.
OP laag 65 - 70 € 82,00
OP hoog vanaf 70 € 110,00
Lage uitkering gedurende 10 jaar
Onderstaande tabel geeft per € 100 ouderdomspensioen (ingaand op 65) het bedrag aan van het tijdelijke lager ouderdomspensioen en het levenslange hoger ouderdomspensioen.
OP laag 65 - 75 € 89,00
OP hoog vanaf 75 € 118,00
Toelichting:
Als de (gewezen) deelnemer besluit om op 65 tot 70-jarige leeftijd een lage uitkering te ontvangen en vervolgens levenslang een hoge uitkering, dan stelt hij een deel van zijn ouderdomspensioen uit en krijgt hij vanaf 5 jaar later een hoger levenslang ouderdomspensioen.
De laag/hoog-uitkering is aan een fiscaal maximum gebonden. De hoge en de lage pensioenuitkering moeten binnen de verhouding 100:75 blijven. De lage uitkering bedraagt dus ten minste 75% van de hoge uitkering.
Uitruil PP in OP (artikel 15, lid 2, pensioenreglement)
De (gewezen) deelnemer die tot 2002, dan wel vanaf 2006 partnerpensioen heeft opgebouwd, kan op de pensioneringsdatum dit partnerpensioen geheel of gedeeltelijk uitruilen in een hoger ouderdomspensioen. Na uitruil vervalt het partnerpensioen voor zover dit is uitgeruild. Voor de opbouw tot 2002 geldt dit alleen als de (gewezen) deelnemer een partner heeft.
Per € 100 uitgeruild partnerpensioen ontvangt de deelnemer € 26,40 extra aan ouderdomspensioen (ingaand op 65e).
PP vóór uitruil € 100,00 OP na uitruil € 26,40
Toelichting:
Stel een ouderdomspensioen op 65 jaar is € 10.000. Er is een partnerpensioen van € 5.000 opgebouwd. Als gekozen wordt het partnerpensioen geheel uit te ruilen in een hoger ouderdomspensioen, dan wordt het ouderdomspensioen verhoogd met € 1.320 (50 x 26,40).
Uitruil OP in PP (artikel 15, lid 3, pensioenreglement)
Op de pensioneringsdatum en bij beëindiging van het dienstverband met de werkgever kan de (gewezen) deelnemer een deel van zijn opgebouwde ouderdomspensioen (ingaand op 65 jaar) uitruilen in een hoger partnerpensioen. Na uitruil vervalt het ouderdomspensioen voor zover dit is uitgeruild.
Per € 100 uitgeruild ouderdomspensioen (ingaand op 65 jaar) ontvangt de deelnemer € 245,00 extra aan partnerpensioen.
OP vóór uitruil € 100,00 PP na uitruil € 245,00
Toelichting:
Stel een ouderdomspensioen op 65 jaar is € 10.000. Er is een nebestaandenpensioen van € 5.000 opgebouwd. Als gekozen wordt van het ouderdomspensioen € 800 uit te ruilen in een hoger partnerpensioen, dan wordt het partnerpensioen verhoogd met
€ 1.960 (8 x 245).
Afkoop (artikel 25, 26 en 27 pensioenreglement)
Afkoopvoeten PP
Afkoopbedrag in € per € 100 opgebouwde aanspraak (op de pensioendatum).
Als een gewenste leeftijd niet in de tabel is opgenomen kan deze door middel van lineaire interpolatie worden verkregen.
Leeftijd | Latent PP | Ingegaan PP |
20 | 121,34 | 2.332,05 |
21 | 125,00 | 2.322,01 |
22 | 128,75 | 2.311,59 |
23 | 132,52 | 2.300,75 |
24 | 136,37 | 2.289,50 |
25 | 140,52 | 2.277,75 |
26 | 144,66 | 2.265,68 |
27 | 149,08 | 2.253,09 |
28 | 153,70 | 2.239,98 |
29 | 158,42 | 2.226,45 |
30 | 163,41 | 2.212,30 |
31 | 168,69 | 2.197,71 |
32 | 174,06 | 2.182,52 |
33 | 179,63 | 2.166,90 |
34 | 185,37 | 2.150,57 |
35 | 191,40 | 2.133,80 |
36 | 197,53 | 2.116,42 |
37 | 203,75 | 2.098,41 |
38 | 210,23 | 2.079,87 |
39 | 216,80 | 2.060,81 |
40 | 223,66 | 2.041,11 |
41 | 230,49 | 2.020,79 |
42 | 237,52 | 1.999,95 |
43 | 244,62 | 1.978,48 |
44 | 251,81 | 1.956,31 |
45 | 259,08 | 1.933,59 |
46 | 266,44 | 1.910,15 |
47 | 273,80 | 1.886,09 |
48 | 281,23 | 1.861,33 |
49 | 288,66 | 1.835,83 |
50 | 296,08 | 1.809,61 |
51 | 303,56 | 1.782,77 |
52 | 310,96 | 1.755,21 |
53 | 318,34 | 1.726,84 |
54 | 325,61 | 1.697,75 |
55 | 332,80 | 1.667,85 |
56 | 339,87 | 1.637,16 |
57 | 346,76 | 1.605,66 |
58 | 353,36 | 1.573,36 |
59 | 359,86 | 1.540,25 |
60 | 365,98 | 1.506,44 |
60,5 | 368,89 | 1.489,14 |
61 | 371,80 | 1.471,85 |
62 | 377,15 | 1.436,57 |
63 | 382,03 | 1.400,69 |
64 | 386,35 | 1.364,07 |
65 | 389,93 | 1.326,69 |
66 | 392,65 | 1.288,86 |
67 | 394,55 | 1.250,41 |
68 | 395,68 | 1.211,48 |
69 | 395,96 | 1.172,11 |
70 | 395,51 | 1.132,29 |
71 | 394,20 | 1.092,11 |
72 | 392,15 | 1.051,49 |
73 | 389,17 | 1.010,63 |
74 | 385,27 | 969,44 |
75 | 380,46 | 927,93 |
76 | 374,53 | 886,40 |
77 | 367,60 | 844,86 |
78 | 359,65 | 803,47 |
79 | 350,87 | 762,45 |
80 | 341,07 | 722,06 |
81 | 330,52 | 682,31 |
82 | 319,31 | 643,59 |
83 | 307,16 | 605,93 |
84 | 294,44 | 569,39 |
85 | 281,35 | 534,16 |
86 | 268,15 | 500,32 |
87 | 254,94 | 467,97 |
88 | 241,56 | 437,01 |
89 | 228,45 | 407,73 |
90 | 215,33 | 380,24 |
91 | 202,28 | 354,73 |
92 | 189,43 | 330,93 |
93 | 176,86 | 308,73 |
94 | 165,03 | 288,08 |
95 | 154,43 | 268,99 |
96 | 144,69 | 251,71 |
97 | 135,65 | 235,81 |
98 | 127,07 | 220,99 |
99 | 119,20 | 207,44 |
100 | 111,52 | 195,63 |
101 | 103,72 | 185,21 |
102 | 96,15 | 176,14 |
103 | 89,19 | 168,29 |
104 | 82,94 | 161,38 |
105 | 77,87 | 155,25 |
106 | 73,33 | 150,05 |
107 | 69,58 | 144,96 |
108 | 66,33 | 139,79 |
109 | 63,38 | 134,65 |
110 | 60,55 | 129,83 |
111 | 56,50 | 124,71 |
112 | 52,37 | 118,74 |
113 | 47,55 | 112,71 |
114 | 48,75 | 99,55 |
115 | 47,64 | 83,74 |
116 | 54,90 | 51,00 |
Afkoopvoeten WzP
Afkoopbedrag in € per € 100 wezenpensioen.
Als een gewenste leeftijd niet in de tabel is opgenomen kan deze door middel van lineaire interpolatie worden verkregen.
Leeftijd | WZP tot 21jr | WZP 21 tot 27 jr |
0 | 1.459,41 | 0,00 |
1 | 1.413,76 | 0,00 |
2 | 1.366,28 | 0,00 |
3 | 1.316,90 | 0,00 |
4 | 1.265,55 | 0,00 |
5 | 1.212,15 | 0,00 |
6 | 1.156,61 | 0,00 |
7 | 1.098,85 | 0,00 |
8 | 1.038,77 | 0,00 |
9 | 976,30 | 0,00 |
10 | 911,32 | 0,00 |
11 | 843,75 | 0,00 |
12 | 773,47 | 0,00 |
13 | 700,38 | 0,00 |
14 | 624,37 | 0,00 |
15 | 545,32 | 0,00 |
16 | 463,11 | 0,00 |
17 | 377,61 | 0,00 |
18 | 288,68 | 0,00 |
19 | 196,20 | 0,00 |
20 | 100,03 | 0,00 |
21 | 0,00 | 545,32 |
22 | 0,00 | 463,11 |
23 | 0,00 | 377,61 |
24 | 0,00 | 288,68 |
25 | 0,00 | 196,20 |
26 | 0,00 | 100,03 |
27 | 0,00 | 0,00 |
Geldigheidsduur factoren
Bovenvermelde factoren zijn geldig tot en met 31 december 2010. Het bestuur van het pensioenfonds houdt de mogelijkheid open de factoren tussentijds aan te passen indien daar gegronde redenen voor zijn.
BIJLAGE B1 WAO-hiaatregeling Aanvullingsregeling WAO Artikel 1 Inleidende bepalingen
1. Naast en boven de voorzieningen als omschreven in het pensioenreglement en in bijlage B2 bij het pensioenreglement, geldt een voorziening ter zake van arbeidsongeschiktheidspensioen als omschreven in deze bijlage.
2. De bepalingen van het pensioenreglement zijn van overeenkomstige toepassing op de voorziening ter zake van arbeidsongeschiktheidspensioen, indien en voor zover in deze bijlage van die bepalingen niet uitdrukkelijk wordt afgeweken.
3. In deze bijlage wordt verstaan onder:
WAO: de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering.
arbeidsongeschiktheidspensioen: voorziening terzake van arbeidsongeschiktheidspensioen als omschreven in deze bijlage.
Artikel 2 Deelnemerschap
1. Deelnemers in de voorziening ter zake van arbeidsongeschiktheidspensioen zijn de aangemelde, in dienst van een aangesloten onderneming zijnde werknemers,
a. wier deelneming verplicht is krachtens artikel 2 van de Wet verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds 2000, zonder dat vrijstelling is verleend voor deelname in de regeling zoals die is vastgelegd in deze bijlage, dan wel
b. die behoren tot een groep van werknemers, voor welke de aangesloten onderneming de toelating tot het deelnemerschap met de stichting is overeengekomen.
2. Het deelnemerschap in de voorziening ter zake van arbeidsongeschiktheidspensioen eindigt in de gevallen, genoemd in artikel 2, lid 4, van het pensioenreglement, met inachtneming, voor zover van toepassing, van artikel 2, lid 5, van het pensioenreglement.
3. Indien een deelnemer, anders dan door overlijden, het deelnemerschap in de voorziening ter zake van arbeidsongeschiktheidspensioen beëindigt, kan het bestuur hem - onder nader door het bestuur aan te geven omstandigheden en voorwaarden - in de gelegenheid stellen deze voorziening voort te zetten.
4. De aangesloten onderneming is gehouden alle werknemers, die tot deelneming verplicht zijn, aan te melden bij de stichting onder overlegging van alle gegevens die naar het oordeel van de stichting nodig zijn voor een goede uitvoering van de regeling.
5. De deelnemer die werkloos wordt, is gerechtigd de deelneming vrijwillig voort te zetten vanaf de eerste werkloosheidsdag tegen betaling van het voor de deelnemer geldende deel van de premie als bedoeld in artikel 4, lid 1. Het resterende deel van de premie is voor rekening van de stichting.
Artikel 3 Recht op arbeidsongeschiktheidspensioen
1. Recht op arbeidsongeschiktheidspensioen heeft de deelnemer aan wie een vervolguitkering als bedoeld in artikel 21, lid 1, van de WAO is toegekend.
2. Het arbeidsongeschiktheidspensioen gaat in en eindigt gelijktijdig met de vervolguitkering.
3. Het arbeidsongeschiktheidspensioen per dag is gelijk aan het voor de betrokken deelnemer op grond van artikel 21, lid 2 van de WAO geldende percentage van het verschil tussen het dagloon en het vervolgdagloon, welke voor de betrokken
deelnemer op dat tijdstip gelden op grond van artikel 14, 14a en 15, respectievelijk artikel 21b van de WAO. Indien echter het bedoelde dagloon en het vervolgdagloon mede zijn gebaseerd op loon, dat de deelnemer niet in de houtverwerkende industrie heeft ontvangen, wordt het arbeidsongeschiktheidspensioen dienovereenkomstig lager vastgesteld.
4. Bij wijziging van het percentage bedoeld onder lid 3, wordt het arbeidsongeschiktheidspensioen dienovereenkomstig gewijzigd, indien en voor zover de (gedeeltelijk) arbeidsongeschikte deelnemer op basis van een (nieuw of aangepast) dienstverband wordt dan wel is herplaatst bij een aangesloten werkgever.
Zodra het dienstverband van de deelnemer met de werkgever wordt verbroken wijzigt bij een verlaging van de mate van arbeidsongeschiktheid de hoogte van het arbeidsongeschiktheidspensioen dienovereenkomstig. Een verhoging van de mate van arbeidsongeschiktheid leidt na beëindiging van het dienstverband van de deelnemer met de werkgever niet meer tot een verhoging van de hoogte van het arbeidsongeschiktheidspensioen.
5. a. De ingegane arbeidsongeschiktheidspensioenen worden verhoogd in overeenstemming met het percentage waarmee het dagloon ingevolge de WAO wordt verhoogd.
b. Het bestuur kan gehoord de actuaris, van het bepaalde in onderdeel a slechts afwijken, indien de financiële middelen beschikbaar voor de arbeidsongeschiktheidspensioenen, met inachtneming van het bepaalde in artikel 4, lid 1, daartoe noodzaken.
6. a. Ter verkrijging van het recht op arbeidsongeschiktheidspensioen dient de deelnemer een daartoe strekkend verzoek in te dienen bij de stichting onder overlegging van de toekenningsbeslissing ingevolge de WAO, en voorts binnen de door de stichting te stellen termijnen alle informatie en bescheiden over te leggen welke naar het oordeel van de stichting nodig zijn. In het bijzonder dient de deelnemer de stichting onmiddellijk te informeren omtrent alle wijzigingen in zijn recht op arbeidsongeschiktheidsuitkering ingevolge de W AO en de uitbetaling daarvan.
b. Indien een deelnemer niet voldoet aan het gestelde onder a. kan de stichting besluiten de uitbetaling van het arbeidsongeschiktheidspensioen op te schorten of te beëindigen.
c. Bedragen welke eventueel door de stichting ten onrechte zijn uitbetaald, moeten worden gerestitueerd.
7. Op het arbeidsongeschiktheidspensioen worden door de stichting de inhoudingen gedaan welke de Wet voorschrijft.
Artikel 4 Premie
In de periode vanaf 1 januari 2006 tot en met 31 december 2008 is geen premie verschuldigd geweest voor het arbeidsongeschiktheidspensioen krachtens deze voorziening ter zake van arbeidsongeschiktheid. Vanaf 1 januari 2009 is de WAO-hiaatregeling niet meer van kracht bij het pensioenfonds.
BIJLAGE B2 WIA-hiaatregeling Aanvullingsregeling WGA Artikel 1 Inleidende bepalingen
1. Naast en boven de voorzieningen als omschreven in het pensioenreglement en in bijlage B1 bij het pensioenreglement, geldt een voorziening ter zake van arbeidsongeschiktheidspensioen als omschreven in deze bijlage.
2. De bepalingen van het pensioenreglement zijn van overeenkomstige toepassing op de voorziening ter zake van arbeidsongeschiktheidspensioen, indien en voorzover in deze bijlage van die bepalingen niet uitdrukkelijk wordt afgeweken.
3. In deze bijlage wordt verstaan onder:
WIA: de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen;
WGA-uitkering: de werkhervattingsuitkering gedeeltelijk arbeidsgeschikten krachtens de W IA. Arbeidsongeschiktheidspensioen: voorziening ter zake van arbeidsongeschiktheidspensioen als omschreven in deze bijlage.
Artikel 2 Deelnemerschap
1. Deelnemers in de voorziening ter zake van arbeidsongeschiktheidspensioen zijn de aangemelde, in dienst van een aangesloten onderneming zijnde werknemers,
a. wier deelneming verplicht is krachtens artikel 2 van de Wet verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds 2000, zonder dat vrijstelling is verleend voor deelname in de regeling zoals die is vastgelegd in deze bijlage, dan wel
b. die behoren tot een groep van werknemers, voor welke de aangesloten onderneming de toelating tot het deelnemerschap met de stichting is overeengekomen.
2. Het deelnemerschap in de voorziening ter zake van arbeidsongeschiktheidspensioen eindigt in de gevallen, genoemd in artikel 2, lid 4, van het pensioenreglement, met inachtneming, voor zover van toepassing, van artikel 2, lid 5, van het pensioenreglement.
3. Indien een deelnemer, anders dan door overlijden, het deelnemerschap in de voorziening ter zake van arbeidsongeschiktheidspensioen beëindigt, kan het bestuur hem - onder nader door het bestuur aan te geven omstandigheden en voorwaarden - in de gelegenheid stellen deze voorziening voort te zetten.
4. De aangesloten onderneming is gehouden alle werknemers, die tot deelneming verplicht zijn, aan te melden bij de stichting onder overlegging van alle gegevens die naar het oordeel van de stichting nodig zijn voor een goede uitvoering van de regeling.
5. De deelnemer die werkloos wordt, is gerechtigd de deelneming vrijwillig voort te zetten vanaf de eerste werkloosheidsdag tegen betaling van het voor de deelnemer geldende deel van de premie als bedoeld in artikel 4, lid 1. Het resterende deel van de premie is voor rekening van de stichting.
Artikel 3 Recht op arbeidsongeschiktheidspensioen
1. Recht op arbeidsongeschiktheidspensioen heeft de deelnemer:
- die volledig, maar niet duurzaam arbeidsongeschikt is in de zin van de WIA en aan wie een WGA-uitkering wordt toegekend of
- die gedeeltelijk arbeidsgeschikt is in de zin van de W IA en aan wie een WGA-uitkering wordt toegekend.
2. Het arbeidsongeschiktheidspensioen gaat in en eindigt gelijktijdig met de WGA-uitkering.
3. Het arbeidsongeschiktheidspensioen bedraagt ongeacht de mate van arbeidsongeschiktheid per dag 5% van het W IA- dagloon dat geldt op de dag dat de W GA-uitkering ingaat. Het dagloon wordt gemaximeerd op de wijze als bedoeld in hoofdstuk 3 van de Wet financiering sociale verzekeringen. Als het bedoelde dagloon mede gebaseerd is op loon, dat de deelnemer niet in de houtverwerkende industrie heeft ontvangen, wordt het arbeidsongeschiktheidspensioen dienovereenkomstig lager vastgesteld.
4. a. De ingegane arbeidsongeschiktheidspensioenen worden verhoogd in overeenstemming met het percentage waarmee het dagloon ingevolge de WIA wordt verhoogd.
b. Het bestuur kan gehoord de actuaris, van het bepaalde in onderdeel a slechts afwijken, indien de financiële middelen beschikbaar voor de arbeidsongeschiktheidspensioenen, met inachtneming van het bepaalde in artikel 4, lid 1, daartoe noodzaken.
6. a. Ter verkrijging van het recht op arbeidsongeschiktheidspensioen dient de deelnemer een daartoe strekkend verzoek in te dienen bij de stichting onder overlegging van de toekenningsbeslissing ingevolge de WIA, en voorts binnen de door de stichting te stellen termijnen alle informatie en bescheiden over te leggen welke naar het oordeel van de stichting nodig zijn. In het bijzonder dient de deelnemer de stichting onmiddellijk te informeren omtrent alle wijzigingen in zijn recht op arbeidsongeschiktheidsuitkering ingevolge de W IA en de uitbetaling daarvan.
b. Indien een deelnemer niet voldoet aan het gestelde onder a. kan de stichting besluiten de uitbetaling van het arbeidsongeschiktheidspensioen op te schorten of te beëindigen.
c. Bedragen welke eventueel door de stichting ten onrechte zijn uitbetaald, moeten worden gerestitueerd.
7. Op het arbeidsongeschiktheidspensioen worden door de stichting de inhoudingen gedaan welke de Wet voorschrijft.
Artikel 4 Premie
Voor het arbeidsongeschiktheidspensioen is de aangesloten onderneming een premie van 0,3% verschuldigd over de pensioengrondslag. De deelnemer betaalt deze volledige premie aan de onderneming. Vanaf 1 januari 2009 is de WIA-hiaatregeling niet meer van kracht bij het pensioenfonds.