Algemene Opstalvoorwaarden Rijksvastgoedbedrijf 2020
Algemene Opstalvoorwaarden Rijksvastgoedbedrijf 2020
Artikel 1 Begripsomschrijvingen
In deze algemene voorwaarden wordt verstaan onder:
Staat : de Staat der Nederlanden;
recht van opstal : het zakelijk recht om in, op of boven een onroerende zaak van de Staat gebouwen, werken of beplantingen in eigendom te hebben of te verkrijgen;
opstaller : de natuurlijke perso(o)n(en) of de rechtsperso(o)n(en) ten behoeve van wie het recht van opstal is gevestigd, en de rechtverkrijgende(n);
akte : de notariële akte van vestiging van het recht van opstal, waarin deze algemene voorwaarden van toepassing worden verklaard;
voorwaarden : zowel deze algemene voorwaarden als de bijzondere voorwaarden die zijn opgenomen in de akte of in een akte van wijziging van het recht van opstal;
opstalzaak : de onroerende zaak waarop het recht van opstal rust;
opstallen : gebouwen of werken die al dan niet duurzaam met de opstalzaak zijn verenigd, hetzij rechtstreeks hetzij door vereniging met andere gebouwen of werken;
partij(en) : de Staat en/of de opstaller;
publiekrechtelijke vergunning : de publiekrechtelijke vergunning waarnaar, voor zover van toepassing, in de akte wordt verwezen, of die daarvoor onmiddellijk in de plaats is getreden en naar het oordeel van de Staat, gelet op het in de akte omschreven doel, van gelijke strekking is.
Artikel 2 Betalingen
1. De opstaller is verplicht de retributie te betalen op de in de akte aangegeven wijze en vóór of uiterlijk op de in de akte aangeduide vervaldag(en).
2. De opstaller is verplicht alle andere bedragen die hij uit hoofde van het recht van opstal is verschuldigd, te voldoen op de voor de betaling van de retributie aangegeven wijze binnen de op de betreffende factuur vermelde termijn.
3. Indien de opstaller niet tijdig betaalt, is hij in verzuim zonder dat daarvoor ingebrekestelling nodig is en is hij gehouden tot vergoeding van de wettelijke (handels)rente per jaar over het verschuldigde bedrag voor de dag(en) dat de Staat de betaling daadwerkelijk te laat heeft ontvangen, gerekend vanaf de vervaldatum.
4. Betalingen ter zake van het recht van opstal strekken in de eerste plaats in mindering van de kosten, vervolgens in mindering van de verschenen rente en de verbeurde boete(n) en ten slotte in mindering van de jongste termijn(en) van de hoofdsom en van de lopende rente.
5. De opstaller is niet bevoegd om enige betaling op te schorten of om hetgeen hij uit hoofde van het recht van opstal is verschuldigd te verrekenen met vorderingen die hij uit anderen hoofde op de Staat heeft.
Artikel 3 Indexering retributie
1. Onverminderd het bepaalde in artikel 4 zal de retributie jaarlijks worden aangepast overeenkomstig de wijziging van het gemiddeld consumentenprijsindexcijfer, reeks alle huishoudens (gemiddeld CPI alle huishoudens), op de meest recente tijdbasis vastgesteld, gepubliceerd door het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS). De geïndexeerde retributie zal bestaan uit de laatst geldende retributie, vermenigvuldigd met een factor, bestaande uit een breuk waarvan de teller gelijk is aan het gemiddeld CPI alle huishoudens van het voorgaande jaar, en de noemer gelijk is aan het gemiddeld CPI alle huishoudens van het daaraan voorafgaande jaar. Is het gemiddeld CPI alle huishoudens van het voorgaande jaar nog niet bekend gemaakt, dan zal op overeenkomstige wijze gebruik gemaakt worden van de gemiddelde CPI’s alle huishoudens van beide daaraan voorafgaande jaren.
2. Indien het CBS de bekendmaking van het gemiddeld CPI alle huishoudens staakt of de basis van de berekening daarvan wijzigt, zal een zoveel mogelijk vergelijkbaar indexcijfer worden gehanteerd. Bij verschil van mening hieromtrent kan door de meest gerede partij aan de directeur van het CBS een uitspraak worden gevraagd die voor partijen bindend is. De eventueel hieraan verbonden kosten worden door partijen elk voor de helft gedragen.
3. Indien gebruik is gemaakt van de mogelijkheid tot herziening van de retributie conform artikel 4, geldt de op de daarin beschreven wijze tot stand gekomen retributie als nieuwe retributie voor het volgende opstaljaar. Van een aanpassing van de retributie op de in lid 1 beschreven wijze is dan geen sprake.
4. Van de jaarlijkse indexering van de retributie wordt geen afzonderlijke melding gedaan aan de opstaller.
Artikel 4 Herziening retributie
1. De retributie kan telkens na verloop van een periode van vijf jaren op verzoek van de Staat of de opstaller worden herzien, indien het bedrag van de retributie naar het oordeel van één der partijen niet langer als een marktconforme tegenprestatie is aan te merken voor het genot van de opstalzaak.
2. De partij die herziening van de retributie wenst, is verplicht hiervan ten minste drie maanden voor het einde van de in lid 1 bedoelde periode aan de andere partij mededeling te doen. De nieuwe retributie wordt door partijen vastgesteld in onderling overleg. De akte tot herziening van de retributie wordt in de openbare registers ingeschreven, indien de Staat dit wenst.
3. Indien partijen een maand voor het verstrijken van de in lid 1 bedoelde periode niet hebben overlegd of na overleg geen overeenstemming hebben bereikt over de herziening van de retributie, zal de nieuwe retributie, onverminderd het bepaalde in artikel 24 lid 1, bindend worden vastgesteld door drie deskundigen overeenkomstig het bepaalde in artikel 24.
Artikel 5 Aanvaarding
1. De opstaller kent de opstalzaak volledig en aanvaardt de opstalzaak in de staat waarin deze zich bevindt ten tijde van de aanvang van het recht van opstal, met alle daaraan verbonden lusten en lasten, heersende en lijdende erfdienstbaarheden en rechten en verplichtingen uit welke hoofde dan ook, doch vrij van hypotheken en beslagen.
2. De vermelding in de akte van oppervlakte, belendingen, vorm, aard en/of ligging van de opstalzaak is slechts als aanduiding bedoeld zonder dat de opstalzaak hieraan hoeft te beantwoorden. De opstaller heeft geen aanspraak op vermindering van de retributie of op schadevergoeding, indien het vermelde niet overeenkomt met de werkelijkheid.
3. De Staat is niet aansprakelijk voor (de gevolgen van) eventuele zichtbare en/of onzichtbare gebreken aan de opstalzaak die de Staat op het moment van de vestiging van het recht van opstal daadwerkelijk niet kende en naar op dat moment gangbare opvattingen redelijkerwijs niet hoefde te kennen. De Staat is evenmin aansprakelijk voor (de gevolgen van) eventuele zichtbare en/of onzichtbare gebreken die na de vestiging van het recht van opstal ontstaan. De opstaller heeft ter zake de in dit lid genoemde gebreken geen recht op vermindering van de retributie en/of schadevergoeding.
Artikel 6 Gebruik overeenkomstig bestemming; gedoogplicht werken noodzakelijk in het openbaar belang
1. De opstaller is verplicht de opstalzaak en de opstallen te gebruiken overeenkomstig de in de akte aangegeven bestemming en deze in zodanige staat te houden en te onderhouden dat de bestemming kan worden gediend.
2. De opstaller mag in, op, aan, om of boven de opstalzaak slechts die opstallen en beplantingen aanbrengen waarvoor een publiekrechtelijke vergunning -voor zover vereist- en voorafgaande schriftelijke toestemming van de Staat is verkregen.
3. De opstaller is niet bevoegd zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de Staat in, op, aan, om of boven de opstalzaak, de opstallen of de beplantingen reclame aan te brengen of toe te laten. Dit geldt niet voor reclame met betrekking tot het door hem op de opstalzaak uitgeoefende bedrijf.
4. De opstaller is verplicht om na door de Staat gedane aanzegging binnen een daarbij vast te stellen termijn zonder vergunning en/of toestemming aangebrachte opstallen en zonder toestemming aangebrachte of toegelaten reclame te verwijderen en de eventueel ontstane schade te herstellen. Indien de opstaller in gebreke blijft een en ander tijdig te verrichten, is de Staat bevoegd het nodige te doen verrichten op kosten van de opstaller zonder dat daarvoor rechterlijke machtiging is vereist.
5. De opstaller kan worden verplicht de opstalzaak op zijn kosten ten genoegen van de Staat te voorzien van een passende erfafscheiding. De Staat staat niet in voor het toezicht op de opstalzaak.
6. De opstaller moet de door de Staat nodig geoordeelde uitwegen en overwegen gedogen. Hij heeft in verband hiermee aanspraak op een naar billijkheid te bepalen vergoeding. De vergoeding wordt door partijen vastgesteld in onderling overleg. Indien zij hierover geen overeenstemming verkrijgen, zal de vergoeding, onverminderd het bepaalde in artikel 24 lid 1, bindend worden vastgesteld door drie deskundigen overeenkomstig het bepaalde in artikel 24. De opstaller is niet bevoegd zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de Staat nieuwe uitwegen of overwegen aan derden toe te staan of te gedogen.
7. De opstaller moet gedogen dat in, op, aan, om of boven de opstalzaak werken worden gemaakt, behouden, vernieuwd of gewijzigd die de Staat in het openbaar belang noodzakelijk oordeelt. Indien het genot van de opstalzaak tijdelijk wordt bemoeilijkt of onmogelijk wordt gemaakt, heeft de opstaller aanspraak op een vergoeding of op een vermindering van de retributie. De vergoeding of de vermindering van de retributie wordt door partijen vastgesteld in onderling overleg. Indien zij hierover geen overeenstemming verkrijgen, zal de vergoeding of de vermindering van de retributie, onverminderd het bepaalde in artikel 24 lid 1, bindend worden vastgesteld door drie deskundigen overeenkomstig het bepaalde in artikel 24.
8. De opstaller moet gedogen dat de in lid 7 bedoelde werkzaamheden worden uitgevoerd door daartoe door de Staat aangewezen personen. Deze personen hebben vrije toegang tot de opstalzaak en de opstallen. Ze geven de opstaller bij hun komst kennis van hun aanwezigheid.
9. De opstaller is niet bevoegd zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de Staat bodemspecie, zoals grind en zand, te onttrekken aan of te storten op de opstalzaak. Indien de opstaller zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de Staat bodemspecie heeft onttrokken aan of heeft gestort op de opstalzaak, is hij verplicht om na door de Staat gedane aanzegging binnen een daarbij vast te stellen termijn te herstellen in de vorige toestand en de eventueel ontstane schade te vergoeden. Indien de opstaller in gebreke blijft een en ander tijdig te verrichten, is de Staat bevoegd het nodige te doen verrichten op kosten van de opstaller zonder dat daarvoor rechterlijke machtiging is vereist.
10. De in lid 8 bedoelde toestemming moet worden gevraagd door indiening bij het Rijksvastgoedbedrijf, Directie Transacties G Projecten, Afdeling Verkoop, Sectie Bodemmaterialen, Xxxxxxx 00000, 0000 XX Xxx Xxxx, of een ander organisatieonderdeel dat met de bedoelde werkzaamheden is belast, van de daarvoor bestemde formulieren uiterlijk veertien dagen voor de aanvang van de onttrekkings- of stortingswerkzaamheden. De opstaller verbindt zich tot stipte naleving van de door de Staat gestelde voorwaarden. Indien hij zonder daartoe gerechtigd te zijn onttrokken bodemspecie behoudt of aan derden afstaat, verbeurt hij de in artikel 20 bedoelde boete, onverminderd zijn verplichting om voor de bodemspecie een vergoeding te betalen die gelijk is aan de op dat ogenblik geldende marktprijs. Artikel 2 is van overeenkomstige toepassing op de betaling van hetgeen de opstaller uit hoofde hiervan is verschuldigd aan de Staat.
11. De Staat behoudt alle rechten op de aanwas.
Artikel 7 Overdracht, scheiding, splitsing, inbreng, uitoefening recht van opstal; kwalitatieve verplichtingen; kettingbeding
1. De opstaller is niet bevoegd zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de Staat het recht van opstal in zijn geheel of gedeeltelijk te vervreemden, toe te bedelen of te splitsen door overdracht of toebedeling van het recht van opstal op een gedeelte van de opstalzaak.
2. De opstaller is niet bevoegd zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de Staat het recht van opstal in te brengen in een maatschap, vennootschap onder firma, commanditaire vennootschap of rechtspersoon, dan wel het recht van opstal, voor zover behorend tot een onverdeeld bezit, toe te delen bij scheiding en deling daarvan.
3. De opstaller is niet bevoegd zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de Staat beperkte rechten te vestigen op het recht van opstal, de opstalzaak of de opstallen, met uitzondering van het recht van hypotheek.
4. De opstaller is niet bevoegd zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de Staat de opstalzaak of de opstallen geheel of gedeeltelijk in onderopstal te geven, te verhuren, te verpachten of onder welke titel ook in gebruik te geven.
5. De opstaller is verplicht bij het vragen van toestemming als bedoeld in de voorgaande leden van dit artikel het ontwerp van de notariële akte of de overeenkomst met betrekking tot de betreffende rechtshandeling over te leggen aan de Staat en, indien de toestemming wordt verleend, een afschrift van de notariële akte of de overeenkomst toe te sturen aan de Staat binnen een maand na het verlijden of aangaan daarvan. Dit laatste geldt eveneens in het geval van een executoriale verkoop door de hypotheekhouder overeenkomstig artikel 3:268 BW.
6. De in de voorwaarden omschreven verplichtingen van de opstaller om iets te dulden of niet te doen ten aanzien van het recht van opstal, de opstalzaak of de opstallen gaan over op hen die het recht van opstal onder bijzondere titel verkrijgen. Zij die van de opstaller een recht tot gebruik van het recht van opstal, de opstalzaak of de opstallen verkrijgen, zijn mede aan deze verplichtingen gebonden. De in dit lid bedoelde verplichtingen verkrijgen derdenwerking door inschrijving in de openbare registers van een daartoe bestemde notariële akte.
7. De opstaller is verplicht en verbindt zich jegens de Staat, die dit voor zich aanvaardt, de in de voorwaarden omschreven verplichtingen om te doen bij overdracht van het recht van opstal en bij verlening daarop van een zakelijk of persoonlijk gebruiks- of genotsrecht aan de nieuwe opstaller of zakelijk of persoonlijk gerechtigde ten behoeve van de Staat op te leggen en aan te nemen.
8. Het bepaalde in lid 6 en 7 geldt slechts voor zover de verplichtingen niet van rechtswege door de overdracht van het recht van opstal of de vestiging van het beperkte recht overgaan op de nieuwe opstaller of beperkt gerechtigde.
Artikel 8 Einde recht van opstal
Het recht van opstal eindigt, behoudens op de overige in het Burgerlijk Wetboek bepaalde gronden, door:
a. het verstrijken van de in de akte aangegeven termijn, onverminderd het bepaalde in artikel 5:104 lid 2 juncto artikel 5:98 BW;
b. opzegging door de Staat als bedoeld in artikel 9 lid 2, artikel 10 lid 1, artikel 11 lid 1, of artikel 12 lid 1;
c. het tenietgaan van het recht waaruit het recht van opstal is afgeleid;
d. intreding van een eventuele ontbindende voorwaarde waaronder het recht van opstal is gevestigd;
e. afstand;
f. vermenging.
Artikel 9 Opzegging
1. De opstaller kan het recht van opstal niet opzeggen.
2. De Staat is bevoegd het recht van opstal op te zeggen voor de gehele opstalzaak of voor een zodanig gedeelte ervan als hij verkiest, indien de opstaller in verzuim is de retributie over twee achtereenvolgende jaren te betalen of in ernstige mate tekortschiet in de nakoming van zijn andere verplichtingen.
3. Opzegging als bedoeld in lid 2 geschiedt, met inachtneming van een termijn van ten minste drie maanden, bij exploot, dat binnen acht dagen wordt betekend aan hen die als beperkt gerechtigde of beslaglegger op het recht van opstal staan ingeschreven in de openbare registers.
4. Indien het recht van opstal eindigt door opzegging als bedoeld in lid 2, vergoedt de Staat aan de opstaller de waarde die het recht van opstal dan heeft.
5. De in lid 4 bedoelde vergoeding wordt door partijen vastgesteld in onderling overleg. Indien zij hierover geen overeenstemming verkrijgen, zal de vergoeding, onverminderd het bepaalde in artikel 24 lid 1, bindend worden vastgesteld door drie deskundigen overeenkomstig het bepaalde in artikel 24.
6. De Staat is bevoegd op de door hem verschuldigde vergoeding in mindering te brengen hetgeen hij uit hoofde van het recht van opstal heeft te vorderen van de opstaller, daaronder begrepen de kosten. De vergoeding wordt niet betaald zolang de opstalzaak en de opstallen niet geheel ter vrije beschikking van de Staat zijn gesteld.
Artikel 10 Opzegging om redenen van algemeen en/of publiek belang
1. De Staat is bevoegd het recht van opstal op te zeggen voor de gehele opstalzaak of voor een zodanig gedeelte ervan als hij verkiest om redenen van algemeen en/of publiek belang. Opzegging vindt plaats met inachtneming van de termijn en op de wijze zoals bepaald in artikel 5:104 lid 2 juncto artikel 5:88 BW.
2. Indien het recht van opstal eindigt door opzegging als bedoeld in lid 1, heeft de opstaller recht op schadevergoeding.
3. De in lid 2 bedoelde schadevergoeding wordt door partijen vastgesteld in onderling overleg. Indien zij hierover geen overeen- stemming verkrijgen, zal de schadevergoeding, onverminderd het bepaalde in artikel 24 lid 1, bindend worden vastgesteld door drie deskundigen overeenkomstig het bepaalde in artikel 24.
4. De omvang van de in lid 2 bedoelde schadevergoeding wordt bepaald op het bedrag dat de Staat aan de opstaller zou moeten betalen, indien het recht van opstal per de dag waarop het recht op grond van het bepaalde in lid 1 eindigt, zou zijn onteigend, met dien verstande dat in het geval van opzegging wegens planmatige reconstructie of vernieuwing bij de bepaling van de
schadevergoeding voor het verlies van het gebruik van de opstalzaak naar redelijkheid en billijkheid rekening wordt gehouden met de kosten van die planmatige reconstructie of vernieuwing. Bij de bepaling van de schadevergoeding wordt geen rekening gehouden met het beding omtrent opzegbaarheid van het recht van opstal als bedoeld in lid 1.
5. Indien de door de opstaller op de opstalzaak aangebrachte opstallen zijn geëxploiteerd met aanmerkelijke geldelijke steun van de overheid, bedraagt de schadevergoeding in afwijking van het bepaalde in lid 4 ten hoogste het niet afgeschreven gedeelte van de investering, daarin begrepen het bedrag dat eventueel ter vooruitbetaling van de retributie is voldaan, waarbij wordt uitgegaan van de voor de investering bij of krachtens de wet voorgeschreven of gebruikelijke afschrijvingsmethode.
6. De waarde van in strijd met de voorwaarden aangebrachte opstallen en beplantingen wordt niet vergoed noch de schade ter zake van het beëindigen van een activiteit die op de opstalzaak of in de opstallen in strijd met de voorwaarden wordt uitgeoefend, tenzij de Staat daarvoor toestemming heeft verleend.
7. De Staat is bevoegd op de door hem verschuldigde schadevergoeding in mindering te brengen hetgeen hij uit hoofde van het recht van opstal heeft te vorderen van de opstaller, daaronder begrepen de kosten. De schadevergoeding wordt niet betaald zolang de opstalzaak en de opstallen niet geheel ter vrije beschikking van de Staat zijn gesteld.
Artikel 11 Opzegging bij eindigen publiekrechtelijke vergunning
1. De Staat is bevoegd het recht van opstal op te zeggen voor de gehele opstalzaak of voor een zodanig gedeelte ervan als hij verkiest, indien de publiekrechtelijke vergunning is geëindigd. Opzegging vindt plaats met inachtneming van de termijn en op de wijze zoals bepaald in artikel 5:104 lid 2 juncto artikel 5:88 BW.
2. Indien het recht van opstal eindigt door opzegging als bedoeld in lid 1, heeft de opstaller geen recht op schadevergoeding, onverminderd het bepaalde in artikel 14 lid 2.
Artikel 12 Opzegging bij negatief Bibob-advies
1. De Staat is bevoegd het recht van opstal op te zeggen, indien het Bureau bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur een negatief advies over de opstaller heeft uitgebracht, waaruit blijkt dat:
a. er sprake is van tenminste een mindere mate van gevaar dat de opstalzaak mede zal worden gebruikt om uit gepleegde strafbare feiten verkregen of te verkrijgen, op geld waardeerbare voordelen te benutten;
b. er sprake is van tenminste een mindere mate van gevaar dat in of met de opstalzaak mede strafbare feiten zullen worden gepleegd;
c. er sprake is van feiten en omstandigheden die erop wijzen of redelijkerwijs doen vermoeden dat de opstaller in relatie staat tot strafbare feiten;
d. er sprake is van feiten en omstandigheden die er op wijzen of redelijkerwijs doen vermoeden dat ter verkrijging van het recht van opstal een strafbaar feit is gepleegd;
e. de opstaller heeft nagelaten de vragen die hem door de Staat zijn gesteld op grond van artikel 30 Wet Bibob, volledig en naar waarheid te beantwoorden, of
x. xx xxxxxxxxx heeft nagelaten de vragen die hem door het Bureau bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur zijn gesteld op grond van artikel 12 lid 4 Wet Bibob, volledig en naar waarheid te beantwoorden.
De begrippen mindere mate van gevaar, strafbare feiten, in relatie staan tot en feiten en omstandigheden die er op wijzen of redelijkerwijs doen vermoeden hebben hier de betekenis die hen in de Wet Bibob toekomt.
2. Opzegging als bedoeld in lid 1 vindt plaats met inachtneming van de termijn en op de wijze zoals bepaald in artikel 5:104 lid 2 juncto artikel 5:88 BW.
3. Indien het recht van opstal eindigt door opzegging als bedoeld in dit artikel, heeft de opstaller geen recht op schadevergoeding, onverminderd het bepaalde in artikel 14 lid 2.
Artikel 13 Betaling retributie bij opzegging
1. Indien het recht van opstal wordt opgezegd op grond van het bepaalde in artikel 9 lid 2, moet de retributie over het lopende opstaljaar volledig worden voldaan.
2. Indien het recht van opstal wordt opgezegd op grond van het bepaalde in artikel 10 lid 1 of artikel 11 lid 1, zijn over het lopende opstaljaar zoveel twaalfde delen van de retributie verschuldigd als er dan maanden van dat jaar geheel of gedeeltelijk zijn verstreken, mits op dat tijdstip de opstalzaak overeenkomstig het bepaalde in artikel 14 lid 1 is opgeleverd. Indien de opzegging betrekking heeft op een gedeelte van de opstalzaak, wordt de jaarlijkse retributie naar evenredigheid verminderd en wordt een vermindering toegestaan voor de retributie over het lopende opstaljaar, die wordt berekend op de wijze als hiervoor omschreven.
3. Indien het recht van opstal wordt opgezegd op grond van het bepaalde in artikel 12 lid 1, moet de retributie over het lopende opstaljaar volledig worden voldaan.
4. Indien de retributie is vooruitbetaald, wordt teruggegeven hetgeen met inachtneming van het bepaalde in lid 2 teveel blijkt te zijn betaald.
Artikel 14 Oplevering
1. De opstaller is bij het einde van het recht van opstal verplicht de opstalzaak in behoorlijke toestand ten genoegen van de Staat op te leveren, met handhaving, voor zover de Staat dit wenst, van de opstallen en de beplantingen. Hij is verplicht de opstallen en de
beplantingen waarvan de Staat geen handhaving wenst, weg te nemen. Indien hij in gebreke blijft, is de Staat bevoegd het nodige te doen verrichten op kosten van de opstaller zonder dat daarvoor rechterlijke machtiging is vereist en blijft de retributie verschuldigd tot het tijdstip waarop de nodige voorzieningen zijn verricht.
2. De opstaller heeft bij het einde van het recht van opstal geen recht op een vergoeding met betrekking tot de opstallen en de beplantingen, tenzij de opstalzaak de bestemming woningbouw heeft en de opstaller een door hem bekostigde woning heeft aangebracht op de opstalzaak, in welk geval de Staat de waarde van de woning vergoedt aan de opstaller.
3. De in lid 2 bedoelde vergoeding wordt door partijen vastgesteld in onderling overleg. Indien zij hierover geen overeenstemming verkrijgen, zal de vergoeding, onverminderd het bepaalde in artikel 24 lid 1, bindend worden vastgesteld door drie deskundigen overeenkomstig het bepaalde in artikel 24.
4. De Staat is bevoegd op de door hem verschuldigde vergoeding in mindering te brengen hetgeen hij uit hoofde van het recht van opstal heeft te vorderen van de opstaller, daaronder begrepen de kosten. De vergoeding wordt niet betaald zolang de opstalzaak en de opstallen niet geheel ter vrije beschikking van de Staat zijn gesteld.
Artikel 15 Plaatsopneming en bezichtiging
1. De Staat is bevoegd door plaatsopneming na te gaan of de opstaller heeft voldaan aan de voor hem uit de wet en de akte voortvloeiende verplichtingen.
2. De Staat deelt de opstaller het tijdstip waarop een plaatsopneming wordt gehouden tijdig mee.
3. De daartoe door de Staat aangewezen personen hebben vrije toegang tot de opstalzaak. Zij geven de opstaller bij hun komst kennis van hun aanwezigheid.
4. Het te eniger tijd niet uitoefenen van de in lid 1 bedoelde bevoegdheid doet niet af aan het uitoefenen van de rechten die de Staat heeft, indien de opstaller de voor hem uit de wet en de akte voortvloeiende verplichtingen niet nakomt.
5. Indien de Staat wenst over te gaan tot verkoop van de opstalzaak aan derden, is de opstaller verplicht de opstalzaak naar plaatselijk gebruik ter bezichtiging beschikbaar te stellen.
Artikel 16 Nakoming en tenuitvoerlegging
1. De Staat is bevoegd nakoming te vorderen van de voor de opstaller uit het recht van opstal voortvloeiende verplichtingen en hem in dat kader aanwijzingen te geven met betrekking tot de naleving ervan. De opstaller is verplicht de aanwijzingen terstond op te volgen.
2. Indien de opstaller zijn uit het recht van opstal voortvloeiende verplichtingen niet nakomt, is hij verplicht op eerste aanzegging van de Staat hetgeen in strijd daarmee is verricht of nagelaten, teniet te doen of te bewerkstelligen waartoe nakoming van de verplichting zou hebben geleid.
3. De Staat is zonder rechterlijke machtiging bevoegd hetgeen in strijd met een uit het recht van opstal voortvloeiende verplichting is verricht of nagelaten, teniet te doen of datgene te bewerkstelligen waartoe nakoming van de verplichting zou hebben geleid.
De kosten die in verband hiermee door of vanwege de Staat worden gemaakt, komen ten laste van de opstaller. Een en ander geldt onverminderd het recht van de Staat om vervangende en aanvullende schadevergoeding te vorderen en het recht van opstal op te zeggen.
Artikel 17 Tekortkoming in de nakoming
1. Indien de opstaller tekortschiet in de nakoming van een uit het recht van opstal voortvloeiende verplichting, is hij in verzuim zonder dat daarvoor ingebrekestelling nodig is.
2. Overtreding van het bepaalde in de artikelen 6, 7, 14 lid 1, 16 en 18 lid 1 geldt in ieder geval als een tekortschieten in ernstige mate als bedoeld in artikel 5:104 lid 2 juncto artikel 5:87 BW.
Artikel 18 Schade aan de opstalzaak
1. De opstaller is verplicht de Staat onmiddellijk op de hoogte te stellen, indien schade dreigt te ontstaan of is ontstaan of indien zich een gebrek mocht openbaren aan de opstalzaak. De opstaller is voorts verplicht naar vermogen alle noodzakelijke maatregelen te treffen ter voorkoming en beperking van schade aan de opstalzaak.
2. De opstaller is aansprakelijk voor schade – van welke aard ook (waaronder begrepen bodemverontreiniging) – aan de opstalzaak die is ontstaan door een hem toe te rekenen tekortschieten in de nakoming van een uit de akte of uit deze voorwaarden voortvloeiende verplichting. Alle schade wordt vermoed daardoor te zijn ontstaan. De opstaller is jegens de Staat op gelijke wijze als voor eigen gedragingen aansprakelijk voor gedragingen van hen die zich met zijn goedvinden op de opstalzaak bevinden.
Artikel 19 Buitengerechtelijke kosten
Indien de opstaller of de Staat tekortschiet in de nakoming van een uit het recht van opstal voortvloeiende verplichting waardoor schade ontstaat in de zin van artikel 6:96 lid 2 BW, is de partij die tekortschiet verplicht deze schade te vergoeden.
Artikel 20 Boetes
1. Onverminderd het recht van de Staat om nakoming en aanvullende schadevergoeding te vorderen of het recht van opstal op te zeggen, verbeurt de opstaller, zonder dat daarvoor ingebrekestelling nodig is en onverminderd zijn verplichting tot verwijdering of herstel, de boetes zoals in de volgende leden beschreven.
2. Indien de opstaller handelt in de uitoefening van een beroep of bedrijf verbeurt hij:
a. voor iedere overtreding van het bepaalde in artikel 7 een boete ten bedrage van het tienvoud van de jaarlijkse retributie;
b. voor iedere tekortkoming in de nakoming van een verplichting als bedoeld in de artikelen 6 en 14 lid 1 een boete van tweehonderdvijftig euro (€ 250,--) voor iedere dag of gedeelte hiervan dat de door de tekortkoming veroorzaakte toestand voortduurt;
c. voor iedere tekortkoming in de nakoming van een verplichting als bedoeld in de artikelen 18 lid 1, 22 en 26 lid 4 een boete van honderdvijftig euro (€ 150,--) voor iedere dag of gedeelte hiervan dat de door de tekortkoming veroorzaakte toestand voortduurt.
3. Indien de opstaller een natuurlijk persoon is die niet handelt in de uitoefening van een beroep of bedrijf verbeurt hij:
a. voor iedere overtreding van het bepaalde in artikel 7 een boete ten bedrage van het tienvoud van de jaarlijkse retributie;
b. voor iedere tekortkoming in de nakoming van een verplichting als bedoeld in de artikelen 6 en 14 lid 1 een boete van vijftig euro (€ 50,--) voor iedere dag of gedeelte hiervan dat de door de tekortkoming veroorzaakte toestand voortduurt, met een maximum van drieduizend euro (€ 3.000,--);
c. voor iedere tekortkoming in de nakoming van een verplichting als bedoeld in de artikelen 18 lid 1, 22 en 26 lid 4 een boete van dertig euro (€ 30,--) voor iedere dag of gedeelte hiervan dat de door de tekortkoming veroorzaakte toestand voortduurt, met een maximum van achttienhonderd euro (€ 1.800,--).
Artikel 21 Hoofdelijke aansprakelijkheid
1. Indien het recht van opstal aan twee of meer (natuurlijke dan wel rechts-) personen als deelgenoten toebehoort, is ieder van hen hoofdelijk aansprakelijk voor de nakoming van alle uit het recht van opstal voortvloeiende verplichtingen.
2. Na overdracht of toebedeling van het recht van opstal op de gehele opstalzaak of op een gedeelte ervan of van een aandeel in het recht van opstal zijn de verkrijger en zijn rechtsvoorganger hoofdelijk verbonden voor de door laatstgenoemde verschuldigde retributie die in de voorafgaande vijf jaren opeisbaar is geworden.
Artikel 22 Mededelingsplicht; onverdeeldheid
1. Indien de opstaller overlijdt, zijn de erfgenamen verplicht hiervan binnen een maand na het overlijden mededeling te doen aan de Staat. Tevens zijn zij verplicht hierbij mee te delen, onder overlegging van een notariële verklaring, op wie het recht van opstal is overgegaan.
2. Indien de opstaller een rechtspersoon is en deze ontbonden wordt, zijn de vereffenaars verplicht hiervan binnen een maand na de ontbinding mededeling te doen aan de Staat.
3. Indien de publiekrechtelijke vergunning is ingetrokken, is de opstaller verplicht hiervan binnen een maand na de intrekking mededeling te doen aan de Staat.
4. Het is niet toegestaan het recht van opstal langer dan drie jaren te bezitten in een onverdeeldheid als bedoeld in lid 1.
Artikel 23 Toestemming
1. De opstaller is verplicht in de gevallen waarin de toestemming van de Staat is vereist, de in verband met een eventuele toestemmingverlening door de Staat verlangde gegevens over te leggen. De Staat is bevoegd voorwaarden te verbinden aan de toestemming. De Staat zal haar toestemming niet op onredelijke gronden onthouden.
2. Het verleend zijn van toestemming laat onverlet de op grond van wet- of regelgeving of op grond van de akte bestaande verplichtingen van de opstaller om vergunning of toestemming te vragen.
3. Het verleend zijn van toestemming ontslaat de opstaller niet van de verplichting om andermaal toestemming te vragen zodra dit nodig is en verplicht de Staat niet tot het verlenen van toestemming in een dergelijk geval.
4. Het verleend zijn van toestemming ontslaat de opstaller niet van een behoorlijke nakoming van de voor hem uit het recht van opstal voortvloeiende verplichtingen, terwijl de Staat door het verlenen van toestemming geen risico of aansprakelijkheid aanvaardt.
Artikel 24 Deskundigen
1. De partij die wenst over te gaan tot aanwijzing van deskundigen, brengt de andere partij hiervan schriftelijk op de hoogte, waarna deze gedurende een maand het recht heeft om te kiezen voor een beslechting van het geschil door de bevoegde rechter. Deze keuze geschiedt door een schriftelijke kennisgeving aan de andere partij. Indien de betreffende partij de termijn van een maand ongebruikt voorbij laat gaan, wordt deze geacht te hebben ingestemd met de beslechting van het geschil bij bindend advies op de voet van dit artikel.
2. Indien een deskundigenprocedure wordt gevolgd, wordt van de drie deskundigen door iedere partij een deskundige aangewezen, binnen veertien dagen nadat de in lid 1 van dit artikel genoemde schriftelijke kennisgeving de andere partij heeft bereikt of de in lid 1 van dit artikel genoemde termijn ongebruikt is verstreken. Een deskundige maakt binnen acht dagen na dagtekening van de opdracht kenbaar of hij deze aanvaardt. Beide aldus aangewezen deskundigen wijzen gezamenlijk binnen veertien dagen de derde deskundige aan. De derde deskundige maakt binnen acht dagen na dagtekening van de opdracht kenbaar of hij deze aanvaardt. Indien één der partijen met de aanwijzing van een deskundige binnen veertien dagen in gebreke blijft, dan wel indien de door partijen aangewezen deskundigen niet binnen veertien dagen de derde deskundige aanwijzen, wordt deze deskundige, respectievelijk de derde deskundige, op verzoek van de meest gerede partij aangewezen door de kantonrechter in wiens arrondissement de opstalzaak of
het grootste gedeelte ervan is gelegen.
3. De deskundigen onderwerpen zich aan de voorwaarden door de aanvaarding van hun benoeming.
4. Indien de deskundigen tot een verschillend resultaat komen, geldt het gemiddelde als het vast te stellen bedrag.
5. De deskundigen brengen hun advies uit binnen twee maanden na de aanwijzing van de derde deskundige. De beslissing van de deskundigen wordt gemotiveerd en schriftelijk gegeven en heeft de kracht van bindend advies.
6. De kosten van de vaststelling door de deskundigen worden door partijen ieder voor de helft gedragen. In het geval als bedoeld in artikel 4 lid 3 komen zij ten laste van de partij die de herziening van de retributie heeft verzocht, indien de vastgestelde verhoging of de verlaging van de retributie minder dan tien procent van de laatst geldende retributie bedraagt.
Artikel 25 Kosten, zakelijke lasten en belastingen
1. De kosten met betrekking tot het passeren van de akte, de inschrijving van die akte in de openbare registers, de uit te reiken afschriften en een eventuele kadastrale uitmeting van de opstalzaak, alsmede de eventueel verschuldigde omzet- en/of overdrachtsbelasting komen ten laste van de opstaller.
2. De kosten met betrekking tot het passeren van een akte van wijziging van het recht van opstal, de inschrijving van die akte in de openbare registers en de uit te reiken afschriften komen ten laste van de partij die de wijziging wenste. In het geval van retributieherziening worden deze kosten door partijen ieder voor de helft gedragen, indien de verhoging of de verlaging van de retributie tien procent of meer van de laatst geldende retributie bedraagt.
3. De zakelijke lasten en belastingen die met betrekking tot de opstalzaak en de opstallen worden geheven, komen met ingang van de dag waarop het recht van opstal is ingegaan, ten laste van de opstaller, ongeacht aan wie de aanslag wordt opgelegd.
Artikel 26 Mededelingen; woonplaats
1. Buitengerechtelijke mededelingen van en aan de Staat moeten, voor zover niet anders wordt bepaald, worden gedaan bij aangetekende brief door en aan hem die de Staat met betrekking tot het recht van opstal vertegenwoordigt.
2. Partijen kiezen woonplaats ten kantore van de notaris bij wie de akte is opgemaakt.
3. Voor het uitbrengen van gerechtelijke mededelingen zoals dagvaardings- en andere exploten behoudt de Staat domicilie te ‘s-Gravenhage.
4. Partijen geven elkaar bij brief zo spoedig mogelijk bericht van een voorgenomen wijziging in woonplaats en ten minste veertien dagen vóór effectuering van deze wijziging.
Artikel 27 Wet Bibob
De Staat behoudt zich het recht voor om gedurende de looptijd van het recht van opstal een Bibob-onderzoek te (laten) verrichten naar de opstaller, indien dit naar zijn oordeel noodzakelijk wordt bevonden.
Artikel 28 Algemene voorwaarden opstaller
Eventuele algemene voorwaarden van de opstaller zijn slechts van toepassing, indien en voor zover daarnaar in de akte uitdrukkelijk wordt verwezen.
Artikel 29 Toepasselijk recht
Op het recht van opstal is Nederlands recht van toepassing.
Artikel 30 Aanduiding
Deze algemene voorwaarden kunnen worden aangehaald als: Algemene opstalvoorwaarden Rijksvastgoedbedrijf 2020.
Vastgesteld bij de op 15 juni 2020 voor mr. R.A. Spit, notaris te ‘s-Gravenhage verleden akte houdende vaststelling algemene voorwaarden en ingeschreven in de openbare registers voor registergoederen op 15 juni 2020, in register Hypotheken 4, deel 78288, nummer 122.
Gedeponeerd bij de Rechtbank Den Haag op 19 juni 2020 onder nummer 24/2020.
Rijksvastgoedbedrijf Xxxxx Xxxxxxxx 0
Xxxxxxx 00000 x 0000 XX Xxx Xxxx xxx.xxxxxxxxxxxxxxxxxxxx.xx