Evelien Demaerschalk Dr. Koen Hermans
Xxxxxxxxxxxxxx 00
0000 Xxxxxx
🕿 x00(0)00 00 00 00
fax: x00(0)00 00 00 00
AANBODVERHELDERING
VLAAMSE THUISLOZENZORG
Xxxxxxx Xxxxxxxxxxxx Xx. Xxxx Xxxxxxx
Leuven juli 2010
Colofon
Opdrachtgever
De Vlaamse Gemeenschap, vertegenwoordigd door haar regering, bij delegatie, in de persoon van de xxxx Xxxx Xxxxxx, secretaris-generaal van het Departement Welzijn, Volksgezondheid en Gezin
Onderzoeksleiding
Xx. Xxxx Xxxxxxx
Xxxx. xx. Xxxxxxx Xxx Xxxxxxxxx
Stuurgroep
Xx. Xxxxxx Xxxxx, Kenniscentrum WVG, Departement WVG
Xxxx Xxxxxxxxx, Raadgever Kabinet van de Vlaamse minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin
Xxxxxxx Xxxxxxx, Afdeling Welzijn en Samenleving, Departement WVG Xxxxxxxx Xxxxxx, Afdeling Welzijn en Samenleving, Departement WVG Xxxxx Xxxxxxxxxx, Kenniscentrum WVG, Departement WVG
Xxxxxxxxx Xxxxxxxxxx, Kenniscentrum WVG, Departement WVG Xxxxx Xxxxxxxxxx, Steunpunt Algemeen Welzijnswerk
Xxxxxxxx Xxxxxx, Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten
Wetenschappelijk medewerker
Xxxxxxx Xxxxxxxxxxxx
Administratieve ondersteuning
Lieve Van Cauwenberghe, Xxxxxx Xxxxxx Xxxxxxx, Xxx Xxx Xxxx, Xxxxxxx Xxxxxxxx
Leuven, juli 2010
INHOUD
Hoofdstuk 1 Probleemstelling en onderzoeksopzet 13
1 Meer dan 10.000 dak- en thuislozen in Vlaanderen 13
3 Het onderzoeksdoel: een instrument voor Vlaanderen 15
Hoofdstuk 2 Naar een gedeelde definitie van dak- en thuisloosheid 19
1 Definitie dak- en thuislozen 19
2 Definitie van dak- en thuislozenzorg 25
2.2 De Nederlandse woonladder 26
Hoofdstuk 3 Het Vlaamse aanbod voor dak- en thuislozen 31
1 Centra voor algemeen welzijnswerk 31
1.2.1 Preventieve woonbegeleiding 35
1.2.2 Begeleid en begeleid zelfstandig wonen 37
2.1 Regiefunctie van de gemeente 40
2.1.1 Lokaal toewijzingsreglement 41
2.1.2 Onbewoonbaar/ ongeschikt verklaringen 44
2.2 Het woonaanbod van de lokale besturen 44
2.2.1 Woningen voor lange duur 46
2.2.2 Woningen voor korte duur 46
2.3 Ambulante begeleiding door het OCMW 50
2.3.2 Preventie van uithuiszetting 50
2.3.3 Vindplaatsgericht werken 51
2.4.6 Geïndividualiseerd project maatschappelijke integratie voor daklozen 55
2.4.7 Versnelde toewijzing voor daklozen 56
2.4.8 Dringende hulpverlening door de OCMW-voorzitter 56
3 Sociale Huisvestingsmaatschappij (SHM) 57
3.2 Het toewijzen van woningen 57
3.3 Dak- en thuislozen bij de SHM 58
4.2 Het toewijzen van woningen 61
4.3 Dak- en thuislozen bij SVK 62
Hoofdstuk 4 Modules en instrumenten 71
2 Sectorale modules voor dak- en thuislozen 73
3 Intersectorale modules voor dak- en thuislozen 74
3.1.1 Oorsprong van de module 75
3.2.1 Oorsprong van de module 76
3.3 Mobiel en ambulant onthaal 77
3.3.1 Oorsprong van de module 77
3.4.1 Oorsprong van de module 78
3.5.1 Oorsprong van de module 79
3.6 Residentiële begeleiding van slachtoffers van partnergeweld 80
3.6.1 Oorsprong van de module 80
3.7 Residentiële begeleiding 81
3.7.1 Oorsprong van de module 81
3.8.1 Oorsprong van de module 82
3.9.1 Oorsprong van de module 83
3.10 Preventie van gerechtelijke uithuiszetting 84
3.10.1 Oorsprong van de module 84
3.10.2 Inhoud van de module 85
3.11 Preventie van uithuiszetting 85
3.11.1 Oorsprong van de module 85
3.11.2 Inhoud van de module 86
3.12 Begeleiden van mensen in ontoereikende huisvesting 86
3.12.1 Oorsprong van de module 86
3.12.2 Inhoud van de module 87
3.13 Ambulante woonbegeleiding 87
3.13.1 Oorsprong van de module 87
3.13.2 Inhoud van de module 88
3.14.1 Oorsprong van de module 88
3.14.2 Inhoud van de module 89
3.15.1 Oorsprong van de module 89
3.15.2 Inhoud van de module 89
3.16.1 Oorsprong van de module 90
3.16.2 Inhoud van de module 90
4 Instrumenten voor dak- en thuislozen 91
4.7 Versnelde toewijzing voor daklozen 95
4.8 Lokaal toewijzingsreglement voor daklozen 96
4.9 Dringende hulp door de OCMW-voorzitter 97
5 Validering: intersectorale dialoogdag voor OCMW en CAW 97
5.2.2 Woonst met begeleiding 99
5.2.3 Ambulante woonbegeleiding en uithuiszetting 100
6 Conclusie 101
Hoofdstuk 5 De creatie van een databank 103
1 De Europese richtlijnen 103
2 Acht fasen bij de creatie van een databank 104
2.1 Fase 1 - Ontwerp het instrument 104
2.2 Fase 2 - Beoordeel alle bestaande databanken op basis van de (kern)variabelen 105
2.3 Fase 3 - Kies de vorm van het instrument 106
2.4 Fase 4 - Bepaal de betrokken diensten 106
2.5 Fase 5 - Voer het onderzoek uit 107
2.6 Fase 6 - Gebruik/verspreiding van de databank 107
2.7 Fase 7 - Bijwerken van gegevens 108
2.8 Fase 8 - Evaluatie van de databank 108
3 Geschatte duur voor de creatie van een databank 108
Hoofdstuk 6 Signalen vanuit het werkveld 109
Nood aan preventieve acties 109
Nood aan een meer gediversifieerd aanbod 111
Nood aan langetermijnoplossingen 112
Nood aan (traject)begeleiding 114
Meer ontschotting en intersectorale samenwerking 115
Hoofdstuk 7 Conclusies en aanbevelingen 117
Betrokkenheid van de vier sectoren in het onderzoeksproces 117
De ontwikkeling van intersectorale modules 118
Praktisch gebruik van het instrument 119
Het huidig aanbod is onvoldoende? 120
Bibliografie 123
Bijlage 1 Lijsten met deelnemers 127
Bijlage 2 Instrument voor het bevragen van Vlaamse organisaties voor dak- en thuislozen 133
Lijst tabellen
Tabel 1. Thuisloosheid als gevolg van sociale uitsluiting 20
Tabel 2. De ETHOS-typologie van dakloosheid en sociale uitsluiting 23
Tabel 3. De Vlaamse organisaties voor dak- en thuislozen in dit onderzoek volgens de ETHOS- typologie 29
Tabel 4. Aantal bezoekers per jaar per inloopcentrum volgens geslacht 32
Tabel 5. Aantal opvangplaatsen en gemiddelde verblijfsduur in de Vlaamse crisisopvangcentra (jongeren en/of volwassenen) van het CAW 34
Tabel 6. Begeleidingen modules thuisloosheid 2008. 35
Tabel 7. Residentiële capaciteit dak- en thuislozenopvang naar doelgroep en werkingsgebied, Vlaams Gewest en Brussels Gewest 39
Tabel 8. Globale taken m.b.t. wonen opgenomen door de gemeente 41
Tabel 9. Toewijzingsreglementen in Vlaanderen naar provincie en inhoud. 42
Tabel 10. Inhoud van de goedgekeurde toewijzingsreglementen voor kwetsbare groepen 43 Tabel 11. Het eigen patrimonium en aanbod van nachtopvang en winteropvang door de
Tabel 12. Frequentie van het toekennen van de installatiepremie aan dak- en thuislozen door de OCMW in 2008 52
Tabel 13. Frequentie van het toekennen van het referentieadres aan dak- en thuislozen in 2008 55
Tabel 14. Frequentie van het aanbieden van het GPMI door de OCMW in 2008 56
Tabel 15. Aantal SVK en aantal SVK- woningen per provincie 60
Tabel 16. Overzicht woonnood van kandidaat-huurders op 31/12/2009. 62
Tabel 17. Aantal toegewezen SVK-woningen en percentages ten opzichte van het totaal aantal toewijzingen in 2009. 63
Tabel 18. Overzicht van het aantal Vlaamse straathoekwerkers naar financiering en uitvoerende dienst 66
Tabel 19. Overzicht van intersectorale en overeenstemmende sectorale modules voor dak- en thuislozen. 74
Tabel 20. Overzicht van instrumenten voor dak- en thuislozen. 75
Tabel 21. Variabelen op niveau 1, 2 en 3 in een databank van dak- en thuislozenorganisaties 104
Tabel 22. Benodigde tijd voor het opstarten en updaten van een databank voor diensten voor dak- en thuislozen. 108
Lijst figuren
Figuur 1. De Nederlandse woonladder 26
Hoofdstuk 1
Probleemstelling en onderzoeksopzet
1 Meer dan 10.000 dak- en thuislozen in Vlaanderen
Volgens een oudere schatting van FEANTSA1
(Fédération Européenne des Associations
Nationales Travaillant avec les Sans-Abri) telt België 17.000 dak- en thuislozen. Deze schatting situeert ruim 10.000 personen in de Vlaamse thuislozenzorg, een 5.000-tal in Wallonië en 1.700 in Brussel (De Decker, 2003). We moeten voor de omvang van de doelgroep terugvallen op deze ramingen, omdat België (nog) niet beschikt over een officieel registratie- of telsysteem. In Brussel werd in 2008 wel een ‘daklozentelling’ georganiseerd: 145 vrijwilligers telden in de nacht van 19 november tussen 23u en 24u het aantal mensen dat op straat of in opvangcentra sliep. Van de totale groep van 1.771 daklozen sliepen er volgens deze telling 262 daadwerkelijk op straat. In Vlaanderen gebeurde zo een telling nog niet. De geschatte 10.000 daklozen voor Vlaanderen is enkel gebaseerd op cijfers van de Centra voor Algemeen Welzijn (CAW). Het gaat over het aantal opnames in residentiële diensten voor thuislozen. Doordat iemand per jaar meerdere keren kan worden opgenomen is dit cijfer eerder een overschatting. Anderzijds blijven de opnames in het OCMW-aanbod buiten beeld omdat er geen globaal cijfermateriaal voorhanden is. In 2008 ondernam de Vlaamse Vereniging van Steden en Gemeenten (VVSG) een poging om een licht te werpen op het huidige OCMW-aanbod. Op basis van een extrapolatie van de resultaten schatten de OCMW hun huisvestingsaanbod op 1.158 woningen en 2.073 bedden (De Bolle, Poesmans, & Xxxxxxxx, 2009). Naast dit huisvestingsaanbod spelen de OCMW ook een belangrijke rol in de preventie van dak- en thuisloosheid gezien hun wettelijke rol bij het voorkomen van de gerechtelijke uithuiszetting.
Een van de problemen bij het tellen van dak- en thuislozen is de heterogeniteit van de doelgroep. Een aantal heeft acuut en zeer kortstondig geen dak boven het hoofd. Sommigen zitten tijdelijk zonder woonst. Maar anderen zijn chronisch thuisloos. De oorzaken van de thuisloosheid blijken al bijna even divers als de doelgroep zelf. Er zijn heel wat uiteenlopende aanleidingen die zorgen voor een plotse dakloosheid, bijvoorbeeld een woningbrand of relatieproblemen met ouders of partner. Vlaams onderzoek toont aan dat voor sommige dak- of thuislozen was één gebeurtenis traumatisch genoeg om hen helemaal te doen wegzakken (bv. een scheiding of de dood van een partner) (Van Regenmortel e.a, 2006). Anderen rolden in de thuisloosheid door een opeenstapeling van crisismomenten en stressvolle gebeurtenissen: een problematische gezinssituatie, relatiebreuken, psychische problematiek.
1 Europese federatie van organisaties voor dak- en thuislozen
De groep dak- en thuislozen is dus heel wat ruimer dan de ‘typische dakloze’ die op straat slaapt.
Over de kenmerken van de personen die een beroep doen op het CAW-aanbod zijn wel cijfers beschikbaar. Deze cijfers wijzen op een aantal verschuivingen in de thuislozenpopulatie. Terwijl de groep twintig jaar geleden voor 80% uit mannen bestond, is dit percentage nu gezakt naar 60%. Jongeren onder de 30 jaar blijven de helft van de groep uitmaken. Het aandeel dat financiële steun krijgt van het OCMW daalde, evenals het aandeel dat zijn inkomen haalt uit tewerkstelling (Xxx Xxxxxx, Lescrauwaet, & Parys, 2003).
De laatste jaren krijgt deze doelgroep heel wat aandacht. In 2000 maakte de Europese Unie met de Lissabon Strategie het bestrijden van armoede tot een van haar prioriteiten; en wilde ze tegen 2010 een beslissende stap zetten in de uitroeiing van armoede. 2010 werd dan ook uitgeroepen tot het Europese jaar tegen armoede en sociale uitsluiting. De verantwoordelijkheid ligt in de eerste plaats bij de lidstaten. Een van de instrumenten van deze OMC zijn de Nationale Actieplannen (NAPIncl). Hierin schrijven de lidstaten hun geplande acties ter versterking van sociale insluiting neer. Europa wil ook specifiek naar dak- en thuislozen toe kort op de bal spelen. In 2008 riep het Europese parlement in een schriftelijke verklaring2 de lidstaten op om dakloosheid tegen 2015 uit de wereld te helpen. Hierbij pleit het voor de ontwikkeling van een Europese definitie van thuisloosheid en het verzamelen en vergelijken van betrouwbare statistische data, zodat de lidstaten jaarlijks hun ondernomen acties kunnen toelichten.
2 Van aandacht naar actie
De beleidsaandacht wordt langzamerhand omgezet in concrete beleidsacties. De lidstaten stellen nationale strategieën op om dakloosheid aan te pakken en gaan van start met dataverzameling om de effectiviteit van hun strategieën te monitoren. Maar niet elk land staat hierin even ver. In Noord-Europa merken we de meeste actie op. De Noord-Europese landen ontwikkelden een nationale strategie met een duidelijke verantwoordelijke voor het monitoren en de uitvoering. Dit is het geval voor alle Scandinavische landen (Noorwegen, Zweden, Finland en Denemarken), Ierland, Engeland, Schotland en Wales. In West-Europa vinden we enkel bij Nederland en Frankrijk nationale plannen terug3. In geen enkel West-Europees land met een federale structuur (Oostenrijk, Duitsland en België) is er een federale aanpak om thuisloosheid te verminderen. Er zijn enkel stedelijke (bv. Wenen) of regionale initiatieven (bv. Noordrijn-Westfalen). Bij de Zuid-Europese landen heeft enkel Portugal een nationaal plan en voor de overige landen valt de aanpak terug op sporadische initiatieven van enkele
2 P6_TA(2008)0163; 22-05-2008
3 De Nederlandse aanpak beschreven we in Alert (Demaerschalk en Xxxxxxx, 2010). Het Trimbos Instituut brengt jaarlijks een monitor uit die vraag en aanbod in Nederland beschrijft (zie verder).
steden, regio’s of NGO’s (Xxxxx, 2009). Deze strategieën en acties zijn relatief nieuw. De plannen dateren allemaal van 2006-2009. Een uitzondering hierop is Schotland, waar de ‘Housing Act’ al in 2001 van start ging. De nationale actieplannen zijn niet enkel nieuw, ook de inhoud is vernieuwend. Zo zien we dat de Noord-Europese landen steeds minder investeren in tijdelijke opvang en in plaats hiervan focussen op het voorzien van permanente huisvesting. Ze redeneren dat het opvangen en beheersen van dak- en thuislozen op termijn vaak meer kost aan de samenleving dan thuisloosheid voorkomen en beëindigen (Lescrauwaet, 2010). De preventie van thuisloosheid, het versnellen van de uitstroom en het ontwikkelen van alternatieve huisvestingsvormen zijn dus de nieuwe beleidsaccenten.
De Europese landen startten ook met het verzamelen van data om de omvang van de thuisloosheid te meten en de effectiviteit van hun aanpak te monitoren. Ook hier verschilt de aanpak van land tot land. Sommige landen kiezen voor een momentopname. Hierbij tellen ze wie buiten slaapt of in de nachtopvang verblijft. Deze telling kan op nationaal niveau (bv. Italië, Frankrijk, Spanje en Portugal) of enkel in de grote steden (bv. Ierland, Engeland, Portugal). Andere lidstaten doen een bevraging van de lokale overheden. Nederland kiest voor een tussenoplossing: de vier grote steden en de 39 centrumsteden leveren aan het Trimbos Instituut de noodzakelijke informatie aan. Het Trimbos Instituut stelt vervolgens jaarlijks een monitor op die de vooruitgang beschrijft (Maas & Planije, 2010; Planije, Maas, & Been, 2010). Ook hier kiezen sommigen voor het nationale niveau (bv. Finland, Ierland en Zweden) terwijl andere landen slechts een aantal lokale overheden bevragen (bv. Duitsland). In enkele landen houden organisaties en/of lokale overheden stelselmatig cliëntgegevens bij. Deze informatie maken ze over aan de overheid. Voorbeelden zijn Denemarken, Hongarije, Tsjechië en Vlaanderen (via de Tellus-registratie van de CAW).
3 Het onderzoeksdoel: een instrument voor Vlaanderen
▪ Centra voor Algemeen Welzijnswerk
▪ Lokale besturen: gemeenten, OCMW
▪ Sociale huisvestingsactoren: sociale huisvestingsmaatschappijen en sociale verhuurkantoren
▪ Samenlevingsopbouw
▪ Straathoekwerk
Het resultaat van deze studie is een instrument dat toelaat het huidige aanbod op uniforme wijze in kaart te brengen en dit in de toekomst ook te monitoren. Hierin worden aanbodkenmerken opgenomen gaande van gegevens over de organisatie (regio, capaciteit) tot over de dienst- en hulpverlening (doelstelling aanbod, types hulpmodules). Met dit project sluit de Vlaamse overheid aan bij een Europese trend om het aanbod op een uniforme en transparante wijze te beschrijven. De Vlaamse overheid opteert er tevens voor om de inhoud van de hulpverlening weer te geven in modules: een ‘pakket’ van hulpverlening dat een voorziening afzonderlijk kan inzetten. Voor hun begeleiding stelden de CAW reeds modules op, maar niet voor de kernfunctie onthaal. De OCMW, de samenlevingsopbouw en de sociale huisvestingsactoren hebben geen ervaring met het moduleren van hun aanbod.
4 Onderzoeksmethodologie
1. Welke aanbodskenmerken hebben actoren die hulp- en dienstverlening aanbieden
t.a.v. thuislozen?:
a. Welke hulpmodules worden specifiek aangeboden t.a.v. dak- en thuislozen?
b. Wat is de capaciteit van hun aanbod?
c. Binnen welke regio is het aanbod gesitueerd?
d. Is dit aanbod gericht op de beperking van de instroom, op de bevordering van de doorstroom of op de bevordering van de uitstroom?
2. Hoe moeten deze kenmerken worden bevraagd bij de sectoren zodat nu en in de toekomst een ondubbelzinnig en onderling vergelijkbaar resultaat wordt bekomen?
Bij het beantwoorden van deze vragen volgen we de Europese richtlijnen. We maken gebruik van de ETHOS-typologie4 voor de definitie van thuislozen en de richtlijnen uit het
voor de ontwikkeling van het instrument. In MPHASIS, gefinancierd
door de Europese Commissie, pleiten de auteurs voor de verbetering van de informatiebasis over dakloosheid op regionaal, nationaal en Europees niveau (Xxxxx, 2008). Hiervoor schrijven ze richtlijnen uit voor het ontwikkelen van een databank die het aanbod in kaart
4 ETHOS: European Typology on homelessness and housing exclusion.
5 MPHASIS: Mutual Progress on Homelessness Through Advancing and Strengthening Information Systems
De Vlaamse overheid vraagt het aanbod voor dak- en thuislozen te formuleren in de vorm van modules. Het opstellen van modules vormt dan ook de eerste doelstelling in dit onderzoek. We startten met de modules die de CAW al uitwerkte voor hun begeleidingsaanbod. De andere sectoren hadden nog geen ervaring met de modulering van hun aanbod. We organiseerden telkens twee focusgroepen met OCMW- en CAW-medewerkers. Met de CAW- medewerkers ontwikkelden we modules voor vier specifieke vormen van onthaal. Met de OCMW-medewerkers vertrokken we vanuit de CAW-modules om vervolgens eigen modules te ontwikkelen. We nodigden ook een 40-tal CAW- en OCMW-medewerkers uit op een intersectorale dialoogdag om de ontwikkelde modules af te toetsen en om de overlappingen en hiaten in hun aanbod te bespreken.
De taal en de termen die beide sectoren gebruiken zijn niet altijd even eenduidig. Soms dekt eenzelfde term een andere lading en een andere keer hebben verschillende termen een gelijkaardige inhoud. Om dubbelzinnigheid te vermijden kiezen we in dit rapport dan ook voor intersectorale modules.
Voor Samenlevingsopbouw, Straathoekwerk, SHM en SVK stelden we enkele nieuwe modules op. Hiervoor gingen we te rade bij experten en bevoorrechte getuigen uit de Vlaamse koepel voor straathoekwerkers (VLASTROV), Samenlevingsopbouw Vlaanderen, Vlaams Overleg Bewonersbelangen (VOB) en de Vlaamse Maatschappij voor Sociaal Wonen (VMSW). We legden hen ook de modules voor.
De tweede doelstelling van dit onderzoek bestond uit het ontwerpen van een instrument dat op een uniforme wijze het aanbod transparant maakt. De variabelen van het instrument werden eveneens gekozen volgens de richtlijnen uit de MPHASIS-studies.
5 Inhoud van dit rapport
Na dit inleidende hoofdstuk gaat Hoofdstuk 2 op zoek naar gedeelde definities. Wie zijn dak– en thuislozen? En welke zijn de organisaties die hulp verlenen aan dak- en thuislozen? Hoofdstuk 3 geeft een overzicht van de hulp die de Vlaamse organisaties aanbieden voor dak- en thuislozen. In Hoofdstuk 4 stellen we intersectorale modules en instrumenten voor om het aanbod van de Vlaamse organisaties ten behoeve van dak- en thuislozen te beschrijven. De inhoud werd gewikt en gewogen in twee focusgroepen met OCMW-medewerkers, twee focusgroepen met CAW-medewerkers en een intersectorale dag met beide groepen samen. Voor de inhoud van de modules uit de overige sectoren, interviewden we experten. Hoofdstuk 5 overloopt de stappen die nodig zijn voor de creatie van een databank van de organisaties die aan dak- en thuislozen hulp verlenen. We volgen hiervoor de Europese
richtlijnen uit de MPHASIS-studies. We lichten de ontwikkeling van het instrument toe om de organisaties te bevragen en geven advies voor het opvolgen van de volgende fasen. Tijdens de gesprekken en focusgroepen verzamelden we een aantal aandachtspunten en beleidssignalen die we onderbrengen in hoofdstuk 6. We verwijzen ook naar buitenlandse goede praktijken die hierop een antwoord kunnen bieden. In een laatste zesde hoofdstuk formuleren we conclusies en aanbevelingen.
Hoofdstuk 2
Naar een gedeelde definitie van dak- en thuisloosheid
Vooraleer we een studie uitvoeren over dak- en thuisloosheid, moet eerst de doelgroep en het aanbod duidelijk worden afgebakend. Dit is nodig want de thuislozenpopulatie is erg divers en ook het aanbod bestaat uit uiteenlopende vormen van hulp- en dienstverlening van meerdere sectoren en voorzieningen. Dit hoofdstuk start met de afbakening van de doelgroep en stelt hiervoor de ETHOS-typologie van FEANTSA voor. Vervolgens geeft het aan welke organisaties dit onderzoek onder de loep zal nemen.
1 Definitie dak- en thuislozen
1.1 Een heterogene groep
In plaats van thuisloosheid te zien als een individueel probleem, komen de structurele en institutionele componenten de laatste jaren meer en meer in beeld. Dit betekent dat niet enkel naar het gedrag van de thuisloze wordt gekeken, maar ook naar de uitsluitingsmechanismen die aan de basis van thuisloosheid liggen. Tabel 1 maakt een onderscheid tussen structurele, institutionele, relationele en persoonlijke factoren. In de eerste plaats gaat het over structurele factoren zoals economische uitsluiting, een ontoereikend inkomen, immigratieprocessen, een ontoereikend onderwijssysteem en de toegenomen voorwaardelijkheid van socialezekerheidsuitkeringen (leefloon, werkloosheidsuitkering). In de tweede plaats kunnen we een aantal institutionele oorzaken aanduiden die tot maatschappelijke kwetsbaarheid leiden: gebrek aan voorzieningen die aansluiten bij de behoeften, ontoereikende en moeilijk toegankelijke welzijns- en gezondheidsvoorzieningen, verkokering van en onvoldoende coördinatie tussen beleidssectoren. Maatschappelijk kwetsbaar is al wie in zijn contact met de maatschappelijke instellingen telkens weer te maken krijgt met de controlerende en sanctionerende aspecten ervan en minder geniet van het positieve aanbod (Vettenburg e.a., 1984). Naast structurele en institutionele factoren liggen ook relationele en persoonlijke factoren aan de basis van thuisloosheid.
Tabel 1. Thuisloosheid als gevolg van sociale uitsluiting.
Factoren van sociale uitsluiting | Voorbeelden | |
Structureel | Economische veranderingen Migratie Selectiviteit van sociale bescherming | Onzekere tewerkstelling en werkloosheid Racisme en xenofobie Voorwaardelijkheid van uitkeringen |
Institutioneel | Gebrek aan generieke voorzieningen Gebrek aan specifieke voorzieningen Gebrek aan ‘sense of urgency’ bij beleidsmakers en bevolking Onvoldoende coördinatie | Gebrek aan betaalbare woningen Onvoldoende opvangcapaciteit Weinig buitenslapers geeft het gevoel dat het probleem niet dringend is Tussen welzijn en wonen, tussen welzijn en gezondheid |
Relationeel | Gezinssituatie Relationele situatie Beëindiging van relatie | Kwetsbaarheid van alleenstaanden Intra-familiaal geweld Overlijden, echtscheiding |
Persoonlijk | Gezondheid en handicap Verslaving Etniciteit Financiële problemen Geslacht Leeftijd | Inclusief geestelijke gezondheid Drugs, alcohol, gokken Kans op discriminatie Schulden |
Bron: European Observatory for Homelessness (2005)
Een analyse van de levensverhalen van Vlaamse en Brusselse dak- en thuislozen toont eveneens de heterogeniteit van deze groep aan. Elk verhaal is namelijk uniek, er is niet één route die leidt tot thuisloosheid. Sommige oorzaken zorgen voor een acute dakloosheid zoals het stuklopen van een relatie (met ouders of met een partner). Andere oorzaken zijn zo traumatisch dat mensen helemaal wegzakken (bv. een scheiding of de dood van een partner). Vaak kregen dak- en thuislozen een opeenstapeling van crisismomenten en stressvolle gebeurtenissen te verwerken (Van Regenmortel e.a, 2006). Deze studie geeft volgende risicofactoren aan:
▪ een opeenstapeling van negatieve gebeurtenissen die leidt tot wanorde
▪ verlies- en scheidingservaringen in de jeugd
▪ problematische gezinssituatie
▪ relatiebreuken
▪ afbreken van sociale contacten (familie, vrienden, kennissen)
▪ verblijf in instellingen
▪ psychische problemen
▪ verslavingsproblematiek
▪ contacten met justitie
▪ stigmatisering
▪ ongunstige, materiële omstandigheden (bv. werkloosheid)
▪ verstrikt in administratieve en bureaucratische netten
Deze heterogeniteit zorgt ervoor dat we de doelgroep niet zomaar in één vakje of in één definitie kunnen stoppen. Auteurs die het thema aansnijden, lossen dit op door bepaalde aspecten van dak- en thuisloosheid te benadrukken. Zo heeft de ene groep auteurs het voornamelijk over het ontbreken van huisvesting. Thuislozen worden in deze definities gezien als mensen die geen eigen thuis hebben, geen eigen toevluchtsoord of plek waar ze kunnen leven. Het niet beschikken over een vaste woon- of verblijfplaats is echter slechts één aspect van thuisloosheid. ‘Thuis’ betekent immers meer dan alleen een onderdak. Het betekent beschutting en geborgenheid, een eigen plek met mogelijkheden om zichzelf te zijn en tot ontplooiing te komen. Een thuis geeft de plaats van de mens in de samenleving weer en het ontbreken ervan wijst vooral op een maatschappelijk en sociaal isolement (Noom, 2003). Een andere groep auteurs heeft het vooral over deze maatschappelijke en relationele kwetsbaarheid.
Voor beleidsdoeleinden is een definitie nodig die werkbaar is voor verschillende organisaties. Bijna de helft van de 27 Europese lidstaten heeft geen officiële definitie van dak- en thuislozen en uitsluiting op de huisvestingsmarkt (Frazer & Marlier, 2009). De landen die wel een definitie hebben, bepalen de doelgroep niet op dezelfde manier. Sommigen hebben het enkel hebben over daklozen, terwijl andere landen ook sociale uitsluiting en uitsluiting op de huisvestingsmarkt in de definitie opnemen.
In Vlaanderen is er geen algemeen aanvaarde of gebruikte definitie van thuisloosheid voorhanden. Elke sector maakt gebruik van zijn eigen definitie. Het OCMW vertrekt van de definitie die afkomstig is uit de parlementaire stukken ter voorbereiding van het Urgentieprogramma voor een meer solidaire samenleving uit 19936. In deze definitie staat vooral het ontbreken van een eigen woonst of woongelegenheid centraal:
Een dakloze is een persoon die niet over een eigen woongelegenheid beschikt, die niet de middelen heeft om daar op eigen krachten voor te zorgen en daardoor geen verblijfplaats heeft, of die tijdelijk in een tehuis verblijft in afwachting dat hem een eigen woongelegenheid ter beschikking wordt gesteld.
Dit is tevens de definitie die teruggevonden kan worden in de OCMW-wetgeving en sinds begin 2008 ook in het kaderbesluit sociale huur7, die het sociaal huren regelt.
De CAW baseren zich voor hun definitie op het werk van Heydendael en Nuy (Landelijke Stichting voor thuislozen in Nederland). Zij omschrijven thuisloosheid als:
Een toestand waarin een persoon zich bevindt waarin een persoon zonder permanente woonst, werk en/of bestaansmiddelen verkeert, en waarin sprake is van een combinatie van
6 Parl. doc Kamer, B.Z. 1991-1992; nr 630/5 p. 34
7 Besluit van de Vlaamse Regering van 12 oktober 2007 tot reglementering van het sociale huurstelsel ter uitvoering van titel VII van de Vlaamse Wooncode
persoonlijke, relationele en maatschappelijke kwetsbaarheid, zodat er geen bindingen van betekenis meer bestaan op deze drie domeinen (Xxx Xxxxxx, Lescrauweat, & Parys, 2003).
Deze definitie betreft vooral de kwetsbaarheid en het gebrek aan bindingen van de thuisloze. Ze is in ieder geval voor de hulpverlening erg bruikbaar, omdat ze verwijst naar aanknopingspunten voor hulpverlening. Ze wijst er ook op dat thuisloosheid veel meer is dan het niet beschikken over een eigen woning. Voor beleidsdoeleinden is deze definitie mogelijks minder bruikbaar, omdat het gebrek aan bindingen niet altijd even meetbaar is.
1.2 De ETHOS-typologie
Meer en meer wint de opvatting terrein dat een brede definitie van thuisloosheid nodig is om het probleem aan te pakken (Frazer & Marlier, 2009). Een brede definitie brengt immers ook de risicogroepen in beeld, waarop een meer preventief beleid kan worden geënt. Daarom geven we er de voorkeur aan om in dit onderzoek te werken met de brede Europese typologie van dakloosheid en sociale uitsluiting (ETHOS).
Deze ETHOS-typologie (zie tabel 2) deelt dak- en thuislozen in op basis van de aard van (het gebrek aan) huisvesting. De typologie onderscheidt vier categorieën: dakloos, thuisloos, instabiele huisvesting en ontoereikende huisvesting. Elk van deze categorieën bestaat uit meerdere onderdelen, in totaal dertien. Deze onderdelen worden gekenmerkt door een specifieke leefsituatie. In de onderverdeling houdt ETHOS rekening met drie domeinen waarnaar een thuis verwijst: het fysieke domein (adequate woning), het sociale domein (mogelijkheid tot privacy en sociale relaties) en het wettelijke domein (wettelijke titel). Deze ETHOS-typologie is vooral nuttig voor een duidelijke en ruime omschrijving van de doelgroep. De typologie zegt echter relatief weinig over de hulpverlening die deze groepen nodig hebben.
Om de neuzen in dezelfde richting te zetten en zeker te zijn dat de betrokken sectoren deze ETHOS-typologie aanvaarden en (h)erkennen, legden we de typologie voor aan de stuurgroep van dit project, een focusgroep met CAW-medewerkers en een focusgroep met OCMW- medewerkers. Lijsten met de deelnemers zijn in de bijlagen terug te vinden. We lichten enkele vaststellingen uit deze gesprekken op.
▪ ETHOS geeft een brede kijk op thuisloosheid
De ETHOS-typologie geeft een overzicht van dakloosheid en sociale uitsluiting. In de focusgroepen bleek deze ruime benadering van thuisloosheid bij enkele deelnemers een dubbel gevoel op te roepen. Zo hoeven de mensen die leven onder dreiging van huiselijk geweld (n°10) niet noodzakelijk onder het label ‘thuisloos’ gevat te worden. Het CAW plaatst ook niet alle hulpverlening in het kader van intra-familiaal geweld onder thuislozenzorg. Tegelijkertijd geven de deelnemers aan dat deze vrouwen vaak op een beperkt sociaal netwerk kunnen terugvallen zodat de begeleiding wel een belangrijke preventieve functie m.b.t. thuisloosheid kan hebben.
Tabel 2. De ETHOS-typologie van dakloosheid en sociale uitsluiting.
Operationele categorie | Leefsituatie | Definitie | ||||
Conceptuele categorie | Dakloos | 1 | Mensen zonder vaste verblijfplaats | 1.1 | Openbare ruimte of open lucht | Leven op straat en in openbare ruimte, zonder vaste verblijfplaats |
2 | Mensen in noodopvang | 2.1 | Nachtopvang | Mensen zonder vaste verblijfplaats die gebruik maken van de nachtopvang, laagdrempelige opvang | ||
Thuisloos | 3 | Mensen in opvang voor thuislozen | 3.1 | Opvangcentrum halflange termijn | Opvang voor kortdurend verblijf | |
3.2 | Tijdelijke huisvesting | |||||
3.3 | Huisvesting als overbruggingsperiode | |||||
4 | Mensen in vrouwenopvang | 4.1 | Vluchthuizen vrouwenopvang | Opvang voor vrouwen die slachtoffer zijn van huiselijk geweld, bedoeld voor kortdurend verblijf | ||
5 | Mensen in opvang voor asielzoekers en immigranten | 5.1 | Asielcentra | Immigranten in asielcentra of tijdelijke opvang door hun verblijfstatus | ||
5.2 | Pension voor seizoenarbeiders | |||||
6 | Mensen die binnenkort uit een instelling komen | 6.1 | Penitentiaire inrichting | Geen huisvesting beschikbaar voor vrijlating | ||
6.2 | Medische instellingen (inclusief afkickcentra, psychiatrische ziekenhuizen) Jeugdinstellingen | Blijven langer door gebrek aan huisvesting | ||||
6.3 | Geen geïdentificeerde huisvesting (bijvoorbeeld door 18e verjaardag) | |||||
7 | Begeleid wonen | 7.1 | Zorgwonen voor oudere daklozen | Langdurige verblijfplaats voor mensen die dakloos geweest zijn (meestal langer dan een jaar) | ||
7.2 | Begeleid wonen voor mensen die dakloos zijn geweest | |||||
Instabiele huisvesting | 8 | Mensen zonder een huurcontract | 8.1 | Tijdelijk bij familie of vrienden | Leven in tijdelijk conventionele huisvesting (niet uit vrije keuze) | |
8.2 | Zonder formeel huurcontract | Gebruiken van een woning zonder standaard huurcontract (niet kraken) | ||||
8.3 | Illegale bezetting van terrein | Bezetten van land zonder wettelijke rechten | ||||
9 | Mensen die uit hun huis worden gezet | 9.1 | Uitgevoerd dwangbevel (huurhuis) | Wanneer procedures voor uithuiszetting in gang gezet zijn | ||
9.2 | Terugname bevel (xxxxxxxx) | Wanneer de hypotheekverstrekker het huis in beslag mag nemen | ||||
10 | Mensen die leven onder dreiging van huiselijk/familiaal geweld | 10.1 | Gemeld bij politie | Wanneer de politie acties onderneemt om veiligheid voor slachtoffers van huiselijk geweld te garanderen | ||
Ontoereikende | 11 | Mensen in tijdelijke / niet conventionele woningen | 11.1 | Camper / caravan | Niet bedoeld als standaard woonplaats | |
11.2 | Niet conventionele woonruimte | Tijdelijke schuilplaats (kraken) | ||||
11.3 | Tijdelijke aard | Roma, zigeuners, woonwagenbewoners | ||||
12 | Mensen in ongeschikte huisvesting | 12.1 | Woning ongeschikt voor bewoning | Woonruimte die door landelijke wetgeving ongeschikt verklaard is voor bewoning | ||
13 | Mensen die wonen in een extreem overbevolkt gebouw | 13.1 | Hoogste nationale norm van overbevolking | Bepaald als het overschrijden van de nationale dichtheidsnorm voor oppervlakte of bruikbare kamers. |
In de OCMW-focusgroep merken de deelnemers op dat ETHOS de woonwagen- en campingbewoners (n°11) onder de dak- en thuislozen rekent. Sinds de Vlaamse wooncode8 is het echter wettelijk toegestaan om op de erkende woonwagenparken te wonen of te verblijven. Voor sommigen is deze manier van wonen een deel van hun levenswijze. Anderen kiezen bewust voor het groene, rustige en sociale woonwagenleven. Voor campingbewoners is de wetgeving minder soepel. De Vlaamse overheid werkte in 1998 een gedoogscenario uit om campingbewoners te motiveren om te verhuizen. Maar sinds 2004 versoepelde het beleid. De bewoners die vóór 2001 op een erkende camping woonden, mogen er blijven tot ze een andere woonst aangeboden krijgen. Er is dus een groep mensen die bewust voor deze manier van leven kiest. Maar tegelijkertijd kan de grootte van deze doelgroep een tekort aan (betaalbare) huisvesting aantonen.
▪ ETHOS werpt een licht op de ontoereikendheid van het aanbod
De ETHOS-typologie geeft een overzicht van mensen die (al dan niet preventief) hulp of ondersteuning kunnen gebruiken. Voor de OCMW- en CAW-medewerkers was het vrij eenvoudig om hun eigen aanbod bij de categorieën te plaatsen. Vooral voor de residentiële hulpverlening is dit eenvoudig omdat de leefsituatie vaak overeenkomt met het residentiële hulpaanbod. Zo gaan mensen in noodopvang (n°2) naar de nachtopvang. Doordat de focusgroepen hun aanbod in de categorieën konden plaatsen, werd ook snel duidelijk voor welke mensen momenteel nog geen aanbod voorhanden is. Twee categorieën vallen momenteel grotendeels buiten het reguliere aanbod. Een eerste categorie zijn de mensen die een instelling (gevangenis, medische instelling, jeugdinrichtingen) verlaten (n°6). Deze groep komt vaak op termijn terecht in de reguliere dak- en thuislozenzorg. Maar beide focusgroepen geven aan dat er (te) weinig contacten zijn met de instellingen om de instroom in de thuislozenzorg te voorkomen. Een tweede categorie zijn de mensen in ongeschikte huisvesting (n°12). Zowel OCMW- als CAW-medewerkers worden sinds de Vlaamse wooncode met deze groep geconfronteerd. De acties in het licht van deze wooncode zorgen ervoor dat mensen een ongeschikte of onbewoonbare woning moeten verlaten. Vaak gaat dit over oude en/of vereenzaamde mensen. In de praktijk blijkt ‘ongeschikte huisvesting’ vaak een breder probleem. Voor een woning die niet in orde is, kan het OCMW geen huurwaarborg toekennen terwijl de stad dit probleem vaak kent en niet ingrijpt omdat anders iedereen op straat terecht komt. Vaak verkiezen mensen in hun slechte woning te blijven boven het noodgedwongen moeten zoeken naar ‘betere’ huisvesting.
▪ Asielzoekers in procedure buiten dit onderzoek
De OCMW bieden ook hulp aan asielzoekers (n°5). Sommige OCMW hebben een Lokaal Opvang Initiatief (LOI) waar asielzoekers terechtkunnen. Het probleem begint wanneer deze mensen een verblijfstitel krijgen en vervolgens huisvesting zoeken. In Kortrijk analyseerden
8 Decreet van 15 juli 1997 houdende de Vlaamse Wooncode
ze het lokale aanbod naar dak- en thuislozen recent aan de hand van de ETHOS-typologie. Zij plaatsten deze doelgroep bij de groep ‘mensen die uit een instelling komen’ (n°6). Ook al is deze groep zeer belangrijk voor de preventie van thuisloosheid, toch kiezen we ervoor om de hulpverlening aan asielzoekers in procedure niet mee te nemen in deze studie, aangezien het een zeer specifieke, afgelijnde procedure betreft die van toepassing is op een groep die niet samen valt met het reguliere publiek. Eens deze mensen verblijfsrecht krijgen, maken ze deel uit van de reguliere bevolking.
2 Definitie van dak- en thuislozenzorg
Naast het omschrijven van de thuislozen waarop dit project zich richt, bakenen we ook af welke voorzieningen dit project in kaart brengt. Aangezien het aanbod voor dak- en thuislozen in de meeste landen vrij divers is, zien we in de literatuur meerdere typologieën terugkomen. Het Europese MPHASIS-project kiest voor een ruime en eenvoudige indeling van de diensten waarvan thuislozen gebruik kunnen maken. Het is ook mogelijk om het aanbod te koppelen aan modellen met woonvormen zoals de Nederlandse woonladder of de ETHOS-typologie. We beschrijven deze mogelijkheden hieronder.
2.1 Het MPHASIS-project
Diensten specifiek VOOR dak- en thuislozen
1. Accommodatie (shelters …)
2. Niet residentiële of ambulante diensten (outreaching, inloopcentra, adviescentra)
Diensten gebruikt DOOR dak- en thuislozen
3. Algemene diensten
(adviescentra, openbare diensten, diensten voor gezondheidszorg)
4. Specialistische diensten
(faciliteiten voor ontwenning, psychiatrische diensten)
Deze onderverdeling is ook relevant voor onze studie. Dit project focust in de eerste plaats op diensten die specifiek voor dak- en thuislozen worden georganiseerd. Tegelijkertijd mogen we ook die andere diensten niet uit het oog verliezen. Later komen we hierop nog terug.
2.2 De Nederlandse woonladder
In Nederland lanceerde Co Verdaas in 2005 de ‘woonladder’ om verschillende woonvormen weer te geven gaande van buiten slapen tot zelfstandig wonen (zie figuur 1). Hij ontwikkelde de ladder om aan te tonen welke verschillende ‘treden’ er zouden moeten zijn tussen wonen op straat en zelfstandig wonen (Stoele & Singelenberg, 2006).
Figuur 1. De Nederlandse woonladder.
Bron: Stoele & Xxxxxxxxxxxx 0000
De woonladder doet ons nadenken over soorten woonvormen voor de heterogene groep dak- en thuislozen. Maar de ladder biedt geen plaats aan ambulante hulp op het snijpunt van de sectoren welzijn en wonen. Ook blijft de preventie van thuisloosheid buiten beeld (vb. preventie van uithuiszetting). Ook wekt de woonladder soms, misschien verkeerdelijk, de indruk dat mensen na het leven op straat niet onmiddellijk in staat zijn om zelfstandig te wonen en dat ze enkele extra treden nodig hebben vooraleer ze de ‘opstap’ naar zelfstandigheid kunnen maken. Recent onderzoek toont echter aan dat dit niet noodzakelijk is. De innovatieve ‘Housing First’-aanpak toont aan dat het aanbieden van stabiele huisvesting rust teweeg brengt die de ruimte kan creëren om met andere zaken aan de slag te gaan. Deze aanpak gaat in tegen de meer courante benadering die, zoals bij de woonladder, iemand eerst
‘woonklaar’ wil maken. Xxxx komt dit laatste neer op: verslaving onder controle krijgen en werk of een andere dagbesteding hebben. Op het vlak van de behandeling blijkt deze Housing First-aanpak, voor mensen met een combinatie van psychiatrische problemen en verslavingsproblematiek, even doeltreffend als gedwongen afkicken. Onderzoek toont aan dat er na 48 maanden zelfs geen significant verschil is in gebruik tussen de Treatment First- en de Housing First-categorie (Padgett, Gulcur, & Xxxxxxxxx, 2006). Deze uit New York afkomstige benadering is de laatste jaren in Europa sterk in opkomst, zeker bij de landen die voor dak- en thuislozen zoveel mogelijk willen overstappen naar langetermijnoplossingen (bv. Finland).
2.3 De ETHOS-typologie
2.4 In dit onderzoek
▪ Centra voor Algemeen Welzijnswerk
▪ Lokale besturen: gemeenten en OCMW
▪ Sociale huisvestingsactoren: sociale huisvestingsmaatschappijen en sociale verhuurkantoren
▪ Samenlevingsopbouw
▪ Straathoekwerk
Dit onderzoek behandelt dus in grote lijnen diensten en voorzieningen specifiek voor dak- en thuislozen, zoals het aanbod van CAW en lokale besturen. Daarnaast wordt ook het straathoekwerk meegenomen dat ook dak- en thuislozen bereikt. Samenlevingsopbouw en de sociale huisvestingsactoren zijn tevens diensten die gebruikt worden door thuislozen maar zich niet specifiek tot deze doelgroep richten. Hoofdstuk 3 beschrijft het huidige aanbod van deze organisaties. Andere vormen van algemene diensten en specialistische diensten die door thuislozen gebruikt worden, blijven in dit onderzoek buiten beeld.
3 Conclusie
In dit hoofdstuk toonden we de heterogeniteit aan van de doelgroep dak- en thuislozen. Deze heterogeniteit vraag om een brede definitie van de doelgroep. Daarom baseren we ons in dit onderzoek op de ETHOS-typologie van dakloosheid en uitsluiting op de huisvestingsmarkt. Door deze typologie te gebruiken werpen we een licht op het Vlaamse aanbod en zien we tevens waar dit aanbod tekort schiet. We focussen op de organisaties uit het bestek van dit onderzoek: CAW, lokale besturen, SHM, SVK, Samenlevingsopbouw en Straathoekwerk.
Naar een gedeelde definitie van dak- en thuisloosheid
Operationele categorie | Leefsituatie | Voorziening residentieel | Voorziening ambulant | |||
Dak- loos | 1 | Mensen zonder vaste verblijfplaats | 1.1 | Openbare ruimte of open lucht | Straathoekwerk stad/CAW/OCMW Outreach dienst CAW/OCMW Inloopcentrum CAW | |
2 | Mensen in noodopvang | 2.1 | Nachtopvang | Nachtopvang CAW Shelter OCMW | ||
Thuisloos | 3 | Mensen in opvang voor thuislozen | 3.1 | Opvangcentrum halflange termijn | Crisisopvang CAW Crisisopvang jongeren CAW Algemeen opvangcentrum CAW Mannenopvang CAW | Inloopcentrum CAW |
3.2 | Tijdelijke huisvesting | |||||
3.3 | Huisvesting als overbruggingsperiode | Noodwoning OCMW, stad | ||||
4 | Mensen in vrouwenopvang | 4.1 | Vluchthuizen vrouwenopvang | Vrouwenopvang CAW Vluchthuis CAW | ||
5 | Mensen in opvang voor asielzoekers en immigranten | 5.1 | Asielcentra | Het aanbod naar deze doelgroep maakt geen deel uit van dit onderzoek. | ||
5.2 | Pension voor seizoenarbeiders | |||||
6 | Mensen die binnenkort uit een instelling komen | 6.1 | Penitentiaire inrichting | Nazorg woonbegeleiding CAW | ||
6.2 | Medische instellingen (inclusief afkickcentra, psychiatrische ziekenhuizen) | |||||
6.3 | Jeugdinstellingen | |||||
7 | Begeleid wonen | 7.1 | Zorgwonen voor oudere daklozen | Zorgwonen CAW Pensionwonen OCMW | Inloopcentrum CAW | |
7.2 | Begeleid wonen voor mensen die dakloos zijn geweest | Begeleid wonen CAW Begeleid zelfstandig wonen CAW Transitwoning OCMW | Woonbegeleiding OCMW/CAW | |||
Instabiele huisvesting | 8 | Mensen zonder een huurcontract | 8.1 | Tijdelijk bij familie of vrienden | ||
8.2 | Zonder formeel huurcontract | |||||
8.3 | Illegale bezetting van terrein | |||||
9 | Mensen die uit hun huis worden gezet | 9.1 | Uitgevoerd dwangbevel (huurhuis) | Preventieve woonbegeleiding CAW Preventie (gerechtelijke) uithuiszetting OCMW | ||
9.2 | Terugname bevel (koophuis) | |||||
10 | Mensen die leven onder dreiging van huiselijk/familiaal geweld | 10.1 | Gemeld bij politie | |||
Ontoereikende huisvesting | 11 | Mensen in tijdelijke / niet conventionele woningen | 11.1 | Camper / caravan | Samenlevingsopbouw | |
11.2 | Niet conventionele woonruimte | |||||
11.3 | Tijdelijke aard | |||||
12 | Mensen in ongeschikte huisvesting | 12.1 | Woning ongeschikt voor bewoning | |||
13 | Mensen die wonen in een extreem overbevolkt gebouw | 13.1 | Hoogste nationale norm van overbevolking |
Hoofdstuk 3
Het Vlaamse aanbod voor dak- en thuislozen
Dit hoofdstuk beschrijft het aanbod van de Vlaamse voorzieningen voor dak- en thuislozen. Dit betreft:
▪ het huidige aanbod (en niet het wenselijke aanbod)
▪ het aanbod van ambulante en residentiële diensten
▪ het aanbod van de volgende organisaties en sectoren:
▪ Centra voor Algemeen Welzijnswerk
▪ Lokale besturen: gemeenten en OCMW
▪ Sociale huisvestingsactoren: sociale huisvestingsmaatschappijen en sociale verhuurkantoren
▪ Samenlevingsopbouw
▪ Straathoekwerk
Voor deze beschrijving doen we enerzijds een beroep op materiaal van de betrokken organisaties zoals documenten, registratiegegevens en publicaties. Anderzijds verduidelijken we deze gegevens met informatie uit de gesprekken die we voerden. Voor OCMW en CAW vonden telkens twee focusgroepen plaats. Voor de overige sectoren gingen we praten met enkele experten en bevoorrechte getuigen. Deelnemerslijsten zijn in de bijlagen terug te vinden.
1 Centra voor algemeen welzijnswerk
▪ Kernfunctie onthaal
▪ Inloopcentra
▪ Crisisopvang jongeren
▪ Crisisopvang volwassenen
▪ Straathoekwerk
▪ Nachtopvang
▪ Kernfunctie begeleiding
▪ Ambulant:
• Preventie van uithuiszetting
• Begeleid wonen
• Begeleid zelfstandig wonen voor jongeren
▪ Integrale begeleiding:
• Zorgwonen
• Opvang voor jongvolwassenen
• Koppelopvang of gemengde opvang
• Mannenopvang
• Vrouwenopvang
• Vluchthuis
• Opvang allochtonen
• Opvang slachtoffers van mensenhandel
1.1 Onthaal
Sommige CAW hebben in hun aanbod een inloopcentrum. Dit is een plaats waar mensen elkaar tijdens de dag kunnen ontmoeten bij een kop koffie. In de meeste centra is er tevens mogelijkheid om te douchen, kleren te wassen, goedkoop te eten in het sociale restaurant, internet te raadplegen en deel te nemen aan activiteiten. De inloopcentra registreren niet op continue basis hoeveel personen ervan gebruik maken. Een eenmalige bevraging van het Steunpunt Algemeen Welzijnswerk uit 2005 werpt wel een licht op dit aantal. Een steekproef van CAW-inloopcentra werd gevraagd om gedurende het hele jaar hun bezoekers te turven (tabel 4). In totaal gaat het om 46.416 personen. Het betreft hier echter geen unieke personen.
Tabel 4. Aantal bezoekers per jaar per inloopcentrum volgens geslacht.
Mannen | Vrouwen | Kinderen | Totaal | |
CAW De Kempen | 3074 | 1501 | 531 | 5106 |
CAW Xxxxxxxx | 0000 | 2625 | 247 | 4205 |
CAW Hageland | 0000 | 0000 | 000 | 0000 |
CAW Leuven | 3245 | 2353 | 343 | 5941 |
CAW Xxxxxxxxx | 0000 | 2798 | 332 | 6034 |
CAW Zenne en zoniën | 182 | 308 | 51 | 541 |
CAW Piramide | 6196 | 4435 | 1730 | 12361 |
CAW Midden- West Vlaanderen | 826 | 1834 | 384 | 3044 |
Totaal | 21368 | 20574 | 4474 | 46416 |
Bron: Verwerking Steunpunt Algemeen Welzijnswerk (2005)
Het begrip crisis wordt vaak omschreven als “een beslissend stadium”, een “toestand van instabiliteit”, een “keerpunt”. Er is sprake van een kritieke periode, een toestand die zowel de mogelijkheden tot een positieve als de risico’s tot een (nefaste) negatieve evolutie inhoudt. Literatuur over de hulp bij een crisis (zoals het pionierswerk van Xxxxxxx, Roes, Xxxxxxx, Wittevrongel, 1981) duidt op het belang van:
▪ de adequaatheid van de geboden hulp
▪ de tijdspanne waarin die hulp verstrekt dient te worden. nu is alles of toch veel mogelijk
▪ het preventieve karakter
▪ bewust zijn van groeikansen die een crisis inhoudt
Soms kan een kortdurende crisisinterventie voor iemand voldoende zijn, soms is een langer durende crisisbegeleiding noodzakelijk. Crisisinterventie is voornamelijk toepasbaar bij een acute toestand van onevenwicht: een ontwikkelingscrisis, een rouwverwerking of een uit de hand gelopen conflictsituatie. De crisis kan dan ontstaan doordat de gewoontegedragingen en reacties niet zijn afgestemd op de situatie. In deze situaties kan men vaak nog een beroep doen op het milieu van de hulpvrager en op gezond functionerende aspecten (beoordeling, reflectievermogen, vaardigheden …). Wanneer het evenwicht meer uit balans is, zal een begeleiding van iets langere duur noodzakelijk zijn (Lievens e.a, 1981).
Reeds 30 jaar geleden lag de inhoud van het begrip ‘crisis’ en de bijbehorende hulpverlening op tafel. Het resultaat van een werkgroep crisisinterventie staat in het boek van Xxxxxxx en collega’s (1981). Maar ook vandaag is dit thema nog bruisend actueel. Het Steunpunt Algemeen Welzijnswerk start in 2010 met een project om de inhoud van het begrip crisis te verduidelijken. Er zal een contextanalyse plaatsvinden met werkbezoeken bij verschillende CAW waar ze de begrippen permanentie, interventie en begeleiding uit Integrale Jeugdhulp (IJH) zullen voorleggen. Bij IJH is de inhoud van de hulpverlening wettelijk bepaald9. Voor kinderen en jongeren werken de verschillende organisaties samen in netwerken om de hulpverlening te voorzien: een centraal permanent crisismeldpunt, ambulante of mobiele crisisinterventie, ambulante of mobiele crisisbegeleiding, crisisopvang.
De crisishulpverlening voor volwassenen is (nog) niet wettelijk geregeld. De twee belangrijkste organisaties zijn hier CAW en OCMW. Vele OCMW hebben een woonaanbod beschikbaar voor mensen met een acute woonnood. We bespreken dit aanbod
9 Besluit van de Vlaamse regering van 9 december 2005 betreffende de modulering en de netwerken rechtstreeks toegankelijke jeugdhulpverlening en crisishulpverlening in het raam van de integrale jeugdhulp.
verder in dit hoofdstuk. Hier gaan we enkel in op de CAW-hulp aan mensen in crisis. Deze hulp kan ambulant, mobiel of residentieel zijn. De residentiële crisisbegeleiding van de CAW gebeurt in 16 crisisopvangcentra, goed voor 214 opvangplaatsen (zie tabel 5). Het verblijf in deze centra is een rustpunt, en de begeleiding helpt vat te krijgen op de crisis en bij het vinden van gepaste woonst, gaande van een opvangcentrum tot alleenwoonst (Lievens e.a, 1981). Het verblijf in de crisiscentra wordt kort gehouden. De gemiddelde verblijfsduur varieert van centrum tot centrum gaande van enkele dagen tot 74 dagen (zie tabel 5).
CAW | Deelwerking | Aantal plaatsen | Gemiddelde verblijfsduur |
Artevelde | Xx Xxxxxx | 00 | 0 |
Xx Xxxxxx | CRC Crisisopvangcentrum | 14 | 10 |
De Viersprong | crisisopvang minderjarigen | 6 | |
De Viersprong | Crisisopvang residentieel | 15 | 12 |
Leuven | KOC | 14 | 14 |
Metropool | Passage NN | 13 | 5 |
Metropool | Passage OS | 10 | 33 |
Metropool | Algemeen onthaal | 35 | 36 |
Midden W-Vlaanderen | Crisisnetwerk Xxxxxxxxx-Xxxxxx-Xxxxx | 0 | 2 |
Piramide | Xx xxxx | 0 | 00 |
Xxxxx Xxxxx | Niemandsland Crisis Opvang | 10 | 16 |
Sonar | Thuislozenwerking Xxxxxxx | 00 | 32 |
Sonar | Crisisopvang Limburg | 18 | 17 |
Welzijnshuis | Xxxxxxxxxxxx | 00 | 0 |
Xxxx X-Xxxxxxxxxx | De Spar Crisishulp xxxxxxxxxxxxx | 0 | 0 |
Xxxx X-Xxxxxxxxxx | Crisisnetwerk Politiezone Vlaamse Ardennen | 7 | |
Totaal | 214 | ||
Gemiddelde | 13 | 19 |
Bron: Boordtabellen 2008 - Verwerking: Steunpunt Algemeen Welzijnswerk
Het verschil in gemiddelde verblijfsduur is deels een gevolg van het beleid van de respectievelijke centra. Deze duur kunnen ze zelf bepalen sinds de Vlaamse Gemeenschap met de herstructurering van het algemeen welzijnswerk de bepalingen voor de maximale opvangduur schrapte. In de focusgroepen gaf een medewerker van CAW Artevelde aan dat ze zoveel mogelijk een beroep doen op iemands netwerk en ambulante begeleiding. Als er echter nood is aan residentiële opvang, kunnen ze in Gent een beroep doen op opvangcentra. Dit is veel moeilijker voor centra in kleinere steden die minder eenvoudig kunnen doorsturen naar opvangcentra.
Sommige CAW hebben een of meerdere straathoekwerkers in dienst. Aangezien ook andere organisaties (bv. gemeente, OCMW) in dit aanbod voorzien en de Vlaamse koepel voor straathoekwerk (VLASTROV) de inhoud ervan bepaalt, bespreken we straathoekwerk als een afzonderlijk deel in dit hoofdstuk (zie punt 5).
1.2 Ambulante begeleiding
Tabel 6. Begeleidingen modules thuisloosheid 2008.
Module | Aantal begeleidingen |
Preventieve woonbegeleiding | 373 |
Begeleid zelfstandig wonen | 442 |
Begeleid wonen | 1.291 |
Totaal | 2.106 |
Bron: Tellus registratie SAW
1.2.1 Preventieve woonbegeleiding
5,6% van de Belgen leeft in een gezin met ten minste twee achterstallige betalingen voor een of meerdere basisbehoeften (facturen voor elektriciteit, water, gas, huur, hypothecaire lening, gezondheidszorgen). Bij de 20% laagste inkomens in ons land stijgt dit percentage naar 14,6% (EU-SILC, 2008). Van de Vlamingen die in steden wonen, geeft 10% aan dat ze het moeilijk hebben om hun huur te betalen (Bral, e.a, 2009). Het hoeft dan ook niet te verbazen dat veel mensen moeite hebben om de huur te betalen. En wie de huur niet betaalt, riskeert een uithuiszetting. De gevolgen van een uithuiszetting zijn niet min: men kan plots op straat komen te staan, wat tevens een grote maatschappelijke kost meebrengt
zoals relatief dure opvangcentra en gerechtelijke kosten. Voorkomen is hier dan ook veel beter dan genezen, zowel voor de huurders als voor de maatschappij.
De Vlaamse overheid koos er in 200211
voor om in zes pilootregio’s (Antwerpen,
Turnhout, Leuven, Gent, Kortrijk en Brussel) extra middelen vrij te maken voor woonbegeleiding. Deze middelen zijn goed voor een totaal van 24 VTE. Zo wou de overheid de toegankelijkheid tot de sociale huisvesting verbeteren en tegelijk de instroom in de opvangcentra beperken. Deze aanpak is later ook in Limburg uitgebouwd. Ze gingen er in 2005 van start met een proefproject rond bemoeizorg, met ondersteuning van de provincie en met de Nederlandse bemoeizorg als inspiratie. Sinds begin 2007 maakt bemoeizorg er deel uit van de reguliere werking van CAW Sonar en CAW ’t Verschil. En sinds 2008 registreren de CAW preventieve woonbegeleiding als typemodule. De aanpak blijkt bijzonder succesvol. In 2004 waren er 449 woonbegeleidingen en konden die CAW bij 83% hiervan uithuiszetting vermijden. In 2008 waren er in Vlaanderen 373 begeleidingen.
Enkele andere CAW volgden dit succesvolle voorbeeld. Hun aanbod is gelijkaardig mits enkele kleine verschillen. Zo liet CAW regio Aalst bemoeizorg opnemen in zijn reguliere aanbod. De uitvoering laten ze over aan het team van begeleid wonen, omdat deze medewerkers meer kans hebben om de bewoners al te kennen. CAW Leuven werkt voor de preventieve woonbegeleiding dan weer niet samen met de huisvestingsmaatschappij maar met de stad Leuven. Als de stad via de politie of particulieren klachten krijgt over bewoners (bv. over hygiëne, verwaarlozing, overlast) dan doet de Dienst Wonen een huisvestingsonderzoek. De stad brengt het CAW op de hoogte en samen met de wijkagent gaan ze op huisbezoek. Indien nodig start de begeleider van het CAW de preventieve
10 De term bemoeizorg is afkomstig uit de Nederlandse geestelijke gezondheidszorg als antwoord op een groeiend aantal personen die buiten de boot vallen. Ze hebben met deze ambulante hulp nauwelijks contact en slagen er niet in om een bevredigend bestaan op te bouwen. Ze verzorgen zich nauwelijks, houden hun woning niet schoon of raken die zelfs kwijt en komen op straat terecht. En ze bezorgen anderen vaak zoveel overlast dat die anderen de politie of andere diensten bellen. In Nederland worden ze gevat met de term ‘zorgwekkende zorgmijders’. Bemoeizorg is een pakket van speciale strategieën om met zorgmijdende psychotische mensen in contact te komen. In Nederland heeft de bemoeizorg aantoonbaar succes (van de Lindt, 2000). In 80 tot 90 % van de gevallen weet ze binnen twee tot drie jaar contact te maken en een vorm van hulp op gang te brengen. Bemoeizorg is eveneens een hulpverleningsvorm die zorg en begeleiding combineert met het bestrijden van overlast en verloedering. In dat opzicht hebben ook de verschillende overheden en de burgers hierbij baat. In Nederland is vooral de organisatie ‘Eropaf’ bekend om zijn specifieke invulling van bemoeizorg om uithuiszetting te vermijden (xxx.xxxxxx.xxx).
11 Omzendbrief van 17 mei 2002 met betrekking tot de verruiming van Xxxxxxxx Xxxxx
woonbegeleiding op. Hier betreft het ook eigenaars. Bij deze mensen is vaak geen stok achter de deur voorhanden en kan de bewoner makkelijker de begeleiding weigeren.
1.2.2 Begeleid en begeleid zelfstandig wonen
De dienst begeleid wonen van het CAW biedt woonbegeleiding met specifieke en (mogelijk) blijvende ondersteunende acties in de woonsituatie. De begeleiding heeft betrekking op het wonen maar ook de financiële, relationele en psychosociale aspecten komen aan bod. Hierbij huurt de cliënt al dan niet een woning van het CAW. In 2008 betrof het 1.291 begeleidingen. Voor jongeren is er begeleid zelfstandig wonen waarbij de woonbegeleiding specifieker gericht is op zelfstandig leren wonen. In 2008 was dit goed voor 442 begeleidingen.
1.3 Integrale begeleiding
Voor oudere en/of zorgbehoevende thuislozen hebben sommige CAW (bv. CAW De Visserij in Gent) ook een aanbod waar bewoners voor een lange tijd terecht kunnen. Deze woonvorm is gericht op dak- en thuislozen die niet de mogelijkheid of intentie hebben om (opnieuw) zelfstandig te wonen. De bewoners wonen er vaak samen met anderen en kunnen er naast de woonbegeleiding ook een beroep doen op verzorging. De CAW bieden deze verzorging aan in samenwerking met thuiszorgdiensten. In onze focusgroepen horen we dat dit aanbod voor oudere dak- en thuislozen noodzakelijk is omdat deze cliënten vaak
niet kunnen en mogen doorstromen naar huisvesting voor ouderen (bv. service flats). In 2008 begeleidden de CAW 146 zorgbehoevende thuislozen.
Het Vlaamse aanbod voor dak- en thuislozen
CAW-werkgebieden | Mannen Opvangcentrum | Vrouwen Opvangcentrum | Vrouwen Vluchthuis | Gemengd Crisisopvang | Gemengd Opvangcentrum | Opvangcentrum Koppel & Gezin | Opvangcentrum Jongeren | Totaal |
Xxxxx | 0 | 00 | 00 | |||||
Xxxxxxxxx | 158 | 54 | 58 | 33 | 33 | 336 | ||
Brugge | 16 | 15 | 21 | 11 | 12 | 11 | 86 | |
Xxxxxxxxxxx | 00 | 00 | 00 | |||||
Xxxx-Xxxxx | 42 | 41 | 15 | 14 | 9 | 87 | 9 | 217 |
Xxxxxxxx | 00 | 00 | ||||||
Xxxxxx | 18 | 10 | 12 | 14 | 12 | 12 | 78 | |
Kortrijk | 53 | 7 | 1 | 24 | 24 | 109 | ||
Leuven | 18 | 14 | 7 | 7 | 46 | |||
Limburg | 52 | 16 | 19 | 62 | 13 | 52 | 13 | 227 |
Mechelen | 3 | 5 | 10 | 11 | 29 | |||
M-W Vlaanderen | 17 | 2 | 19 | |||||
Middenkust | 20 | 31 | 10 | 4 | 10 | 75 | ||
Xxxxxxxxx | 0 | |||||||
Xxxxxxxx | 8 | 11 | 6 | 13 | 6 | 44 | ||
West-Brabant (Delta) | 0 | |||||||
Westhoek | 12 | 10 | 22 | |||||
Zenne & Xxxxxx | 0 | |||||||
Xxxx-X Xxxxxxxxxx | 6 | 5 | 8 | 12 | 10 | 12 | 53 | |
Vlaams Gewest | 414 | 222 | 96 | 000 | 000 | 000 | 137 | 1409 |
Brussels Gewest | 87 | 9 | 30 | 9 | 135 | |||
Totaal | 501 | 222 | 96 | 214 | 146 | 219 | 146 | 1544 |
Bron: Boordtabellen 2008 - Verwerking: Steunpunt Algemeen Welzijnswerk
2 Lokale besturen
De lokale besturen hebben ook een aanbod voor dak- en thuislozen. Veel lokale besturen beschikken over een eigen woonaanbod, vaak voortkomend uit een jarenlange traditie. Ze verhuren deze woningen voor lange of korte duur. Enkele grote steden organiseren ook nachtopvang en winteropvang.
Gemeenten hebben als belangrijke taak om het woonbeleid te regisseren. Sinds de Vlaamse wooncode kunnen ze actief of passief de kwaliteit van de woningen bewaken en woningen ongeschikt laten verklaren. Het recente kaderbesluit sociale huur geeft de gemeenten de kans een lokaal toewijzingsreglement op te stellen. Dit laat hen toe eigen accenten te leggen in het toewijzen van sociale woningen. Hierdoor kunnen ze woningen vrijhouden voor bepaalde (kwetsbare) doelgroepen.
Hiernaast bieden de OCMW heel wat hulp aan dak- en thuislozen. Deze doelgroep kan, zoals iedereen, een beroep doen op het reguliere aanbod van de OCMW. Maar de OCMW hebben ook specifieke hulpverlening voor dak- en thuislozen. Zo doen ze aan ambulante begeleiding en beschikken ze over enkele instrumenten.
Hieronder lichten we het hulpaanbod van de lokale besturen toe.
2.1 Regiefunctie van de gemeente
De Vlaamse wooncode12 legt de regiefunctie van het woonbeleid bij de gemeenten. Dat ze deze taak op zich nemen, blijkt uit een recente analyse van het Hoger Instituut voor de Arbeid (HIVA). Deze analyse toont dat het thema huisvesting in 97% van de lokale sociale beleidsplannen terugkomt. Helaas blijken in deze huisvestingsplannen de kansengroepen ondervertegenwoordigd (Sannen & Van Regenmortel, 2009). In 2009 vroeg het Steunpunt Ruimte en Wonen (Tratsaert, 2009) welke taken de gemeenten in het kader van hun lokaal woonbeleid opnemen. De resultaten van deze bevraging staan in tabel 8. We gaan hier enkel dieper in op het aanbod voor dak- en thuislozen.
12 Decreet van 15 juli 1997 houdende de Vlaamse Wooncode
Tabel 8. Globale taken m.b.t. wonen opgenomen door de gemeente.
% | Aantal | |
Informatie en advies over wonen/huisvesting | 92 | 245 |
Handhaven van de woningkwaliteit | 88 | 232 |
Stimuleren sociale woonprojecten en opvolging lopende projecten | 64 | 170 |
Toekennen van eigen woonpremies | 46 | 124 |
Ontwikkelen eigen woon- of huisvestingsbeleid | 40 | 107 |
Aanbieden doorgangs-, crisis- of noodwoningen of opvang voor daklozen | 41 | 108 |
Uitbouwen beleidsnetwerk ‘wonen’ en de coördinatie van het woonbeleid | 24 | 64 |
Occasioneel zelf uitvoeren van sociale woonprojecten | 23 | 60 |
Totaal | 100 | 265 |
Bron: Tratsaert (2009)
2.1.1 Lokaal toewijzingsreglement
Sinds het kaderbesluit sociale huur13, kan elke gemeente eigen accenten leggen in het toewijzen van sociale woningen. Dit kunnen ze doen door een lokaal toewijzingsreglement op te stellen samen met de lokale huisvestings- en welzijnsactoren. Zo kunnen ze woningen vrijhouden op basis van drie parameters: de lokale binding van de kandidaat- huurder, de woonnood van specifieke doelgroepen, of wanneer men wil werken aan de verstoorde of bedreigde leefbaarheid in bepaalde wijken of complexen. Een doelgroepenplan moet informatie bevatten over de doelgroep, de lokale woningmarkt en de specifieke noden, eventuele omkadering en concrete uitvoering. Dit toewijzingsreglement dienen ze voor goedkeuring in bij het Departement Ruimtelijke Ordening, Woonbeleid en Onroerend Erfgoed (RWO).
Nu zijn er in Vlaanderen, twee jaar na het kaderbesluit sociale huur, 29 toewijzingsreglementen goedgekeurd. Dit is relatief weinig. Van de centrumsteden zijn enkel Leuven, Gent, Brugge, Mechelen en Turnhout vertegenwoordigd.
13 Besluit van de Vlaamse Regering van 12 oktober 2007 tot reglementering van het sociale huurstelsel ter uitvoering van titel VII van de Vlaamse Wooncode
Tabel 9. Toewijzingsreglementen in Vlaanderen naar provincie en inhoud.
Stad/Gemeente Lokale binding
Leefbaar- heid
Doelgroepen
West- Vlaanderen
Brugge Senioren
Ieper
Senioren
x Zelfstandig, beschut, beschermd of begeleid wonen Daklozen uit Ieperse opvangcentra
Wingene x
Zedelgem x Xxxxxxx met een handicap met een zorgpartner
Oostkamp x
O- Vlaanderen
Gent Senioren
Huurders met ernstige mobiliteitsproblemen
Zele x Senioren
Dendermonde x x Senioren
Jongeren in begeleid zelfstandig wonen
Temse x Senioren die minder mobiel of zorgbehoevend zijn
Antwerpen
Mechelen
Personen met een gestabiliseerde psychiatrische problematiek in beschut x wonen
Senioren met een woon- en zorgbehoefte
Willebroek x x Senioren
Turnhout Senioren
Xxxx Xxxxxxxxxxxxxxxx
Senioren
Hemiksem x Senioren Daklozen
Ravels x Personen met een handicap in beschermd wonen
Machelen x
Hoogstraten x Mantelzorgers
Grobbendonk x
Arendonk x Personen met een handicap in begeleid of beschermd wonen
Vosselaar x
Oud-Turnhout x
Olen x Mantelzorgers
Boechout x Personen met een ernstige en langdurige psychiatrische problematiek in
beschut wonen
Geel x Senioren
Kasterlee x Personen met een handicap in begeleid of beschermd wonen
Limburg
Meeuwen- Gruitrode Senioren
Vlaams Brabant
Leuven Senioren
Asse, Dilbeek, Kapelle-
op-den-Bos, Londerzeel, x Meise en Opwijk *
Haacht, Bertem, Bierbeek, Boutersem, Oud- Heverlee x en Rotselaar *
* Een intergemeentelijk toewijzingsreglement
Bron: Gegevens via Departement RWO op 20 mei 2010.
Tabel 9 toont aan dat van de 29 goedgekeurde reglementen 23 betrekking hebben op het verlenen van voorrang aan mensen met een lokale binding. Acht van deze reglementen gaan louter en alleen over deze lokale binding. Wat de gemeenten onder lokale binding verstaan, verschilt sterk en gaat over enkele jaren in een regio wonen, er werken, of er schoolgaande kinderen hebben. De overige 21 reglementen gaan ook over een bepaalde doelgroep. De senioren zijn sterk vertegenwoordigd. Dit kan deels worden verklaard door de nieuwe wetgeving. Vroeger kon een huisvestingsmaatschappij zelf beslissen om woningen vrij te houden voor een bepaalde doelgroep. Nu kan dit nog enkel zonder doelgroepenplan, indien er aan de woning speciale technische aanpassingen werden gedaan (bv. rolstoeltoegankelijkheid, alarmsysteem voor waarschuwen zorgcentrum). Woningen vrijhouden op het gelijkvloers kan nu enkel nog met een doelgroepenplan. Dit verklaart deels waarom er nu aanvragen zijn voor projecten voor ouderen, maar het verklaart nog niet waarom er geen projecten voor andere kwetsbare groepen zoals dak- en thuislozen werden aangevraagd. In onderstaande tabel staat een overzicht van de toewijzingsreglementen voor kwetsbare groepen.
Doelgroep | Aantal woningen | Begeleiding | |
Boechout | Personen met ernstige en langdurige psychiatrische problemen die begeleid worden door beschut wonen | 26 | Beschut wonen |
Mechelen | Personen met een gestabiliseerde psychiatrische problematiek | 6 | Beschut wonen |
Ieper | Personen met een begeleidingstraject in een opvangcentrum voor daklozen | 10 | CAW |
Personen met een problematiek van mentale, verstandelijke, psychische, psychiatrische of motorische aard | 31 | Beschermd wonen Beschut wonen Psychiatrische thuiszorg | |
Hemiksem | Daklozen | 1 | OCMW |
Ravels | Personen met een mentale handicap in begeleid wonen | 4 | VZW |
Kasterlee | Personen met een mentale handicap in begeleid of beschermd wonen | 6 | Begeleid wonen Beschermd wonen |
Arendonk | Personen met een mentale handicap in begeleid of beschermd wonen | 5 | VZW |
Dendermonde | Jongeren in begeleid zelfstandig wonen | 5 | VZW |
Bron: Gegevens via Departement RWO op 20 mei 2010.
Het is vooralsnog onduidelijk welke acties de gemeenten en steden voorzien buiten het toewijzingsreglement. Een voorbeeld hiervan vinden we terug in Gent dat geen lokaal toewijzingsreglement heeft, maar gebruik maakt van een samenwerkingsprotocol. Hierin leggen de SHM en SVK vast welk percentage woningen ze vrijhouden voor de doelgroep. De dak- en thuislozen die zo in een sociale woning terechtkomen, krijgen de eerste zes maanden intensieve woonbegeleiding van OCMW Gent.
2.1.2 Onbewoonbaar/ ongeschikt verklaringen
In 1997 bepaalde de Vlaamse overheid14
de veiligheids- gezondheids- en
woonkwaliteitsnormen waaraan woningen moeten voldoen. Inspecteurs van de Vlaamse wooninspectie gaan actief op zoek naar huizen die niet aan deze normen voldoen. Maar ook de gemeente speelt hierin een rol; 88% van de gemeenten zegt zelf actie te ondernemen bij het bestrijden van slechte woningen (Tratsaert, 2009). Hierbij neemt de gemeente soms zelf het initiatief, maar vaak gaan ze actie ondernemen nadat er klachten komen van buren (bv. voor overlast). Het Vlaamse Agentschap Wonen registreert in de HOLV-databank (Heffing op Leegstand en Verkrotting) ook de ongeschikte en/of onbewoonbare woningen. Gegevens uit deze HOLV-databank tonen aan dat de ondernomen acties sterk verschillen van gemeente tot gemeente. Zo zijn er 13 gemeenten die in de periode 1996-2008 geen enkele onbewoonbaar/ongeschiktverklaring uitspraken, terwijl er vier gemeenten zijn die in diezelfde periode meer dan 500 uitspraken deden (Tratsaert, 2009).
Ook al is de wooncode er om huurders te beschermen tegen een woning van slechte kwaliteit, toch zijn het in de eerste plaats de huurders die de gevolgen van de uithuiszetting dragen. Ook de (tijdelijke) oplossingen die gemeenten aanbieden aan de huurders verschillen onderling. Zo houden sommige steden (bv. Oostende) hun noodwoningen vrij voor mensen die ze uit huis zetten. Maar hier is een goede samenwerking met de sociale dienst van het OCMW of met andere welzijnsdiensten onontbeerlijk. CAW- en OCMW- medewerkers geven in de focusgroepen aan dat ze dit als een groot probleem ervaren. Ze zien dat mensen door enkele scores op indicatoren niet enkel hun huis kwijt geraken maar ook hun thuis. Dit is zeker het geval bij vereenzaamde bejaarden waarvan het huis niet aan de Vlaamse normen voldoet. Een goed voorbeeld zien we in Leuven waar de stad samenwerkt met een hulpverlener van het CAW om deze mensen te begeleiden.
2.2 Het woonaanbod van de lokale besturen
14 Decreet van 15 juli 1997 houdende de Vlaamse Wooncode
resultaten van de studie staan beschreven in SOS Huisvesting (Xx Xxxxx, Poesmans, & Xxxxxxxx, 2009). Uit de antwoorden blijkt dat 74% van de OCMW die aan de studie hebben deelgenomen tijdelijke huisvesting organiseren. Door dit aantal te extrapoleren, schatten ze dat de OCMW in Vlaanderen 1.158 woningen en 2.073 kamers hebben. Dit is goed voor 3.000 bedden.
De oorsprong van de woningen of het geld voor verbouwingen bepaalt welke wetgeving de lokale besturen moeten toepassen voor de verhuring. De woningen gebouwd of verbouwd met Vlaams geld moeten ze verhuren onder het kaderbesluit sociale huur. De bewoners moeten dan aan de regels voldoen (zie p 55). Woningen volledig in bezit van lokale besturen kunnen wel van deze regels afwijken. Doordat lokale besturen hun woonaanbod uit handen geven en ze aan de strengere vereisten van het kaderbesluit sociale huur moeten voldoen, wordt de speelruimte naar dak- en thuislozen toe kleiner.
We deden zelf een korte telefonische bevraging van de 13 Vlaamse centrumsteden en hun OCMW over hun woonaanbod. We vroegen naar het aantal woningen in eigen patrimonium en hoeveel van deze woningen ze gebruiken voor lange en voor korte duur. We gingen ook na of de lokale besturen van de centrumsteden nachtopvang en winteropvang organiseren. De resultaten van deze bevraging staan in onderstaande tabel. Op de volgende pagina’s bespreken we de antwoorden.
Woningen lange duur | Woningen korte duur | Nachtopvang Aantal plaatsen | Winteropvang Aantal plaatsen | |||
Stad | OCMW | Stad | OCMW | |||
Aalst | 297 | 4 | Nee | Nee | 6 | 7 |
Antwerpen | Nee | 429 | 14 | 10 | 44+7 | 16+10 |
Brugge | 10 | 48 | Nee | 4 | Nee | 6 |
Genk | Nee | 20k | Nee | Nee | ||
Hasselt | Nee | Nee | 4 | Nee | 6 | 6 |
Xxxx | 0000 | Nee | 40 | Nee | 25+15+16 | 30 |
Kortrijk | 5 | 192 | Nee | 30w,7k | Nee | 10 |
Leuven | Nee | Nee | Nee | 7w, 7k | 1 | Nee |
Xxxxxxxx | 00 | 145 | Nee | 16 | Nee | Nee |
Oostende | Nee | 3 | 7w, 11k | Nee | Nee | 20? |
Roeselare | Nee | 42 | 2 | 13 | 2 | Nee |
Sint-Niklaas | Nee | Nee | 1 | 1 | Nee | Nee |
Turnhout | 17 | 14w, 7k | Nee | 11 | Nee | Nee |
w = woningen, k= kamers
Bron: Telefonische bevraging door XXXXX bij de Vlaamse centrumsteden. Mei-juli 2010.
2.2.1 Woningen voor lange duur
Het patrimonium van de lokale besturen komt vaak voort uit een jarenlange traditie. Sommige steden hebben een ruim aanbod aan woningen die ze verhuren voor lange duur, zoals sociale woningen. De telefonische bevraging leidt tot drie vaststellingen.
Ten eerste geven veel steden en OCMW hun woonaanbod uit handen. Sommigen steden en OCMW deden dit al. Zo verkocht de stad Brugge zijn woningen enkele jaren geleden aan de SHM. Het OCMW van Kortrijk verhuurt woningen aan SVK De Poort, terwijl OCMW Hasselt in 2009 zijn patrimonium overdroeg aan het SVK. Andere steden (bv. Mechelen) geven aan dat ze plannen hebben om hun woonaanbod af te bouwen.
Ten tweede verschillen de steden wat betreft het beheer over de woningen. Sommige steden nemen zelf taken op als het om wonen gaat en verhuren hun noodwoningen zelf. Andere steden geven de verantwoordelijkheid door aan het OCMW (bv. Brugge, Leuven, Mechelen). Het OCMW van Gent huurt 29 woningen van de stad Gent die worden gebruikt als noodwoningen.
Naast dit aanbod van sociale woningen, hebben sommige OCMW ook een langdurig woonaanbod voor oudere dak- en thuislozen. Dit pensionwonen (bv. Pension De Baai in Gent) is een woonvorm voor oudere dak- en thuislozen met een problematisch huisvestingsverleden. In de focusgroepen geven de deelnemers aan dat deze woonvorm voor oudere dak- en thuislozen noodzakelijk is omdat deze cliënten vaak niet kunnen en mogen doorstromen naar huisvesting voor ouderen (bv. service flats).
2.2.2 Woningen voor korte duur
Een doorgangswoning:
▪ is een aangepaste vorm van OCMW-dienstverlening
▪ is van beperkte duur
▪ is bedoeld voor mensen die hun woning kwijt zijn of dreigen te verliezen.
▪ de bewoner kan een beroep doen op ondersteuning door een maatschappelijk werker,
▪ betaalt een vergoeding en
▪ engageert zich om afspraken en regels na te komen.
In SOS Huisvesting stelt het OCMW de doorgangswoning voor als verzamelterm voor drie woningtypes: de noodwoning, de transitwoning en de shelter.
▪ De noodwoning is een woonst met een beperkte begeleiding voor mensen die zelfstandig kunnen wonen. Deze woonvorm is vooral geschikt voor mensen die onverwacht worden geconfronteerd met een huisvestingsprobleem en die over voldoende stabiliteit beschikken om zelf een permanente woning te vinden. Dit is een aanbod dat we zowel bij gemeenten als bij OCMW terugvinden. Het aanbod is dus gelijkaardig met de noodwoning die gemeenten aanbieden aan mensen die uit huis worden gezet. Ondanks de beperkte begeleiding gaat het hier volgens de deelnemers van de OCMW-focusgroep toch vaak over een publiek met een minder uitgebouwd sociaal netwerk.
▪ De transitwoning is een woning voor mensen die zowel nood hebben aan een onderkomen als aan begeleiding. Het zijn vaak complexe situaties waar begeleiding nodig is op verschillende levensdomeinen. De begeleiding is gericht op doorstroming in de hulpverlening. De woonst is tijdelijk, maar de einddatum is niet vastgelegd en is flexibel.
▪ De shelter is een kortdurende opvang van enkele dagen tot enkele weken voor daklozen of mensen die plots op straat staan. De opvang gebeurt in een meergezinswoning of collectieve woonvorm. De begeleiding is vooral gericht op doorstroom naar andere vormen van hulpverlening.
Op basis van de telefonische bevraging van de 13 centrumsteden en hun OCMW doen we de volgende vaststellingen. Ten eerste verschilt de duur die men mag verblijven in de woningen voor korte duur. De ene stelt vier maanden als termijn, terwijl een andere stad een soortgelijke woning verhuurt voor ten hoogste zes maanden. Ten tweede verschillen de woningen naar grootte. Dit gaat van gezinswoningen tot appartementen en kamers (stad Oostende en OCMW Turnhout). Ten derde verschillen de lokale besturen in de afbakening van de doelgroep voor de woningen. Zo stelt stad Gent woningen voor korte duur ter beschikking als tijdelijke oplossing bij een onbewoonbaarverklaring of huisjesmelkerij. Oostende richt zijn woonaanbod voor korte duur naar mensen wier woning onbewoonbaar werd verklaard. Het OCMW Kortrijk verhuurt 70 woningen aan bejaarden en stelt een groot deel van zijn woningen ter beschikking aan asielzoekers. Het OCMW van Genk en van Aalst verhuren hun woningen specifiek in het kader van de LOI.
We verwijzen hier ook nog naar het KINA-netwerk, een samenwerkingsverband tussen 26 OCMW in het arrondissement Antwerpen dat een gemeenschappelijke shelter of crisisopvang organiseert.
De nachtopvang valt onder de verantwoordelijkheid van de lokale besturen. Dit bevestigde Minister Xxxxxxxxxx recent nog in zijn antwoord op een parlementaire vraag15. Het aanbod van de meeste nachtopvangcentra bestaat uit ‘bed, bad en brood’. Er is een bed voor wie een veilige en rustige nacht wenst. Meestal is er ook soep met brood, de mogelijkheid om te douchen en een ontbijt. Wie er om vraagt, krijgt begeleiding naar de hulpverlening. Men kan er enkel tijdens de nacht terecht.
Vaak financieren de lokale besturen deze opvang en/of zorgen ze voor het gebouw en de onkosten. Zo gebeurt bijvoorbeeld de nachtopvang in Gent door het CAW, wordt ze betaald door het OCMW en zorgt de stad Gent voor het gebouw en de onkosten. In opdracht van OCMW Genk, OCMW Hasselt, OCMW Bilzen en OCMW Heusden-Zolder In Limburg houdt CAW Sonar enkele bedden vrij in de thuislozenwerking voor de nachtopvang. Ook de lokale politiediensten kunnen een beroep doen op deze noodbedden. De mannen kunnen voor een of enkele nachten terecht in Hasselt en vrouwen in de opvang in Genk. Deze nachtopvang is vooral een hulp voor de OCMW-hulpverlener die een cliënt heeft die opvang nodig heeft en waarvoor niet meteen opvang beschikbaar is. Na de overnachting, gaat de cliënt terug naar het OCMW die het verdere verloop bepaalt. In Antwerpen voert het CAW nachtopvang uit in opdracht van het OCMW. Daarnaast stelt het OCMW van Antwerpen ook zeven noodopvangkamers ter beschikking. De 26 OCMW van het arrondissement Antwerpen kunnen bovendien terecht bij KINA. Dit 24/7- bereikbaar centrum beschikt ook over enkele bedden waarvan men in geval van nood gebruik kan maken.
Een gemeente kan ervoor kiezen om, naast de CAW, andere organisaties financieel te ondersteunen. Zo betaalt de stad Gent een deel van de werkingsmiddelen van Huize Triest, een dag- en nachtopvang van de Broeders van Liefde (16 plaatsen).
Het gevoerde beleid verschilt van centrum tot centrum: of men al dan niet een bed kan reserveren, of er betaald moet worden en of het aantal nachten dat men er terecht kan beperkt is. De doelgroep van de nachtopvangcentra kan verschillen. Zo richt De Biekorf in Antwerpen zich specifiek tot daklozen met een verslaving en/of psychische problematiek. In Gent organiseren ze sinds kort naast de reguliere nachtopvang (25 plaatsen) ook nachtopvang plus (15 plaatsen). Hier kunnen chronische dak- en thuislozen terecht voor 1 tot 5 weken en moeten ze niet elke nacht hun plaats reserveren. De prijs bedraagt 20 euro per week en een voortdurend contact met de hulpverlening stimuleert de bezoekers om na te denken over een betere, meer permanente oplossing.
15 Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid, Gezin en Armoedebeleid. Vergadering van 23/03/2010
Tijdens de koude wintermaanden organiseren sommige (groot)steden acute nachtopvang. Net als voor de gewone nachtopvang valt dit onder de verantwoordelijkheid van de lokale
besturen. De overheid vroeg de lokale besturen in 1997 in een omzendbrief16
om bij
extreme weersomstandigheden een noodplan te voorzien voor kwetsbare groepen. Het is echter geen ‘verplichting’ en er werden ook financiële middelen aan verbonden.
De winteropvang kan een uitbreiding zijn van de nachtopvang of een extra aanbod. In Aalst zetten ze in de winter in de reguliere nachtopvang opklapbedden bij, desnoods in de polyvalente zaal zodat ze niemand moeten weigeren. De uitvoering gebeurt door het CAW met middelen van zowel CAW, OCMW als stad Aalst. In Antwerpen breiden ze de nachtopvang uit van 44 naar 60 bedden en organiseert het OCMW een noodshelter met een capaciteit van tien bedden. In Gent vindt de winteropvang plaats in een gebouw van de stad Gent en voert het Rode Kruis de opvang uit met middelen van het OCMW. In Hasselt breiden ze tijdens de winter de nachtopvang uit met een zestal bedden. Ze zetten veldbedjes van het leger bij in de crisisopvang en indien nodig, ook in de vergaderruimte. Dit aanbod heeft, in tegenstelling tot de nachtopvang in Hasselt, geen begeleidingsplicht. Hiernaast organiseren ze ook dagopvang. Net zoals bij de nachtopvang gebeurt dit aanbod in samenwerking met het OCMW van Genk, Bilzen en Heusden-Zolder.
We horen in de gesprekken met de centrumsteden en in de focusgroepen dat de organisatie van de winteropvang niet altijd van een leien dakje loopt. Een eerste probleem is het vinden van een geschikte locatie. Sommige OCMW en CAW doen hiervoor een beroep op een van de kazernes die het leger tijdens de wintermaanden ter beschikking stelt. Dit jaar bracht het CAW van Vilvoorde enkele mensen tot in de kazerne van Heverlee. Het OCMW van Hasselt werkte enkele jaren geleden samen met de kazerne in Houthalen. In andere steden kan het CAW een beroep doen op gebouwen van de stad, bijvoorbeeld in Gent en Oostende. Maar de locatie blijkt niet het grootste probleem. De organisatie van de winteropvang is ook een relatief dure zaak. Niet de soep en de tandenborstels, maar vooral de noodzakelijke begeleiding kost geld. De nodige VTE inzetten om een oogje in het zeil te houden, loopt vaak snel op tot enkele duizenden euro’s. Maar niet enkel het kostenplaatje weerhoudt steden om winteropvang te organiseren, sommige vrezen vooral dat het aanbod daklozen zal aantrekken. Dit argument horen we in de media over de situatie in Oostende. Vorige winter organiseerden ze de opvang voor een 20-tal personen. Het initiatief ging uit van CAW Middenkust, de financiële ondersteuning kwam van de provincie West-Vlaanderen en het Sociaal Huis van Oostende. De opvang vond plaats in een leegstaand gebouw van de stad met de inzet van 3 VTE van het CAW en heel wat vrijwilligers. Het CAW ziet de noodzaak om deze opvang structureel in te voeren. Maar
16 Omzendbrief van 4 november 1997 Noodplan t.b.v. hulpverlening bij extreme weersomstandigheden
waarschijnlijk komt er dit jaar helemaal geen opvang want niemand wil de kosten betalen en de stad vreest voor een aanzuigeffect van daklozen.
2.3 Ambulante begeleiding door het OCMW
OCMW kunnen cliënten begeleiden bij het zoeken naar woonst en het zich handhaven in de woonsituatie. Deze woonbegeleiding kan starten op vraag van de cliënt maar eveneens op vraag van een sociaal verhuurkantoor of sociale huisvestingsmaatschappij. Deze huisvestingsmaatschappij kan het OCMW ook om woonbegeleiding vragen als voorwaarde om dak- of thuislozen versneld een woning toe te wijzen (zie p 55). Sommige OCMW voeren de woonbegeleiding zelf uit (bv. OCMW Gent), andere besteden dit uit aan het CAW (bv. OCMW Antwerpen).
2.3.2 Preventie van uithuiszetting
▪ 10,4 voor een kleine gemeente,
▪ 36,7 voor een middelgrote gemeente,
▪ 285,3 voor een grote gemeente.
Het OCMW heeft een wettelijke opdracht bij gerechtelijke uithuiszettingen17. Het vredegerecht brengt het OCMW (vaak per fax) op de hoogte van de ingediende verzoekschriften tot uithuiszetting. Als de rechter een uithuiszetting uitspreekt, heeft de
17 Wet van 30 november 1998 op de humanisering van de gerechtelijke uithuiszetting.
In sommige gemeenten werkt men preventiever en brengt een sociale verhuurder of zelfs een privéhuurder het OCMW op de hoogte van overlast of een betalingsachterstand. Zo heeft het OCMW meer tijd en ruimte om effectief op te treden. Verschillende OCMW passen de methodiek van de Lokale Adviescommissie (LAC) toe op huisvestingsproblemen. Het OCMW zit samen met de SHM om te overleggen over probleemsituaties. Overleg met huisvestingsactoren is volgens deze OCMW een zeer doeltreffend preventief instrument, vooral wanneer dit tijdig gebeurt zodat het OCMW nog kan ingrijpen vooraleer de problemen escaleren.
2.3.3 Vindplaatsgericht werken
2.4 OCMW-instrumenten
De OCMW hebben de mogelijkheid om aan dak- en thuislozen volgende vormen van hulpverlening aan te bieden. We benoemen ze als instrumenten:
▪ Installatiepremie
▪ Vlaamse huursubsidie
▪ Huurwaarborg
▪ Huurtoelage
▪ Referentieadres
▪ Geïndividualiseerd project maatschappelijke integratie (GPMI) voor daklozen
▪ Versnelde toewijzing voor daklozen
▪ Dringende hulp door de OCMW voorzitter
Deze instrumenten zijn wettelijk geregeld en in principe juridisch afdwingbaar. De toekenning zal het resultaat zijn van een sociaal onderzoek waar de OCMW-medewerker de wettelijke voorwaarden voor het instrument aftoetst. Voldoet iemand aan de voorwaarden, dan is het OCMW verplicht hem dit recht toe te kennen. Het gebruik van deze instrumenten hangt voor een deel af van het OCMW-beleid ter plaatse. Wat de huursubsidie betreft, zorgt het OCMW voor de toeleiding maar is het de Vlaamse overheid die de huursubsidie toekent. Hier heeft het OCMW dus eerder een intermediaire rol. Weigert het OCMW tussenkomst, dan kan de hulpvrager naar de Arbeidsrechtbank stappen en beroep aantekenen tegen de OCMW-beslissing.
De installatiepremie is een eenmalige premie voor daklozen of campingbewoners die een woning hebben gevonden, om zich in de woonst te installeren. Men kan deze premie slechts eenmaal bekomen. Hiervoor kan het OCMW een beroep doen op twee wetten. Enerzijds verruimt de wet van 23 augustus 2004, ten voordele van de dakloze, het door de organieke wet18 aan het OCMW toegekende toepassingsgebied. Anderzijds kan een dakloze ook recht hebben op een installatiepremie op basis van de RMI-wet19. Het bedrag is voor beide wetten gelijk. De RMI-wet regelt de installatiepremie voor de leefloongerechtigden. Voor een installatiepremie volgens de organieke wet moet de persoon beschikken over hetzij een inkomen ten laste van het sociaal zekerheidsstelsel of maatschappelijke dienstverlening, hetzij een inkomen onder een bepaalde grens. De federale overheid betaalt de installatiepremies volledig terug.
Frequentie geven installatiepremie | ||||
Nooit | Zelden | Vaak | Altijd | |
Kleine gemeente | 0.0 | 20.8 | 64.9 | 14.3 |
Middelgrote gemeente | 0.0 | 14.9 | 51.4 | 33.8 |
Grote gemeente | 0.0 | 0.0 | 87.5 | 12.5 |
Totaal | 0.0 | 17.0 | 59.7 | 23.3 |
Bron: Bevraging OASES (De Boyser e.a., 2009)
Uit de bevraging van OASES (De Boyser e.a., 2009) blijkt dat 83% van de OCMW de installatiepremie vaak of altijd aanbieden. In Vlaanderen was dit in 2009 goed voor 1.144 installatiepremies (gegevens via POD MI). De meeste OCMW kennen deze premie dan
18 De organieke wet van 8 juli 1976
19 Wet op recht op maatschappelijke integratie van 26 mei 2002
Mensen met een laag inkomen die verhuizen van een slechte, onaangepaste woning naar een goede en aangepaste woning, kunnen sinds 2007 een beroep doen op de Vlaamse huursubsidie20. Dit instrument is niet louter verbonden met het OCMW, iedereen kan de aanvraagformulieren opvragen en invullen. Voor dit instrument kan een cliënt dus ook terecht bij het CAW. Om in aanmerking te komen moeten huurders voldoen aan de inkomensgrenzen en eigendomsvoorwaarden. Diegenen die volgende woningen verlaten komen in aanmerking:
▪ een onbewoonbaar of overbewoond verklaarde woning
▪ een ongeschikt verklaarde woning (met bepaald puntenaantal bij de berekening)
▪ een te kleine woning waar de huurder minstens 12 maanden ingeschreven was
▪ een camping die de huurder sinds 1 januari 2001 als hoofdverblijfplaats had
▪ een onroerend goed dat niet hoofdzakelijk voor huisvesting bestemd is (vb hangar, loods) en dat veiligheids- en gezondheidsrisico's vertoont die in een proces-verbaal van de Vlaamse Wooninspectie zijn opgenomen.
De huurder moet verhuizen naar een privéwoonst die wel aan de normen van de Vlaamse Wooncode voldoet. Ook wie verhuist naar een woning verhuurd door een sociaal verhuurkantoor komt in aanmerking. Huurders die voor de nieuwe woonst een federale installatiepremie ontvingen of een verhoging van het leefloon via het OCMW, komen rechtstreeks in aanmerking voor de Vlaamse huursubsidie. De huursubsidie wordt berekend op basis van het inkomen. Ze wordt maximaal gedurende negen jaren uitbetaald en neemt af in de loop van die periode.
De OCMW kunnen zelf bepalen hoe en aan wie ze extra steun verlenen. Dit kan gaan om materiële steun of financiële steun op basis van de OCMW-wet van 1976. Voor dak- en thuislozen is vooral de huurwaarborg een belangrijk instrument. Want het al dan niet kunnen voorleggen van een huurwaarborg zal het vinden van een woning op de privémarkt sterk beïnvloeden. OCMW kunnen hier een handje toesteken. Als de verhuurder een huurwaarborg vraagt in geld, kan het OCMW de huurwaarborg (voor maximum twee
20 Besluit van de Vlaamse Regering van 2 februari 2007 tot instelling van een tegemoetkoming in de huurprijs voor woonbehoeftige huurders
maanden huur) rechtstreeks voorschieten of dit doen via een bankgarantie (voor maximum drie maanden huur). Eist de verhuurder geen waarborg in geld, dan kan het OCMW borg staan door middel van een borgbrief (voor maximum drie maanden huur). Het OCMW is vrij om te kiezen of het deze waarborg wil betalen en of het dit bedrag al dan niet zal terugvorderen van de cliënt. De meeste verhuurders staan echter niet te springen voor huurders die met steun van het OCMW hun woonst willen betrekken.
OCMW kunnen op basis van de OCMW-wet financiële hulp voorzien, wanneer zij van mening zijn dat de menselijke waardigheid van de persoon bedreigd is. Deze steun kan eenmalig of periodiek zijn. Met betrekking tot wonen kunnen de OCMW op die manier voorzien in een huurtoelage. Over de duur en de hoogte van het bedrag beslist het OCMW autonoom. . Deze beslissingen nemen ze op basis van een sociaal onderzoek bij de cliënt. Het toekennen en het bedrag zal afhankelijk zijn van het inkomen van de bewoners en de huurprijs van de woning. OCMW kunnen aan deze huurtoelage voorwaarden koppelen zoals het actief op zoek gaan naar werk.
een natuurlijk persoon. Sinds 1997 laat de wet21
een dakloze eveneens toe om zijn
referentieadres te zetten bij het OCMW. De aanvrager moet hiervoor dakloos zijn volgens de definitie van het OCMW en mag niet ingeschreven zijn in het bevolkingsregister. Het aanvragen van een referentieadres kan niet voor campingbewoners.
Uit de bevraging van OASES blijkt dat 70% van de OCMW zelden of nooit gebruik maken van dit referentieadres (De Boyser e.a., 2009). Het aantal is sterk afhankelijk van de grootte van het OCMW.
21 Wet van 24 januari 1997 houdende wijziging van de wet van 19 juli 1991betreffende de bevolkingsregisters
%.
Frequentie geven referentieadres | ||||
Nooit | Zelden | Vaak | Altijd | |
Kleine gemeente | 16.9 | 58.4 | 23.4 | 1.3 |
Middelgrote gemeente | 13.3 | 52.0 | 33.3 | 1.3 |
Grote gemeente | 0.0 | 50.0 | 50.0 | 0.0 |
Totaal | 14.4 | 55.0 | 29.4 | 1.3 |
Bron: Bevraging OASES (De Boyser e.a., 2009)
De bevraagde OCMW wijzen op de voordelen van dit referentieadres. Zo blijven de cliënten administratief in orde en kan het OCMW het inkomen veilig stellen. Nadelen van het referentieadres zijn dat een OCMW met de post blijft zitten van een ‘verdwenen’ cliënt of dat een cliënt berust in de situatie en niet meer actief op zoek gaat naar een eigen adres. Voor de cliënt is de regelgeving rond dit referentieadres complex. Het is niet eenvoudig om te weten te komen waar de cliënt recht op heeft. Het referentieadres kan ook leiden tot misbruik. Zo kunnen samenwonenden het referentieadres gebruiken als een manier om elk het leefloon of een andere uitkering van een alleenstaande uitbetaald te krijgen of om beslag wegens schulden te vermijden. Om deze nadelen te ondervangen leggen sommige OCMW een termijn op, andere vragen bijkomende voorwaarden en sommige roepen bij elke aanvraag tot referentieadres de hulp van een jurist in (De Boyser e.a., 2009).
2.4.6 Geïndividualiseerd project maatschappelijke integratie voor daklozen
De RMI-wet22 wil door middel van het ‘recht op maatschappelijke integratie’ iedereen in staat stellen om deel uit te maken van de maatschappij. De wet van 26 oktober 2006 voegt aan de RMI-wet een wijziging toe, ter aanmoediging van de inspanningen die de OCMW leveren voor de integratie van daklozen. In deze wet staat dat een OCMW het GPMI ook kan toepassen op daklozen. Dit GPMI is een contract dat de wederzijdse engagementen van OCMW en dakloze vastlegt. Een dakloze die instemt met dit contract heeft recht op het leefloon van een alleenstaande.
Tabel 14 toont dat iets meer dan 30% van de OCMW vaak of altijd een GPMI aanbieden. In de studie van Oases geven de OCMW aan dat het gebruik van het GMPI afhangt van het profiel van de dak- of thuisloze. De 18-25-jarigen maken hierbij vaak meer kans om een GMPI te krijgen (De Boyser e.a., 2009).
22 Wet op recht op maatschappelijke integratie van 26 mei 2002
Tabel 14. Frequentie van het aanbieden van het GPMI door de OCMW in 2008 (N= 160) in %.
Frequentie geven GPMI | ||||
Nooit | Zelden | Vaak | Altijd | |
Kleine gemeente | 32.9 | 43.4 | 19.7 | 3.9 |
Middelgrote gemeente | 21.9 | 45.2 | 30.1 | 2.7 |
Grote gemeente | 0.0 | 25.0 | 50.0 | 25.0 |
Totaal | 26.1 | 43.3 | 26.1 | 4.5 |
Bron: Bevraging OASES (De Boyser e.a., 2009)
2.4.7 Versnelde toewijzing voor daklozen
Volgens het kaderbesluit sociale huur23, kan een OCMW bij de SHM een aanvraag indienen om aan een cliënt een woning te verhuren wegens bijzondere sociale omstandigheden. Dakloosheid valt hieronder. Hiervoor gebruikt de wetgeving de OCMW- definitie van dakloze. In ruil voor de versnelde toewijzing kan de SHM van het OCMW begeleidende maatregelen vragen. Ze kan woonbegeleiding vragen maar evenzeer het financieel borg staan voor de cliënt. Weigert de cliënt of het OCMW de begeleiding, dan kan de SHM de aanvraag weigeren. Volgens het kaderbesluit sociale huur kan een SHM een aanvraag ook weigeren als ze al voor 4% van haar cliënten deze versnelde toewijzing toepaste.
Het aanvragen van de versnelde toewijzing blijkt bij de OCMW geen populair instrument. In twee studies halen de OCMW hiervoor twee redenen aan. Ten eerste blijken niet alle OCMW even happig om (al dan niet financieel) garant te staan voor de cliënt. Ten tweede zijn veel OCMW en sociale huisvestingspartners de mening toegedaan dat dit geen eerlijk systeem is, omdat mensen die al lang op de wachtlijst staan zo worden voorgestoken. Zo vertraagt de voorrang voor daklozen de toegang van andere kwetsbare groepen die de normale procedure moeten volgen (Van Regenmortel, 2006; De Boyser e.a., 2009).
2.4.8 Dringende hulpverlening door de OCMW-voorzitter
De voorzitter van het OCMW moet dringende hulp toekennen aan een dakloze persoon die bij het OCMW aanklopt24. Hij moet dit doen binnen de grenzen die het huishoudelijk reglement van de OCMW-raad bepaalt. De hulpverlening zal bestaan uit opvang of uit financiële hulp. Meestal ligt de grens van financiële hulp op het bedrag van 1 maand leefloon. Omdat de toekenning van hulpverlening door de voorzitter afwijkt van het principe dat beslissingen op de raad of het bijzonder comité worden genomen, dient de
23 Besluit van de Vlaamse Regering van 12 oktober 2007 tot reglementering van het sociale huurstelsel ter uitvoering van titel VII van de Vlaamse Wooncode
24 Art 58 OCMW Decreet
2.5 Bijkomende taken
Enkele steden nemen nog extra taken op zich. Zo lanceerde de stad Gent een centraal registratiesysteem (gratis 0800 nummer) waarop mensen van 11 tot 16u30 en van 22 tot 4u een bed bij de nachtopvang kunnen reserveren. Xxxxxxx moest men daarvoor aanschuiven aan de deur, al dan niet na het trekken van een nummertje. Aangezien enkele bevoorrechten (bv. vrouwen met kinderen) eerst binnen mochten, bestond dus de kans dat men na enkele uren wachten toch terug de straat werd opgestuurd. De stad betaalt de kosten van de softwareontwikkeling, het gratis telefoonnummer en de telefoonpermanentie.
Mensen die geen dak boven hun hoofd hebben sleuren vaak hun hebben en houden overal met zich mee. Voor deze mensen werkt de stad Gent momenteel aan een nieuw initiatief zodat mensen hun bezittingen in lockers kunnen opslaan. Deze zullen op enkele plaatsen staan, bijvoorbeeld bij het CAW of in de lokalen van de straathoekwerkers.
3 Sociale Huisvestingsmaatschappij (SHM)
3.1 Aanbod en erkenning
In Vlaanderen bieden 92 sociale huisvestingsmaatschappijen mensen met een beperkt inkomen een woonst aan. Ze verhuren studio’s, woningen en appartementen en verkopen sociale woningen en sociale kavels. In Vlaanderen is het sociale huurpatrimonium van de SHM goed voor 139.327 woningen. Dit betreft 4,33% van het totale aantal Vlaamse huishoudens en 20,58% ten opzichte van het aantal huurwoningen (toestand 31.12.2007, op basis van gegevens SHM, de socio-economische enquête 2001 en FOD Economie).
3.2 Het toewijzen van woningen
Om in aanmerking te komen voor een sociale woning, moeten kandidaat-huurders zich eerst inschrijven. Sinds begin 2008 (met het kaderbesluit sociale huur) moeten kandidaten voldoen aan 6 voorwaarden:
▪ meerderjarig zijn
▪ voldoen aan de inkomensvoorwaarden
▪ voldoen aan de eigendomsvoorwaarden
▪ bereid zijn Nederlands te leren
▪ bereid zijn een inburgeringtraject te volgen
▪ ingeschreven zijn in het bevolkingsregister.
Eenmaal ingeschreven komt men op een wachtlijst terecht. Voor het toewijzen van woningen passen de SHM enkele regels toe. Vooreerst kijken ze naar de rationele bezetting waarbij ze rekening houden met het aantal personen en hun fysieke toestand. Vervolgens komen de absolute voorrangsregels, zoals voorrang verlenen aan kandidaat-huurders van minstens 55 jaar oud of een kandidaat-huurder met (een gezinslid met) een handicap. Dit kan echter enkel als ze verhuizen naar een woning die specifiek is aangepast, of voor iemand wiens woning in dezelfde gemeente ongeschikt of onbewoonbaar werd verklaard. Hiernaast kan elke SHM nog optionele voorrangsregels opnemen in het lokale toewijzingsreglement (zie p 39). Deze extra regels kunnen ze toepassen op een deel of op het geheel van het patrimonium.
3.3 Dak- en thuislozen bij de SHM
Een eerste regel is de versnelde toewijzing aan daklozen. Het OCMW kan aan de SHM vragen om aan een dakloze een woning versneld toe te wijzen25. Voor de definitie van dakloze verwijst het kaderbesluit sociale huur naar de OCMW-definitie. De verhuurder kan als voorwaarde het aanvaarden van begeleiding door het OCMW of door een andere welzijnsactor op initiatief van het OCMW opleggen. Als een van de partijen deze begeleiding weigert, kan de verhuurder het verzoek tot versnelde toewijzing weigeren. Dit kunnen de SHM eveneens doen als ze in het afgelopen jaar al 4% van hun gemiddeld aantal toewijzingen aan daklozen deden.
Ten tweede kunnen de SHM ook een deel van hun patrimonium buiten het sociale huurstelsel verhuren aan openbare besturen of welzijnsorganisaties26. Dit kan als de verhuring tot doel heeft om een bijzondere groep te huisvesten, tijdelijke opvang te verlenen aan personen die in een noodsituatie verkeren, om leegstand te vermijden, in afwachting van renovatie of voor het onderbrengen van gemeenschapsvoorzieningen in het kader van de leefbaarheid. Het openbaar bestuur of de welzijnsorganisatie die de woning huurt, kan deze vervolgens onderverhuren. Aldus kunnen ze werken met tijdelijke contracten. Momenteel kan een SHM 1% van haar woningen verhuren buiten het sociaal
25 Besluit van de Vlaamse Regering van 12 oktober 1997 tot reglementering van het sociale huurstelsel ter uitvoering van de Vlaamse Wooncode
26 Ministerieel besluit van 19 december 2008 tot bepaling van de voorwaarden voor verhuring buiten sociaal huurstelsel en terbeschikkingstelling van sociale huurwoningen
huurstelsel. Wil een SHM meer dan 1% zo verhuren dan kan dit mits een lokaal toewijzingsreglement.
Ten derde kan een SHM ervoor kiezen om woningen vrij te houden voor kwetsbare groepen. Sinds het kaderbesluit sociale huur moet dit via het lokale toewijzingsreglement. Samen met de gemeente bepaalt ze voor welke kwetsbare groepen ze woningen vrijhoudt en het aantal van die woningen. We beschreven dit al en toonden aan dat gemeenten dit toewijzingsreglement nog maar zeer beperkt gebruiken en dat slechts twee gemeenten woningen vrijhouden voor dak- en thuislozen.
▪ het laagdrempelig en klantvriendelijk onthalen en informeren van de personen die zich willen inschrijven, de kandidaat-huurders en de huurders, over alle aangelegenheden met betrekking tot het huren van en het wonen in een sociale woning;
▪ het begeleiden en ondersteunen van huurders bij het nakomen van hun huurderverplichtingen;
▪ het organiseren van huurdervergaderingen en het ondersteunen van bewonersinitiatieven met het oog op informatieverspreiding, overleg met en betrokkenheid van de huurders.
Als de huurder begeleiding nodig heeft die de basisbegeleiding overstijgt, verwijst de verhuurder de huurder door naar het OCMW, CAW of een andere gespecialiseerde welzijnsinstantie.
De taken en de intensiteit van de begeleiding van de sociale dienst is per SHM verschillend en varieert volgens de grootte ervan. Bij een kleine SHM met drie medewerkers is er vaak geen specifieke sociale dienst terwijl een grote SHM dit meestal wel heeft. Zo heeft de SHM de Woonhaven in Antwerpen een sociale dienst van 18 VTE die instaat voor 18.000 woningen. Uit de gesprekken met focusgroepen en experten blijkt dat de intensiteit van de huurdersbegeleiding ook verschillend is per sociale dienst. Sommige SHM gaan huurders zelf begeleiden, terwijl andere sneller de hulp inroepen van het OCMW of van het CAW. In onze interviews met medewerkers van de Vlaamse Maatschappij voor Xxxxxxx Xxxxx (VMSW) horen we dat de sector evenzeer vragende partij is voor samenwerking met andere diensten. Deze samenwerking moet de begeleiders van de SHM helpen om ook mensen met een psychiatrische problematiek te benaderen. Die krijgen vaak geen nazorg en dit veroorzaakt wel eens extra druk op buurtrelaties en contacten met de sociale dienst.
27 Besluit van de Vlaamse Regering 6 februari 2009. Art 29bis
4 Sociale Verhuurkantoren
4.1 Aanbod en erkenning
Evenals de SHM bieden de sociale verhuurkantoren (of kortweg SVK) sociale huurwoningen aan. Ze bouwen echter niet, maar huren woningen, appartementen en studio’s. Deze woningen gaan ze dan onderverhuren. Aan de eigenaar van de woning bieden ze een aantal stevige garanties: het tijdig betalen van de huur, het onderhoud van de woning en aantrekkelijke subsidies voor verbouwingen.
De meeste SVK zijn opgericht door welzijnsdiensten of (vooral) OCMW. In de raad van bestuur van de SVK vinden we bestuurders die beroepsmatig actief zijn in de lokale OCMW of welzijnsdiensten (vooral CAW). Voor de toewijzing van de woningen werken de SVK met een puntensysteem, waarin de nood aan (her)huisvesting en het inkomen primeert. Dit kleurt de doorstroom van dak- en thuislozen naar de SVK-woningen (SVK- Vooruitgangsrapport, 2009).
Een eerste subsidiebesluit in 1997 zorgde voor de erkenning van de SVK-werking. Vandaag zijn 51 SVK erkend, waarvan 44 worden gesubsidieerd. De SVK zijn in Vlaanderen goed voor een totaal van meer dan 4.900 woningen en ze zijn actief in 77% van de Vlaamse gemeenten. Het grootste aandeel van deze woningen (34.7%) vinden we in de provincie West-Vlaanderen. In die provincie bevindt zich SVK De Poort, dat goed is voor 456 woningen (SVK-vooruitgangsrapport, 2009, cijfers 31/12/2009). De andere Vlaamse provincies hebben iets minder SVK met een kleiner aanbod (tabel 15).
Tabel 15. Aantal SVK en aantal SVK- woningen per provincie.
W-Vlaanderen | O- Vlaanderen | Vl- Brabant | Antwerpen | Limburg | Vlaanderen | |
Aantal SVK | 15 | 10 | 7 | 12 | 7 | 51 |
Aantal woningen | 1707 | 925 | 568 | 990 | 723 | 4913 |
Bron: SVK- vooruitgangsrapport 2009
Het woningaantal bij de SVK stijgt jaarlijks met 10 tot 15%. De vraag naar SVK-woningen is groot, dit met een grote wachtlijst tot gevolg. Maar ook het aanbod neemt jaarlijks toe. Vele eigenaars waarderen de zekerheden die een SVK hen biedt.
4.2 Het toewijzen van woningen
Mensen die op zoek zijn naar een huurwoning, kunnen zich inschrijven bij een SVK.
Hiervoor moet men sinds het kaderbesluit sociale huur28
aan dezelfde voorwaarden
voldoen als bij de SHM (zie p55). Eenmaal ingeschreven komt men terecht op de wachtlijst. Voor het toewijzen van woningen kijkt men, evenals bij de SHM, eerst naar de rationele bezetting en vervolgens naar een beperkt aantal absolute voorrangsregels.
In tegenstelling tot de SHM werken de SVK voor het toewijzen van woningen met een puntensysteem. Dit puntensysteem omvat vier verplichte prioriteiten (woonnood, actueel besteedbaar inkomen, kinderlast en mutatievraag van de SVK-huurder) en twee optionele prioriteiten (aantal jaar ingeschreven in het inschrijvingsregister en het verblijven of wonen in de gemeente en/of het SVK-werkingsgebied). De woningzoekende krijgt voor elke categorie punten. Maar het is vooral de herhuisvestingsnood en het lage inkomen dat doorweegt (2/3de van de punten). Hoge scores krijgen dus voorrang op de minder dringende vragen. Net door dit puntensysteem krijgen thuis- en daklozen een hoge plaats op de SVK-wachtlijst. Dit geeft een hoge instroom. In tegenstelling tot de SHM zit daarom in het SVK-systeem geen gebruik van de versnelde toewijzing voor daklozen vervat. Dit impliceert dat een OCMW een cliënt wel kan inschrijven bij het SVK maar geen voorrang kan aanvragen.
In tabel 16 geven we de score betreffende herhuisvestingsnood voor de kandidaten op de wachtlijsten weer (situatie 31/12/2009). In deze ‘prioriteit’ is het mogelijk om op meer dan één indicator te scoren, maar enkel de hoogste score wordt in rekening gebracht. De effectieve of dreigende dakloosheid scoort in totaal 3.078 op een totaal van 11.811 scores. Aangezien we uitgaan van de ETHOS-typologie voor dak- en thuislozen, mogen we hier nog enkele aantallen van andere SVK-indicatoren aan toevoegen (vb onbewoonbaarverklaringen).
28 Besluit van de Vlaamse Regering van 12 oktober 2007 tot reglementering van het sociale huurstelsel ter uitvoering van titel VII van de Vlaamse Wooncode
Tabel 16. Overzicht woonnood van kandidaat-huurders op 31/12/2009.
Indicator woonnood | Punten | Aantal op wachtlijst |
Effectieve of dreigende dakloosheid | ||
Geen huisvesting of opvang | 20 | 156 |
Verblijf in gevangenis, instelling, opvangtehuis | 17 | 671 |
Verblijf in noodwoning, crisisopvang, transitwoning, hotel | 17 | 369 |
Verlies recht bewoning en ter voorkoming dakloosheid opvang bij vrienden of familie | 17 | 755 |
Gerechtelijke uithuiszetting | 11 | 188 |
Opzegging huurcontract door eigenaar-verhuurder met een opzeggingstermijn minder dan 3 maanden | 17 | 586 |
Opzegging huurcontract door eigenaar-verhuurder met een resterende opzegtermijn van 3 maanden of meer | 14 | 353 |
Campingwonen | ||
Wonen op camping | 17 | 50 |
Woonkwaliteit en overbewoning | ||
Onbewoonbaar-, ongeschikt of niet-conformverklaring met bevel woning te verlaten | 20 | 104 |
Onbewoonbaar-, ongeschikt of niet-conformverklaring zonder bevel woning te verlaten | 14 | 114 |
Ernstige gebreken woning op basis van technisch verslag (IVA wonen, gemeente, woonwinkel LOGO) | 11 | 134 |
Overbewoond verklaarde woning | 20 | 9 |
Niet aangepast aan gezinssamenstelling en/of fysieke gesteldheid verklaarde woning zonder bevel woning te verlaten | 17 | 773 |
Niet aangepast aan gezinssamenstelling (normen Vlaamse huursubsidie) | 14 | 622 |
Huurprijs | ||
Te betalen huurprijs is hoger dan 50% actueel besteedbaar inkomen | 14 | 1422 |
Te betalen huurprijs is meer dan 35% en minder dan 50% van het besteedbaar inkomen | 11 | 1961 |
Zelfstandig moeten wonen in kader decreet Bijzondere Jeugdbijstand | 17 | 17 |
Geen van deze of onbekend | 3527 | |
Totaal | 11811 |
Bron: SVK- vooruitgangsrapport 2009
4.3 Dak- en thuislozen bij SVK
De SVK hebben geen aanbod specifiek voor daklozen, maar door hun toewijzingssysteem komen beduidend veel dak- en thuislozen in hun woningen terecht. Volgens de cijfers van 2009 komt bijna 30% van de nieuwe huurders uit de dak- of thuisloosheid. Het VOB rekent hiervoor vier groepen onder de dak- en thuislozen namelijk: geen huisvesting of opvang, verblijf in een instelling, verblijf in een noodwoning of verblijf bij kennissen (zie tabel 17). Ze omschrijven de doelgroep dus minder ruim dan de ETHOS-typologie die we in deze studie voorstellen. Als we ook de andere ETHOS-categorieën zouden meten (zoals
campingbewoners of personen wier woning onbewoonbaar werd verklaard, zie tabel 2), zou het aandeel dak- en thuislozen nog vergroten.
De percentages dak- en thuislozen verschillen sterk tussen de provincies. Volgens het VOB kan dit deels te verklaren zijn door een hoger aandeel dak- en thuislozen in de grootsteden (vooral Antwerpen en Gent). Het grote aantal toewijzingen aan daklozen in Limburg, is volgens hen mogelijks een gevolg van de samenwerking met CAW.
W-Vlaanderen | O- Vlaanderen | Vl- Brabant | Antwerpen | Limburg | Vlaanderen | |||||||
N | % | N | % | N | % | N | % | N | % | N | % | |
Geen huisvesting of opvang | 3 | 0.7 | 8 | 3.4 | 1 | 0.7 | 4 | 1.4 | 18 | 5.6 | 34 | 2.4 |
Verblijf in instelling | 24 | 5.9 | 28 | 11.8 | 4 | 2.8 | 9 | 3.2 | 59 | 18.2 | 124 | 8.9 |
Verblijf in noodwoning | 37 | 9.0 | 24 | 10.1 | 12 | 8.5 | 13 | 4.6 | 12 | 3.7 | 98 | 7.0 |
Verblijf bij kennissen | 45 | 11.0 | 38 | 16.0 | 9 | 6.4 | 22 | 7.8 | 46 | 14.2 | 160 | 11.5 |
Totaal | 109 | 26.6 | 98 | 41.4 | 26 | 18.4 | 48 | 17.0 | 135 | 41.7 | 416 | 29.8 |
Bron: SVK- vooruitgangsrapport 2009
De SVK en het VOB merken op dat de inschrijving (en toewijzing) van daklozen geremd wordt, omdat het niet overal even evident is om via het OCMW een referentieadres te pakken te krijgen. Sinds 2008 (kaderbesluit sociale huur) dient een woningzoekende ingeschreven te zijn in het bevolkingsregister vooraleer hij/zij kan worden ingeschreven op de wachtlijst van een sociale verhuurder (of een woning toegewezen krijgen). Is een dakloze administratief geschrapt, dan kan hij sinds begin 2008 niet meer terecht bij het SVK. Eenmaal ingeschreven op de wachtlijst, maakt deze doelgroep door het puntensysteem een grote kans op een toewijzing.
Het kaderbesluit sociale huur heeft nog een ander gevolg voor de doelgroep. Voor 2008 kon het SVK in samenwerking met andere diensten doelgroepenprojecten opstarten en zo woningen vrijhouden voor bepaalde groepen. Het kaderbesluit sociale huur legt sinds begin 2008 dit initiatief bij de gemeente. De gemeente kan in overleg met de huisvestingsactoren en de welzijnssector een doelgroepenproject opstarten, mits dit wordt goedgekeurd door de bevoegde Vlaamse administratie. In onze interviews met experten horen we dat deze nieuwe procedure de drempel verhoogt voor het opstarten van doelgroepprojecten. SVK kan sinds het kaderbesluit ook geen projecten meer opstarten voor mensen die niet voldoen aan de inschrijvingsvoorwaarden (zie p 55). Zo moesten de SVK enkele projecten voor ‘huisvesting van asielzoekers met begeleiding’ stopzetten.
Het SVK-team bestaat meestal uit een coördinator, huurbegeleiders, administratief medewerkers en vaak ook een technisch medewerker. Gekoppeld aan sociale tewerkstelling hebben sommige SVK een technisch team dat instaat voor klussen in de woningen. Startende huurders en huurders waarbij betaal- of woonproblemen opduiken, krijgen een intensievere begeleiding. Door hun grote verantwoordelijkheid ten aanzien van de eigenaars volgen de huurbegeleiders de betalingen en de toestand op de voet op. De Vlaamse regering heeft binnen het kaderbesluit sociale huur een invulling gegeven van de begeleidingstaken die van iedere sociale verhuurder wordt verwacht. Van SVK verwacht de Vlaamse regering net iets meer dan van de SHM. Zo moeten de SVK ook bijzondere aandacht besteden aan de individuele begeleiding en ondersteuning van de huurders, met het oog op het verbeteren van hun woon- en leefomstandigheden en het bevorderen van hun zelfredzaamheid.
SVK werken binnen een ‘rechten en een plichten-verhaal’. De eigenaar én de huurder hebben hun rechten (huurwet, tegemoetkomingen, …) en hun plichten. De huurder dient bijvoorbeeld de woning te onderhouden en de huur te betalen. Bij problemen kan hij beroep doen op de SVK-begeleiding, of wordt hij door die begeleiding hierop aangesproken. Samen zetten ze de nodige stappen, opdat de huurder zijn woonrecht kan blijven behouden. De SVK moeten met de huurinkomsten de huur aan de eigenaar betalen, en mede daarom volgen de huurbegeleiders de betalingen en de toestand van de woning op de voet op. Bovendien blijft het SVK tov de eigenaar verantwoordelijk voor alle huurdersverplichtingen.
Gezien kwetsbare huurders in de SVK-woningen terecht komen, blijkt de huurbegeleiding niet altijd een eenvoudige opdracht. Meer en meer worden de huurbegeleiders geconfronteerd met huurders die met problemen te kampen hebben. En aangezien 48% van de SVK-huurders het moet redden met een inkomen gelijk aan het leefloon, hoeft dit niemand te verbazen. In 2009 moesten de SVK 116 huurders (2,6% van het totaal aantal huurders) via het vredegerecht uit huis zetten. In 111 gevallen vormde huurachterstand, al dan niet in combinatie met een slecht onderhoud van de woning, de belangrijkste oorzaak (SVK-Vooruitgangsrapport, 2009). Bij betalingsproblemen werken de begeleiders samen met het OCMW, of verwijzen ze de huurder door naar het OCMW. Toch geven de SVK in hun vooruitgangsrapport van 2009 aan dat ze het vaak moeilijk hebben om andere organisaties te vinden die de huurder mee willen opvolgen. Dit is zeker het geval voor de steeds groter wordende groep huurders met psychische problemen. Volgens het VOB is er momenteel weinig of geen mogelijkheid tot samenwerking met psychiatrische centra. Dit is volgens de SVK echter broodnodig omdat de huurbegeleiders vaak niet de gepaste expertise hebben om deze doelgroep goed te begeleiden.
5 Straathoekwerk
Straathoekwerk is een laagdrempelige, professionele werkvorm waarbij het respect voor de vragen, behoeften, waarden en de eigen verantwoordelijkheid van de doelgroep de norm is (VLASTROV, 2010). Het zijn straathoekwerkers van diverse organisaties en uit verschillende sectoren die deze werkvorm toepassen. De projecten van deze straathoekwerkers zijn gericht op mensen die zich in een kwetsbare positie bevinden of dreigen erin terecht te komen. Ze benaderen de gasten actief, positief en integraal. Maar de straathoekwerkers hebben ook een structurele opdracht: ze behartigen de belangen van de doelgroep en signaleren problemen en werkpunten aan het beleid.
Een aantal straathoekwerkers worden gefinancierd via preventiebudgetten van de federale overheid. De steden en gemeenten die voldoende scoren op de veiligheidsparameters ontvangen een preventiebudget van het Vast Secretariaat voor Preventiebeleid (VSP) van de Federale Overheidsdienst Binnenlandse Zaken. Grootsteden kunnen bovendien via het Federaal Grootstedenbeleid (FGB) een budget krijgen voor preventie. Eenmaal de steden een budget ontvangen voor preventie, kiezen ze zelf hoe ze dit preventiebudget besteden. Willen ze met een deel van dit geld straathoekwerk betalen, dan kiest de stad welke organisatie deze taak zal opnemen. Tabel 19 toont dat dit soms gebeurt door de stad zelf (bv. Oostende), soms door het CAW (bv. CAW Metropool) of een andere vzw (bv. vzw Freeclinic). Sommige gemeenten zoals Roeselare betalen straathoekwerk uit eigen middelen. Een enkel OCMW doet hetzelfde, met name het OCMW van Kortrijk.
De meeste straathoekwerkprojecten zijn territoriaal, slechts enkele richten zich specifiek tot een bepaalde doelgroep. Zo richt vzw Centra voor Alcohol en andere Drugproblemen (vzw CAD) zich op gebruikers en heeft het CAW De Terp een boysproject dat vooral aandacht heeft voor jongens in de prostitutie.
Ondanks de verschillen in financiering en uitvoerende organisatie is de methodische aanpak van de straathoekwerkers dezelfde. Dit komt onder andere door de gemeenschappelijke koepel. Het straathoekwerk krijgt in Vlaanderen ondersteuning vanuit de koepel VLASTROV en per provincie is er een ankerpunt. Via VLASTROV verloopt ook de registratie door de straathoekwerkers op uniforme wijze. Enerzijds registreren de straathoekwerkers (anoniem) individuele gegevens over de gasten zoals informatie over de gezinssituatie, hun financiële situatie en de leefdomeinen waaraan de gasten willen werken. Omdat kwantitatieve gegevens geen volwaardig beeld opleveren, schrijven de straathoekwerkers anderzijds ook straatverhalen. Deze verhalen vormen de basis voor werkbesprekingen en voor het signaleren van problemen en werkpunten aan het beleid. Straathoekwerkers hebben een belangrijke taak in het behartigen van de belangen van de doelgroep en het signaleren van problemen en werkpunten aan het beleid. Dit doen ze op lokaal, provinciaal en Vlaams niveau.
Tabel 18. Overzicht van het aantal Vlaamse straathoekwerkers naar financiering en uitvoerende dienst.
Provincie | Stad/gemeente | Aantal straathoekwerkers | Financiering | Uitvoerende dienst |
W- Vlaanderen | Oostende | 6 | VSP | Stadsdienst |
Middelkerke | 1 | VSP | Stadsdienst | |
Kortrijk | 2 | OCMW | OCMW | |
Xxxxxxxxx | 0 | Xxxxxxxx | Xxxxxxxxxxx | |
O- Vlaanderen | Aalst | 1 | VSP | Stadsdienst |
Gent | 17 | VSP (12), FGB (4), gemeente (1) | Stadsdienst | |
Lokeren | 1 | Gemeente en projectsubsidie | Jeugdhuis | |
Sint- Niklaas | 3 | VSP | Stadsdienst | |
Xxxxxxxxx | Xxxxxxxxx | 00 | FGB | CAW Metropool |
Antwerpen | 5 | VSP | VZW Freeclinic | |
Antwerpen | 3 | FGB | CAW De Terp | |
Boom | 1 | VSP | Stadsdienst | |
Mechelen | 4 | VSP | Stadsdienst | |
Lier | 2 | VSP | Stadsdienst | |
Turnhout | 1 | VSP | CAW De Kempen | |
Limburg | Genk | 3 | VSP | VZW LiSS |
Neerpelt/Hamont-Achel | 1 | Gemeente | VZW LiSS | |
Beringen | 1 | VSP | VZW LiSS | |
Houthalen/Helchteren | 1 | VSP | Stadsdienst | |
Ham | 1 | Gemeente | Stadsdienst | |
Maasmechelen | 1 | Gemeente | Stadsdienst | |
Genk | 1 | VSP | VZW CAD | |
Tongeren | 1 | VSP | VZW CAD | |
Hasselt | 2 | VSP | VZW CAD | |
Houthalen | 1 | VSP | VZW CAD | |
Heusen-Zolder | 1 | VSP | VZW CAD | |
Vlaanderen | 73 |
Noot: VSP = Vast Secretariaat voor Preventiebeleid FGB = Federaal Grootstedenbeleid
Bron: Gegevens van XXXXXXXX
6 Samenlevingsopbouw
Samenlevingsopbouw is een sector die maatschappelijk kwetsbare groepen organiseert. De medewerkers pakken samen met de bewoners gemeenschappelijke problemen aan, problemen die te maken hebben met de grondrechten of met de leefbaarheid van de buurt (Desmet, Xxxxx, Xxxxxxxx-De Bie, & Verbeke, 2008). Dit doen ze in projecten die focussen op de sociale en/of fysieke leefbaarheid met als doel een grotere participatie en integratie van kwetsbare groepen in het maatschappelijk gebeuren. De fysieke leefbaarheid
heeft betrekking op de materiële aspecten van de woon- en leefomgeving (bv. de inrichting van straten en pleinen, de groenvoorziening). De sociale leefbaarheid gaat over het leefklimaat in brede zin (bv. het samenleven in buurten en wijken, de sociale voorzieningen). Ze trachten voor de problemen die ze tegenkomen een structurele oplossing te formuleren en werken hiervoor samen met allerlei instanties: diensten van de stad, de SHM, het Algemeen Welzijnswerk, verenigingen waar armen het woord nemen en talrijke sociale en andere organisaties.
In Vlaanderen zijn er acht Regionale Instituten voor Samenlevingsopbouw (RISO): één per provincie en één in de grote steden Antwerpen, Brussel en Gent. Deze RISO zijn erkend en gesubsidieerd door de Vlaamse Gemeenschap29. Op basis van de in de regio voorkomende problemen, kiezen de acht RISO autonoom aan welke problemen ze eerst aandacht zullen besteden. Hierbij krijgen ze ondersteuning van Samenlevingsopbouw Vlaanderen door middel van vorming, onderzoek en documentatie. Ze werken op projectmatige basis.
In de RISO zijn het de opbouwwerkers en buurtwerkers die met de bewoners aan de slag gaan. Het opbouwwerk is projectmatig en wil zorgen voor een grotere participatie en integratie van kwetsbare groepen in het maatschappelijke gebeuren. De projecten starten ze op in achtergestelde buurten. Door samen te werken met de bewoners gaan ze creatieve oplossingen zoeken, gericht op verandering en vernieuwing. De hoofdthema’s van de projecten zijn: grondrechten rond wonen, armoede en sociale uitsluiting, lokaal sociaal beleid, onderwijs, maatschappelijke dienstverlening, nutsvoorzieningen, arbeid en inkomen. De overige projecten zitten op het spoor ‘leefbaarheid in aandachtsgebieden’. Hun projecten richten zich vooral op kwetsbare groepen. Maar naar dak- en thuislozen toe richt Samenlevingsopbouw zich vooral tot de groep die de ETHOS-typologie (zie p 21) tot mensen in instabiele en ontoereikende huisvesting rekent:
▪ Mensen die uit hun huis worden gezet (n°9)
▪ Mensen in tijdelijke/niet conventionele woningen (n°11):
▪ camper/ caravan (n°11.1)
▪ niet conventionele woonruimte (n°11.2)
▪ tijdelijke aard (n°11.3)
▪ Mensen in ongeschikte huisvesting (n°12)
Op basis van de lokale problematiek start Samenlevingsopbouw een project op voor een bepaalde doelgroep. Voorbeelden van recente projecten naar mensen in ontoereikende huisvesting zijn:
29 Decreet van 26 juni 1991 betreffende het maatschappelijk opbouwwerk van de Vlaamse Gemeenschap
Geel heeft een traditie van studentenkamers. De laatste jaren wonen in deze kamers steeds minder studenten maar meer en meer mensen die op de reguliere markt geen betaalbare huisvesting meer vinden. Deze kamers zijn vaak van bedenkelijke kwaliteit. Om iets aan de problematiek te doen, keurde Geel in 2009 een kamerreglement goed. Dit nieuwe reglement komt met een begeleidingsplan: de opbouwwerkers van Samenlevingsopbouw begeleiden de mensen die een andere woonst moeten zoeken. Maar naast deze begeleiding zetten ze ook lokale woonactoren rond de tafel om de onderliggende woonproblematiek aan te kaarten.
In de tijd van de koolmijnen ontstonden in Genk veel kamerwoningen. Momenteel verblijven vooral kwetsbare mensen in deze kamers. Sommigen onder hen zijn ‘postbuslogeurs’, ze domiciliëren zich op een kamer zonder er daadwerkelijk te verblijven. RIMO Limburg ging na waarom mensen een postbusadres kiezen. Vaak schuilt hier een schuldenproblematiek achter en willen de bewoners hun partner beschermen tegen deurwaarders. Dit alles schreef RIMO Limburg neer en met dit rapport stapten ze vervolgens naar het beleid (Remans, 2009).
Sociaal buitenwonen in Vlaams-Brabant
Naast het projectmatig opbouwwerk houden de RISO met buurtwerk in een ‘vaste wijk’ de vinger aan de pols. Vanuit een buurthuis organiseren ze de buurt en ondernemen ze acties om de buurt leefbaar, mooi en veilig te maken. Naast Samenlevingsopbouw zijn er ook andere instanties die een buurthuis uitbaten. Ze bieden er vaak hetzelfde aan: een gezellige plaats om te zitten en iets te drinken en een aanbod aan (vormende) activiteiten. Een buurthuis van Samenlevingsopbouw voegt hieraan een belangrijk aspect toe. Het gaat namelijk ook werken rond problemen die zich voordoen in de buurt. Aangezien buurthuizen specifiek gericht zijn op de ‘buurt’ zijn hier, afhankelijk van de specifieke locatie, ook dak- en thuislozen tot de bezoekers te rekenen.
Voor de registratie maakt Samenlevingsopbouw gebruik van het web-based registratiesysteem Match Box. Dit systeem bevat de informatie die nodig is om boordtabellen aan de overheid door te geven. Hierin is plaats voor kwantitatieve indicatoren (bv. aantal betrokken bewoners, aantal betrokken oplossingsinstanties) en kwalitatieve indicatoren (bv. hoeveel verandering opgemerkt). De gebruikte indicatoren zijn afhankelijk van de werkdoelen die per project worden bepaald.
7 Conclusie
In dit hoofdstuk gaven we een overzicht van de hulp die de betrokken organisaties aanbieden aan dak- en thuislozen. Deze doelgroep kan in Vlaanderen een beroep doen op huisvesting, ambulante hulp, residentiële opvang en er zijn projecten die de belangen van de groep behartigen en vertegenwoordigen. De aangeboden hulp zal echter sterk afhangen van de grootte van de organisatie en de gemaakte beleidskeuzes. Zo zal het aanbod van een groot OCMW veel uitgebreider en gevarieerder zijn dan een OCMW in een gemeente die slechts 10.000 inwoners telt. Dit overzicht leidt tot een aantal conclusies. In de eerste plaats kunnen we een beperkte capaciteit voor nacht- en winteropvang vaststellen. Ten tweede blijkt dat de OCMW spreken van een minimaal scenario bij de preventie van gerechtelijke uithuiszetting. Ze erkennen dat een meer doorgedreven aanpak nodig is, maar hiervoor beschikken ze niet over voldoende middelen. Ten derde stellen we ook een afname vast van het aantal daklozen dat via een SVK een huurwoning vindt. Een mogelijke verklaring hiervoor is het moeilijk verkrijgen van een referentieadres bij de OCMW. Ten vierde stellen we vast dat de lokale toewijzingsreglementen slechts beperkt in aantal zijn en bovendien nauwelijks gericht zijn op dak- en thuislozen. Ten vijfde stellen we een discrepantie vast tussen de OCMW-bevraging SOS-huisvesting en het onderzoek van Xxxxxxxxx met betrekking tot het lokale aanbod van noodwoningen. Ten zesde blijkt dat de crisishulp aan volwassenen nood heeft aan een verdere visie-ontwikkeling en positionering. Ten zevende blijkt het aanbod van preventieve woonbegeleiding relatief beperkt.
De beschrijving van het aanbod in dit hoofdstuk is afgestemd op elke specifieke organisatie, gebaseerd op hun specifieke geschiedenis en gebruik makend van hun eigen terminologie. Om tot een overzicht te komen van het Vlaamse aanbod moeten we een stap verder zetten dan het louter beschrijven van het huidige aanbod. En dit zonder te vallen over gelijke termen voor verschillende hulp, of verschillende termen voor gelijkaardige hulp. Daarom kiezen we ervoor om het aanbod weer te geven in hulpverleningsmodules, een duidelijk afgelijnde eenheid van hulpverlening, die een voorziening afzonderlijk kan inzetten. Zo kunnen diverse organisaties eenzelfde module aanbieden. In het volgende hoofdstuk gaan we hierop dieper in.
Hoofdstuk 4
Modules en instrumenten
Dit hoofdstuk beschrijft het huidig aanbod in termen van hulpverleningsmodules en - instrumenten. Dit hoofdstuk geeft eerst een definitie van modules en instrumenten. Daarna stellen we het Vlaamse aanbod voor dak- en thuislozen voor aan de hand van intersectorale modules en instrumenten. Dit hoofdstuk sluit af met een beschrijving van de intersectorale dialoogdag die als doel had bij OCMW- en CAW-medewerkers de modules en instrumenten te toetsen.
1 Definities
Om het aanbod voor dak- en thuislozen in Vlaanderen in kaart te brengen, moeten we te weten komen welke organisatie welke hulp aanbiedt. Een eerste manier om zicht te krijgen op het aanbod is door de hulp te omschrijven in hulpverleningsmodules.
Een module is een duidelijk afgelijnde eenheid van hulpverlening, die een voorziening afzonderlijk kan inzetten. Dus een samenhangend en afzonderlijk inzetbaar ‘pakket’ van hulpverlening met bijhorende acties (IJH handleiding voor voorzieningen, 2006).
Voor het opstellen van de modules halen we inspiratie bij het Nederlandse kennis- en onderzoeksinstituut MOVISIE. Zij stelden een handleiding op voor de ontwikkeling van modules. De modules bestaan telkens uit:
▪ Naam module
▪ Korte beschrijving
▪ Toelichting
▪ Specifieke acties
▪ De acties waaruit het hulpverleningspakket bestaat. Deze (combinatie van) acties motiveren het bestaan van een aparte module.
Werken met modules vergroot de transparantie, niet enkel binnen een organisatie maar ook tussen de organisaties onderling. Het dwingt een organisatie tot nadenken over haar aanbod en zo, ook naar de buitenwereld toe, tot verduidelijking van de inhoud van haar hulpverlening. Dit kan de samenwerking tussen organisaties in hetzelfde werkveld ten
30 Meer informatie over de ontwikkeling van modules is te vinden op xxx.xxxxxxx.xx.
goede komen. Cliënten en andere hulpverleners weten zo wat ze van de hulp mogen verwachten. Zo kan een organisatie bijvoorbeeld de module ‘preventie van uithuiszetting’ aanbieden. In de module beschrijft ze de hulp die ze geeft en somt ze op welke specifieke acties hieronder vallen.
Modules zijn geen regels, maar bieden een methodisch kader waarbinnen een hulpverlener zelf beslist welke acties hij onderneemt en welke acties nodig zijn gezien het profiel van de cliënt en zijn vraag. Deze keuze blijft natuurlijk afhankelijk van de individuele krachten en behoeften van de cliënt. Modules dagen organisaties ook uit om zich te positioneren: we doen dit wél of we doen dit niet. Welke hulp een organisatie aanbiedt is natuurlijk vaak een beleidskeuze, afhankelijk van beschikbare budgetten. Het is dus uiteindelijk niet de eindverantwoordelijkheid van de medewerkers als ze bepaalde modules niet aanbieden. In dat opzicht bieden modules ook een kans voor sociaal werkers, teamcoördinatoren en leidinggevenden om meer beleidsaandacht te eisen voor bijvoorbeeld het probleem van uithuiszettingen.
1.2 Definitie instrument
Een instrument is wettelijk geregeld gereedschap waarvan een organisatie gebruik kan maken in haar hulpverlening.
Een voorbeeld van een instrument is de installatiepremie. OCMW kunnen deze premie aanbieden aan daklozen die een woning hebben gevonden. Meer nog, wie voldoet aan de wettelijke voorwaarden voor de premie heeft er recht op. Tegelijkertijd benadrukken de deelnemende OCMW dat een instrument nooit als een afzonderlijke maatregel kan ingezet worden. Een instrument maakt altijd deel uit van een proces van hulpverlening.
Instrumenten bestaan telkens uit:
▪ Naam instrument
▪ Korte beschrijving
▪ Toelichting
▪ Voorwaarden
De voorwaarden waaraan iemand moet voldoen om voor een bepaald instrument in aanmerking te komen.
▪ Wetgeving
De wettelijke basis (wet/besluit/decreet) van het instrument
▪ Specifieke acties
De acties die bij het instrument horen. Dit gaat meestal over het invullen van formulieren en/of het uitbetalen van premies.
2 Sectorale modules voor dak- en thuislozen
De verschillende sectoren die in dit onderzoek betrokken zijn, hebben niet dezelfde ervaring met modules. Voor de CAW zijn modules niet vreemd. Ze gebruiken ze sinds 2008 om hun begeleidingsaanbod te beschrijven. Zo ontwikkelde deze sector voor de thuislozenzorg de volgende modules:
▪ Preventieve woonbegeleiding
▪ Begeleid zelfstandig wonen
▪ Begeleid wonen
▪ Zorgwonen
▪ Integrale residentiële begeleiding m.b.t. thuisloosheid
▪ Integrale begeleiding in het kader van studio-opvang
▪ Integrale residentiële begeleiding van jongvolwassenen
▪ Integrale residentiële begeleiding van slachtoffers van partnergeweld op een geheim adres
▪ Individuele begeleiding van kinderen van xxxxx(s) in een opvangsituatie
▪ Integrale residentiële begeleiding van slachtoffers van mensenhandel
Bij de aanvang van dit project bestonden er enkel modules voor de kernfunctie ‘begeleiding’. Voor de kernfunctie ‘onthaal’ is dit niet het geval. Voor de dak- en thuislozen zijn er drie specifieke werkvormen die onder de kernfunctie onthaal ressorteren: inloopcentrum, crisishulp en nachtopvang. Deze modules werden wel enkele jaren geleden in het kader van een Antwerps project uitgeschreven, maar werden nog niet getoetst bij de hele sector. Deze voorlopige versies legden we voor aan een focusgroep met CAW- medewerkers die verantwoordelijk zijn of betrokken zijn bij deze werkvormen. Voor de modules inloopcentrum en nachtopvang kwam de focusgroep snel tot consensus. Het onderwerp crisis, waaronder zowel crisisinterventie als crisisopvang valt, heeft in de sector nog tijd nodig. In de focusgroep bestond er nog geen consensus over wat er precies onder crisishulpverlening kan worden verstaan en hoe dit in modules kan worden gevat.
In tegenstelling tot de CAW hebben de OCMW weinig of geen ervaring met modules. In dit onderzoek komen we tot een modulering van de hulp- en dienstverlening die het OCMW aanbiedt aan dak- en thuislozen. Dit deden we door in twee focusgroepen met OCMW-medewerkers de CAW-modules als vertrekpunt en als inspiratiebron te nemen. De leden van de focusgroep bestudeerden deze modules en keken wat voor de OCMW bruikbaar is, waar aanpassingen nodig zijn en welke nieuwe modules ontwikkeld moeten worden. De OCMW-focusgroepen kiezen ervoor om naast de hulpverleningmodules ook instrumenten op te nemen die het OCMW ter beschikking heeft om tegemoet te komen aan de noden van daklozen. Zo kwamen we tot deze OCMW-modules:
▪ Straathoekwerk
▪ Shelter
▪ Vindplaatsgericht werken
▪ Transitwoning
▪ Pensionwonen
▪ Preventie gerechtelijke uithuiszetting
▪ Preventieve uithuiszetting
▪ Woonbegeleiding
▪ Huurderbegeleiding
▪ Noodwoning
3 Intersectorale modules voor dak- en thuislozen
De analyse van de focusgroepen met OCMW- en CAW-vertegenwoordigers leert dat het aanbod van de organisaties deels overlappingen vertoont. Zo hebben de OCMW een aanbod van woningen met begeleiding (transitwoningen) dat nogal wat gelijkenissen vertoont met het begeleid wonen van de CAW. Vaak is echter de terminologie verschillend. Dit zorgt voor nogal wat spraakverwarring. Om dubbelzinnige termen te vermijden kiezen we in dit onderzoek voor intersectorale modules.
Naast de modules voor OCMW en CAW ontwikkelden we enkele bijkomende modules. Dit deden we op basis van gesprekken met experten uit de overige sectoren: Vlaamse Maatschappij voor Sociaal Wonen, VLASTROV, Vlaams Overleg Bewonersbelangen en Samenlevingsopbouw Vlaanderen. We legden de experten ook een eerste ontwerp van de modules voor waarna feedback en verfijning mogelijk was.
Hieronder bespreken we de intersectorale modules en lichten kort toe hoe ze tot stand zijn gekomen. De tabel geeft aan welke sectorale modules, die eerder in het kader van het project werden ontwikkeld of gevalideerd, ressorteren onder de ontwikkelde intersectorale modules.
Intersectorale modules | Sectorale modules | |
Straathoekwerk | Straathoekwerk | CAW, Stad, OCMW |
Nachtopvang | Nachtopvang Shelter | CAW OCMW |
Mobiel en ambulant onthaal | Vindplaatsgericht werken Onthaal Dakloze Druggebruikers (ODD team) | OCMW CAW Metropool |
Dagcentrum | Inloopcentra Buurtcentra | CAW Samenlevingsopbouw |
Crisisopvang | Crisisopvang | CAW |
Residentiële begeleiding van slachtoffers van partnergeweld | Integrale residentiële begeleiding van slachtoffers van partnergeweld op een geheim adres* | CAW |
Residentiële begeleiding | Integrale residentiële begeleiding m.b.t thuisloosheid* CAW Integrale begeleiding in kader van studio-opvang* CAW Integrale residentiële begeleiding van CAW jongvolwassenen* | |
Zorgwonen | Zorgwonen* Pensionwonen | CAW OCMW Gent |
Begeleid Wonen | Begeleid Wonen* Begeleid Zelfstandig Wonen* Transitwoning | CAW CAW OCMW |
Preventie van gerechtelijke uithuiszetting | Preventie gerechtelijke uithuiszetting | OCMW |
Preventie van uithuiszetting | Preventieve woonbegeleiding* Preventie uithuiszetting | CAW OCMW |
Begeleiden van mensen in ontoereikende huisvesting | Begeleiden van mensen in ontoereikende huisvesting | Samenlevingsopbouw |
Ambulante woonbegeleiding | Begeleid Wonen * Begeleid Zelfstand Wonen* Woonbegeleiding | CAW CAW OCMW |
Huurbegeleiding | Huurbegeleiding | OCMW, Gemeente, SVK, SHM |
Woonst zoeken | Woonclub | CAW+ Samenlevingsopbouw |
Noodwoning | Noodwoning | OCMW, gemeente |
Tabel 20. Overzicht van instrumenten voor dak- en thuislozen.
Instrumenten | |
Installatiepremie | OCMW |
Vlaamse huursubsidie | Vlaamse overheid |
Huurwaarborg | OCMW |
Huurtoelage | OCMW |
Referentieadres | OCMW |
GPMI voor daklozen | OCMW |
Versnelde toewijzing voor daklozen | OCMW + SHM |
Dringende hulp door de OCMW-voorzitter | OCMW |
Lokaal toewijzingsreglement voor daklozen | Gemeente+OCMW+SHM+SVK+CAW |
3.1 Straathoekwerk
Sommige CAW, steden en één OCMW (Kortrijk) hebben straathoekwerkers in dienst. Omdat straathoekwerk een aparte werkvorm is, verdient het een eigen module. We
STRAATHOEKWERK |
Het actief opzoeken van mensen die zich in een kwetsbare positie bevinden in hun eigen milieu. |
Toelichting Straathoekwerk zoekt ansluiting bij mensen die zich in een kwestbare positie bevinden of hierin dreigen terecht te komen. Ze zoeken deze mensen actief op in hun eigen milieu en benaderen de persoon op een positieve en onbevooroordeelde manier. |
Specifieke acties • Aanwezig en beschikbaar zijn in het milieu • Contact leggen met de gasten • Het opbouwen van een vertrouwensrelatie met de gasten • Het bevorderen van de communicatie tussen de gasten en hun omgeving • Het emancipatorisch proces van de gasten stimuleren zodat ze meer verantwoordelijkheden opnemen en zo meer en beter gebruik maken van het aanbod van maatschappelijke instellingen • Het bouwen aan een samenwerking met organisaties en voorzieningen zodat er een betere en positievere aansluiting en betrokkenheid ontstaat tussen de doelgroepen en de voorzieningen • Het behartigen van de belangen van de doelgroep |
3.2 Nachtopvang
Deze module geldt ook voor de OCMW want enkele zij hebben een aanbod onder de naam ‘shelter’ waar mensen een of enkele nachten terecht kunnen.
NACHTOPVANG |
Het aanbieden van een nachtelijke opvangplaats en bed bad brood. |
Toelichting Het aanbieden van een veilige en gezonde overnachting aan (chronisch) thuislozen. Het recht op een bed garanderen zodat niemand tegen zijn wil de nacht op straat moet doorbrengen. Voor voorziening is laagdrempelig en is niet beschikbaar tijdens de dag. De verblijfsduur is kort, van één nacht tot enkele (opeenvolgende) nachten. |
Specifieke acties • Inschrijving, kort opnamegesprek • Toewijzen van een gezonde en hygiënische slaapplaats (bed) • Materiële dienstverlening: was- en douche gelegenheid, tandenpoets- en scheergerief (bad) • Refterfunctie: soep, brood, koffie, mogelijkheid om eigen voeding op te warmen (brood) • Recreatie en mogelijkheid tot lotgenotencontact • Beperkt toezicht ’s nachts • Zorgen dat iedereen ’s morgens het centrum verlaat • Toeleiding naar de hulpverlening als de bezoeker hierom vraagt |
3.3 Mobiel en ambulant onthaal
Op het eerste zicht lijkt dit aanbod op straathoekwerk. De benadering kan vaak gelijkaardig zijn: mensen in hun milieu benaderen, aansluiting zoeken en proberen vertrouwen op te
MOBIEL EN AMBULANT ONTHAAL |
Potentiële cliënten actief toeleiden naar de hulpverlening. |
Toelichting Het doel van deze module is om dak- en thuislozen toe te leiden naar de hulpverlening. Het onthaal kan zich richten tot alle dak- en thuislozen of tot een welbepaalde groep (vb. dakloze alcohol- of druggebruikers). Ofwel meldt de dak- of thuisloze zich zelf aan op de dienst, ofwel zoeken de hulpverleners mensen actief op in organisaties (vb. nachtopvang, caritatieve organisaties) of op bekende vindplaatsen. Het onthaal kan ook op maat en op vraag van andere partijen zoals straathoekwerk, andere sociale organisaties, tot bezorgde burgers. |
Specifieke acties • De potentiële cliënten actief opzoeken • Vertrouwen opbouwen en aansluiting zoeken bij de cliënt • Het aanbod van de hulpverlenende organisaties voorstellen • De potentiële cliënten begeleiden in het nemen van eerste concrete stappen naar de hulpverlening |
3.4 Dagcentrum
DAGCENTRUM |
Een dagcentrum waar plaats is voor ontmoeting en waar bepaalde diensten (vb. koffie, maaltijden) verkrijgbaar zijn aan betaalbare prijzen. |
Toelichting Zeer laagdrempelige opvang voor tijdens de dag. Openingsuren en aanbod (drank, maaltijden, douchegelegenheid, wasgelegenheid, telefoon,… ) zijn afhankelijk van centrum tot centrum. |
Specifieke acties • Ontspanningsmogelijkheden aanbieden • Lotgenotencontact en ontmoeting • Ondersteunen: een luisterend oor en erkenning geven • Informatie, advies, voorlichting • Informatieve en vormende activiteiten • Vraagverduidelijking en toeleiding naar de hulpverlening op vraag van de bezoeker Xxxxxx • Verwarmde zitruimte • Maaltijden verkrijgbaar • Douchegelegenheid • Mogelijkheid tot gebruik wasmachine • Mogelijkheid om bagage te bewaren • Mogelijkheid tot gebruik telefoon • Computers met internet beschikbaar |
3.5 Crisisopvang
CRISISOPVANG |
Het bieden van een tijdelijk verblijf en begeleiding aan personen in een acute of bedreigende crisissituatie. |
Toelichting Tijdelijke opvang van personen in een acute of bedreigende crisissituatie. Het hoofddoel van de hulpverlening is het wegnemen van de crisis en het op weg helpen naar een gepaste woonsituatie. In de voorziening is 24/7 aanwezigheid van begeleiding (of vrijwilligers). |
Specifieke acties • Xxxxxx van eerste opvang in een veilige omgeving: accommodatie, sanitair, maaltijden, ontmoeting en ontspanning • Cliënten laten ventileren en stoom afblazen • Het bieden van een rustperiode in een minimaal gestructureerde omgeving • Vraagverduidelijking en probleemdetectie • Strategiebepaling • Begeleiden bij het zoeken naar een gepaste woonsituatie • Indien nodig doorverwijzen (zowel ambulant als residentieel) |
3.6 Residentiële begeleiding van slachtoffers van partnergeweld
Deze module bestond reeds bij de CAW. We nemen de inhoud over.
RESIDENTIËLE BEGELEIDING VAN SLACHTOFFERS VAN PARTNERGEWELD |
Toelichting Het bieden van tijdelijk verblijf gekoppeld aan begeleiding. De voorziening is veilig en gevestigd op een geheim adres. Het leefgroepwerk omvat hulpverlenende en competentiebevorderende activiteiten waarin men met en van elkaar leert. Cruciaal in een integrale begeleiding is dat er tegelijkertijd aan meerdere problemen |
op meerdere levensdomeinen gewerkt wordt en bovendien aan de samenhang tussen die problemen. |
Specifieke acties • Xxxxxx van eerste opvang in een veilige omgeving: accommodatie, sanitair, maaltijden, ontmoeting en ontspanning • Aanbieden van een rustperiode in een minimaal gestructureerde omgeving • (Her)opbouw sociaal netwerk met specifieke aandacht voor veiligheid in geval van terugkeer naar partner • (Her)opbouw zingeving, zelfbeeld, motivatie waarbij leren van assertieve vaardigheden belangrijk is • Opvoedingsondersteunende activiteiten • Informele leeractiviteiten gericht op het met en van elkaar leren • Toeleiden naar gespecialiseerde hulpverlening • Rechtendetectie gericht op verbetering inkomenssituatie en sociale zekerheid • Sociale activering gericht op het realiseren van een maatschappelijk zinvolle dagbesteding, opleiding of tewerkstelling • Begeleiden bij het zoeken naar een gepaste woonsituatie |
3.7 Residentiële begeleiding
De CAW bieden residentiële opvang waar men gedurende een korte tijd kan wonen en begeleiding krijgt. Men krijgt er een kamer of studio aangeboden en er is begeleiding aanwezig. In de CAW-modules bestaan voor deze woonvorm verschillende modules:
▪ Integrale residentiële begeleiding m.b.t. thuisloosheid
▪ Integrale begeleiding in het kader van studio-opvang
▪ Integrale residentiële begeleiding van jongvolwassenen
We kiezen ervoor om deze drie CAW-modules tot één enkele module terug te brengen aangezien de specifieke begeleidingsacties zeer gelijklopend zijn. De specifieke doelgroep (naar geslacht en leeftijd) en het type woonst (kamer of studio) zullen de centra kunnen aanduiden in het instrument.
RESIDENTIËLE BEGELEIDING |
Het bieden van tijdelijke woonst in een voorziening met aanwezigheid van begeleiding. |
Toelichting Het bieden van een kamer of studio in een voorziening waar een begeleider (of vrijwilliger) aanwezig is. Er is individuele begeleiding op meerdere levensdomeinen en bovendien op de samenhang tussen die problemen. De begeleiding kan beperkt zijn in tijd (enkele maanden) maar is ook mogelijk voor langere termijn (enkele jaren). |
Specifieke acties • Aanbieden van verblijf: accommodatie, sanitair, maaltijden, ontmoeting en ontspanning • Rechtendetectie gericht op verbetering inkomenssituatie en sociale zekerheid • Sociale activering gericht op het realiseren van een maatschappelijk zinvolle dagbesteding, opleiding of tewerkstelling • (Her)opbouw sociaal netwerk • (Her)opnemen van conventionele maatschappelijke rollen • (Her)opbouw zingeving, zelfbeeld, motivatie • Toeleiden naar gespecialiseerde hulpverlening • Informele leeractiviteiten gericht op het met en van elkaar leren • Opvoedingsondersteunende activiteiten, in het geval van vergezellende kinderen • Het delen van ervaringen met elkaar, elkaar steunen (leefgroepbegeleiding) • Aanbieden minimaal gestructureerde omgeving |
3.8 Zorgwonen
ZORGWONEN |
Woonbegeleiding voor oudere en/of zorgbehoevende thuislozen in samenwerking met thuiszorgdiensten. |
Toelichting Xxxxxx met begeleiding voor oudere en /of zorgbehoevende thuislozen in samenwerking met thuiszorgdiensten. De begeleiding kan beperkt (enkele maanden) of onbeperkt zijn in tijd. |
Specifieke acties • Via samenwerking met de thuiszorg en de samenwerkingsinitiatieven in de thuiszorg (SIT) voorzien van zorg m.b.t. lichamelijk, psychisch en dagelijks functioneren • Verpleegkundige handelingen (bv. wondverzorging, ziekenverzorging, palliatieve zorg, toedienen en verstrekken medicijnen) • De coördinatie van de zorg voor de cliënt • Bieden van huishoudelijke hulp • Toezicht op het dagelijks functioneren • Rechtendetectie gericht op verbetering inkomenssituatie en sociale zekerheid • Sociale activering gericht op het realiseren van een maatschappelijk zinvolle dagbesteding, opleiding of tewerkstelling • (Her)opbouw sociaal netwerk • (Her)opnemen van conventionele maatschappelijke rollen • (Her)opbouw zingeving, zelfbeeld, motivatie |
3.9 Begeleid wonen
Zowel de CAW als de OCMW hebben een aanbod waarbij mensen een woonst krijgen en begeleid worden op meerdere levensdomeinen. De CAW gebruiken hiervoor de benaming ‘Begeleid wonen’, de OCMW noemen dit ‘transitwoningen’. We kiezen voor een gemeenschappelijke module omdat de acties van de hulpverleners vaak gelijklopend zijn. Uit de intersectorale dialoogdag bleek wel dat de intensiteit van de begeleiding sterk verschilt. Bij de CAW ligt de caseload meestal tussen 10 en 15 begeleidingen per VTE. De OCMW-medewerkers nemen de begeleidingen er vaak bij hun reguliere begeleiding bij. De hulpverleners zullen de caseload kunnen verduidelijken in het instrument. Het instrument biedt tevens de mogelijkheid om te preciseren over welke doelgroep het gaat. Zo maken we eenvoudig het onderscheid tussen woonst met begeleiding voor volwassenen (zoals begeleid wonen) en een aanbod specifiek voor jongeren (zoals begeleid zelfstandig wonen).
BEGELEID WONEN |
De cliënt huurt een woonst van OCMW/CAW en krijgt woonbegeleiding met specifieke en (mogelijk) blijvende ondersteunende acties in de woonsituatie. |
Toelichting De cliënt huurt een woonst (kamer/studio/individuele woning) van OCMW of CAW en krijgt hierbij begeleiding gericht op het verwerven van de competenties om zelfstandig te wonen. In tegenstelling tot de woonvoorziening is deze begeleiding ambulant en minder intensief. De begeleiding is integraal en heeft als doel de zelfredzaamheid te optimaliseren en de competenties te vergroten om zelfstandig te wonen. Er wordt gewerkt aan meerdere levensdomeinen tegelijkertijd en bovendien aan de samenhang tussen die problemen. De ondersteuning beoogt preventie van herval en/of heropnames in een residentiële voorziening. De begeleiding start op op vraag van of in samenspraak met de cliënt. |
Specifieke acties • Huisbezoeken • Ondersteunen en eventueel trainen van woonvaardigheden (onderhoud woning, relaties met de buren,…) • Sociale activering gericht op het realiseren van een maatschappelijk zinvolle dagbesteding, opleiding of tewerkstelling • (Her)opbouw sociaal netwerk • (Her)opnemen van conventionele maatschappelijke rollen • (Her)opbouw zingeving, zelfbeeld, motivatie • Hulp bij administratie • Rechtendetectie gericht op verbetering inkomenssituatie en sociale zekerheid • Aanbieden van extra financiële steun • Budgetplanning en/of budgetbeheer • Schuldhulpverlening • Toeleiden naar gespecialiseerde hulpverlening • Via samenwerking voorzien van zorg m.b.t. lichamelijk, psychisch en dagelijks functioneren |
3.10 Preventie van gerechtelijke uithuiszetting
3.10.1 Oorsprong van de module
De OCMW kregen van de overheid een specifieke taak voor hun optreden bij een uithuiszetting. Deze module gaat over die taak. We stelden deze nieuwe module op in samenwerking met de focusgroep van OCMW-medewerkers.
3.10.2 Inhoud van de module
PREVENTIE VAN GERECHTELIJKE UITHUISZETTING |
Begeleiding met specifieke acties met oog op het voorkomen van gerechtelijke uithuiszetting. |
Toelichting Het bieden van begeleiding om een gerechtelijke uithuiszetting te vermijden. De procedure tot uithuiszetting is gestart. Het betreft hier bemoeizorg of aanklampend werken, waarbij de cliënt niet noodzakelijk op eigen initiatief naar de hulpverlening stapt. |
Specifieke acties • Huurder schriftelijk contacteren en uitnodigen • Huisbezoek bij de huurder (1 bezoek) • Huisbezoeken bij de huurder door aanklampend werken (minimaal 3 pogingen) • Bemiddelen met de huisbaas om de procedure stop te zetten • Aanmoedigen huurder om naar de zitting te gaan en indien nodig de huurder hierbij begeleiden • Rechtendetectie en sociaal onderzoek naar de inkomenssituatie en de mogelijkheid van aanvullende financiële steun • Aanbieden van extra financiële steun • Budgetbegeleiding en/of budgetbeheer • Schuldhulpverlening • Inschrijven bij SHM/SVK en aanvragen versnelde toewijzing • Doorverwijzen naar een noodwoning of een andere opvangplaats |
3.11 Preventie van uithuiszetting
3.11.1 Oorsprong van de module
Er bestond reeds een CAW-module genaamd ‘preventieve woonbegeleiding’. We vulden deze module aan met enkele acties die de OCMW bij de uithuiszetting op zich nemen, zoals budgetbegeleiding of -beheer. We passen ook de benaming van de module aan naar ‘preventie van uithuiszetting’. Afhankelijk van de beschikbare budgetten kan de intensiteit en de inhoud van de begeleiding verschillen vertonen. In het instrument wordt de mogelijkheid geboden om te preciseren welke acties de voorziening meestal op zich neemt. Het verschil met de preventie van gerechtelijke uithuiszetting is dat er nog geen gerechtelijke procedure is opgestart.
3.11.2 Inhoud van de module
PREVENTIE VAN UITHUISZETTING |
Woonbegeleiding met specifieke acties met oog op het voorkomen van uithuiszetting. |
Toelichting Het bieden van begeleiding m.b.t. die aspecten die met het behouden van woonst te maken hebben. Het betreft hier een soort bemoeizorg, waarbij de cliënt niet op eigen initiatief naar hulpverlening stapt. de begeleiding wordt gecontacteerd op vraag van huisbaar, gemeente, SVK, SHM,… Er is nog geen procedure tot gerechtelijke uithuiszetting gestart. |
Specifieke acties • De cliënt wordt gecontacteerd op vraag van huisbaas, gemeente, SVK, SHM,… • Huisbezoeken door aanklampend werken • Ondersteunen en eventueel trainen van woonvaardigheden (onderhoud woning, relaties met de buren,…) • Rechtendetectie gericht op verbetering inkomenssituatie en sociale zekerheid • Aanbieden extra financiële steun • Budgetbegeleiding en/of budgetbeheer • Schuldhulpverlening • Belangen behartigen tav en sensibiliseren van andere diensten (vooroordelen over, imago van de huurders..) • Communicatie met huisbaas conform afspraken omgaan met cliëntinfo binnen het welzijnswerk • Voor andere aspecten dan deze die met wonen te maken hebben wordt doorverwezen en samengewerkt (toeleiding) |
3.12 Begeleiden van mensen in ontoereikende huisvesting
3.12.1 Oorsprong van de module
BEGELEIDEN VAN MENSEN IN ONTOEREIKENDE HUISVESTING |
Het ondersteunen en versterken van mensen die leven in ontoereikende huisvesting en hen integreren in het maatschappelijk gebeuren. |
Toelichting Het ondersteunen en begeleiden van maatschappelijk kwetsbare groepen om hen te versterken en een stem te geven. De ondersteuning is niet individueel maar zicht zich tot een groep van mensen. De doelgroep woont in een van volgende woningen: • Camping • Woonwagen • Ongeschikte woning volgens Vlaamse wooncode • Onbewoonbare woning volgens Vlaamse wooncode • Overbevolkte woning volgens Vlaamse wooncode • Woning met bevel tot uithuiszetting (Decreet van 15 juli 1997 betreffende de Vlaamse Wooncode) |
Specifieke acties • Bevragen van de bewoners • Organiseren van participatie • Bevorderen van de (maatschappelijke) emancipatie van de bewoners • Geven van vorming en educatie • Samenwerken met het lokale woonbeleid voor structurele oplossingen • Werken aan perceptie en positieve beeldvorming van de doelgroep |
3.13 Ambulante woonbegeleiding
3.13.1 Oorsprong van de module
AMBULANTE WOONBEGELEIDING |
Woonbegeleiding met specifieke en (mogelijk) blijvende ondersteunende acties, gericht op het handhaven van de huidige woonsituatie. |
Toelichting De cliënt huurt een woonst bij een privé of sociale verhuurder (SHM of SVK) of is eigenaar. De ambulante woonbegeleiding is gericht op het verwerven van de competenties om zelfstandig te wonen. De begeleiding is integraal en heeft als doel de zelfredzaamheid te optimaliseren en de competenties te vergroten om zelfstandig te wonen. Er wordt gewerkt aan meerdere levensdomeinen tegelijkertijd en bovendien aan de samenhang tussen die problemen. De woonbegeleiding start op, op vraag van de cliënt zelf, een privé of sociale verhuurder of een andere hulpverleningsinstantie. |
Specifieke acties • Huisbezoeken • Ondersteunen en eventueel trainen van woonvaardigheden (onderhoud woning, relaties met de buren,…) • Sociale activering gericht op het realiseren van een maatschappelijk zinvolle dagbesteding, opleiding of tewerkstelling • (Her)opbouw sociaal netwerk • (Her)opnemen van conventionele maatschappelijke rollen • (Her)opbouw zingeving, zelfbeeld, motivatie • Hulp bij administratie • Rechtendetectie gericht op verbetering inkomenssituatie en sociale zekerheid • Aanbieden van extra financiële steun • Budgetplanning en/of budgetbeheer • Schuldhulpverlening • Toeleiden naar gespecialiseerde hulpverlening • Via samenwerking voorzien van zorg m.b.t. lichamelijk, psychisch en dagelijks functioneren • Acties gericht op het vermijden van uithuiszetting |
3.14 Huurbegeleiding
3.14.1 Oorsprong van de module
Enkele organisaties begeleiden huurders niet bij het wonen maar uitsluitend bij het huren. Zo hebben SVK huurbegeleiders die deze specifieke acties op zich nemen. Afhankelijk van SHM tot SHM zullen ook zij huurbegeleiding aanbieden.
HUURBEGELEIDING |
Het begeleiden van de huurder bij aspecten gerelateerd aan het huren van een woning. |
Toelichting Het bieden van begeleiding, gericht op het tijdig betalen van de huur en het zorg dragen voor de woning. In tegenstelling tot ambulante woonbegeleiding is in deze module enkel aandacht naar aspecten gerelateerd aan huren. Is meer begeleiding nodig, dan verwijzen ze door naar de welzijnszorg. |
Specifieke acties • Huisbezoeken • Ondersteuning bieden bij de administratie die bij een woonst komt (vb. aanvragen mindering onroerende voorheffing en huursubsidie) • Toezicht houden op de betaling van de huur • Toezicht houden op het onderhoud van de woning • Opvolgen van huurders met huurachterstallen • Signaleren van huurachterstand bij OCMW/CAW • Doorverwijzen en/of toeleiden naar meer gespecialiseerde welzijnsactoren of anderen • Acties gericht op het vermijden van uithuiszetting |
3.15 Woonst zoeken
3.15.1 Oorsprong van de module
Mensen begeleiden bij het zoeken naar woonst is ook een nieuwe module. We ontwikkelden deze module op basis van het aanbod ‘woonclub’ dat Samenlevingsopbouw en CAW in Kortrijk samen uitvoeren. Deze module is momenteel vrij nieuw.
WOONST ZOEKEN |
Mensen ondersteunen bij het vinden van een woning. |
Toelichting Het bieden van informatie, advies en begeleiding aan mensen die op zoek zijn naar een woonst op de private of sociale huurmarkt. |
Specifieke acties • Rechtendetectie en sociaal onderzoek naar de inkomenssituatie en de mogelijkheid van aanvullende financiële steun • Hulp bij administratie voor inschrijving bij een SHM of SVK • Informatie geven over beschikbare woningen • Actief mee op zoek gaan naar beschikbare woonst • Voorbereiden van gesprekken met immo-kantoren of verhuurders • Indien nodig de kandidaat huurder begeleiden naar de gesprekken met immo- kantoren of verhuurders • Begeleiden bij voorbereiding verhuis |
3.16 Noodwoning
3.16.1 Oorsprong van de module
NOODWONING |
Individuele woonvorm waarin bewoners zelfstandig kunnen wonen voor een vooraf bepaalde termijn. |
Toelichting Een noodwoning is een tijdelijke woonst voor mensen die bedreigd worden met dakloosheid maar die voldoende stabiliteit hebben om onmiddellijk door te stromen naar een permanente woonst als zich een gelegenheid aandient. De korte verblijfsduur van enkele maanden kan indien nodig voor een korte periode worden verlengd. |
Specifieke acties • Aanbieden van woonst |
4 Instrumenten voor dak- en thuislozen
De instrumenten zijn grotendeels een aanbod van OCMW. Zoals we in Hoofdstuk 3 beschreven, is het gebruik van deze instrumenten vaak afhankelijk van het OCMW en van het oordeel van de maatschappelijke werker.
4.1 Installatiepremie
INSTALLATIEPREMIE |
Installatiepremie is een eenmalige premie voor daklozen die een woning hebben gevonden, om hen toe te laten om zich in de woonst te installeren. |
Toelichting De installatiepremie is een eenmalige premie voor daklozen die een woning hebben gevonden, om hen toe te laten zich in de woonst te installeren. De installatiepremie is een geldsom die in staat moet stellen de woning te betrekken en in te richten. Concreet kan men het geld gebruiken om meubels te kopen (bed, tafel, koelkast, enz.) of aansluitingen te betalen (gas, elektriciteit, enz.). |
Voorwaarden • Persoon was dakloze of gelijkgesteld. • De dakloze heeft een woning gevonden die als hoofdverblijfplaats moet dienen. • Persoon moet recht hebben op een van de volgende: - een leefloon - een vervangingsinkomen ten laste van de sociale zekerheid of een uitkering ten laste van het stelsel van sociale bijstand - inkomen anders dan uit sociale zekerheid lager of gelijk aan leefloon +10% waar hij/zij recht zou op hebben indien leefloongerechtigd • De cliënt heeft nog nooit een installatiepremie ontvangen. • tenzij deze voor 01/01/1997 werd verleend |
Wetgeving Organieke wet van 8 juli 1976 (verruimd door wet van 23 augustus 2004) Wet van 26 mei 2002 betreffende het recht op maatschappelijke integratie (RMI wet) |
Specifieke acties • Nagaan of alle toekenningvoorwaarden vervuld zijn • Het betalen van de premie aan de cliënt |
4.2 Vlaamse huursubsidie
VLAAMSE HUURSUBSIDIE |
Tegemoetkoming in de huurprijs voor mensen met een laag inkomen die verhuizen van een slechte, onaangepaste woning naar een goede en aangepaste woning. |
Toelichting Tegemoetkoming in de huurprijs voor mensen met een laag inkomen die verhuizen van een slechte, onaangepaste woning naar een goede en aangepaste. Ook wie verhuist naar een woning verhuurd door een sociaal verhuurkantoor komt in aanmerking. Huurders die voor de nieuwe woonst een federale installatiepremie ontvingen of een verhoging van het leefloon via het OCMW, komen rechtstreeks in aanmerking voor de Vlaamse huursubsidie. De huursubsidie wordt berekend op basis van het inkomen. Ze wordt maximaal gedurende negen jaar uitbetaald en neemt af in de loop van die periode. |
Voorwaarden Voldoen aan: • de inkomensvoorwaarden • de eigendomsvoorwaarden • voorwaarden voor de verlaten woning: - een onbewoonbaar of overbewoond verklaarde woning - een ongeschikt verklaarde woning (met bepaald puntenaantal bij de berekening) - een te kleine woning waar de huurder minstens 12 maand ingeschreven was - een camping die de huurder sinds 1 januari 2001 als hoofdverblijfplaats had - een onroerend goed dat niet hoofdzakelijk voor huisvesting dient (vb hangar, loods) en dat veiligheids- en gezondheidsrisico's vertoont die in een proces- verbaal van de Vlaamse Wooninspectie zijn opgenomen • voorwaarden voor de nieuwe woning: - een privéwoonst die wel aan de normen van de Vlaamse Wooncode voldoet. - een woning verhuurd door een sociaal verhuurkantoor komt in aanmerking. Wie voor de nieuwe woonst een federale installatiepremie ontving of een verhoging van het leefloon komt rechtstreeks in aanmerking |
Wetgeving Besluit van de Vlaamse Regering van 2 februari 2007 tot instelling van een tegemoetkoming in de huurprijs voor woonbehoeftige huurders |
Specifieke acties • Invullen aanvraagformulier |
4.3 Huurwaarborg
HUURWAARBORG |
Een OCMW kan tussenkomen bij de betaling van een huurwaarborg. |
Toelichting Bij het betrekken van een woning kan een verhuurder een huurwaarborg vragen als garantie wanneer de huurder zijn verplichtingen geheel of gedeeltelijk niet nakomt. Indien de huurder zijn verplichtingen niet nakomt kan de verhuurder de huurwaarborg gebruiken om zich schadeloos te stellen. Elk OCMW kan vrij kiezen of het tussenkomt bij de betaling van een huurwaarborg. Als de huurwaarborg in geld geeist wordt, kan het OCMW de huurwaarborg (voor maximum 2 maanden huur) rechtstreets voorschieten of dit doen via een bankgarantie. Wordt er geen waarborg in geld geeist, dan kan het OCMW borg staan door middel van een borgbrief (voor maximum 3 maanden huur). Het OCMW is vrij te vragen het verleende bedrag van de huurwaarborg terug te betalen. Alles hangt af van de persoonlijke situatie van de cliënt. |
Voorwaarden • De huurder woont op het Belgisch grondgebied en is behoeftig (oordeel OCMW) • Het toekennen van steun in vorm van een huurwaarborg is noodzakelijk |
Wetgeving Wet van 25 april 2007 houdende diverse bepalingen (B.S., 8 mei 2007) |
Specifieke acties • Het OCMW doet een sociaal onderzoek om te bepalen of iemand al dan niet recht heeft op een huurwaarborg. |
4.4 Huurtoelage
HUURTOELAGE |
Een OCMW kan tussenkomen bij de betaling van de huur. |
Toelichting Elk OCMW kan vrij kiezen of het tussenkomt bij de betaling van een huurtoelage. OCMW doet een sociaal onderzoek om te bepalen of iemand recht heeft op een huurtoelage. Afhankelijk van het inkomen van de bewoners en de huurprijs bepaalt het OCMW de maandelijkse bijdrage is. ze bepalen ook voor hoe lang ze de toelage betalen. |
Voorwaarden • Het OCMW bepaalt of het toekennen van steun in vorm van een huurtoelage noodzakelijk is |
Wetgeving Wet van 2 april 1965 betreffende het ten laste nemen van de steun verleend door de openbare centra voor maatschappelijk welzijn |
Specifieke acties • Het OCMW doet een sociaal onderzoek om te bepalen of iemand al dan niet recht heeft op een huurtoelage. • Het OCMW kiest de maandelijkse bijdrage en de duur dat deze bijdrage wordt betaald. |
4.5 Referentieadres
REFERENTIEADRES |
Het adres van het OCMW opgeven als wettelijke verblijfplaats van de dakloze. |
Toelichting Het adres van het OCMW opgeven als wettelijke verblijfplaats van de dakloze. Dit is nodig om sommige rechten te verwerven zoals kinderbijslag en werkloosheidsuitkering of om zich in te schrijven voor een sociale huurwoning. |
Voorwaarden • Dakloos zijn volgens de definitie van het OCMW. • Niet ingeschreven zijn in het rijksregister. |
Wetgeving Wet van 24 januari 1997 houdende wijziging van de wet van 19 juli 1991 betreffende de bevolkingsregisters |
Specifieke acties • Het OCMW vraagt de inschrijving van de dakloze aan op het adres van het OCMW via de gebruikelijke procedure (via raad OCMW of dienst bevolking van stad/gemeente). • Indien iemand nog een inschrijving heeft op een adres waar hij niet meer woont, dan vraagt het OCMW de schrapping op dit adres aan. • Het OCMW bewaart de post van de dakloze. |
4.6 GPMI voor daklozen
GPMI VOOR DAKLOZEN |
Wederzijds engagement van OCMW en dakloze worden vastgelegd in een contract tussen OCMW en dakloze. |
Toelichting Geindividualiseerd Project voor Maatschappelijke Integratie is een wederzijds engagement van OCMW en dakloze vastgelegd in een contract. Dit GPMI contract is uitgewerkt in functie van de vaardigheden, verwachtigen en behoeften van de betrokken persoon. |
Voorwaarden Zowel dakloze als OCMW houdt zich aan de wederzijdse engagementen |
Wetgeving Wet van 26 mei 2002 betreffende het recht op maatschappelijke integratie |
Specifieke acties • OCMW brengt de dakloze op de hoogte van de inhoud, draagwijdte en gevolgen van een GPMI contract • OCMW werkt samen met de dakloze een GPMI uit op maat van zijn mogelijkheden en beperkingen • XXXX brengt de persoon op de hoogte van zijn recht om gehoord te worden • Minstens eenmaal per trimester het contract evalueren samen met de dakloze. Vrijstelling GPMI is mogelijk om billijkheidsredenen (oa. Psychiatrische problematiek, zware verslavingsproblematiek,…) • De dakloze krijgt het leefloon van een alleenstaande |
4.7 Versnelde toewijzing voor daklozen
VERSNELDE TOEWIJZING VOOR DAKLOZEN |
Het OCMW kan aan de SHM vragen om de dakloze een woning versneld toe te wijzen. |
Toelichting Een OCMW kan aan de SHM vragen een woning versneld toe te wijzen bij bijzondere omstandigheden van sociale aard. Dakloosheid is zo een bijzondere omstandigheid. De SHM kan als voorwaarde het aanbieden van begeleidende maatregelen vragen door het OCMW of door andere welzijnsactoren op initiatief van het OCMW. Deze begeleiding kan woonbegeleiding inhouden maar evenzeer het financieel borg staan |
voor de cliënt. Weigert de cliënt of het OCMW de begeleiding, dan kan de SHM de aanvraag weigeren. Dit kunnen ze ook doen als ze al voor 4% van hun cliënten deze afwijkingsmogelijkheid toepasten. |
Voorwaarden Persoon is dakloze volgens de OCMW definitie |
Wetgeving Besluit van de Vlaamse Regering van 12 oktober 2007 tot reglementering van het sociale huurstelsel ter uitvoering van titel VII van de Vlaamse Wooncode |
Specifieke acties • Het OCMW doet bij de huisvestingsmaatschappij een aanvraag tot versnelde toewijzing door middel van een aanvraagbrief. • Het OCMW en de SHM komen overeen over mogelijk bijkomstige begeleidende maatregelen van het OCMW of een partner van het OCMW |
4.8 Lokaal toewijzingsreglement voor daklozen
LOKAAL TOEWIJZINGSREGLEMENT VOOR DAKLOZEN |
De gemeente houdt door middel van een lokaal toewijzingsreglement sociale woningen vrij voor daklozen. |
Toelichting De gemeente kan een lokaal toewijzingsreglement indienen om sociale woningen vrij te houden. Zo kunnen ze woningen vrijhouden rond drie domeinen: • de lokale binding van de kandidaat-huurder • woonbehoeftigheid van specifieke doelgroepen • als men wil werken aan de verstoorde of bedreigde leefbaarheid in bepaalde wijken of complexen. Een doelgroepenplan moet informatie bevatten over de doelgroep, de lokale woningmarkt en de specifieke noden, eventuele omkadering en concrete uitvoering. |
Wetgeving Besluit van de Vlaamse Regering van 12 oktober 2007 tot reglementering van het sociale huurstelsel ter uitvoering van titel VII van de Vlaamse Wooncode |
Specifieke acties • De gemeente stelt in samenspraak met lokale welzijns- en huisvestingsactoren een lokaal toewijzingsreglement op. Hierbij is aandacht voor daklozen als specifieke doelgroep. • Dit lokaal toewijzingsreglement dienen ze voor goedkeuring in bij het Departement Ruimtelijke Ordening, Woonbeleid en Onroerend Erfgoed (RWO). |
4.9 Dringende hulp door de OCMW-voorzitter
DRINGENDE HULP DOOR DE OCMW-VOORZITTER |
De voorzitter van het OCMW kan een dakloze dringende hulp toekennen. |
Toelichting De voorzitter van het OCMW kan in dringende gevallen hulp toekennen aan een dakloze die bij het OCMW aanklopt. Hij moet dit doen binnen de grenzen van het huishoudelijk reglement bepaald door de OCMW-raad. De hulpverlening zal bestaan uit opvang of uit financiële hulp. De voorzitter dient zijn beslissing ter bekrachtiging voor te leggen op de eerstvolgende vergadering van het bestuursorgaan. |
Wetgeving Decreet van 19 december 2008 betreffende de organisatie van de OCMW (Art 58) |
Specifieke acties • Het OCMW doet een sociaal onderzoek om te bepalen of iemand al dan niet recht heeft op dringende hulp. • De OCMW-voorzitter bepaalt samen met de hulpverlening of de dakloze hulp krijgt en uit wat deze hulp bestaat. |
5 Validering: intersectorale dialoogdag voor OCMW en CAW
Om de modules bij een grotere groep van OCMW en CAW af te toetsen en te valideren, organiseerden we op 24 juni 2010 een intersectorale dialoogdag. De deelnemers gaven aan dat dit de eerste maal is dat OCMW- en CAW-medewerkers op Vlaams niveau samenkwamen om over hun aanbod te spreken. We stelden die dag dan ook scherp op de modules waar het CAW-aanbod het OCMW-aanbod raakt.
5.1 Methode
De VVSG en het SAW nodigden geïnteresseerden uit hun respectieve sectoren uit. In totaal mochten we 41 deelnemers verwelkomen: 18 CAW-medewerkers, 15 OCMW- medewerkers, een medewerker van een stadsdienst, een vertegenwoordiger van het Steunpunt Algemeen Welzijnswerk, 2 vertegenwoordigers van de VVSG, 2 geïnteresseerden vanuit de overheid en 2 onderzoekers. Zowel kleine als grote centra uit alle hoeken van Vlaanderen waren vertegenwoordigd.
De onderzoekers startten de dialoogdag met een presentatie van het project en de reeds ondernomen stappen. Vervolgens werd van gedachten gewisseld in vijf kleinere groepjes. We zorgden voor een zo groot mogelijke diversiteit aan deelnemers, zowel op basis van het type organisatie als op basis van hun locatie. Elk groepje had een gespreksleider en een verslaggever.
De groepen hadden drie overlegmomenten: twee in de voormiddag en één in de namiddag. Om dit overleg in goede banen te leiden, kregen ze van de onderzoekers een leidraad met vragen. In de eerste plaats werd van gedachten gewisseld over de overlappingen en hiaten in hun huidig aanbod. Een tweede onderwerp was ‘woonst met begeleiding’. Voor de CAW gaat dit over begeleid (zelfstandig) wonen. De OCMW vatten dit onder de term ‘transitwoningen’. Het doel van deze sessie was uit te spitten welke begeleiding de bewoners krijgen bij de woonst. Is deze begeleiding gelijklopend binnen en tussen de sectoren? En wat is de intensiteit en de duur van het aanbod? Een derde onderwerp was woonbegeleiding en uithuiszetting. Uit welke acties bestaat dit aanbod? En wat is de intensiteit en de duur van de begeleiding?
Na deze drie sessies brachten we de deelnemers opnieuw samen in een grote groep en stelden afgevaardigden uit elk groepje hun conclusies, aandachtspunten en aanbevelingen voor. Hieronder bespreken we enkele algemene punten en vervolgens de specifieke resultaten uit de overlegmomenten.
5.2 Resultaten
Aanzienlijke verschillen tussen regio’s
De thuislozenzorg van CAW en OCMW loopt voor Vlaanderen sterk uiteen. Ook de stedelijke of landelijke context drukt zijn stempel op de aangeboden hulp. Het zijn vooral de steden die een specifiek aanbod voorzien zoals nachtopvang en dagcentra. Bijkomende verschillen zijn het gevolg van eigen prioriteiten of keuzes op lokaal niveau. Zo kiezen ze al dan niet om in noodwoningen te voorzien of om geld te investeren in de preventie van uithuiszetting. Maar niet enkel het hulpverleningsaanbod van de organisaties verschilt,
maar bijvoorbeeld ook de samenwerking tussen de welzijnsvoorzieningen onderling en met de huisvestingsactoren. In sommige regio’s is een lokaal netwerk sterk uitgebouwd, andere regio’s geven aan dat ze eigenlijk weinig contacten onderhouden.
Onwennigheid van OCMW ten opzichte van modules
De CAW hebben de laatste jaren ervaring opgedaan met het formuleren van hun hulpverleningsaanbod in modules. Bij de OCMW was dit nog niet het geval. Voor de OCMW-medewerkers was de dialoogdag dan ook een eerste kennismaking met modules. Er heerste een zekere vrees voor ‘normering’ van de hulpverlening en voor bedreiging van de autonomie van de OCMW. Een aanbod in modules zou volgens de deelnemers afbreuk kunnen doen aan de zorg op maat die ze willen bieden.
OCMW-hulp is juridisch afdwingbaar, CAW-hulp niet
Volgens de deelnemers kunnen de organisaties niet allemaal even vrij hun hulp aanbieden. De CAW hebben als niet gouvernementele organisatie meer speelruimte. Ze kunnen cliënten weigeren en tevens specifieke eisen stellen in ruil voor begeleiding. OCMW heeft als openbare dienst die vrijheid niet. Cliënten kunnen bij de arbeidsrechtbank beroep aantekenen tegen een OCMW-beslissing. Wanneer ze ook financiële steun geven, heeft de hulpverlening een andere dimensie dan bij de CAW het geval is.
De dynamiek van de woonladder
Ontbrekende instrumenten
Gelijklopende acties
De acties die CAW bij begeleid wonen en OCMW bij transitwoningen aanbieden blijken uit de gespreksgroepjes zeer gelijklopend. Het is vooral de intensiteit van begeleiding die verschilt. De medewerkers van begeleid wonen van de CAW hebben een caseload van 10-
15. De begeleiders van het ene CAW hebben 10-12 cliënten terwijl dit bij een ander CAW eerder 12-15 cliënten zijn. Maatschappelijke werkers van het OCMW nemen de begeleiding vaak bovenop hun vaste aantal gewone begeleidingen. Zo is de begeleiding van het OCMW vaak minder intens.