Breed akkoord 2021-2025 inzake minimumuitkeringen, minimumloon, kinderbijslag, WW en kostenverlaging voor burgers en bedrijven
“Akkoord van Kralendijk”
Breed akkoord 2021-2025 inzake minimumuitkeringen, minimumloon, kinderbijslag, WW en kostenverlaging voor burgers en bedrijven
16 april 2021
Inhoudsopgave
Gezamenlijke ‘ijkpuntfilosofie’
Inleiding
Stappen vanaf 2018
Concretisering nu: in bedragen en tijd
Ontwikkeling wettelijk minimumloon (WML) en minimumuitkeringen (2016-2021)
Wenselijk niveau WML en minimumuitkeringen (2021-2025)
* Kader
* WML
* Onderstand en AOV
* Tabel 2021-2025 e.v.
* Kinderbijslag
* Fiscaal beleid: belastingvrije som
* Hoe verder na 2025?
Noodzaak kostenverlaging burger en bedrijven Flankerend beleid
* Werkloosheidsvoorziening/Cessantiawet
* Aanvullende pensioenen
* Arbeidsmarkt
* Arbeidsproduktiviteit, werkplezier en medewerkersparticipatie
* Arbeidsrecht
Hoe verder?
Gezamenlijke ‘ijkpuntfilosofie’
Inleiding
Met bestaanszekerheid is het algemeen belang gediend. Een aanvaardbaar niveau van WML en uitkeringen draagt bij aan harmonie in de samenleving en werpt ook op de werkvloer zijn vruchten af. Armoede daarentegen staat de ontwikkeling van het arbeidspotentieel in de weg, leidt tot sociale spanningen en daarmee instabiliteit van de samenleving en kan bijdragen aan criminaliteit. Uit velerlei onderzoek blijkt dat op Bonaire (tenminste) 40% van de bevolking leeft onder de grens van het bestaansminimum. Wij achten dat onaanvaardbaar voor een onderdeel van het Koninkrijk.
Stappen vanaf 2018
2018-2019
In juni 2018 is een onderzoek van Regioplan naar een ijkpunt sociaal minimum voor Caribisch Nederland (CN) naar de Tweede Kamer gestuurd, voorzien van een kabinetsreactie. Het ijkpunt kan lager worden, naarmate bepaalde kosten omlaag worden gebracht. Het doel is dat alle inwoners van CN in hun levensonderhoud moeten kunnen voorzien door stapsgewijze kostenreductie en verhogen van de inkomens, waarbij tevens uitgangspunt is dat werken moet lonen (prikkel om arbeid te aanvaarden).
De Eerste Kamer vroeg eind 2018 aan de staatssecretaris van SZW om nog voor de zomer van 2019 te komen met een gedegen voortgangsrapportage inzake het sociaal minimum op de BES-eilanden. De Centraal Dialoog (CD) heeft in haar brief van 18 februari 2019 aan de staatssecretaris uitgesproken: ‘Gelet op de prioriteit die de CD geeft aan het thema sociaal minimum, wacht zij deze voortgangsrapportage met grote belangstelling af en zal zij deze te zijner tijd zeker agenderen.'
De staatssecretaris kwam vervolgens in juni 2019 met deze rapportage, die al gauw de 'ijkpuntnota' ging heten. In deze voortgangsrapportage zijn ijkpunten voor het bestaansminimum vastgesteld. Deze bedragen lagen lager dan de Regioplan-bedragen, omdat ze gebaseerd waren op nog te nemen kosten reducerende maatregelen.
Deze nota heeft vervolgens brede steun gekregen in de Tweede Kamer1.
1 Ook de uitgangspunten van de uitgaven zijn anders dan die in het Regioplan zijn vermeld.
De CD heeft op 8 juli 2019 een schriftelijke reactie gegeven aan de staatssecretaris. De kern daarvan is, dat zij verheugd is over het verschijnen van deze nota maar tegelijkertijd constateert dat er voor het overbruggen van de kloof tussen de gekozen ijkpunten en de werkelijke kosten van levensonderhoud nog flinke stappen nodig zijn. Van een reëel sociaal minimum is daardoor in de praktijk nog geen sprake. In deze brief vraagt de CD om het vaststellen van een (bij voorkeur zo kort mogelijke) termijn waarbinnen de maatregelen gerealiseerd zouden moeten zijn en het in de tussenliggende periode borgen van adequaat flankerend beleid. In verband met dit laatste oppert de Centraal Dialoog onder meer het verhogen van de kinderbijslag en eventuele fiscale maatregelen.
Overleg CD en staatssecretaris van SZW (3 oktober 2019)
Op 3 oktober 2019 is van gedachten gewisseld over deze materie tussen de CD en de staatssecretaris van SZW, uitmondend in een gezamenlijke verklaring. In haar aansluitende brief aan de CD van 10 oktober 2019 spreekt zij nog eens uit om met de beleidsontwikkeling en implementatie van de ijkpuntnota verder te willen gaan ‘in overleg met de Centraal Dialoog’. En zij voegt daar nog aan toe:
‘De beoogde stapsgewijze verbetering is niet vrijblijvend. Met het opnemen van bedragen in het ijkpunt die afwijken van de werkelijke kosten committeert het kabinet zich aan het verlagen van de hoge kosten voor het levensonderhoud’.
Gemeenschappelijk Beleidskader 2020-2023 (20 februari 2020)
De CD spreekt in haar Gemeenschappelijk Beleidskader 2020-2023 haar vertrouwen uit in deze uitspraken en in het commitment van het kabinet. Zij benadrukt daarbij het belang dat alle relevante ministeries hun aandeel leveren in deze complexe operatie en zich daarop laten aanspreken. Zij wijst ook in dit verband op het waar mogelijk verlagen van tarieven voor water, elektriciteit, internet en huur. En eventueel ook andere door de overheid te beïnvloeden kosten.
Overleg CD en staatssecretaris van SZW (25 november 2020)
Het kabinet heeft op 8 juli 2020 een tweede voortgangsbrief aan de Kamer gezonden, waarover de CD met de staatsecretaris heeft gesproken op 25 november 2020.
Vervolgens heeft de CD besloten om een werkgroep in te stellen om ‘tot zo concreet mogelijke voorstellen te komen inzake het structureel gewenste niveau van het WML en de bestaande (minimum)uitkeringen resp. de verhouding daartussen.’ Over dit besluit is bij brief van 11 december 2020 gecommuniceerd met de staatssecretaris van SZW. Deze heeft gezegd de voorstellen met belangstelling af te wachten.
Concretisering nu: in bedragen en tijd
Met de sinds 2018 gezamenlijk ontwikkelde ijkpuntfilosofie is sindsdien winst geboekt. Consensusvorming en vertrouwen zijn uitgangspunt geworden.
Om dit alles te versterken en op termijn te behouden is nu concretisering noodzakelijk: in bedragen en tijdspad. De staatssecretaris heeft in haar voortgangsrapportage van juli 2020 ook (opnieuw) erkend, op aandringen van de CD, dat bezien moet worden ‘of het mogelijk is een termijn te verbinden aan het verhogen van de onderstand tot het ijkpunt van het sociaal minimum en het verhogen van het wettelijk minimumloon tot verder boven het ijkpunt voor het sociaal minimum.
Ons inziens is dat niet alleen mogelijk maar ook wenselijk. Er moet een concreet vooruitzicht komen, in bedragen en jaren.
Anders wordt het geduld teveel op de proef gesteld. We moeten nu keuzes maken.
In het vervolg van dit akkoord zullen wij onze voorstellen presenteren. Als vakbeweging, bedrijfsleven, Kamer van Koophandel en eilandbestuur. In de traditie van het ‘Zoutpannen’ in de CD sinds 2018.
Het bestaansminimum en het WML moeten verder omhoog én de kosten voor de burgers en bedrijven omlaag. Dat is de filosofie van het beleid sinds Staatssecretaris van Ark van SZW was, en daar staan wij nog steeds volledig achter.
Ontwikkeling WML en minimumuitkeringen (2016-2021) alsmede hun onderlinge relatie
Ontwikkeling WML en minimumuitkeringen (2016-2021)
Hieronder is de ontwikkeling van het WML en de minimumuitkeringen sinds 2016 weergegeven2. Voor het WML is ook het ‘startniveau’ van 2011 vermeld.
Inflatie + beleidsmatige verhoging WML | WML | AOV | Onderstand zelfstandig wonende | Onderstand gehuwd, 2 kinderen | |
1-1-2011 | - | 728 | |||
1-1-2016 | -0,9% + 0,9% | 815 | 586 | 244 | 448 |
1-1-2017 | 0,6% + 0% | 820 | 590 | 244 | 448 |
1-1-2018 | 0,6% + 0% | 000 | 000 | 000 | 582 |
1-1-2019 | 3,5% + 5% | 000 | 000 | 000 | 715 |
1-1-2020 | 1,2% + 5% | 950 | 684 1) | 522 | 760 |
1-1-2021 | -4,8% + 4,8% | 950 | 684 1) | 522 | 760 |
1) AOV-gerechtigden met totaalinkomen onder WML en geen vermogen kunnen een toeslag tot WML-niveau krijgen.
Uit het overzicht blijkt dat WML en uitkeringen steeds tenminste gelijk aan de inflatie zijn geïndexeerd en in sommige jaren zelfs meer. Bij elkaar genomen lopen de beleidsmatige verhogingen op tot meer dan 15%.
Bij de onderstand is de ontwikkeling groter door een tussentijdse verhoging van het basisbedrag (in 2017 van 24% WML naar 40% WML) en van de toeslag zelfstandig wonenden per 1 januari 2019.
Per saldo mag dus vastgesteld worden dat er sinds 2018 het een en ander ten positieve gebeurd is en dat overheid én bedrijfsleven daaraan hebben bijgedragen.
2 Alle bedragen in deze notitie zijn in US Dollars en zijn bedragen per maand, tenzij anders vermeld.
Onderlinge relatie WML en minimumuitkering: werk moet lonen
De verhouding WML en minimumuitkeringen was in 2020 als volgt:3
WML | Uitkering | Verschil |
950 | Volledige AOV = 684 | 266 (28%) |
950 | Basisbedrag onderstand = 379 | 571 (60%) |
950 | Onderstand zelfstandig wonende = 522 | 428 (45%) |
950 | Onderstand zelfstandig wonende gehuwden = 657 | 293 (31%) |
950 | Onderstand AOV-gerechtigde = 950 | 0 |
De aantallen personen die onderstand resp. AOV krijgen zijn als volgt4:
Onderstand | Aantallen |
Alleenstaand | 469 |
Alleenstaande ouders | 47 |
Gezin met kinderen | 5 |
Gezin zonder kinderen | 30 |
Totaal | 551 |
AOV | Aantallen |
AOV ouderdom | 2400 |
AOV ouderdom + toeslag | 69 |
AOV partner | 39 |
Totaal | 2508 |
Werk moet lonen
Algemeen aanvaard uitgangspunt van zowel kabinet als de CD is dat ‘arbeid moet lonen’: het WML mag niet onder de minimumuitkeringen liggen, om een prikkel tot werken te behouden maar moet daar boven liggen. Zoals in het GBK 2020-2023 van de CD te lezen is:
‘Het uitgangspunt van ‘werk moet lonen’ is van groot belang voor de arbeidsmarkt c.q. om mensen te motiveren om aan de slag te gaan en wordt daarom ook door alle CD-partijen onderschreven, net als door de staatssecretaris in haar ‘ijkpuntnota’ en haar latere brief aan de Tweede Kamer van 13 september 2019, waaruit dit citaat (p. 17): ‘Het verschil tussen de onderstand en het WML is bepalend voor de prikkel om te werken. Een
3 Zie bijlage tweede voortgangsrapportage ijkpunt bestaanszekerheid 8 juli 2020.
4 Gebaseerd op SZW-rapportage 2e tertaal (periode van 4 maanden) 2020.
substantiële verhoging van de onderstand los van een verhoging van het WML zorgt voor een verminderde prikkel om te werken en zet de balans tussen rechten en plichten onder druk.
Verdere verhoging van het WML in de toekomst zal deze werkprikkel versterken maar tegelijkertijd kunnen negatieve effecten optreden op de arbeidsvraag, de regionale concurrentiepositie van het eiland en de draagkracht van de economie.’
Over dat laatste is in oktober 2020 een onderzoek van Ecorys uitgebracht.5 Uitgangspunt voor de CD is dat verdere verhoging van het WML in de toekomst wenselijk is – waardoor ook ruimte ontstaat voor verhoging van het sociaal minimum –, mits dit verantwoord is qua werkgelegenheid en dit ingebed is in een bredere aanpak, waarbij de werkgeverslasten zich per saldo verantwoord ontwikkelen.
5 Zie brief staatssecretaris SZW aan Tweede Kamer d.d. 27 november 2020.
Wenselijk niveau WML en minimumuitkeringen alsmede invoeringstraject (2021-2025)
Kader
Al het voorgaande in samenhang overziende, achten wij het moment gekomen om tot een concreet meerjarig traject te komen.
Daarbij zal niet altijd volledig en tegelijk recht kunnen worden gedaan aan alle uitgangspunten en invalshoeken. Maar op een geven moment moet een keuze worden gemaakt, die meerjarig uitzicht biedt.
Wij kiezen voor een gefaseerd invoeringstraject tot 1 januari 2025, bijna vier jaar dus. Verhogingen van deze orde in één keer achten wij niet alleen politiek onrealistisch maar ook voor belangrijke delen van de economie wellicht desastreus.
Daarbij maken wij direct twee wezenlijke aantekeningen:
1. Alleen de bedragen voor 1-1-2022 staan vast. Vanaf 2022 zal jaarlijks moeten worden bezien of het traject in die omvang nog uitvoerbaar is. Als de bedrijvigheid zich vanaf 2022 (ondanks Corona) onverwacht gunstig zou ontwikkelen, kan daarbij uiteraard ook een versnelling aan de orde zijn.
2. Uitvoering loopt parallel aan de realisatie van kostenverlagingen door de overheden (ijkpuntfilosofie). Dit is primair een verantwoordelijkheid voor de rijksoverheid en de lokale overheid, maar deze zal wel jaarlijks inzichtelijk moeten worden gemaakt in CD-verband. Zie hiervoor het vervolg van deze nota.
WML
Het WML bedraagt per 1 januari 2021 $950 per maand, uitgaande van de gebruikelijke 40-urige werkweek (formeel gaat het om een bruto- minimumuurloon).6
6 In Europees Nederland wordt het WML uitgedrukt in een maandelijks bedrag, uitgaande van de in de betreffende bedrijfstak/onderneming ‘normale arbeidsduur’, die in de praktijk varieert van 36 tot 40 uur. Daardoor varieert het minimumuurloon dus enigszins tussen sectoren. Wij laten dit systeemverschil hier voor wat het is.
Uit onderzoek blijkt dat ca 12% van de werkenden op of beneden WML-niveau zit.7 Het is daarbij wel waarschijnlijk dat relatief veel personen dichtbij het WML betaald worden. Ook deze groep zal in zekere mate van een WML- verhoging kunnen profiteren, direct of door doorwerking in het loongebouw.
Wij achten het wenselijk dat het WML per 1 januari 2022 wordt verhoogd naar
$1050 (incl. eventuele indexering), d.w.z. met ca 10%.
Het structureel wenselijke niveau bedraagt $1350. Dat zou per 1 januari 2025 bereikt moeten zijn met tussentijdse stappen van telkens $100. Dat is dus per saldo een structurele verhoging van ruim 40%.
Onderstand en AOV
Onderstand
Op grond van artikel 17b Besluit onderstand BES is de hoogte van de onderstand met alle toeslagen bij elkaar nooit meer dan het WML, terecht. Sterker nog: structureel zal er verschil moeten zijn om werk te laten lonen. De minimumuitkering voor een echtpaar met kostwinner zou in dit licht structureel van de huidige $760 per maand verhoogd moeten worden naar
$1200 in 2025. Voor een alleenstaande volgens hetzelfde tijdschema van $522 naar $950.
Ook bij deze verhogingen van de onderstand blijft de werkprikkel in stand, omdat het toekomstige WML erboven ligt. Wel is controle op sollicitatieplicht resp. een adequate toepassing van de inkomens- en vermogenstoets van des te groter belang. Daarnaast kan worden ingezet op (om)scholingsverplichtingen bij langdurige gebruikmaking van de onderstand.
AOV
De AOV voor een echtpaar is thans 2x $684, dus $1368, per 1 januari 2022 willen wij dat brengen op $1400, in beperkte mate boven het beoogde structurele WML-niveau. Maar voor deze groep geldt uiteraard het werkprikkel-argument niet meer. Het bedrag dient uiteraard wel vanaf 2023 jaarlijks geïndexeerd te worden.
Indien de alleenstaande AOV’er geen neveninkomsten of vermogen heeft, kan hij thans een aanvulling uit de onderstand krijgen tot $950.
7 RCN-SZW-onderzoek in 2019 (cijfers 2017, CBS, Verzamelde Loonstaten).
Wij achten deze systematiek achterhaald en geen recht doen aan het karakter van basispensioen (eerste pijler). In Europees Nederland geldt voor een alleenstaande AOW‘er een uitkering van 70% van die van een paar. Daarom zou per 1 januari 2022 overgegaan moeten worden op een AOV voor alleenstaanden van structureel 70% van $1400, dus $980.
Tabel 2021-2025 e.v.
WML | Onderstand alleenstaande | Onderstand paar | AOV per paar | AOV alleenstaande | |
1-1-2017 | 820 | 244 | 448 | 1180 | 590 |
1-1-2018 | 825 | 377 | 582 | 1186 | 593 |
1-1-2019 | 894 | 492 | 715 | 1288 | 644 |
1-1-2020 | 950 | 522 | 760 | 1368 | 684/950 1) |
1-1-2021 | 950 | 522 | 760 | 1368 | 684/950 1) |
1-1-2022 | 1050 | 740 | 980 | 1400 | 980 |
1-1-2023 | 0000 | 000 | 0000 | index. | index. |
1-1-2024 | 0000 | 000 | 0000 | index. | index. |
1-1-2025 | 0000 | 000 | 0000 | Index. | index. |
vanaf 1-1-2026 | index. | index. | index. | index. | index. |
1) Max. 950 indien geen andere inkomsten of vermogen
Op basis van bovenstaande tabel blijkt dat de alleenstaande rechthebbende op onderstand de eerste twee jaren een nog relatief bescheiden bedrag ontvangt. Er zal in overleg bezien kunnen worden of hier op de een of andere manier een oplossing voor kan worden gevonden vanuit de armoedebestrijding. De CD acht dit vanuit sociaal maatschappelijk standpunt wenselijk.
Kinderbijslag
Kinderbijslag is van groot belang voor gezinnen met kinderen, inclusief eenoudergezinnen, zeker voor de lagere inkomens.
De kinderbijslag heeft zich sinds 2016 als volgt ontwikkeld (bedragen per maand):
1-1-2016 | 40 |
1-1-2017 | 40 |
1-1-2018 | 40 |
1-1-2019 | 62 |
1-1-2020 | 83 |
1-1-2021 | 85 |
Het niveau van de kinderbijslag is dus sinds 2018 meer dan verdubbeld. Deze bevindt zich nu ongeveer op het niveau van de Kinderbijslag in Europees Nederland voor kinderen in de leeftijdscategorie 0-5 jaar.8
Verdere verhoging in de komende jaren is wenselijk. In Europees Nederland is de kinderbijslag voor de ‘middencategorie’ (6-12 jaar) omgerekend $107 per maand. Daarmee heeft een echtpaar met twee kinderen in de onderstand in onze visie de beschikking over het volgende bedrag, inclusief kinderbijslag van
$100 per maand per kind vanaf 1 januari 2022, oplopend naar $130 per kind:
Onderstand gehuwd | KB 2 kinderen | Xxxxxx | |
1-1-2017 | 448 | 80 | 528 |
1-1-2018 | 582 | 80 | 662 |
1-1-2019 | 715 | 124 | 839 |
1-1-2020 | 760 | 166 | 926 |
1-1-2021 | 000 | 000 | 000 |
1-1-2022 | 000 | 000 | 0000 |
1-1-2023 | 000 | 000 | 0000 |
1-1-2024 | 0000 | 000 | 0000 |
1-1-2025 | 0000 | 000 | 0000 |
1-1-2026 | Index. | Index. | Index. |
8 In CN wordt geen leeftijdsonderscheid gemaakt, gelet op de uitvoeringsproblematiek.
Daarnaast is het wenselijk dat de eerder aangekondigde dubbele kinderbijslag voor kinderen met een extra zorgbehoefte kinderen zo snel mogelijk wordt ingevoerd (naar analogie van de Europees Nederlandse kinderbijslagwetgeving).
Fiscaal beleid: belastingvrije som
Het WML bedraagt per 1 januari 2021 $950 per maand. Gegeven de hoogte van de belastingvrije som is het WML-bedrag daarmee een netto-bedrag. Wij bepleiten dat de belastingvrije som op het niveau van het toekomstige WML blijft liggen, zodat de WML-verhoging ook daadwerkelijk ten goede komt aan de werknemers.
De CD beseft dat tegen deze methodiek ook bezwaren kunnen worden ingebracht (hogere inkomens profiteren ook), maar die zijn er bij iedere fiscale maatregel. Wat het zwaarst is, moet hier het zwaarst wegen. Bovendien zullen er meer belastinginkomsten worden gegenereerd omdat het hele loongebouw iets zal opschuiven
Hoe verder na 2025?
Uitgaande van het per 1 januari 2025 bereikte niveau van WML, sociaal minimum en kinderbijslag; de AOV uitkering al in 2022, kunnen deze bedragen daarna jaarlijks in beginsel de wettelijke indexering volgen.
Zeker hierna zullen voortgaande kosten- c.q. lastenbesparende maatregelen door de overheid (zie volgende hoofdstuk) de koopkracht van burgers verder kunnen verbeteren.
Indien hierdoor deflatie ontstaat, moet het uitgangspunt zijn dat de uitkeringen niet verlaagd worden, evenals het geval was per 1 januari 2021.
Noodzaak kostenverlaging burgers en bedrijfsleven
Kostenverlaging voor burgers en bedrijven is essentieel. Het is geen vrijblijvend flankerend beleid maar een ijzeren randvoorwaarde voor verhoging van de onderkant van het inkomensgebouw, volledig conform de ijkpuntfilosofie.
In de relatie met de rijksoverheid speelt de stapsgewijze verbetering die zij voor ogen heeft een centrale rol. De inzet van de ministeries om met het OLB voor een verlaging van de hoge kosten voor het levensonderhoud te zorgen is hier van groot belang. Dit kan ook niet los gezien worden van de meerjarige afspraken in dit akkoord met de CD-partners. Alleen dan zal ook de in sinds 2018 beoogde gezamenlijke beleidsinzet van verlaging van de kosten van het levensonderhoud gestalte kunnen krijgen.
Wij willen in dit verband de volgende kernpunten voor het overheidsbeleid (Rijk en/of OLB) formuleren:
1. Commitment om de bestaande OverheidsNV’s bedrijfseconomisch en bestuurlijk gezond te maken. Een grondige professionele analyse van de kostenstructuur van deze NV’s is urgent.
2. De huidige huursubsidieregeling voor de sociale woningbouw dient uitgebreid te worden naar de particuliere verhuurders.
3. Scherpere controle op het prijsbeleid. Daarnaast heroverweging van het door de overheid vast te stellen mandje voor maximumprijzen (waaronder wellicht ook relatief ongezonde voedingsproducten vervangen door gezonde producten).
4. Instellen van openbaar vervoer, juist van belang voor lagere inkomens.
5. Idem instellen van armoedebeleid resp. schuldsaneringsbeleid.
6. Effectief inkomstenmodel (zie hierna).
Inkomstenverhoging uit eilandbelastingen (effectief inkomstenmodel)9
Bij een effectief bestuur hoort ook een effectief model van inkomsten uit eilandbelastingen (m.n. op auto’s, toerisme en onroerend goed). Het BC heeft hiertoe stappen genomen met behulp van een onderzoek van een externe deskundige, die in december 2019 ook een uiteenzetting heeft gegeven in de CD. Een samenhangende beleidsvisie en implementatie is gewenst. Daarbij dient ook een hogere belasting voor toeristen overwogen te worden.
9 Zie ook GBK 2020-2023 (februari 2020).
Ook de inning van eilandbelastingen en erfpachtcanon is problematisch. Veel potentieel overheidsgeld, dat kan worden aangewend voor het algemeen belang, gaat hierdoor onnodig verloren en het schept ook oneerlijke concurrentie. Een verbeterde uitvoering is derhalve cruciaal, voor de belastingmoraal en voor de geloofwaardigheid en voorbeeldfunctie van het OLB.
Hier liggen dus belangrijke mogelijkheden om de inkomsten te verhogen en tegelijkertijd de lasten per onderneming resp. burger te verlagen. In de komende twee jaar moeten hier forse stappen worden gezet.
Wat betreft de vastgoedbelasting als zodanig kan worden opgemerkt, dat in de toeristische sector onroerend goed een belangrijk kapitaalgoed is. Deze karakteristiek beïnvloedt de verhouding tussen de verschillende sectoren wat betreft belastingdruk. Hier zou specifiek naar gekeken moeten worden, zoals de CD ook aangeeft in het GBK 2020-2023.
Een aandachtspunt is tenslotte de relatief hoge kosten van de invoer van met name vlees, met als toetspunt dat deze vergelijkbaar zouden moeten zijn met de tarieven in Europees Nederland.
Structurele subsidie energie, telecom en drinkwater
De CD heeft in het GBK 2020-2023 al gepleit voor structurele subsidies voor basisbehoeften als elektriciteit, drinkwater en telecom. Ook heeft de CD op 10 oktober 2019 een brief gestuurd aan het ministerie van EZK, waarin meer fundamenteel de vraag wordt opgeworpen of het uitgangspunt van volledige kostendekkendheid in redelijkheid wel kan worden opgelegd op de kleine schaal van de BES-eilanden (zoals dat ook niet van de Waddeneilanden gevraagd wordt). Dit punt is ook in praktische zin van groot belang in relatie tot het armoedebeleid.
Hierop is nog steeds geen reactie ontvangen.
In verband met de Coronacrisis heeft het kabinet maatregelen getroffen om deze kosten te verlagen: de vaste kosten van energie en water (‘vast gebruikstarief’) zijn geheel en die van abonnementskosten voor vast internet zijn gedeeltelijk gesubsidieerd.
Wij pleiten ervoor om deze tegemoetkomingen te verlengen tot 2025. De kosten voor energie, telecom en drinkwater moéten structureel omlaag, als behorende tot de noodzakelijke kosten van levensonderhoud, zoals ook de staatssecretaris van SZW erkent in haar voortgangsrapportage van 8 juli 2020.
Versterking economie en verlaging cost of doing business10
Een verhoging van het ‘sociale peil’ van Bonaire van de orde, zoals in deze nota bepleit, kan alleen als ook verder gewerkt wordt aan versterking van de economische basis voor duurzame welvaart. Modernisering en dus ook meer economische diversiteit en bevordering ondernemerschap zijn daarbij noodzakelijk. Alle sectoren verdienen daarbij aandacht, het grootbedrijf en het midden- en kleinbedrijf, innovatieve industrie, lokale productie, start-ups enz. Objectief is het door de omstandigheden op Bonaire een zware uitdaging om tot een redelijk rendement te komen. De cost of doing business is weinig motiverend voor ondernemers om te investeren in uitbreiding van hun activiteiten, dan wel het opstarten van nieuwe bedrijfsactiviteiten alsmede om nieuw personeel aan te trekken.
Dit alles vraagt prioriteit voor m.n. de volgende maatregelen:
1. Subsidies/fiscale maatregelen voor stimuleren duurzaam ondernemen.
2. Stimuleren verbouwen eigen voedsel op het platteland.
3. Infrastructuur structureel verbeteren: wegen, zeehaven (mogelijkheid laden/lossen containers, waardoor kosten levensmiddelen etc. ook kunnen dalen!), luchthaven, lokale overheidsgebouwen (in kader verbetering dienstverlening).
4. Verbetering luchtverbindingen met economische relevante landen in de regio
5. Opzetten van een ontwikkelingsbank.
6. Onderzoek naar mogelijke belastingmaatregelen voor nader te omschrijven investeringen, welke nadrukkelijk de lokale economie, werkgelegenheid en het ecologische karakter van Bonaire ten goede komen.
7. Verbetering beschikbaarheid van financiering tegen redelijke tarieven van ondernemingsactiviteiten. Betrokken partijen zouden hierover in overleg moeten treden, op initiatief van de overheid, evenals over de hoogte van bankkosten, creditcardkosten en de rentetarieven, dit met als benchmark de tarieven in Europees Nederland.
10 Zie ook GBK 2020-2023 (februari 2020).
Flankerend beleid
Werkloosheidsvoorziening/Cessantiawet
De staatsecretaris van SZW heeft in december 2019 in een brief aan het BC het volgende gemeld:
“Met de Cessantiawet BES kent Bonaire een werkloosheidsuitkering van bijzondere aard. Het betreft een eenmalige uitkering bij onvrijwillig ontslag. De hoogte daarvan is afhankelijk van het aantal dienstjaren en het laatstelijk verdiende loon.11 Bij een eventuele afweging met betrekking tot een bredere werkloosheidsregeling, waarover ik op voorhand nog geen standpunt heb, dienen verschillende aspecten te worden betrokken. Naast de financiering horen daar ook elementen bij als de wenselijke hoogte en duur van een uitkering, het vaststellen van de kring van verzekerden en verzekerde rechten en hoe de activerende werking te borgen (via sollicitatieplicht, scholingstrajecten, etc.). Bovendien vergt de verhouding met eerdergenoemde Cessantiawet de aandacht.
Ik acht de Centraal Dialoog Bonaire bij uitstek het aangewezen platform om deze materie nader te doordenken.”
En op een Tweede Kamervraag van 17 februari 2021 heeft de minister van SZW het laatste herbevestigd: ”De discussie hierover in de Centraal Dialoog is momenteel nog gaande. Het kabinet wacht het advies van de Centraal Dialoog af.”
In het GBK 2020-2023 heeft de CD het volgende over een mogelijke werkloosheidsvoorziening neergelegd:
“De CD heeft hierover nog geen standpunt maar wil zich hierover verder bezinnen in de loop van 2020. Daarbij wordt voorlopig gedacht aan een voorziening uit algemene middelen van een beperkt aantal maanden (zonder partnertoets) om de gevolgen van inkomensverlies te dempen.”
11 Indien de werkgever wegens faillissement of surseance van betaling niet in staat is om de uitkering te betalen, heeft de werknemer jegens SZW recht op de uitkering. De werkgeverspremie bedraagt 0,1%.
Standpunt
Wij achten invoering van dit meerjarige akkoord van wezenlijk belang voor de verbetering van inkomenszekerheid van werkenden én niet-werkenden. Voor het risico van ziekte en arbeidsongeschiktheid bestaat al een sociale zekerheidsregeling, waarover de CD in februari 2020 uitgebreid advies heeft uitgebracht. Daar hoort echter ook een specifieke, beperkte werkloosheidsvoorziening bij.
De CD acht het sociaal wenselijk dat werkloos geworden werknemers niet onmiddellijk terugvallen op de onderstand of geen onderstand kunnen krijgen, omdat zij of hun partner ander inkomen of vermogen hebben.
Van een zekere werkloosheidvoorziening gaat bovendien een prikkel uit om zich zo nodig bij het Plenchi di Trabou te melden en daar verder steun te krijgen voor bemiddeling naar een andere baan.
Om deze redenen pleiten wij voor invoering van een bescheiden werkloosheidsvoorziening, met de volgende kenmerken:
- Hoogte van de uitkering 80% laatstverdiende loon, over maximaal 3 maanden (met een maximum van ca. $7.615.12), met een verlengingsmogelijkheid per geval van nogmaals maximaal drie maanden.
- Inkomstenverrekening
- Activeringsplicht (solliciteren en meewerken aan arbeidsbemiddeling en bereidheid tot bijscholing)
- Rechtmatig verblijf in Caribisch Nederland en niet langer dan twee weken aaneengesloten CN verlaten
- Minimaal 26 weken aaneengesloten in dienst geweest
- Financiering en uitvoering overeenkomstig de subsidie voor gewezen werknemers in de Tijdelijke subsidieregeling loonkosten en inkomensverlies CN, derhalve uit algemene middelen.
Het zou dus (voorlopig) ook een vergelijkbare regeling als de genoemde tijdelijke subsidieregeling kunnen zijn, waardoor invoering per 1 januari 2022 mogelijk lijkt.
Daarnaast is er dus de bestaande Cessantiawet, zoals beschreven. Deze verschaft ook een eenmalige uitkering bij pensioen, te betalen door
12 Maximumdagloon ZV is $146,44. Daarvan 80% is $117,15. Dit bedrag vermenigvuldigd met 65 (aantal werkdagen over een periode van 3 maanden) is $7.615.
werkgevers. Dit element willen wij behouden, als een verworvenheid voor het eiland. Bovendien wordt daarvoor door de werkgevers voor iedere werknemer afzonderlijk een bedrag “gespaard”.
Aanvullende pensioenen
Voor de Rijksoverheid en voor het OLB geldt dat er van oudsher bovenop de AOV een verplichte aanvullende pensioenregeling voor alle ambtenaren bestaat. In de private sector is dat echter slechts het geval in een beperkt aantal ondernemingen, bedrijfstakgewijze regelingen bestaan niet.
Europees Nederland kent van oudsher een grootschalig stelsel van vrijwillige bedrijfstakgewijze aanvullende pensioenregelingen, die door de overheid op verzoek verplicht worden opgelegd aan alle ondernemingen in de betreffende bedrijfstak, ook al zijn die niet aangesloten bij de betreffende ondernemersorganisatie.
In strikte zin bestaat dus in Europees Nederland geen wettelijke pensioenplicht, er zijn ook ondernemingen, waar geen pensioenregeling bestaat. Om die reden heeft het ministerie van SZW op 5 september 2019 een technische vraag ter zake aan de CD als volgt beantwoord:
‘Wij kunnen ons voor Caribisch Nederland een wettelijke verplichting moeilijk voorstellen. Het is aan sociale partners en ondernemingen om afspraken te maken over het aanvullend pensioen. Ook de keuze voor een pensioenuitvoerder is aan hen.’
Standpunt CD
De CD onderkende al in het GBK dat een wettelijk verplichte regeling voor aanvullende pensioenen onmogelijk is. Partijen in de CD zijn het er tevens over eens dat deze in de private sector alleen maar financierbaar zijn in de vorm van een beschikbaar premiesysteem. Dit kan slechts door middel van de verdere ontwikkeling op vrijwillige basis van de verzekeringsmarkt voor levensproducten, die ook kunnen worden aangeboden aan ondernemers, die immers veelal ook geen pensioenregeling hebben. Daarbij is ook aan de orde het openstellen van de markt voor levensproducten door aanbieders uit Europees Nederland.
Met dit akkoord wordt nu primair ingezet op een meerjarige verhoging van de AOV-uitkering, waardoor de urgentie van aanvullende pensioenen ook geringer wordt.
De CD heeft op 23 november 2020 afgesproken om ‘de discussie tot medio 2022 op te schorten en dan opnieuw te bezien in licht van actualiteit, ontwikkeling AOV en de markt voor levensproducten.’
Wij herbevestigen hierbij deze afspraak.
Arbeidsmarktbeleid
Een goed werkende arbeidsmarkt is cruciaal voor iedere economie en dus ook voor de toekomst van Bonaire.
De CD heeft inmiddels belangrijke onderwerpen op dit terrein op de agenda staan:
- TWV-beleid (zie ook eerste CD-advies 3 december 2020 aan RCN-SZW).
- Xxxxxx discussie over het concept circulaire arbeid (op basis van komend voorstel OLB).
- Vestigingsklimaat voor gewenste professionele rolmodellen, afkomstig van het eiland maar ook daarbuiten (werkgevers komen met voorstellen).
- Aansluiting onderwijs-arbeidsmarkt. Bij de verhoging van het minimumloon hoort en verdere inzet op onderwijs, dat de juist opgeleide medewerker op de juiste werkplek brengt. In dit verband is ook van belang dat beschikt kan worden over alle relevante arbeidsmarktgegevens.
- Goede kinderopvang is van groot belang voor participatie in de samenleving en arbeid door iedereen. De voor- en naschoolse kinderopvang moeten daarom voor alle kinderen financieel toegankelijk zijn. De CD heeft in december 2020 een unaniem advies uitgebracht over een wetsontwerp ter zake. Daarin staat te lezen dat de CD “op termijn een basisvoorziening kinderopvang van belang (acht), zeker voor de jongste categorie. Deze zou dan ook voor die groep gratis moeten zijn”.
Snelle implementatie is geboden.
Arbeidsproductiviteit, werkplezier en medewerkersparticipatie
Arbeidsproductiviteit (mede door werkplezier) draagt bij aan de verlaging van de loonkosten resp. de cost of doing business. Hierbij is ook het onderwerp 'medewerkersparticipatie' van belang, gedefinieerd als: het geheel van formele en informele overlegvormen, waarbij medewerkers worden betrokken bij beslissingen in het werk en bij de voorbereiding over hoe het werk uitgevoerd
of georganiseerd wordt. In Europees Nederland bestaat een rijke traditie op dit punt, waar het eiland ook van kan leren.
Wij nemen ons voor daarover in de loop van dit jaar verder te spreken met elkaar.
Arbeidsrecht
De CD heeft in 2019 een gevraagd advies uitgebracht over de vakantie- en verlofregelingen, alsmede een ongevraagd advies over enkele specifieke onderdelen van het arbeidsrecht, die m.n. voor vrouwen van belang zijn.
Her arbeidsrecht omvat als kernelementen de wijze waarop een arbeidsovereenkomst moet worden aangegaan, de proeftijd, de mogelijkheden van tijdelijke contracten/nulurencontracten en het ontslagrecht.
De CD heeft een analyse aan SZW gevraagd van de verschillen tussen de regelgeving in Europees en Caribisch Nederland.
Zij wacht deze met grote belangstelling af en spreekt de hoop uit dat deze in de tweede helft van dit jaar kan worden aangeleverd.13 Zij neemt zich voor om daarover dan in de loop van 2022 te spreken en eventueel met een ongevraagd advies te komen.
Hoe verder?
Dit akkoord is tot stand gekomen tijdens de formatie van een nieuw kabinet, dat in beginsel zal zitten tot 2025.
Wij bieden dit dan ook graag aan dat nieuwe kabinet aan, in het vertrouwen dat men dit integraal zal willen overnemen, gelet op het brede draagvlak dat dit akkoord heeft op het eiland, én omdat het systematisch voortbouwt op de meerjarige beleidsaanpak, die in 2018 onder staatsecretaris Xxxxxx xxx Xxx in gang is gezet.
Zij heeft op 3 oktober 2019 een werkbezoek gebracht aan de Centraal Dialoog om over deze aanpak te spreken. Die dag is afsluitend een Gezamenlijke Verklaring ondertekend door haar en de CD, met de volgende twee kernelementen:
1. De staatssecretaris en de CD-partijen bevestigen het belang van de CD voor een gezamenlijk gedragen structureel beleid ten bate van alle
13 Voor de arbeidstijdenwetgeving heeft de CD eind 2020 al een (eerste) advies uitgebracht op basis van een dergelijke analyse.