AANSPRAKELIJKHEID BUITEN OVEREENKOMST
Xxx xxx Xxxxxxxx
XXXXXXXX
0/0 - 0000
XXXXXXXXXXXXXXXXX XXXXXX OVEREENKOMST
Daad - Fout - Dienstverlenend persoon - Onkostenstaat - Taxatie door de vorderende magistraat - Buiten redelijke termijn
Indien de vorderende magistraat niet binnen redelijke termijn overgaat tot taxatie van de kostenstaat van een dienstverlenende persoon, mag de rechter de overheid veroordelen tot betaling van de onkostenstaat.
- Artt. 1382 en 1383 Burgerlijk Wetboek
16 januari 2020 C.18.0490.N
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200116.1N.5
AC nr. ...
Herstelplicht - Meesters - Aangestelden - W.A.M.-verzekering - Verkeersongeval - Verzekeraar gesubrogeerd in de rechten van het slachtoffer tegen de aansprakelijke derde - Slachtoffer is aangestelde - Schade veroorzaakt door een aangestelde van diezelfde aansteller - Rechtstreekse vordering van de verzekeraar tegen de aansteller
De omstandigheid dat het slachtoffer van de door een aangestelde van de aansteller veroorzaakte schade tevens een aangestelde van die aansteller is, ontzegt hem op zich het recht niet om het vermoeden van aansprakelijkheid, vastgelegd in artikel 1384, derde lid, Burgerlijk Wetboek, tegen die aansteller aan te voeren.
- Art. 1384, derde lid Burgerlijk Wetboek
7 februari 2020 C.19.0309.F
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200207.1F.2
AC nr. ...
Herstelplicht - Zaken - Verkeersongeval - Samenlopende fouten van twee bestuurders - Vordering van de eigenaar van een voertuig tot herstel van zijn schade - Aansprakelijkheid van laatstgenoemde
Het bestreden vonnis, dat beslist dat het ongeval te wijten is aan de samenlopende fouten van de twee bestuurders en ter zake van de eiser, met het oog op het herstel van zijn schade, enkel vermeldt dat hij de eigenaar is van het voertuig dat werd bestuurd door één van de twee bestuurders, verantwoordt zijn beslissing om de eiser aansprakelijk te stellen niet naar recht.
- Art. 1382 Burgerlijk Wetboek
7 februari 2020 C.18.0344.F
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200207.1F.4
AC nr. ...
Oorzaak - Begrip - Beoordeling door de rechter - Gerechtelijk stagiair - Plaatsvervanging in de zetel
Het oorzakelijk verband tussen fout en schade veronderstelt dat, zonder de fout, de schade zich niet had voorgedaan zoals ze zich heeft voorgedaan (1); de rechter kan degene die een fout heeft begaan, niet veroordelen tot vergoeding van de schade indien uit die beslissing onzekerheid blijkt te bestaan over het oorzakelijk verband tussen de fout en die schade. (1) Cass. 4 januari 2018, AR C.17.0103.N, arrest niet gepubliceerd; Cass. 18 november 2014, XX X.00.0000.X, AC 2014, nr. 701; Cass. 14 november 2012, AR
P.11.1611.F, AC 2012, nr. 612.
- Artt. 1382 en 0000 Xxxxxxxxxx Wetboek
7 januari 2020 P.19.0584.N
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200107.2N.2
AC nr. ...
SAMENLOOP VAN AANSPRAKELIJKHEID
Samenloop van aansprakelijkheid - Aansprakelijkheid uit en buiten overeenkomst - Contractuele verbintenis - Uitvoeringsagent
De uitvoeringsagent is een persoon door wie een contractant zich ter uitvoering van een contractuele verbintenis laat vervangen (1). (1) Cass. 24 maart 2016, AR C.14.0329.F, AC 2016, nr. 215, met concl. van advocaat-generaal Xxx Xxxxxxxx in Pas.
- Artt. 1134, 1146 tot 1151, 1382 tot 0000 Xxxxxxxxxx Xxxxxxx
0 februari 2020 C.19.0308.F
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200207.1F.7
AC nr. ...
Schade - Beoordelingsbevoegdheid - Raming - Peildatum - Ramingswijze - Blijvende persoonlijke ongeschiktheid - Verzoek om de schade door kapitalisatie te ramen - Verwerping - Raming naar billijkheid (of "ex aequo et bono")
De bodemrechter beoordeelt in feite het bestaan van de door een onrechtmatige daad veroorzaakte schade alsook het bedrag dat nodig is om die schade volledig te herstellen; hij mag de schade ex aequo et bono ramen, mits hij de reden opgeeft waarom hij de door het slachtoffer voorgestelde berekeningswijze niet kan aannemen en tevens vaststelt dat de door hem omschreven schade onmogelijk anders kan worden bepaald (1); zo kan hij beslissen dat de schade enkel naar billijkheid kan worden geraamd omdat de forfaitaire basis ervan varieert in de tijd (2). (1) Zie Cass. 25 april 2019, AR C.18.0569.F, AC 2019, nr.
247, met concl. "in hoofdzaak" van advocaat-generaal Xxxxxxx in Pas. (2) Zie andersluidende concl. "in hoofdzaak" OM in Pas. 2020, nr. 161.
- Artt. 1382 en 0000 Xxxxxxxxxx Wetboek
19 februari 2020 P.19.1090.F
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200219.2F.5
AC nr. ...
Schade - Beoordelingsbevoegdheid - Raming - Peildatum - Tijdstip van beoordeling
De rechter dient de schade te bepalen op het tijdstip dat dit van het effectieve herstel ervan zo dicht mogelijk benadert, dit is op het tijdstip van zijn uitspraak.
- Artt. 1382 en 1383 Burgerlijk Wetboek
7 januari 2020 P.19.0584.N
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200107.2N.2
AC nr. ...
Schade - Begrip - Vormen - Voorwerp van de vordering - Begrip
- Artt. 1382 en 1383 Burgerlijk Wetboek
25 februari 2020 P.19.1129.N
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200225.2N.4
AC nr. ...
Schade - Begrip - Vormen - Voorwerp van de vordering - Provisionele schadevergoeding - Betwisting - Definitieve schadevergoeding
De rechter die op een vordering tot toekenning van een provisionele schadevergoeding, waarvan de beklaagde de afwijzing vraagt, een definitieve schadevergoeding toekent voor een lager bedrag, wijzigt niet het voorwerp van de vordering, maar kent deze slechts gedeeltelijk toe; de omzetting van een provisionele schadevergoeding naar een definitieve vergoeding ligt dan ook in het debat.
- Artt. 1382 en 1383 Burgerlijk Wetboek
25 februari 2020 P.19.1129.N
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200225.2N.4
AC nr. ...
ARBEID
Allerlei - Tewerkstelling van buitenlandse arbeidskrachten - Regelgeving - Bevoegdheidsoverdracht van de federale staat aan de gewesten - Tewerkstelling van buitenlandse onderdanen niet gemachtigd tot verblijf of vestiging in België - Artikel 175 Sociaal Strafwetboek - Opheffing door de wet van 9 mei 2018
De opheffing met ingang van 24 december 2018 van artikel 175 Sociaal Strafwetboek door artikel 3 van de wet van 9 mei 2018 blijft zonder gevolg voor de aan de gewesten op 1 juli 2014 overgedragen bevoegdheid inzake de tewerkstelling van buitenlandse arbeidskrachten; de op het ogenblik van die bevoegdheidsoverdracht bestaande federale regelgeving blijft uitwerking hebben tot de opheffing of de vervanging ervan door die gewesten, voor hun gewest.
17 december 2019 P.19.1138.N
ECLI:BE:CASS:2019:ARR.20191217.2N.10
AC nr. ...
ARTS
- Ziekenhuis - Ziekenhuisgeneesheer - Algemene regeling - Individuele overeenkomst - Verhouding
Uit het geheel van artikel 144, §1 en §3, 2° en artikel 145, §1 en §2 van de gecoördineerde wet van 10 juli 2008 op de ziekenhuizen en andere verzorgingsinrichtingen en de wetsgeschiedenis volgt dat de algemene regeling bedoeld in artikel 144 van voormelde wet een algemeen kader bepaalt waarbinnen, in een schriftelijke individuele overeenkomst, de concrete individuele rechten en verplichtingen van de ziekenhuisarts en de beheerder worden bepaald, zodat in de schriftelijke individuele overeenkomst niet van de algemene regeling kan worden afgeweken (1). (1) Zie concl. OM.
10 februari 2020 C.19.0041.N
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200210.3N.10
AC nr. ...
BELASTING OVER DE TOEGEVOEGDE WAARDE
- Niet-betaling - Vennootschap - Bestuurder - Hoofdelijke aansprakelijkheid - vaststelling van de mogelijkheid om de schuld nog volledig te betalen op het ogenblik van de beheersfout - Vereiste
Opdat een bestuurder aansprakelijk kan worden gesteld, volstaat het dat een fout wordt aangetoond die heeft bijgedragen tot de tekortkoming door de vennootschap aan haar verplichting tot het betalen van de belasting; daartoe is niet vereist dat de vennootschap haar schuld nog volledig kon betalen op het ogenblik dat die bestuurder de hem verweten fout beging (1). (1) Zie concl OM.
- Art. 93undecies C Wetboek van de Belasting over de Toegevoegde Waarde
13 februari 2020 F.19.0013.N
#Type!
AC nr. ...
- Recht op aftrek - Vervaltermijn - Verenigbaarheid met de zesde richtlijn
De vervaltermijn van vijf jaar, die een onvoldoende voortvarende belastingplichtige die heeft nagelaten aanspraak te maken op zijn recht op aftrek van de voorbelasting moet bestraffen met het verval van het recht op aftrek, kan niet worden beschouwd als onverenigbaar met de bij de Zesde richtlijn ingevoerde regeling voor zover deze termijn op dezelfde wijze geldt voor soortgelijke rechten in belastingzaken naar nationaal recht en naar Unierecht (gelijkwaardigheidsbeginsel), en de uitoefening van het recht op aftrek bovendien in de praktijk niet onmogelijk of uiterst moeilijk maakt (doeltreffendheidsbeginsel).
- Art. 4 KB nr. 3 van 10 december 1969
13 februari 2020 F.17.0154.N
#Type!
AC nr. ...
- Bewijsvoering - Visitatie - Verzoek tot machtiging aan de politierechtbank - Ondertekening
De toepassing van de artikelen 1026, 5°, en 1027, eerste lid, Gerechtelijk Wetboek is onverenigbaar is met de procedures tot het verkrijgen van een machtiging tot fiscale visitatie op grond van de artikelen 319, tweede lid, WIB92 en 63, derde lid, Btw-wetboek zodat het verzoek van belastingambtenaren aan de rechter in de politierechtbank, strekkende tot het verkrijgen van machtiging tot fiscale visitatie, niet moet worden ondertekend door een advocaat.
- Art. 63, derde lid Wetboek van de Belasting over de Toegevoegde Waarde
- Art. 319, tweede lid Wetboek Inkomstenbelastingen 1992
- Artt. 1026, 5°, en 1027, eerste lid Gerechtelijk Xxxxxxx
00 december 2019 P.19.0845.N
ECLI:BE:CASS:2019:ARR.20191217.2N.6
AC nr. ...
- Bewijsvoering - Visitatie door de belastingambtenaren - Machtiging - Jurisdictionele controle - Doel
De regelmatigheid van de beslissing waarmee de rechter in de politierechtbank de belastingambtenaren toegang tot bewoonde lokalen toestaat, moet het voorwerp kunnen uitmaken van een daadwerkelijk jurisdictionele controle zodat de afweging op grond waarvan die rechter aan de hand van de hem voorgelegde gegevens een dergelijke machtiging toestaat, moet blijken uit de motivering van de machtiging.
- Art. 63 Wetboek van de Belasting over de Toegevoegde Waarde
- Art. 319 Wetboek Inkomstenbelastingen 1992
17 december 2019 P.19.0845.N
ECLI:BE:CASS:2019:ARR.20191217.2N.6
AC nr. ...
BESCHERMING VAN DE MAATSCHAPPIJ
Internering - Kamer voor bescherming van de maatschappij - Verder beheer van de internering - Periodiek onderzoek - Toegang tot de rechter binnen een redelijke termijn - Draagwijdte
De artikelen 43, 47 tot en met 56 Interneringswet die de plaatsing en het verder beheer van de internering regelen onderwerpen die aan een periodiek onderzoek waarbij artikel 54 Interneringswet evenwel op dit systeem van periodiek onderzoek een uitzondering bepaalt in geval van hoogdringendheid, waarbij naast het openbaar ministerie en de directeur of de verantwoordelijke van de zorg van de inrichting ook de geïnterneerde of zijn advocaat de kamer voor de bescherming van de maatschappij kan verzoeken een beslissing te treffen over bepaalde uitvoeringsmodaliteiten van de internering; met voormelde bepalingen wordt het recht op toegang tot de rechter binnen een redelijke termijn geëerbiedigd en worden de artikelen 5.4 en 13 EVRM niet geschonden (1). (1) H. XXXXXXX, X. XXXXXX XXXXX EN X. XXXXXXXXXXXXX, "Eindelijk een echte nieuwe en goede wet op de internering" Deel I: De gerechtelijke fase, RW 2014-2015, 1043-1064, Deel II: De uitvoeringsfase, RW 2015-2016, 42-62, Deel III: De reparatie, RW 2016-2017, 603-619; T. XXXXXX XXXXX, "De nieuwe interneringswetgeving", in X. XXXXXX, X. XXXXXXX EN X XXXXXXXXX (eds.), Strafrecht en strafprocesrecht: doel of middel in een veranderende samenleving, Mechelen, Wolters Kluwer, 2017.
21 januari 2020 P.19.1322.N
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200121.2N.10
AC nr. ...
KAMER VOOR BESCHERMING VAN DE MAATSCHAPPIJ
Kamer voor bescherming van de maatschappij - Internering - Verder beheer van de internering - Periodiek onderzoek - Toegang tot de rechter binnen een redelijke termijn - Draagwijdte
De artikelen 43, 47 tot en met 56 Interneringswet die de plaatsing en het verder beheer van de internering regelen onderwerpen die aan een periodiek onderzoek waarbij artikel 54 Interneringswet evenwel op dit systeem van periodiek onderzoek een uitzondering bepaalt in geval van hoogdringendheid, waarbij naast het openbaar ministerie en de directeur of de verantwoordelijke van de zorg van de inrichting ook de geïnterneerde of zijn advocaat de kamer voor de bescherming van de maatschappij kan verzoeken een beslissing te treffen over bepaalde uitvoeringsmodaliteiten van de internering; met voormelde bepalingen wordt het recht op toegang tot de rechter binnen een redelijke termijn geëerbiedigd en worden de artikelen 5.4 en 13 EVRM niet geschonden (1). (1) H. XXXXXXX, X. XXXXXX XXXXX EN X. XXXXXXXXXXXXX, "Eindelijk een echte nieuwe en goede wet op de internering" Deel I: De gerechtelijke fase, RW 2014-2015, 1043-1064, Deel II: De uitvoeringsfase, RW 2015-2016, 42-62, Deel III: De reparatie, RW 2016-2017, 603-619; T. XXXXXX XXXXX, "De nieuwe interneringswetgeving", in X. XXXXXX, X. XXXXXXX EN X XXXXXXXXX (eds.), Strafrecht en strafprocesrecht: doel of middel in een veranderende samenleving, Mechelen, Wolters Kluwer, 2017.
21 januari 2020 P.19.1322.N
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200121.2N.10
AC nr. ...
Kamer voor bescherming van de maatschappij - Geïnterneerde - Overbrenging naar
een aangepaste instelling - Redelijke termijn - Criteria
Het staat aan de kamer voor de bescherming van de maatschappij, een multidisciplinair en gespecialiseerd rechtscollege, erover te waken dat de geïnterneerde binnen een redelijke termijn wordt geplaatst in een aangepaste instelling waar hij de meest gepaste zorg ontvangt; de redelijkheid van die termijn, die niet in absolute termen is uit te drukken, hangt onder meer af van de aard van de geestesziekte, de mogelijke behandelingswijzen, de wijze waarop de geïnterneerde desgevallend in het verleden reeds werd behandeld, de beschikbaarheid van de voorzieningen die gericht zijn op de specifieke noden van de geïnterneerde en de bereidheid van de geïnterneerde om mee te werken met de voorgestelde behandelingen.
- Art. 2 Wet 5 mei 2014 betreffende de internering
- Artt. 3 en 5.1.e Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, ondertekend op 4 november 1950, te Rome
7 januari 2020 P.19.1276.N
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200107.2N.12
AC nr. ...
UITVOERINGSMODALITEITEN INTERNERING
Uitvoeringsmodaliteiten internering - Wederopsluiting - Ontbreken van medisch verslag
Noch de artikelen 9, §2, 59, 3°, en 60, §1 Interneringswet noch enige verdragsrechtelijke of andere wettelijke bepaling vereisen dat een geïnterneerde wiens invrijheidstelling op proef wordt herroepen wegens het niet-naleven van de hem opgelegde bijzondere voorwaarden, slechts kan worden opgenomen in een hiervoor bedoelde inrichting nadat zijn geestestoestand is beoordeeld door een medisch deskundige, aangezien de betrokkene immers werd geïnterneerd op basis van een psychiatrisch deskundigenonderzoek en zijn geestestoestand gedurende het verder beheer van de internering werd opgevolgd; de toestand van herroeping van de invrijheidstelling op proef van een geïnterneerde wegens niet-naleving van de voorwaarden valt dan ook niet te vergelijken met die van een andere geesteszieke die van zijn vrijheid wordt beroofd.
- Artt. 9, § 2, 59, 3°, en 60, § 1 Wet 5 mei 2014 betreffende de internering
14 januari 2020 P.19.1305.N
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200114.2N.18
AC nr. ...
BEVOEGDHEID EN AANLEG
Strafzaken - Bevoegdheid - Verwijzing door onderzoeksgerecht van een wanbedrijf naar de correctionele rechtbank - Heromschrijving door het hof van beroep als een misdaad - Draagwijdte
Wanneer de raadkamer een verwijzing naar de correctionele rechtbank heeft uitgesproken voor feiten omschreven als deelname aan de voorbereiding of de uitvoering van enige geoorloofde activiteit van een criminele organisatie, zoals bepaald in artikel 324ter, §2, Strafwetboek, zijnde een wanbedrijf en het arrest de feiten heromschrijft als deelname aan een criminele organisatie door een leidend persoon, zoals bepaald in artikel 324ter, §4, Strafwetboek, zijnde een misdaad, kan het hof van beroep van die misdaad enkel kennis nemen door krachtens artikel 3, derde lid Wet Verzachtende omstandigheden verzachtende omstandigheden aan te nemen (1). (1) M. DE SWAEF en
X. XXXXXX, Bendevorming en criminele organisaties, Comm. Straf.; X. XXXXX, "Wet betreffende de criminele organisaties: een eerste effectieve stap in de strijd tegen de georganiseerde criminaliteit", Panopticon 1999, 278-286; F. ROGGEN, "La loi du 10 janvier 1999 relative aux organisations criminelles", RDP, 1999, 1135-1160.
7 januari 2020 P.19.0806.N
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200107.6
AC nr. ...
Strafzaken - Bevoegdheid - Territoriale bevoegdheid - Afdelingen van een zelfde politierechtbank - Beslissing van onbevoegdheid van één afdeling
Wanneer een afdeling van een politierechtbank zich territoriaal onbevoegd verklaart, is daardoor enkel de rechtsmacht uitgeput van deze afdeling over haar grondgebied; deze beslissing verhindert niet dat een andere afdeling van de politierechtbank met rechtsmacht over andere kantons, zich territoriaal bevoegd verklaart voor de in haar kanton gepleegde overtredingen.
- Art. 25 KB 14 maart 2014 betreffende de verdeling van de arbeidshoven, de rechtbanken van eerste aanleg, de arbeidsrechtbanken, de ondernemingsrechtbanken en de politierechtbanken in afdelingen
- Art. 186, § 1 Gerechtelijk Wetboek
28 januari 2020 P.19.0583.N
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200128.2N.3
AC nr. ...
BEWIJS
Burgerlijke zaken - Allerlei - Burgerlijke rechtsvordering - Strafvordering - Afzonderlijk ingestelde rechtsvorderingen - Vordering tot het aanhouden van de uitspraak - Gevolg - Onderzoeksmaatregel om het bestaan van het gevaar voor onverenigbaarheid uit te sluiten - Bevoegdheid van de rechter
Noch uit artikel 4, eerste lid, Voorafgaande Titel Wetboek van Strafvordering, een bepaling van openbare orde, noch uit het algemeen rechtsbeginsel betreffende de bevoegdheid van de rechter volgt dat de rechter die kennisneemt van een vordering tot het aanhouden van de uitspraak alle mogelijke onderzoeksmaatregelen moet bevelen om het bestaan van het gevaar voor onverenigbaarheid tussen de beslissingen van de strafrechter en de burgerlijke rechter uit te sluiten (1). (1) Cass. 7 februari 2013, AR C.12.0158.F, AC 2013, nr. 91, met concl. van advocaat-generaal Xxxxxxx in Pas; Cass. 6 december 2012, AR C.11.0604.F, AC 2012, nr. 670, met concl. van advocaat-generaal Xxxxxxx in Pas; Cass. 28 juni 2012, AR C.10.0608.N, AC 2012, nr. 420; Zie Cass. 17 juni 2004, AR C.02.0503.N, AC 2004, nr. 337.
- Art. 4 Voorafgaande titel van het Wetboek van Strafvordering
7 februari 2020 C.19.0325.F
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200207.1F.3
AC nr. ...
Strafzaken - Bewijslast - Beoordelingsvrijheid - Schuldbeoordeling - Strafrechtelijke voorgaanden - Invloed
De rechter kan de schuld van een beklaagde aan een misdrijf niet uitsluitend steunen op het gegeven dat die beklaagde reeds voor gelijkaardige feiten werd veroordeeld; hij kan dat gegeven bij de schuldbeoordeling nochtans wel in aanmerking nemen ter ondersteuning van andere bewijsgegevens.
28 januari 2020 P.19.1010.N
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200128.2N.4
AC nr. ...
BURGERLIJKE RECHTSVORDERING
- Rechtsplegingsvergoeding - Beschikkingsbeginsel
Wanneer een partij slechts één rechtsplegingsvergoeding vordert van alle in het ongelijk gestelde partijen, dient de strafrechter die uitspraak doet over de burgerlijke rechtsvordering ambtshalve elke in het ongelijk gestelde partij te veroordelen tot het betalen van een rechtsplegingsvergoeding aan de in het gelijkgestelde partij; de omstandigheid dat deze in het gelijk gestelde partij slechts de solidaire veroordeling vordert van alle in het ongelijk gestelde partijen tot het betalen van een rechtsplegingsvergoeding, doet daaraan geen afbreuk (1). (1) Cass. 8 mei 2018, AR.
P.17.1274.N, AC 2018, nr. 294.
- Art. 162bis Wetboek van Strafvordering
- Artt. 1138, 2°, en 1021 Gerechtelijk Wetboek
14 januari 2020 P.19.0682.N
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200114.2N.5
AC nr. ...
- Strafvordering - Afzonderlijk ingestelde rechtsvorderingen - Schorsing van de uitoefening van de burgerlijke rechtsvordering - Voorwaarde - Gevaar voor onverenigbaarheid - Opdracht van de rechter
De rechter dient op grond van de hem voorgelegde gegevens te beoordelen of er gevaar voor onverenigbaarheid tussen de beslissingen van de strafrechter en de burgerlijke rechter bestaat (1). (1) Zie Cass. 3 april 2009, AR C.08.0111.N, AC 2009, nr. 240.
- Art. 4 Voorafgaande titel van het Wetboek van Strafvordering
7 februari 2020 C.19.0325.F
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200207.1F.3
AC nr. ...
- Strafvordering - Afzonderlijk ingestelde rechtsvorderingen - Vordering tot het aanhouden van de uitspraak - Gevolg - Onderzoeksmaatregel om het bestaan van het gevaar voor onverenigbaarheid uit te sluiten - Bevoegdheid van de rechter
Noch uit artikel 4, eerste lid, Voorafgaande Titel Wetboek van Strafvordering, een bepaling van openbare orde, noch uit het algemeen rechtsbeginsel betreffende de bevoegdheid van de rechter volgt dat de rechter die kennisneemt van een vordering tot het aanhouden van de uitspraak alle mogelijke onderzoeksmaatregelen moet bevelen om het bestaan van het gevaar voor onverenigbaarheid tussen de beslissingen van de strafrechter en de burgerlijke rechter uit te sluiten (1). (1) Cass. 7 februari 2013, AR C.12.0158.F, AC 2013, nr. 91, met concl. van advocaat-generaal Xxxxxxx in Pas; Cass. 6 december 2012, AR C.11.0604.F, AC 2012, nr. 670, met concl. van advocaat-generaal Xxxxxxx in Pas; Cass. 28 juni 2012, AR C.10.0608.N, AC 2012, nr. 420; Zie Cass. 17 juni 2004, AR C.02.0503.N, AC 2004, nr. 337.
- Art. 4 Voorafgaande titel van het Wetboek van Strafvordering
7 februari 2020 C.19.0325.F
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200207.1F.3
AC nr. ...
CASSATIEBEROEP
ALGEMEEN - CASSATIEBEROEP IN HET BELANG VAN DE WET -
Algemeen - Cassatieberoep in het belang van de wet - Verzoekschrift en exploot van betekening - Indienen ter griffie - EVRM - Artikel 6 - Recht op toegang tot de rechter
De regel van rechterlijke inrichting, vervat in artikel 388, tweede lid, WIB92, vormt geen belemmering voor het recht van toegang tot de rechter, gewaarborgd bij artikel 6 EVRM.
- Art. 6 Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, ondertekend op 4 november 1950, te Rome
- Art. 388, tweede lid Wetboek Inkomstenbelastingen 1992
21 februari 2020 F.19.0100.F
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200221.1F.6
AC nr. ...
Algemeen - Cassatieberoep in het belang van de wet - Verzoekschrift en exploot van betekening - Indienen ter griffie - Regel van rechterlijke organisatie
De indiening, op straffe van verval, van het verzoekschrift dat vooraf aan de verweerder werd betekend en van het exploot van betekening ter griffie van het hof van beroep, die de aanhangigmaking van de zaak bij het Hof bepaalt, is een regel van rechterlijke inrichting waarop de artikelen 860 en volgende van het Gerechtelijk Wetboek niet van toepassing zijn.
- Art. 388, tweede lid Wetboek Inkomstenbelastingen 1992
21 februari 2020 F.19.0100.F
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200221.1F.6
AC nr. ...
Belastingzaken - Algemeen - Inkomstenbelastingen - Wetboek van de Inkomstenbelastingen (1992) - Werking in de tijd - Verzoekschrift - Bevoegde griffie
Inzake inkomstenbelastingen worden de cassatieberoepen tegen de arresten die gewezen zijn op de voorzieningen die vóór 1 maart 1999 zijn ingesteld bij het hof van beroep, volledig geregeld volgens de artikelen 386 en 391 WIB92, zoals ze van toepassing waren vóór de opheffing ervan bij artikel 34 van de wet van 15 maart 1999, en worden het tot het Hof van Cassatie gerichte verzoekschrift, dat vooraf aan de verweerder werd betekend, en het exploot van betekening, op straffe van verval, ingediend ter griffie van het hof van beroep (1). (1) Cass. 14 juni 2007, AR F.06.0050.F, AC 2007, nr. 329; Cass. 10
april 2000, AR F.99.0052.F, AC 2000, nr. 241; Cass. 22 november 1999, AR F.99.0048.F, AC
1999, nr. 618.
- Art. 388, tweede lid Wetboek Inkomstenbelastingen 1992
- Art. 11, eerste lid Wet 23 maart 1999 betreffende de rechterlijke inrichting in fiscale geschillen
- Art. 97, negende lid Wet 15 maart 1999 betreffende de beslechting in fiscale geschillen
21 februari 2020 F.19.0100.F
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200221.1F.6
AC nr. ...
Burgerlijke zaken - Termijnen van cassatieberoep en betekening - Algemeen - Gerechtsdeurwaarder - Fout - Overmacht - Verlenging van de termijn - Voorwaarden - Monopolie - Foutieve handeling die geen verband houdt met het monopolie
De fout of de nalatigheid van de gerechtsdeurwaarder, die overmacht kan vormen waardoor de wettelijke termijn om cassatieberoep in te stellen verlengd wordt met de tijd waarin de eiser in de volstrekte onmogelijkheid verkeerde om dat rechtsmiddel in te stellen, is die welke werd begaan in het kader van zijn monopolie en niet die welke werd begaan bij het verrichten van een handeling die hij op vraag van een partij kan uitvoeren (1). (1) Het gaat in deze zaak om de neerlegging van het verzoekschrift en van het exploot op de griffie van het Hof. Zie ook Xxxx. 21 december 2012, XX X.00.0000.X, XX 0000, nr.
709.
- Artt. 516, 519, § 1, 1073, eerste lid, en 1079, eerste lid Gerechtelijk Wetboek
- Art. 6.1 Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, ondertekend op 4 november 1950, te Rome
27 maart 2020 F.18.0022.F
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200327.1F.1
AC nr. ...
Burgerlijke zaken - Termijnen van cassatieberoep en betekening - Algemeen - Gerechtsdeurwaarder - Fout - Overmacht - Verlenging van de termijn - Voorwaarden - Monopolie - Foutieve handeling die geen verband houdt met het monopolie
De fout of de nalatigheid van de gerechtsdeurwaarder, die overmacht kan vormen waardoor de wettelijke termijn om cassatieberoep in te stellen verlengd wordt met de tijd waarin de eiser in de volstrekte onmogelijkheid verkeerde om dat rechtsmiddel in te stellen, is die welke werd begaan in het kader van zijn monopolie en niet die welke werd begaan bij het verrichten van een handeling die hij op vraag van een partij kan uitvoeren (1). (1) Het gaat in deze zaak om de neerlegging van het verzoekschrift en van het exploot op de griffie van het Hof. Zie ook Xxxx. 21 december 2012, XX X.00.0000.X, XX 0000, nr.
709.
- Artt. 516, 519, § 1, 1073, eerste lid, en 1079, eerste lid Gerechtelijk Wetboek
- Art. 6.1 Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, ondertekend op 4 november 1950, te Rome
27 maart 2020 F.18.0022.F
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200327.1F.1
AC nr. ...
Strafzaken - Beslissingen vatbaar voor casstieberoep - Strafvordering - Beslissingen uit hun aard niet vatbaar voor cassatieberoep - Voorlopige hechtenis - Artikel 31, §§ 1 en 2, Voorlopige Hechteniswet - Beslissing tot handhaving van de voorlopige hechtenis - Begrip - Ontvankelijkheid
Krachtens artikel 31, § 1 en § 2, Voorlopige Hechteniswet kan een cassatieberoep enkel worden ingesteld tegen een arrest van de kamer van inbeschuldigingstelling dat beslist tot handhaving van de voorlopige hechtenis; wanneer de raadkamer de hechtenis handhaaft en de tenuitvoerlegging hiervan onder elektronisch toezicht beveelt, het openbaar ministerie hiertegen hoger beroep aantekent en de onderzoeksrechter nadien bij toepassing van artikel 24bis, § 2, Voorlopige Hechteniswet, beslist tot uitvoering van de hechtenis onder de modaliteit van elektronisch toezicht, is het arrest dat het hoger beroep van het openbaar ministerie ontvankelijk maar, gelet op deze beschikking, zonder voorwerp verklaart zonder hierbij uitspraak te doen over de handhaving van de hechtenis van de beklaagde, geen arrest is in de zin van artikel 31, § 1, Voorlopige Hechteniswet en is derhalve het cassatieberoep niet ontvankelijk.
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200121.2N.12
AC nr. ...
Strafzaken - Vormen - Vorm en termijn voor memories en stukken - Openbaar ministerie en vervolgende partij - Memorie - Indiening ter griffie
Indien het cassatieberoep uitgaat van het openbaar ministerie kan dit zijn memorie in cassatie, met de bewijzen van verzending aan de tegenpartijen, via de griffie aan het dossier laten toevoegen; de memorie zal ontvankelijk zijn indien het dossier tijdig, binnen de in artikel 429 Wetboek van Strafvordering bedoelde termijnen, wordt ontvangen ter griffie van het Hof van Cassatie.
- Artt. 429, 430 en 431 Wetboek van Strafvordering
7 januari 2020 P.19.1123.N
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200107.2N.5
AC nr. ...
CASSATIEMIDDELEN
Belastingzaken - Vereiste vermeldingen - Wettelijke bepaling - Inwerkingtreding - Overgangsregeling - Invloed op de beoordeling van het middel - Geen inachtneming - Ontvankelijkheid van het middel
Het middel is niet ontvankelijk wanneer het de schending van een wettelijke bepaling aanvoert zonder rekening te houden met de overgangsregeling die van toepassing is op de inwerkingtreding van die bepaling, terwijl deze een invloed heeft op de beoordeling van de gegrondheid van het middel (1). (1) Zie concl. OM in Pas. 2020, nr. 218.
27 maart 2020 F.19.0016.F
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200327.1F.7
AC nr. ...
Burgerlijke zaken - Algemeen - Grief die een tegenstrijdigheid in de redenen van de beslissing en tussen de redenen en het dictum ervan aanvoert - Ontvankelijkheid
Wanneer het onderzoek van de gelaakte tegenstrijdigheid de uitlegging veronderstelt van de wettelijke bepalingen die door het arrest worden toegepast, houdt die grief, die niet gelijkstaat met een gebrek aan redenen, geen verband met artikel 149 van de Grondwet (1). (1) Zie concl. OM in Pas. 2020, nr. 191; Cass. 6 december 2013, AR C.12.0112.F, AC
2013, nr. 664.
- Art. 149 De gecoördineerde Grondwet 1994
13 maart 2020 F.17.0109.F
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200313.1F.6
AC nr. ...
Burgerlijke zaken - Belang - Verzekeraar gesubrogeerd in de rechten van het slachtoffer - Slachtoffer aangestelde van een aansteller - Schade veroorzaakt door een aangestelde van diezelfde aansteller - Xxxxxx gericht tegen de beslissing volgens welke de verzekeraar zich niet op artikel 1384, derde lid, Burgerlijk Wetboek kan beroepen - Geen beslissing over de fout en het oorzakelijk verband met de schade - Ontvankelijkheid
De omstandigheid dat er geen beslissing is gewezen over de fout die aan de aangestelde van de aansteller wordt verweten en over het oorzakelijk verband tussen die fout en de schade die aan een andere aangestelde van diezelfde aansteller is berokkend, ontneemt niet alle belang aan het middel dat kritiek uitoefent op de beslissing volgens welke de verzekeraar die in de rechten van het slachtoffer is gesubrogeerd, zich niet op artikel 1384, derde lid, Burgerlijk Wetboek, kan beroepen.
7 februari 2020 C.19.0309.F
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200207.1F.2
AC nr. ...
Tuchtzaken - Algemeen - Orde van architecten - Raad van beroep - Verschillende tuchtrechtelijke inbreuken - Een enkele tuchtstraf - Cassatiemiddel gericht tegen elk van de tuchtrechtelijke inbreuken - Ontvankelijkheid - Wettelijk verantwoorde tuchtstraf
Wanneer één enkele tuchtstraf wordt uitgesproken voor verschillende tuchtrechtelijke inbreuken moet aan de hand van de motieven van de bestreden beslissing worden nagegaan in hoeverre de bewezenverklaring van niet of vergeefs bestreden telastleggingen de door de rechter opgelegde tuchtstraf verantwoordt (1). (1) Zie Cass. 19 april 1979, AC 1978-79, p. 976.
30 januari 2020 D.19.0005.N
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200130.1N.9
AC nr. ...
CONTINUÏTEIT VAN DE ONDERNERMING
- Procedure van gerechtelijke reorganisatie - Uitwerking en stemming van het reorganisatieplan - Schuldeiser - Schuldvordering gewaarborgd door algemeen pand op alle schuldvorderingen van de schuldenaar - Aard
Voor de uitwerking en stemming van het reorganisatieplan geldt een schuldvordering die gewaarborgd wordt door een pand op alle bestaande en toekomstige schuldvorderingen van de schuldenaar als buitengewone schuldvordering in de opschorting ten belope van de realisatiewaarde in going concern van deze schuldvorderingen (1). (1) Zie concl. OM.
- Artt. 15 en 60 Wet 11 juli 2013 tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek wat de zakelijke zekerheden op roerende goederen betreft en tot opheffingvan diverse bepalingen ter zake
- Art. I.22, 14° Wetboek 28 februari 2013 van economisch recht
16 januari 2020 C.19.0294.N
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200116.1N.6
AC nr. ...
- Taak van de rechter - Over te dragen aandelen - Waardering
Nu de wetgever een geschillenregeling invoerde om conflicten in een vennootschap in going concern op te lossen derwijze dat zo weinig mogelijk afbreuk wordt gedaan aan de continuïteit van de onderneming, kan de rechter die in de regel de waarde van de over te dragen aandelen bepaalt met het oog op de continuïteit van de onderneming, de aandelen enkel tegen liquidatiewaarde waarderen in geval van verlieslatende ondernemingen waarvan dus twijfel bestaat over hun voortbestaan (1). (1) Zie Cass. 5 oktober 2012, AR C.11.0398.N, AC 2012, nr. 514; Cass. 9 december 2010, AR C.08.0441.F,
AC 2010, nr. 723.
- Artt. 636, eerste lid, 640, eerste lid, en 657 Wetboek 7 mei 1999 van vennootschappen
16 januari 2020 C.19.0096.N
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200116.1N.9
AC nr. ...
DOUANE EN ACCIJNZEN
- Transactie - Vertrouwelijkheid van de overeenkomst - Recht op tegenspraak van een medebeklaagde
De bepalingen van een dadingsovereenkomst tussen een medebeklaagde en de Administratie van Xxxxxx en Accijnzen zijn vertrouwelijk gelet op artikel 320 AWDA, krachtens hetwelk elke ambtenaar van deze administratie verplicht is tot de meest volstrekte geheimhouding aangaande alle zaken waarvan hij wegens de uitoefening van zijn opdracht kennis heeft, behoudens indien hij optreedt binnen de uitoefening van zijn ambt; bovendien wordt de Administratie van de Douane en Accijnzen, zowel in haar hoedanigheid van vervolgende partij als in haar hoedanigheid van bestuur belast met de inning van belastingen als opdracht van algemeen belang, vermoed loyaal op te treden, behoudens indien het tegendeel aannemelijk wordt gemaakt; hieruit volgt dat een beklaagde bij de beoordeling van de gegrondheid van een tegen hem gerichte rechtsvordering tot betaling van douanerechten of accijnzen, niet steeds het recht heeft voorlegging te eisen van de dadingsovereenkomst, afgesloten met een medebeklaagde; de rechter oordeelt onaantastbaar of voorlegging van deze overeenkomst is vereist voor de vrijwaring van het recht op een eerlijk proces van de beklaagde, dan wel of de door de administratie voorgelegde afrekening en uitleg op basis van die overeenkomst volstaan.
- Artt. 263 en 320 Algemene Wet 18 juli 1977 inzake douane en accijnzen
- Art. 6.1 Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, ondertekend op 4 november 1950, te Rome
7 januari 2020 P.19.0705.N
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200107.2N.4
AC nr. ...
EUROPEES AANHOUDINGSBEVEL
- Wet Europees Aanhoudingsbevel - Artikel 37 § 1 en § 2, 3° - Specialiteit - Draagwijdte
De in artikel 37, §1 en §2, 3°, Wet Europees Aanhoudingsbevel vermelde uitzondering op het verbod tot vervolging, veroordeling of vrijheidsberoving van een overgeleverde persoon voor andere feiten dan die waarop de overlevering betrekking heeft, betreft een situatie waarin de strafvervolging niet leidt tot de toepassing van een maatregel die de persoonlijke vrijheid van de betrokkene beperkt, zodat in het kader van die uitzondering een persoon kan worden vervolgd voor "enig ander feit" dan dat welk de reden tot zijn overlevering is geweest, dat strafbaar is gesteld met een vrijheidsstraf of een tot vrijheidsbeneming strekkende maatregel, zonder dat de toestemmingsprocedure hoeft te worden gevolgd, op voorwaarde dat tijdens de strafvervolging geen vrijheidsbeperkende maatregel wordt opgelegd; indien die persoon wordt veroordeeld tot een vrijheidsbeperkende straf of maatregel, kan die straf pas worden uitgevoerd indien toestemming is verleend zodat hieruit volgt dat de enkele veroordeling tot een gevangenisstraf nog geen maatregel is die de individuele vrijheid beperkt als bedoeld in artikel 37, §2, 3°, Wet Europees Aanhoudingsbevel maar dat de onmiddellijke aanhouding dat wel is (1). (1) HvJ 1 december 2008, arrest C-388/08/PPU, Strafzaken tegen Xxxxx Xxxxxxx en Xxxxxxx Xxxxxxxxxx; X. XXXXXX, Handboek Uitleveringsrecht, Intersentia, 2013, pp. 200-206.
7 januari 2020 P.19.0806.N
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200107.6
AC nr. ...
- Weigering tenuitvoerlegging Europees aanhoudingsbevel door onderzoeksgerecht - Buitenlandse straf
Uit artikel 38, §1, Wet Erkenning Vrijheidsbenemende Straffen volgt dat bij weigering van de tenuitvoerlegging van het Europees aanhoudingsbevel door het onderzoeksgerecht op grond van artikel 6.4° Wet Europees Aanhoudingsbevel, de buitenlandse straf onmiddellijk en rechtstreeks uitvoerbaar is in België en door de autoriteiten van de uitvoerende macht ook moet worden uitgevoerd (1). (1) Cass. 12 juni 2018, AR
P.18.0579.N, AC 2018, nr. 381.
- Art. 6, 4° Wet 19 december 2003 betreffende het Europees aanhoudingsbevel
- Art. 38, § 1 Wet 15 mei 2012 inzake de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op de vrijheidsbenemende straffen of maatregelen uitgesproken in een lidstaat van de Europese Unie
17 december 2019 P.19.1232.N
ECLI:BE:CASS:2019:ARR.20191217.2N.14
AC nr. ...
- Aanhoudingsbevel gesteund op een veroordeling bij verstek - Betekening van een verstekvonnis niet aan persoon - Kennisname van de betekening door de betekening van het Europees aanhoudingsbevel - Verzet - Aanvangstermijn van het verzet - Onttrekking aan de overlevering - Draagwijdte
248 met concl. in substantie van advocaat-generaal X. XXXXXXXXX, RW 2016-17, 623- 626 en noot X. XX XXXX, "Het verzet van de beklaagde die in het buitenland is aangehouden", X.Xxxxxx. 2016, afl. 6, 393, xxxx X. XXX XXXXXX.
4 februari 2020 P.20.0050.N
#Type!
AC nr. ...
- Buitenlands Europees aanhoudingsbevel ter fine van strafuitvoering - Onderzoeksgerechten - Verzoek tot invrijheidstelling - Ontvankelijkheid
Artikel 5.4 EVRM is niet van toepassing op een gevangenhouding na een rechterlijke veroordeling, zodat het onderzoeksgerecht aan deze verdragsbepaling geen rechtsmacht kan ontlenen om kennis te nemen van een verzoek tot invrijheidstelling van hij tegen wie een buitenlands Europees aanhoudingsbevel ter fine van strafuitvoering werd uitgevaardigd dat werd geweigerd op grond van artikel 6.4° Wet Europees Aanhoudingsbevel en die zich daardoor bij toepassing van artikel 38, §1, Wet Erkenning Vrijheidsbenemende Straffen in strafuitvoering bevindt.
- Art. 6, 4° Wet 19 december 2003 betreffende het Europees aanhoudingsbevel
- Art. 38, § 1 Wet 15 mei 2012 inzake de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op de vrijheidsbenemende straffen of maatregelen uitgesproken in een lidstaat van de Europese Unie
- Art. 5.4 Verdrag van 4 november 1950 tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
17 december 2019 P.19.1232.N
ECLI:BE:CASS:2019:ARR.20191217.2N.14
AC nr. ...
FAILLISSEMENT, FAILLISSEMENTSAKOORD EN GERECHTELIJ
GEVOLGEN (PERSONEN, GOEDEREN, VERBINTENISSEN)
Gevolgen (personen, goederen, verbintenissen) - Schuldeiser - Goed waarop retentierecht rust - Verkoop in akkoord met de curator
Indien de schuldeiser en de curator, die wanneer hij optreedt namens de boedel de gemeenschappelijke rechten van de schuldeisers uitoefent, overeenkomen om het goed waarop het retentierecht rust te verkopen kan de schuldeiser zijn rechten op de prijs uitoefenen overeenkomstig de afspraken gemaakt met de curator (1). (1) Zie concl. OM.
- Artt. 62, en 72, eerste en derde lid Wet 8 augustus 1997
16 januari 2020 C.19.0298.N
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200116.1N.4
AC nr. ...
Gevolgen (personen, goederen, verbintenissen) - Schuldeiser - Retentierecht - Toepassingsvoorwaarden
Het retentierecht dat aan de schuldeiser het recht verleent om de teruggave van een goed dat hem door zijn schuldenaar werd overhandigd of bestemd is voor zijn schuldenaar, op te schorten zolang zijn schuldvordering die verband houdt met dat goed niet is voldaan, is tegenwerpelijk aan de samenlopende schuldeisers na het faillissement van de schuldenaar en is niet afhankelijk van de aangifte van de schuldvordering in het faillissement (1). (1) Zie concl. OM.
- Artt. 62, en 72, eerste en derde lid Wet 8 augustus 1997
16 januari 2020 C.19.0298.N
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200116.1N.4
AC nr. ...
GEESTESZIEKE
- Internering - Overbrenging naar een aangepaste instelling - Redelijke termijn - Criteria
Het staat aan de kamer voor de bescherming van de maatschappij, een multidisciplinair en gespecialiseerd rechtscollege, erover te waken dat de geïnterneerde binnen een redelijke termijn wordt geplaatst in een aangepaste instelling waar hij de meest gepaste zorg ontvangt; de redelijkheid van die termijn, die niet in absolute termen is uit te drukken, hangt onder meer af van de aard van de geestesziekte, de mogelijke behandelingswijzen, de wijze waarop de geïnterneerde desgevallend in het verleden reeds werd behandeld, de beschikbaarheid van de voorzieningen die gericht zijn op de specifieke noden van de geïnterneerde en de bereidheid van de geïnterneerde om mee te werken met de voorgestelde behandelingen.
- Art. 2 Wet 5 mei 2014 betreffende de internering
- Artt. 3 en 5.1.e Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, ondertekend op 4 november 1950, te Rome
7 januari 2020 P.19.1276.N
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200107.2N.12
AC nr. ...
- Internering - Wederopsluiting - Ontbreken van medisch verslag
Noch de artikelen 9, §2, 59, 3°, en 60, §1 Interneringswet noch enige verdragsrechtelijke of andere wettelijke bepaling vereisen dat een geïnterneerde wiens invrijheidstelling op proef wordt herroepen wegens het niet-naleven van de hem opgelegde bijzondere voorwaarden, slechts kan worden opgenomen in een hiervoor bedoelde inrichting nadat zijn geestestoestand is beoordeeld door een medisch deskundige, aangezien de betrokkene immers werd geïnterneerd op basis van een psychiatrisch deskundigenonderzoek en zijn geestestoestand gedurende het verder beheer van de internering werd opgevolgd; de toestand van herroeping van de invrijheidstelling op proef van een geïnterneerde wegens niet-naleving van de voorwaarden valt dan ook niet te vergelijken met die van een andere geesteszieke die van zijn vrijheid wordt beroofd.
- Artt. 9, § 2, 59, 3°, en 60, § 1 Wet 5 mei 2014 betreffende de internering
14 januari 2020 P.19.1305.N
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200114.2N.18
AC nr. ...
GEMEENTE
- Gemeentebelastingen - Reglementen van de gemeenteraad - Bekendmaking - Wijze - Aanplakking - Bewijs van de bekendmaking - Aantekening in een speciaal register waaruit de bekendmaking en de datum van bekendmaking blijkt - Datum van de aantekening
Om als bewijs van de bekendmaking van een gemeentereglement te kunnen dienen, moet de aantekening in het speciaal door de gemeentesecretaris daartoe gehouden register geschieden op de eerste dag van de bekendmaking door aanplakbrief (1). (1) Zie Cass. 12 januari 2018, AR F.16.0087.F, AC 2018, nr. 27; Cass. 21 mei 2015, AR F.13.0158.F,
AC 2015, nr. 328, met concl. van eerste advocaat-generaal Xxxxxx; artt. 112 en 114 Nieuwe Gemeentewet, van toepassing in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest vóór de wijziging ervan bij de beschikking van 5 maart 2009.
- Artt. 1 tot 3 KB 14 oktober 1991 betreffende de aantekeningen in het register voor de bekendmaking van de reglementen en verordeningen van de gemeenteoverheden
- Artt. 112 en 114 Nieuwe Gemeentewet van 24 juni 1988
13 maart 2020 F.19.0003.F
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200313.1F.1
AC nr. ...
GEMEENTE-, PROVINCIE- EN PLAATSELIJKE BELASTINGEN
Rechtspleging - Gemeentebelastingen - Reglementen van de gemeenteraad - Bekendmaking - Wijze - Aanplakking - Bewijs van de bekendmaking - Aantekening in een speciaal register waaruit de bekendmaking en de datum van bekendmaking blijkt - Datum van de aantekening
Om als bewijs van de bekendmaking van een gemeentereglement te kunnen dienen, moet de aantekening in het speciaal door de gemeentesecretaris daartoe gehouden register geschieden op de eerste dag van de bekendmaking door aanplakbrief (1). (1) Zie Cass. 12 januari 2018, AR F.16.0087.F, AC 2018, nr. 27; Cass. 21 mei 2015, AR F.13.0158.F,
AC 2015, nr. 328, met concl. van eerste advocaat-generaal Xxxxxx; artt. 112 en 114 Nieuwe Gemeentewet, van toepassing in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest vóór de wijziging ervan bij de beschikking van 5 maart 2009.
- Artt. 1 tot 3 KB 14 oktober 1991 betreffende de aantekeningen in het register voor de bekendmaking van de reglementen en verordeningen van de gemeenteoverheden
- Artt. 112 en 114 Nieuwe Gemeentewet van 24 juni 1988
13 maart 2020 F.19.0003.F
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200313.1F.1
AC nr. ...
GENEESKUNDE
Algemeen - Arts - Ziekenhuis - Ziekenhuisgeneesheer - Algemene regeling - Individuele overeenkomst - Verhouding
Uit het geheel van artikel 144, §1 en §3, 2° en artikel 145, §1 en §2 van de gecoördineerde wet van 10 juli 2008 op de ziekenhuizen en andere verzorgingsinrichtingen en de wetsgeschiedenis volgt dat de algemene regeling bedoeld in artikel 144 van voormelde wet een algemeen kader bepaalt waarbinnen, in een schriftelijke individuele overeenkomst, de concrete individuele rechten en verplichtingen van de ziekenhuisarts en de beheerder worden bepaald, zodat in de schriftelijke individuele overeenkomst niet van de algemene regeling kan worden afgeweken (1). (1) Zie concl. OM.
10 februari 2020 C.19.0041.N
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200210.3N.10
AC nr. ...
GERECHTSDEURWAARDER
- Vorderend magistraat - Opdracht die verband houdt met verplichte taken van de gerechtsdeurwaarder - Onkostenstaat - Belgische Staat - Verplichting tot betaling
De omstandigheid dat de opdracht van een gerechtsdeurwaarder die door het openbaar ministerie wordt gevorderd om bepaalde opdrachten uit te voeren verband houdt met de taken waartoe de gerechtsdeurwaarder verplicht is, doet er geen afbreuk aan dat de verplichting van de Staat tot betaling van diens onkostenstaat een verbintenis inhoudt die primair strekt tot betaling van een geldsom waarop moratoire interest is verschuldigd indien de betaling niet gebeurt binnen redelijke termijn en na aanmaning (1). (1) Cass. 8 mei 2009, XX X.00.0000.X, XX 0000, nr. 304.
- Art. 1153, eerste lid Burgerlijk Wetboek
16 januari 2020 C.18.0490.N
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200116.1N.5
AC nr. ...
GERECHTSKOSTEN
Burgerlijke zaken - Algemeen - Dienstverlenend persoon - Onkostenstaat - Invorderbaarheid - Tijdstip
Onkostenstaten van de dienstverlenende persoon zijn pas invorderbaar na de taxatie door de vorderende magistraat, waarbij de kwaliteit van de verleende dienst en de gelijkvormigheid ervan met de tarifering worden nagegaan.
- Artt. 3, eerste tot derde lid, en 4, § 1, eerste lid Programmawet (II) 27 december 2006
16 januari 2020 C.18.0490.N
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200116.1N.5
AC nr. ...
Burgerlijke zaken - Algemeen - Opdracht die verband houdt met verplichte taken van de gerechtsdeurwaarder - Onkostenstaat - Belgische Staat - Verplichting tot betaling
De omstandigheid dat de opdracht van een gerechtsdeurwaarder die door het openbaar ministerie wordt gevorderd om bepaalde opdrachten uit te voeren verband houdt met de taken waartoe de gerechtsdeurwaarder verplicht is, doet er geen afbreuk aan dat de verplichting van de Staat tot betaling van diens onkostenstaat een verbintenis inhoudt die primair strekt tot betaling van een geldsom waarop moratoire interest is verschuldigd indien de betaling niet gebeurt binnen redelijke termijn en na aanmaning (1). (1) Cass. 8 mei 2009, XX X.00.0000.X, XX 0000, nr. 304.
- Art. 1153, eerste lid Burgerlijk Wetboek
16 januari 2020 C.18.0490.N
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200116.1N.5
AC nr. ...
Strafzaken - Procedure voor de feitenrechter - Burgerlijke rechtsvordering - Ambtshalve veroordeling
Wanneer een partij slechts één rechtsplegingsvergoeding vordert van alle in het ongelijk gestelde partijen, dient de strafrechter die uitspraak doet over de burgerlijke rechtsvordering ambtshalve elke in het ongelijk gestelde partij te veroordelen tot het betalen van een rechtsplegingsvergoeding aan de in het gelijkgestelde partij; de omstandigheid dat deze in het gelijk gestelde partij slechts de solidaire veroordeling vordert van alle in het ongelijk gestelde partijen tot het betalen van een rechtsplegingsvergoeding, doet daaraan geen afbreuk (1). (1) Cass. 8 mei 2018, AR.
P.17.1274.N, AC 2018, nr. 294.
- Art. 162bis Wetboek van Strafvordering
- Artt. 1138, 2°, en 1021 Gerechtelijk Wetboek
14 januari 2020 P.19.0682.N
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200114.2N.5
AC nr. ...
GRONDWET
Art. 15 - Onschendbaarheid van de woning - Bedrijfsruimten
Het verbod een huiszoeking te verrichten in een voor het publiek niet-toegankelijke plaats voor vijf uur ‘s morgens en na negen uur 's avonds, zoals bepaald in artikel 1,
eerste lid, Xxxxxxxxxxxxxxx en de uitzondering op in geval van verzoek of toestemming van de persoon die het werkelijke genot heeft van de plaats, zoals bepaald in artikel 1, tweede lid, 3° Huiszoekingswet, bevatten een wettelijke basis voor het uitvoeren van een zoeking in een voor het publiek niet-toegankelijke plaats; de bijzondere vereiste van artikel 3 Huiszoekingswet dat het verzoek of de toestemming van de bewoner voorafgaand aan de opsporing of huiszoeking moet worden gegeven is niet van toepassing op bedrijfsruimten, die, ook al zijn ze niet publiek toegankelijk, door hun aard of de erin uitgeoefende bedrijvigheden niet te aanzien zijn als een woning of een aanhorigheid ervan; noch het feit dat bedrijfsruimten kunnen vallen onder de bescherming van artikel 8 EVRM, zoals uitgelegd door het Europees Hof voor de Rechten van Mens, noch het feit dat artikel 3 Huiszoekingswet is bedoeld om bewijsproblemen te vermijden, doet daaraan afbreuk.
- Artt. 1 en 3 Wet 7 juni 1969 tot vaststelling van de tijd gedurende welke geen opsporing ten huize, huiszoeking of aanhouding mag worden verricht
- Art. 15 De gecoördineerde Grondwet 1994
- Art. 8 Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, ondertekend op 4 november 1950, te Rome
7 januari 2020 P.19.0671.N
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200107.3
AC nr. ...
GRONDWET 1994 (ART. 100 TOT EINDE)
GRONDWET 1994 (ART. 100 TOT EINDE) - Art. 149 - Grief die een tegenstrijdigheid in de redenen van de beslissing en tussen de redenen en het dictum ervan aanvoert - Ontvankelijkheid
Wanneer het onderzoek van de gelaakte tegenstrijdigheid de uitlegging veronderstelt van de wettelijke bepalingen die door het arrest worden toegepast, houdt die grief, die niet gelijkstaat met een gebrek aan redenen, geen verband met artikel 149 van de Grondwet (1). (1) Zie concl. OM in Pas. 2020, nr. 191; Cass. 6 december 2013, AR C.12.0112.F, AC
2013, nr. 664.
- Art. 149 De gecoördineerde Grondwet 1994
13 maart 2020 F.17.0109.F
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200313.1F.6
AC nr. ...
GRONDWET 1994 (ART. 100 TOT EINDE) - Art. 149 - Motivering van vonnissen - Strafzaken - Correctionele rechtbank - Straf - Verzoek van de beklaagde voor een werkstraf, een autonome probatiestraf of (probatie)-uitsel van tenuitvoerlegging - Artikelen 37quinquies, § 3, en 37octies, § 3, Strafwetboek en artikel 8, vierde lid, Probatiewet - Voorwaarden voor de toekenning - Beklaagde die voldoet aan de voorwaarden - Weigering - Motivering - Draagwijdte
De rechter kan, indien om een werkstraf, een autonome probatiestraf of (probatie)uitstel van tenuitvoerlegging wordt verzocht en de beklaagde voldoet aan de wettelijk bepaalde voorwaarden, zijn afwijzende beslissing motiveren, hetzij door daartoe specifieke redenen op te geven, hetzij door tegen de beklaagde een of meerdere andere straffen uit te spreken en de keuze voor die straf of straffen en hun maat te motiveren overeenkomstig artikel 195, tweede lid, Wetboek van Strafvordering; artikel 149 Grondwet, de artikelen 37quinquies, § 3, en 37octies, § 3, Strafwetboek en artikel 8, vierde lid, Probatiewet verplichten de rechter niet om de weigering een werkstraf of een autonome probatiestraf uit te spreken of de modaliteit van het (probatie)uitstel van tenuitvoerlegging te verlenen, steeds autonoom met een op zichzelf staande redengeving, te motiveren en dit maakt de motiveringsverplichting niet inhoudsloos aangezien het noodzakelijk maar voldoende is dat de beklaagde weet waarom hij tot een of meerdere straffen is veroordeeld en bijgevolg ook weet waarom hij niet werd veroordeeld tot een werkstraf of een autonome probatiestraf of hem geen (probatie)uitstel van tenuitvoerlegging werd verleend (1). (1) X. XXXXXXXX, Beginselen van strafrechtspleging, Kluwer, 6de editie, 2014, 752-768; M.-X. XXXXXXXXX, H.- D. BOSLY en X. XXXXXXXXXXXXX, Droit de la procédure pénale, 8ste editie, 2017, 1366-1376.
4 februari 2020 P.19.1162.N
#Type!
AC nr. ...
HANDELSPRAKTIJK
- Vordering tot staking - Met de eerlijke handelspraktijken strijdige daad - Niet- geïdentificeerde agenten van een onderneming - Toerekening
Artikel XVII.11 Wetboek Economisch Recht, dat de onderneming een aansprakelijkheid oplegt voor de daden van haar niet-geïdentificeerde agenten, sluit niet uit dat een met de eerlijke marktpraktijken strijdige daad aan die onderneming persoonlijk kan worden toegerekend wanneer ze niet de nodige maatregelen heeft genomen om de oneerlijke praktijken van haar agenten te voorkomen of hieraan een einde te maken.
- Art. XVII. 11 Wetboek 28 februari 2013 van economisch recht
7 februari 2020 C.17.0392.F
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200207.1F.8
AC nr. ...
HELING
- Witwasmisdrijf - Verhelen of verhullen van illegale vermogensvoordelen - Omzetting van illegale vermogensvoordelen in andere goederen - Goederen verkregen uit die omzetting - Aard
Wanneer het witwasmisdrijf bestaat in het verhelen of verhullen van de aard, oorsprong, vindplaats, vervreemding, verplaatsing of eigendom van illegale vermogensvoordelen, zoals bedoeld in artikel 505, eerste lid, 4°, Strafwetboek en dat verhelen of verhullen gebeurt door het omzetten van illegale vermogensvoordelen in andere goederen, dan zijn de goederen die door deze omzetting zijn verkregen niet het voorwerp van het misdrijf witwassen, maar wel een vermogensvoordeel dat voortkomt uit dat misdrijf als bedoeld in artikel 42, 3°, Strafwetboek (1). (1) Cass. 9 september 2014, XX X.00.0000.X, AC
2014, nr. 504; Cass. 27 april 2010, AR P.10.0104.N, AC 2010, nr. 287; Cass. 12 januari 2010,
AR P.09.1458.N, AC 2010, nr. 22.
- Artt. 42, 3°, en 505, eerste lid, 4° Strafwetboek
17 december 2019 P.19.0845.N
ECLI:BE:CASS:2019:ARR.20191217.2N.6
AC nr. ...
HOGER BEROEP
BURGERLIJKE ZAKEN (HANDELSZAKEN EN SOCIALE ZAKEN INBEGREPEN)
Burgerlijke zaken (handelszaken en sociale zaken inbegrepen) - Uitbreiding van eis en nieuwe eis - Niet-ontvankelijk verklaard verzet of hoger beroep - Hoger beroep tegen een op verzet gewezen vonnis - Niet-ontvankelijk verklaard verzet - Bevestiging van de beslissing van het vonnis die het verzet niet-ontvankelijk verklaart - Uitwerking - Nieuwe vordering - Bevoegdheid van de rechter
De rechter die een verzet of hoger beroep niet-ontvankelijk verklaart of die, in zijn uitspraak over het hoger beroep tegen een vonnis op verzet, het verzet niet-ontvankelijk verklaart of de beslissing van de eerste rechter bevestigt die het verzet niet-ontvankelijk heeft verklaard, neemt niet kennis van de grond van het geschil en kan, derhalve, geen uitspraak doen over een nieuwe vordering die voor hem is ingesteld (1). (1) Zie Cass. 2 juni 2000, AR C.99.0186.N, AC 2000, nr. 340; Cass. 11 september 1989, AR 6152, AC 1989-
90, nr. 17; Cass. 29 oktober 1981, AR 6181-6224-6336, AC 1981-82, nr. 298.
13 maart 2020 C.17.0281.F
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200313.1F.2
AC nr. ...
Burgerlijke zaken (handelszaken en sociale zaken inbegrepen) - Allerlei - nauw met een onroerend goed verbonden rechten - Overdracht - Overnemer - Hoedanigheid en belang om in rechte op te treden
De overdracht van een zaak strekt zich, behoudens andersluidend beding, ook uit tot de voor overdracht vatbare rechten die zodanig nauw verbonden zijn met de zaak derwijze dat het belang bij die rechten afhankelijk is van de eigendom ervan; hieruit volgt dat, behoudens andersluidend beding, enkel de overnemer de vereiste hoedanigheid en het vereiste belang heeft om de bedoelde rechten in rechte uit te oefenen en dat dit, in beginsel, ook geldt wanneer de overdracht plaatsvindt nadat de rechtsvordering werd ingesteld.
- Art. 1615 Burgerlijk Wetboek
13 februari 2020 C.19.0047.N
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200213.1N.8
AC nr. ...
STRAFZAKEN (DOUANE EN ACCIJNZEN INBEGREPEN)
Strafzaken (douane en accijnzen inbegrepen) - Gevolgen - Bevoegdheid van de rechter - Volgappel openbaar ministerie - Beoordeling in beroep van de regelmatigheid van het bewijs
Wanneer het openbaar ministerie in zijn grievenformulier vermeldt het hoger beroep van de beklaagde te volgen, geeft het te kennen dat het tegen het beroepen vonnis dezelfde grieven aanvoert als de beklaagde; hieruit volgt dat, wanneer een beklaagde hoger beroep instelt en een grief aankruist die gericht is tegen de beslissing over de procedure, het hoger beroep van het openbaar ministerie dat dezelfde grief als voorwerp heeft, de appelrechter rechtsmacht verleent om de beslissing waarbij de eerste rechter heeft geoordeeld dat een bewijselement nietig is en uit het debat moet worden geweerd, te hervormen en te oordelen dat dit bewijs niet nietig is en aanwezig dient te blijven in het debat.
- Art. 32 Voorafgaande titel van het Wetboek van Strafvordering
- Art. 204 Wetboek van Strafvordering
7 januari 2020 P.19.0671.N
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200107.3
AC nr. ...
Strafzaken (douane en accijnzen inbegrepen) - Gevolgen - Bevoegdheid van de rechter - Voorrecht van rechtsmacht - Misdaden en wanbedrijven gepleegd door rechters buiten hun ambt - Magistraat van een hof van beroep - Artikelen 479 en 480 Wetboek van Strafvordering - Verzoek tot bijkomende onderzoekshandeling overeenkomstig de artikelen 61quinquies en 127, § 3, Wetboek van Strafvordering - Weigering van de raadsheer-onderzoeksrechter - Verklaring van hoger beroep bij de griffie van het Hof - Ontvankelijkheid
Noch uit de bepalingen van de artikelen 481 en 482 Wetboek van Strafvordering, noch uit het arrest nr. 131/2016 van het Grondwettelijk Hof volgt dat het Hof van Cassatie kennis zou moeten nemen van een hoger beroep tegen een beschikking van een raadsheer- onderzoeksrechter belast met een gerechtelijk onderzoek op grond van de artikelen 479 en 480 Wetboek van Strafvordering over een op grond van de artikelen 61quinquies en 127, § 3, Wetboek van Strafvordering ingediend verzoek (1). (1) Gwh 20 oktober 2016, nr. 131/2016; X. XXXXXXX, Beschouwingen over het voorrecht van rechtsmacht, in X. XXXXXXX (ed.), Strafrecht in/uit balans, Kluwer, 2020.
4 februari 2020 P.19.0720.N
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200204.1
AC nr. ...
Strafzaken (douane en accijnzen inbegrepen) - Gevolgen - Bevoegdheid van de rechter - Voorrecht van rechtsmacht - Misdaden en wanbedrijven gepleegd door rechters buiten hun ambt - Magistraat van een hof van beroep - Artikelen 479 en 480 Wetboek van Strafvordering - Verzoek tot bijkomende onderzoekshandeling overeenkomstig de artikelen 61quinquies en 127, § 3, Wetboek van Strafvordering - Weigering van de raadsheer-onderzoeksrechter - Verklaring van hoger beroep bij de griffie van het Hof - Ontvankelijkheid
Noch uit de bepalingen van de artikelen 481 en 482 Wetboek van Strafvordering, noch uit het arrest nr. 131/2016 van het Grondwettelijk Hof volgt dat het Hof van Cassatie kennis zou moeten nemen van een hoger beroep tegen een beschikking van een raadsheer- onderzoeksrechter belast met een gerechtelijk onderzoek op grond van de artikelen 479 en 480 Wetboek van Strafvordering over een op grond van de artikelen 61quinquies en 127, § 3, Wetboek van Strafvordering ingediend verzoek (1). (1) Gwh 20 oktober 2016, nr. 131/2016; X. XXXXXXX, Beschouwingen over het voorrecht van rechtsmacht, in X. XXXXXXX (ed.), Strafrecht in/uit balans, Kluwer, 2020.
4 februari 2020 P.19.0720.N
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200204.1
AC nr. ...
Strafzaken (douane en accijnzen inbegrepen) - Gevolgen - Bevoegdheid van de rechter - Saisine - Kwalificatie - Herkwalificatie - Draagwijdte
7 januari 2020 P.19.0806.N
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200107.6
AC nr. ...
Strafzaken (douane en accijnzen inbegrepen) - Gevolgen - Bevoegdheid van de rechter - Verstekvonnis waartegen het openbaar ministerie geen hoger beroep heeft ingesteld - Vonnis op verzet - Hoger beroep van het openbaar ministerie - Relatieve werking - Vermindering van de hoofdgevangenisstraf ten aanzien van de bij verstek uitgesproken hoofdgevangenisstraf - Verzwaring van de geldboeten en/of van de bijzondere verbeurdverklaring - Wettigheid
Wanneer het openbaar ministerie geen hoger beroep heeft ingesteld tegen een bij verstek gewezen vonnis, kan de appelrechter, op het hoger beroep van het openbaar ministerie tegen het op verzet van de beklaagde gewezen vonnis, de door het verstekvonnis uitgesproken straf niet verzwaren (1); wanneer, in dergelijke gevallen, de bij verstek gewezen beslissing en de in hoger beroep gewezen beslissing elk een hoofdgevangenisstraf en een geldboete opleggen, en bovendien de verbeurdverklaring van de uit het misdrijf verkregen vermogensvoordelen bevelen, moet men, om te weten of de in hoger beroep uitgesproken veroordeling werd verzwaard, eerst de hoofdgevangenisstraffen vergelijken; indien de duur van de door de appelrechter uitgesproken hoofdgevangenisstraf niet dezelfde is als die welke door de eerste rechter bij verstek werd uitgesproken, is het overbodig om ook het bedrag van de door die rechters uitgesproken geldboeten of het bedrag van de door hen verbeurdverklaarde vermogensvoordelen te vergelijken; indien de duur van de in hoger beroep uitgesproken hoofdgevangenisstraf lager is dan die welke de eerste rechter bij verstek heeft uitgesproken, wordt de veroordeling van de beklaagde niet verzwaard, ook al heeft het gerecht in hoger beroep het bedrag van de geldboete of van de uit het misdrijf verkregen vermogensvoordelen verhoogd (2). (1) Cass. 5 maart 2008, AR P.07.1769.F, AC 2008, nr.
156, met concl. "in hoofdzaak" van procureur-generaal Xxxxxxxx in Pas.; zie Cass. 14 januari 2015, AR P.14.1426.F, AC 2015, nr. 38 met concl. "in hoofdzaak" van procureur- generaal Xxxxxxxx in Pas.; Cass. 6 oktober 1993, AR P.93.0437.F, AC 1993, nr. 397, en de noot ondertekend door B.J.B., aangehaald door X.-X. XXXXXXXXX, H.-D. BOSLY en X. XXXXXXXXXXXXX, Droit de la procédure pénale, La Charte, Brugge, 8ste uitg., 2017, dl. II,
p. 1509, noot 196.Het gaat hier om de toepassing van de devolutieve (en relatieve) werking van het hoger beroep en van het verzet (zie FRANCHIMONT, X. XXXXXX en X. XXXXXX, Xxxxxx xx xxxxxxxxx xxxxxx, Xxxxxxx, 0xx uitg., 2009, p. 935). (2) Zie Cass. 4 december 2007, XX X.00.0000.X, AC 2007, nr. 607, aangehaald in BEERNAERT e.a., o.c., p. 1528, noot 365; Cass. 13 maart 2001, AR P.00.1760.N, AC 2001, nr. 291; Cass. 9 juli 2002, AR P.02.0784.N, nr. 396 (verbeurdverklaring voor de eerste maal uitgesproken in hoger beroep maar vermindering van de hoofdgevangenisstraf).
19 februari 2020 P.19.1247.F
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200219.2F.2
AC nr. ...
Strafzaken (douane en accijnzen inbegrepen) - Gevolgen - Bevoegdheid van de rechter - Kamer van inbeschuldigingstelling - Handhaving van de hechtenis - Strafverzwaring
De kamer van inbeschuldigingstelling die net als de raadkamer beslist tot de handhaving van de voorlopige hechtenis van een inverdenkinggestelde uit te voeren in de gevangenis, wijzigt geen voor de inverdenkinggestelde gunstigere beschikking, ook niet als zij die handhavingsbeslissing neemt op grond van andere redenen dan de raadkamer (1). (1) Cass. 6 november 2012, XX X.00.0000.X, XX 0000, nr. 598.
21 januari 2020 P.20.0063.N
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200121.2N.13
AC nr. ...
Tuchtzaken - Vastgoedmakelaar - Kamer van beroep van het Beroepsinstituut van Vastgoedmakelaars - Kennisname van het geschil - Vernietiging van de beslissing van de eerste rechter
Wanneer de Kamer van beroep van het Beroepsinstituut van vastgoedmakelaars een beslissing van de eerste rechter vernietigt, dient zij zelf uitspraak te doen over de gevolgen die moeten worden gegeven aan het geschil waarvan zij heeft kennisgenomen.
- Art. 60 KB 20 juli 2012 tot bepaling van de regels inzake de organisatie en de werking van het Beroepsinstituut van Vastgoedmakelaars
- Artt. 2 en 1068, eerste lid Gerechtelijk Xxxxxxx
00 januari 2020 D.19.0008.N
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200130.1N.5
AC nr. ...
INFORMATICA
- Informaticabedrog - Artikel 504quater Strafwetboek - Eéndaadse samenloop - Voortgezet of collectief misdrijf - Zwaarste straf - Bijkomende straf - Beroepsverbod - Draagwijdte
Artikel 65, eerste lid, Strafwetboek bepaalt dat wanneer verschillende misdrijven die de opeenvolgende en voortgezette uitvoering zijn van eenzelfde misdadig opzet gelijktijdig aan eenzelfde feitenrechter worden voorgelegd, alleen de zwaarste straf wordt uitgesproken en de rechter kan in dat geval voor het geheel van de bestrafte feiten slechts die hoofd- en bijkomende straffen opleggen waarin de strafwet die de zwaarste straf bepaalt, voorziet; artikel 1, f), Wet Beroepsuitoefeningsverbod bepaalt dat ingeval van een veroordeling wegens misbruik van vertrouwen of oplichting of poging daartoe, de rechter die veroordeling kan gepaard doen gaan met een verbod om persoonlijk of door een tussenpersoon de in artikel 1 vermelde functies uit te oefenen voor een duur van minstens drie en maximum tien jaar, maar een veroordeling wegens artikel 504quater Strafwetboek laat het opleggen van dit beroepsverbod niet toe (1). (1) Cass. 11 september 2018, RABG 2019/8, 593 en noot B. SPRIET, "Penaal beroepsverbod ex KB nr. 22 van 24 oktober 1934, mede bij een voortgezet misdrijf"; zie Cass. 13 december 2016, XX X.00.0000.X, AC 2015, nr. 714. N waar het Hof heeft geoordeeld dat spijts de afwezigheid van de vermelding van valsheid in informatica in het KB nr. 22 dit misdrijf toch aanleiding kan geven tot een beroepsverbod; Wetsontwerp inzake informaticacriminaliteit, Parl. St., Kamer, 1999-2000, 0213/001-0214/001, pp. 5-6, 10 en 13; X. XXXXXXX, Wet & Duiding
strafrecht, Commentaar onder artikel 210bis Sw.; X. XX XXXX, "De wet van 28 november 2000 inzake informaticacriminaliteit en het materieel strafrecht. Een wet die te laat komt of een wet die er nooit had moeten komen?", T. Strafr. 2001, pp. 317-320.
21 januari 2020 P.19.0693.N
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200121.2N.3
AC nr. ...
- Onderzoek in strafzaken - Beslag van een informaticasysteem - Versleuteling van berichten - Dwangbevel onderzoeksrechter tot ontsleuteling
Op grond van artikel 88quater, §§1 en 3 Wetboek van Strafvordering is onder meer een verdachte strafbaar die, hoewel hij de toegangscode van een te doorzoeken informaticasysteem zoals een GSM-toestel kent, weigert ze mee te delen ondanks een daartoe strekkend bevel van de onderzoeksrechter; vereist is dat de opsporings-of onderzoeksinstantie op het moment van de gevraagde informatie het toestel reeds heeft opgespoord zonder het gebruik van dwang op de persoon en dat de vervolgende instantie aantoont dat de bedoelde persoon zonder redelijke twijfel de toegangscode kent (1). (1) Zie concl. OM.
- Artt. 88quater, §§ 1 en 3 Wetboek van Strafvordering
4 februari 2020 P.19.1086.N
#Type!
AC nr. ...
INKOMSTENBELASTINGEN
Aanslagprocedure - Bewijsvoering - Algemeen - Visitatie - Verzoek tot machtiging aan de politierechtbank - Ondertekening
De toepassing van de artikelen 1026, 5°, en 1027, eerste lid, Gerechtelijk Wetboek is onverenigbaar is met de procedures tot het verkrijgen van een machtiging tot fiscale visitatie op grond van de artikelen 319, tweede lid, WIB92 en 63, derde lid, Btw-wetboek zodat het verzoek van belastingambtenaren aan de rechter in de politierechtbank, strekkende tot het verkrijgen van machtiging tot fiscale visitatie, niet moet worden ondertekend door een advocaat.
- Art. 63, derde lid Wetboek van de Belasting over de Toegevoegde Waarde
- Art. 319, tweede lid Wetboek Inkomstenbelastingen 1992
- Artt. 1026, 5°, en 1027, eerste lid Gerechtelijk Xxxxxxx
00 december 2019 P.19.0845.N
ECLI:BE:CASS:2019:ARR.20191217.2N.6
AC nr. ...
Aanslagprocedure - Aanslag en inkohiering - Subsidiaire aanslag - Opeisbaarheid
De belastingschuld waarvan de subsidiaire aanslag de titel moet vormen, is niet opeisbaar voordat de rechter die aanslag geldig verklaart.
- Art. 1186 Burgerlijk Wetboek
- Art. 356, vierde lid Wetboek Inkomstenbelastingen 1992
27 maart 2020 F.17.0011.F
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200327.1F.6
AC nr. ...
Aanslagprocedure - Bewijsvoering - Algemeen - Visitatie door de belastingambtenaren - Machtiging - Jurisdictionele controle - Doel
De regelmatigheid van de beslissing waarmee de rechter in de politierechtbank de belastingambtenaren toegang tot bewoonde lokalen toestaat, moet het voorwerp kunnen uitmaken van een daadwerkelijk jurisdictionele controle zodat de afweging op grond waarvan die rechter aan de hand van de hem voorgelegde gegevens een dergelijke machtiging toestaat, moet blijken uit de motivering van de machtiging.
- Art. 63 Wetboek van de Belasting over de Toegevoegde Waarde
- Art. 319 Wetboek Inkomstenbelastingen 1992
17 december 2019 P.19.0845.N
ECLI:BE:CASS:2019:ARR.20191217.2N.6
AC nr. ...
Aanslagprocedure - Aanslag en inkohiering - Vernietigde initiële aanslag - Subsidiaire aanslag
Ook al volgt de subsidiaire aanslag op de initiële aanslag die door de rechter nietig is verklaard, vervangt ze die initiële aanslag niet.
- Artt. 356, eerste lid, derde lid en vijfde lid, en 415, § 1 Wetboek Inkomstenbelastingen 1992
27 maart 2020 F.17.0011.F
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200327.1F.6
AC nr. ...
Aanslagprocedure - Belastingaangifte - Belasting van niet-inwoners - Belastingformulier - geen ontvangst - Verplichting tot aanvraag
Uit de artikelen 305, 307, 308, §§ 1 en 3 WIB92 volgt dat de belastingplichtige die aan de belasting van de niet-inwoners is onderworpen, in het geval dat hij geen aangifteformulier in de belasting van de niet-inwoners heeft ontvangen, uiterlijk op 1 juni van het betrokken aanslagjaar dit aangifteformulier dient aan te vragen, ongeacht of het aangifteformulier voor het betrokken aanslagjaar door de Koning is bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad.
- Artt. 305, 307, 308, §§ 1 en 3 Wetboek Inkomstenbelastingen 1992
13 februari 2020 F.18.0136.N
#Type!
AC nr. ...
Aanslagprocedure - Aanslag en inkohiering - Subsidiaire aanslag - Ongeoorloofd - Omstandigheid
De subsidiaire aanslag is enkel uitgesloten in de gevallen waarin de rechter de nietigheid van de aanslag uitspreekt om reden van verjaring (1). (1) Zie concl. OM in Pas. 2020, nr. 218.
- Art. 356, eerste lid Wetboek Inkomstenbelastingen 1992
27 maart 2020 F.19.0016.F
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200327.1F.7
AC nr. ...
Niet-verblijfhouders - Belasting van niet-inwoners - Belastingformulier - geen ontvangst - Verplichting tot aanvraag
Uit de artikelen 305, 307, 308, §§1 en 3 WIB92 volgt dat de belastingplichtige die aan de belasting van de niet-inwoners is onderworpen, in het geval dat hij geen aangifteformulier in de belasting van de niet-inwoners heeft ontvangen, uiterlijk op 1 juni van het betrokken aanslagjaar dit aangifteformulier dient aan te vragen, ongeacht of het aangifteformulier voor het betrokken aanslagjaar door de Koning is bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad.
- Artt. 305, 307, 308, §§ 1 en 3 Wetboek Inkomstenbelastingen 1992
13 februari 2020 F.18.0136.N
#Type!
AC nr. ...
Personenbelasting - Bedrijfsinkomsten - Pensioenen - Partiële compensatie toegekend aan voormalig personeelslid Europees octrooibureau - Kwalificatie - Belastbaarheid
De door het Europees Octrooibureau betaalde partiële compensatie, die strekt tot verhoging van het pensioen van het voormalig personeelslid en tot verzorging bij ouderdom, is een pensioen en geen emolument bij het salaris in de zin van artikel 16.1 van het Protocol; uit het voorgaande volgt dat inkomstenbelasting kan geheven worden op pensioenbetalingen, met inbegrip van betaling van de partiële compensatie, aan een voormalige werknemer van het Europees Octrooibureau die zijn woonplaats in België heeft.
- Art. 16 Verdrag 5 oktober 1973 inzake de verlening van Europese octrooien (EOV)
13 februari 2020 F.18.0028.N
#Type!
AC nr. ...
Personenbelasting - Berekening van de aanslag - Vermindering wegens
gezinslasten - Gezamenlijk ouderlijk gezag - Gelijkmatig verdeelde huisvesting van de kinderen - Verhoging van de belastingvrije som - Domicilie van de kinderen - Xxxxxx xxx xxxxxxxxx tussen de ouders
Uit de parlementaire voorbereiding van de wet van 4 mei 1999 houdende fiscale en andere bepalingen volgt dat artikel 132bis WIB92 werd ingevoerd om, in geval van een gelijkmatig verdeelde huisvesting van het kind, te kunnen afwijken van de regel volgens welke de verhoging van de belastingvrije som enkel wordt toegekend aan de ouder bij wie het kind is gedomicilieerd, en aldus een gelijkmatige verdeling van die verhoging toe te staan; die bepaling voert geen verplichting maar een mogelijkheid voor de ouders in; hieruit volgt dat de rechter die een gelijkmatig verdeelde huisvesting beveelt of vaststelt, in geval van betwisting uitspraak moet doen over de vordering tot toekenning van de verhoging van de belastingvrije som, om het voordeel ervan hetzij aan de ouder toe te kennen bij wie het kind is gedomicilieerd, hetzij voor de helft aan elke ouder toe te kennen (1). (1) Zie concl. OM in Pas. 2020, nr. 133.
17 februari 2020 C.17.0556.F
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200217.3F.1
AC nr. ...
KIND
- Ouderlijk gezag - Verblijfsregeling kind - Minderjarige - Procesbekwaamheid
Noch de artikelen 3, 9 en 12 IVRK, noch artikel 8 EVRM of artikel 22bis Grondwet vereisen dat het minderjarig kind in de gelegenheid wordt gesteld als partij tussen te komen en een vordering in te stellen in geschillen tussen zijn ouders aangaande de uitoefening van het ouderlijk gezag over zijn persoon, de verblijfsregeling of de uitoefening van het recht op persoonlijk contact door de ouder die niet het ouderlijk gezag uitoefent; uit artikel 1004/1, §1 en §6, artikel 374 Burgerlijk Wetboek en de artikelen 1253ter/6 en 1253ter/7, § 1, tweede lid, 3°, Gerechtelijk Wetboek, waarmee de wetgever de hem door artikel 22bis Grondwet en het IVRK opgelegde verplichtingen wil nakomen, volgt dat ter zake geschillen tussen de ouders betreffende de organisatie van de verblijfsregeling van hun kinderen en de uitoefening van het recht op persoonlijk contact, niet wordt afgeweken van de handelings- of procesonbekwaamheid van de minderjarige; hieruit volgt dat de minderjarige in een dergelijk geschil niet als partij kan tussenkomen en geen vordering kan instellen (1). (1) Zie concl. OM.
10 februari 2020 C.15.0200.N
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200210.3N.9
AC nr. ...
MACHTSOVERSCHRIJDING
- Geschilpunt - Beslissing die de rechtsmacht van de rechter uitput - Nieuwe beslissing van dezelfde rechter - Zelfde zaak en partijen - Tussenvonnis - Beslissende reden - Toepassing
De rechter die uitspraak doet over een geschilpunt dat bij hem niet meer aanhangig is omdat hij hierover in dezelfde zaak en tussen dezelfde partijen een eindbeslissing heeft gewezen, overschrijdt zijn rechtsmacht(1); wanneer, aldus, de rechter bij tussenvonnis beslist dat de stukken die door de burgerlijke partijen zijn overgelegd geen enkel tegensprekelijk stuk bevatten dat in staat is de gegrondheid van hun gehele vordering te staven, is dit een beslissende reden in zoverre de rechtbank aldus heeft ontkend dat de stukken in staat waren de schade ten belope van het gevorderde bedrag te staven(2). (1) Zie Cass. 26 oktober 2015, AR C.15.0028.N, AC 2015, nr. 626; Cass. 18 juni 2015, AR C.14.0491.F, AC 2015, nr. 415, met concl. van advocaat-generaal XXXXXXXX in Pas; Cass. 18 november 1997, AR P.96.0477.N, AC 1997, nr. 484; Cass. 26 juni 1992, AR 7861, AC
1992, nr. 571; Cass. 23 november 1987, AR 7688, AC 1987-88, nr. 176 (onderscheid met het gezag van gewijsde). (2) Zie andersluidende concl. "in hoofdzaak" OM in Pas. 2020, n° 159.
- Art. 19, tweede lid Gerechtelijk Wetboek
19 februari 2020 P.19.0159.F
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200219.2F.3
AC nr. ...
MAKELAAR
- Vastgoedmakelaar - Kamer van beroep van het Beroepsinstituut van Vastgoedmakelaars - Kennisname van het geschil - Vernietiging van de beslissing van de eerste rechter
Wanneer de Kamer van beroep van het Beroepsinstituut van vastgoedmakelaars een beslissing van de eerste rechter vernietigt, dient zij zelf uitspraak te doen over de gevolgen die moeten worden gegeven aan het geschil waarvan zij heeft kennisgenomen.
- Art. 60 KB 20 juli 2012 tot bepaling van de regels inzake de organisatie en de werking van het Beroepsinstituut van Vastgoedmakelaars
- Artt. 2 en 1068, eerste lid Gerechtelijk Xxxxxxx
00 januari 2020 D.19.0008.N
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200130.1N.5
AC nr. ...
- Vastgoedmakelaar - Inschrijving op het tableau - Praktische bekwaamheidstest - Mondelinge proef - beslissing van niet slagen van de Uitvoerende Kamer - Hoger beroep bij de Kamer van beroep - Ontvankelijkheid
De natuurlijke persoon die de mondelinge proef heeft afgelegd kan bij de Kamer van beroep van het Beroepsinstituut van vastgoedmakelaars beroep instellen tegen de beslissing van de Uitvoerende Kamer dat hij of zij voor die proef niet slaagt.
- Artt. 1, eerste lid, 5°, 23, § 2, en 26, tweede lid Stagereglement van het Beroepsinstituut voor vastgoedmakelaars
- Art. 6, § 1, 3° KB 30 augustus 2013 betreffende de toegang tot het beroep van vastgoedmakelaar
- Art. 9, § 6 Xxxxxxxx 0 augustus 2007 betreffende de dienstverlenende intellectuele beroepen
30 januari 2020 D.19.0007.N
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200130.1N.6
AC nr. ...
MISDRIJF
RECHTVAARDIGING EN VERSCHONING
Rechtvaardiging en verschoning - Rechtvaarding - Wettige verdediging - Opzettelijke slagen en verwondingen - Omstandigheden van de feiten - Beoordeling
De omstandigheid dat de rechter vaststelt dat er geen duidelijkheid bestaat over het motief voor een opzettelijke gewelddaad of dat er geen getuige is van de feiten voorafgaand aan die opzettelijke gewelddaad, belet hem niet te oordelen dat de dader zich niet kan beroepen op wettige verdediging.
14 januari 2020 P.19.1026.N
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200114.2N.12
AC nr. ...
Toerekenbaarheid - Rechtspersonen - Morele toerekening - Toepassing
Een misdrijf is moreel toe te rekenen aan een rechtspersoon, onder meer wanneer het volgt uit een wetens en willens genomen beslissing binnen de gezagsstructuur van die rechtspersoon; daarmee wordt ook een feitelijke gezagsstructuur bedoeld zodat niet vereist is dat het gezag noodzakelijk uitgaat van een natuurlijke persoon die een formeel mandaat heeft om leiding te geven aan de rechtspersoon.
- Art. 5 Strafwetboek
17 december 2019 P.19.0845.N
ECLI:BE:CASS:2019:ARR.20191217.2N.6
AC nr. ...
Toerekenbaarheid - Rechtspersonen - Materiële toerekening
Opdat zou zijn voldaan aan de voorwaarden van artikel 5 Strafwetboek, namelijk dat de rechtspersoon strafrechtelijk verantwoordelijk is voor de misdrijven die hetzij een intrinsiek verband hebben met de verwezenlijking van zijn doel of de waarneming van zijn belangen, of die, naar blijkt uit de concrete omstandigheden voor zijn rekening zijn gepleegd, is niet vereist dat die misdrijven, gepleegd door de natuurlijke persoon die handelt voor rekening van de rechtspersoon, enkel bedoeld zijn om de rechtspersoon te bevoordelen of minstens niet te benadelen, dan wel de rechtspersoon effectief enkel bevoordelen of minstens niet benadelen.
- Art. 5, eerste lid Strafwetboek
17 december 2019 P.19.0845.N
ECLI:BE:CASS:2019:ARR.20191217.2N.6
AC nr. ...
ONDERZOEK IN STRAFZAKEN
Gerechtelijk onderzoek - Onderzoeksverrichtingen - Voorlopige hechtenis - Uitvaardiging van een aanhoudingsbevel of handhaving van de voorlopige hechtenis - Uitvoering in de gevangenis - Artikel 3 EVRM - Verbod van foltering - Geestestoestand van de inverdenkingggestelde - Draagwijdte
Artikel 3 EVRM houdt geen verbod in op het uitvaardigen van een bevel tot aanhouding of de handhaving ervan lastens een inverdenkinggstelde die voorhoudt een significante verslavingsproblematiek te hebben en psychisch kwetsbaar te zijn en het houdt evenmin een verplichting in de inverdenkinggestelde dadelijk over te brengen naar een psychiatrische instelling en hem vervolgens residentieel te behandelen; het gerechtelijk onderzoek en de in het kader daarvan bevolen vrijheidsberoving van een inverdenkinggestelde hebben immers ook tot doel zijn geestestoestand te onderzoeken en vast te stellen, alsook de impact van die toestand op het plegen van de feiten, zodat voor zover aan de inverdenkinggestelde in de gevangenis passende zorg wordt verstrekt, een voorlopige hechtenis die wordt uitgevoerd in een gevangenis geen schending inhoudt van artikel 3 EVRM.
21 januari 2020 P.20.0063.N
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200121.2N.13
AC nr. ...
Gerechtelijk onderzoek - Onderzoeksverrichtingen - Beslag van een informaticasysteem - Versleuteling van berichten - Dwangbevel onderzoeksrechter tot ontsleuteling - Zwijgrecht
Op grond van artikel 88quater, §§ 1 en 3 Wetboek van Strafvordering is onder meer een verdachte strafbaar die, hoewel hij de toegangscode van een te doorzoeken informaticasysteem zoals een GSM-toestel kent, weigert ze mee te delen ondanks een daartoe strekkend bevel van de onderzoeksrechter; vereist is dat de opsporings-of onderzoeksinstantie op het moment van de gevraagde informatie het toestel reeds heeft opgespoord zonder het gebruik van dwang op de persoon en dat de vervolgende instantie aantoont dat de bedoelde persoon zonder redelijke twijfel de toegangscode kent (1). (1) Zie concl. OM.
- Artt. 88quater, §§ 1 en 3 Wetboek van Strafvordering
4 februari 2020 P.19.1086.N
#Type!
AC nr. ...
Opsporingsonderzoek - Opsporingshandelingen - Huiszoeking met toestemming - Begrip woning - Bedrijfsruimten
eerste lid, Xxxxxxxxxxxxxxx en de uitzondering op in geval van verzoek of toestemming van de persoon die het werkelijke genot heeft van de plaats, zoals bepaald in artikel 1, tweede lid, 3° Huiszoekingswet, bevatten een wettelijke basis voor het uitvoeren van een zoeking in een voor het publiek niet-toegankelijke plaats; de bijzondere vereiste van artikel 3 Huiszoekingswet dat het verzoek of de toestemming van de bewoner voorafgaand aan de opsporing of huiszoeking moet worden gegeven is niet van toepassing op bedrijfsruimten, die, ook al zijn ze niet publiek toegankelijk, door hun aard of de erin uitgeoefende bedrijvigheden niet te aanzien zijn als een woning of een aanhorigheid ervan; noch het feit dat bedrijfsruimten kunnen vallen onder de bescherming van artikel 8 EVRM, zoals uitgelegd door het Europees Hof voor de Rechten van Mens, noch het feit dat artikel 3 Huiszoekingswet is bedoeld om bewijsproblemen te vermijden, doet daaraan afbreuk.
- Artt. 1 en 3 Wet 7 juni 1969 tot vaststelling van de tijd gedurende welke geen opsporing ten huize, huiszoeking of aanhouding mag worden verricht
- Art. 15 De gecoördineerde Grondwet 1994
- Art. 8 Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, ondertekend op 4 november 1950, te Rome
7 januari 2020 P.19.0671.N
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200107.3
AC nr. ...
Opsporingsonderzoek - Allerlei - Leeftijdsbepaling verdachte - Botscan - Bijstand van een advocaat
Noch artikel 6 EVRM noch het recht van verdediging vereisen dat het uitvoeren van een botscan om de leeftijd van een inverdenkinggestelde te bepalen, slechts mag gebeuren met de bijstand van een raadsman; het betreft immers een deskundigenonderzoek van materiële lichaamsgegevens, die bestaan onafhankelijk van de wil van de inverdenkinggestelde; het feit dat zijn raadsman daardoor geen eigen vaststellingen kan doen of vragen kan stellen aan de deskundige, doet daaraan geen afbreuk.
7 januari 2020 P.19.1335.N
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200107.2N.17
AC nr. ...
ONDERZOEKSGERECHTEN
- Buitenlands Europees aanhoudingsbevel ter fine van strafuitvoering - Verzoek tot invrijheidstelling - Ontvankelijkheid
Artikel 5.4 EVRM is niet van toepassing op een gevangenhouding na een rechterlijke veroordeling, zodat het onderzoeksgerecht aan deze verdragsbepaling geen rechtsmacht kan ontlenen om kennis te nemen van een verzoek tot invrijheidstelling van hij tegen wie een buitenlands Europees aanhoudingsbevel ter fine van strafuitvoering werd uitgevaardigd dat werd geweigerd op grond van artikel 6.4° Wet Europees Aanhoudingsbevel en die zich daardoor bij toepassing van artikel 38, §1, Wet Erkenning Vrijheidsbenemende Straffen in strafuitvoering bevindt.
- Art. 6, 4° Wet 19 december 2003 betreffende het Europees aanhoudingsbevel
- Art. 38, § 1 Wet 15 mei 2012 inzake de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op de vrijheidsbenemende straffen of maatregelen uitgesproken in een lidstaat van de Europese Unie
- Art. 5.4 Verdrag van 4 november 1950 tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
17 december 2019 P.19.1232.N
ECLI:BE:CASS:2019:ARR.20191217.2N.14
AC nr. ...
- Raadkamer - Verwijzing van een wanbedrijf naar de correctionele rechtbank - Heromschrijving door het hof van beroep als een misdaad - Draagwijdte
Wanneer de raadkamer een verwijzing naar de correctionele rechtbank heeft uitgesproken voor feiten omschreven als deelname aan de voorbereiding of de uitvoering van enige geoorloofde activiteit van een criminele organisatie, zoals bepaald in artikel 324ter, §2, Strafwetboek, zijnde een wanbedrijf en het arrest de feiten heromschrijft als deelname aan een criminele organisatie door een leidend persoon, zoals bepaald in artikel 324ter, §4, Strafwetboek, zijnde een misdaad, kan het hof van beroep van die misdaad enkel kennis nemen door krachtens artikel 3, derde lid Wet Verzachtende omstandigheden verzachtende omstandigheden aan te nemen (1). (1) M. DE SWAEF en
X. XXXXXX, Bendevorming en criminele organisaties, Comm. Straf.; X. XXXXX, "Wet betreffende de criminele organisaties: een eerste effectieve stap in de strijd tegen de georganiseerde criminaliteit", Panopticon 1999, 278-286; F. ROGGEN, "La loi du 10 janvier 1999 relative aux organisations criminelles", RDP, 1999, 1135-1160.
7 januari 2020 P.19.0806.N
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200107.6
AC nr. ...
- Europees aanhoudingsbevel - Weigering tenuitvoerlegging door onderzoeksgerecht - Buitenlandse straf
Uit artikel 38, §1, Wet Erkenning Vrijheidsbenemende Straffen volgt dat bij weigering van de tenuitvoerlegging van het Europees aanhoudingsbevel door het onderzoeksgerecht op grond van artikel 6.4° Wet Europees Aanhoudingsbevel, de buitenlandse straf onmiddellijk en rechtstreeks uitvoerbaar is in België en door de autoriteiten van de uitvoerende macht ook moet worden uitgevoerd (1). (1) Cass. 12 juni 2018, AR
P.18.0579.N, AC 2018, nr. 381.
- Art. 6, 4° Wet 19 december 2003 betreffende het Europees aanhoudingsbevel
- Art. 38, § 1 Wet 15 mei 2012 inzake de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op de vrijheidsbenemende straffen of maatregelen uitgesproken in een lidstaat van de Europese Unie
17 december 2019 P.19.1232.N
ECLI:BE:CASS:2019:ARR.20191217.2N.14
AC nr. ...
- Kamer van inbeschuldigingstelling - Cassatieberoep - Beslissingen uit hun aard niet vatbaar voor cassatieberoep - Artikel 31, §§ 1 en 2, Voorlopige Hechteniswet - Beslissing tot handhaving van de voorlopige hechtenis - Begrip - Ontvankelijkheid
Krachtens artikel 31, § 1 en § 2, Voorlopige Hechteniswet kan een cassatieberoep enkel worden ingesteld tegen een arrest van de kamer van inbeschuldigingstelling dat beslist tot handhaving van de voorlopige hechtenis; wanneer de raadkamer de hechtenis handhaaft en de tenuitvoerlegging hiervan onder elektronisch toezicht beveelt, het openbaar ministerie hiertegen hoger beroep aantekent en de onderzoeksrechter nadien bij toepassing van artikel 24bis, § 2, Voorlopige Hechteniswet, beslist tot uitvoering van de hechtenis onder de modaliteit van elektronisch toezicht, is het arrest dat het hoger beroep van het openbaar ministerie ontvankelijk maar, gelet op deze beschikking, zonder voorwerp verklaart zonder hierbij uitspraak te doen over de handhaving van de hechtenis van de beklaagde, geen arrest is in de zin van artikel 31, § 1, Voorlopige Hechteniswet en is derhalve het cassatieberoep niet ontvankelijk.
21 januari 2020 P.20.0038.N
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200121.2N.12
AC nr. ...
- Kamer van inbeschuldigingstelling - Voorlopige hechtenis - Herstel van vormverzuim bij de rechtspleging in hoger beroep
De eventuele onregelmatigheid van de rechtspleging voor de raadkamer leidt niet tot de onwettigheid van de handhaving van de voorlopige hechtenis wanneer het volledige dossier ter beschikking werd gehouden van de inverdenkinggestelde en van zijn raadsman vóór diens verschijning voor de kamer van inbeschuldigingstelling waarbij het hoger beroep tegen de beschikking van de raadkamer is aanhangig gemaakt (1). (1) Cass. 3 januari 2006, XX X.00.0000.X, AC 2006, nr. 5; Cass. 10 november 1999, AR P.99.1514.F,
AC 1999, nr. 601; Cass. 27 juli 1999, AR P.99.1084.F, AC 1999, nr. 423.
- Artt. 21 en 22 Wet van 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis
25 februari 2020 P.20.0195.N
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200225.2N.12
AC nr. ...
OPENBAAR MINISTERIE
- Strafvordering - Uitoefening - Gemeenrechtelijke misdrijven en misdrijven die behoren tot de bevoegdheid van de arbeidsgerechten - Samenloop - Samenhang - Openbaar ministerie - Aanwijzing door de procureur-generaal - Optreden
In geval van samenloop of samenhang van een overtreding van de wetten en de verordeningen over één van de aangelegenheden die behoren tot de bevoegdheid van de arbeidsgerechten met één of meer overtredingen van andere wetsbepalingen die niet tot de bevoegdheid behoren van de arbeidsgerechten, wijst de procureur-generaal het parket van de procureur des Konings of het arbeidsauditoraat aan, en, in voorkomend geval, het parket-generaal of het arbeidsauditoraat-generaal dat bevoegd is om de strafvordering uit te oefenen; de aanwijzing door de procureur-generaal blijkt uit het optreden zelf van de magistraat van het openbaar ministerie (1). (1) Cass. 26 mei 1999, AR P.99.0597.F, AC 1999, nr. 313; Cass. 8 oktober 1996, AR P.96.0087.N, AC 1996, nr. 365.
- Art. 155 Gerechtelijk Wetboek
17 december 2019 P.19.0865.N
ECLI:BE:CASS:2019:ARR.20191217.2N.7
AC nr. ...
OPENBARE ORDE
- Bepaling van openbare orde - Artikel 4, eerste lid, Voorafgaande Titel Wetboek van Strafvordering
Noch uit artikel 4, eerste lid, Voorafgaande Titel Wetboek van Strafvordering, een bepaling van openbare orde, noch uit het algemeen rechtsbeginsel betreffende de bevoegdheid van de rechter volgt dat de rechter die kennisneemt van een vordering tot het aanhouden van de uitspraak alle mogelijke onderzoeksmaatregelen moet bevelen om het bestaan van het gevaar voor onverenigbaarheid tussen de beslissingen van de strafrechter en de burgerlijke rechter uit te sluiten (1). (1) Cass. 7 februari 2013, AR C.12.0158.F, AC 2013, nr. 91, met concl. van advocaat-generaal Xxxxxxx in Pas; Cass. 6 december 2012, AR C.11.0604.F, AC 2012, nr. 670, met concl. van advocaat-generaal Xxxxxxx in Pas; Cass. 28 juni 2012, AR C.10.0608.N, AC 2012, nr. 420; Zie Cass. 17 juni 2004, AR C.02.0503.N, AC 2004, nr. 337.
- Art. 4 Voorafgaande titel van het Wetboek van Strafvordering
7 februari 2020 C.19.0325.F
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200207.1F.3
AC nr. ...
OPLICHTING
- Bestanddelen - Listige kunstgrepen - Leugenachtige beweringen - Draagwijdte
Oplichting bestaat in het zich doen afgeven of leveren van een door artikel 496 Strafwetboek bedoelde zaak die een ander toebehoort hetzij door gebruik te maken van valse namen of valse hoedanigheden hetzij door het aanwenden van listige kunstgrepen, met het oogmerk zich die zaak toe te eigenen; listige kunstgrepen zijn misleidende middelen die bestaan in of gepaard gaan met uitwendige handelingen met het oog op de afgifte of de levering van de zaak en louter leugenachtige beweringen, zelfs bij herhaling, leveren geen listige kunstgreep op indien ze niet gepaard gaan met uitwendige handelingen die er enige geloofwaardigheid aan verlenen en bovendien moeten listige kunstgrepen determinerend zijn voor de afgifte of de levering van de zaak, dit wil zeggen dat er een oorzakelijk verband moet bestaan tussen de listige kunstgrepen en de afgifte of de levering (1). (1) Cass. 17 februari 2015, XX X.00.0000.X, AC 2015, nr. 123, RW 2016-
17, afl. 18, 708, 708 en noot; Cass. 21 januari 2014, XX X.00.0000.X, AC 2014, nr. 47; Cass.
4 december 2012, XX X.00.0000.X, AC 2012, nr. 660, X.Xxxxxx. 2013, afl. 3, 189, xxxx X. XXXXXXXXX, "De invulling en draagwijdte van de constitutieve bestanddelen van het misdrijf van oplichting".
21 januari 2020 P.19.0693.N
- Bestanddelen
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200121.2N.3
AC nr. ...
Oplichting bestaat in het zich doen afgeven of leveren van een door artikel 496 Strafwetboek bedoelde zaak die een ander toebehoort hetzij door gebruik te maken van valse namen of valse hoedanigheden hetzij door het aanwenden van listige kunstgrepen, met het oogmerk zich die zaak toe te eigenen; listige kunstgrepen zijn misleidende middelen die bestaan in of gepaard gaan met uitwendige handelingen met het oog op de afgifte of de levering van de zaak en louter leugenachtige beweringen, zelfs bij herhaling, leveren geen listige kunstgreep op indien ze niet gepaard gaan met uitwendige handelingen die er enige geloofwaardigheid aan verlenen en bovendien moeten listige kunstgrepen determinerend zijn voor de afgifte of de levering van de zaak, dit wil zeggen dat er een oorzakelijk verband moet bestaan tussen de listige kunstgrepen en de afgifte of de levering (1). (1) Cass. 17 februari 2015, XX X.00.0000.X, AC 2015, nr. 123, RW 2016-
17, afl. 18, 708, 708 en noot; Cass. 21 januari 2014, XX X.00.0000.X, AC 2014, nr. 47; Cass.
4 december 2012, XX X.00.0000.X, AC 2012, nr. 660, X.Xxxxxx. 2013, afl. 3, 189, xxxx X. XXXXXXXXX, "De invulling en draagwijdte van de constitutieve bestanddelen van het misdrijf van oplichting".
21 januari 2020 P.19.0693.N
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200121.2N.3
AC nr. ...
ORDONNANTIES [ZIE: 527 WETTEN. DECRETEN. ORDONNANT
- Verblijfsregeling kind - Minderjarige - Procesbekwaamheid
Noch de artikelen 3, 9 en 12 IVRK, noch artikel 8 EVRM of artikel 22bis Grondwet vereisen dat het minderjarig kind in de gelegenheid wordt gesteld als partij tussen te komen en een vordering in te stellen in geschillen tussen zijn ouders aangaande de uitoefening van het ouderlijk gezag over zijn persoon, de verblijfsregeling of de uitoefening van het recht op persoonlijk contact door de ouder die niet het ouderlijk gezag uitoefent; uit artikel 1004/1, §1 en §6, artikel 374 Burgerlijk Wetboek en de artikelen 1253ter/6 en 1253ter/7, § 1, tweede lid, 3°, Gerechtelijk Wetboek, waarmee de wetgever de hem door artikel 22bis Grondwet en het IVRK opgelegde verplichtingen wil nakomen, volgt dat ter zake geschillen tussen de ouders betreffende de organisatie van de verblijfsregeling van hun kinderen en de uitoefening van het recht op persoonlijk contact, niet wordt afgeweken van de handelings- of procesonbekwaamheid van de minderjarige; hieruit volgt dat de minderjarige in een dergelijk geschil niet als partij kan tussenkomen en geen vordering kan instellen (1). (1) Zie concl. OM.
10 februari 2020 C.15.0200.N
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200210.3N.9
AC nr. ...
OVEREENKOMST
Einde - Landverzekeringsovereenkomst - Einde - Duur - Schade - Dekking - Overlijden
Uit artikel 78, §1, Wet Landverzekeringsovereenkomst volgt dat de verzekeraar tot dekking gehouden is wanneer de schade zich tijdens de duur van de verzekeringsovereenkomst heeft voorgedaan; wanneer de verzekerde door zijn fout het overlijden van het slachtoffer heeft veroorzaakt, doet de schade van de rechtsopvolgers en degenen die door het overlijden schade bij terugslag lijden, zich voor op het ogenblik van dat overlijden en is de verzekeraar tot dekking gehouden indien dit tijdstip binnen de duur van de verzekeringsovereenkomst valt (1). (1) Artikel 78, §1, Wet Landverzekeringsovereenkomst, thans artikel 142, §1 van de wet van 4 april 2014 betreffende de verzekeringen.
25 februari 2020 P.19.1121.N
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200225.2N.8
AC nr. ...
PACHT [ZIE: 199/03 XXXX XXX XXXXXXXX]
- Pachtovereenkomst - Beëindiging op initiatief van de pachter - Vergoeding
Artikel 26.1, derde lid Pachtwet beperkt slechts het recht op vergoeding voor niet- afgeschreven kosten bedoeld in het tweede lid maar niet de vergoeding voor waardevermeerdering bedoeld in het eerste lid, zodat indien de pacht wordt beëindigd op initiatief van de pachter de vergoeding steeds ten minste gelijk dient te zijn aan de waardevermeerdering van het pachtgoed, zelfs als deze meer bedraagt dan de pacht betaald tijdens de laatste vijf jaren.
- Art. 26.1, derde lid Wet van 4 november 1969 tot wijziging van de pachtwetgeving en van de wetgeving betreffende het recht van voorkoop ten gunste van huurders van landeigendommen
16 januari 2020 C.19.0344.N
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200116.1N.7
AC nr. ...
PAND
- Procedure van gerechtelijke reorganisatie - Uitwerking en stemming van het reorganisatieplan - Schuldeiser - Schuldvordering gewaarborgd door algemeen pand op alle schuldvorderingen van de schuldenaar - Aard
Voor de uitwerking en stemming van het reorganisatieplan geldt een schuldvordering die gewaarborgd wordt door een pand op alle bestaande en toekomstige schuldvorderingen van de schuldenaar als buitengewone schuldvordering in de opschorting ten belope van de realisatiewaarde in going concern van deze schuldvorderingen (1). (1) Zie concl. OM.
- Artt. 15 en 60 Wet 11 juli 2013 tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek wat de zakelijke zekerheden op roerende goederen betreft en tot opheffingvan diverse bepalingen ter zake
- Art. I.22, 14° Wetboek 28 februari 2013 van economisch recht
16 januari 2020 C.19.0294.N
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200116.1N.6
AC nr. ...
POLITIE
- Opdrachten van bestuurlijke politie - Controle op plaatsen
Artikel 14 Wet Politieambt, dat bepaalt dat de politiediensten bij het vervullen van hun opdrachten van bestuurlijke politie toezien op de handhaving van de openbare orde, ter voorkoming van misdrijven en ter bescherming van personen en goederen, laat de politiediensten toe algemeen toezicht uit te oefenen en controles te verrichten op de plaatsen waartoe zij wettelijk toegang hebben.
- Art. 14 Wet 5 augustus 1992 op het politieambt
7 januari 2020 P.19.0671.N
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200107.3
AC nr. ...
RECHT VAN VERDEDIGING
Strafzaken - Voorlopige hechtenis - Herstel van vormverzuim door de kamer van inbeschuldigingstelling
De eventuele onregelmatigheid van de rechtspleging voor de raadkamer leidt niet tot de onwettigheid van de handhaving van de voorlopige hechtenis wanneer het volledige dossier ter beschikking werd gehouden van de inverdenkinggestelde en van zijn raadsman vóór diens verschijning voor de kamer van inbeschuldigingstelling waarbij het hoger beroep tegen de beschikking van de raadkamer is aanhangig gemaakt (1). (1) Cass. 3 januari 2006, XX X.00.0000.X, AC 2006, nr. 5; Cass. 10 november 1999, AR P.99.1514.F,
AC 1999, nr. 601; Cass. 27 juli 1999, AR P.99.1084.F, AC 1999, nr. 423.
- Artt. 21 en 22 Wet van 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis
25 februari 2020 P.20.0195.N
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200225.2N.12
AC nr. ...
Strafzaken - Beklaagde - Verkrijgen van afschrift van volledig strafdossier
Noch artikel 6 EVRM, noch het algemeen rechtsbeginsel houdende de eerbiediging van het recht van verdediging vereist dat de beklaagde een afschrift krijgt van het volledige strafdossier, met inbegrip van alle overtuigingsstukken; de rechter kan de afgifte van een kopie beperken tot die stukken waarvan de beklaagde de relevantie voor zijn verdediging heeft aannemelijk gemaakt, het gegeven dat de overtuigingsstukken informaticabestanden op gegevensdragers omvatten, doet niet anders te besluiten.
28 januari 2020 P.18.1171.N
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200128.2N.7
AC nr. ...
RECHTBANKEN
Strafzaken - Strafvordering - Uitoefening - Gemeenrechtelijke misdrijven en misdrijven die behoren tot de bevoegdheid van de arbeidsgerechten - Samenloop - Samenhang - Openbaar ministerie - Aanwijzing door de procureur-generaal - Optreden
In geval van samenloop of samenhang van een overtreding van de wetten en de verordeningen over één van de aangelegenheden die behoren tot de bevoegdheid van de arbeidsgerechten met één of meer overtredingen van andere wetsbepalingen die niet tot de bevoegdheid behoren van de arbeidsgerechten, wijst de procureur-generaal het parket van de procureur des Konings of het arbeidsauditoraat aan, en, in voorkomend geval, het parket-generaal of het arbeidsauditoraat-generaal dat bevoegd is om de strafvordering uit te oefenen; de aanwijzing door de procureur-generaal blijkt uit het optreden zelf van de magistraat van het openbaar ministerie (1). (1) Cass. 26 mei 1999, AR P.99.0597.F, AC 1999, nr. 313; Cass. 8 oktober 1996, AR P.96.0087.N, AC 1996, nr. 365.
- Art. 155 Gerechtelijk Wetboek
17 december 2019 P.19.0865.N
ECLI:BE:CASS:2019:ARR.20191217.2N.7
AC nr. ...
Strafzaken - Algemeen - Gerechtelijk stagiair - Plaatsvervanging in de zetel
Wanneer een gerechtelijk stagiair als bedoeld bij artikel 259octies §6 Gerechtelijk Wetboek een plaatsvervanging waarneemt en aldus de zetel vervolledigt, wordt de rechter die hij vervangt geacht te zijn verhinderd; geen enkele wetsbepaling vereist dat die verhindering uitdrukkelijk wordt vastgelegd.
- Art. 259octies, § 6 Gerechtelijk Wetboek
28 januari 2020 P.19.0583.N
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200128.2N.3
AC nr. ...
Strafzaken - Strafvordering - Saisine - Kwalificatie - Herkwalificatie - Hoger beroep - Bevoegdheid van de rechter - Draagwijdte
De rechter die uitspraak doet over bij hem aanhangige feiten waaraan slechts één misdrijfomschrijving is gegeven, kan aan die ene misdrijfomschrijving desgevallend één of meerdere misdrijfomschrijvingen toevoegen maar aangezien een dergelijke toevoeging tot een bijkomende schuldigverklaring aan een misdrijf kan leiden, vereist dit een aanvullende aanhangigmaking hetgeen is uitgesloten in hoger beroep, zodat het appelgerecht voor de bij haar aanhangige feiten geen misdrijfomschrijving kan toevoegen en dus niet tot een ontdubbeling van de misdrijfomschrijving kan overgaan; de voormelde bepalingen verzetten zich er nochtans niet tegen dat de rechter en dus ook het appelgerecht de misdrijfomschrijving van de aanhangig gemaakte feiten opsplitst in onderdelen en vervolgens overgaat tot een heromschrijving van een onderdeel van een voltrokken misdrijf naar een strafbare poging aangezien daardoor aan de initiële misdrijfomschrijving geen misdrijfomschrijving toegevoegd wordt en de toestand van de beklaagde evenmin wordt verzwaard.
7 januari 2020 P.19.0806.N
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200107.6
AC nr. ...
RECHTEN VAN DE MENS
Allerlei - Herzien Europees Sociaal Handvest - Recht op collectief onderhandelen - Beperkingen
Uit de artikelen 10 en 11 EVRM volgt dat het recht te staken of te betogen geen absolute rechten zijn, maar dat de uitoefening van die rechten onderhevig kan zijn aan beperkingen, mits die beperkingen daadwerkelijk beantwoorden aan doeleinden van algemeen belang en niet te beschouwen zijn als een onevenredige en onduldbare ingreep waardoor de beschermende rechten in hun kern zouden worden aangetast; de rechter oordeelt daarover onaantastbaar op grond van feiten die hij vaststelt (1). (1) Zie concl. OM.
- Artt. 10 en 11 Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, ondertekend op 4 november 1950, te Rome
7 januari 2020 P.19.0804.N
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200107.2N.1
AC nr. ...
INTERNATIONAAL VERDRAG BURGERRECHTEN EN POLITIEKE RECHTEN
International verdrag burgerrechten en politieke recht - Artikel 14 - Artikel 14.1 - Recht op een eerlijk proces - Recht op een onafhankelijke en onpartijdige rechter - Strafzaken - Verzet - Ontvankelijkheid - Ambtshalve opgeworpen middel van niet- ontvankelijkheid - Heropening der debatten - Draagwijdte
De rechter dient zelfs ambtshalve de ontvankelijkheid van een door een partij ingesteld verzet te onderzoeken en uit het enkele feit dat de rechter het debat heropent teneinde de partijen toe te laten tegenspraak te voeren over een door hem opgeworpen ambtshalve middel van niet-ontvankelijkheid van een verzet, kan geen bevoordeling van enige partij noch partijdigheid van deze rechter worden afgeleid.
4 februari 2020 P.20.0050.N
#Type!
AC nr. ...
Verdrag rechten van de mens - Art. 6 - Art. 6.1 - Recht op een eerlijk proces - Recht op een onafhankelijke en onpartijdige rechter - Strafzaken - Verzet - Ontvankelijkheid - Ambtshalve opgeworpen middel van niet-ontvankelijkheid - Heropening der debatten - Draagwijdte
De rechter dient zelfs ambtshalve de ontvankelijkheid van een door een partij ingesteld verzet te onderzoeken en uit het enkele feit dat de rechter het debat heropent teneinde de partijen toe te laten tegenspraak te voeren over een door hem opgeworpen ambtshalve middel van niet-ontvankelijkheid van een verzet, kan geen bevoordeling van enige partij noch partijdigheid van deze rechter worden afgeleid.
4 februari 2020 P.20.0050.N
#Type!
AC nr. ...
Verdrag rechten van de mens - Art. 5 - Art. 5.4 - Geesteszieke - Redelijke termijn - Criteria
De redelijkheid van de termijn van plaatsing van een geïnterneerde in een aangepaste instelling waar hem de aangepaste zorg wordt verstrekt is niet in absolute termen uit te drukken, maar hangt onder meer af van de aard van de geestesziekte, de mogelijke behandelingswijzen, de wijze waarop de geïnterneerde desgevallend in het verleden reeds werd behandeld, de beschikbaarheid van de voorzieningen die gericht zijn op de specifieke noden van de geïnterneerde en de bereidheid van de geïnterneerde om mee te werken met de voorgestelde behandelingen; het aanvangspunt voor de beoordeling van die redelijke termijn is het tijdstip waarop de geïnterneerde wegens de niet-naleving van de voorwaarden opnieuw is opgesloten in een inrichting waar hij niet de gepaste zorg ontvangt, zonder dat moet worden rekening gehouden met periodes van opsluiting zonder gepaste zorg voor deze wederopsluiting (1). (1) Cass. 7 januari 2020, AR
P.19.1276.N, AC 2020, nr. 13.
- Art. 2 Wet 5 mei 2014 betreffende de internering
- Artt. 3 en 5.1.e Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, ondertekend op 4 november 1950, te Rome
14 januari 2020 P.19.1305.N
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200114.2N.18
AC nr. ...
Verdrag rechten van de mens - Art. 5 - Art. 5.1 - Artikel 5.1.e - Overbrenging geesteszieke naar aangepaste instelling - Redelijke termijn - Criteria
Het staat aan de kamer voor de bescherming van de maatschappij, een multidisciplinair en gespecialiseerd rechtscollege, erover te waken dat de geïnterneerde binnen een redelijke termijn wordt geplaatst in een aangepaste instelling waar hij de meest gepaste zorg ontvangt; de redelijkheid van die termijn, die niet in absolute termen is uit te drukken, hangt onder meer af van de aard van de geestesziekte, de mogelijke behandelingswijzen, de wijze waarop de geïnterneerde desgevallend in het verleden reeds werd behandeld, de beschikbaarheid van de voorzieningen die gericht zijn op de specifieke noden van de geïnterneerde en de bereidheid van de geïnterneerde om mee te werken met de voorgestelde behandelingen.
- Art. 2 Wet 5 mei 2014 betreffende de internering
- Artt. 3 en 5.1.e Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, ondertekend op 4 november 1950, te Rome
7 januari 2020 P.19.1276.N
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200107.2N.12
AC nr. ...
Verdrag rechten van de mens - Art. 13 - Internering - Verder beheer van de internering - Periodiek onderzoek - Recht op een daadwerkelijk rechtsmiddel - Toegang tot de rechter binnen een redelijke termijn - Draagwijdte
De artikelen 43, 47 tot en met 56 Interneringswet die de plaatsing en het verder beheer van de internering regelen onderwerpen die aan een periodiek onderzoek waarbij artikel 54 Interneringswet evenwel op dit systeem van periodiek onderzoek een uitzondering bepaalt in geval van hoogdringendheid, waarbij naast het openbaar ministerie en de directeur of de verantwoordelijke van de zorg van de inrichting ook de geïnterneerde of zijn advocaat de kamer voor de bescherming van de maatschappij kan verzoeken een beslissing te treffen over bepaalde uitvoeringsmodaliteiten van de internering; met voormelde bepalingen wordt het recht op toegang tot de rechter binnen een redelijke termijn geëerbiedigd en worden de artikelen 5.4 en 13 EVRM niet geschonden (1). (1) H. XXXXXXX, X. XXXXXX XXXXX EN X. XXXXXXXXXXXXX, "Eindelijk een echte nieuwe en goede wet op de internering" Deel I: De gerechtelijke fase, RW 2014-2015, 1043-1064, Deel II: De uitvoeringsfase, RW 2015-2016, 42-62, Deel III: De reparatie, RW 2016-2017, 603-619; T. XXXXXX XXXXX, "De nieuwe interneringswetgeving", in X. XXXXXX, X. XXXXXXX EN X XXXXXXXXX (eds.), Strafrecht en strafprocesrecht: doel of middel in een veranderende samenleving, Mechelen, Wolters Kluwer, 2017.
21 januari 2020 P.19.1322.N
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200121.2N.10
AC nr. ...
Verdrag rechten van de mens - Art. 6 - Art. 6.3 - Artikel 6.3.b - Voldoende tijd en faciliteiten om zijn verweer voor te bereiden - Inzage in dossier en overtuigingsstukken
Noch artikel 6 EVRM, noch het algemeen rechtsbeginsel houdende de eerbiediging van het recht van verdediging vereist dat de beklaagde een afschrift krijgt van het volledige strafdossier, met inbegrip van alle overtuigingsstukken; de rechter kan de afgifte van een kopie beperken tot die stukken waarvan de beklaagde de relevantie voor zijn verdediging heeft aannemelijk gemaakt, het gegeven dat de overtuigingsstukken informaticabestanden op gegevensdragers omvatten, doet niet anders te besluiten.
28 januari 2020 P.18.1171.N
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200128.2N.7
AC nr. ...
Verdrag rechten van de mens - Art. 5 - Art. 5.1 - Artikel 5.1.e - Geesteszieke - Aangepaste instelling - Criteria
De vrijheidsberoving van een geesteszieke die strafbare feiten heeft gepleegd en die op die grond is geïnterneerd, is rechtmatig indien hij binnen een redelijke termijn wordt geplaatst in een aangepaste instelling waar hem aangepaste zorg wordt verstrekt; het staat aan de kamer voor de bescherming van de maatschappij, als multidisciplinair en gespecialiseerd college, erover te waken dat de geïnterneerde binnen een redelijke termijn wordt geplaatst in een aangepaste instelling waar hij de meest gepaste zorg ontvangt en die regel geldt ook voor geïnterneerden waarvan de invrijheidstelling op proef wordt herroepen wegens niet-naleving van de voorwaarden.
- Art. 2 Wet 5 mei 2014 betreffende de internering
- Art. 5.1.e Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, ondertekend op 4 november 1950, te Rome
14 januari 2020 P.19.1305.N
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200114.2N.18
AC nr. ...
Verdrag rechten van de mens - Art. 3 - Verbod van foltering - Uitvaardiging van een aanhoudingsbevel of handhaving van de voorlopige hechtenis - Uitvoering in de gevangenis - Geestestoestand van de inverdenkingggestelde - Draagwijdte
Artikel 3 EVRM houdt geen verbod in op het uitvaardigen van een bevel tot aanhouding of de handhaving ervan lastens een inverdenkinggstelde die voorhoudt een significante verslavingsproblematiek te hebben en psychisch kwetsbaar te zijn en het houdt evenmin een verplichting in de inverdenkinggestelde dadelijk over te brengen naar een psychiatrische instelling en hem vervolgens residentieel te behandelen; het gerechtelijk onderzoek en de in het kader daarvan bevolen vrijheidsberoving van een inverdenkinggestelde hebben immers ook tot doel zijn geestestoestand te onderzoeken en vast te stellen, alsook de impact van die toestand op het plegen van de feiten, zodat voor zover aan de inverdenkinggestelde in de gevangenis passende zorg wordt verstrekt, een voorlopige hechtenis die wordt uitgevoerd in een gevangenis geen schending inhoudt van artikel 3 EVRM.
21 januari 2020 P.20.0063.N
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200121.2N.13
AC nr. ...
Verdrag rechten van de mens - Art. 8 - Recht op privacy - Huiszoeking - Huiszoeking met toestemming - Begrip woning - Bedrijfsruimten
Het verbod een huiszoeking te verrichten in een voor het publiek niet-toegankelijke plaats voor vijf uur ‘s morgens en na negen uur 's avonds, zoals bepaald in artikel 1,
eerste lid, Xxxxxxxxxxxxxxx en de uitzondering op in geval van verzoek of toestemming van de persoon die het werkelijke genot heeft van de plaats, zoals bepaald in artikel 1, tweede lid, 3° Huiszoekingswet, bevatten een wettelijke basis voor het uitvoeren van een zoeking in een voor het publiek niet-toegankelijke plaats; de bijzondere vereiste van artikel 3 Huiszoekingswet dat het verzoek of de toestemming van de bewoner voorafgaand aan de opsporing of huiszoeking moet worden gegeven is niet van toepassing op bedrijfsruimten, die, ook al zijn ze niet publiek toegankelijk, door hun aard of de erin uitgeoefende bedrijvigheden niet te aanzien zijn als een woning of een aanhorigheid ervan; noch het feit dat bedrijfsruimten kunnen vallen onder de bescherming van artikel 8 EVRM, zoals uitgelegd door het Europees Hof voor de Rechten van Mens, noch het feit dat artikel 3 Huiszoekingswet is bedoeld om bewijsproblemen te vermijden, doet daaraan afbreuk.
- Artt. 1 en 3 Wet 7 juni 1969 tot vaststelling van de tijd gedurende welke geen opsporing ten huize, huiszoeking of aanhouding mag worden verricht
- Art. 15 De gecoördineerde Grondwet 1994
- Art. 8 Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, ondertekend op 4 november 1950, te Rome
7 januari 2020 P.19.0671.N
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200107.3
AC nr. ...
Verdrag rechten van de mens - Art. 8 - Rijverbod - Impact van de straf op de beklaagde - Draagwijdte - Recht op eerbiediging van het privé-, familie- en gezinsleven - Opleggen van een straf
Artikel 8 EVRM verhindert de rechter niet om een straf op te leggen die hij rekening houdend met de aard en de ernst van de bewezen verklaarde feiten en de persoon van de beklaagde passend acht, ook wanneer deze straf een impact heeft op het verdienvermogen van de beklaagde en diens economische perspectieven mogelijkerwijze hypothekeert.
14 januari 2020 P.19.0674.N
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200114.2N.6
AC nr. ...
Verdrag rechten van de mens - Art. 5 - Art. 5.4 - Recht op vrijheid en veiligheid -
Internering - Verder beheer van de internering - Periodiek onderzoek - Toegang tot de rechter binnen een redelijke termijn - Draagwijdte
De artikelen 43, 47 tot en met 56 Interneringswet die de plaatsing en het verder beheer van de internering regelen onderwerpen die aan een periodiek onderzoek waarbij artikel 54 Interneringswet evenwel op dit systeem van periodiek onderzoek een uitzondering bepaalt in geval van hoogdringendheid, waarbij naast het openbaar ministerie en de directeur of de verantwoordelijke van de zorg van de inrichting ook de geïnterneerde of zijn advocaat de kamer voor de bescherming van de maatschappij kan verzoeken een beslissing te treffen over bepaalde uitvoeringsmodaliteiten van de internering; met voormelde bepalingen wordt het recht op toegang tot de rechter binnen een redelijke termijn geëerbiedigd en worden de artikelen 5.4 en 13 EVRM niet geschonden (1). (1) H. XXXXXXX, X. XXXXXX XXXXX EN X. XXXXXXXXXXXXX, "Eindelijk een echte nieuwe en goede wet op de internering" Deel I: De gerechtelijke fase, RW 2014-2015, 1043-1064, Deel II: De uitvoeringsfase, RW 2015-2016, 42-62, Deel III: De reparatie, RW 2016-2017, 603-619; T. XXXXXX XXXXX, "De nieuwe interneringswetgeving", in X. XXXXXX, X. XXXXXXX EN X XXXXXXXXX (eds.), Strafrecht en strafprocesrecht: doel of middel in een veranderende samenleving, Mechelen, Wolters Kluwer, 2017.
21 januari 2020 P.19.1322.N
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200121.2N.10
AC nr. ...
Verdrag rechten van de mens - Art. 6 - Art. 6.3 - Recht op bijstand van een advocaat - Leeftijdsbepaling verdachte - Botscan
Noch artikel 6 EVRM noch het recht van verdediging vereisen dat het uitvoeren van een botscan om de leeftijd van een inverdenkinggestelde te bepalen, slechts mag gebeuren met de bijstand van een raadsman; het betreft immers een deskundigenonderzoek van materiële lichaamsgegevens, die bestaan onafhankelijk van de wil van de inverdenkinggestelde; het feit dat zijn raadsman daardoor geen eigen vaststellingen kan doen of vragen kan stellen aan de deskundige, doet daaraan geen afbreuk.
7 januari 2020 P.19.1335.N
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200107.2N.17
AC nr. ...
Verdrag rechten van de mens - Art. 5 - Art. 5.4 - Toepassingsgebied
Artikel 5.4 EVRM is niet van toepassing op een gevangenhouding na een rechterlijke veroordeling, zodat het onderzoeksgerecht aan deze verdragsbepaling geen rechtsmacht kan ontlenen om kennis te nemen van een verzoek tot invrijheidstelling van hij tegen wie een buitenlands Europees aanhoudingsbevel ter fine van strafuitvoering werd uitgevaardigd dat werd geweigerd op grond van artikel 6.4° Wet Europees Aanhoudingsbevel en die zich daardoor bij toepassing van artikel 38, §1, Wet Erkenning Vrijheidsbenemende Straffen in strafuitvoering bevindt.
- Art. 6, 4° Wet 19 december 2003 betreffende het Europees aanhoudingsbevel
- Art. 38, § 1 Wet 15 mei 2012 inzake de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op de vrijheidsbenemende straffen of maatregelen uitgesproken in een lidstaat van de Europese Unie
- Art. 5.4 Verdrag van 4 november 1950 tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
17 december 2019 P.19.1232.N
ECLI:BE:CASS:2019:ARR.20191217.2N.14
AC nr. ...
Verdrag rechten van de mens - Art. 11 - Vrijheid van vergaderen - Vakbondsactie - Wettelijke beperkingen
Uit de artikelen 10 en 11 EVRM volgt dat het recht te staken of te betogen geen absolute rechten zijn, maar dat de uitoefening van die rechten onderhevig kan zijn aan beperkingen, mits die beperkingen daadwerkelijk beantwoorden aan doeleinden van algemeen belang en niet te beschouwen zijn als een onevenredige en onduldbare ingreep waardoor de beschermende rechten in hun kern zouden worden aangetast; de rechter oordeelt daarover onaantastbaar op grond van feiten die hij vaststelt (1). (1) Zie concl. OM.
- Artt. 10 en 11 Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, ondertekend op 4 november 1950, te Rome
7 januari 2020 P.19.0804.N
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200107.2N.1
AC nr. ...
Verdrag rechten van de mens - Art. 6 - Art. 6.1 - Recht op tegenspraak - Dading van een medebeklaagde met de douaneadministratie - Recht op inzage van de beklaagde in de overeenkomst van transactie - Beoordeling door de feitenrechter
De bepalingen van een dadingsovereenkomst tussen een medebeklaagde en de Administratie van Xxxxxx en Accijnzen zijn vertrouwelijk gelet op artikel 320 AWDA, krachtens hetwelk elke ambtenaar van deze administratie verplicht is tot de meest volstrekte geheimhouding aangaande alle zaken waarvan hij wegens de uitoefening van zijn opdracht kennis heeft, behoudens indien hij optreedt binnen de uitoefening van zijn ambt; bovendien wordt de Administratie van de Douane en Accijnzen, zowel in haar hoedanigheid van vervolgende partij als in haar hoedanigheid van bestuur belast met de inning van belastingen als opdracht van algemeen belang, vermoed loyaal op te treden, behoudens indien het tegendeel aannemelijk wordt gemaakt; hieruit volgt dat een beklaagde bij de beoordeling van de gegrondheid van een tegen hem gerichte rechtsvordering tot betaling van douanerechten of accijnzen, niet steeds het recht heeft voorlegging te eisen van de dadingsovereenkomst, afgesloten met een medebeklaagde; de rechter oordeelt onaantastbaar of voorlegging van deze overeenkomst is vereist voor de vrijwaring van het recht op een eerlijk proces van de beklaagde, dan wel of de door de administratie voorgelegde afrekening en uitleg op basis van die overeenkomst volstaan.
- Artt. 263 en 320 Algemene Wet 18 juli 1977 inzake douane en accijnzen
- Art. 6.1 Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, ondertekend op 4 november 1950, te Rome
7 januari 2020 P.19.0705.N
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200107.2N.4
AC nr. ...
Verdrag rechten van de mens - Art. 6 - Art. 6.1 - Recht op een eerlijk proces - Horen van getuigen à décharge - Beoordeling van de noodzaak op basis van concrete omstandigheden - Draagwijdte
Volgens artikel 6.3.d EVRM, dat bijzondere toepassingsmodaliteiten bevat van het door artikel 6.1 EVRM gewaarborgde recht op een eerlijk proces, heeft eenieder die wegens een strafbaar feit wordt vervolgd ook het recht getuigen à décharge te ondervragen of te doen ondervragen maar deze artikelen kennen aan een beklaagde geen absoluut of onbeperkt recht toe om getuigen à décharge door de politie te doen ondervragen of op de rechtszitting als getuige te horen en het komt aan de beklaagde toe aan te tonen en te motiveren dat het horen van een getuige à décharge noodzakelijk is voor de waarheidsvinding; het staat aan de rechter om daarover te oordelen, waarbij hij er dient over te waken dat het recht van de beklaagde op een eerlijk proces in zijn geheel beschouwd niet in het gedrang wordt gebracht en waarbij de rechter zijn beslissing over het al dan niet horen van de getuigen à décharge moet steunen op concrete omstandigheden die hij aanwijst (1). (1) Cass. 31 januari 2017, XX X.00.0000.X, AC 2017, nr. 73 met concl. van advocaat-generaal X. XXXXXXX.
7 januari 2020 P.19.0806.N
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200107.6
AC nr. ...
Verdrag rechten van de mens - Art. 6 - Art. 6.1 - Zwijgrecht - Recht niet mee te werken aan zijn eigen veroordeling - Dwangbevel van de onderzoeksrechter tot het meedelen van de toegangscode van een GSM
Geen enkele verdragsbepaling noch enig daarop gesteund algemeen rechtsbeginsel belet de bestraffing van een verdachte die weigert de toegangscode tot zijn GSM mee te delen, ondanks een dwangbevel tot ontsleuteling van de onderzoeksrechter; daarbij is onder mee rekening te houden met het feit dat het recht niet aan zijn eigen veroordeling mee te werken en het vermoeden van onschuld geen absolute waarborgen zijn, de toegangscode tot een informaticasysteem bestaat onafhankelijk van de wil van de persoon die kennis heeft van die code en gedwongen medewerking dus geen risico inhoudt van onbetrouwbaar bewijsmateriaal en de huidige stand van de technologie het zeer moeilijk tot zelfs onmogelijk maakt om toegang te krijgen tot een informaticasysteem dat beschermd is door een versleutelingsapplicatie (1). (1) Zie concl. OM.
- Art. 7 Richtlijn (EU) 2016/343 van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 2016 betreffende de versterking van bepaalde aspecten van het vermoeden van onschuld en van het recht om in strafprocedures bij de terechtzitting aanwezig te zijn
- Art. 14 Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten, ondertekend te New-York op 19 december 1966
- Artt. 6.1 en 6.2 Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, ondertekend op 4 november 1950, te Rome
4 februari 2020 P.19.1086.N
#Type!
AC nr. ...
Verdrag rechten van de mens - Art. 6 - Art. 6.3 - Artikel 6.3.d - Recht op een eerlijk proces - Horen van getuigen à décharge - Beoordeling van de noodzaak op basis van concrete omstandigheden - Draagwijdte
7 januari 2020 P.19.0806.N
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200107.6
AC nr. ...
Verdrag rechten van de mens - Art. 10 - Vrijheid van meningsuiting - Vakbondsactie - Wettelijke beperkingen
Uit de artikelen 10 en 11 EVRM volgt dat het recht te staken of te betogen geen absolute rechten zijn, maar dat de uitoefening van die rechten onderhevig kan zijn aan beperkingen, mits die beperkingen daadwerkelijk beantwoorden aan doeleinden van algemeen belang en niet te beschouwen zijn als een onevenredige en onduldbare ingreep waardoor de beschermende rechten in hun kern zouden worden aangetast; de rechter oordeelt daarover onaantastbaar op grond van feiten die hij vaststelt (1). (1) Zie concl. OM.
- Artt. 10 en 11 Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, ondertekend op 4 november 1950, te Rome
7 januari 2020 P.19.0804.N
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200107.2N.1
AC nr. ...
RECHTERLIJKE ORGANISATIE
Strafzaken - Bevoegdheid - Politierechtbank met meerdere afdelingen - Beslissing van onbevoegdheid van één afdeling
Wanneer een afdeling van een politierechtbank zich territoriaal onbevoegd verklaart, is daardoor enkel de rechtsmacht uitgeput van deze afdeling over haar grondgebied; deze beslissing verhindert niet dat een andere afdeling van de politierechtbank met rechtsmacht over andere kantons, zich territoriaal bevoegd verklaart voor de in haar kanton gepleegde overtredingen.
- Art. 25 KB 14 maart 2014 betreffende de verdeling van de arbeidshoven, de rechtbanken van eerste aanleg, de arbeidsrechtbanken, de ondernemingsrechtbanken en de politierechtbanken in afdelingen
- Art. 186, § 1 Gerechtelijk Wetboek
28 januari 2020 P.19.0583.N
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200128.2N.3
AC nr. ...
RECHTSBEGINSELEN (ALGEMENE)
- Algemeen rechtsbeginsel betreffende de bevoegdheid van de rechter - Burgerlijke rechtsvordering - Strafvordering - Afzonderlijk ingestelde rechtsvorderingen - Vordering tot het aanhouden van de uitspraak - Gevolg - Onderzoeksmaatregel om het bestaan van het gevaar voor onverenigbaarheid uit te sluiten - Bevoegdheid van de rechter
Noch uit artikel 4, eerste lid, Voorafgaande Titel Wetboek van Strafvordering, een bepaling van openbare orde, noch uit het algemeen rechtsbeginsel betreffende de bevoegdheid van de rechter volgt dat de rechter die kennisneemt van een vordering tot het aanhouden van de uitspraak alle mogelijke onderzoeksmaatregelen moet bevelen om het bestaan van het gevaar voor onverenigbaarheid tussen de beslissingen van de strafrechter en de burgerlijke rechter uit te sluiten (1). (1) Cass. 7 februari 2013, AR C.12.0158.F, AC 2013, nr. 91, met concl. van advocaat-generaal Xxxxxxx in Pas; Cass. 6 december 2012, AR C.11.0604.F, AC 2012, nr. 670, met concl. van advocaat-generaal Xxxxxxx in Pas; Cass. 28 juni 2012, AR C.10.0608.N, AC 2012, nr. 420; Zie Cass. 17 juni 2004, AR C.02.0503.N, AC 2004, nr. 337.
- Art. 4 Voorafgaande titel van het Wetboek van Strafvordering
7 februari 2020 C.19.0325.F
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200207.1F.3
AC nr. ...
RECHTSPLEGINGSVERGOEDING
- Burgerlijke rechtsvordering - Ambtshalve veroordeling
Wanneer een partij slechts één rechtsplegingsvergoeding vordert van alle in het ongelijk gestelde partijen, dient de strafrechter die uitspraak doet over de burgerlijke rechtsvordering ambtshalve elke in het ongelijk gestelde partij te veroordelen tot het betalen van een rechtsplegingsvergoeding aan de in het gelijkgestelde partij; de omstandigheid dat deze in het gelijk gestelde partij slechts de solidaire veroordeling vordert van alle in het ongelijk gestelde partijen tot het betalen van een rechtsplegingsvergoeding, doet daaraan geen afbreuk (1). (1) Cass. 8 mei 2018, AR.
P.17.1274.N, AC 2018, nr. 294.
- Art. 162bis Wetboek van Strafvordering
- Artt. 1138, 2°, en 1021 Gerechtelijk Wetboek
14 januari 2020 P.19.0682.N
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200114.2N.5
AC nr. ...
REDENEN VAN DE VONNISSEN EN ARRESTEN
Algemeen - Motivering door verwijzing - Arrest dat geen verband houdt met de zaak - Voorwaarden - Niet-naleving
Het arrest dat verwijst naar de redenen van een arrest dat geen verband houdt met de zaak, zelfs al werd het tussen dezelfde partijen gewezen, zonder dat het die redenen weergeeft of nauwkeurig opgeeft, stelt het Hof niet in staat zijn wettigheidstoezicht uit te oefenen en schendt artikel 149 Grondwet.
- Art. 149 De gecoördineerde Grondwet 1994
21 februari 2020 F.16.0152.F
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200221.1F.8
AC nr. ...
Geen conclusie - Strafzaken (geestrijke dranken en douane en accijnzen inbegrepen) - Motivering schuld - Eerdere veroordelingen wegens gelijkaardige feiten
De rechter kan de schuld van een beklaagde aan een misdrijf niet uitsluitend steunen op het gegeven dat die beklaagde reeds voor gelijkaardige feiten werd veroordeeld; hij kan dat gegeven bij de schuldbeoordeling nochtans wel in aanmerking nemen ter ondersteuning van andere bewijsgegevens.
28 januari 2020 P.19.1010.N
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200128.2N.4
AC nr. ...
Geen conclusie - Strafzaken (geestrijke dranken en douane en accijnzen inbegrepen) - Gerechtelijk stagiair - Plaatsvervanging in de zetel - Machtiging
Geen enkele bepaling verplicht in een vonnis uitdrukkelijk aan te geven dat een gerechtelijk stagiair die mee van de zaak heeft kennis genomen, erover heeft beraadslaagd en aanwezig is bij de uitspraak, een gerechtelijk stagiair is die bij wijze van overgangsmaatregel tijdens de verlenging van zijn stage een rechter mag vervangen; indien een gerechtelijk stagiair mee van een zaak kennis neemt, erover heeft beraadslaagd en aanwezig is bij de uitspraak moet hij, behoudens tegenbewijs, worden geacht daartoe te zijn gemachtigd.
28 januari 2020 P.19.0583.N
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200128.2N.3
AC nr. ...
Geen conclusie - Strafzaken (geestrijke dranken en douane en accijnzen inbegrepen) - Correctionele rechtbank - Straf - Verzoek van de beklaagde voor een werkstraf, een autonome probatiestraf of (probatie)-uitsel van tenuitvoerlegging - Artikelen 37quinquies, § 3, en 37octies, § 3, Strafwetboek en artikel 8, vierde lid, Probatiewet - Voorwaarden voor de toekenning - Beklaagde die voldoet aan de voorwaarden - Weigering - Motivering - Draagwijdte
De rechter kan, indien om een werkstraf, een autonome probatiestraf of (probatie)uitstel van tenuitvoerlegging wordt verzocht en de beklaagde voldoet aan de wettelijk bepaalde voorwaarden, zijn afwijzende beslissing motiveren, hetzij door daartoe specifieke redenen op te geven, hetzij door tegen de beklaagde een of meerdere andere straffen uit te spreken en de keuze voor die straf of straffen en hun maat te motiveren overeenkomstig artikel 195, tweede lid, Wetboek van Strafvordering; artikel 149 Grondwet, de artikelen 37quinquies, § 3, en 37octies, § 3, Strafwetboek en artikel 8, vierde lid, Probatiewet verplichten de rechter niet om de weigering een werkstraf of een autonome probatiestraf uit te spreken of de modaliteit van het (probatie)uitstel van tenuitvoerlegging te verlenen, steeds autonoom met een op zichzelf staande redengeving, te motiveren en dit maakt de motiveringsverplichting niet inhoudsloos aangezien het noodzakelijk maar voldoende is dat de beklaagde weet waarom hij tot een of meerdere straffen is veroordeeld en bijgevolg ook weet waarom hij niet werd veroordeeld tot een werkstraf of een autonome probatiestraf of hem geen (probatie)uitstel van tenuitvoerlegging werd verleend (1). (1) X. XXXXXXXX, Beginselen van strafrechtspleging, Kluwer, 6de editie, 2014, 752-768; M.-X. XXXXXXXXX, H.- D. BOSLY en X. XXXXXXXXXXXXX, Droit de la procédure pénale, 8ste editie, 2017, 1366-1376.
4 februari 2020 P.19.1162.N
#Type!
AC nr. ...
Op conclusie - Strafzaken (geestrijke dranken en douane en accijnzen inbegrepen) - Voorlopige hechtenis - Hoger beroep - Kamer van inbeschuldigingstelling - Motivering - Volstrekte noodzakelijkheid voor de openbare veiligheid en recidive-en collusiegevaar - Draagwijdte
Uit de artikelen 23, 4°, en 30, § 3, derde lid, Voorlopige Hechteniswet volgt voor de kamer van inbeschuldigingstelling de verplichting te antwoorden op een conclusie van een inverdenkinggestelde betreffende de volstrekte noodzakelijkheid voor de openbare veiligheid en het recidive- en collusiegevaar als bedoeld in artikel 16, § 1, eerste en vierde lid, Voorlopige Hechteniswet op het ogenblik van de beslissing; die verplichting houdt niet in dat de kamer van inbeschuldigingstelling, gelet op de korte duur waarbinnen zij moet beslissen, moet antwoorden op elk argument dat een inverdenkinggestelde aanvoert ter betwisting van die volstrekte noodzakelijkheid voor de openbare veiligheid en het bestaan van recidive- en collusiegevaar, voor zover de kamer zich over die volstrekte noodzakelijkheid en die gevaren uitspreekt.
21 januari 2020 P.20.0063.N
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200121.2N.13
AC nr. ...
Op conclusie - Strafzaken (geestrijke dranken en douane en accijnzen inbegrepen) - Hof van beroep - Overname van redenen van het beroepen vonnis en van redenen opgenomen in de voor partijen beschikbare stukken - Eigen redenen van het appelgerecht - Samengelezen redenen - Wettigheidstoezicht van het Hof - Draagwijdte
Het appelgerecht mag zijn beslissing met redenen omkleden onder meer door overname van de redenen van het beroepen vonnis en de redenen opgenomen in voor de partijen beschikbare stukken, voor zover ondubbelzinnig blijkt welke precies de redenen zijn die worden overgenomen en daarenboven moet het geheel van de overgenomen redenen samengelezen met de eigen redenen van het appelgerecht dermate coherent zijn dat het Hof in staat is te achterhalen op welke precieze gronden het appelgerecht tot zijn beslissing is gekomen (1). (1) X. XXXXXXXX, Beginselen van strafrechtspleging, Kluwer, 6de editie, 2014, 717-788; M.-X. XXXXXXXXX, H.- D. BOSLY en X. XXXXXXXXXXXXX, Droit
de la procédure pénale, 8ste editie, 2017, 1354-1376.
4 februari 2020 P.19.0751.N
#Type!
AC nr. ...
Op conclusie - Burgerlijke zaken (handelszaken en sociale zaken inbegrepen) - Grief die een tegenstrijdigheid in de redenen van de beslissing en tussen de redenen en het dictum ervan aanvoert - Ontvankelijkheid
Wanneer het onderzoek van de gelaakte tegenstrijdigheid de uitlegging veronderstelt van de wettelijke bepalingen die door het arrest worden toegepast, houdt die grief, die niet gelijkstaat met een gebrek aan redenen, geen verband met artikel 149 van de Grondwet (1). (1) Zie concl. OM in Pas. 2020, nr. 191; Cass. 6 december 2013, AR C.12.0112.F, AC
2013, nr. 664.
- Art. 149 De gecoördineerde Grondwet 1994
13 maart 2020 F.17.0109.F
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200313.1F.6
AC nr. ...
Op conclusie - Strafzaken (geestrijke dranken en douane en accijnzen inbegrepen) - Voorlopige hechtenis - Hoger beroep - Kamer van inbeschuldigingstelling - Motivering - Recidive-en collusiegevaar - Draagwijdte
Uit de artikelen 23, 4°, en 30, § 3, derde lid, Voorlopige Hechteniswet volgt voor de kamer van inbeschuldigingstelling de verplichting te antwoorden op een conclusie van een inverdenkinggestelde betreffende het bestaan van recidive- en collusiegevaar als bedoeld in artikel 16, § 1, vierde lid, Voorlopige Hechteniswet op het ogenblik van de beslissing, maar die verplichting houdt niet in dat de kamer van inbeschuldigingstelling, gelet op de korte duur waarbinnen zij moet beslissen, voor elke door een inverdenkinggestelde voorgestelde voorwaarde moet preciseren waarom die niet van aard is het gevaar voor recidive- en collusiegevaar te neutraliseren; die motiveringsverplichting heeft niet tot doel een inverdenkinggestelde in te lichten over de voorwaarden die bij een volgende beslissing over de handhaving van de voorlopige hechtenis wel van aard zouden zijn om het gevaar voor recidive en collusie te neutraliseren.
21 januari 2020 P.20.0063.N
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200121.2N.13
AC nr. ...
REGISTRATIE (RECHT VAN)
- Tarief - Waals Gewest - Onroerende goederen - Overdracht onder bezwarende titel van onverdeelde delen - Eén pct - Uitzondering - Twaalf en een half pct - Voorwaarde - Toetreding tot de onverdeeldheid door overeengekomen verwerving van een onverdeeld deel
De verwerving van een onverdeeld deel die voortvloeit uit de uitvoering van de wil van de wetgever is geen overeengekomen verwerving, hoewel die verwerving bij minnelijke overdracht tot stand is gekomen (1). (1) Zie concl. OM in Pas. 2020, nr. 191; Cass. 6 december 2013, AR C.12.0112.F, AC 2013, nr. 664.
- Artt. 109, 2° en 113, eerste lid Wetboek registratierechten
13 maart 2020 F.17.0109.F
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200313.1F.6
AC nr. ...
SAMENHANG
- Strafzaken - Strafvordering - Uitoefening - Gemeenrechtelijke misdrijven en misdrijven die behoren tot de bevoegdheid van de arbeidsgerechten - Samenloop - Samenhang - Openbaar ministerie - Aanwijzing door de procureur-generaal - Optreden
In geval van samenloop of samenhang van een overtreding van de wetten en de verordeningen over één van de aangelegenheden die behoren tot de bevoegdheid van de arbeidsgerechten met één of meer overtredingen van andere wetsbepalingen die niet tot de bevoegdheid behoren van de arbeidsgerechten, wijst de procureur-generaal het parket van de procureur des Konings of het arbeidsauditoraat aan, en, in voorkomend geval, het parket-generaal of het arbeidsauditoraat-generaal dat bevoegd is om de strafvordering uit te oefenen; de aanwijzing door de procureur-generaal blijkt uit het optreden zelf van de magistraat van het openbaar ministerie (1). (1) Cass. 26 mei 1999, AR P.99.0597.F, AC 1999, nr. 313; Cass. 8 oktober 1996, AR P.96.0087.N, AC 1996, nr. 365.
- Art. 155 Gerechtelijk Wetboek
17 december 2019 P.19.0865.N
ECLI:BE:CASS:2019:ARR.20191217.2N.7
AC nr. ...
SLAGEN EN VERWONDINGEN - DODEN
OPZETTELIJK TOEBRENGEN VAN VERWONDINGEN EN OPZETTELIJK DODEN
Opzettelijk toebrengen van verwondingen en opzettelijk doden - Opzettelijke slagen en verwondingen - Rechtvaardigingsgrond - Wettige verdediging - Omstandigheden van de feiten - Beoordeling
De omstandigheid dat de rechter vaststelt dat er geen duidelijkheid bestaat over het motief voor een opzettelijke gewelddaad of dat er geen getuige is van de feiten voorafgaand aan die opzettelijke gewelddaad, belet hem niet te oordelen dat de dader zich niet kan beroepen op wettige verdediging.
14 januari 2020 P.19.1026.N
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200114.2N.12
AC nr. ...
Opzettelijk toebrengen van verwondingen en opzettelijk doden - Opzettelijke slagen en verwondingen - Ongeschiktheid tot het verrichten van persoonlijke arbeid - Wijziging door de wet van 5 februari 2016 - Versoepeling van de voorwaarden van strafbaarheid - Strengere strafwet - Draagwijdte
Ingevolge de wijziging van artikel 400, eerste lid, Strafwetboek door artikel 20 van de wet van 5 februari 2016 tot wijziging van het strafrecht en de strafvordering en houdende diverse bepalingen inzake justitie (Potpourri II-wet), werden zonder aanpassing van de toepasselijke straffen de voorwaarden voor strafbaarheid versoepeld, waardoor artikel 400, eerste lid, Strafwetboek in de thans geldende versie een strengere strafwet is; de omstandigheid dat een veroordeelde dit anders zou aanvoelen, doet daaraan geen afbreuk (1). (1) X. XX XXXXX, "Bijzonder strafrecht en straftoemeting na de Potpourri II- wet", NC 189-192; J. XXXXXXX, "Van blijvende ongeschiktheid naar ongeschiktheid tot het verrichten van persoonlijke arbeid van meer dan vier maanden", in J. XXXXXXX, X. XXXXXXXXX, X. XXXX, X. XXXXXXX, X. XXXXXX, X. XXXXXXXXXXXXX, X. XXXXXXXX, X. XXXXXXX, X. XXX XX XXXXXXX, X. XX XXXX, X. XXXXXXXXX, X. XXXXXXX, X. VAN
XXXXX, X. XXXXXXX, X. XXXXXX, X. XXXXXX, "De wet van 5 februari 2016 tot wijziging van het strafrecht en de strafvordering en houdende diverse bepalingen inzake justitie (Potpourri II), gewikt en gewogen", X.Xxxxxx. 2016, afl. 1, (2-158), nr. 14-18 p. 8-10.
14 januari 2020 P.19.1026.N
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200114.2N.12
AC nr. ...
STEDENBOUW
Algemeen - Landschappelijk waardevol agrarisch gebied - Aard - Stedenbouwkundige inbreuken - Instandhouding
Landschappelijk waardevol agrarisch gebied maakte tot 1 september 2009 ruimtelijk kwetsbaar gebied uit zodat de instandhouding van stedenbouwkundige inbreuken in dit gebied tot dan strafbaar was (1). (1) Zie concl. OM.
- Art. 1.1.2, 10° Besluit van de Vlaamse Regering 15 mei 2009 houdende coördinatie van de decreetgeving op de ruimtelijke ordening
- Art. 146, derde en vierde lid Decr. van de Vlaamse Raad 18 mei 1999 houdende de organisatie van de ruimtelijke ordening
16 januari 2020 C.18.0605.N
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200116.1N.1
AC nr. ...
STRAF
Andere straffen - Werkstraf - Voorwaarden voor de toekenning - Artikel 37quinquies, § 1, Strafwetboek - Beklaagde die voldoet aan de voorwaarden - Beoordeling door de rechter - Draagwijdte
Uit de bepalingen van artikel 37quinquies, § 1 en § 3, tweede lid, 37octies, § 1 en § 3, tweede lid , Strafwetboek en artikel 8, eerste tot en met derde lid, Probatiewet volgt niet dat een beklaagde, ook al laten de in deze artikelen bepaalde voorwaarden toe om lastens hem een werkstraf of een autonome probatiestraf uit te spreken of (probatie)uitstel van tenuitvoerlegging te verlenen, een recht heeft op een dergelijke straf of modaliteit; het staat immers aan de rechter om, zelfs al voldoet een beklaagde aan de aldus bepaalde wettelijke voorwaarden, te oordelen of in het licht van de doelstellingen van de straftoemeting en de concrete gegevens van de zaak, het uitspreken van een werkstraf of een autonome probatiestraf of het verlenen van een (probatie)uitstel van tenuitvoerlegging opportuun is.
4 februari 2020 P.19.1162.N
#Type!
AC nr. ...
ALGEMEEN. STRAF EN MAATREGEL. WETTIGHEID
Algemeen - Straf en maatregel - Wettigheid - Tuchtzaken - Verschillende tuchtrechtelijke inbreuken - Een enkele tuchtstraf - Motivering
Wanneer één enkele tuchtstraf wordt uitgesproken voor verschillende tuchtrechtelijke inbreuken moet aan de hand van de motieven van de bestreden beslissing worden nagegaan in hoeverre de bewezenverklaring van niet of vergeefs bestreden telastleggingen de door de rechter opgelegde tuchtstraf verantwoordt (1). (1) Zie Cass. 19 april 1979, AC 1978-79, p. 976.
30 januari 2020 D.19.0005.N
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200130.1N.9
AC nr. ...
Andere Straffen - Allerlei - Beroepsverbod - Eéndaadse samenloop - Voortgezet of collectief misdrijf - Zwaarste straf - Bijkomende straffen - Draagwijdte
Artikel 65, eerste lid, Strafwetboek bepaalt dat wanneer verschillende misdrijven die de opeenvolgende en voortgezette uitvoering zijn van eenzelfde misdadig opzet gelijktijdig aan eenzelfde feitenrechter worden voorgelegd, alleen de zwaarste straf wordt uitgesproken en de rechter kan in dat geval voor het geheel van de bestrafte feiten slechts die hoofd- en bijkomende straffen opleggen waarin de strafwet die de zwaarste straf bepaalt, voorziet; artikel 1, f), Wet Beroepsuitoefeningsverbod bepaalt dat ingeval van een veroordeling wegens misbruik van vertrouwen of oplichting of poging daartoe, de rechter die veroordeling kan gepaard doen gaan met een verbod om persoonlijk of door een tussenpersoon de in artikel 1 vermelde functies uit te oefenen voor een duur van minstens drie en maximum tien jaar, maar een veroordeling wegens artikel 504quater Strafwetboek laat het opleggen van dit beroepsverbod niet toe (1). (1) Cass. 11 september 2018, RABG 2019/8, 593 en noot B. SPRIET, "Penaal beroepsverbod ex KB nr. 22 van 24 oktober 1934, mede bij een voortgezet misdrijf"; zie Cass. 13 december 2016, XX X.00.0000.X, AC 2015, nr. 714. N waar het Hof heeft geoordeeld dat spijts de afwezigheid van de vermelding van valsheid in informatica in het KB nr. 22 dit misdrijf toch aanleiding kan geven tot een beroepsverbod; Wetsontwerp inzake informaticacriminaliteit, Parl. St., Kamer, 1999-2000, 0213/001-0214/001, pp. 5-6, 10 en 13; X. XXXXXXX, Wet & Duiding
strafrecht, Commentaar onder artikel 210bis Sw.; X. XX XXXX, "De wet van 28 november 2000 inzake informaticacriminaliteit en het materieel strafrecht. Een wet die te laat komt of een wet die er nooit had moeten komen?", T. Strafr. 2001, pp. 317-320.
21 januari 2020 P.19.0693.N
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200121.2N.3
AC nr. ...
Andere Straffen - Allerlei - Autonome probatiestraf - Voorwaarden voor de toekenning - Artikel 37octies, § 1, Strafwetboek - Beklaagde die voldoet aan de voorwaarden - Beoordeling door de rechter - Draagwijdte
Uit de bepalingen van artikel 37quinquies, § 1 en § 3, tweede lid, 37octies, § 1 en § 3, tweede lid , Strafwetboek en artikel 8, eerste tot en met derde lid, Probatiewet volgt niet dat een beklaagde, ook al laten de in deze artikelen bepaalde voorwaarden toe om lastens hem een werkstraf of een autonome probatiestraf uit te spreken of (probatie)uitstel van tenuitvoerlegging te verlenen, een recht heeft op een dergelijke straf of modaliteit; het staat immers aan de rechter om, zelfs al voldoet een beklaagde aan de aldus bepaalde wettelijke voorwaarden, te oordelen of in het licht van de doelstellingen van de straftoemeting en de concrete gegevens van de zaak, het uitspreken van een werkstraf of een autonome probatiestraf of het verlenen van een (probatie)uitstel van tenuitvoerlegging opportuun is.
4 februari 2020 P.19.1162.N
#Type!
AC nr. ...
Andere Straffen - Allerlei - Opleggen van een rijverbod - Impact van de straf op de beklaagde - Draagwijdte
Artikel 8 EVRM verhindert de rechter niet om een straf op te leggen die hij rekening houdend met de aard en de ernst van de bewezen verklaarde feiten en de persoon van de beklaagde passend acht, ook wanneer deze straf een impact heeft op het verdienvermogen van de beklaagde en diens economische perspectieven mogelijkerwijze hypothekeert.
14 januari 2020 P.19.0674.N
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200114.2N.6
AC nr. ...
Andere Straffen - Verbeurdverklaring - Veroordeling tot de tegenwaarde van verbeurdverklaarde zaken - Geen verbeurdverklaring per equivalent - Schadevergoeding - Geen matigingsbevoegdheid van de strafrechter
De artikelen 42, 1° en 3° en 43bis, tweede en zevende lid, Strafwetboek, die de strafrechter toelaten om geen onredelijk zware straf op te leggen, het bedrag of de geldwaarde te verminderen van de zaken die gediend hebben of bestemd waren tot het plegen van het misdrijf en van zaken die het uit het misdrijf verkregen vermogensvoordeel uitmaken, hebben alleen op strafsancties; in zijn arrest 16/2019 van 31 januari 2019 heeft het Grondwettelijk Hof geoordeeld dat de matigingsbevoegdheid van de strafrechter niet geldt voor de veroordeling tot betaling van de tegenwaarde van de verbeurdverklaarde goederen, omdat die veroordeling geen strafsanctie uitmaakt, maar een verplichting inhoudt tot het betalen van schadevergoeding die overeenkomt met de door het slachtoffer geleden schade; hieruit volgt dat de veroordeling tot betaling van de tegenwaarde van de verbeurdverklaarde zaken niet te kwalificeren is als een verbeurdverklaring per equivalent en dat de rechter behoudens de hier niet toepasselijke gevallen niet beschikt over een matigingsbevoegdheid om schadevergoeding te verminderen wegens de financiële toestand van de veroordeelde op grond van andere omstandigheden die hij vaststelt.
- Artt. 1382 en 1383 Burgerlijk Wetboek
- Artt. 42, 43bis, 44 en 50 Strafwetboek
7 januari 2020 P.19.0705.N
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200107.2N.4
AC nr. ...
Geldboete en opdeciemen - Opdeciemen - Verhoging - Niet-terugwerkende kracht van de meest ongunstige strafwet - Toepassing - Beslissing van de rechter die twijfel laat bestaan over het tijdstip waarop het misdrijf werd gepleegd
Wanneer de beslissing van de rechter twijfel laat bestaan over het tijdstip waarop het misdrijf werd gepleegd tussen de twee in de telastlegging bedoelde datums, en de straf tussen die twee datums werd verzwaard, is de wet die van toepassing is op de straf die aan de beklaagde wordt opgelegd, de wet die hem het gunstigst is (1); dit is het geval voor de verhoging van de geldboeten met toepassing van de Opdeciemenwet (2). (1) Zie Cass. 26 september 1913, Pas. 1913, I, p. 410-411, waarnaar verwezen wordt in FR. KUTY, Principes généraux du droit pénal belge, dl. 1: La loi pénale, 3de uitg., Xxxxxxx, 0000, p.
381. (2) Het Hof heeft reeds beslist dat "het arrest, dat de geldboete met 1.990 deciemen verhoogt die aan een beklaagde worden opgelegd wegens een misdrijf dat gepleegd is vóór 1 januari 1995, datum van inwerkingtreding van de wet van 24 december 1993, niet naar recht is verantwoord" (Cass. 21 maart 2001, AR P.00.1626.F, AC 2001, nr. 150; Cass. 17 september 1997, AR P.97.0360.F, AC 1997, nr. 355). Indien, daarentegen, "de feiten waaraan een beklaagde schuldig wordt verklaard, werden gepleegd deels vóór en deels na de datum waarop een verhoging van de deciemen in werking is getreden en de rechter voor alle feiten samen één geldboete oplegt, dan moet die geldboete worden verhoogd met de nieuwe deciemen; dit houdt geen retroactieve werking in van de nieuwe bepaling, aangezien de toepassing ervan hoe dan ook gerechtvaardigd is door de feiten gepleegd na de inwerkingtreding ervan" (Cass. 23 oktober 2018, XX X.00.0000.X, AC 2018, nr. 580, en de verwijzingen in voetnoot). (M.N.B.)
- Art. 1 Wet 5 maart 1952, betreffende de opdécimes op de strafrechtelijke geldboeten, gewijzigd bij de Wet 24 december 1993
19 februari 2020 P.19.0730.F
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200219.2F.1
AC nr. ...
Geldboete en opdeciemen - Opdeciemen - Onwettigheid - Cassatie zonder verwijzing
Wanneer het Hof een arrest vernietigt dat de opdecimes onwettig heeft toegepast, is de cassatie beperkt tot dat dictum en wordt ze uitgesproken zonder verwijzing indien de toepasselijke opdecimes met zekerheid kunnen worden bepaald op grond van de vaststellingen van het vernietigde arrest (1). (Impliciete oplossing). (1) Cass. 21 maart 2001, AR P.00.1626.F, AC 2001, nr. 150; zie Cass. 19 januari 2016, XX X.00.0000.X, AC
2016, nr. 40; Cass. 19 juni 2001, AR P.99.1715.N, AC 2001, nr. 376.
19 februari 2020 P.19.0730.F
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200219.2F.1
AC nr. ...
Geldboete en opdeciemen - Overlijden van de beklaagde - Veroordeling burgerrechtelijk aansprakelijke partij
Het overlijden van de beklaagde voor zijn veroordeling kracht van gewijsde krijgt, leidt tot het verval van de strafvordering, zodat de veroordeling van de burgerrechtelijk aansprakelijke partij tot het betalen van de tegen die beklaagde uitgesproken geldboete eveneens zonder uitwerking blijft.
4 februari 2020 P.19.1044.N
#Type!
AC nr. ...
Samenloop - Eendaadse - Voortgezet of collectief misdrijf - Zwaarste straf - Bijkomende straffen - Beroepsverbod - Draagwijdte
Artikel 65, eerste lid, Strafwetboek bepaalt dat wanneer verschillende misdrijven die de opeenvolgende en voortgezette uitvoering zijn van eenzelfde misdadig opzet gelijktijdig aan eenzelfde feitenrechter worden voorgelegd, alleen de zwaarste straf wordt uitgesproken en de rechter kan in dat geval voor het geheel van de bestrafte feiten slechts die hoofd- en bijkomende straffen opleggen waarin de strafwet die de zwaarste straf bepaalt, voorziet; artikel 1, f), Wet Beroepsuitoefeningsverbod bepaalt dat ingeval van een veroordeling wegens misbruik van vertrouwen of oplichting of poging daartoe, de rechter die veroordeling kan gepaard doen gaan met een verbod om persoonlijk of door een tussenpersoon de in artikel 1 vermelde functies uit te oefenen voor een duur van minstens drie en maximum tien jaar, maar een veroordeling wegens artikel 504quater Strafwetboek laat het opleggen van dit beroepsverbod niet toe (1). (1) Cass. 11 september 2018, RABG 2019/8, 593 en noot B. SPRIET, "Penaal beroepsverbod ex KB nr. 22 van 24 oktober 1934, mede bij een voortgezet misdrijf"; zie Cass. 13 december 2016, XX X.00.0000.X, AC 2015, nr. 714. N waar het Hof heeft geoordeeld dat spijts de afwezigheid van de vermelding van valsheid in informatica in het KB nr. 22 dit misdrijf toch aanleiding kan geven tot een beroepsverbod; Wetsontwerp inzake informaticacriminaliteit, Parl. St., Kamer, 1999-2000, 0213/001-0214/001, pp. 5-6, 10 en 13; X. XXXXXXX, Wet & Duiding
strafrecht, Commentaar onder artikel 210bis Sw.; X. XX XXXX, "De wet van 28 november 2000 inzake informaticacriminaliteit en het materieel strafrecht. Een wet die te laat komt of een wet die er nooit had moeten komen?", T. Strafr. 2001, pp. 317-320.
21 januari 2020 P.19.0693.N
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200121.2N.3
AC nr. ...
VERZACHTENDE OMSTANDIGHEDEN. VERSCHONINGSGRONDEN
Verzachtende omstandigheden, verschoningsgronden - Verwijzing van een wanbedrijf naar de correctionele rechtbank - Heromschrijving door het hof van beroep als een misdaad - Draagwijdte
Wanneer de raadkamer een verwijzing naar de correctionele rechtbank heeft uitgesproken voor feiten omschreven als deelname aan de voorbereiding of de uitvoering van enige geoorloofde activiteit van een criminele organisatie, zoals bepaald in artikel 324ter, §2, Strafwetboek, zijnde een wanbedrijf en het arrest de feiten heromschrijft als deelname aan een criminele organisatie door een leidend persoon, zoals bepaald in artikel 324ter, §4, Strafwetboek, zijnde een misdaad, kan het hof van beroep van die misdaad enkel kennis nemen door krachtens artikel 3, derde lid Wet Verzachtende omstandigheden verzachtende omstandigheden aan te nemen (1). (1) M. DE SWAEF en
X. XXXXXX, Bendevorming en criminele organisaties, Comm. Straf.; X. XXXXX, "Wet betreffende de criminele organisaties: een eerste effectieve stap in de strijd tegen de georganiseerde criminaliteit", Panopticon 1999, 278-286; F. ROGGEN, "La loi du 10 janvier 1999 relative aux organisations criminelles", RDP, 1999, 1135-1160.
7 januari 2020 P.19.0806.N
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200107.6
AC nr. ...
Zwaarste straf - Beoordeling - Criteria
Voor het bepalen van het misdrijf waarop de zwaarste straf is gesteld, wordt de hoogte van de maximum gevangenisstraf vergeleken en bij gelijkheid van de maximum gevangenisstraf de maximum geldboete en dit ongeacht de hoogte van de minimum gevangenisstraf (1). (1) Cass. 11 september 2018, RABG 2019/8, 593 en noot B. SPRIET, "Penaal beroepsverbod ex KB nr. 22 van 24 oktober 1934, mede bij een voortgezet misdrijf".
21 januari 2020 P.19.0693.N
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200121.2N.3
AC nr. ...
Zwaarste straf - Eéndaadse samenloop - Voortgezet of collectief misdrijf - Bijkomende straffen - Beroepsverbod - Draagwijdte
Artikel 65, eerste lid, Strafwetboek bepaalt dat wanneer verschillende misdrijven die de opeenvolgende en voortgezette uitvoering zijn van eenzelfde misdadig opzet gelijktijdig aan eenzelfde feitenrechter worden voorgelegd, alleen de zwaarste straf wordt uitgesproken en de rechter kan in dat geval voor het geheel van de bestrafte feiten slechts die hoofd- en bijkomende straffen opleggen waarin de strafwet die de zwaarste straf bepaalt, voorziet; artikel 1, f), Wet Beroepsuitoefeningsverbod bepaalt dat ingeval van een veroordeling wegens misbruik van vertrouwen of oplichting of poging daartoe, de rechter die veroordeling kan gepaard doen gaan met een verbod om persoonlijk of door een tussenpersoon de in artikel 1 vermelde functies uit te oefenen voor een duur van minstens drie en maximum tien jaar, maar een veroordeling wegens artikel 504quater Strafwetboek laat het opleggen van dit beroepsverbod niet toe (1). (1) Cass. 11 september 2018, RABG 2019/8, 593 en noot B. SPRIET, "Penaal beroepsverbod ex KB nr. 22 van 24 oktober 1934, mede bij een voortgezet misdrijf"; zie Cass. 13 december 2016, XX X.00.0000.X, AC 2015, nr. 714. N waar het Hof heeft geoordeeld dat spijts de afwezigheid van de vermelding van valsheid in informatica in het KB nr. 22 dit misdrijf toch aanleiding kan geven tot een beroepsverbod; Wetsontwerp inzake informaticacriminaliteit, Parl. St., Kamer, 1999-2000, 0213/001-0214/001, pp. 5-6, 10 en 13; X. XXXXXXX, Wet & Duiding
strafrecht, Commentaar onder artikel 210bis Sw.; X. XX XXXX, "De wet van 28 november 2000 inzake informaticacriminaliteit en het materieel strafrecht. Een wet die te laat komt of een wet die er nooit had moeten komen?", T. Strafr. 2001, pp. 317-320.
21 januari 2020 P.19.0693.N
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200121.2N.3
AC nr. ...
Zwaarste straf - Verstekvonnis waartegen het openbaar ministerie geen hoger beroep heeft ingesteld - Vonnis op verzet - Hoger beroep van het openbaar ministerie - Uitwerking - Vermindering van de hoofdgevangenisstraf ten aanzien van de bij verstek uitgesproken hoofdgevangenisstraf - Verzwaring van de geldboeten en/of van de bijzondere verbeurdverklaring - Wettigheid
156, met concl. "in hoofdzaak" van procureur-generaal Xxxxxxxx in Pas.; zie Cass. 14 januari 2015, AR P.14.1426.F, AC 2015, nr. 38 met concl. "in hoofdzaak" van procureur- generaal Xxxxxxxx in Pas.; Cass. 6 oktober 1993, AR P.93.0437.F, AC 1993, nr. 397, en de noot ondertekend door B.J.B., aangehaald door X.-X. XXXXXXXXX, H.-D. BOSLY en X. XXXXXXXXXXXXX, Droit de la procédure pénale, La Charte, Brugge, 8ste uitg., 2017, dl. II,
p. 1509, noot 196.Het gaat hier om de toepassing van de devolutieve (en relatieve) werking van het hoger beroep en van het verzet (zie FRANCHIMONT, X. XXXXXX en X. XXXXXX, Xxxxxx xx xxxxxxxxx xxxxxx, Xxxxxxx, 0xx uitg., 2009, p. 935). (2) Zie Cass. 4 december 2007, XX X.00.0000.X, AC 2007, nr. 607, aangehaald in BEERNAERT e.a., o.c., p. 1528, noot 365; Cass. 13 maart 2001, AR P.00.1760.N, AC 2001, nr. 291; Cass. 9 juli 2002, AR P.02.0784.N, nr. 396 (verbeurdverklaring voor de eerste maal uitgesproken in hoger beroep maar vermindering van de hoofdgevangenisstraf).
19 februari 2020 P.19.1247.F
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200219.2F.2
AC nr. ...
Zwaarste straf - Beoordeling - Criteria
Voor het bepalen van het misdrijf waarop de zwaarste straf is gesteld, wordt de hoogte van de maximum gevangenisstraf vergeleken, bij gelijkheid van de maximum gevangenisstraf de maximum geldboete en dit ongeacht de hoogte van de minimum gevangenisstraf en bij gelijkheid van de maximum geldboete de minimum gevangenisstraf (1). (1) Cass. 11 september 2018, RABG 2019/8, 593 en noot B. SPRIET, "Penaal beroepsverbod ex KB nr. 22 van 24 oktober 1934, mede bij een voortgezet misdrijf"; Cass. 29 september 1993, AR P.93.0293.F, AC 1993, nr. 383, RW 1993-94, 1301 met noot B. SPRIET, "Vergelijking van de zwaarte van straffen".
21 januari 2020 P.19.0631.N
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200121.2N.1
AC nr. ...
STRAFUITVOERING
- Strafuitvoeringsrechtbank - Horen van personen - Geen getuigen onder eed
De strafuitvoeringsrechtbank kan beslissen naast de veroordeelde en zijn raadsman, het openbaar ministerie, de directeur en het slachtoffer andere personen te horen, zoals een medewerker van de psycho-sociale dienst van de gevangenis of de gevangenisgeneesheer; deze personen zijn geen eigenlijke getuigen in die zin dat zij in het belang van de waarheidsvinding betreffende vervolgende feiten verklaringen afleggen over wat ze hebben gezien of gehoord; het gaat om personen die omwille van hun professionele of persoonlijke relatie met de veroordeelde aan de strafuitvoeringsrechtbank informatie kunnen verschaffen die bij de beslissing over een gevraagde strafuitvoeringsmodaliteit relevant kan zijn, deze personen zijn geen getuigen en moeten dan ook niet onder eed worden verhoord.
- Artt. 155 en 407 Wetboek van Strafvordering
- Art. 6 Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, ondertekend op 4 november 1950, te Rome
14 januari 2020 P.19.1291.N
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200114.2N.17
AC nr. ...
- Europees aanhoudingsbevel - Weigering tenuitvoerlegging door onderzoeksgerecht - Buitenlandse straf
Uit artikel 38, §1, Wet Erkenning Vrijheidsbenemende Straffen volgt dat bij weigering van de tenuitvoerlegging van het Europees aanhoudingsbevel door het onderzoeksgerecht op grond van artikel 6.4° Wet Europees Aanhoudingsbevel, de buitenlandse straf onmiddellijk en rechtstreeks uitvoerbaar is in België en door de autoriteiten van de uitvoerende macht ook moet worden uitgevoerd (1). (1) Cass. 12 juni 2018, AR
P.18.0579.N, AC 2018, nr. 381.
- Art. 6, 4° Wet 19 december 2003 betreffende het Europees aanhoudingsbevel
- Art. 38, § 1 Wet 15 mei 2012 inzake de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op de vrijheidsbenemende straffen of maatregelen uitgesproken in een lidstaat van de Europese Unie
17 december 2019 P.19.1232.N
ECLI:BE:CASS:2019:ARR.20191217.2N.14
AC nr. ...
STRAFVORDERING
- Overlijden van de beklaagde - Veroordeling burgerrechtelijk aansprakelijke partij - Geldboete
Het overlijden van de beklaagde voor zijn veroordeling kracht van gewijsde krijgt, leidt tot het verval van de strafvordering, zodat de veroordeling van de burgerrechtelijk aansprakelijke partij tot het betalen van de tegen die beklaagde uitgesproken geldboete eveneens zonder uitwerking blijft.
4 februari 2020 P.19.1044.N
#Type!
AC nr. ...
- Uitoefening - Gemeenrechtelijke misdrijven en misdrijven die behoren tot de bevoegdheid van de arbeidsgerechten - Samenloop - Samenhang - Openbaar ministerie - Aanwijzing door de procureur-generaal - Optreden
In geval van samenloop of samenhang van een overtreding van de wetten en de verordeningen over één van de aangelegenheden die behoren tot de bevoegdheid van de arbeidsgerechten met één of meer overtredingen van andere wetsbepalingen die niet tot de bevoegdheid behoren van de arbeidsgerechten, wijst de procureur-generaal het parket van de procureur des Konings of het arbeidsauditoraat aan, en, in voorkomend geval, het parket-generaal of het arbeidsauditoraat-generaal dat bevoegd is om de strafvordering uit te oefenen; de aanwijzing door de procureur-generaal blijkt uit het optreden zelf van de magistraat van het openbaar ministerie (1). (1) Cass. 26 mei 1999, AR P.99.0597.F, AC 1999, nr. 313; Cass. 8 oktober 1996, AR P.96.0087.N, AC 1996, nr. 365.
- Art. 155 Gerechtelijk Wetboek
17 december 2019 P.19.0865.N
ECLI:BE:CASS:2019:ARR.20191217.2N.7
AC nr. ...
TERUGVORDERING VAN HET ONVERSCHULDIGD BETAALDE
- Verrijkingsvordering - Verlies van verrijking - Doorbetaling te goeder trouw
Krachtens de artikelen 1235, eerste lid, en 0000 Xxxxxxxxxx Wetboek kan hetgeen betaald wordt zonder verschuldigd te zijn van de ontvanger worden teruggevorderd; de vordering uit onverschuldigde betaling is een wettelijke toepassing van het algemeen rechtsbeginsel dat niemand zich ten koste van een ander ongerechtvaardigd mag verrijken; diegene die ongerechtvaardigd is verrijkt ten koste van een ander dient de verarmde te vergoeden tot beloop van het laagste bedrag van de verrijking en de verarming zoals bepaald op het ogenblik van de vermogensverschuiving; aangezien deze vergoedingsplicht niet berust op de aansprakelijkheid van de verrijkte mag zij de verrijkte, in beginsel, niet in een nadeligere positie brengen dan waarin deze zich zou bevonden hebben had de vermogensverschuiving niet plaatsgevonden; is aldus de verrijking verminderd door omstandigheden die niet aan de verrijkte zijn toe te rekenen, dan wordt slechts rekening gehouden met het resterende gedeelte van de verrijking; uit het vorenstaande volgt dat ingeval van onverschuldigde betaling, de ontvanger als verweer kan aanvoeren dat hij redelijkerwijze mocht vertrouwen op de rechtsgeldigheid van de betaling, hij het ontvangen bedrag heeft doorbetaald en tussen de ontvangst van de betaling en de doorbetaling een nauw verband bestaat; dit is onder meer het geval indien de onverschuldigd ontvangen som te goeder trouw werd doorbetaald aan een derde in uitvoering van een op het ogenblik van de doorbetaling bestaande wettelijke verplichting daartoe (1). (1) Zie concl. OM.
9 maart 2020 C.19.0216.N
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200309.3N.9
AC nr. ...
VENNOOTSCHAPPEN
Handelsvennootschappen - Commanditaire vennootschappen - Continuïteit van de onderneming - Taak van de rechter - Over te dragen aandelen - Waardering
Nu de wetgever een geschillenregeling invoerde om conflicten in een vennootschap in going concern op te lossen derwijze dat zo weinig mogelijk afbreuk wordt gedaan aan de continuïteit van de onderneming, kan de rechter die in de regel de waarde van de over te dragen aandelen bepaalt met het oog op de continuïteit van de onderneming, de aandelen enkel tegen liquidatiewaarde waarderen in geval van verlieslatende ondernemingen waarvan dus twijfel bestaat over hun voortbestaan (1). (1) Zie Cass. 5 oktober 2012, AR C.11.0398.N, AC 2012, nr. 514; Cass. 9 december 2010, AR C.08.0441.F,
AC 2010, nr. 723.
- Artt. 636, eerste lid, 640, eerste lid, en 657 Wetboek 7 mei 1999 van vennootschappen
16 januari 2020 C.19.0096.N
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200116.1N.9
AC nr. ...
Handelsvennootschappen - Allerlei - Recht om hoger beroep in te stellen - invereffeningstelling
Een vennootschap wordt geacht na haar ontbinding verder te bestaan met het oog op haar vereffening; zij behoudt bijgevolg haar actieve en passieve rechtsbekwaamheid en kan alle rechten uitoefenen die zij vóór haar invereffeningstelling kon uitoefenen, met inbegrip van het recht om hoger beroep in te stellen tegen een voor haar ongunstige beslissing, indien zulks de vereffening dient.
13 februari 2020 C.19.0047.N
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200213.1N.8
AC nr. ...
VERBINTENIS
- Vorderend magistraat - Opdracht die verband houdt met verplichte taken van de gerechtsdeurwaarder - Onkostenstaat - Belgische Staat - Verplichting tot betaling
De omstandigheid dat de opdracht van een gerechtsdeurwaarder die door het openbaar ministerie wordt gevorderd om bepaalde opdrachten uit te voeren verband houdt met de taken waartoe de gerechtsdeurwaarder verplicht is, doet er geen afbreuk aan dat de verplichting van de Staat tot betaling van diens onkostenstaat een verbintenis inhoudt die primair strekt tot betaling van een geldsom waarop moratoire interest is verschuldigd indien de betaling niet gebeurt binnen redelijke termijn en na aanmaning (1). (1) Cass. 8 mei 2009, XX X.00.0000.X, XX 0000, nr. 304.
- Art. 1153, eerste lid Burgerlijk Wetboek
16 januari 2020 C.18.0490.N
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200116.1N.5
AC nr. ...
VERDELING
- Gerechtelijke verdeling - Proces-verbaal van beweringen en zwarigheden - Nieuwe betwistingen - Verbod
Uit de artikelen 1209-1223 (oud) Gerechtelijk Wetboek volgt dat, van zodra er is gedagvaard in gerechtelijke vereffening en verdeling, betwistingen die verband houden met de vereffening en verdeling in beginsel slechts in het kader van deze procedure kunnen worden aangebracht en dat deze betwistingen op uitsluitend initiatief van de boedelnotaris bij de rechtbank aanhangig kunnen worden gemaakt door neerlegging van een proces-verbaal van beweringen en zwarigheden; betwistingen die verband houden met de vereffening en verdeling kunnen vanaf dan, in beginsel, niet meer door de partijen in een afzonderlijke procedure voor de rechter aanhangig worden gemaakt; vorderingen die geen verband houden met de vereffening-verdeling omdat zij geen invloed hebben op de omvang van de onverdeeldheid of de wijze van verdeling ervan, kunnen daarentegen ten allen tijde in een afzonderlijke procedure worden ingesteld, ook al werd dezelfde vordering reeds in het kader van de vereffening-verdeling ingesteld.
9 maart 2020 C.19.0200.N
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200309.3N.8
AC nr. ...
VERENIGING VAN MISDADIGERS
- Criminele organisatie - Artikel 324ter, § 4, Strafwetboek - Deelname aan een criminele organisatie door een leidend persoon - Aard van het misdrijf - Misdaad
Wanneer de raadkamer een verwijzing naar de correctionele rechtbank heeft uitgesproken voor feiten omschreven als deelname aan de voorbereiding of de uitvoering van enige geoorloofde activiteit van een criminele organisatie, zoals bepaald in artikel 324ter, §2, Strafwetboek, zijnde een wanbedrijf en het arrest de feiten heromschrijft als deelname aan een criminele organisatie door een leidend persoon, zoals bepaald in artikel 324ter, §4, Strafwetboek, zijnde een misdaad, kan het hof van beroep van die misdaad enkel kennis nemen door krachtens artikel 3, derde lid Wet Verzachtende omstandigheden verzachtende omstandigheden aan te nemen (1). (1) M. DE SWAEF en
X. XXXXXX, Bendevorming en criminele organisaties, Comm. Straf.; X. XXXXX, "Wet betreffende de criminele organisaties: een eerste effectieve stap in de strijd tegen de georganiseerde criminaliteit", Panopticon 1999, 278-286; F. ROGGEN, "La loi du 10 janvier 1999 relative aux organisations criminelles", RDP, 1999, 1135-1160.
7 januari 2020 P.19.0806.N
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200107.6
AC nr. ...
- Criminele organisatie - Artikel 324ter, § 2, Strafwetboek - Deelname aan de voorbereiding of de uitvoering van enige geoorloofde activiteit van een criminele organisatie - Aard van het misdrijf - Wanbedrijf
Wanneer de raadkamer een verwijzing naar de correctionele rechtbank heeft uitgesproken voor feiten omschreven als deelname aan de voorbereiding of de uitvoering van enige geoorloofde activiteit van een criminele organisatie, zoals bepaald in artikel 324ter, §2, Strafwetboek, zijnde een wanbedrijf en het arrest de feiten heromschrijft als deelname aan een criminele organisatie door een leidend persoon, zoals bepaald in artikel 324ter, §4, Strafwetboek, zijnde een misdaad, kan het hof van beroep van die misdaad enkel kennis nemen door krachtens artikel 3, derde lid Wet Verzachtende omstandigheden verzachtende omstandigheden aan te nemen (1). (1) M. DE SWAEF en
X. XXXXXX, Bendevorming en criminele organisaties, Comm. Straf.; X. XXXXX, "Wet betreffende de criminele organisaties: een eerste effectieve stap in de strijd tegen de georganiseerde criminaliteit", Panopticon 1999, 278-286; F. ROGGEN, "La loi du 10 janvier 1999 relative aux organisations criminelles", RDP, 1999, 1135-1160.
7 januari 2020 P.19.0806.N
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200107.6
AC nr. ...
VERJARING
Strafzaken - Strafvordering - Termijnen - Wegverkeerswet - Artikel 68 - Wet die de verjaringstermijn van de strafvordering verlengt - Toepassing op hangende strafvorderingen - Draagwijdte
Artikel 68, eerste zin, Wegverkeerswet, zoals gewijzigd bij wet van 6 maart 2018, bepaalt dat de strafvordering die het gevolg is van een overtreding van deze wet alsmede van de ter uitvoering ervan vastgestelde besluiten, verjaart door verloop van twee jaar te rekenen van de dag waarop de overtreding is begaan en in de mate dat zij de termijn van de verjaring van de strafvordering verlengt is de wet van 6 maart 2018 in beginsel onmiddellijk van toepassing op hangende strafvorderingen, tenzij de strafvordering op het ogenblik van de inwerkingtreding van deze wijzigingswet reeds definitief was verjaard op grond van de oude wet; dit betekent dat de verjaring van de strafvordering voor zover nog niet bereikt op de datum van de inwerkingtreding van de wijzigingswet opnieuw moet worden berekend in functie van de nieuwe verjaringstermijn en aldus moet worden nagegaan welke laatste stuitingsdaad binnen de eerste verlengde termijn van twee jaar werd gesteld (1). (1) In het arrest nr. 54/2019 van 4 april 2019 oordeelde het Grondwettelijk Hof dat artikel 26, eerste lid, van de wet van 6 maart 2018, in samenhang gelezen met artikel 25, 1°, van die wet, de artikelen 10 en 11 Grondwet schendt in zoverre het de verlenging van de verjaringstermijn van de strafvordering van één naar twee jaar doet ingaan met terugwerkende kracht op 15 februari 2018; X. XXXXXXXXXXX, Handboek Strafvordering, Antwerpen, Maklu, 2012, 137-138; X. XXXXXXXXX, "Commentaar bij artikel 22 VTSV", in Duiding Strafprocesrecht, Xxxxxxx, 0000, 72 en de verwijzingen naar rechtspraak en rechtsleer.
14 januari 2020 P.19.0674.N
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200114.2N.6
AC nr. ...
Strafzaken - Strafvordering - Stuiting - Artikel 22, eerste lid, Voorafgaande Titel Wetboek van Strafvordering - Stuitingsdaad
Artikel 22, eerste lid, Voorafgaande Titel Wetboek van Strafvordering bepaalt dat de verjaring van de strafvordering slechts wordt gestuit door daden van onderzoek of van vervolging, verricht binnen de in artikel 21 bepaalde termijn; de beslissing om de zaak op de inleidende rechtszitting uit te stellen om het openbaar ministerie toe te laten camerabeelden op te vragen, is een daad die de verjaring van de strafvordering stuit (1).
(1) X. XXXXXXXXX, "Commentaar bij artikel 22 VTSV", in Duiding Strafprocesrecht, Xxxxxxx, 0000, 72 en de verwijzingen naar rechtspraak en rechtsleer.
14 januari 2020 P.19.0674.N
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200114.2N.6
AC nr. ...
VERKEERSBELEMMERING
- Moreel bestanddeel - Kwaadwillig opzet
Het vereiste opzet van kwaadwillige belemmering van het verkeer bestaat in het opzettelijk belemmeren van het verkeer als dusdanig; de gevaartoestand voor het verkeer die daardoor kan worden veroorzaakt, maakt geen deel uit van dat opzet, maar is slechts het door de wet vereiste gevolg dat uit het handelen van de dader moet voortvloeien; het enkele feit dat een misdrijf wordt gepleegd in het kader van een staking of betoging neemt het moreel bestanddeel voor het misdrijf kwaadwillige belemmering niet weg, ongeacht de beweegredenen voor die actie (1). (1) Zie concl. OM.
- Art. 406, eerste lid Strafwetboek
7 januari 2020 P.19.0804.N
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200107.2N.1
AC nr. ...
VEROORDELING MET UITSTEL EN OPSCHORTING VAN DE VER
Gewoon uitstel - Voorwaarden voor de toekenning - Artikel 8, eerste tot en met derde lid, Probatiewet - Beklaagde die voldoet aan de voorwaarden - Beoordeling door de rechter - Draagwijdte
Uit de bepalingen van artikel 37quinquies, § 1 en § 3, tweede lid, 37octies, § 1 en § 3, tweede lid , Strafwetboek en artikel 8, eerste tot en met derde lid, Probatiewet volgt niet dat een beklaagde, ook al laten de in deze artikelen bepaalde voorwaarden toe om lastens hem een werkstraf of een autonome probatiestraf uit te spreken of (probatie)uitstel van tenuitvoerlegging te verlenen, een recht heeft op een dergelijke straf of modaliteit; het staat immers aan de rechter om, zelfs al voldoet een beklaagde aan de aldus bepaalde wettelijke voorwaarden, te oordelen of in het licht van de doelstellingen van de straftoemeting en de concrete gegevens van de zaak, het uitspreken van een werkstraf of een autonome probatiestraf of het verlenen van een (probatie)uitstel van tenuitvoerlegging opportuun is.
4 februari 2020 P.19.1162.N
#Type!
AC nr. ...
Probatieuitstel - Voorwaarden voor de toekenning - Artikel 8, eerste tot en met derde lid, Probatiewet - Beklaagde die voldoet aan de voorwaarden - Beoordeling door de rechter - Draagwijdte
Uit de bepalingen van artikel 37quinquies, § 1 en § 3, tweede lid, 37octies, § 1 en § 3, tweede lid , Strafwetboek en artikel 8, eerste tot en met derde lid, Probatiewet volgt niet dat een beklaagde, ook al laten de in deze artikelen bepaalde voorwaarden toe om lastens hem een werkstraf of een autonome probatiestraf uit te spreken of (probatie)uitstel van tenuitvoerlegging te verlenen, een recht heeft op een dergelijke straf of modaliteit; het staat immers aan de rechter om, zelfs al voldoet een beklaagde aan de aldus bepaalde wettelijke voorwaarden, te oordelen of in het licht van de doelstellingen van de straftoemeting en de concrete gegevens van de zaak, het uitspreken van een werkstraf of een autonome probatiestraf of het verlenen van een (probatie)uitstel van tenuitvoerlegging opportuun is.
4 februari 2020 P.19.1162.N
#Type!
AC nr. ...
VERWIJZING NA CASSATIE
Strafzaken - Geldboete - Opdeciemen - Onwettigheid - Cassatie zonder verwijzing
Wanneer het Hof een arrest vernietigt dat de opdecimes onwettig heeft toegepast, is de cassatie beperkt tot dat dictum en wordt ze uitgesproken zonder verwijzing indien de toepasselijke opdecimes met zekerheid kunnen worden bepaald op grond van de vaststellingen van het vernietigde arrest (1). (Impliciete oplossing). (1) Cass. 21 maart 2001, AR P.00.1626.F, AC 2001, nr. 150; zie Cass. 19 januari 2016, XX X.00.0000.X, AC
2016, nr. 40; Cass. 19 juni 2001, AR P.99.1715.N, AC 2001, nr. 376.
19 februari 2020 P.19.0730.F
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200219.2F.1
AC nr. ...
VERZEKERING
Landverzekering - Verzekeringsovereenkomst - Einde - Duur - Schade - Dekking - Overlijden
Uit artikel 78, §1, Wet Landverzekeringsovereenkomst volgt dat de verzekeraar tot dekking gehouden is wanneer de schade zich tijdens de duur van de verzekeringsovereenkomst heeft voorgedaan; wanneer de verzekerde door zijn fout het overlijden van het slachtoffer heeft veroorzaakt, doet de schade van de rechtsopvolgers en degenen die door het overlijden schade bij terugslag lijden, zich voor op het ogenblik van dat overlijden en is de verzekeraar tot dekking gehouden indien dit tijdstip binnen de duur van de verzekeringsovereenkomst valt (1). (1) Artikel 78, §1, Wet Landverzekeringsovereenkomst, thans artikel 142, §1 van de wet van 4 april 2014 betreffende de verzekeringen.
25 februari 2020 P.19.1121.N
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200225.2N.8
AC nr. ...
WAM- verzekering - Verkeersongeval - Verzekeraar gesubrogeerd in de rechten van het slachtoffer tegen de aansprakelijke derde - Slachtoffer aangestelde van een aansteller - Schade veroorzaakt door een aangestelde van diezelfde aansteller - Rechtstreekse vordering van de verzekeraar tegen de aansteller
De omstandigheid dat het slachtoffer van de door een aangestelde van de aansteller veroorzaakte schade tevens een aangestelde van die aansteller is, ontzegt hem op zich het recht niet om het vermoeden van aansprakelijkheid, vastgelegd in artikel 1384, derde lid, Burgerlijk Wetboek, tegen die aansteller aan te voeren.
- Art. 1384, derde lid Burgerlijk Wetboek
7 februari 2020 C.19.0309.F
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200207.1F.2
AC nr. ...
WAM- verzekering - In een ongeval betrokken voertuig - Onmogelijkheid te bepalen welk voertuig het ongeval heeft veroorzaakt - Verzoek tot vergoeding op grond van artikel 19bis-11, § 2 WAM
De verzekeraar van een in een ongeval betrokken voertuig aan wie een verzoek wordt gericht op grond van artikel 19bis-11, § 2, WAM, die een automatische vergoedingsregeling betreft die de wet oplegt aan de verzekeraars die de burgerrechtelijke aansprakelijkheid waartoe motorrijtuigen aanleiding kunnen geven dekken, moet een met redenen omkleed antwoord geven op de elementen die in de aanvraag worden vermeld zoals bedoeld in artikel 14, § 1, WAM (1). (1) Zie concl. OM.
- Artt. 14, §§ 1 en 2, eerste lid, en 19bis-11, § 2 Wet betreffende de verplichte aansprakelijkheidsverzekering inzake motorrijtuigen
30 januari 2020 C.18.0559.N
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200130.1N.3
AC nr. ...
WAM- verzekering - Artikel 29bis - Niet beschermde persoon - Vergoeding - Uitsluiting - Bestuurder van het motorrijtuig
De bestuurder, in de zin van artikel 29bis WAM, is de persoon die het motorrijtuig bestuurt op het ogenblik van het ongeval, dat wil zeggen de persoon die, op dat ogenblik, het meesterschap over dat motorrijtuig heeft via mechanische middelen waardoor hij het voertuig in een bepaalde richting kan sturen en die zodoende het vermogen van de motor beheerst; hij verliest deze hoedanigheid van zodra hij geen controle meer heeft over het motorrijtuig.
10 februari 2020 C.19.0372.N
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200210.3N.7
AC nr. ...
VERZET
- Strafzaken - Verstekvonnis waartegen het openbaar ministerie geen hoger beroep heeft ingesteld - Vonnis op verzet - Hoger beroep van het openbaar ministerie - Relatieve werking - Vermindering van de hoofdgevangenisstraf ten aanzien van de bij verstek uitgesproken hoofdgevangenisstraf - Verzwaring van de bijzondere verbeurdverklaring - Wettigheid
Wanneer het openbaar ministerie geen hoger beroep heeft ingesteld tegen een bij verstek gewezen vonnis, kan de appelrechter, op het hoger beroep van het openbaar ministerie tegen het op verzet van de beklaagde gewezen vonnis, de door het verstekvonnis uitgesproken straf niet verzwaren (1); wanneer, in dergelijke gevallen, de bij verstek gewezen beslissing en de in hoger beroep gewezen beslissing elk een hoofdgevangenisstraf en een geldboete opleggen, en bovendien de verbeurdverklaring van de uit het misdrijf verkregen vermogensvoordelen bevelen, moet men, om te weten of de in hoger beroep uitgesproken veroordeling werd verzwaard, eerst de hoofdgevangenisstraffen vergelijken; indien de duur van de door de appelrechter uitgesproken hoofdgevangenisstraf niet dezelfde is als die welke door de eerste rechter bij verstek werd uitgesproken, is het overbodig om ook het bedrag van de door die rechters uitgesproken geldboeten of het bedrag van de door hen verbeurdverklaarde vermogensvoordelen te vergelijken; indien de duur van de in hoger beroep uitgesproken hoofdgevangenisstraf lager is dan die welke de eerste rechter bij verstek heeft uitgesproken, wordt de veroordeling van de beklaagde niet verzwaard, ook al heeft het gerecht in hoger beroep het bedrag van de geldboete of van de uit het misdrijf verkregen vermogensvoordelen verhoogd (2). (1) Cass. 5 maart 2008, AR P.07.1769.F, AC 2008, nr.
156, met concl. "in hoofdzaak" van procureur-generaal Xxxxxxxx in Pas.; zie Cass. 14 januari 2015, AR P.14.1426.F, AC 2015, nr. 38 met concl. "in hoofdzaak" van procureur- generaal Xxxxxxxx in Pas.; Cass. 6 oktober 1993, AR P.93.0437.F, AC 1993, nr. 397, en de noot ondertekend door B.J.B., aangehaald door X.-X. XXXXXXXXX, H.-D. BOSLY en X. XXXXXXXXXXXXX, Droit de la procédure pénale, La Charte, Brugge, 8ste uitg., 2017, dl. II,
p. 1509, noot 196.Het gaat hier om de toepassing van de devolutieve (en relatieve) werking van het hoger beroep en van het verzet (zie FRANCHIMONT, X. XXXXXX en X. XXXXXX, Xxxxxx xx xxxxxxxxx xxxxxx, Xxxxxxx, 0xx uitg., 2009, p. 935). (2) Zie Cass. 4 december 2007, XX X.00.0000.X, AC 2007, nr. 607, aangehaald in BEERNAERT e.a., o.c., p. 1528, noot 365; Cass. 13 maart 2001, AR P.00.1760.N, AC 2001, nr. 291; Cass. 9 juli 2002, AR P.02.0784.N, nr. 396 (verbeurdverklaring voor de eerste maal uitgesproken in hoger beroep maar vermindering van de hoofdgevangenisstraf).
19 februari 2020 P.19.1247.F
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200219.2F.2
AC nr. ...