DE WND. VOORZITTER VAN DE VIIIste KAMER,
nr. 181 388 van 30 januari 2017 in de zaak RvV X / VIII | ||
In zake: | X | |
Gekozen woonplaats: | X | |
tegen: de Belgische staat, vertegenwoordigd door de staatssecretaris voor Asiel en Migratie, Maatschappelijke Integratie en Armoedebestrijding, thans de staatssecretaris voor Asiel en Migratie en Administratieve Vereenvoudiging. | ||
DE WND. VOORZITTER VAN DE VIIIste KAMER,
Gezien het verzoekschrift dat X, X, X en X, die allen verklaren van Kosovaarse nationaliteit te zijn, op 27 maart 2014 hebben ingediend om de schorsing van de tenuitvoerlegging en de nietigverklaring te vorderen van de beslissing van de gemachtigde van de staatssecretaris voor Asiel en Migratie, Maatschappelijke Integratie en Armoedebestrijding van 17 februari 2014 waarbij de aanvraag om machtiging tot verblijf op basis van artikel 9ter van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen onontvankelijk wordt verklaard.
Gezien titel I bis, hoofdstuk 2, afdeling IV, onderafdeling 2, van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen.
Gezien de nota met opmerkingen en het administratief dossier.
Gelet op de beschikking van 24 november 2016, waarbij de terechtzitting wordt bepaald op 14 december 2016.
Xxxxxxx het verslag van rechter in vreemdelingenzaken M. RYCKASEYS.
Gehoord de opmerkingen van advocaat X. XXXXXXXX, die loco advocaat X. XXXXXXXXXXXX verschijnt voor de verzoekende partijen en van advocaat X. XXXXXX, die loco advocaat X. XXXXXXXX verschijnt voor de verwerende partij.
WIJST NA BERAAD HET VOLGENDE ARREST:
1. Nuttige feiten ter beoordeling van de zaak
De eerste verzoekende partij verklaart geboren te zijn op X. De tweede verzoekende partij verklaart geboren te zijn op X.
De eerste en de tweede verzoekende partij zijn getrouwd.
De derde en de vierde verzoekende partij zijn de kinderen van de eerste en de tweede verzoekende partij. Zij verklaren respectievelijk geboren te zijn op 24 januari 1998 en op 30 januari 2000.
Op 28 november 2008 dienen de verzoekende partijen een asielaanvraag in.
Op 24 april 2009 weigert de commissaris-generaal voor de vluchtelingen en de staatlozen (hierna: de commissaris-generaal) de vluchtelingenstatus en de subsidiaire beschermingsstatus aan de verzoekende partijen. De verzoekende partijen tekenen op 12 mei 2009 beroep aan tegen deze beslissingen bij de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen (hierna: de Raad). Bij arresten van 3 september 2009 met nummers 31 065 en 31 067 weigert de Raad eveneens de vluchtelingenstatus en de subsidiaire beschermingsstatus aan de verzoekende partijen.
Op 29 juli 2009 dienen de verzoekende partijen een aanvraag in om machtiging tot verblijf van meer dan drie maanden op grond van artikel 9ter van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen (hierna: de Vreemdelingenwet).
Op 18 juli 2011 neemt de gemachtigde van de staatssecretaris voor Migratie- en asielbeleid de beslissing waarbij de aanvraag op grond van artikel 9ter van de Vreemdelingenwet ontvankelijk, doch ongegrond wordt verklaard. De tweede verzoekende partij tekent op 31 augustus 2011 beroep aan bij de Raad tegen deze beslissing. Bij arrest van 9 januari 2012 met nummer 72 855 verwerpt de Raad het beroep tot nietigverklaring.
Op 19 oktober 2011 dienen de verzoekende partijen een aanvraag in om machtiging tot verblijf van meer dan drie maanden op grond van artikel 9bis van de Vreemdelingenwet.
Op 27 maart 2013 neemt de gemachtigde van de staatssecretaris voor Asiel en Migratie, Maatschappelijke Integratie en Armoedebestrijding (hierna: de staatssecretaris) de beslissing waarbij de aanvraag op grond van artikel 9bis van de Vreemdelingenwet onontvankelijk wordt verklaard.
Op 27 juni 2013 dienen de verzoekende partijen opnieuw een aanvraag in om machtiging tot verblijf van meer dan drie maanden op grond van artikel 9ter van de Vreemdelingenwet.
Op 7 augustus 2013 neemt de gemachtigde van de staatssecretaris de beslissing waarbij de aanvraag op grond van artikel 9ter van de Vreemdelingenwet onontvankelijk wordt verklaard.
Op 25 oktober 2013 dienen de verzoekende partijen een nieuwe aanvraag in om machtiging tot verblijf van meer dan drie maanden op grond van artikel 9ter van de Vreemdelingenwet, omwille van de gezondheidstoestand van de tweede verzoekende partij.
Op 14 november 2013 neemt de gemachtigde van de staatssecretaris de beslissing waarbij de aanvraag op grond van artikel 9ter van de Vreemdelingenwet onontvankelijk wordt verklaard. Tegen voormelde beslissing tekenen de verzoekende partijen beroep aan bij de Raad.
Op 9 januari 2014 dienen de verzoekende partijen een nieuwe aanvraag in om machtiging tot verblijf van meer dan drie maanden op grond van artikel 9ter van de Vreemdelingenwet.
Op 17 februari 2014 neemt de gemachtigde van de staatssecretaris de beslissing waarbij de aanvraag op grond van artikel 9ter van de Vreemdelingenwet onontvankelijk wordt verklaard. Dit is de bestreden beslissing die op 25 februari 2014 aan de verzoekende partijen ter kennis werd gebracht en waarvan de motieven luiden als volgt:
“Onder verwijzing naar de aanvraag om machtiging tot verblijf die per aangetekend schrijven van 09.01.2014 bij onze diensten werd ingediend door :
G., S. (R.R.: …)
Geboren te P. op 20.08.1971
(ook gekend als H., S.; geboren te R. op 20.08.1971)
+ partner: X., X. (R.R.: …)
Geboren te P. op 17.07.1979
(ook gekend als K., B.; geboren te P. op 17.07.1979)
+ minderjarige kinderen:
-G., B.; °24.01.1998 (ook gekend als K., B.)
-G., B.; °30.01.2000 (ook gekend als K., B.) Nationaliteit: Kosovo
Adres: (…)
in toepassing van artikel 9ter van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, zoals vervangen door Artikel 187 van de wet van 29 december 2010 houdende diverse bepalingen deel ik u mee dat dit verzoek onontvankelijk is.
Redenen:
Artikel 9ter §3 – 2° van de wet van 15 december 1980 zoals vervangen door Art. 187 van de wet van 29 december 2010 houdende diverse bepalingen; betrokkene toont in de aanvraag zijn identiteit niet aan op de wijze bepaald in § 2, of de aanvraag bevat het bewijs voorzien in § 2, derde lid, niet. In de aanvraag d.d. 09.01.2014 worden er medische elementen aangehaald voor G. S. en G. B.. Bijgevolg dienen in de eerste plaats G. S. en G.B. hun identiteit aan te tonen. Betrokkenen leggen elk een paspoort voor van de Federale Republiek Joegoslavië, een federatie die momenteel niet meer bestaat. Betrokkenen beweren echter over de Servische nationaliteit te beschikken. Aan de hand van de voorgelegde identiteitsdocumenten kan hun bewering niet gestaafd worden. De bewering dat betrokkenen over de Servische nationaliteit zouden beschikken, valt niet af te leiden uit het dossier van betrokkenen. Uit het administratief dossier van betrokkenen blijkt dat zij bij het indienen van hun asielaanvraag op 28.11.2008 aangegeven hebben over de Kosovaarse nationaliteit te beschikken. Verzoekers lieten verder ook na meer duidelijkheid over hun nationaliteit te verschaffen, door aan hun aanvraag extra bewijsstukken toe te voegen. De nationaliteit van verzoekers blijft onduidelijk. Op deze wijze laat de aanvraag niet toe een medische appreciatie te stellen met betrekking tot de beschikbaarheid en toegankelijkheid van de behandeling in hun land van herkomst of verblijf. Uit §2 van Art. 9ter volgt bovendien dat de gegevens vereis t door §2, eerste lid “de constitutieve elementen van identiteit” moeten zijn. Krachtens wil van de wetgever berust deze bewijslast bij de aanvrager; hij kan niet worden omgekeerd en wordt opgelegd bij de indiening van de aanvraag, wat betekent dat de aangevoerde stukken op datzelfde ogenblik van indiening een bewijswaarde moet hebben die in waarachtigheid niet ter discussie kan worden gesteld (Arrest 193/2009 Grondwettelijk Hof d.d. 26 november 2009 en Toelichting bij Art. 9ter) en die dus sluitend moet zijn. Bovendien dienen alle documentaire ontvankelijkheidsvoorwaarden vervuld te zijn op het ogenblik van de indiening van de initiële aanvraag (Arrest 214.351 RvS d.d. 30.06.2011). Aangezien betrokkenen in gebreke blijven hun nationaliteit aan te tonen en evenmin stellen vrijgesteld te zijn van deze verplichting, dient de aanvraag onontvankelijk verklaard te worden.
Het staat betrokkenen vrij eventuele medische elementen te doen gelden in het kader van een vraag tot verlenging van de termijn van zijn bevel om het grondgebied te verlaten. Deze vraag zal moeten gestaafd zijn met een recent medisch getuigschrift betreffende de ingeroepen elementen, getuigschrift dat zich duidelijk uitspreekt omtrent een eventuele onmogelijkheid tot reizen en de geschatte duur van deze onmogelijkheid. Deze vraag, die in se de verblijfssituatie van betrokkene niet wijzigt, zal het voorwerp uitmaken van een onderzoek door de Dienst Vreemdelingenzaken (Bureau Clandestienen – fax: 00 000 00 00).
Bijgevolg dienen betrokkenen dringend gevolg te geven aan het bevel om het grondgebied te verlaten, hen betekend op 05.04.2013, en het inreisverbod, hen betekend op 29.08.2013.”
2. Over de ontvankelijkheid
Ter terechtzitting doet de verwerende partij afstand van de exceptie, opgeworpen in de nota met opmerkingen, daar het verzoekschrift tijdig werd ingediend.
3. Onderzoek van het beroep
3.1. In een enig middel voeren verzoekers de schending aan van het artikel 62 van de Vreemdelingenwet, van de artikelen 2 en 3 van de wet van 29 juli 1991 betreffende de uitdrukkelijke motivering van de bestuurshandelingen, van de beginselen van behoorlijk bestuur, meer bepaald de zorgvuldigheidsplicht en van artikel 9ter van de Vreemdelingenwet.
3.1.1. Verzoekers lichten hun enig middel als volgt toe:
“Uit de bestreden beslissing blijkt dat de gemachtigde van de minister van Migratie- en asielbeleid oordeelde dat er door verzoekers bij de aanvraag geen identiteitsdocument werd voorgelegd waaruit hun actuele nationaliteit kan afgeleid worden en dat de identiteitsdocument afgeleverd door de Federale
Republiek Joegoslavië niet als geldige document kan beschouwd worden daar deze laatste niet meer bestaat.
Men mag veronderstellen, alhoewel dit niet expliciet uiteengezet wordt in de beslissing, dat de Dienst Vreemdelingenzaken beschouwt dat de door verzoekers voorgelegde identiteitsdocument weliswaar een identiteitskaart is, maar dat het afgeleverd werd vóór de onafhankelijkheid van de huidige republiek Servië en dat het derhalve enkel de Joegoslavische nationaliteit bevestigt. Vermoedelijk beschouwt de DVZ dat dit document niet zou aantonen welke nationaliteit verzoekers heden bezit, na het uiteenvallen van Joegoslavië in Servië, Montenegro en Kosovo.
Verzoekers zijn van oordeel dat de DVZ het zorgvuldigheidsbeginsel dat aan de overheid de verplichting oplegt haar beslissingen op een zorgvuldige wijze voor te bereiden en te stoelen op een correcte feitenvinding, heeft geschonden. (RvS 2 februari 2007, nr. 167 411; RvS 14 februari 2006, nr. 154 954).
Zo heeft de DVZ geen rekening gehouden met het feit dat de Servische nationaliteit nooit in twijfel werd getrokken in het kader van de asielprocedure.
Het bepalen van de nationaliteit heeft tot doel in het kader van de procedure ten gronde te onderzoeken of de vereiste medische verzorging voorhanden is en of verzoekers toegang kan hebben tot die medische verzorging.
Verzoekers steeds verklaard de Servische nationaliteit te bezitten, zowel in de asielprocedure als in de medische regularisatieprocedure.
Verzoekers waren dan ook onderdaan van de Republiek Servië die deel uitmaakte van de Federale Republiek Joegoslavië.
Tijdens hun asielprocedure hebben verzoekers steeds verklaard de Servische nationaliteit te bezitten.
Verzoekers hebben noch in het kader van de asielprocedure, noch in het kader van de medische regularisatieaanvraag beweerd de Servische nationaliteit te bezitten.
De memorie van toelichting betreffende de Programmawet van 29.12.2010 rechtvaardigt het verschil inzake het bewijs van identiteit tussen de aanvrager van de subsidiaire bescherming art. 48/4 en de aanvrager van de subsidiaire bescherming - medische regularisatie art. 9ter, door het feit dat inzake art. 48/4 de identiteit kan vastgesteld worden tijdens een gehoor, terwijl de procedure 9ter een schriftelijke procedure is die gebaseerd is op bijgebrachte documenten.
"Hef nieuwe art. 9ter, §2 tweede lid vermeldt de voorwaarden waaraan de documenten moeten voldoen die, samen genomen, de constitutieve elementen van de identiteit aantonen. Deze bewijselementen kunnen bijvoorbeeld zijn een geboorteakte of een huwelijksakte of een akte van bekendheid of een getuigschrift van verlies van identiteitsdocumenten, afgeleverd door de autoriteiten van het land van herkomst of een attest van immatriculatie of een Bivr.
De weerhouden criteria laten toe, om op een efficiënte wijze en conform het arrest van het Grondwettelijk Hof vast de stellen "of de waarachtigheid van één of meerdere bewijselementen voorgelegd door de betrokkene niet ter discussie kan worden gesteld".
Uit de rechtspraak van de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen blijkt immers dat een bewijskrachtig document dient te zijn uitgegeven door een overheid, voorzien te zijn van de nodige gegevens ter verificatie en niet louter te zijn opgesteld op basis van verklaringen van de titularis.
Het verschil inzake het bewijs van identiteit tussen de aanvrager van subsidiaire bescherming die een ernstige ziekte inroept en de aanvrager van subsidiaire bescherming gebaseerd op artikel 48/4 van de wet van 15 december 1980 wordt gerechtvaardigd door de keuze van de wetgever in 2007 bij de omzetting van richtlijn 2004/83/EG van 29 april 2004.
De wetgever heeft inderdaad beslist om het onderzoek van de procedure tot toekenning van een verblijfsvergunning om medische redenen toe te vertrouwen aan de Dienst vreemdelingenzaken in het kader van een procedure tot regularisatie van verblijf en deze met betrekking tot de subsidiaire bescherming (behalve medische redenen) aan het Commissariaat-Generaal voor de vluchtelingen en de staatlozen in het kader van het onderzoek van de asielaanvraag.
De asielprocedure laat toe om de identiteit vast te stellen tijdens een gehoor voor het CGVS, terwijl de procedure 9ter een schriftelijke procedure betreft die noodzakelijkerwijs gebaseerd is op documenten
die worden voorgelegd." (Memorie van Toelichting bij de Programmawet van 29 december 2010, Doe. 0771/001, p. 145 e.v.)
De door verzoekers aangehaalde Servische nationaliteit werd in het kader van de asielprocedure nooit betwist noch in vraag gesteld, terwijl verzoekers hetzelfde identiteitsdocument voorlegde m.n. hun identiteitskaart van de Federale Republiek Joegoslavië - Republiek Servië.
De overheid kan niet enerzijds in het kader van de subsidiaire bescherming van art. 48/4 de Servische nationaliteit van verzoekers niet in vraag stellen, en anderzijds in het kader van de subsidiaire bescherming van art. 9ter wel beschouwen dat het bewijs van de Servische nationaliteit in vraag wordt gesteld.
Dit is uiteraard tegenstrijdig.
Kenmerkend voor onderdanen van de Federale Republiek Joegoslavië en later de Statenunie Servië- Montenegro is het feit dat de grondwetten de dubbele nationaliteit voorzagen voor hun inwoners, enerzijds de nationaliteit van de Federale Republiek/Statenunie en anderzijds de nationaliteit van de lidstaten waartoe zij behoorden (in casu Servië).
Zo bepaalt de Grondwet van de Federale Republiek Joegoslavië van 1992 in art. 17 :
"Federal Republic of Yugoslavia shall confer Yugoslav citizenship on its inhabitants. A Yugoslav citizen shall be simultaneously a citizen of one of its member republics," Constitutional Charter of the St ate Union of Serbia and Montenegro (2003):
Artikel 7:
"A citizen of a member state shall also be a citizen of Serbia and Montenegro.
A citizen of a member state shall have equal rights and duties in the other member state as its own citizen, except for the right to vote and be elected."
Bij het latere uiteenvallen van de Statenunie Servië & Montenegro verviel dan ook de nationaliteit van de Statenunie, doch bleef de individuele nationaliteit van de lidstaten bestaan, in casu de nationaliteit van de Republiek Servië.
De Statenunie Servië en Montenegro heeft identiteitsdocumenten met de naam van de Statenunie afgeleverd omdat hierover nooit enige wet werd aangenomen.
De identiteitsdocumenten bleven dan ook onder de oude naam Federale Republiek Joegoslavië uitgegeven tot de nieuwe wet in 2008 gestemd door het parlement van de ondertussen onafhankelijke Republiek Servië.
Tenslotte blijkt uit de overeenkomst afgesloten op 8.11.2007 tussen de Europese Gemeenschap en de Republiek Servië betreffende de overname van personen die zonder vergunning op het grondgebied verblijven, dat Servië het identiteitsdocument dat door verzoekers in huidige procedure heeft neergelegd, als voldoende bewijs van de Servische nationaliteit beschouwt.
België is als lidstaat van de Europese Unie ook gebonden door deze Overeenkomst: De artikels die verzoekers aanbelangen in dit dossier zijn de volgende:
"Artikel 1: Definities
in deze overnameovereenkomst wordt verstaan onder:
(...)
b) "onderdaan van Servië": iedere persoon die de nationaliteit van de Republiek Servië bezit overeenkomstig haar wetgeving;
(...)
d) "lidstaat": alle lidstaten van de Europese Unie, met uitzondering van het Koninkrijk Denemarken." Art. 2 Overname van eigen onderdanen
1. Servië neemt, op verzoek van een lidstaat en zonder andere formaliteiten dan die welke in deze overnameovereenkomst zijn genoemd, alle personen over die niet of niet meer voldoen aan de voorwaarden voor binnenkomst, aanwezigheid of verblijf op het grondgebied van de verzoekende lidstaat, mits wordt aangetoond of op basis van prima facie bewijs aannemelijk kan worden gemaakt dat zij onderdaan zijn van Servië."
Art. 8: Bewijsmiddelen met betrekking tot de nationaliteit:
1. Het bewijs van de nationaliteit overeenkomstig artikel 2. lid 1, en artikel 4, lid 1, kan met name voorden geleverd door middel van de in bijlage 1 vermelde documenten, ook indien de geldigheidsduur ervan is verstreken. Wanneer dergelijke documenten worden overgelegd, erkennen de lidstaten en Servië de nationaliteit zonder dat daarvoor verder onderzoek wordt verlangd. Het bewijs van de nationaliteit kan niet door middel van valse documenten worden geleverd."
BIJLAGE 1
LIJST VAN DOCUMENTEN WAARVAN DE OVERLEGGING WORDT BESCHOUWD ALS BEWIJS VAN DE NATIONALITEIT(ARTIKEL 2, LID 1, ARTIKEL 4, LID 1, EN ARTIKEL 8, LID 1)
Wanneer de aangezochte staat Servië is:
(...)
- identiteitskaarten die na 1 januari 2000 zijn afgegeven."
in casu werd de identiteitskaart afgeleverd na 2000 en voldoet dus aan voorgaande voorwaarde tot het vaststellen van de Servische nationaliteit.
Ten overvloede bepaalt deze overeenkomst eveneens:
"Artikel 3 (...)
3. Servië neemt op verzoek van een lidstaat ook gewezen onderdanen van de Socialistische Federale Republiek Joegoslavië over die geen andere nationaliteit hebben verworven en die zijn geboren op het grondgebied van Servië en hun permanente verblijfplaats op 27 april 1992 in Servië hadden."
(...)
"Artikel 9 (...)
4. Het bewijs dat is voldaan aan de in artikel 3, lid 3, vermelde voorwaarden voor overname van gewezen onderdanen van de Socialistische Federale Republiek Joegoslavië kan met name worden geleverd door middel van de in bijlage 5 bis vermelde bewijsmiddelen; het bewijs kan niet door middel van valse documenten worden geleverd. Dit bewijs wordt door Xxxxxx erkend zonder dat daarvoor verder onderzoek wordt verlangd.
5. Prima facie bewijs dat is voldaan aan de in artikel 3, lid 3, vermelde voorwaarden voor overname van gewezen onderdanen van de Socialistische Federale Republiek Joegoslavië kan met name worden geleverd door middel van de in bijlage 5 ter vermelde bewijsmiddelen; prima facie bewijs kan niet door middel van valse documenten worden geleverd. Wanneer dergelijk prima facie bewijs wordt overgelegd, neemt Servië aan dat aan de voorwaarden is voldaan, tenzij het het tegendeel kan bewijzen."
BIJLAGE 5
LIJST VAN DOCUMENTEN DIE WORDEN BESCHOUWD ALS BEWIJS OF ALS PRIMA FACIE BEWIJS DAT IS VOLDAAN AAN DE VOORWAARDEN VOOR OVERNAME VAN GEWEZEN ONDERDANEN VAN DE SOCIALISTISCHE FEDERALE REPUBLIEK JOEGOSLAVIË (ARTIKEL 3, LID 3, ARTIKEL 9, LID 4, EN ARTIKEL 9, LID 5)
(...)
- Openbare documenten, met inbegrip van identiteitskaarten, of fotokopieën daarvan afgegeven door Servië, de voormalige Federale Republiek Joegoslavië, de voormalige Statenunie van Servië en Montenegro of de voormalige Socialistische Federale Republiek Joegoslavië, waarop de geboorteplaats en/of permanente verblijfplaats zijn vermeld (zie voorschrift artikel 3, lid 3).
Als gewezen onderdaan van de Federale Republiek Joegoslavië staat het vast dat verzoekers eveneens een onderdaan waren van de Socialistische Federale Republiek Joegoslavië (in 1992 viel de SFRJ uiteen en werd opgevolgd door de FRJ (zonder de republieken van Bosnië-Herzegovina, Kroatië, Macedonië noch Slovenië, maar met de republieken Servië en Montenegro en de grondgebieden Voïvodine en Kosovo).
De door verzoekers bijgebrachte identiteitskaart beantwoordt eveneens aan hierboven vermeide voorwaarden.
Indien Servië het door verzoekers neergelegde identiteitsdocument, erkent ais een bewijs van de Servische nationaliteit, is er dan ook geen enkele reden voor de Belgische autoriteiten om het betrokken identiteitsdocument niet ais bewijs van de Servische nationaliteit van verzoekers te erkennen.
De stelling in de bestreden beslissing dat verzoekers hun Servische nationaliteit niet bewijst, is dan ook onverenigbaar met hierboven vermelde gegevens en wettelijke bepalingen.
Het weze ook benadrukt dat de authenticiteit van de identiteitskaart niet in vraag wordt gesteld en dus als bewijs van de identiteit van verzoekers moet volstaan. (Grondwettelijk Hof., arrest 193/2009 "Elk document waarvan de waarachtigheid niet ter discussie kan worden gesteld, moet volstaan als bewijs van de identiteit.)
Verwerende partij heeft dus op kennelijk onredelijke of onzorgvuldige wijze de aanvraag om de voormelde reden onontvankelijk verklaard door te besluiten dat de aanvraag van verzoekers niet vergezeld ging van een identiteitsdocument noch van een motivering die toelaat verzoekers vrij te stellen van deze voorwaarde op grond van artikel 9ter, § 2, derde lid van de Vreemdelingenwet.
De bestreden beslissing steunt derhalve op onjuiste, juridisch niet aanvaardbare en onwettige motieven en zij is niet behoorlijk naar recht gemotiveerd zodat de schending van de materiële motiveringsplicht eveneens wordt aangetoond.”
3.1.2. Ter terechtzitting wijst de waarnemend voorzitter op het gegeven dat in de bestreden beslissing de nationaliteit van de verzoekende partijen betwist wordt omdat zij destijds een Servisch paspoort hebben voorgelegd. In het verzoekschrift ontwikkelen verzoekers een heel pleidooi omtrent het gegeven dat ze de Servische nationaliteit hebben. De waarnemend voorzitter wijst er op dat hetzelfde paspoort, dat ze bij de huidige aanvraag hebben voorgelegd, eveneens werd voorgelegd bij voorafgaande aanvragen. Telkens hebben de verzoekende partijen echter wel verklaard dat ze Roma uit Kosovo zijn. Uit het administratief dossier blijkt dat dit paspoort ook werd voorgelegd in de zaak die geleid heeft tot de beslissing van 18 juni 2011, waarbij de aanvraag om machtiging tot verblijf op grond van artikel 9ter van de Vreemdelingenwet ongegrond werd verklaard en waarbij bijgevolg een onderzoek werd gevoerd naar de beschikbaarheid en toegankelijkheid van de behandeling in Kosovo. Tegen voormelde beslissing werd een beroep tot nietigverklaring van de beslissing van 18 juni 2011 bij de Raad ingediend. In voormeld verzoekschrift heeft de eerste verzoekende partij verklaard de Kosovaarse nationaliteit te bezitten. Bij arrest van 9 januari 2012 met nummer 72 855 werd het beroep door de Raad verworpen. Noch in de beslissing van 18 juni 2011, noch in de procedure voor de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen werd hun Kosovaarse nationaliteit in twijfel getrokken. In hun aanvraag van 27 juni 2013, die geleid heeft tot de beslissing van 7 augustus 2013, hebben verzoekers wederom hetzelfde paspoort voorgelegd en verklaard dat ze Roma uit Kosovo zijn. In de beslissing van 7 augustus 2013 werd de nationaliteit van verzoekers niet in vraag gesteld. Tegen de beslissing van 7 augustus 2013 hebben verzoekers beroep aangetekend bij de Raad. Dit beroep is gekend onder rolnummer RvV 138 691. In dit verzoekschrift hebben verzoekers verklaard dat ze de Kosovaarse nationaliteit bezitten. Dit werd niet in twijfel getrokken door de verwerende partij in de nota met opmerkingen. Ter terechtzitting geeft de verwerende partij ook aan dat verzoekers een nieuwe aanvraag om machtiging tot verblijf op grond van artikel 9ter van de Vreemdelingenwet ingediend hebben en dat ze daarbij een Kosovaars paspoort gevoegd hebben. Gelet op al deze gegevens vraagt de waarnemend voorzitter ter terechtzitting aan de advocaat van verzoekers waarom zij nu in hun verzoekschrift verklaren de Kosovaarse nationaliteit te beschikken en dan een betoog ontwikkelen waarin ze voorhouden dat ze de Servische nationaliteit hebben. Na overleg met de dominus litis geeft de advocaat ter terechtzitting aan dat ze afstand doen van hun middelen, daar ze feitelijke grondslag missen. De verwerende partij verzet zich niet tegen deze afstand.
Er blijken geen gegevens voorhanden te zijn die zich tegen het vaststellen van de afstand verzetten. Bijgevolg stelt de Raad de afstand van het enig middel vast.
4. Korte debatten
Het beroep tot nietigverklaring is onontvankelijk daar er geen ontvankelijke middelen aangevoerd werden. Er is derhalve grond om toepassing te maken van artikel 36 van het koninklijk besluit van 21 december 2006 houdende de rechtspleging voor de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen. De vordering tot schorsing, als accessorium van de nietigverklaring, wordt derhalve samen met het beroep tot nietigverklaring verworpen.
OM DIE REDENEN BESLUIT DE RAAD VOOR VREEMDELINGENBETWISTINGEN:
Enig artikel
De vordering tot schorsing en het beroep tot nietigverklaring worden verworpen.
Aldus te Brussel uitgesproken in openbare terechtzitting op dertig januari tweeduizend zeventien door: mevr. M. RYCKASEYS, wnd. voorzitter, rechter in vreemdelingenzaken,
dhr. K. VERKIMPEN, griffier.
De griffier, De voorzitter,
K. VERKIMPEN M. RYCKASEYS