VOORWOORD
VOORWOORD
| |
| |
| |
| |
| |
| |
| |
Gefeliciteerd met de aankoop van uw nieuwe Can-Am® side-by-side- voertuig. U geniet de beperkte BRP-garantie en kunt steeds een beroep doen op een netwerk van erkende Can-Am dealers voor de nodige onderdelen, accessoires of service.
Bij de levering werd u geïnfor- meerd over de garantievoorwaar- den en hebt u de CHECKLIST VOOR AFLEVERING ondertekend, ter bevestiging dat uw nieuwe voertuig volledig volgens wens werd voorbereid.
Uw dealer staat altijd voor u klaar. Voor meer informatie kunt u bij uw dealer terecht.
Informeer u voor u ver- trekt
Xxxx voordat u het voertuig gaat besturen deze Gebruikershandlei- ding voor informatie over hoe het risico op ongevallen kunt beperken voor uzelf of andere weggebrui- kers.
Xxxx tevens alle veiligheidslabels op uw voertuig en bekijk de VEILIG- HEIDSFILM.
De waarschuwingen in deze gebrui- kershandleiding negeren kan leiden tot ERNSTIG LETSEL of DE DOOD.
Veiligheidsaanwijzingen
Verklaring over de soorten veilig- heidsmeldingen, hoe ze eruit zien en hoe ze in deze handleiding wor- den gebruikt:
219 001 902 NL 1
VOORWOORD
Het gevarensymbool wijst op een mogelijk gevaar voor persoonlijk letsel.
Xxxxx op een mogelijk gevaar dat, als het niet wordt verme- den, kan leiden tot ernstige of dodelijke verwondingen.
WAARSCHUWING
LET OP Wijst op een gevaarlij- ke situatie die, als ze niet wordt vermeden, kan leiden tot licht of matig letsel.
OPMERKING Xxxxx op een aan- wijzing die, als ze niet wordt ge- volgd, kan leiden tot zware scha- de aan het voertuig of andere bezittingen.
Over deze gebruikers- handleiding’
Deze Gebruikershandleiding is be- doeld om de eigenaar / gebruiker van een nieuw voertuig vertrouwd te maken met de diverse bedie- ningselementen, het onderhoud en het veilige gebruik van zijn voertuig. Ze is onmisbaar voor het correcte gebruik van het product.
Bewaar deze Gebruikershandlei- ding in het voertuig zodat u ze on- der meer kunt raadplegen voor on- derhoud, het oplossen van proble- men en om anderen aanwijzingen te geven.
Merk op dat de Gebruikershandlei- ding beschikbaar is in verschillende talen. In geval van discrepanties zal de Engelse versie de overhand hebben.
Voor een extra kopie of afdruk van uw gebruikershandleiding kunt u terecht op onze website xxx.xxxxxxxxxxxxxxx.xxx.xxx.
De informatie in dit document is correct op het moment van publica- tie. XXX voert echter een beleid
van continue verbetering van zijn producten, zonder dat dit enige verbintenis inhoudt tot uitrusting van eerder vervaardigde producten met vernieuwde onderdelen. Door laattijdige wijzigingen kunnen er verschillen zijn tussen het gefabri- ceerde product en de beschrijvin- gen en / of specificaties in deze handleiding. BRP behoudt zich het recht voor op eender welk moment specificaties, ontwerpen, functies, modellen of uitrusting te schrappen of te wijzigen zonder dat dit enige verplichting inhoudt.
Deze Gebruikershandleiding en de VEILIGHEIDS-DVD moeten bij een eventuele verkoop bij het voertuig blijven.
INHOUDSOPGAVE
VOORWOORD 1
INFORMEER U VOOR U VERTREKT 1
VEILIGHEIDSAANWIJZINGEN 1
OVER DEZE GEBRUIKERSHANDLEIDING’ 2
VEILIGHEIDSINFORMATIE
VEILIGHEIDSVOORSCHRIFTEN 8
KOOLMONOXIDEVERGIFTIGING VERMIJDEN 8
BRANDSTOFBRANDEN EN ANDERE GEVAREN VERMIJDEN 8
BRANDWONDEN DOOR HETE ONDERDELEN VERMIJDEN 8
ACCESSOIRES EN AANPASSINGEN 8
VEILIG GEBRUIK - VERANTWOORDELIJKHEDEN 10
EIGENAAR - NEEM UW VERANTWOORDELIJKHEID OP 10
BESTUURDER - WEET WAT U DOET EN NEEM UW VERANT- WOORDELIJKHEID OP 10
VOORZICHTIG RIJDEN 11
BEVESTIGINGSSYSTEEM BESTUURDER EN PASSAGIER 12
OMSTANDIGHEDEN TERREIN 12
INSPECTIE VOOR HET VERTREK 14
CHECKLIST VOOR INSPECTIE VOOR HET VERTREK 14
VOORBEREIDEN OP RIJDEN 17
VOOR U VERTREKT 17
UITRUSTING 17
ONGEVALLEN VERMIJDEN 20
KANTELEN EN OMROLLEN VERMIJDEN 20
BOTSINGEN VERMIJDEN 21
RIJDEN MET UW VOERTUIG 22
PRAKTISCHE OEFENINGEN 22
GEBRUIK OFF-ROAD 23
ALGEMENE RIJTECHNIEKEN 23
LADINGEN VERPLAATSEN EN WERKEN 29
WERKEN MET UW VOERTUIG 29
LADING TRANSPORTEREN 29
EEN LADING VERVOEREN 31
EEN TRAILER TREKKEN 32
BELANGRIJKE LABELS OP HET PRODUCT 33
LOSHANGEND ETIKET 33
VEILIGHEIDSLABELS 35
TECHNISCHE INFORMATIELABELS 42
CONFORMITEITSLABELS 43
VOERTUIGINFORMATIE
PRIMAIRE BESTURINGSELEMENTEN 46
1) STUUR 46
2) GASPEDAAL 46
3) XXXXXXXXX 00
0) XXXXXXXXXXXXX 47
SECUNDAIRE XXXXXXXXXXXXXXXXXXX 00
0) XXXXXXXXXXXXXXXXX EN -SLEUTELS 49
2) DIMLICHTSCHAKELAAR 51
3) 2WD / 4WD-SCHAKELAAR 51
4) DIFFERENTIEEL XXXXXX (XXXXXX XXXXXXXX) 00
0) XXXXXXXXXX ECO / NORMAAL / WERKMODUS (INDIEN XXXXXXXX) 00
0) XXXXXXXXXXXXXX(XXXXXX AANWEZIG) 52
MULTIFUNCTIONELE METER (LCD) 54
BESCHRIJVING MULTIFUNCTIONELE XXXXXXXX 00
MODI MULTIFUNCTIONELE METER 55
NAVIGEREN IN DE LCD-METER 58
METER INSTELLEN 58
MULTIFUNCTIONELE METER (ANALOOG / DIGITAAL) 60
KENMERKEN MULTIFUNCTIONELE METER 60
METER INSTELLEN 64
XXXXXXXXXX 00
0) XXXXXX VERSTELBARE XXXXXXXXXX 00
0) XXXXXXXXXXXX 67
3) HANDGREPEN PASSAGIERS 68
4) XXXXXXXXXX 00
0) XXXXXXXXXXXXXXX 00
0) XXXXXXXXXXX 71
7) XXXXXXXXX 00
0) XXXXXXXXXXXXXXXXXXX 72
9) VEILIGHEIDSGORDELS 72
10) XXXXXXXXXXXXXXXX 00
00) XXXXXXXXXXXXXXXXX 73
12) DOP BRANDSTOFTANK 73
13 ) LIER (INDIEN AANWEZIG) 74
14) LAADBAK 74
15) HENDELS VOOR KANTELEN LAADBAK 75
16) ANKERHAKEN 75
17) ACHTERKLEP 75
18) TREKHAAK 75
19) 12 V-STROOMAANSLUITINGEN 76
20) DAK (INDIEN AANWEZIG) 76
OPTIONELE APPARATUUR (INDIEN OP UW MODEL BESCHIK- BAAR) 77
1) VOLLEDIGE BESCHERMPLAAT ONDER HET LICHAAM 77
2) WAPENHOUDER 77
3) MONTAGE VAN DE WAPENHOUDER 79
4) DRAAGBARE LAMP 79
5) LINQ-GEREEDSCHAPSHOUDERS 79
6) XXXXXXXXXXXXX 00
0) XXXXX VOORRUIT 81
8) XXXXXXXXXXXX 00
0) XXXXXXXXXXXX XXXXXXXXXXXXX 82
INHOUDSOPGAVE
UW RIT AANPASSEN 83
RICHTLIJNEN VOOR HET AFSTELLEN VAN DE OPHANGING 83
FABRIEKSINSTELLINGEN OPHANGING 83
OPHANGING AFSTELLEN 83
DPS-FUNCTIE 84
BRANDSTOF 85
VEREISTE BRANDSTOF 85
TANKPROCEDURE 85
EEN BENZINEBIDON VULLEN 86
INRIJPERIODE 87
GEBRUIK TIJDENS DE INRIJPERIODE 87
BASISPROCEDURES 88
DE MOTOR STARTEN 88
GEBRUIK DE SCHAKELHENDEL 88
HET JUISTE BEREIK KIEZEN (LAAG OF HOOG) 88
DE MOTOR UITZETTEN EN HET VOERTUIG PARKEREN 89
TIPS VOOR HET MAXIMALISEREN VAN DE LEVENSDUUR VAN DE AANDRIJFRIEM 89
SPECIALE PROCEDURES 91
WAT ALS U VERMOEDT DAT ER WATER IN DE CVT ZIT? 91
WAT ALS DE BATTERIJ LEEG IS? 91
WAT ALS HET VOERTUIG IS GEKANTELD? 91
WAT ALS HET VOERTUIG ONDERGEDOMPELD WERD? 91
HET VOERTUIG TRANSPORTEREN 92
HET VOERTUIG OPHEFFEN EN ONDERSTEUNEN 93
VOORZIJDE VOERTUIG 93
ACHTERZIJDE VOERTUIG 93
ONDERHOUD
ONDERHOUDSSCHEMA 96
ERNSTIG STOFFIGE OMSTANDIGHEDEN 96
LEGENDA ONDERHOUDSSCHEMA 97
XXXXXXXXXXXXXXXX 00
ONDERHOUDSPROCEDURES 100
MOTORLUCHTFILTER 100
CVT-LUCHTFILTER 101
MOTOROLIE 102
OLIEFILTER 104
RADIATOR 105
MOTORKOELVLOEISTOF 105
KNALDEMPER EN VONKAFLEIDER 108
VERSNELLINGSBAKOLIE (HD8 EN HD10) 109
OLIE ACHTERWIELAANDRIJVING (HD5) 111
DIFFERENTIEELOLIE 112
BOUGIES 114
CVT-DEKSEL 115
INSTALLATIE CVT-DEKSEL (ALLE MODELLEN) 116
AANDRIJFRIEM 116
ACCU 118
ZEKERINGEN EN ZEKERBARE AANSLUITINGEN 119
LICHTEN 121
MANCHETTEN EN BESCHERMERS AANDRIJFAS 122
HOEZEN SCHROEFASSEN (HD5) 123
WIELLAGERS 123
WIELEN EN BANDEN 123
OPHANGING 124
REMMEN 125
VEILIGHEIDSGORDELS 126
VERZORGING VAN HET VOERTUIG 127
VERZORGING NA GEBRUIK 127
REINIGING EN BESCHERMING VOERTUIG 127
BEWARING EN VOORBEREIDING OP HET RIJSEIZOEN 128
TECHNISCHE INFORMATIE
VOERTUIGIDENTIFICATIE 130
VOERTUIGIDENTIFICATIENUMMER 130
MOTORIDENTIFICATIENUMMER 130
VOORSCHRIFTEN INZAKE DE BEPERKING VAN GELUIDSEMISSIE.131 EC-CONFORMITEITSVERKLARING 132
SPECIFICATIES 133
OPLOSSEN VAN PROBLEMEN
RICHTLIJNEN VOOR HET OPLOSSEN VAN PROBLEMEN 142
MELDINGEN OP HET MULTIFUNCTIONELE INSTRUMENTEN- BORD 146
GARANTIE
INTERNATIONALE BEPERKTE GARANTIE VAN BRP: 2018 CAN- AM® SSV 148
BEPERKTE GARANTIE VAN BRP VOOR DE EUROPESE ECONOMI- SCHE RUIMTE, HET RUSSISCHE GEMENEBEST EN TURKIJE: 2018 CAN-AM® SSV 153
KLANTENINFORMATIE
BESCHERMING VAN DE PRIVACY 160
CONTACT OPNEMEN 161
NOORD-AMERIKA 161
EUROPA 161
OCEANIË 161
ZUID-AMERIKA 162
AZIË 162
VERANDERING VAN ADRES / EIGENAAR 163
VEILIGHEIDSINFORMATIE
VEILIGHEIDSVOORSCHRIFTEN
Koolmonoxidevergifti- ging vermijden
Uitlaatgassen van motors bevatten steeds koolmonoxide, een dodelijk gas. Inademing van koolmonoxide kan leiden tot hoofdpijn, duizelig- heid, slaperigheid, misselijkheid, verwarring en zelfs de dood.
Koolmonoxide is een kleurloos, geurloos, smaakloos gas dat aanwe- zig kan zijn zelfs als u het niet ziet of geen uitlaatgas ruikt. Dodelijke concentraties koolmonoxide wor- den snel bereikt en kunnen u zo snel bevangen dat u zichzelf niet meer in veiligheid kunt brengen. Ook kunnen dodelijke concentraties koolmonoxide uren- of dagenlang in afgesloten of slecht verluchte ruimtes blijven hangen. Als u één van de symptomen van koolmonoxi- devergiftiging voelt opkomen, ver- laat de ruimte dan onmiddellijk, zorg voor verse lucht en vraag me- dische behandeling.
Om ernstig letsel of dood door koolmonoxide te verhinderen of te voorkomen:
- Het voertuig nooit in slecht ver- luchte of gedeeltelijk afgesloten ruimtes zoals garages, carports of schuren laten draaien. Zelfs indien u de uitlaatgassen met ventilators of open vensters en deuren tracht te verluchten, kan de koolmonoxideconcentratie toch gevaarlijk snel oplopen.
- Laat het voertuig nooit draaien op plekken buitenshuis waar de uitlaatgassen langs openingen, zoals vensters en deuren, een gebouw kunnen binnendringen.
Brandstofbranden en andere gevaren vermij- den
Benzine is uiterst brandbaar en zeer explosief. Benzinedampen kunnen zich verspreiden en op meters af-
stand van de motor door een vonk of vlam worden aangestoken. Volg deze aanwijzingen om het risico op brand of explosie te verlagen:
- Sla brandstof uitsluitend op in goedgekeurde benzinebidons.
- Vul de binzinebidon nooit terwijl deze in de laadbak of op het voertuig staat - de brandstof kan ontvlammen door statische elektriciteit.
- Volg nauwgezet de instructies in de TANKPROCEDURE.
- De motor nooit starten of bedie- nen zonder dat de benzinedop er goed opzit.
Xxxxxxx is giftig en kan letsel of de dood veroorzaken.
- Hevel nooit benzine over met de mond.
- Raadpleeg onmiddellijk een arts als u benzine hebt ingeslikt, in de ogen hebt gekregen of ben- zinedampen hebt ingeademd.
Als u benzine op het lichaam morst, afwassen met water en zeep en van kleren verwisselen.
Brandwonden door hete onderdelen vermijden
Bepaalde onderdelen worden heet bij gebruik. Raak die onderdelen niet aan als de motor draait of net heeft gedraaid om brandwonden te vermijden.
Accessoires en aanpas- singen
Modificaties of het aanbrengen van accessoires kan de besturing van uw voertuig beïnvloeden. Neem zodra de modificaties zijn doorge- voerd de tijd om vertrouwd te ra- ken met de doorgevoerde wijzigin- gen en pas uw rijstijl overeenkom- stig aan.
Wees terughoudend met ongeau- toriseerde modificaties of het instal-
VEILIGHEIDSVOORSCHRIFTEN
leren van gereedschap dat door BRP niet specifiek zijn gecertifi- ceerd voor het voertuig. Deze mo- dificaties zijn niet door BRP getest en kunnen het risico op ongevallen of letsel verhogen of het voertuig onwettelijk maken om mee te rij- den. Bijvoorbeeld het aanpassen van de bandenspecificaties kan het gedrag van het voertuig beïnvloe- den en het risico op verlies van controle verhogen.
Neem contact op met uw erkende BRP-dealer voor accessoires die voor uw voertuig beschikbaar zijn.
VEILIG GEBRUIK - VERANTWOORDELIJKHEDEN
Dit is een voertuig voor offroad-ge- bruik met een groot vermogen. Bestuurders moeten verantwoorde- lijk en voorzichtig zijn om kantelen, omrollen, botsingen en andere on- gevallen te vermijden. Zelfs met de veiligheidsfuncties van het voertuig (zoals de beschermende structuur, veiligheidsgordels, zijnetten en deuren) en beschermende uitrus- ting (zoals een helm), is er steeds een risico op ongevallen met let- sels of de dood tot gevolg. Volg de veiligheidsregels in dit hoofdstuk om het risico op een zwaar letsel of de dood te beperken.
Eigenaar - Neem uw ver- antwoordelijkheid op
Xxxx deze gebruikershandleiding en bekijk de VEILIGHEIDSFILM.
Inspecteer uw voertuig altijd en kijk na of het in goede staat verkeert voordat u gaat rijden. Volg altijd het onderhoudsschema zoals in deze Gebruikershandleiding beschreven.
Laat niemand uw voertuig bestu- ren, tenzij deze persoon verant- woordelijk is en vertrouwd kan worden met een voertuig met een groot vermogen. Overweeg nieuwe of jonge bestuurders te begeleiden en regels en limieten in te stellen (zoals of ze passagiers mogen ver- voeren, wat ze mogen doen met het voertuig, waar ze mogen rijden enz.) voor iedereen die uw voertuig gebruikt.
Kies indien het voertuig is voorzien van de optionele D.E.S.S.-sleutels de juiste sleutel (zie CONTACTSCHAKELAAR EN
SLEUTELS) op basis van de erva- ring van de bestuurder, het gebruik van het voertuig en de omgeving.
Bespreek de veiligheidsinformatie met iedereen die het voertuig zal gebruiken. Zorg ervoor dat alle be- stuurders en passagiers voldoen de onderstaande vereisten en er-
mee akkoord gaan de veiligheidsin- formatie te volgen. Help gebruikers vertrouwd te worden met het voertuig.
We raden u aan uw vaartuig jaar- lijks aan een veiligheidsinspectie te onderwerpen. Neem voor meer details contact op met een erkende BRP-dealer. Hoewel het niet vereist is, wordt het aanbevolen dat de voorseizoensvoorbereiding van uw vaartuig door een erkende BRP- dealer wordt uitgevoerd. Elk be- zoek aan uw erkende BRP-dealer is een goede gelegenheid voor uw dealer om te controleren of uw vaartuig in een veiligheidsactie is opgenomen. We raden u tevens aan uw erkende BRP-dealer op tijd te bezoeken als u van een veilig- heidsactie hoort.
Raadpleeg een erkende BRP-dealer voor verkrijgbare accessoires die u wellicht nodig hebt.
Bestuurder - Weet wat u doet en neem uw verant- woordelijkheid op
Xxxx deze gebruikershandleiding en bekijk de VEILIGHEIDSFILM.
Neem rustig de tijd om alle bedie- ningselementen en de algemene besturing van het voertuig te leren kennen.
Volg indien mogelijk een opleiding (neem contact op met een erkende Can-Am-dealer voor meer informa- tie over de opleidingsmogelijkhe- den of via het internet op xxxx://xxx.xxxxx.xxx/) en voer de praktijkoefeningen uit het hoofd- stuk PRAKTIJKOEFENINGEN uit.
Oefen het rijden in een geschikte omgeving zonder gevaren en leer de respons van elk bedieningsele- ment kennen. Rijd traag. Voor ho- gere snelheden heeft u meer erva- ring, kennis en goede rijomstandig- heden nodig.
Bestuurders moeten minstens 16 jaar oud zijn.
Bestuurders moeten groot genoeg zijn om de juiste zithouding te kun- nen aannemen: met de rug tegen de rugsteun leunen en de gordel vastgemaakt, het stuur met beide handen vasthouden en nog steeds in staat zijn de rem- en gaspedalen volledig in te drukken met de rech- tervoet en de linkervoet stevig op de voetsteun te plaatsen.
Bestuurders moeten een geschikt rijbewijs hebben, in overeenstem- ming met de lokale wetgeving.
Bestuur dit voertuig nooit na drugs- of alcoholgebruik of wanneer u zich moe of ziek voelt. Dit vertraagt uw reactiesnelheid en vertroebelt uw inschattingsvermogen.
Vervoer van passagiers
Vervoer alleen maximaal twee passagiers. De passagiers moeten op de juiste manier in de cockpit zitten.
De passagiers moeten groot ge- noeg zijn om altijd de juiste zithou- ding te kunnen aannemen: met de rug tegen de rugsteun en de gordel vastgemaakt, met beide handen op de handgrepen en de voeten stevig geplaatst - de rechterpassagier met de rechtervoet op de voetsteun en linkervoet op de vloer van het voertuig en de middelste passagier met beide voeten stevig op de vloer.
Vervoer nooit passagiers die onder invloed zijn van drugs of alcohol of die zich moe of ziek voelen. Dit vertraagt de reactiesnelheid en vertroebelt het inschattingsvermo- gen.
Draag de passagier op de veilig- heidslabels van het voertuig te le- zen.
Vervoer nooit passagiers indien u vindt dat hij / zij onvoldoende in
staat zijn zich te concentreren op de omstandigheden op het terrein en zich hieraan aan te passen. Meer bepaald voor side-by-sides moet de passagier ook voortdurend aandacht besteden aan het terrein voor het voertuig en zich schrap zetten voor oneffenheden.
Voorzichtig rijden
- Dit voertuig besturen is heel anders dan rijden met andere voertuigen. Als u de nodige voorzorgen niet neemt, is een aanrijding of koprol snel ge- beurd tijdens abrupte manoeu- vres zoals scherpe bochten, versnellen of vertragen en rijden op heuvels of over hindernis- sen.
- Rijd nooit overdreven snel. Pas uw snelheid altijd aan aan het terrein, de zichtbaarheid, de rij- omstandigheden en uw erva- ring.
- Probeer nooit op twee wielen te rijden, te slippen, te springen of andere stunts uit te voeren.
- Probeer nooit snel te versnellen of te vertragen wanneer u een scherpe bocht neemt. Hierdoor kan het voertuig kantelen.
- Probeer nooit te slippen of te schuiven met het voertuig. Als het voertuig begint te slippen of te schuiven, stuurt u in de tegen- gestelde richting. Rijd traag en uiterst voorzichtig op een zeer gladde ondergrond, bijvoorbeeld op ijs, om te voorkomen dat het voertuig oncontroleerbaar gaat slippen.
- Controleer altijd of er geen hin- dernissen of mensen achter het voertuig staan, wanneer u ach- teruit rijdt. Wees aandachtig voor de blinde hoek. Rijd altijd traag achteruit.
VEILIG GEBRUIK - VERANTWOORDELIJKHEDEN
- Overschrijd nooit de aangege- ven maximale lading van dit voertuig. De lading moet correct worden vastgemaakt. Rijd lang- zamers, voorzie een langere remafstand en volg de overige instructies in het hoofdstuk LA- DINGEN VERVOEREN EN WERK UITVOEREN.
- Vergeet nooit dat dit voertuig zwaar is! Als het met zijn volle gewicht omkantelt of omrolt kunt u makkelijk gekneld raken.
Bevestigingssysteem bestuurder en passagier
- Dit voertuig is ontworpen voor een bestuurder en tot twee passagiers, die allen de geschik- te beschermingsuitrusting dra- gen (zie RIJUITRUSTING in dit hoofdstuk).
- De bestuurder en de passagiers moeten tijdens het rijden steeds de zijnetten vastmaken of de hele deuren sluiten en de veilig- heidsgordels dragen.
Omstandigheden terrein
- Dit voertuig is niet ontworpen voor gebruik op verharde opper- vlakken. Als u over een korte afstand op een verharde onder- grond moet rijden, vermijd dan abrupte handelingen aan het stuur, het gas- en het rempe- daal.
- Rijd altijd traag en wees extra voorzichtig wanneer u op onbe- kend terrein rijdt. Wees altijd alert voor veranderingen in het terrein wanneer u met dit voer- tuig rijdt. Neem de tijd om te leren hoe het voertuig zich ge- draagt in verschillende omgevin- gen.
- Rijd nooit op te ruige, gladde of losse ondergrond, tot u de nodi- ge vaardigheden heeft verwor- ven om uw voertuig onder con- trole te houden op dergelijk ter- rein. Wees altijd uiterst voorzich- tig op dergelijk terrein.
- Begeef u met dit voertuig nooit op hellingen die te steil zijn voor het voertuig of voor uw rijvaar- digheid. Oefen op zachte hellin- gen.
- Volg om bergop of bergaf te rij- den altijd de juiste procedures die u in het hoofdstuk HET VOERTUIG BESTUREN vindt.
Controleer het terrein aandach- tig voordat u een helling begint op of af te rijden. Rijd nooit een helling op of af met een te gladde of losse ondergrond. Rijd nooit met hoge snelheid over de top van een heuvel.
- Probeer nooit steile hellingen op te rijden, ook niet zijwaarts, wanneer u een aanhangwagen trekt.
- Controleer altijd of er geen hin- dernissen zijn, voordat u op een onbekend terrein gaat rijden. Volg om over hindernissen te rijden altijd de juiste procedures die u in het hoofdstuk HET VOERTUIG BESTUREN vindt.
- Rijd nooit met dit voertuig door snel stromend water of door water dat dieper is dan aangege- ven in het hoofdstuk HET VOERTUIG BESTUREN. Ver-
geet niet dat natte remmen een sterk verminderd remvermogen hebben. Test uw remmen zodra u weer op het droge bent. Rem eventueel enkele malen zodat de remmen door de wrijving drogen.
- Zorg er steeds voor dat u het voertuig correct parkeert op het vlakste stuk van het terrein. Zet de schakelhendel in de PAR- KEER-stand, stop de motor en verwijder de sleutel voor u het voertuig verlaat.
- Ga er nooit van uit dat het voer- tuig overal veilig zal geraken. Door onverwachte terreinveran- deringen, zoals putten, laagtes, glooiingen, zachtere of hardere “grond” of andere onregelmatig- heden kan het voertuig kantelen of onstabiel worden. Rijd traag en observeer altijd het terrein voor u om dit te voorkomen. Dreigt het voertuig toch te kan- telen of om te kiepen, dan moet u onmiddellijk sturen in de rich- ting waarnaar het kantelt! Pro- beer nooit een kantelend voer- tuig te stoppen met uw armen of benen. U behoort uw ledema- ten binnen de kooi of de ROPS (beschermende structuur bij kantelen) te houden.
INSPECTIE VOOR HET VERTREK
Inspecteer uw voertuig altijd en kijk na of het in goede staat verkeert voordat u gaat rijden. Volg altijd het onderhoudsschema zoals in deze Gebruikershandleiding beschreven.
Voer voor ieder vertrek een inspectie uit om potentiële problemen onderweg voor te zijn. De inspectie voor het vertrek helpt u om slij- tage en aantasting van onderdelen op te sporen voordat die proble- matisch kunnen worden. Xxxxxxxxx alle ontdekte problemen om het risico op een panne of ongeluk te vermijden.
WAARSCHUWING
Voer voordat u met dit voertuig gaat rijden steeds een controle uit aan de hand van de Checklist voor inspectie voor het vertrek.
Meer details vindt u in de ONDERHOUDSPROCEDURES.
Checklist voor inspectie voor het vertrek
Te doen voordat u de motor start (contact UIT)
TE INSPECTEREN ITEMS | TE INSPECTEREN | ✓ |
Banden | Controleer de spanning en de staat van de banden. Zie de SPECIFICATIES en pas de spanning aan, afhankelijk van de belasting. | |
Wielen | Controleer de wielen op schade of abnormale speling. Zorg ervoor dat de wielmoeren vast zitten. Zie WIELEN EN BANDEN in ONDERHOUDSPROCEDURES voor de specificatie van de aanhaalmomenten. | |
Radiator | Controleer of de radiator schoon is. | |
Voorste roosterkit | Controleer of het voorste rooster schoon is. | |
Motorolie | Controleer het motoroliepeil. | |
Koelvloeistof | Controleer het niveau van de koelvloeistof. | |
Remvloeistof | Controleer het remvloeistofpeil. | |
Motorluchtfilter | Controleer de motorluchtfilter, reinig of vervang deze indien nodig (pleeg vaker onderhoud bij het rijden onder stoffige omstandigheden). | |
CVT-luchtfilter | Controleer en reinig de CVT-luchtfilter (bij rijden in stoffige omstandigheden). | |
Manchetten aandrijfas | Controleer de staat van de manchetten en beschermers van de aandrijfas. |
INSPECTIE VOOR HET VERTREK
TE INSPECTEREN ITEMS | TE INSPECTEREN | ✓ |
Lading | Lading: Respecteer de maximale belasting als u de maximaal toegestane lading vervoert. Zie DE LAADBAK LADEN. Zorg ervoor dat de lading goed aan de laadbak achteraan is bevestigd. Lading voertuig: Zorg ervoor dat de totale lading op het voertuig (inclusief bestuurder, passagiers, lading, disselgewicht en accessoires) niet meer weegt dan gespecificeerd. Zie LADING VERVOEREN | |
Als u een trailer of iets anders gaat slepen: - Controleer de staat van de trekhaak en bal. - Respecteer de capaciteit van de dissel en het trekvermogen zoals aangegeven opde sticker op de trekhaak of raadpleeg SPECIFICATIES. - Zorg ervoor dat de aanhangwagen correct aan de trekhaak wordt bevestigd. | ||
Laadbak achteraan | Controleer of de laadbak goed vergrendeld is. | |
Controleer of de achterklep goed is vastgemaakt. | ||
Carrosserie en ophanging | Kijk onder het voertuig of er vuil of stof op de carrosserie of ophanging ligt en maak ze goed schoon. |
Te doen voordat u de motor start (contact op AAN)
TE INSPECTEREN ITEMS | TE INSPECTEREN | ✓ |
Meter | Controleer de werking van de verklikkerlichtjes op de meter (gedurende enkele seconden nadat het contact op AAN staat). | |
Controleer of er meldingen voorkomen op de meter. | ||
Lichten | Controleer of de koplampen en het achterlicht branden en schoon zijn. | |
Controleer de werking van de dim- en grootlichten. | ||
Controleer de werking van de remlichten. |
INSPECTIE VOOR HET VERTREK
TE INSPECTEREN ITEMS | TE INSPECTEREN | ✓ |
Stoelen, zijnetten en gordels | Controleer of de stoelen goed zijn vastgemaakt. | |
Controleer de zijnetten op schade. Laat de netten vervangen als u beschadigingen vaststelt. Maak beide zijnetten vast en controleer of deze goed vast zitten. Gebruik indien nodig de riemen om het net meer of minder aan te spannen. | ||
Controleer de gordels op schade. Maak de gordels vast en controleer of ze goed vastklikken. | ||
Gaspedaal | Druk het gaspedaal een paar keer volledig in om ervoor ze zorgen dat het goed ingedrukt kan worden en terugkeert naar de ruststand wanneer u het loslaat. | |
Rempedaal | Xxxx het rempedaal in en zorg ervoor dat u een sterke weerstand voelt en dat het terugkeert naar de ruststand wanneer u het loslaat. | |
Brandstofpeil | Controleer het brandstofpeil. | |
Spiegel(s) | Pas de spiegel(s) aan naar uw voorkeur. |
Te doen nadat de motor is gestart
TE INSPECTEREN ITEMS | TE INSPECTEREN | ✓ |
Stuurinrichting | Draai het stuur helemaal heen en weer om na te gaan of het stuur vrij kan bewegen. | |
Contactschakelaar | Draai de contactschakelaar op UIT om te controleren dat de motor stopt. Herstart de motor. | |
Schakelhendel | Controleer de werking van de schakelhendel (P, R, N, H en L). | |
Keuzeschakelaar 2WD / 4WD | Controleer de werking van de 2WD / 4WD-keuzeschakelaar. | |
Remmen | Rijd langzaam zowat een meter vooruit en test de remmen. Het rempedaal moet weerstand bieden wanneer het wordt ingedrukt. Het pedaal moet terugkeren naar de ruststand wanneer u het loslaat. De remmen moeten correct reageren op de handelingen van de bestuurder. |
VOORBEREIDEN OP RIJDEN
Voor u vertrekt
Voer de inspectie voor het vertrek uit om te bevestigen dat uw voer- tuig veilig werkt. Zie CONTROLE VOOR HET VERTREK.
Bestuurder en passagier moeten:
- De juiste zithouding aannemen.
- Sluit beide zijnetten of deuren en maak de veiligheidsgordel vast.
- De geschikte uitrusting dragen. (Zie UITRUSTING).
Uitrusting
Van belang is dat de bestuurder en de passagiers altijd geschikte be- schermende kledij en uitrusting dragen, onder meer:
- Een goedgekeurde helm
- Oogbescherming
- Laarzen
- Handschoenen
- Een hemd of jas met lange mouwen
- Lange broek.
Afhankelijk van het weer hebt u mogelijk een antimistbril nodig.
UITRUSTING
1. Goedgekeurde helm
2. Oog- en gezichtsbescherming
3. Hemd of jas met lange mouwen
4. Handschoenen
5. Lange broek
6. Laarzen (boven enkelhoogte)
Kijk naar de weersomstandigheden om te beslissen welke kledij u aantrekt. Voor een maximaal com- fort en om ’s winters bevriezing te voorkomen, dient u zich steeds te kleden voor het koudste weer dat wordt verwacht. Thermisch onder- goed op de huid zorgt ook voor een goede isolatie.
Draag nooit losse kledij die in het voertuig, boomtakken en struiken verstrikt kan raken.
Helmen en oogbescherming
Helmen bieden bescherming tegen letsels aan het hoofd en de herse- nen. Zelfs met de beschermings- kooi en de zijnetten kunnen er nog objecten binnendringen in de cockpit en het hoofd raken, of het hoofd kan tegen de kooi of objec- ten buiten het voertuig botsen. Zelfs de beste helm biedt geen garantie tegen letsels, maar uit statistieken blijkt dat het dragen van een helm de het risico op her- senbeschadiging beperkt. Draag
VOORBEREIDEN OP RIJDEN
voor uw eigen veiligheid dus steeds een helm tijdens het rijden.
Een helm kiezen
Helmen moeten vervaardigd zijn volgens de normen die van toepas- sing zijn in uw staat, provincie of land en moeten goed passen.
Een helm met gezichtsbescher- ming is een betere keuze. Deze beschermt ook bij frontale botsin- gen. De helm kan ook beschermen tegen puin, stenen, insecten, de weersomstandigheden, enz.
Een open helm biedt niet dezelfde bescherming voor het gezicht en de kin. Als u een open helm draagt, moet u er een gezichtsscherm op plaatsen en / of een bril dragen. Een gewone bril of een zonnebril biedt onvoldoende oogbescher- ming voor bestuurders. Deze kun- nen breken of afvallen en ze laten toe dat wind en vliegende objecten de ogen bereiken.
’s Winters dient u steeds een muts of een bivakmuts en een gezichts- masker te dragen.
Gebruik getinte gezichtsmaskers of brilglazen enkel overdag; gebruik deze niet ’s nachts of in het donker. Gebruik deze niet als u hierdoor minder goed kleuren kunt onder- scheiden.
Overige uitrusting
Schoenen
Draag steeds schoenen met een gesloten tip. Stevige laarzen boven enkelhoogte met antislipzolen bie- den meer bescherming en laten toe de voeten stevig op de voet- steunen te plaatsen.
Vermijd lange schoenveters die verstrikt kunnen raken in het gas- of het rempedaal.
Draag ’s winters het liefst laarzen met rubberen zolen met een boven-
xxxx uit nylon of leder en met ver- wijderbare vilten inlegzolen.
Vermijd rubberlaarzen. Rubberlaar- zen kunnen vast komen te zitten achter of tussen de pedalen, waar- door u het gas- en rempedaal niet goed meer kunt bedienen.
Handschoenen
Handschoenen die de vingers hele- maal bedekken, beschermen de handen tegen de wind, de zon, de hitte, de koude en vliegende objec- ten. Goed passende handschoenen bieden een betere grip op het stuur en gaan vermoeide handen tegen. Stevige, versterkte handschoenen voor motorrijders of ATV-bestuur- ders bieden een betere bescher- ming voor de handen bij een onge- val of omkantelen. Als de hand- schoenen te dik zijn, kan het moei- lijk zijn de besturingselementen te bedienen.
’s Winters moeten de handen be- schermd worden door een paar sneeuwhandschoenen met voldoen- de isolatie, die het gebruik van dui- men en vingers toelaten om de besturingselementen te bedienen.
Jassen, broeken en motorpakken
Draag een jas of shirt met lange mouwen en een lange broek of een volledig motorpak. Kwalitatieve beschermingsuitrusting voor ATV’s biedt comfort en kan u helpen niet afgeleid te worden door slechte omgevingsomstandigheden. Bij een botsing kan beschermingsuit- rusting van goede kwaliteit of uit stevig materiaal letsels voorkomen of beperken.
Bescherm uzelf tegen onderkoeling wanneer u in koude omstandighe- den rijdt. Onderkoeling, wat op- treedt bij een lage lichaamstempe- ratuur, kan leiden tot concentratie- verlies, een tragere reactiesnelheid en verlies van vlotte, nauwkeurige spierbewegingen. In koude weers-
VOORBEREIDEN OP RIJDEN
omstandigheden kan de juiste be- schermende kleding zoals een windbestendige jas en isolerende lagen kleding essentieel zijn. Zelfs wanneer u in gematigde tempera- turen rijdt, kunt u het erg koud hebben omwille van de wind.
Beschermende kleding geschikt voor rijden in koud weer kan te warm zijn wanneer u stopt. Draag verschillende lagen kleding die u naar wens kunt verwijderen. Draag een windbestendige buitenlaag over uw beschermende kleding, zodat de koude lucht uw huid niet kan bereiken.
Regenkleding
Als u moet rijden in de regen wordt een regenpak of een waterbesten- dig motorpak aangeraden. Voor lange ritten is het een goed idee om regenkleding bij zich te hebben. Een droge bestuurder voelt zich veel comfortabeler en is alerter.
Oorbescherming
Langdurige blootstelling aan de wind en motorgeluiden tijdens het rijden kan permanent gehoorverlies veroorzaken. Correct aangebrachte oorbescherming zoals oordopjes kan gehoorverlies tegen gaan. Raadpleeg de lokale wetgeving voor u gehoorbescherming ge- bruikt.
ONGEVALLEN VERMIJDEN
Kantelen en omrollen vermijden
Side-by-sides besturen is heel an- ders dan rijden met andere voertui- gen. Side-by-sides zijn ontworpen voor gebruik op offroad-terrein (bij- voorbeeld hun wielbasis en band- breedte, de ruimte tussen het voertuig en de grond, de ophan- ging, de aandrijftrein, de banden enz.) en kunnen dus kantelen in si- tuaties waarin voertuigen hoofdza- kelijk ontworpen voor gebruik op verharde of gladde wegen dit niet doen.
Tijdens abrupte manoeuvres zoals scherpe bochten of snel optrekken of remmen in bochten of tijdens het rijden op hellingen of over hin- dernissen kan het voertuig snel kantelen of kan er een ander onge- val gebeuren. Abrupte manoeuvres of een agressieve rijstijl kunnen kantelen of controlevelies veroorza- ken, zelfs op vlakke, open terrei- nen. Als het voertuig kantelt, kan een lichaamsdeel buiten de cockpit (zoals armen, benen of hoofd) worden verpletterd en bekneld ra- ken door de kooi, ROPS of andere delen van het voertuig. U kunt ook gewond raken bij botsing met de grond, de cockpit of andere objec- ten.
Om het risico op kantelen te beper- ken:
- Wees voorzichtig in bochten.
• Xxxxx het stuur niet te ver of te snel. Pas uw stuurbewe- gingen aan naargelang uw snelheid en omgeving.
• Vertraag voor u een bocht neemt. Vermijd hard rem- men in een bocht.
• Vermijd snel of hard optrek- ken in een bocht, zelfs als u uit stilstand of aan een lage snelheid vertrekt.
- Probeer nooit donuts, skids, sli- des, fishtails, sprongen of ande- re stunts. Als het voertuig be- gint te slippen of te schuiven, stuur dan in de richting waarin het voertuig slipt of schuift. U mag nooit bruusk remmen en de wielen blokkeren.
- Vermijd verharde wegen. Dit voertuig is niet ontworpen om te rijden op verharde wegen en loopt meer risico om te kante- len. Als u op verharde wegen moet rijden, draai dan geleide- lijk, rijd traag en vermijd bruusk versnellen en remmen.
Dit voertuig kan kantelen naar de zij-, voor- of achterkant op hellingen of oneffen terrein.
- Vermijd schuin een helling op of af te rijden. Rijd indien moge- lijk recht omhoog of omlaag op hellingen en niet schuin. Als u schuin een helling op of af moet rijden, wees dan uiterst voorzich- tig en vermijd gladde oppervlak- ken, objecten of laagtes. Als u voelt dat het voertuig begint te kantelen of zijwaarts te verschui- ven, stuurt u indien mogelijk naar beneden (de helling af).
- Vermijd steile heuvels en volg de procedures in deze handlei- ding om hellingen op of af te rijden.
- Door onverwachte terreinveran- deringen, zoals putten, laagtes, glooiingen, zachtere of hardere grond of andere onregelmatighe- den kan het voertuig kantelen of onstabiel worden. Observeer het terrein dat voor u ligt en vertraag op oneffen terrein.
Dit voertuig reageert anders wan- neer u een lading vervoert of trekt.
- Matig uw snelheid en volg de instructies in deze handleiding voor het vervoer van lasten en het trekken van een aanhangwa- gen.
ONGEVALLEN VERMIJDEN
- Vermijd hellingen en ruig ter- rein.
- Voorzie meer afstand om te stoppen.
Wees voorbereid op kantelen
- Maak beide zijnetten vast of sluit de deuren volledig en maak de veiligheidsgordel vast om te verhinderen dat u uw armen of benen uitsteekt.
- Grijp de kooi of ROPS nooit vast tijdens het rijden. Bij kantelen kunnen de handen verpletterd worden tussen de kooi of ROPS en de grond. Houd de handen aan het stuur of de handgrepen.
- Probeer nooit een kantelend voertuig te stoppen met uw ar- men of benen. Als u denkt dat het voertuig kan kantelen of omrollen, moet de bestuurder beide handen op het stuur hou- den en de linkervoet stevig op de voetsteun plaatsen. De pas- sagiers moeten met beide han- den de handgrepen vasthouden en beide voeten stevig op de vloer plaatsen.
Botsingen vermijden
Dit voertuig kan hoge snelheden bereiken. Aan hogere snelheden is het risico op controleverlies groter, vooral bij uitdagende offroad-om- standigheden, en is het risico op letsels bij een botsing groter. Rijd nooit overdreven snel. Pas uw snelheid altijd aan aan het terrein, de zichtbaarheid, de rijomstandig- heden en uw ervaring. Denk erom de prestatiesleutel voor te behou- den voor situaties waarvoor hoge snelheden en snel optrekken ge- schikt zijn.
Rijd nooit met dit voertuig op de openbare weg, zelfs als het een aardeweg of kiezelpad betreft. Wanneer u zich met uw voertuig op de openbare weg begeeft kunt u met een ander voertuig botsen. Dit voertuig is niet geschikt om op
de openbare weg te rijden. Het voldoet bijvoorbeeld niet aan de veiligheidsnormen voor gemotori- seerde voertuigen die van toepas- sing zijn voor auto’s. In veel rechtssystemen is het verboden om met dit voertuig op de openba- re weg te rijden.
Dit voertuig biedt niet hetzelfde soort bescherming bij botsingen als een auto. Zo zijn er bijvoorbeeld geen airbags, is de cockpit niet volledig gesloten en is het voertuig niet ontworpen voor botsingen met andere voertuigen. Het is dus uiter- mate belangrijk dat u de veiligheids- gordels vast maakt en zijnetten en deuren sluit en dat u een goedge- keurde helm draagt.
RIJDEN MET UW VOERTUIG
Praktische oefeningen
Voor u een ritje maakt, is het erg belangrijk dat u vertrouwd wordt met het besturen van uw voertuig door te oefenen in een gecontro- leerde omgeving. Indien mogelijk is het ook een goed idee om een formele opleiding te volgen, om uw vaardigheden aan te scherpen en het voertuig beter te leren kennen.
Zoek een geschikte oefenlocatie en voer de volgende oefeningen uit. Het moet tenminste een ruimte zijn van 45 m bij 45 m, vrij van hin- dernissen zoals bomen en rotsen. Als u de geschikte locatie hebt ge- vonden, kunt u van start gaan met de volgende oefeningen.
Oefeningen bochten
Bij het draaien in de bochten wor- den de meeste ongevallen veroor- zaakt. Als u te scherp draait of te snel rijdt, kan uw voertuig gemak- kelijker de grip op de weg verliezen of omkantelen. Vertraag wanneer u een bocht bereikt.
- Leer eerst hoe u ruime bochten kunt nemen aan erg lage snelhe- den. Laat het gaspedaal los voor u draait en druk het terug lang- zaam in terwijl u draait.
- Herhaal deze oefening maar houd deze keer het gaspedaal ingedrukt terwijl u draait.
- Herhaal deze oefening in het nemen van bochten terwijl u lichtjes versnelt.
- Voer deze oefeningen uit terwijl u naar de andere kant draait.
Xxxx op hoe uw voertuig reageert tijdens deze verschillende oefenin- gen. Wij raden aan dat u het gaspe- daal loslaat voor u een bocht neemt om de verandering van richting uit te voeren. U voelt dat de zijdelingse krachten groter worden naarmate u sneller rijdt en het stuur meer draait. De zijdelingse krachten moeten zo laag mogelijk gehouden
worden om ervoor te zorgen dat het voertuig niet omkantelt.
Oefeningen U-bochten
Oefen het maken van U-bochten
- Versnel geleidelijk aan, maar blijf traag rijden. Draai vervol- gens het stuur lichtjes naar rechts tot u de U-bocht heeft gemaakt.
- Herhaal de oefening in het ma- ken van U-bochten terwijl u wat harder aan het stuur draait, maar nog steeds aan erg lage snelheid.
- Herhaal de oefening in het ma- ken van U-bochten terwijl u naar de andere kant draait.
Zoals reeds vermeld in deze hand- leiding, mag u niet op verharde op- pervlakken rijden. Op deze opper- vlakken reageert het voertuig an- ders en wordt het risico op omkan- telen groter.
Oefeningen remmen
Oefen het remmen om vertrouwd te raken met hoe het voertuig rea- geert.
- Doe dit eerst aan een lage snelheid en verhoog de snelheid vervolgens.
- Oefen het remmen in een rechte lijn met verschillende snelheden en verschillende remkracht.
- Oefen het remmen in noodge- vallen. U kunt optimaal remmen in een rechte lijn, terwijl u een grote kracht uitoefent, zonder de wielen te vergrendelen.
Denk eraan dat de remafstand af- hangt van de snelheid en de lading van het voertuig en het soort onder- grond. De staat van de banden en de remmen speelt ook een belang- rijke rol.
Oefeningen achteruit rijden
De volgende stap is achteruit rij- den.
- Plaats een verkeerskegel aan beide zijden van het voertuig naast elk achterwiel. Rijd vooruit tot u de verkeerskegels kunt zien en stop het voertuig. Neem nota van de afstand nodig om de obstakels achter u te zien.
- Leer hoe het voertuig reageert in achteruit en wanneer u aan het stuur draait.
- Voer deze oefening achteruit rijden steeds uit aan lage snelhe- den.
Oefening noodstop motor
Leer hoe u de motor snel kunt uit- schakelen in een noodsituatie.
- Draai hiertoe de sleutel in de stand uit terwijl u aan lage snel- heid rijdt.
Zo leert u hoe het voertuig reageert als de motor wordt uitgeschakeld terwijl u rijdt en ontwikkelt u deze reflex.
Het is ook belangrijk om te kunnen stoppen en het voertuig snel te kunnen verlaten.
- Zet het voertuig stil.
- Maak de veiligheidsgordel los en open het net (of de deur) om het voertuig te verlaten.
Gebruik off-road
Rijden op ongebaand terrein is per definitie gevaarlijk. Elk terrein dat niet speciaal werd voorbereid om voertuigen te dragen houdt gevaren in omdat men nooit op voorhand weet welke oneffenheden men tegenkomt, hoe vast de onder- grond is en hoe steil de helling. Het terrein zelf is daarom een perma- nente risicofactor, die elke persoon die op avontuur trekt moet aanvaar- den en incalculeren.
Een bestuurder die met zijn voer- tuig offroad gaat rijden moet met de grootste zorg de veiligste weg kiezen en het terrein voor zich aan- dachtig observeren. Laat dit voer- tuig in geen geval besturen door iemand die de juiste rijtechnieken voor dit voertuig niet perfect be- heerst en begeef u nooit op zeer steil of verraderlijk terrein.
Algemene rijtechnieken
Algemene tips voor rijden
Zorgvuldigheid, voorzichtigheid, ervaring en rijvaardigheid zijn de beste voorzorgen die u kunt nemen tegen de risico’s van het rijden met dit voertuig.
Bij de minste twijfel of het voertuig veilig over een hindernis of een bepaald deel van het terrein raakt, kiest u beter een andere route.
Bij het offroad rijden zijn vermogen en tractie belangrijker dan snelheid. Rijd nooit sneller dan de zichtbaar- heid toelaat en dan u nodig heeft om een veilige route te kiezen. Rijd altijd traag en wees extra voorzich- tig wanneer u op onbekend terrein rijdt. Wees altijd alert voor verande- ringen in het terrein wanneer u met dit voertuig rijdt. Wees uitermate voorzichtig op uitzonderlijk ruw, glad, ijzig of los terrein.
Let constant op het terrein voor u, zodat u plotse veranderingen in de hellingsgraad of hindernissen, zoals rotsblokken of stronken, tijdig op- merkt. Zo voorkomt u dat uw voer- tuig zijn stabiliteit verliest en kantelt of over de kop gaat.
Gebruik het voertuig niet als de bedieningselementen niet normaal werken. Raadpleeg een erkende Can-AM dealer.
Om uw voertuig goed onder contro- le te houden, dient u uw beide handen aan het stuur te houden, waar u alle bedieningselementen
binnen handbereik heeft. Dit geldt ook voor uw voeten. Om het ge- vaar voor verwonding van benen of voeten tot een minimum te be- perken, moet u steeds uw linker- voet op de voetsteun en uw rech- tervoet op de vloer geplaatst hou- den. Blijf volledig in de cockpit, zo- dat u geen objecten buiten het voertuig raakt.
Kijk uit voor en vermijd takken en andere objecten die de passagiers- ruimte zouden kunnen binnendrin- gen en u of uw passagier raken.
Achteruit rijden
Controleer bij het achteruit rijden of er geen mensen of hindernissen achter het voertuig staan. Wees aandachtig voor de blinde hoek. Wanneer het veilig is om achteruit te rijden, rijd dan traag en vermijd scherpe bochten.
Stuurbewegingen in achteruit verhogen het risico op kantelen.
WAARSCHUWING
OPMERKING: In achteruit is het toerental van de motor beperkt, waardoor dus ook de snelheid van het voertuig in achteruit beperkt is.
Als u in achteruit een helling afrijdt, kunt u veilige snelheids- limiet in achteruit toch over- schrijden door de zwaarte- kracht.
WAARSCHUWING
Wegen oversteken
Als u een kruispunt moet overste- ken, zorg er dan voor dat het aanko- mende verkeer aan beide kanten goed zichtbaar is en beslis waar u naartoe wilt rijden aan de andere kant van het kruispunt. Rijd in een rechte lijn naar dat punt toe. Maak geen scherpe veranderingen van
richting of versnel niet abrupt. Dit kan ertoe leiden dat het voertuig kantelt. Rijd niet op het trottoir of op fietspaden. Deze zijn enkel voor dit specifieke gebruik bedoeld.
Rijden over verharde oppervlakken
Vermijd verharde wegen. Dit voer- tuig is niet ontworpen om te rijden op verharde wegen en loopt meer risico om te kantelen. Als u op ver- harde wegen moet rijden, draai dan geleidelijk, rijd traag en vermijd bruusk versnellen en remmen.
Ondiep water doorkruisen
Water kan groot gevaar inhouden. In te diep water kan het voertuig gaan drijven en kantelen. Contro- leer de diepte van het water en de stroming alvorens het water over te steken. Het water mag niet die- per zijn dan 30 cm zodat het voer- tuig deze hindernis veilig kan ne- men. Let op voor gladde oppervlak- ken zoals keien, gras, boomstron- ken enz. in het water en op de oe- vers. Dit kan tot tractieverlies lei- den. Rijd nooit met hoge snelheid in het water.
Water vermindert het remvermo- gen van uw voertuig. Laat de rem- men altijd drogen door ze meer- maals te activeren wanneer het voertuig weer op het droge is.
Nabij water is er vaak modder of moerasland. Let op voor onver- wachte gaten of inzinkingen. Kijk ook uit voor rotsblokken, stronken enz. die gedeeltelijk begroeid zijn.
Rijden over sneeuw of ijs
Let bij de inspectie voor het vertrek speciaal op die plaatsen op het voertuig waar sneeuw- en ijsafzet- tingen de zichtbaarheid van het achterlicht kunnen belemmeren, ventilatieopeningen kunnen verstop- pen, de radiator en ventilator kun- nen blokkeren en de beweging van
de bedieningselementen kunnen bemoeilijken. Controleer voor u het voertuig start dat het stuur, het gas- en het rempedaal ongehinderd werken.
Als dit voertuig over een be- sneeuwd pad rijdt, hebben de wie- len minder tractie, waardoor het voertuig anders gaat reageren op de inputs van de bestuurder. Op oppervlakken met minder grip rea- geert het voertuig minder scherp en precies, wordt de remafstand langer en wordt de versnelling eveneens beïnvloed. Vertraag en geef nooit bruusk gas. Daardoor kunnen de banden beginnen tollen en kan het voertuig door oversturen gaan schuiven. Vermijd bruusk remmen. Dat kan het voertuig doen schuiven over een rechte lijn. Nog- maals, voorzichtig snelheid vermin- deren en uzelf voldoende tijd en afstand laten in anticipatie op een manoeuvre, om zo de volledige controle over het voertuig te kun- nen houden, is de beste aanpak.
Als u met uw voertuig over een besneeuwd oppervlak rijdt, wordt door de turbulentie achteraan het bewegende voertuig sneeuw opge- worpen die met blootgestelde on- derdelen, inclusief draaiende onder- delen zoals remschijven, in contact kan komen of er zich kan ophopen of smelten. Water, sneeuw of ijs kunnen een weerslag hebben op de reactietijd van het remsysteem van uw voertuig. Rem vaak, zelfs als dat niet nodig is om de snelheid van uw voertuig te verlagen, zodat zich zo weinig mogelijk ijs of sneeuw op de droge remblokken of -schijven kan vastzetten. Door dit te doen in rijomstandigheden die weinig risico inhouden, test u uw grip op het oppervlak en blijft u alert voor hoe het voertuig reageert op uw stuurimpulsen. Houd rem- en gaspedaal en vloerplanken altijd sneeuw- en ijsvrij. Veeg regelmatig
de sneeuw van de stoelen, het stuur, de kop- en achterlichten.
De sneeuw kan rotsen, boomstron- ken of andere objecten verhullen of kan zo diep liggen dat het voer- tuig onbruikbaar is omdat het vast zou komen te zitten of helemaal geen tractie meer zou hebben in de sneeuwbrij. Xxxx ver voor u uit en wees altijd alert voor zichtbare hints die kunnen wijzen op de aan- wezigheid van zulke obstakels. Rijd er in geval van twijfel rond. Vermijd rijden op bevroren waterpartijen als u nog niet hebt gecontroleerd of het ijs voldoende sterk is om het voertuig, de inzittenden en de la- ding veilig te dragen.
Maak er een goede gewoonte van op het einde van de rit alle sneeuw- en ijsafzettingen van het voertuig en alle bewegende onderdelen (remmen, onderdelen van het be- sturingssysteem, aandrijflijnen, be- dieningselementen, radiatorventila- tor enz.) te verwijderen. Natte sneeuw zal immers aanvriezen tot ijs zodra de motor is afgezet en zal moeilijker te verwijderen zijn bij de volgende inspectie voor het ver- trek.
Rijden op zand
Rijden op zandduinen is nog een unieke ervaring, waarvoor u echter enkele essentiële voorzorgen moet nemen. In nat, diep of fijn zand / sneeuw treedt er tractieverlies op en kan het voertuig gaan schuiven, kantelen of vastlopen. Xxxx in dit geval naar een vastere ondergrond. Ook in deze situatie dient u te ver- tragen en uit te kijken voor moeilij- ke rijomstandigheden.
Wanneer u in duingebied gaat rij- den, is het raadzaam uw voertuig uit te rusten met een hoog uitste- kende vlag. Zo kunnen andere per- sonen aan de andere kant van de zandduin beter zien waar u zich bevindt. Rijd voorzichtig wanneer
u voor u nog een veiligheidsvlag bespeurt.
Rijden op kiezel, losse stenen of andere gladde oppervlakken
Rijden op losse stenen of kiezel lijkt sterk op rijden op ijs. Het verandert de besturing van het voertuig, waardoor het kan slippen of kante- len, vooral bij te hoge snelheden. Ook de remafstand kan toenemen. Vergeet niet dat er bij “bruusk gas geven” of doorslippen losse stenen naar achteren kunnen vliegen en een andere bestuurder kunnen ra- ken. Doe dit nooit opzettelijk.
Begint u toch te slippen of schui- ven, draai het stuur dan in de rich- ting waarin u slipt tot u het voertuig opnieuw onder controle heeft. U mag nooit bruusk remmen en de wielen blokkeren.
Hindernissen nemen
Gebuik de lage versnellling (L) om over obstakels te rijden.
Passeer hindernissen op uw weg voorzichtig. Dit omvat rotsen, om- gevallen bomen en putten. Vermijd ze zoveel mogelijk. Houd er reke- ning mee dat sommige hindernis- sen te groot of gevaarlijk zijn om over te rijden en beter ontweken worden. Probeer nooit een hinder- nis te nemen die hoger is dan de speling tussen de grond en uw voertuig. U kunt veilig over kleine rotsen of kleine omgevallen bomen rijden - benader de hindernis aan een lage snelheid en zoveel moge- lijk in een rechte hoek. Pas uw snelheid aan zonder vaart te verlie- zen en geef niet bruusk gas. De passagiers moeten de handgrepen stevig vasthouden en de voeten op de vloer plaatsen. Houd het stuur stevig vast zonder uw vuisten er omheen te sluiten en rijd vooruit. Houd er rekening mee dat de hin- dernis misschien glad is of kan verschuiven wanneer u erover rijdt.
Rijden over heuvels
Er zijn twee zaken van belang wanneer u op heuvels of hellingen rijdt: wees voorbereid op gladde oppervlakken of variaties in onder- grond en hindernissen en zet u schrap in het voertuig. Als u een te gladde helling of een helling met een losse ondergrond op- of afrijdt, kunt u de controle over het voertuig verliezen. Als u aan hoge snelheid over de top van een heuvel rijdt, is het mogelijk dat u geen tijd meer heeft om u voor te bereiden op het terrein aan de andere kant. Parkeer niet op een helling. Plaats de scha- kelhendel steeds in de PARKEER- stand wanneer u stopt of parkeert, vooral op een helling, om te vermij- den dat het voertuig gaat rollen. Als u toch op een steile helling moet parkeren, blokkeer de wielen dan met rotsen of stenen.
Bergop rijden
Gebuik de lage versnellling (L) om bergop te rijden.
Door zijn configuratie heeft dit voertuig een uitstekende tractie bij het klimmen, zo goed zelfs dat het eerder zal kantelen dan zijn tractie verliezen. Op het terrein komt het bijvoorbeeld geregeld voor dat de top van een heuvel is geërodeerd tot een steile, scherpe piek. Dit voertuig is niet ontworpen voor dergelijke omstandigheden. Kies een alternatieve route.
Het is ook raadzaam na te gaan hoe het terrein er aan de andere kant van de heuvel of glooiing uitziet. Al te vaak blijkt er een diepe afgrond te wachten en is afdalen onmoge- lijk.
Als u voelt dat de helling te steil wordt, remt u om het voertuig te stoppen. Plaats de schakelhendel in achteruit (R) en rijd achteruit de heuvel af. Laat hierbij de remmen amper los en blijf aan een lage snelheid rijden. Probeer niet om te
keren. Rijd nooit een heuvel af met de motor in neutraal. Ga niet hard op de rem staan. Dit verhoogt het risico op kantelen.
Bergaf rijden
Dit voertuig kan steilere hellingen beklimmen dan het veilig kan afda- len. Daarom dient u er zeker van te zijn dat er een veilige weg naar be- neden is, voordat u aan een beklim- ming begint.
Als u vertraagt bij het afdalen van een gladde helling, kan het voertuig gaan schuiven, waardoor dit uit- glijdt. Houd een constante snelheid aan en / of versnel iets om het voertuig opnieuw onder controle te krijgen. U mag nooit bruusk remmen en de wielen blokkeren.
Dwars op een helling rijden
Vermijd waar mogelijk een helling dwars op of af te rijden. Is het toch noodzakelijk, wees dan uiterst voorzichtig. Wanneer u dwars op een steile helling rijdt kunt u kante- len. Bovendien kunt u op gladde of onvaste oppervlakken oncontroleer- baar wegschuiven. Vermijd alle voorwerpen of inzinkingen die de overhelling van het voertuig naar één zijde nog versterken, om te voorkomen dat het voertuig kantelt. Als u voelt dat het voertuig begint te kantelen of zijwaarts te verschui- ven, stuurt u indien mogelijk naar beneden (de helling af).
Wees voorzichtig bij het laden en vervoeren van vloeibare re- servoirs. Deze kunnen de stabi- liteit van het voertuig beïnvloe- den wanneer u dwars op een helling rijdt, door bergafwaarts te trekken en het risico op kante- len te verhogen.
WAARSCHUWING
Steile dalingen
Dit voertuig is niet ontworpen voor steile dalingen. Dit voertuig zal doorgaans stoppen als de voor- of achterwielen over een steile daling rijden. Als het om een steile, diepe afgrond gaat zal het voertuig met zijn neus naar beneden duiken en kantelen.
Vermijd steile dalingen. Keer om en kies een alternatieve route.
Rijden als ontspanning, in groep of over lange afstanden
Respecteer de rechten en beperkin- gen van anderen. Begeef u niet in zones die zijn voorbehouden aan andere offroadactiviteiten. Daartoe behoren paden voor sneeuwscoo- ters, ruiters, langlaufsporen, mountainbikeparcours enz. Ga er nooit van uit dat er toch geen ande- re gebruikers op het pad zijn. Houd altijd rechts op het pad en zigzag niet heen en weer. Zorg ervoor dat u kunt stoppen wanneer er voor u een andere weggebruiker opdaagt.
Sluit u aan bij een plaatselijke side- by-side-club. Zij kunnen u een kaart bezorgen en adviseren of informe- ren over de plaatsen waar u kunt rijden. Als er geen club in uw buurt is, kunt u misschien meewerken aan de oprichting ervan. In groep rijden en clubactiviteiten zijn een aangename, sociale vrijetijdsbeste- ding. Berijdt het voertuig nooit na drugs- of alcoholgebruik of wan- neer u moe of ziek bent.
Houd altijd een veilige afstand van andere bestuurders. Op basis van uw eigen inschatting van snelheid, staat van het terrein, weer, mecha- nische staat van uw voertuig en uw “vertrouwen in het beoordelingsver- mogen” van de mensen om u heen, kunt u het best oordelen over de aangewezen veilige afstand. Net als andere voertuigen kan dit voer- tuig niet ogenblikkelijk stoppen.
Informeer voor uw vertrek iemand over uw geplande bestemming en het tijdstip waarop u vermoedelijk terugkeert.
Neem, afhankelijk van de afstand die u wilt afleggen, extra gereed- schap of nooduitrusting mee. Vraag na waar u extra benzine kunt ko- pen. Wees voorbereid op de om- standigheden die u mogelijk te wachten staan. Het verdient zeker aanbeveling een eerstehulpkit mee te nemen.
Milieu
Eén van de voordelen van dit voer- tuig is dat u zich op ongebaand terrein kunt begeven tot ver buiten de bewoonde wereld. Doe dit ech- ter altijd met respect voor de na- tuur en de rechten van andere na- tuurliefhebbers. Rijd niet door eco- logisch kwetsbare gebieden. Rijd niet over bosaanplantingen of jonge boompjes, hak geen bomen, verwij- der geen omheiningen en verniel de bodem niet door uw wielen te laten spinnen. “Wees behoed- zaam”.
Dit voertuig kan OHV-branden ver- oorzaken als er zich vuil bij de uit- laat of andere hete motoronderde- len ophoopt, wat kan gaan branden en in droog gras kan vallen. Voor- kom rijden in natte gebieden, door moerassen of in lang gras, waar zich vuil kan afzetten. Als u in zulke gebieden rijdt, inspecteert u de motor en hete delen en verwijdert u het vuil. Zie VERZORGING VAN HET VOERTUIG voor meer informa- tie.
Wilde dieren opjagen is wettelijk verboden in heel wat streken. Wild dat door een motorvoertuig wordt opgejaagd, kan sterven van uitput- ting. Komt u dieren tegen op uw weg, stop dan en observeer ze in stilte. U houdt er zeker heel wat mooie herinneringen aan over.
Respecteer de regel “breng terug wat u meeneemt”. Laat geen afval achter. Maak geen kampvuur tenzij u hiervoor toelating heeft, en dan alleen ver genoeg van droge plaat- sen. De gevaren die u veroorzaakt op uw weg kunnen anderen en uzelf schade berokkenen, zelfs op een later tijdstip.
Respecteer landbouwgronden. Vraag voor het betreden van privé- terrein altijd toestemming aan de eigenaar. Respecteer landbouwge- wassen, vee en eigendomsgren- zen.
Vervuil ten slotte geen waterlopen, meren of rivieren, voer geen aan- passingen aan de motor of het uit- laatsysteem uit en verwijder geen onderdelen. Dit kan de emissies van het voertuig beïnvloeden.
LADINGEN VERPLAATSEN EN WERKEN
Werken met uw voertuig
Uw voertuig kan u helpen bij een aantal uiteenlopende LICHTE taken, gaande van sneeuw ruimen tot hout slepen of een last vervoeren. Hiervoor is een waaier van accessoires te verkrijgen bij uw erkende Can-Am dealer. Om verwondingen te voorkomen moet u de instructies en waarschuwin- gen volgen die bij het accessoire zitten. Respecteer altijd de maximale belading van het voertuig. Bij een te zware belasting van het voertuig kunnen de componenten overbelast raken en stukgaan. Vermijd te veel inspanningen te leveren door zware ladingen te heffen of te trekken of het voertuig met de hand te duwen.
Lading transporteren
Alle lading die op het voertuig wordt vervoerd zal de handelbaarheid, sta- biliteit en remafstand van het voertuig beïnvloeden. Overschrijd nooit de maximale voertuigbelading, inclusief gewicht van bestuurder, passsagiers, lading, accessoires en disselgewicht.
Houd er rekening mee dat de “last“ kan gaan schuiven of vallen en een ongeluk kan veroorzaken.
MAXIMALE VOERTUIGBELADING | ||
HD5 | 545 kg | Inclusief bestuurder, passagier, lading, disselgewicht en toegevoegde accessoires |
HD8 en HD10 | 680 kg |
Het volgende is een voorbeeld van de juiste totale belasting over het voertuig:
VOORBEELD VAN GESCHIKTE LADING MODELLEN MET EEN 680 kg LAADBEPERKING, AFSTELLEN VOLGENS DE LAADBEPERKING VAN UW MODEL. | ||||
BESTUURDER EN PASSAGIERS | LADING LAADBAK | ACCESSOIRES | DISSELGE- WICHT | TOTALE VOERTUIG- BELADING |
226 kg | 346 kg | 40 kg | 68 kg | 680 kg |
Volg deze aanwijzingen om het risico op verlies van controle of van de lading te verlagen.
Instellingen voertuig met lading
OPMERKING: Pas de ophanging aan wanneer u zware ladingen of passa- giers vervoert.
OPMERKING: Rijd met de schakelhendel in een lage versnelling (L) wanneer u zware ladingen vervoert in de laadbak of wanneer u een geladen aanhangwagen trekt.
U moet een LAGE VERSNELLING gebruiken als de belading zwaarder is dan 226 kg.
WAARSCHUWING
De laadbak laden
OPMERKING Zorg ervoor dat u tijdens het laden of lossen het maximumgewicht op de achterklep niet overschrijdt. Sluit steeds de achterklep voor u gaat rijden. Zo beperkt u het risico op ladingverlies.
Plaats de lading zo laag mogelijk. –Een hogere lading kan het zwaartepunt van het voertuig omhoog brengen, wat het minder stabiel kan maken. Plaats de lading vooraan in het midden van de laadbak en verdeel ze zo gelijkmatig mogelijk.
Maak de lading vast met de bevestigingshaken in de laadbak. Gebruik al- leen de bevestigingshaken aan de onderkant van de laadbak. Maak de la- ding niet vast aan de kooi of een ander deel van het voertuig. Als de lading niet correct is vastgemaakt, kan deze verschuiven of van het voertuig af vallen en hierbij mogelijk bestuurder, passagier of omstanders raken, of ze kan verschuiven tijdens het rijden en de besturing van het voertuig beïnvloeden.
Objecten hoger dan de wanden van het laadbed kunnen de zichtbaarheid beïnvloeden voor de bestuurder en kunnen projectielen vormen bij een ongeval. Ladingen die aan de zijkant uit het voertuig steken, kunnen vast komen te zitten in struiken, takken of andere obstakels. Vermijd dat de lading de remlichten bedekt en belemmert. Zorg ervoor dat de lading niet uit de laadbak steekt en dat de lading uw zichtbaarheid of de besturing van het voertuig niet hindert.
Overbelast de laadbak niet.
Sluit de achterklep voor u gaat rijden.
Rij nooit in het voertuig met een geopende achterklep.
WAARSCHUWING
MODEL | MAXIMUMGEWICHT LADINGEN LAADBAK | ||
HD5 | LAADBAK | 272 kg | Gelijkmatig verdeeld en veilig vastgemaakt. Zo laag mogelijk geladen om het zwaartepunt zo laag mogelijk te houden. |
HD8 EN HD10 | 454 kg | ||
Alle modellen | ACHTERKLEP | 113,4 kg | Alleen terwijl u de laadbak laadt. Rij nooit met de achterklep open. |
Rijden in geladen toestand
Matig uw snelheid en draai geleide- lijk aan wanneer u ladingen ver-
voert. Vermijd hellingen en ruig terrein. Voorzie een langere remaf- stand. Wanneer dit voertuig een
LADINGEN VERPLAATSEN EN WERKEN
- Zorg ervoor dat uzelf en ande- re personen weg van de laad- bak en de plaats waar deze op het voertuigframe neerkomt staan wanneer u de laadbak omlaag brengt.
- Zorg ervoor dat u de laadbak en de achterklep correct vast- maakt voor u rijdt.
- Zorg ervoor dat er geen objec- ten tussen de gekantelde laadbak en het voertuigframe zitten, zodat de laadbak goed kan worden vastgemaakt na- dat deze omlaag gebracht is.
WAARSCHUWING
zware last trekt, neemt zijn remaf- stand toe, vooral op een helling.
De laadbak kantelen
De laadbak kan worden gekanteld, zodat u de lading gemakkelijker kunt lossen. Gebruik hiervoor de hendels aan elke kant van de laad- bak.
GEZIEN VANAF DE RECHTERKANT VAN DE MOTOR
1. Ontgrendelingshendels
WAARSCHUWING
- Zorg er steeds voor dat er nie- mand achter de laadbak staat wanneer u aan de hendel trekt om de laadbak te kantelen.
- Het laadgewicht kan de wer- king van het kantelen van de laadbak beïnvloeden (kantelen of naar omlaag laten).
OPMERKING Zet altijd de motor uit wanneer u de laadbak kantelt.
Wees erg voorzichtig wanneer u de achterklep en de laadbak be- dient. Tijdens het transport kan de lading verschoven zijn.
Om de laadbak terug omlaag te brengen, duwt u de laadbak naar beneden toe op zijn plaats.
VOORKANT GEKANTELDE LAADBAK VRIJ VAN OBJECTEN
Een lading vervoeren
OPMERKING Om aanhangwa- gens te trekken, moet op het voertuig een door BRP goedge- keurde trekhaak worden gemon- teerd.
Trek nooit een lading door deze aan de kooi te bevestigen, hierdoor kan het voertuig kantelen. Gebruik en- kel de trekhaak of de lier (indien geïnstalleerd) om lasten te trekken.
Wanneer u lasten trekt met een ketting of een kabel, zorg er dan voor dat deze opgespannen is voor u start en behoud deze spanning tijdens het trekken.
Als u lasten trekt met een ketting of een kabel, zorgt u ervoor dat u
progressief remt. De inertie van de lading kan een botsing veroorzaken.
Respecteer de maximum trekcapa- citeit wanneer u een lading trekt. Zie EEN TRAILER TREKKEN.
Wanneer de kabel of de ketting niet opgespannen is, kan deze breken en terugketsen.
WAARSCHUWING
Wanneer u een ander voertuig sleept, zorg er dan voor iemand het gesleepte voertuig bestuurt. Deze persoon moet remmen en sturen om de controle over het voertuig te behouden.
Voor u ladingen trekt met een lier, leest u de handleiding van de fabri- kant van de lier.
Matig uw snelheid en draai geleide- lijk aan wanneer u lasten vervoert. Vermijd hellingen en ruig terrein. Probeer nooit op steile hellingen te rijden. Voorzie meer afstand om te remmen, vooral op hellingen en als u passagiers vervoert. Wees voor- zichtig om niet te beginnen slippen of schuiven.
Een trailer trekken
OPMERKING Om aanhangwa- gens te trekken moet een achter- aan het voertuig een haakplaat goedgekeurd door BRP worden geïnstalleerd.
Wanneer dit voertuig een aanhang- wagen trekt, neemt het risico op kantelen toe, vooral op een helling. Als u een trailer aan uw voertuig wilt hangen, moet u zeker nagaan of de dissel op de trekhaak van het voertuig past. Let erop dat de aan- hangwagen horizontaal staat ten opzichte van het voertuig. (Soms moet de trekhaak van uw voertuig van een speciaal verlengstuk wor- den voorzien). Bevestig de aanhan- ger stevig aan het voertuig met een veiligheidsketting of -kabel.
Verminder vaart en draai geleidelijk als u een aanhangwagen trekt. Vermijd hellingen en ruig terrein. Probeer nooit op steile hellingen te rijden. Voorzie meer afstand om te remmen, vooral op hellingen en als u passagiers vervoert. Wees voor- zichtig om niet te beginnen slippen of schuiven.
De trailer verkeerd laden kan tot controleverlies leiden.
Zorg er steeds voor dat de lading gelijkmatig verdeeld is en veilig is vastgemaakt op de trailer. Een ge- lijkmatig verdeelde trailer is makke- lijker te besturen.
Zet de schakelhendel altijd op L (lage stand) voor het trekken van een aanhangwagen–, rijden in lage stand helpt bij het trekken van de toegenomen belasting op de ach- terbanden.
Blokkeer de wielen van het voer- tuig en de aanhangwagen wanneer u stopt of parkeert, zodat ze niet kunnen wegrollen.
Wees voorzichtig wanneer u een geladen aanhangwagen loskoppelt; de wagen of de lading kan op u of anderen vallen.
Respecteer de maximale kogeldruk en trekcapaciteit die op het label van de trekhaak staat aangegeven, wanneer u een aanhangwagen trekt.
Zorg ervoor dat er ten minste wat gewicht op de dissel rust.
BELANGRIJKE LABELS OP HET PRODUCT
Loshangend Etiket
Dit voertuig wordt geleverd met een loshangend label aan het stuur en labels die belangrijke veiligheidsinformatie bevatten.
Iedereen die met dit voertuig rijdt, moet deze informatie lezen en begrijpen voor het rijden.
TYPISCH - D.E.S.S.-SLEUTEL OPTIONEEL: GEEN D.E.S.S.-SLEUTEL BIJ VOERTUIG GELEVERD
TYPISCH: VAN TOEPASSING OP ALLE MODELLEN IN CANADA EN DE VERENIG- DE STATEN, VAN TOEPASSING OP MO- DELLEN OVERAL BEHALVE IN CANADA EN DE VERENIGDE STATEN INDIEN EQUIVALENT AAN MODEL GECERTIFI- CEERD VOOR VS. EPA-NORMEN
Veiligheidslabels
Xxxx alle veiligheidslabels op uw voertuig aandachtig door.
Deze etiketten zijn bevestigd op het voertuig voor de veiligheid van de bestuurder, passagiers en omstanders.
De volgende labels bevinden zich op uw voertuig en moeten als vaste onderdelen van het voertuig worden beschouwd. Ze moeten te allen tijde schoon en zichtbaar zijn. Ze moeten worden vervangen indien beschadigd. Veiligheidslabels zijn gratis. Raadpleeg een erkende Can-AM dealer.
Zorg dat u na het vervangen van onderdelen met waarschuwingslabels de geschikte, nieuwe (gratis) veiligheidslabels besteld indien die deze nog niet op het vervangingsonderdeel zijn bevestigd.
OPMERKING: Als er verschillen zijn tussen deze gids en het vaartuig, hebben de veiligheidslabels op de boot de overhand op de labels in deze gids.
TYPISCH
TYPISCH
TYPISCH
TYPISCH
TYPISCH
LABEL 1
LABEL 2
LABEL 3
LABEL 4
LABEL 5 - MODELLEN MET VOORRUIT
LABEL 6
XXXXX 0 - XXXXXX XXXXX-XXXXXXX
LABEL 8
LABEL 9
LABEL 10 LABEL 11
LABEL 12
LABEL 16
Pictogram veilig voorbeeld
Neem NOOIT passagiers mee op de bagagedrager of de ach- terklep. Max. gewicht op achter- klep tijdens laden is 113 kg
WAARSCHUWING
LABEL 13 - HD5
LABEL 13 HD8 EN HD10
LABEL 14
LABEL 15
Technische informatiela- bels
LABEL 17
Conformiteitslabels
Deze labels geven weer of het voertuig conform is.
TYPISCH
1. Conformiteitslabels onder het hand- schoenvak
TYPISCH:MODELLEN BUITEN CALIFOR- NIË, IN OVEREENSTEMMING MET DE NORMEN VAN DE AMERIKAANSE ENVI- RONMENTAL PROTECTION AGENCY (EPA) OF GELIJKWAARDIGE MODELLEN.
BOVENOP DE LINKERBALK VAN KOOI NAAR DE BINNENKANT VAN HET VOERTUIG
Deze pagina is opzettelijk blanco
VOERTUIGINFORMATIE
PRIMAIRE BESTURINGSELEMENTEN
Het is belangrijk te weten waar de besturingselementen zich bevinden en hoe u ze moet bedienen, om ze vlot en gecoördineerd te leren bedie- nen.
OPMERKING: Some veiligheidslabels op het vaartuig worden niet op af- beeldingen weergegeven. Voor informatie over veiligheidslabels voor voertuigen, raadpleegt u BELANGRIJKE LABELS OP HET PRODUCT.
TYPISCH - ELEMENTAIRE BEDIENINGSELEMENTEN
1) Stuur
Het stuur bevindt zich voor de be- stuurdersstoel.
Met het stuur kunt u het voertuig naar links of naar rechts sturen.
Draai het stuur in de richting waar- naar u wilt rijden.
TYPISCH
1. Stuurwiel
Grijp het stuur met beide handen vast, zonder dat u de duimen rond het stuur klemt.
LET OP Wanneer u met de duimen rond het stuur geklemd op ruige paden rijdt of een hindernis neemt, kan het stuur plots opzij worden getrokken, met verwondin- gen aan de handen of polsen tot gevolg.
Modellen met DPS
Met dynamische stuurbekrachti- ging (DPS) kost het minder inspan- ning om het stuur te draaien.
2) Gaspedaal
Het gaspedaal bevindt zich rechts van het rempedaal.
Met het gaspedaal bepaalt u de snelheid van de motor.
46
PRIMAIRE BESTURINGSELEMENTEN
1. Rempedaal
2. Gaspedaal
Om de snelheid van uw voertuig te verhogen of te behouden, drukt u met uw rechtervoet op het gas- pedaal.
Om snelheid te minderen, laat u het gaspedaal los.
In het gaspedaal zit een veer, waardoor het terug in de ruststand (omhoog) moet komen wanneer u het niet indrukt.
OPMERKING: Het gaspedaal mag nooit worden gedemonteerd.
3) Rempedaal
Het rempedaal bevindt zich links van het gaspedaal.
Het rempedaal dient om het voer- tuig te vertragen of te stoppen.
In het rempedaal zit een veer, waardoor het terug in de ruststand (omhoog) moet komen wanneer u het niet indrukt.
4) Schakelhendel
Deze schakelhendel bevindt zich op de bovenste console rechts van het stuurwiel.
De schakelhendel wordt gebruikt om van versnelling te veranderen.
1. Schakelhendel
2. Parkeren
3. Achteruit
4. Neutraal
5. Hoog toerental (vooruit)
6. Laag toerental (vooruit)
Deze versnellingsbak is niet ontworpen om te schakelen tij- dens het rijden.
WAARSCHUWING
Het voertuig moet gestopt worden en de remmen moeten ingescha- keld worden voor u een versnelling kiest.
1. Rempedaal
2. Gaspedaal
Om de snelheid van uw voertuig te verlagen of het te stoppen, drukt u met uw rechtervoet op het rem- pedaal.
Parkeren
In de parkeerstand wordt de ver- snellingsbak vergrendeld om te helpen voorkomen dat het voertuig beweegt.
PRIMAIRE BESTURINGSELEMENTEN
Gebruik de PARKEER-stand (P) altijd wanneer het voertuig niet in gebruik is. Als de schakelhen- del niet in de P (PARKEER- stand) staat, kan het voertuig bewegen.
WAARSCHUWING
Achteruit
In de stand achteruit kan het voer- tuig achteruit rijden.
OPMERKING: In achteruit is het toerental van de motor beperkt, waardoor dus ook de snelheid van het voertuig in achteruit beperkt is.
Als u in achteruit een helling afrijdt, kunt u de ingestelde snelheidslimiet in achteruit toch overschrijden door de zwaarte- kracht.
WAARSCHUWING
Neutraal
De neutrale stand schakelt de ver- snellingsbak uit.
Hoog toerental (Vooruit)
In deze stand wordt het overbren- gingsmechanisme in een hoge versnelling geschakeld. Dit is het toerentalbereik voor normaal rijden. In deze stand kan het voertuig zijn maximumsnelheid bereiken.
Laag toerental (Vooruit)
In deze stand wordt het overbren- gingsmechanisme in een lage ver- snelling geschakeld. In deze stand kan het voertuig traag rijden met een maximaal koppel op de wielen.
OPMERKING Gebruik het lage toerental om een trailer te trek- ken, zware ladingen te dragen, over hindernissen te rijden of een helling op of af te rijden.
48
SECUNDAIRE BEDIENINGSELEMENTEN
OPMERKING: Some veiligheidslabels op het vaartuig worden niet op af- beeldingen weergegeven. Voor informatie over veiligheidslabels voor voertuigen, raadpleegt u BELANGRIJKE LABELS OP HET PRODUCT.
TYPISCH - SECUNDAIRE BEDIENINGSELEMENTEN
1) Contactschakelaar en
-sleutels
Contactschakelaar
De contactschakelaar bevindt zich bovenaan op de console.
1. Contactschakelaar
STANDEN CONTACTSCHAKELAAR
1. UIT
2. ACC
3. AAN
4. START
UIT
Alleen in deze stand kan de sleutel in het contact worden geplaatst of eruit worden gehaald.
In de UIT-stand wordt het elektri- sche systeem van het voertuig uit- geschakeld.
De motor wordt uitgeschakeld als u de contactschakelaar op UIT draait.
ACC
Alleen accessoires zoals de verwar- ming, regenwissers of radio zijn in- geschakeld.
OPMERKING: Ook de stand ACC schakelt de motor uit
AAN
Wanneer de sleutel in deze stand wordt gedraaid, wordt het elektri- sche systeem van het voertuig ge- activeerd.
De meter begint te werken.
De lichten van het voertuig gaan branden.
De motor kan gestart worden.
START
Deze stand schakelt de motor in.
OPMERKING: Als de contactscha- kelaar langer dan 30 minuten op de stand AAN blijft staan, zal de motor niet starten tenzij de contactscha- kelaar op UIT wordt gezet en daar- na opnieuw op AAN.
sleutels
Basissleutel
Het voertuig wordt geleverd met 2 standaardsleutels, één met een rubberen hoes en één zonder.
Neem contact op met een erkende Can-Am dealer voor meer informa- tie over de opties met betrekking tot D.E.S.S.
Digitally Encoded Security System (D.E.S.S.) (Als optie verkrijgbaar)
De sleutels zijn voorzien van een elektronisch circuit dat een uniek elektronisch serienummer bevat.
Het D.E.S.S.-systeem leest de sleutelcode en laat het starten van de motor toe voor sleutels die het herkent.
Soorten sleutels
Dit voertuig kan worden bestuurd met 3 verschillende soorten con- tactsleutels:
- Werksleutel (oranje): begrenst de snelheid tot 40 km/h maar beperkt niet de motorkoppel.
- Normale sleutel (groen): be- grenst de snelheid op 70 km/h en de motorkoppel met 10%.
- Prestatiesleutel (grijs): geen be- perking
Het soort sleutel is afhankelijk van de kleur.
Zowel met de prestatie-, de normale als de optionele werk- sleutel is kantelen, omrollen, botsen of controleverlies met zware verwondingen of de dood tot gevolg mogelijk. Het gebruik van de werksleutel of normale sleutel vervangt niet dat de be- stuurder voorbereid moet zijn, moet weten wat te doen en het voertuig voorzichtig moet bestu- ren.
WAARSCHUWING
Optionele prestatie-D.E.S.S. Sleutel
Bij uw dealer is ook een prestatie- sleutel verkrijgbaar.
OPMERKING: Deze sleutel is gelijk aan de standaardsleutel.
De prestatiesleutel stelt de gebrui- ker in staat het volledige vermogen van de motor te gebruiken en de topsnelheid van het voertuig te bereiken.
Dit kan handig zijn voor bestuurders die meer acceleratie verkiezen en in omgevingen waarvoor hogere
snelheden en een bruuskere ver- snelling geschikt zijn. Op wijde, rechte paden is het bijvoorbeeld mogelijk dat de bestuurders de prestatiesleutel verkiezen.
Optionele D.E.S.S. Normale sleutel
Bij uw dealer is ook een standaard- sleutel verkrijgbaar.
Op steile hellingen naar bene- den is het mogelijk dat de snel- heidsbeperking niet verhindert dat het voertuig sneller dan de- ze snelheid gaat rijden.
WAARSCHUWING
De normale sleutel beperkt de alge- mene prestaties van het voertuig tot 90% van het maximale koppel van de motor en beperkt de snel- heid van het voertuig tot 70 km/h.
omgevingen waar lagere snelheden en traag optrekken vereist zijn.
2) Dimlichtschakelaar
De dimmerschakelaar van de kop- lamp bevindt zich op de console bovenaan.
Deze sleutel kan nuttig zijn voor bestuurders die liever geleidelijk versnellen of om te rijden in omge- vingen waar de topsnelheid en bruusk versnellen niet wenselijk zijn. Op nauwe, bochtige paden is het bijvoorbeeld mogelijk dat de bestuurders de normale sleutel verkiezen.
Optionele D.E.S.S. Work Key
Bij uw dealer is een werksleutel verkrijgbaar.
Met de werksleutel kan de motor- koppel voor 100% worden benut, maar wordt de snelheid van het voertuig beperkt tot 40 km/h.
Op steile hellingen naar bene- den is het mogelijk dat de snel- heidsbeperking niet verhindert dat het voertuig sneller dan de- ze snelheid gaat rijden.
WAARSCHUWING
Dit kan nuttig zijn voor bestuurders die verkiezen om te rijden in werk-
1. Dimlichtschakelaar
Deze schakelaar dient om te scha- kelen tussen dim- of grootlichten of UIT te schakelen.
3) 2WD / 4WD-schake- laar
De 2WD / 4WD-schakelaar bevindt zich op de console bovenaan.
1. Keuzeschakelaar 2WD / 4WD
Met deze schakelaar wisselt u tus- sen 4-wielaandrijving en 6-wielaan- drijving wanneer het voertuig stil- staat en de motor draait.
OPMERKING Het voertuig moet stilstaan om over te schakelen tussen 2WD / 4WD. Het in- en uitschakelen van deze knop tij- dens het rijden kan tot mechani- sche schade leiden.
Om de 4WD-modus te activeren drukt u de keuzeschakelaar naar boven.
Om de 2WD-modus te activeren drukt u de keuzeschakelaar naar beneden. Het voertuig rijdt dan xx- xxxx met achterwielaandrijving.
4) Differentieel achter (indien aanwezig)
De differentieelschakelaar bevindt zich op de console.
OPMERKING: Op het instrumen- tenbord wordt de rijmodus weerge- geven.
1. Differentieelschakelaar
Met de differentieelschakelaar kan het achterdifferentieel worden ver- grendeld.
OPMERKING Het voertuig moet stilstaan om de differentieelscha- kelaar in of uit te kunnen schake- len. Het in- en uitschakelen van deze knop tijdens het rijden kan tot mechanische schade leiden.
Het achterdifferentieel is vergren- deld als de schakelaar naar boven staat. Het achterdifferentieel is ontgrendeld als de schakelaar naar beneden staat.
5) Schakelaar ECO / Normaal / Werkmodus (indien aanwezig)
De schakelaar ECO / Normaal / Werk bevindt zich op de console bovenaan.
Het wordt gebruikt voor het selec- teren van de modus ECO, Normaal of Werk.
1. Schakelaar voor de modussen ECO / Normaal / Werk
De ECO-instelling (laag verbruik modus) verminderd het brandstof- verbruik, door beperking van de maximale opening van het gaspe- daal om zo een optimaal verbruik te bewerkstelligen.
OPMERKING: Gebruik op hobbeli- ge wegen de ECO-modus voor rustiger rijomstandigheden.
De modus Normaal biedt geen motorkoppelreductie of sportievere rijervaring
De modus Werk is geoptimaliseerd voor zware ladingen op een gladde weg maar de motorkoppel is volle- dig beschikbaar. Deze modus is ook geschikt voor ruw terrein en obstakels.
6) Lierschakelaar(indien aanwezig)
De lier kan van binnenin en buitenaf het voertuig worden bediend met de lierschakelaar in de console bo- venaan.
1. Lierschakelaar
Raadpleeg de lierHANDLEIDING die bij het voertuig zit voor het goed bedienen van de lier.
MULTIFUNCTIONELE METER (LCD)
De display niet aanpassen ter- wijl u rijdt. Daardoor kunt u de controle over het stuur verlie- zen.
WAARSCHUWING
De multifunctionele weergave (LCD) bevindt zich op de bovenste console.
Beschrijving multifuncti- onele weergave
1. Keuzetoets
2. Weergave voor de stand van de versnel- ling
3. Hoofdscherm
4. Brandstofpeilaanduiding
5. 4WD-verklikkerlichtje
6. Verklikkerlichtje te laag brandstofpeil
7. Motorverklikkerlichtje
8. Grootlicht-verklikkerlichtje
9. Verklikkerlichtje MPH of km/u
10. Verklikkerlichtje veiligheidsgordel
1) Keuzetoets
De keuzetoets wordt gebruikt om te navigeren of de instellingen te wijzigen in de multifunctionele meter.
2) Weergave voor de stand van de versnelling
Deze display toont in welke versnel- ling het voertuig staat.
1. Ingeschakelde versnelling
WEERGAVE | FUNCTIE |
P | Parkeren |
R | Achteruit |
N | Neutraal |
H | Hoog toerental |
L | Laag toerental |
- | Aangegeven in-tussen versnelling |
3) Hoofdscherm
Het hoofdscherm wordt gebruikt om tal van functies om de multi- functionele meter weer te geven.
Zie MODI MULTIFUNCTIONELE
METER voor de verschillende be- schikbare modi:
4) Brandstofpeilaanduiding
Een indicatiebalk duidt doorlopend de hoeveelheid brandstof in de brandstoftank aan terwijl u rijdt.
1. Brandstofpeilaanduiding
5) 4WD-verklikkerlichtje
Als dit lichtje BRANDT, betekent dit dat het 4WD-systeem actief is.
6) Verklikkerlichtje te laag brandstofpeil
Als dit verklikkerlichtje BRANDT, betekent dit dat er in de brandstof- tank nog maar ongeveer 8,5 L brandstof overblijft.
7) Motorverklikkerlichtje
Als dit verklikkerlichtje BRANDT, wordt er een motorstoringscode aangeduid. Controleer de melding op het LDC-display.
Als dit verklikkerlichtje brandt, wordt aangeduid dat het MOTORMANAGEMENT
NOODPROGRAMMA is geacti- veerd.
Zie het hoofdstuk OPLOSSEN VAN PROBLEMEN voor nadere informa- tie.
8) Grootlicht-verklikkerlichtje
Als dit lichtje BRANDT, betekent dit dat het grootlicht geselecteerd is voor de koplampen.
9) Verklikkerlichtje km/u of MPH
Het lampje dat oplicht duidt aan met welke eenheid de snelheids- meter werkt.
10) Verklikkerlichtje veiligheidsgordel
Als dit lichtje BRANDT, betekent dit dat de veiligheidsgordel van de bestuurdersstoel niet is vastgeklikt.
Modi multifunctionele meter
Snelheidsmodus
In deze stand toont het hoofd- scherm de snelheid van het voer- tuig in km/u of in mph.
Toerentalmodus (RPM)
In deze modus toont het hoofd- scherm het motortoerental (RPM).
Combinatiemodus
In deze modus toont het hoofd- scherm de voertuigsnelheid en het motortoerental (RPM).
1. Voertuigsnelheid
2. Motortoerentallen
Kilometerteller (OD)
De odometer registreert de totale afgelegde afstand in mijl of kilome- ter.
Klok
Toont de huidige tijd.
Hij kan worden gebruikt om het bereik van de brandstoftank te be- palen of de afstand tussen 2 pun- ten op de weg.
HOUD de keuzetoets 2 seconden ingedrukt om de tripmeter te reset- ten.
Tripuurmeter (TH)
De tripuurmeter registreert de be- drijfsduur van het voertuig wanneer het elektrisch systeem is ingescha- keld. Hij kan worden gebruikt om de reistijd tussen 2 punten te me- ten.
Zie METER INSTELLEN om de
huidige tijd in te stellen.
Tripmeter (TP)
De tripmeter registreert de afgeleg- de afstand sinds de laatste reset. De afgelegde afstand verschijnt in kilometer of mijl.
HOUD de keuzetoets 2 seconden ingedrukt om de uurmeter te reset- ten.
Motoruurmeter (EH)
De motoruurmeter registreert hoe- lang de motor draait.
Berichtweergavemodus
Belangrijke berichten kunnen worden weergegeven op het hoofdscherm. Raadpleeg de onderstaande tabel.
Als er een abnormale motortoestand optreedt, kan er een melding over het hoofdscherm lopen, gecombineerd met een verklikkerlichtje. Zie het hoofdstuk OPLOSSEN VAN PROBLEMEN voor meer informatie.
BERICHT (NORMALE BEDIENING) | BESCHRIJVING |
BRAKE (rem) | Melding weergegeven als de remmen langer dan 15 seconden aan een stuk worden geactiveerd. (De snelheid moet hoger zijn dan 5 km/h) |
NORMALE SLEUTEL | Weergegeven bij opstarten als de normale sleutel wordt gebruikt. |
WORK KEY (WERKSLEUTEL) | Weergegeven bij opstarten als de werksleutel wordt gebruikt. |
SEAT BELT (VEILIGHEIDSGORDEL) | Als de veiligheidsgordel van de bestuurder niet is vastgemaakt en de snelheid van het voertuig minder dan 10 km/h is, wordt deze melding weergegeven en gaat het verklikkerlichtje branden. Geen begrenzing koppel motor ingeschakeld. |
ENGINE LIMITATION ENGAGED FASTEN SEAT BELT (MOTORBEGRENZING INGESCHAKELD VEILIGHEIDSGORDEL OMDOEN) | Als de veiligheidsgordel van de bestuurder niet is vastgemaakt en de snelheid van het voertuig hoger dan 10 km/h is, wordt deze melding weergegeven en blijft het verklikkerlichtje branden. Het koppel van de motor wordt begrensd, waardoor de snelheid van het voertuig wordt beperkt tot ongeveer 20 km/h. |
MODUS WERK ACTIEF | Wordt weergegeven wanneer de modus Werk is geactiveerd. |
Modus Normaal actief | Wordt weergegeven wanneer de modus Normaal is geactiveerd |
MODUS ECO ACTIEF | Wordt weergegeven wanneer de ECO-modus wordt geactiveerd. |
ONDERHOUD NOODZAKELIJK (1) | Weergegeven op de meter wanneer het voertuig binnenkort een periodiek onderhoud nodig heeft. |
XXXX XXXXXXXXXXX | Weergegeven als de riembescherming actief is bij hoog toerental. (Indien op uw model beschikbaar en ingeschakeld). |
(1) Ga als volgt te werk om de xxx- xxxx ONDERHOUD XXXXXXXX- LIJK te wissen:
1. Zet de schakelhendel in de PARKEER-stand.
2. Draai de contactschakelaar op AAN. Start de motor NIET.
3. Zet de instrumentenbordschake- laar op kilometerteller.
4. Druk op het multifunctionele in- strumentenbord op de knop
SET en houd het ingedrukt tot stap 6.
5. Druk drie keer snel op Aan-Uit van het grootlicht.
6. Draai de contactschakelaar op UIT.
OPMERKING: Stappen 4 en
5 moeten worden voltooid binnen 5 seconden.
OPMERKING: Draai de contact- schakelaar niet op AAN, voordat de multifunctionele meter uitschakelt.
Modus Storingscode
Houd bij het menu voor motoruren de knop MODUS ingedrukt terwijl u tussen groot- en dimlicht schakelt (drie keer) voor toegang tot de dia- gnostische foutcodes.
Navigeren in de LCD- meter
Standaard weergavemodus
Na het starten toont de weergave- modus normaal:
- Voertuigsnelheid
- Motortoerental per minuut (RPM)
- Beide parameters tegelijk (combinatiemodus).
Om over te schakelen tussen de displays, gaat u als volgt te werk.
1. Draai de contactsleutel op AAN om het systeem op te starten.
2. Wacht tot de “begroeting” wordt weergegeven.
3. Druk eenmaal op de keuzetoets en laat deze los, om de OD-dis- play (kilometerteller) weer te geven.
4. Houd de keuzetoets nogmaals ingedrukt, deze keer 2 secon- den lang.
De modus verandert dan in Speed (snelheid), RPM of Combined (combinatie).
en 4 tot de gewenste modus wordt weergegeven.
Tijdelijke weergavemodus
In de tijdelijke weergavemodus zijn de volgende functies beschikbaar:
- Kilometerteller
- Klok
- Tripmeter (terugstelbaar)
- Tripmeter (terugstelbaar)
- Motorurenmeter.
Houd de keuzetoets ingedrukt om over te schakelen van de standaard naar een van de tijdelijke weergave- modi.
1. Keuzetoets
De meter toont de geselecteerde modus gedurende 10 seconden en keert dan terug naar de normale displaymodus.
Om de waarde in een terugstelbare modus terug te stellen, HOUDT u de keuzetoets 2 seconden lang in- gedrukt.
Meter instellen
Klokinstelling
Zodra u een klokweergave hebt gekozen, stelt u de klok met de displaykeuzetoets als volgt in:
5. Om een andere modus te selec- teren, herhaalt u de stappen 3
Taalselectie
De taal van de meter kan worden gewijzigd. Raadpleeg een erkende Can-Am dealer voor de beschikbare talen en om de meter in te stellen op uw voorkeur.
1. Keuzetoets
2. Tijd
1. HOUD de knop ingedrukt (dis- play flikkert).
2. Kies de 12- of 24-uursweergave (12H of 24H) door op de knop te drukken.
3. Als u de 12-uursweergave wenst, kiest u AM (“A”) of PM (“P”) door op de knop te druk- ken.
4. HOUD de knop ingedrukt.
5. Kies het eerste uurcijfer door op de knop te drukken.
6. HOUD de knop ingedrukt.
7. Kies het tweede uurcijfer door op de knop te drukken.
8. HOUD de knop ingedrukt.
9. Kies het eerste minutencijfer door op de knop te drukken.
10. HOUD de knop ingedrukt.
11. Xxxx het tweede minutencijfer door op de knop te drukken.
12. Druk op de knop om de instellin- gen te bevestigen (CLOCK (Klok) verschijnt op de display).
OPMERKING: De meter toont de huidige tijd gedurende 10 seconden en keert dan terug naar de normale displaymodus.
Keuze eenheid (km/u of MPH)
De snelheidsmeter, kilometerteller en tripmeter staan standaard op mijl ingesteld, maar dit kan worden veranderd in een kilometer-aandui- ding. Neem contact op met een erkende Can-Am dealer.
MULTIFUNCTIONELE METER (ANALOOG / DIGITAAL)
Kenmerken multifunctionele meter
De display niet aanpassen terwijl u rijdt. Daardoor kunt u de controle over het stuur verliezen.
WAARSCHUWING
1) Analoge snelheidsmeter
Geeft de snelheid aan van het voertuig in km/u of mph.
2) MODE-knop (M - Modus)
Door de MODE-knop (M) in te drukken, bladert u door de functies van de digitale hoofddisplay.
VOLGORDE FUNCTIES | OPTIES |
Het numerieke display knippert. | Druk op SET (S) om te scrollen, selecteer de gewenste functie en druk op MODE (M) om te bevestigen. |
Het multifunctionele display knippert. | Druk op SET (S) om te scrollen, selecteer de gewenste functie en druk op MODE (M) om te bevestigen. |
3) SET-knop (S - Instellen)
Door de SET-knop (S) in te drukken, bladert u door de functies van de di- gitale hoofddisplay.
VOLGORDE FUNCTIES | WEERGEGEVEN INFORMATIE |
Klok | XX:XX (24:00 tijdnotatie) XX:XX A of P (12:00 AM/PM tijdnotatie) |
Afstandsmeter cumulatieve afstand | XXXXX.X km of mi |
Kilometerteller — ritafstand A (TRIP A) | XXXXX.X km of mi |
Kilometerteller — ritafstand B (TRIP B) | XXXXX.X km of mi |
Chronometer tijdsduur motor (Hr) | XXXXX.X |
Chronometer tijdsduur rit (HrTRIP) | XXXXX.X |
Om ritfuncties te resetten, de SET-knop (S) drie seconden ingedrukt houden.
4) Analoge toerenteller (RPM)
Geeft het aantal toeren per minuut aan (RPM). Vermenigvuldig het getal met 1.000 om het reële toerental te verkrijgen.
5) Verklikkerlichtjes
Verklikkerlichtjes informeren u bij verschillende omstandigheden of pro- blemen.
Een verklikkerlichtje kan alleen of in combinatie met een ander lichtje knipperen.
INDICATORLICHTJE(S) | BESCHRIJVING | |
Alle verklikkerlichtjes | Aan | Alle verklikkerlichtjes worden geactiveerd wanneer de contactschakelaar AAN wordt gezet en de motor niet wordt gestart. |
Aan | Laag brandstofpeil | |
Aan | Motor controleren | |
Aan | Hoge motortemperatuur | |
Aan | Koplampen in de grootlichtstand | |
Aan / knipperend | Veiligheidsgordel bestuurder is niet goed vastgemaakt. Het vermogen van de motor wordt beperkt, waardoor het voertuig minder snel rijdt en minder goed bestuurbaar is. Primaire digitale display: FASTEN SEAT BELT (Veiligheidsgordel vastmaken). | |
Aan | Modus Werk is geactiveerd | |
Aan | ECO-modus geactiveerd |
6) Multifunctionele display
De snelheid van het voertuig of het aantal toeren van de motor (RPM) kan worden weergegeven. Zie de knop MODE (M) in dit onderdeel.
Er kunnen ook belangrijke meldingen worden weergegeven. Raadpleeg de onderstaande tabel.
Als er een abnormale motortoestand optreedt, kan een bericht worden gecombineerd met een verklikkerlichtje. Zie het hoofdstuk OPLOSSEN VAN PROBLEMEN voor meer informatie.
MELDING | BESCHRIJVING |
BRAKE (rem) | Melding weergegeven als de remmen langer dan 15 seconden aan een stuk worden geactiveerd. (De snelheid moet hoger zijn dan 5 km/h) |
NORMALE SLEUTEL | Weergegeven bij opstarten als de normale sleutel wordt gebruikt. |
WORK KEY (WERKSLEUTEL) | Weergegeven bij opstarten als de werksleutel wordt gebruikt. |
SEAT BELT (VEILIGHEIDSGORDEL) | Als de veiligheidsgordel van de bestuurder niet is vastgemaakt en de snelheid van het voertuig minder dan 10 km/h is, wordt deze melding weergegeven en gaat het verklikkerlichtje branden. Geen begrenzing koppel motor ingeschakeld. |
ENGINE LIMITATION ENGAGED FASTEN SEAT BELT (MOTORBEGRENZING INGESCHAKELD VEILIGHEIDSGORDEL OMDOEN) | Als de veiligheidsgordel van de bestuurder niet is vastgemaakt en de snelheid van het voertuig hoger dan 10 km/h is, wordt deze melding weergegeven en blijft het verklikkerlichtje branden. Het koppel van de motor wordt begrensd, waardoor de snelheid van het voertuig wordt beperkt tot ongeveer 20 km/h. |
MODUS WERK ACTIEF | Wordt weergegeven wanneer de modus Werk is geactiveerd. |
MODUS NORMAAL ACTIEF | Wordt weergegeven wanneer de modus Normaal is geactiveerd |
ECO-MODUS ACTIEF | Wordt weergegeven wanneer de ECO-modus wordt geactiveerd. |
ONDERHOUD NOODZAKELIJK(1) | Weergegeven op de meter wanneer het voertuig binnenkort een periodiek onderhoud nodig heeft. |
XXXX XXXXXXXXXXX | Weergegeven als de riembescherming actief is bij hoog toerental. (Indien op uw model beschikbaar en ingeschakeld). |
(1) Ga als volgt te werk om de xxx- xxxx ONDERHOUD XXXXXXXX- LIJK te wissen:
1. Zet de schakelhendel in de PARKEER-stand.
2. Draai de contactschakelaar op AAN. Start de motor NIET.
3. Zet de instrumentenbordschake- laar op kilometerteller.
4. Druk op het multifunctionele in- strumentenbord op de knop SET en houd het ingedrukt tot stap 6.
5. Druk drie keer snel op Aan-Uit van het grootlicht.
6. Draai de contactschakelaar op UIT.
OPMERKING: Stappen 4 en 5 moeten worden voltooid binnen 5 seconden.
OPMERKING: Draai de contact- schakelaar niet op AAN, voordat de multifunctionele meter uitschakelt.
7) Lampje positie versnellingshendel
Geeft het gekozen bereik van de versnellingshendel weer.
8) Secundaire digitale display
Xxxxx de bestuurder nuttige infor- matie in realtime. Voor informatie over de displayfunctie, zie SET (S) KNOP.
9) Lampje brandstofpeil
Staafgrafiek die voortdurend het brandstofpeil in de brandstoftank weergeeft.
10) Lampje motortemperatuur
Staafgrafiek die voortdurend de temperatuur van het koelmiddel in de motor weergeeft.
11) Numerieke display
De snelheid van het voertuig of het aantal toeren van de motor (RPM) kan worden weergegeven. Zie de knop MODE (M) in dit onderdeel.
Meter instellen
Metrische / Imperiale eenheden instellen
Raadpleeg een Can-Am dealer voor instellingen.
Klok instellen
1. Druk op de SET-knop (S) om een tijdsweergave te selecte- ren.
2. De SET-knop (S - Instellen) drie seconden ingedrukt houden.
3. Druk op een SET-knop (S) om als tijdsweergave 12:00 AM PM of 24:00 te kiezen.
4. Als de tijdsnotatie 12:00 AM PM is geselecteerd, knippert A of P. Druk op de SET-knop (S) om A (AM) of P (PM) te selecte- ren.
5. Druk op de SET-knop (S) om het uur te wijzigen.
6. Druk op de knop S (S) om naar minuten te gaan (minuten knip- peren).
7. Druk op de SET-knop (S) om de minuten te wijzigen.
8. Druk op de knop S (S).
Taal instellen
De taal van de meter kan worden gewijzigd. Raadpleeg een erkende Can-Am dealer voor de beschikbare talen en om de meter in te stellen op uw voorkeur.
UITRUSTING
OPMERKING: Some veiligheidslabels op het vaartuig worden niet op af- beeldingen weergegeven. Voor informatie over veiligheidslabels voor voertuigen, raadpleegt u BELANGRIJKE LABELS OP HET PRODUCT.
TYPISCH
TYPISCH
TYPISCH
1) Schuin verstelbare stuurkolom
U kunt de hoogte van het stuur aanpassen.
Pas de hoogte van het stuur aan zodat het ter hoogte van uw borst en niet ter hoogte van uw hoofd komt.
De hoogte van het stuur stelt u als volgt in:
1. Trek de stuurhendel naar u toe om het stuur te ontgrendelen.
2. Zet het stuur in de gewenste stand.
3. Laat de stuurhendel los om het stuur in deze stand te vergren- delen.
1. Stuurhendel
Pas de hoogte van het stuur nooit aan terwijl u rijdt. U kunt de controle over uw voertuig verliezen.
WAARSCHUWING
2) Bekerhouders
Aan iedere kant van het voertuig, bij de bevestigingspunten van de zijnetten, bevindt zich een beker- houder.
3) Handgrepen passa- giers
De passagiers hebben toegang tot de voorste handgrepen op de con- sole vooraan de verwijderbare ge- reedschapskist.
1. Bekerhouder van de bestuurder weerge- geven
Aan de achterkant van de middel- ste passagierstoel bevinden zich nog twee bekerhouders.
Druk op het de clip van het vergren- delmechanisme in en trek de stoelrugsteun naar voren voor toe- gang.
1. Clip van het vergrendelmechanisme van de rugsteun
1. Passagiershandgrepen
Pas de positie van de stoel aan om een solide en comfortabele grip op de handgrepen te krijgen. Zie PAS- SAGIERSSTOELEN voor de aanpas- singsprocedure.
Gebruik nooit enig onderdeel van de kooi van het voertuig als handgreep. De handen kunnen geraakt worden door objecten buiten de cockpit of verpletterd worden bij kantelen.
WAARSCHUWING
Wanneer de passagiers de handgre- pen vasthouden, kunnen zij zich schrap zetten tegen de beweging van het voertuig en de handen in de cockpit houden indien het voer- tuig zou kantelen.
1. Bekerhouder op de rugsteun van de middelste passagier
OPMERKING: Gebruik de beker- houders niet terwijl u in moeilijke omstandigheden rijdt.
4) Bergvakken
Het voertuig is uitgerust met berg- vakken, bedoeld om lichte objecten te dragen.
Opbergvak multifunctioneel instrumentenbord (indien aanwezig)
Boven het multifunctioneel instru- mentenbord: bevindt zich een op- bergvak.
Ontgrendel het paneel en til het deksel op om de gereedschapskist te openen.
1. Opbergvak multifunctioneel instrumen- tenbord
Opbergvak bestuurder (indien aanwezig)
Aan de bestuurderskant bevindt zich een klein opbergvak.
Trek aan de hendel om te openen.
Voordat u gaat rijden, zorg er altijd voor dat de gereedschaps- kist is bevestigd aan het voer- tuig en dat het deksel is vergren- deld.
WAARSCHUWING
HET DEKSEL ONTGRENDELEN
1. Opbergvak van de bestuurder
Afneembare gereedschapskist (indien aanwezig)
Een afneembare gereedschapskist bevindt zich op de console boven- aan.
DE GEREEDSCHAPSKIST OP ZIJN PLAATS BEVESTIGEN
De gereedschapskist verwijderen
Til het deksel op om de gereed- schapskist weg te nemen.
DE AFNEEMBARE GEREEDSCHAPSKIST ONTGRENDELEN
Voordat u gaat rijden, zorg er altijd voor dat de gereedschaps- kist is bevestigd aan het voer- tuig en dat het deksel is vergren- deld.
WAARSCHUWING
Opbergvak onder de stoel (indien aanwezig)
Onder de zitting bevindt zich een handig, verkrijgbaar opbergvak.
OPMERKING: Zorg bij het terug- plaatsen van het opbergvak onder de zitting ervoor dat deze goed is uitgelijnd met de buizen van de stoel en de sleuven in de vloer zo- dat het goed onder past.
Open opbergvakken
Zorg dat er tijdens het rijden geen objecten in de open op- bergvakken zitten die in geval van kanteling verwondingen kunnen veroorzaken.
WAARSCHUWING
In de console bevinden zich meer- dere open opbergvakken.
1. Opbergvak onder de zitting
Til de rechterpassagiersstoel om- hoog en trek het opbergvak onder de zitting naar boven om het op- bergvak onder de zitting te verwij- deren.
ALLE MODELLEN BEHALVE BASE-MO- DELLEN
1. Open opbergvakken
Opbergvakken achter de rugsteun van de middelste passagier
Wanneer u de rugsteun van de middelste passagier naar beneden trekt, vindt u een opbergvak.
OPMERKING: Maak dit opbergvak altijd leeg wanneer u de middelste rugsteun van de passagier omhoog zet.
De voetsteunen helpen het risico op verwondingen aan de voeten of de benen te beperken.
Draag steeds geschikte schoenen. Zie UITRUSTING.
7) Zijnetten
Aan beide kanten van de cockpit zitten zijnetten, die dienen om uw armen, benen of schouders in het voertuig te houden, om het risico op verwondingen te beperken. Zij- netten kunnen ook helpen om struiken en puin uit de cockpit te houden.
Bestuur het voertuig nooit zon- der dat beide zijnetten geplaatst en vastgemaakt zijn.
WAARSCHUWING
1. Opbergvakken achter de rugsteun van de middelste passagier
5) Gereedschapsset
Bij het voertuig wordt een gereed- schapsset met basisgereedschap geleverd. Deze bevindt zich in het servicecenter vooraan.
1. Gereedschapsset
6) Voetsteunen
Dit voertuig is uitgerust met voet- steunen voor bestuurder en rech- terpassagier, waarmee u de voeten stevig op de vloer van het voertuig kunt plaatsen om de juiste lichaams- houding te helpen behouden tij- dens het rijden.
1. Zijnet
Zijnetten kunnen worden ingesteld en moeten zo strak mogelijk wor- den aangespannen. Pas de zijnet- ten als volgt aan:
1. Maak de zijnetten vast met de gesp.
2. Trek aan de vier spanriemen om aan te spannen.
Naargelang de hellingsgraad kan het voertuig een hogere of lagere snelheid bereiken.
WAARSCHUWING
1. Locaties waar het zijnet wordt aange- spannen
2. Schouderbescherming
8) Schouderbeschermers
Het voertuig is uitgerust met schouderbeschermers om het vol- ledige lichaam van bestuurder en passagiers in het voertuig vast te maken.
9) Veiligheidsgordels
Draag steeds een veiligheidsgor- del. Veiligheidsgordels beper- ken het risico op verwondingen bij botsingen en helpen alle le- dematen in de cockpit te hou- den bij kantelen of botsen.
WAARSCHUWING
Het voertuig is uitgerust met drie- puntsgordels om bestuurder en passagier te beschermen bij een botsing, kantelen of omrollen. De veiligheidsgordels dragen bij aan de veiligheid in het interieur.
Ter herinnering om de veiligheids- gordel vast te klikken, wordt het volgende bericht weergegeven op de multifunctionele meter: MOTOR- BEGRENZING INGESCHAKELD VEILIGHEIDSGORDEL OMDOEN.
Er is geen indicatorlichtje of bericht voor de veiligheidsgor- dels van de passagiers. De be- stuurder is verantwoordelijk voor de veiligheid van de passa- giers en moet ervoor zorgen dat de passagiers de veiligheidsgor- del omdoen.
WAARSCHUWING
De veiligheidsgordel vastklikken en aanpassen
De gordel is voorzien van een ver- grendeling die de heupgordel blok- keert wanneer het web onder spanning komt te staan.
Als de veiligheidsgordel van de be- stuurder niet goed is vastgemaakt wanneer:
- het contact AAN staat, gaat het verlikkerlichtje van de veilig- heidsgordel knipperen.
- Als de motor wordt gestart en de schakelhendel in een andere dan de PARKEER-stand wordt gezet, wordt de snelheid van het voertuig op een vlakke on- dergrond beperkt tot ongeveer 20 km/h.
1. Vergrendelknop
Duw het vergrendelplaatje van de veiligheidsgordel in de houder en trek aan de gordel om te controle- ren of deze goed is vastgeklikt.
Leg de veiligheidsgordel strak langs uw lichaam door de schoudergordel naar boven te trekken.
11) Passagiersstoelen
De passagiersstoelen zijn niet ver- stelbaar.
De passagiersstoel in het midden kan naar voren kantelen om bij de bekerhouders te kunnen door het vergrendelmechanisme bovenaan de rugsteun te ontgrendelen.
Draag de veiligheidsgordel op de juiste manier. Zorg dat het goed vast blijft en strak tegen het lichaam zit. Zorg ervoor dat de gordel niet gedraaid zit of defect is.
WAARSCHUWING
TYPISCH
Om de veiligheidsgordel vrij te ge- ven, drukt u op de rode knop van de gesp.
10) Bestuurdersstoel
Op bepaalde modellen kan de be- stuurdersstoel naar voren en naar achteren worden afgesteld.
1. Verstelhendel
Draai aan de stoelhendel om de stoel te ontgrendelen en te ver- schuiven. Laat de hendel los om de stoel in de gewenste stand te vergrendelen.
1. Clip van het vergrendelmechanisme van de rugsteun
Op bepaalde modellen kunnen de stoelen naar boven worden getrok- ken voor toegang tot de uitneemba- re opbergvakken onder de stoelen (indien aanwezig).
Om de stoel omhoog te trekken, trekt u aan de voorkant van de stoel om het los te wippen en omhoog te tillen tot het in de bovenste posi- tie “klikt”.
12) Dop brandstoftank
De dop van de brandstoftank be- vindt zich aan de rechterkant van de ontgrendelingshendel van de laadbak van het voertuig.
Verschuif de stoel nooit terwijl u rijdt.
WAARSCHUWING
1. Dop brandstoftank
Zie BRANDSTOF voor informatie over het vullen van de brandstof- tank en de brandstofvereisten.
13 ) Lier (indien aanwe- zig)
De lier kan worden ingeschakeld in het voertuig, met de bedienings- schakelaar op de console boven- aan.
Raadpleeg de lierHANDLEIDING die bij het voertuig zit voor het goed bedienen van de lier.
Intensief gebruik van de lier kan de ingebouwde stroomonderbrekers tijdelijk UITSCHAKELEN. Wacht dan even en ga door met het inha- xxx xxx xx xxxx. De stroomonderbre- kers worden automatisch ingescha- keld zodra ze zijn afgekoeld.
14) Laadbak
Gebruik de laadbak alleen vol- gens de richtlijnen in LADING VERVOEREN in het hoofdstuk VEILIGHEIDSINFORMATIE, om
het risico op controleverlies of ladingverlies te beperken.
WAARSCHUWING
Het voertuig is uitgerust met een kantelbare laadbak. De laadbak kan voor verschillende soorten ladingen worden gebruikt.
LIER
OPMERKING: Als u de lier lange tijd intensief gebruikt, kan de accu ontladen.
De volgende tips helpen de kans op het ontladen van de accu te verkleinen:
Windt altijd handmatig af: Maak de kabel los met de hendel en trek aan de haakband om af te winden.
Het wordt aanbevolen het voertuig tijdens het inhalen van de lier aan te laten staan. Stop het voertuig niet direct na het inhalen van de lier, zodat de accu kan opladen.
Als u langer dan 30 seconden lang de lier inhaalt, wordt het tevens aanbevolen het toerental van de motor te verhogen tot het bereik van 3.000 rpm, zodat de laadspan- ning voor de accu hoger wordt.
OPMERKING: Zorg ervoor dat het voertuig in NEUTRAAL (N) staat, voordat u het toerental van de mo- tor verhoogt.
1. Hendel laadbak
Scheidingen laadbak
De laadbak kan eenvoudig worden onderverdeeld in kleinere opslag- compartimenten zodat de ladingen niet door elkaar kunnen raken.
VOORBEELD VAN SCHEIDINGEN IN DE LAADBAK
15) Hendels voor kante- len laadbak
Via de hendels aan beide kanten van het voertuig kan het bevesti- gingsmechanisme van de laadbak worden bediend.
1. Laadbak
2. Achterklep
OPMERKING Xxxxxx tijdens het laden of lossen niet meer dan 113,4 kg op de achterklep. Sluit steeds de achterklep voor u gaat rijden. Zo beperkt u het risico op ladingverlies.
Achterklep verwijderen
Open de achterklep en verwijder de afstelkabels.
Positioneer de achterklep om het van de scharnieren te verwijderen.
1. Hendel laadbak
Zie LADING vervoeren.
16) Ankerhaken
In de laadbak zitten er 4 ankerha- ken, waarmee de lading in de laad- bak vastgemaakt kan worden.
OPMERKING Til nooit het voer- tuig op met behulp van ankerha- ken.
17) Achterklep
De laadbak kan worden gesloten met een achterklep.
1. Scharnieren achterklep
18) Trekhaak
Het voertuig is uitgerust met een 50,8 mm x 50,8 mm standaard aanhaakbevestiging.
Zie LADING VERVOEREN EN
WERK UITVOEREN voor richtlijnen voor correct gebruik van de aan- haakbevestiging.
Om het risico op controleverlies of ladingverlies te reduceren, moet u steeds de maximum trekcapaciteit in acht nemen.
WAARSCHUWING
19) 12 V-stroomaanslui- tingen
Dit is een handige aansluiting voor een looplamp of andere draagbare uitrusting.
20) Dak (indien aanwe- zig)
Raadpleeg een erkende Can-Am dealer voor instructies met betrek- king tot installatie en verwijdering.
ALLE MODELLEN
1. 12 V-stroomaansluitingen
OPTIONEEL
1. 12 V-stroomaansluitingen
Verwijder het beschermkapje voor gebruik. Bevestig het altijd opnieuw na gebruik, ter bescherming tegen vocht.
OPTIONELE APPARATUUR (INDIEN OP UW MODEL BESCHIKBAAR)
Zorg dat het wapen ongeladen is en onbruikbaar door een vei- lige vergrendeling voordat u het in de wapenhouder plaatst
WAARSCHUWING
1) Volledige bescherm- plaat onder het lichaam
Beschermplaten bieden belangrijke bescherming.
1. Beschermplaat achter
2. Centrale beschermplaat
3. Beschermplaat zijkant
4. Beschermplaat voor
2) Wapenhouder
Deze toegankelijke wapenhouder biedt plaats aan allerlei geweren en pistolen.
OPMERKING: Voordat u de wapen- houder gebruikt voor het transport van vuurwapens, dient u altijd bij de lokale wetshandhavers te con- troleren wat de specifieke wet- en regelgeving is betreffende gebruik en transport van vuurwapens.
1. Wapenhouder
Verminder uw snelheid als de vuurwapenhouder op het voer- tuig is geïnstalleerd.
WAARSCHUWING
OPMERKING Vermijd gebieden met veel takken. Als het vermij- den van dergelijke gebieden niet mogelijk is, zorg dan dat de tak- ken niet de vuurwapenhouder raken.
Wapenhouder monteren op de montage
Sluit het achterdeel van de wapen- houder.
1. Vergrendelnokje van de wapenhouder- montage
De wapenhouder van de montage verwijderen
Vergrendelnokje van de montage van de wapenhouder.
1. Vergrendelnokje van de wapenhouder- montage
Open de wapenhouder
Ontgrendel de rubberen sluiting.
Sluit het achterdeel van de wapen- houder met een rubberen sluiting.
Schuif de wapenhouder in de montage.
OPMERKING Xxxx ervoor dat het vergrendelnokje van de montage op de juiste plek valt en de wapenhouder goed bevestigt.
1. Rubbersluiting
Open het achterdeel van de wapen- houder.
Rijd nooit met het voertuig als de draagbare lamp aan is.
WAARSCHUWING
3) Montage van de wa- penhouder
Met behulp van het montagedeel kan de wapenhouder gemakkelijk en veilig worden bevestigd aan het voertuig.
OPMERKING: In sommige regio’s kunnen beperkingen gelden op het gebruik van een draagbare lamp als de wapenhouder is gemonteerd op voertuig. Raadpleeg de lokale regel- geving voordat u de lamp gebruikt.
WAARSCHUWING
Rijd niet met het voertuig als de lamp of de kabel de bestuurder en / of bediening van het voer- tuig hinderen. Gebruik deze lamp niet tijdens het rijden, want het kan andere bestuur- ders van voertuigen verblinden.
OPMERKING Verwijder de draagbare lamp en sla het op wanneer u het voertuig transpor- teert.
1. Montage voor de wapenhouder
OPMERKING Zorg dat de wapen- houder gesloten is en dat de uit- stekende delen zich binnen het voertuig bevinden.
4) Draagbare lamp
Een handige 12 V-lamp die gemak- kelijk kan worden verplaatst voor extra verlichting ter plekke.
5) LinQ-gereedschaps- houders
Met dit veelzijdige systeem voor het bewaren van gereedschappen kunt u allerlei gereedschappen vervoeren tijdens uw dagelijkse rit- ten.
1. LinQ-gereedschapshouders
1. Draagbare lamp
De gereedschapshouder monteren
OPMERKING Gebruik altijd ge- reedschapshouders per twee zo- dat er voldoende draagkracht is.
LET OP Maximale capaciteit voor twee gereedschapshouders: 5 kg .
OPMERKING Zorg er vóór elk gebruik voor dat de LinQ-gereed- schapshouder afgesloten is.
Monteer de gereedschapshouder in de LinQ-adapter. Het vergrendel- pictogram op de basis van de ge- reedschapshouder moet naar de langste kant van de opening van de LinQ-adapter wijzen.
OPMERKING De gereedschaps- houder moet naar boven zitten tijdens montage aan een vertica- le wand.
Onjuiste montage en gebruik
Gebruik de gereedschapshou- ders niet om zware objecten te houden. De objecten kunnen dan losraken van de gereed- schapshouders wanneer u snel rijdt of over een hobbelig par- cours gaat. Verminder uw snel- heid en controleer geregeld of de houders op hun plek blijven. Zorg ervoor dat de gereedschap- houders of het object dat ermee wordt vervoerd, niet in aanra- king komt met omstanders, bo- men of andere objecten. Zorg er op een ATV voor dat de ver- voerde objecten niet breder zijn dan de voertuigbreedte.
WAARSCHUWING
OPMERKING Installeer de haken altijd naar boven wijzend wan- neer u objecten horizontaal monteert.
Correcte montage en gebruik
Gebruik beide gereedschapshou- ders samen om een object te ver- voeren.
1. Haak naar boven
OPMERKING Zorg er vóór mon- tage voor dat de oppervlakken van de gereedschaphouder en alle oppervlakken waar het mee in contact komt, vrij zijn van sneeuw, ijs, modder en ieder an- der vuil.
1. De vloer van de laadbak wordt gebruikt als extra ondersteuning
OPMERKING Plaats bij verticale montage altijd het zware deel van het object op de vloer van de bak. Zorg ervoor dat het object niet buiten het voertuig uitsteekt.
De juiste set-up van het hoofdpijn- rek.
De juiste set-up per twee voor de laadbak.
6) Linkerspiegel
De linkerspiegel kan worden aange- past aan de voorkeuren van de be- stuurder.
Pas de spiegel niet aan tijdens het rijden. Daardoor kunt u de controle over het stuur verlie- zen.
WAARSCHUWING
Onjuiste en onveilige set-ups
1. Linkerspiegel
7) Halve voorruit
Een halve ruit van zeer schokbe- stendig polycarbonaat helpt de be- stuurder en passagiers te bescher- men tegen de elementen.
Halve voorruit installeren
Lijn de haken uit tussen de marke- ringen op de locatiestickers.
1. Markeringen
2. Sticker die de locatie aangeeft
3. Haakjes
1. Hoofdpijnrek
2. LinQ-systeem
9) Panoramische midden- spiegel
De middenspiegel kunnen naar voorkeur van de bestuurder worden afgesteld.
Pas de spiegel niet aan tijdens het rijden. Daardoor kunt u de controle over het stuur verlie- zen.
WAARSCHUWING
1. Opening in de voorruit
2. Klem in de onderste steun
OPMERKING: Wanneer de onder- kant van de voorruit uitlijnt met de bovenkant van de steun, zijn de haken uitgelijnd.
Draai de zijgeleidingsschroeven met de hand aan.
1. Panoramische middenspiegel
Zorg ervoor dat de voorruit goed vast zit voordat u met het voertuig gaat rijden.
WAARSCHUWING
8) Hoofdpijnrek
Een rek dat de cabine-onderdelen beschermt tegen de lading, zodat allerlei artikelen met het LINQ-sys- teem kunnen worden bewaard en vervoerd.
UW RIT AANPASSEN
Richtlijnen voor het af- stellen van de ophan- ging
Het rijgedrag en comfort van uw voertuig zijn afhankelijk van de afre- geling van de ophanging.
De afstelling van de ophanging kan de bestuurbaarheid van het voertuig beïnvloeden. Neem steeds de tijd om vertrouwd te raken met het rijgedrag van het voertuig nadat de ophanging is afgesteld.
WAARSCHUWING
De ophanging kan worden afge- steld in functie van de lading van
het voertuig, persoonlijke voorkeu- ren, rijsnelheid en staat van het terrein.
Om de ophanging af te regelen vertrekt u het best van de fabrieks- instellingen en past vervolgens ie- dere afregeling individueel aan.
De afregelingen vooraan en achter- aan hangen onderling samen. Na de afregeling van de voorschokdem- pers kan het bijvoorbeeld nodig zijn de achterschokdempers opnieuw af te regelen.
Maak een proefrit met het voertuig in dezelfde omstandigheden; ter- rein, snelheid, lading enz. Wijzig één afstelling en test opnieuw. Ga systematisch te werk tot u tevre- den bent.
Fabrieksinstellingen ophanging
FABRIEKSINSTELLINGEN OPHANGING VOORAAN | ||
INSTELLING | MODEL | FABRIEKSINSTELLING |
Veervoorbelasting | HD5 | Positie regelnok 1 (zacht) |
HD8 en HD10 | Positie regelnok 1 (zacht) |
FABRIEKSINSTELLINGEN OPHANGING ACHTERAAN | ||
INSTELLING | MODEL | FABRIEKSINSTELLING |
Veervoorbelasting | HD5 | Positie regelnok 1 (zacht) |
HD8 en HD10 | Positie regelnok 1 (zacht) |
De linker- en rechterregelnok- ken van de schokdemper moe- ten altijd in dezelfde stand wor- den ingesteld. Pas nooit één enkele schokdemper aan. Door een ongelijkmatige afregeling wordt het voertuig moeilijk be- stuurbaar en instabiel, wat tot een ongeluk kan leiden.
WAARSCHUWING
Ophanging afstellen
Afregeling veervoorbelasting
Verkort de veer voor een hardere rit of wanneer u een aanhangwa- gen trekt.
Verleng de veer voor een zachtere rit en vlotte rijomstandigheden.
UW RIT AANPASSEN
Hef het voertuig op. De veerlengte moet aan beide kanten gelijk zijn.
OPMERKING: Veervoorbelasting heeft geen invloed op de ruimte tussen voertuig en grond.
Pas deze aan door de regelnok te draaien.
TYPISCH
1. Draai aan de regelnokken
2. Zachtere afstelling
3. Hard afregelen
DPS-functie
Dynamic Power Steering (DPS) le- vert een computergeregelde, varia- bele versterking die wordt opge- wekt door een elektrische motor die de stuurkracht die van de be- stuurder wordt gevergd optimali- seert.
BRANDSTOF
Vereiste brandstof
OPMERKING Gebruik altijd ver- se benzine. Benzine oxideert, waardoor het octaangetal daalt, vluchtige ingrediënten vervliegen en er gomvorming en aanslag ontstaan, die uw brandstofsys- teem kunnen beschadigen.
De alcoholbijmenging in brandstof verschilt per land en regio. Uw vaartuig is op het gebruik van de aanbevolen brandstoffen afge- stemd, maar let wel op het volgen- de:
- Het gebruik van brandstof met een hoger alcoholpercentage dan wettelijk is vastgelegd, wordt niet aanbevolen en kan tot de volgende problemen met onderdelen van het brandstof- systeem leiden:
• Problemen met starten en werking.
• Aantasting van rubberen of plastic onderdelen.
• Aantasting van metalen on- derdelen.
• Xxxxxx aan interne onderde- len van de motor.
- Inspecteer regelmatig op aanwe- zigheid van brandstoflekker of andere afwijkingen van het brandstofsysteem als u ver- moed dat er meer alcohol in de benzine zit dan op dit moment wettelijk voorgeschreven.
- Met alcohol gemengde brand- stoffen trekken vocht aan en houden dit vast, wat kan leiden tot fasescheiding in de brand- stof, wat kan leiden tot proble- men met de motorprestaties of motorschade.
Aanbevolen brandstof
Gebruik normale, ongelode benzine met een AKI (R+M) / 2-octaangetal van 87 of een RON-octaangetal van 92.
OPMERKING Experimenteer nooit met andere brandstoffen. Gebruik van ongeschikte brand- stof kan motor- of systeemscha- de veroorzaken.
OPMERKING Gebruik GEEN brandstof van brandstofpompen die met E85 zijn gemarkeerd.
Het gebruik van brandstof met het label E15 is verboden door de Amerikaanse EPA-regelgeving.
Tankprocedure
WAARSCHUWING
- Brandstof is in bepaalde om- standigheden ontvlambaar en explosief.
- Controleer het brandstofpeil nooit met behulp van een open vlam.
- Rook niet en vermijd vuur en vonken in de buurt van de brandstof.
- Werk altijd in een goed verluch- te ruimte.
1. Stop de motor.
WAARSCHUWING
Stop de motor altijd voor u tankt.
2. Zorg ervoor dat de bestuurder en de passagiers uit het voer- tuig stappen.
WAARSCHUWING
Laat nooit iemand in het voer- tuig zitten terwijl u bijtankt. Als er tijdens het tanken brand of een explosie is, is het mogelijk dat de persoon op het voertuig het gebied niet snel genoeg kan verlaten.
3. Schroef de tankdop traag links- om los en verwijder deze dop.
BRANDSTOF
Een benzinebidon vullen
- Sla brandstof uitsluitend op in goedgekeurde benzinebidons.
- Vul de binzinebidon nooit ter- wijl deze in de laadbak of op het voertuig staat - de brand- stof kan ontvlammen door statische elektriciteit.
WAARSCHUWING
1. Dop brandstoftank
Als u een drukverschil vaststelt (fluitend geluid terwijl u de tankdop losdraait), laat uw voertuig dan nakijken en / of repareren voordat u er opnieuw mee rijdt.
WAARSCHUWING
4. Steek het pistool in de vulmond.
5. Voeg langzaam brandstof toe zodat lucht uit de tank kan ont- snappen en vermijd dat brand- stof terugvloeit. Let op dat u geen brandstof morst.
6. Stop met tanken zodra de brandstof de onderkant van de vulmond bereikt. Nooit te veel bijvullen.
Vul de brandstoftank nooit bij voordat u het voertuig naar een warme plaats verplaatst. Als de temperatuur stijgt, gaat brand- stof namelijk uitzetten waardoor de tank kan overlopen.
WAARSCHUWING
7. Draai de tankdop rechtsom ge- heel vast tot u een doorklikkend geluid hoort.
Wis op het voertuig gemorste brandstof onmiddellijk weg.
WAARSCHUWING
INRIJPERIODE
Gebruik tijdens de inrij- periode
Het voertuig heeft een inrijperiode van 10 bedrijfsuren of 300 km no- dig.
Motor
Tijdens de inrijperiode:
- Geef geen plankgas.
- Vermijd het gaspedaal voor meer dan driekwart in te druk- ken.
- Vermijd langdurig optrekken.
- Vermijd langdurig rijden op kruissnelheid.
Kortstondig accelereren en uw snelheid variëren dragen echter wel bij tot een goed inrijresultaat.
Remmen
Nieuwe remmen bereiken hun maximale rendement pas nadat ze zijn ingereden. De prestaties van de remmen kan beperkt zijn; wees dus extra voorzichtig.
WAARSCHUWING
Riem
Een nieuwe aandrijfriem heeft een inrijperiode van 50 km nodig.
Tijdens de inrijperiode:
- Vermijd fors optrekken en ver- tragen.
- Vermijd het slepen van een last.
- Vermijd rijden op een hoge kruissnelheid.
BASISPROCEDURES
De motor starten
Steek de sleutel in het contactslot en draai deze naar stand ON.
Duw op het rempedaal.
OPMERKING: Als de schakelhen- del niet in stand PARK (P) of NEU- TRAL (N) staat, moet het rempe- daal worden ingedrukt zodat de motor start.
Draai de sleutel in de startstand en houd vast tot de motor start.
OPMERKING: Druk het gaspedaal niet in. Als het gaspedaal voor meer dan 50% wordt ingedrukt, zal de motor niet starten.
Laat de motorstartpositie onmiddel- lijk los zodra de motor is gestart.
OPMERKING Als de motor na een paar seconden niet start, houd dan de motorstartpositie niet langer dan 10 seconden vast. Raadpleeg OPLOSSEN VAN PROBLEMEN.
Gebruik de schakelhen- del
Druk op de remmen en schakel naar de gewenste versnelling.
Los de remmen.
OPMERKING Stop het voertuig tijdens het schakelen altijd hele- maal en druk op de remmen, voordat u schakelt. Als u dit niet doet, kan dit de versnellingsbak beschadigen.
Het juiste bereik kiezen (laag of hoog)
Het is belangrijk situaties te beper- ken waarvan bekend is dat hierbij de aandrijfriem veel slipt. De belang- rijkste oorzaak voor het slippen van de aandrijfriem is een hoog toeren- tal in de versnellingsbak, terwijl er een laag toerental zou moeten zijn.
Let goed op het volgende:
Laag toerental
Een laag toerental moet worden gebruikt bij±
- Trekken
- Duwen
- Een lading vervoeren
- 4x4-toepassingen
- Modderplekken
- Watergaten
- Hindernissen nemen
- Een aanhangwagen op rijden
- Bergop rijden
Het wordt tevens aanbevolen een laag toerental te gebruiken als lan- gere tijd langzamer dan 24 km/h wordt gereden.
Zie INRIJPERIODE voor informatie over de inrijperiode van de aandrijf- riem.
Hoog toerental
Hoog is het standaardrijbereik.
Elektronische aandrijfriembescherming (indien op uw model beschikbaar en ingeschakeld)
Bij sommige voertuigen is de elek- tronische aandrijfriembeveiliging ingeschakeld.
Neem contact op met uw erkende Can-Am-dealer voor beschikbaar- heid en mogelijke inschakeling.
De functie wordt actief bij het rij- den met lage snelheid bij hoog toerental, zoals in de volgende si- tuaties:
- Trekken
- Duwen
- Een lading vervoeren
- 4x4-toepassingen
- Modderplekken
- Watergaten
- Hindernissen nemen
BASISPROCEDURES
- Een aanhangwagen op rijden
- Bergop rijden
In de bovenvermelde situaties helpt de elektronische aandrijfriembe- scherming de CVT-riem te bescher- men tegen schade door het inscha- kelen van de motormomentbeper- ker. Op de meter wordt tevens de melding LAGE VERSNELLINGLA-
GE VERSNELLING weergegeven, wat de bediener vraagt het voertuig stil te zetten en in LAGE VERSNEL- LING te zetten.
Als de elektronische aandrijfriembescherming ingeschakeld is, MOET u naar het LAGE bereik schakelen. Raad- pleeg GEBRUIK DE SCHAKELHEN- DEL.
Gebruik de rem om het voertuig stil te zetten. Plaats de schakel- hendel in achteruit (R) en rijd achteruit de heuvel af. Laat hierbij de remmen amper los en blijf aan een lage snelheid rijden. Probeer niet om te keren. Rijd nooit een heuvel af met de motor in neutraal. Ga niet hard op de rem staan. Dit verhoogt het risico op kantelen.
WAARSCHUWING
De motor uitzetten en het voertuig parkeren
Vermijd parkeren op een steile helling. Het voertuig kan wegrol- len.
WAARSCHUWING
Om te vermijden dat het voer- tuig wegrolt, gebruikt u de PARKEER-stand altijd wanneer het voertuig gestopt is of gepar- keerd staat.
WAARSCHUWING
Vermijd parkeren op plaatsen waar de hete onderdelen brand kunnen veroorzaken.
WAARSCHUWING
Zet de schakelhendel altijd in de parkeerstand als u gestopt bent of geparkeerd staat. Dit is vooral be- langrijk wanneer u op een helling parkeert. Op erg steile hellingen of als het voertuig geladen is, moeten de wielen worden geblokkeerd met stenen of bakstenen.
Kies het vlakste terrein om het voertuig te parkeren.
Laat het gaspedaal los en gebruik de remmen om het voertuig volle- dig te stoppen.
Zet de schakelhendel in de PAR- KEER-stand.
Schakel de contactschakelaar op UIT.
Trek de sleutel uit het contactslot.
Als u op een steile helling moet parkeren of als het voertuig gela- den is, moet u de wielen blokkeren met stenen of bakstenen.
Tips voor het maximali- seren van de levensduur van de aandrijfriem
Rijstijl en -omstandigheden hebben een directe invloed op de levens- duur van de aandrijfriem. Uw voer- tuig heeft een CVT-systeemont- werp dat voor de beste prestaties geoptimaliseerd is. De CVT en de aandrijfriem hebben met succes duizenden kilometers aan duur- zaamheidstests doorstaan. Voor het maximaliseren van de levens- duur van de aandrijfriem en het voorkomen van voortijdige storin- gen is het echter belangrijk dat de rijder de beperkingen van een rie- maangedreven CVT-systeem be- grijpt en de rijstijl en -snelheid hier- aan aanpast.
BASISPROCEDURES
Als u onder een van de onderstaan- de omstandigheden rijdt, wordt het door BRP sterk aanbevolen gedu- rende meer dan vijf (5) minuten vol gas te geven (WOT).
- Hoge omgevingstemperatuur (hoger dan 30 °C
- Zware belading: Passagiers / Zware bagage
- Zware weerstand: Xxxxx xxxx / Heuvelop / Modder / Gebruik rupsbandsysteem.
Na een paar minuten vol gas, laat u het gas los en laat u de CVT af- koelen.
Zie HET JUISTE BEREIK KIEZEN
(LAAG OF HOOG) voor meer tips voor het maximaliseren van de le- vensduur van de aandrijfriem.
90
SPECIALE PROCEDURES
Wat als u vermoedt dat er water in de CVT zit?
Als er water in de CVT zit, zal de motor versnellen, maar blijft het voertuig stilstaan.
OPMERKING Stop de motor en verwijder het water om schade aan de CVT te vermijden.
brengen. START DE MOTOR NOOIT!
Wat als het voertuig on- dergedompeld werd?
Als het voertuig ondergedompeld werd moet u het zo snel mogelijk naar een erkende Can-Am dealer brengen.
OPMERKING Start de motor van een ondergedompeld voertuig nooit. De motor kan ernstige schade oplopen als het voertuig niet op de juiste manier wordt herstart.
TYPISCH - LINKS VAN HET VOERTUIG ONDER DE LAADBAK
1. CVT-tap
Raadpleeg een erkende Can-Am-dealer, reparatieplaats of persoon van uw keuze om de CVT te laten controleren en reinigen.
Wat als de batterij leeg is?
U kunt het voertuig starten met de startkabels. Sluit de rode (+) kabel aan op de positieve pool en de zwarte (-) kabel op het chassis van het voertuig.
OPMERKING Xxxxxx geen elek- triciteitsbron aan het wiel of aan onderdelen die gekoppeld zijn aan DPS.
Wat als het voertuig is gekanteld?
Het voertuig kan kantelen tijdens abrupte manoeuvres, schuin een helling op- of afrijden of een onge- val.
Als het voertuig gekanteld is, moet u het zo snel mogelijk voor controle naar een erkende Can-Am-dealer
HET VOERTUIG TRANSPORTEREN
Als uw voertuig moet worden ver- voerd, moet deze op een dieplader van de juiste grootte en het juiste vermogen worden geladen.
OPMERKING Sleep dit voertuig niet. Slepen kan de aandrijving van het voertuig ernstig bescha- digen.
Wanneer u een sleep- of transport- dienst contacteert, vraag dan zeker of ze een aanhangwagen met een vlak laadbed, een laadplatform of een verstelbare laadbrug hebben om het voertuig veilig op te tillen en spanbanden om het vast te maken. Zorg ervoor dat het voer- tuig correct wordt getransporteerd volgens de instructies in dit hoofd- stuk.
OPMERKING Vermijd kettingen om het voertuig mee vast te bin- den. Die kunnen de laklaag of de plastic componenten beschadi- gen.
3.3 Trek het voertuig met de lier op de aanhangwagen.
4. Trek de sleutel uit het contact- slot.
5. Maak de banden vooraan vast met hiertoe voorziene spanban- den voor slepen.
6. Plaats een spanband aan de binnenkant van elk achterwiel.
7. Maak de achterwielen met de ratels van de spanbanden stevig vast aan beide zijden aan de achterkant van de aanhangwa- gen.
WAARSCHUWING
Zorg ervoor dat er tijdens het transport geen losse objecten aanwezig zijn in het voertuig of in de laadbak.
8. Zorg ervoor dat de voor- en achterwielen stevig bevestigd zijn op de oplegger.
WAARSCHUWING
Sleep dit voertuig nooit achter- uit met een windscherm. Het windscherm kan wegbreken. Trek het voertuig altijd vooruit.
Ga als volgt te werk om het voer- tuig om een laadplatform voor transport te laden:
1. Zet de schakelhendel op NEU- TRAL (N).
2. Als het voertuig uitgerust is met een lier, gebruikt u de lier om het voertuig op het platform te rollen.
3. Als het voertuig geen lier heeft, voer dan het volgende uit:
3.1 Bevestig een band rond- om het trekanker aan de voorbumper.
3.2 Maak de bang vast aan de lierkabel van het sleepvoertuig.
HET VOERTUIG OPHEFFEN EN ONDERSTEUNEN
Voorzijde voertuig
Plaats het voertuig op een vlakke ondergrond die niet glad is.
Zorg ervoor dat de schakelhendel van het voertuig in de PARKEER- stand staat.
Plaats een hydraulische krik onder de beschermplaat vooraan.
Hef de voorzijde van het voertuig
op en plaats een krik aan elke zijde onder het frame.
1. Hefpunt onder de trekhaak
2. Deel van het frame waaronder krikken kunnen worden geplaatst.
Breng de hydraulische lift naar om- laag en zorg ervoor dat het voertuig veilig wordt ondersteund door bei- de krikken.
1. Voorzijde voertuig
2. Frame
Breng de hydraulische lift naar om- laag en zorg ervoor dat het voertuig veilig wordt ondersteund door bei- de krikken.
Achterzijde voertuig
Plaats het voertuig op een vlakke ondergrond die niet glad is.
Activeer de 4-wielaandrijving (4WD).
Zorg ervoor dat de schakelhendel van het voertuig in de PARKEER- stand staat.
Plaats een hydraulische krik onder de aanhaakbevestiging.
Hef de achterzijde van het voertuig op en plaats een krik aan elke zijde voor het achterwiel.
Deze pagina is opzettelijk blanco
ONDERHOUD
ONDERHOUDSSCHEMA
Het onderhoud is zeer belangrijk om uw voertuig in een veilig functione- rende staat te houden. Het voertuig dient servicebeurten te ondergaan volgens het onderhoudsschema.
Een reparatiebedrijf of iemand naar keuze van de eigenaar kan emissiebe- perkingsapparatuur en -systemen onderhouden, vervangen of repareren. Voor deze aanwijzingen zijn geen onderdelen van of reparatie door BRP of door erkende Can-Am-dealers vereist. Hoewel een erkende dealer van Can-Am diepgaande technische kennis en gereedschap voor het onderhoud aan de Can-Am SSV heeft, is de emissiegerelateerde garantie niet afhan- kelijk van het gebruik van een erkende dealer van Can-Am of een ander bedrijf waar BRP commerciële banden mee heeft. Voor emissiegerelateer- de garantieclaims beperkt BRP de vaststelling en de reparatie van emis- siegerelateerde onderdelen tot erkende Can-Am-dealers. Raadpleeg de EMISSIEGERELATEERDE GARANTIE VAN US EPA in deze handleiding voor informatie. De eigenaar is verantwoordelijkheid voor een behoorlijk onderhoud. Garantieclaims kunnen onder andere worden afgewezen als de eigenaar of bestuurder door verkeerd onderhoud of gebruik het pro- bleem heeft veroorzaakt.
U moet de aanwijzingen voor de brandstofvereisten in het brandstofge- deelte van deze handleiding opvolgen. Ook als benzine met meer dan tien volumeprocent ethanol gemakkelijk verkrijgbaar is, heeft de US EPA een verbod voor het gebruik van benzine met meer dan 10 volumeprocent ethanol uitgevaardigd, dat op dit vaartuig van toepassing is. Het gebruik van benzine met dan 10 volumeprocent ethanol in deze motor kan het emissiebeperkingssysteem beschadigen.
Na elke 200 bedrijfsuren verschijnt het volgende bericht op de meter, om u te eraan te herinneren dat onderhoud nodig is: ONDERHOUD NOODZAKELIJK. Raadpleeg de paragraaf MULTIFUNCTIONELE DISPLAY voor het wissen van de melding .
Als het voertuig niet behoorlijk volgens het onderhoudsprogramma en de onderhoudsprocedures wordt onderhouden kan dat rijden op het voertuig onveilig maken.
WAARSCHUWING
ERNSTIG STOFFIGE OMSTANDIGHEDEN
Aanwijzingen voor onderhoud van de luchtfilter
Het onderhoud van de luchtfilter moet aangepast zijn aan de rijomstandig- heden.
De luchtfilter moet vaker worden onderhouden in de volgende stoffige omstandigheden:
- Rijden op droog zand.
- Rijden op droge, met aarde bedekte oppervlakken.
- Rijden op droge grindwegen of dergelijke.
OPMERKING: Als u in zulke omstandigheden in groep rijdt, moet de on- derhoudsfrequentie nog worden opgevoerd.
LEGENDA ONDERHOUDSSCHEMA
ONDERHOUDSSCHEMA
Werking onder zware rijomstandigheden (stof of modder) of bij het vervoeren van zware ladingen
Werking onder rijomstandigheden op onverharde wegen
ONDERHOUDSSCHEMA
Zorg ervoor dat u het juiste onderhoud op de aanbevolen momenten uit- voert, zoals in de tabellen is aangegeven. Sommige onderdelen van het onderhoudsschema moeten volgens de kalender worden uitgevoerd, on- afhankelijk van kilometertelling of werkingsduur.
IEDER JAAR OF IEDERE 3.000 km OF 200 UUR (wat zich het eerst voordoet) |
IEDER JAAR OF IEDERE 1.500 km OF 100 UUR (wat zich het eerst voordoet) |
Controleer de foutcodes. |
Voer alle onderdelen van de inspectie voor het vertrek uit. |
Vervang de motorolie en de filter |
Inspecteer de versnellingsbak op oliepeil (modellen HD8 en HD10) en verontreiniging (iedere 3.000 km) |
Vervang de olie van de versnellingsbak (modellen HD8 en HD10) (Bij de eerste 3.000 km) |
Controleer en reinig CVT-luchtfilter. Vervang ze indien nodig |
Inspecteer het stuurmechanisme op abnormale speling en schade (kolom, tandheugel-tandwiel, balgen) |
Inspecteer de sluitmoeren van de trekstang en de kogelgewrichten op speling en staat van manchetten |
Inspecteer de wiellagers op abnormale speling |
Inspecteer de ophangingsarmlagerbussen en slijtageplaten. Vervang indien nodig. |
Inspecteer de staat van de homokinetische koppelingen en rubberlaarzen (controleer op abnormale speling in de koppelingen en scheurtjes in de rubberlaarzen) |
Smeer de ophangingsarmen en de lagerbussen van de stabilisatiestangen achter |
Inspecteer en reinig het remsysteem (vloeistofpeil, blokken, schijven, leidingen, klauwen) |
Controleer vloeistofpeil van het differentieel voor en de achteraandrijving en controleer op verontreiniging en algemene staat (ventilatie-openingen, torsie van montagebouten, afdichtingen) |
Inspecteer oliepeil van de achterwielaandrijving (HD5-modellen) en controleer op verontreiniging en algemene staat (ventilatieopeningen, torsie van montagebouten, afdichtingen) |
Controleer de staat en de aansluitingen van de accu |