COMMISSIE VOOR AANVULLENDE PENSIOENEN VOOR ZELFSTANDIGEN
COMMISSIE VOOR AANVULLENDE PENSIOENEN VOOR ZELFSTANDIGEN
nr. 18
van
15 mei 2024
Aangezien de Commissie voor Aanvullende Pensioenen voor Zelfstandigen, opgericht krachtens artikel 61 van de programmawet (I) van 24 december 2002 (hierna “de WAPZ”), B.S. van 31 december 2002, als opdracht heeft advies te verstrekken,
nemen de vertegenwoordigers van de zelfstandigen, de pensioeninstellingen en de gepensioneerde zelfstandigen, bijgestaan door deskundigen, het volgende advies aan:
Ontwerp van koninklijk besluit
tot vaststelling van de informatieverplichtingen
in hoofde van de pensioeninstellingen met betrekking tot de kosten die van toepassing zijn op pensioentoezeggingen en
bilaterale tweede pijlerproducten
Op vraag van de vice-eersteminister en minister van Middenstand, Zelfstandigen, KMO’s en Landbouw, Institutionele Hervormingen en Democratische Vernieuwing, de dato 16 april 2024, heeft de Commissie zich gebogen over het ontwerp van koninklijk besluit tot vaststelling van de informatieverplichtingen in hoofde van de pensioeninstellingen met betrekking tot de kosten die van toepassing zijn op pensioentoezeggingen en bilaterale tweede pijlerproducten en het bijbehorende verslag aan de Koning.
Op verzoek van de vice-eersteminister en minister van Middenstand, Zelfstandigen, KMO’s en Landbouw, Institutionele Hervormingen en Democratische Vernieuwing, de dato 16 april 2024, heeft de Commissie zich gebogen over het ontwerp van koninklijk besluit tot vaststelling van de informatieverplichtingen in hoofde van de pensioeninstellingen met betrekking tot de kosten die van toepassing zijn op pensioentoezeggingen en bilaterale tweede pijlerproducten en het bijbehorende verslag aan de Koning.
In het voorliggende advies nr. 18 zijn de voornaamste opmerkingen opgenomen die de Commissie geformuleerd heeft over dit ontwerp van koninklijk besluit en het bijbehorende verslag aan de Koning.
UNANIEME COMMENTAAR
VAN DE COMMISSIE VOOR AANVULLENDE PENSIOENEN VOOR ZELFSTANDIGEN
over het ontwerp van koninklijk besluit tot vaststelling van de informatieverplichtingen in hoofde van de pensioeninstellingen met betrekking tot de kosten die van toepassing zijn op pensioentoezeggingen en bilaterale tweede pijlerproducten
1. Algemene overwegingen
Allereerst wil de Commissie nogmaals benadrukken dat ze het hoofddoel van de Transparantiewet onderschrijft, namelijk ‘de versterking van het vertrouwen in het pensioenstelsel en in de tweedepensioenpijler in het bijzonder’.
Ervoor zorgen dat aangeslotenen bij een pensioenovereenkomst of –toezegging en potentiële aangeslotenen duidelijke, beknopte, volledige en verstaanbare informatie ter beschikking krijgen, is van essentieel belang om het vertrouwen in het aanvullend pensioen te versterken.
De Commissie wijst op de noodzaak om aangeslotenen correcte, nuttige, vlot en snel toegankelijke informatie te verstrekken in duidelijke en nauwkeurige, zo mogelijk vergelijkbare bewoordingen, die hun moet helpen om weloverwogen beslissingen te nemen.
Belangrijk is dus te vermijden dat er nieuwe reglementen worden ingevoerd die de verplichting opleggen om andere informatie te verstrekken of informatie die al in een andere vorm beschikbaar is, wat voor verwarring kan zorgen bij de aangeslotenen, waardoor er nog meer vragen zullen rijzen.
1.1 Correcte informatie
Het ontwerp van koninklijk besluit stelt dat één algemeen percentage moet worden vermeld voor de instapkosten en één algemeen percentage voor de lopende kosten, ongeacht de wijze waarop de kosten worden aangerekend.
De kosten kunnen evenwel worden afgehouden naar evenredigheid van de bijdragen en/of de reserves maar het is ook mogelijk om hiervoor een forfaitair bedrag af te houden van de bijdragen en/of de reserves.
Deze kosten kunnen na verloop van tijd veranderen, afhankelijk van de keuzes die de aangeslotene maakt (meer bepaald bij pensioenproducten, meer bepaald bij de ‘life-cycle’-producten).
Het kan dan ook misleidend zijn om voor de aangeslotenen één enkel evenredig percentage te vermelden (in verhouding tot een bijdrage van 1.000 euro). Een forfaitair bedrag van 10 euro op een bijdrage van 500 euro komt neer op 2 %, een forfaitair bedrag van 10 euro op een bijdrage van 1.000 euro komt neer op 1 % en een forfaitair bedrag van 10 euro op een bijdrage van 5.000 euro komt neer op 0,2 %.
De Commissie geeft de aanbeveling om in het ontwerp van koninklijk besluit, zowel voor de instapkosten als voor de lopende kosten, een evenredig kostenpercentage te hanteren bij evenredige kosten en een forfaitair kostenbedrag bij forfaitaire kosten, zodat correctere en nauwkeurigere informatie wordt verstrekt.
De Commissie onderstreept immers dat de vereenvoudiging van de informatie de leesbaarheid ervan ten goede komt maar er niet mag toe leiden dat de informatie minder nauwkeurig is.
1.2 Relevante informatie
Het is weliswaar belangrijk om aangeslotenen informatie te verstrekken over de kosten, maar als er uitsluitend over de kosten wordt gecommuniceerd, beschikken de aangeslotenen niet over voldoende gegevens om een weloverwogen beslissing te nemen. Louter informatie verstrekken over de kosten volstaat in geen geval.
Een potentiële aangeslotene dient informatie in te winnen over zowel de kosten als het rendement en de aanverwante beleggingsdiensten, rekening houdend met de leeftijd en de tijd die hem nog rest tot de wettelijke pensioenleeftijd.
Een beter rendement vereist vaak een dynamischer en dus duurder beheer.
Een gepersonaliseerde dienstverlening veronderstelt doorgaans dat vaker vergaderd wordt over een welbepaald aspect, wat de kosten kan opdrijven.
De Commissie wijst erop dat de producten waar de laagste kosten aan verbonden zijn, niet noodzakelijk de meest interessante producten zijn. Ook het verwachte en verkregen rendement, en de dienstverlening zijn bijzonder belangrijke aspecten.
De Commissie vraag om deze overweging op te nemen in het Verslag aan de Koning.
1.3 Informatie die beperkt is tot producten die nog gecommercialiseerd worden
De Commissie stelt zich de vraag of het nuttig is om op de website van de pensioeninstellingen informatie te vermelden over kosten die verbonden zijn aan producten die niet langer gecommercialiseerd worden en die een potentiële aangeslotene niet langer kan onderschrijven.
Aangeslotenen zullen immers op het overzicht van hun pensioenrechten exact kunnen zien hoeveel de kosten bedragen die een impact zullen hebben op hun aanvullend pensioen. Ze zullen ook nauwkeurige informatie kunnen terugvinden over de kosten in het jaarlijkse transparantieverslag.
Aan het ter beschikking stellen en updaten van informatie over kosten van producten die niet langer gecommercialiseerd worden, hangt trouwens een kostenplaatje voor de pensioeninstellingen.
De Commissie herhaalt wat ze heeft vermeld aan het einde van punt 2 van haar advies nr. 15: ‘Mogelijkheden tot automatisering met het oog op reductie van administratieve beheerskosten en kosten ten laste van de aangeslotenen’:
‘De commissie acht het ten slotte belangrijk dat bij een wijziging van bestaande regelgeving of bij het uitwerken van toekomstige regels met betrekking tot aanvullende pensioenen, steeds een kostenbatenanalyse van de voorgestelde maatregelen gemaakt wordt, daarbij inzonderheid rekening houdend met de impact van deze maatregelen op de kosten en rendementen van de aanvullende pensioenen van de zelfstandigen’.
De Commissie stelt dan ook voor om in het ontwerp van koninklijk besluit, de verplichting tot informatieverstrekking over de kosten op de website van de pensioeninstellingen te beperken tot de
producten die nog gecommercialiseerd worden en die een potentiële aangeslotene zou kunnen onderschrijven.
1.4 Reglementeringen
De Commissie vraagt te vermijden dat er nieuwe reglementen worden ingevoerd die de verplichting opleggen om andere informatie te verstrekken of informatie die al in een andere vorm beschikbaar is, wat voor verwarring kan zorgen bij de aangeslotenen, waardoor er nog meer vragen zullen rijzen.
Er bestaan immers al vele transparantieverplichtingen in de verschillende reglementeringen.
1.5 Datum van inwerkingtreding
De wet van 26 december 2022 tot wijziging van verscheidene bepalingen ter versterking van de transparantie in het kader van de tweede pensioenpijler (hierna de “Transparantiewet”) werd gewijzigd bij wet van 11 december 2023 om meer bepaald de verschillende inwerkingtredingsdata van de verschillende onderdelen te herzien en uit te stellen.
Aldus stelt de nieuwe wet met name dat de aansluitingsdocumenten en de overzichten van de pensioenrechten aan de aangeslotenen moeten worden verstrekt vanaf 2026 in plaats van 2024 en 2025 zoals aanvankelijk was bepaald. Deze twee documenten bevatten alle informatie over de kosten.
Met het oog op coherentie en om te vermijden dat de implementatiekosten hoog zouden oplopen, is de Commissie van oordeel dat het ontwerp van koninklijk besluit over de kosten hetzelfde jaar in werking moet treden, namelijk in 2026 en niet 3 maanden na de bekendmaking ervan in het Belgisch Staatsblad.
Dit moet de pensioeninstellingen tevens in staat stellen om verder te werken aan de ontwikkelingen op IT-gebied die zowel noodzakelijk als onmisbaar zijn voor het opstellen van de reglementaire documenten van de Transparantiewet, alsook om er de bepalingen van dit koninklijk besluit in te verwerken.
2. Bijlage: Technische overwegingen
Verslag aan de Koning
Opsomming van de wetten
Wat de opsomming van de wetten voor aanvullende pensioenen in het Verslag aan de Koning betreft, meent de Commissie dat die per afkondigingsdatum zouden moeten worden gerangschikt en dit, net als in het ontwerp van koninklijk besluit zelf, conform de regels van de wetgevingstechniek.
Punt 4.1., eerste punt
De Commissie is van oordeel dat de volgende zin tot verwarring kan leiden: ‘Deze kosten worden veelal ten laste van de reserve gelegd wat zich vertaalt in een lager rendement’.
De Commissie stelt de volgende formulering voor: ‘Deze kosten worden veelal ten laste van de reserve gelegd wat zich vertaalt in een daling van de rendabiliteit van het product’.
Punt 4.2., 1°, eerste punt
De Commissie vraagt om de voorbeelden van acquisitietoeslagen als vermeld in het Verslag aan de Koning als volgt te verwoorden: ‘Het betreft bijvoorbeeld de eigen kosten van de verzekeraar voor het afsluiten van het contract, de kosten van het distributienetwerk, de door de tussenpersonen geïnde commissies, enz.’
Punt 4.2, 2°, derde punt
Voor IBP’s net als voor bepaalde producten van verzekeringsondernemingen, is er niet altijd een rechtstreeks verband, vastgelegd in de pensioenovereenkomst of in het pensioenreglement, tussen het financiële rendement dat de beleggingen opleveren en het nettorendement dat is toegekend aan de aangeslotenen. Bij een IBP hebben de financiële kosten van de beleggingen (die het netto financiële rendement bepalen) een impact op haar resultaat en eigen vermogen, maar de financiële kosten van de beleggingen hebben niet noodzakelijk een rechtstreekse impact op het rendement dat gedurende het jaar wordt toegekend. Die financiële kosten kunnen evenwel een impact hebben op het rendement dat wordt toegekend in de loop van de volgende jaren.
De Commissie stelt zich de vraag of de informatie over deze kosten tegen die achtergrond relevant is voor de aangeslotenen.
Punt 4.3.
‘De informatie moet één algemeen percentage vermelden’. Bij bepaalde pensioenproducten, bijvoorbeeld de ‘life-cycle’-producten, hangen de kosten af van de fondsen waarin de bijdragen zijn belegd, waarbij de verdeling van de bijdragen over de verschillende fondsen verschilt naargelang de beleggingshorizon van de aangeslotene.
De Commissie stelt vast dat het ontwerp van koninklijk besluit niet vermeldt hoe het algemene percentage in dit geval moet worden berekend.
Ontwerp van koninklijk besluit
Artikel 1
Geen opmerkingen
Artikel 2
Geen opmerkingen
Artikel 3
Dit artikel schrijft voor dat een percentage voor de instapkosten moet worden vermeld en een percentage voor de lopende kosten. Voor de instapkosten is dit geen probleem aangezien die kosten worden ingehouden op de bijdrage. De lopende kosten kunnen daarentegen worden ingehouden op de reserve of op het rendement. Afhankelijk van de wijze waarop de kosten worden ingehouden, kan het percentage sterk verschillen.
De definities van kosten op de bijdragen en op de reserves zijn overigens voornamelijk opgenomen in het koninklijk besluit Leven dat van toepassing is op de Belgische verzekeringsondernemingen.
Maar het ontwerp van koninklijk besluit over de kosten is zowel van toepassing op de Belgische als op de niet-Belgische pensioeninstellingen en dus op de niet-Belgische levensverzekeringsondernemingen die niet vertrouwd zijn met de definities die zijn opgenomen in het koninklijk besluit Xxxxx.
De Commissie stelt zich vragen bij de implementatie van dit ontwerp van koninklijk besluit door de buitenlandse pensioeninstellingen.
Artikel 3, § 1, 2°, derde punt stelt dat IBP’s informatie moeten verstrekken over al hun kosten, waaronder de financiële kosten. Welnu, voor IBP’s net als voor een aantal producten van verzekeringsondernemingen, is er niet steeds een rechtstreeks verband, vastgelegd in de pensioenovereenkomst of in het pensioenreglement, tussen het financiële rendement dat de beleggingen opleveren en het nettorendement dat is toegekend aan de aangeslotenen. Bij een IBP hebben de financiële kosten van de beleggingen (die bepalend zijn voor het netto financiële rendement) een impact op haar resultaat en eigen vermogen, maar de financiële kosten van de beleggingen hebben niet noodzakelijk een rechtstreekse impact op het rendement dat gedurende het jaar wordt toegekend. Deze financiële kosten zouden evenwel een impact kunnen hebben op het rendement dat wordt toegekend in de loop van de volgende jaren.
De Commissie stelt zich in deze context de vraag of de informatie over deze kosten relevant is voor de aangeslotene.
Voorts, zoals reeds vermeld bij punt 4.3. van het Verslag aan de Koning, stelt artikel 3, § 3 het volgende: ‘De informatie moet één algemeen percentage vermelden’. Bij bepaalde pensioenproducten, bijvoorbeeld de ‘life-cycle’-producten, hangen de kosten af van de fondsen waarin de bijdragen zijn belegd, waarbij de verdeling van de bijdragen over de verschillende fondsen verschilt naargelang de beleggingshorizon van de aangeslotene.
De Commissie stelt vast dat het ontwerp van koninklijk besluit niet vermeldt hoe het algemene percentage in dat geval moet worden berekend.
Artikel 4
De Commissie stelt vast dat artikel 4, § 3, laatste lid het volgende vermeld: ‘De toelichtingen worden niet in het vet weergegeven. Ze moeten in een duidelijke en begrijpelijke taal worden opgesteld en gemakkelijk leesbaar zijn.’
De Commissie stelt zich de vraag of het nuttig zou zijn en te overwegen valt om de inhoud van deze toelichting te verduidelijken teneinde de informatie die verstrekt wordt aan de betrokken aangeslotenen beter te uniformiseren.
Artikel 5
Geen opmerkingen
Overige opmerkingen
1. Aan de Koning verleende bevoegdheden
De Commissie stelt zich de vraag of de Transparantiewet de Koning de bevoegdheid verleent om vast te stellen waar de informatie over de kosten beschikbaar moet zijn, met name op de website van de pensioeninstellingen.
Artikel 45, § 3 van de Transparantiewet stelt immers het volgende:
‘§ 3. De Koning kan de nadere regels en de methodologie vaststellen voor de berekening van de gegevens die op basis van deze Afdeling en haar uitvoeringsbesluiten moeten worden ter beschikking gesteld of meegedeeld aan de aangeslotenen, de rentegenieters en/of de begunstigden.’
De machtiging aan de Koning geldt dus voor de regels en de te volgen methodologie voor de berekening van de gegevens en niet voor de wijze waarop de gegevens moeten worden meegedeeld.
2. Ondertekening
De Commissie merkt een incoherentie op tussen het Verslag aan de Koning waarin de Minister van Financiën niet wordt vermeld als bevoegd Minister en het ontwerp van koninklijk besluit waarin de Minister van Financiën vermeld is als ondertekenaar.