Contract
<.. image(Document Cover Page. Document Number: 9220/24. Subject Codes: CODEC 1168 DRS 43 SUSTDEV 55 COMPET 470 PE 124. Heading: INFORMATIEVE NOTA. Originator: het secretariaat-generaal van de Raad. Recipient: het Comité van permanente vertegenwoordigers/de Raad. Subject: Voorstel voor een RICHTLIJN VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD inzake passende zorgvuldigheid in het bedrijfsleven op het gebied van duurzaamheid en tot wijziging van Richtlijn (EU) 2019/1937 - Resultaat van de eerste lezing van het Europees Parlement (Straatsburg, 22-25 april 2024). Commission Document Number: Not Set. Preceeding Document Number: Not Set. Location: Brussel. Date: 30 april 2024. Interinstitutional Files: 2022/0051(COD). Institutional Framework: Raad van de Europese Unie. Language: NL. Distribution Code: PUBLIC. GUID: 5438811018041498051_0) removed ..>
Raad van de Europese Unie
Interinstitutioneel dossier: 2022/0051(COD)
Xxxxxxx, 00 april 2024 (OR. en)
9220/24
CODEC 1168
DRS 43
SUSTDEV 55
COMPET 470
PE 124
INFORMATIEVE NOTA
van: het secretariaat-generaal van de Raad
aan: het Comité van permanente vertegenwoordigers/de Raad
Betreft: Voorstel voor een RICHTLIJN VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD inzake passende zorgvuldigheid in het bedrijfsleven op het gebied van duurzaamheid en tot wijziging van Richtlijn (EU) 2019/1937
- Resultaat van de eerste lezing van het Europees Parlement (Straatsburg, 22-25 april 2024)
Overeenkomstig de bepalingen van artikel 294 VWEU en de Gemeenschappelijke Verklaring over de wijze van uitvoering van de medebeslissingsprocedure1 hebben er tussen de Raad, het Europees Parlement en de Commissie een aantal informele contacten plaatsgevonden om over dit dossier in eerste lezing tot een akkoord te komen.
1 PB C 145 van 30.6.2007, blz. 5.
9220/24 bul/DEP/sv 1
GIP.INST NL
In dit verband heeft de voorzitter van de Commissie juridische zaken (JURI), Xxxxxx XXXXXXX XXXXXX (Renew, ES), namens XXXX een compromisamendement (amendement nr. 430) ingediend op bovengenoemd voorstel voor een richtlijn, waarvoor de rapporteur, Xxxx XXXXXXX (S&D, NL), een ontwerpverslag had opgesteld. Over dit amendement was tijdens de bovengenoemde informele contacten overeenstemming bereikt. Er zijn geen andere amendementen ingediend.
Bij de stemming op 24 april 2024 heeft de plenaire vergadering het compromisamendement (amendement nr. 430) op bovengenoemd voorstel voor een richtlijn aangenomen. Het aldus geamendeerde Commissievoorstel vormt het standpunt van het Parlement in eerste lezing, dat is opgenomen in de wetgevingsresolutie in de bijlage bij deze nota2.
Het standpunt van het Parlement is conform wat eerder door de instellingen is overeengekomen. De Raad zou dan ook moeten kunnen instemmen met het standpunt van het Parlement.
Vervolgens kan de wetgevingshandeling worden vastgesteld in de versie van het standpunt van het Parlement.
2 In het standpunt van het Parlement dat is weergegeven in de wetgevingsresolutie zijn de wijzigingen ten opzichte van het Commissievoorstel aangegeven. Toevoegingen aan de tekst van de Commissie zijn vetgedrukt en gecursiveerd. Het symbool “ ▌” staat voor geschrapte tekst.
9220/24 bul/DEP/sv 2
GIP.INST NL
BIJLAGE (24.4.2024)
P9_TA(2024)0329
Passende zorgvuldigheid in het bedrijfsleven op het gebied van duurzaamheid
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 24 april 2024 over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad inzake passende zorgvuldigheid in het bedrijfsleven op het gebied van duurzaamheid en tot wijziging van Richtlijn (EU) 2019/1937 (COM(2022)0071 – C9-0050/2022 – 2022/0051(COD))
(Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing)
Het Europees Parlement,
– gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2022)0071),
– gezien artikel 294, lid 2, artikel 50, lid 1, artikel 50, lid 2, punt g), en artikel 114 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C9-0050/2022),
– gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
– gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 14 juli 20221,
– gezien het overeenkomstig artikel 74, lid 4, van zijn Reglement door de bevoegde commissie goedgekeurde voorlopig akkoord en de door de vertegenwoordiger van de Raad bij brief van 15 maart 2024 gedane toezegging om het standpunt van het Europees Parlement overeenkomstig artikel 294, lid 4, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie goed te keuren,
– gezien artikel 59 van zijn Reglement,
– gezien de adviezen van de Commissie buitenlandse zaken, de Commissie internationale handel, de Commissie economische en monetaire zaken, de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken, de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid, de Commissie ontwikkelingssamenwerking, de Commissie industrie, onderzoek en energie, en de Commissie interne markt en consumentenbescherming,
– gezien het verslag van de Commissie juridische zaken (A9-0184/2023),
1. stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast2;
1 PB C 443 van 22.11.2022, blz. 81.
9220/24 bul/DEP/sv 3
GIP.INST NL
2. verzoekt de Commissie om hernieuwde voorlegging aan het Parlement indien zij haar voorstel vervangt, ingrijpend wijzigt of voornemens is het ingrijpend te wijzigen;
3. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.
2 Dit standpunt vervangt de amendementen die zijn aangenomen op 1 juni 2023 (Aangenomen teksten, P9_TA(2023)0209).
9220/24 bul/DEP/sv 4
GIP.INST NL
P9_TC1-COD(2022)0051
Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 24 april 2024 met het oog op de vaststelling van Xxxxxxxxx (EU) 2024/... van het Europees Parlement en de Raad inzake passende zorgvuldigheid in het bedrijfsleven op het gebied van duurzaamheid en tot wijziging van Richtlijn (EU) 2019/1937 en Verordening (EU) 2023/2859
(Voor de EER relevante tekst)
HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 50, leden 1 en 2, punt g), en artikel 114,
Gezien het voorstel van de Europese Commissie,
Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen, Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité1,
Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure2,
1 PB C 443 van 22.11.2022, blz. 81.
2 Standpunt van het Europees Parlement van 24 april 2024.
Overwegende hetgeen volgt:
(1) Als beschreven in artikel 2 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) zijn de waarden waarop de Unie berust ▌eerbied voor de menselijke waardigheid, vrijheid, democratie, gelijkheid, de rechtsstaat en eerbiediging van de mensenrechten als opgenomen in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (het “Handvest”). Deze kernwaarden, die de inspiratie vormden voor de oprichting van de Unie, alsook de universaliteit en ondeelbaarheid van mensenrechten en eerbiediging van de beginselen van het Handvest van de Verenigde Naties (VN) en het internationaal recht, moeten als leidraad dienen voor de handelingen van de Unie op internationaal niveau. Dergelijke handelingen omvatten het stimuleren van de duurzame economische, sociale en ecologische ontwikkeling van ontwikkelingslanden.
(2) In overeenstemming met artikel 191 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) behoren een hoge mate van bescherming en verbetering van de kwaliteit van het milieu en bevordering van de Europese kernwaarden ▌tot de prioriteiten van de Unie, zoals beschreven in de mededeling van de Commissie van 11 december 2019 over de Europese Green Deal. Deze doelstellingen vereisen de betrokkenheid van overheidsinstanties, maar ook van particuliere actoren, met name ondernemingen.
(3) In haar mededeling van 14 januari 2020 over een sterk sociaal Europa voor rechtvaardige transitie heeft de Commissie zich ertoe verbonden de socialemarkteconomie van Europa naar een hoger niveau te tillen om te komen tot een rechtvaardige overgang naar duurzaamheid, waarbij ervoor wordt gezorgd dat er niemand achterblijft. Deze richtlijn zal ook bijdragen aan de Europese pijler van sociale rechten, waarin de rechten die eerlijke arbeidsomstandigheden waarborgen, worden bevorderd. Zij maakt deel uit van de beleidsmaatregelen en strategieën van de Unie met betrekking tot de bevordering van fatsoenlijk werk wereldwijd, ook in mondiale waardeketens, zoals vermeld in de mededeling van de Commissie van 23 februari 2022 over fatsoenlijk werk wereldwijd.
(4) Het gedrag van ondernemingen in alle sectoren van de economie is van doorslaggevend belang voor succes bij het realiseren van de duurzaamheidsdoelstellingen van de Unie, aangezien ondernemingen in de Unie, en vooral grote ondernemingen, afhankelijk zijn van mondiale waardeketens. Ook ondernemingen hebben er belang bij mensenrechten en het milieu te beschermen, met name gezien de toenemende bezorgdheid van consumenten en beleggers over deze kwesties. Er bestaan al verschillende initiatieven ter bevordering van ondernemingen die een waardegerichte transformatie ondersteunen, zowel op het niveau van de Unie als op nationaal niveau.
(5) In bestaande internationale normen over verantwoord ondernemen wordt gespecificeerd dat ondernemingen de mensenrechten moeten beschermen en wordt vermeld hoe zij de bescherming van het milieu in hun activiteiten en waardeketens moeten aanpakken. In de leidende beginselen inzake bedrijfsleven en de mensenrechten van de VN (de leidende beginselen van de VN) wordt erop gewezen dat ondernemingen de plicht hebben passende zorgvuldigheid op het gebied van mensenrechten toe te passen door de negatieve effecten van hun activiteiten op de mensenrechten vast te stellen, te voorkomen en te verlichten, en door te verantwoorden hoe zij die effecten aanpakken. In de leidende beginselen van de VN wordt vermeld dat bedrijven mensenrechtenschendingen moeten voorkomen en negatieve effecten op de mensenrechten die zij hebben veroorzaakt, waartoe zij hebben bijgedragen of die verband houden met hun eigen activiteiten, de activiteiten van hun dochterondernemingen en hun directe en indirecte zakelijke relaties, moeten aanpakken.
(6) Het concept van passende zorgvuldigheid (due diligence) op het gebied van mensenrechten is gespecificeerd en verder ontwikkeld in de richtsnoeren voor multinationale ondernemingen van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) (de OESO-richtsnoeren voor multinationale ondernemingen), waarbij de toepassing van passende zorgvuldigheid werd uitgebreid naar milieu- en governancekwesties. De OESO-richtsnoeren over passende zorgvuldigheid en verantwoord ondernemen (richtsnoeren over verantwoord ondernemen) en de sectorspecifieke richtsnoeren zijn internationaal erkende kaders waarin praktische stappen inzake passende zorgvuldigheid worden vastgelegd om ondernemingen te helpen feitelijke en potentiële effecten vast te stellen, te voorkomen en te verlichten, en te verantwoorden hoe zij feitelijke en potentiële effecten in hun activiteiten, toeleveringsketens en andere zakelijke relaties aanpakken. Het concept van passende zorgvuldigheid is ook opgenomen in de aanbevelingen van de Internationale Arbeidsorganisatie (IAO), “Tripartite Declaration of Principles concerning Multinational Enterprises and Social Policy” (tripartiete beginselverklaring betreffende multinationale ondernemingen en sociaal beleid).
(7) Alle bedrijven hebben de plicht de mensenrechten, die universeel, ondeelbaar, onderling afhankelijk en onderling verbonden zijn, te eerbiedigen.
(8) De duurzameontwikkelingsdoelstellingen van de VN, die in 2015 zijn vastgesteld door alle lidstaten van de VN, bevatten de doelstellingen om permanente, inclusieve en duurzame economische groei te bevorderen. De Unie heeft zich ten doel gesteld de duurzameontwikkelingsdoelstellingen van de VN te behalen. De particuliere sector draagt bij aan dit streven.
(9) Mondiale waardeketens, met name waardeketens voor kritieke grondstoffen, worden beïnvloed door schadelijke effecten van natuurlijke of door de mens veroorzaakte risico’s. Schokken die risico’s voor kritieke waardeketens inhouden, zullen in de toekomst waarschijnlijk steeds vaker en harder voorkomen. De privésector kan een belangrijke rol spelen bij het bevorderen van permanente, inclusieve en duurzame economische groei en tegelijkertijd voorkomen dat er op de interne markt
onevenwichtigheden ontstaan. Dit toont aan hoe belangrijk het is ondernemingen beter bestand te maken tegen ongunstige scenario’s met betrekking tot hun waardeketens, rekening houdend met externe factoren en sociale, milieu- en governancerisico’s.
(10) In internationale overeenkomsten in het kader van het Raamverdrag van de VN inzake klimaatverandering, waar de Unie en haar lidstaten partij bij zijn, zoals de Overeenkomst van Parijs in het kader van het Raamverdrag van de VN inzake klimaatverandering, dat is aangenomen op 12 december 2015 (de “Overeenkomst van Parijs”)3, en het recente klimaatpact van Glasgow, worden precieze trajecten beschreven om de klimaatverandering aan te pakken en de opwarming van de aarde te beperken tot 1,5 °C. Er worden niet alleen specifieke maatregelen verwacht van alle partijen die de overeenkomsten hebben ondertekend; ook de rol van de particuliere sector, met name de beleggingsstrategieën ervan, wordt als cruciaal beschouwd om deze doelstellingen te behalen.
3 PB L 282 van 19.10.2016, blz. 4.
(11) Door middel van Verordening (EU) 2021/1119 van het Europees Parlement en de Raad4 heeft de Unie zich er ook wettelijk toe verbonden uiterlijk in 2050 klimaatneutraliteit te bereiken en uiterlijk in 2030 de emissies met ten minste 55 % te verminderen. Beide verbintenissen vereisen een verandering van de wijze waarop ondernemingen produceren en aankopen. Het werkdocument van de diensten van de Commissie bij de mededeling van de Commissie van 17 september 2020 getiteld “Een ambitieuzere klimaatdoelstelling voor Europa voor 2030: investeren in een klimaatneutrale toekomst voor ons allemaal” (het klimaatdoelstellingsplan voor 2030) bevat modellen van diverse emissiereducties die worden vereist van verschillende economische sectoren, hoewel in alle scenario’s alle sectoren aanzienlijke reducties moeten doorvoeren opdat de Unie haar klimaatdoelstellingen kan behalen. In het plan wordt ook benadrukt dat “veranderingen in de regels en praktijken op het gebied van corporate governance, onder meer op het gebied van duurzame financiering, eigenaars en managers van ondernemingen ertoe [zullen] aanzetten om bij hun acties en strategieën prioriteit te geven aan
duurzaamheidsdoelstellingen”. In de mededeling van de Commissie over de Europese Green Deal wordt vermeld dat alle acties en beleidsmaatregelen van de Unie op één doel moeten worden gericht: de Unie helpen om een succesvolle en rechtvaardige transitie naar een duurzame toekomst tot stand te brengen.
4 Verordening (EU) 2021/1119 van het Europees Parlement en de Raad van 30 juni 2021 tot vaststelling van een kader voor de verwezenlijking van klimaatneutraliteit, en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 401/2009 en Verordening (EU) 2018/1999 (“Europese
klimaatwet”) ▌(PB L 243 van 9.7.2021, blz. 1).
Er wordt ook vermeld dat duurzaamheid verder moet worden geïntegreerd in het kader van corporate governance. Het kader voor Uniemaatregelen op het gebied van milieu en klimaat als vastgelegd in besluit (EU) 2022/591 van het Europees Parlement en de Raad5 heeft als doel de groene transitie naar een klimaatneutrale, duurzame, gifvrije, hulpbronnenefficiënte, op hernieuwbare energiebronnen gebaseerde, veerkrachtige en concurrerende circulaire economie te versnellen, op een rechtvaardige, billijke en inclusieve manier, en om de toestand van het milieu te beschermen, te herstellen en te verbeteren door onder meer biodiversiteitsverlies een halt toe te roepen en om te keren.
5 Besluit (EU) 2022/591 van het Europees Parlement en de Raad van 6 april 2022 betreffende een algemeen milieuactieprogramma voor de Europese Unie voor de periode tot en met 2030 (PB L 114 van 12.4.2022, blz. 22).
(12) Volgens de mededeling van de Commissie van 24 februari 2021 getiteld “Een
klimaatveerkrachtig Europa tot stand brengen”, waarin de nieuwe EU-strategie voor aanpassing aan de klimaatverandering wordt gepresenteerd, moeten nieuwe investerings- en beleidsbeslissingen klimaatgeïnformeerd en toekomstbestendig zijn, ook voor grotere bedrijven die waardeketens beheren. Deze richtlijn moet stroken met die strategie. Er moet eveneens verenigbaarheid zijn met Xxxxxxxxx (EU) 2024/… van het Europees Parlement en de Raad6+ waarin duidelijke vereisten worden vastgelegd voor de governanceregels van banken, met inbegrip van kennis over sociale, milieu- en governancerisico’s op het niveau van de raad van bestuur.
6 Richtlijn (EU) 2024/… van het Europees Parlement en de Raad van … tot wijziging van Richtlijn 2013/36/EU wat betreft toezichtsbevoegdheden, sancties, bijkantoren uit derde landen en ecologische, sociale en governancerisico’s (richtlijn kapitaalvereisten)
(PB C […] van […], blz. […]).
+ PB: gelieve in de tekst het nummer van de richtlijn in document PE-CONS 79/23 (2021/0341(COD)) in te voegen, en in de overeenkomstige voetnoot het nummer, de datum en de publicatiegegevens daarvan.
(13) De mededeling van de Commissie van 11 maart 2020 getiteld “Een nieuw actieplan voor een circulaire economie – Voor een schoner en concurrerender Europa” (actieplan voor de circulaire economie), de mededeling van de Commissie van 20 maart 2020 getiteld “EU- biodiversiteitsstrategie voor 2030: de natuur terug in ons leven brengen” (biodiversiteitsstrategie), de mededeling van de Commissie van 20 maart 2020 over een “van boer tot bord”-strategie voor een eerlijk, gezond en milieuvriendelijk voedselsysteem (“van boer tot bord”-strategie), de mededeling van de Commissie van 14 oktober 2020
getiteld “Strategie voor duurzame chemische stoffen: op weg naar een gifvrij milieu” (strategie voor duurzame chemische stoffen), de mededeling van de Commissie van 12 mei 2021 getiteld “EU-actieplan: verontreiniging van lucht, water en bodem naar nul”, de mededeling van de Commissie van 5 mei 2021 getiteld “Actualisering van de
nieuwe industriestrategie van 2020: een sterkere eengemaakte markt tot stand brengen voor het herstel van Europa”, de benadering van de Commissie genaamd Industrie 5.0, de mededeling van de Commissie van 4 maart 2021 over het actieplan voor de Europese pijler van sociale rechten en de mededeling van de Commissie van 18 februari 2021 getiteld
“Evaluatie van het handelsbeleid: een open, duurzaam en assertief handelsbeleid” bevatten initiatieven inzake duurzame corporate governance.
De vereisten inzake passende zorgvuldigheid uit hoofde van deze richtlijn moeten bijdragen aan de verwezenlijking van de doelstellingen van het EU-actieplan om alle verontreiniging van lucht, water en bodem naar nul terug te dringen, te weten de totstandkoming van een gifvrij milieu en de gezondheid en het welzijn van de mensen, dieren en ecosystemen beschermen tegen milieugebonden risico’s en negatieve effecten.
(14) Deze richtlijn strookt met de gezamenlijke mededeling van de Commissie over het EU- actieplan inzake mensenrechten en democratie 2020-2024. In dit actieplan wordt prioriteit gegeven aan het versterken van de verbintenis van de Unie om de wereldwijde uitvoering van de leidende beginselen van de VN en andere toepasselijke internationale richtsnoeren te stimuleren, zoals de OESO-richtsnoeren voor multinationale ondernemingen, onder meer door toepasselijke normen voor passende zorgvuldigheid te bevorderen.
(15) In zijn resolutie van 10 maart 2021, die aanbevelingen aan de Commissie bevat over passende zorgvuldigheid in het bedrijfsleven en aansprakelijkheid van ondernemingen, roept het Europees Parlement de Commissie op om Unieregels voor te stellen voor
▌omvangrijke verplichtingen inzake passende zorgvuldigheid in het bedrijfsleven, met gevolgen zoals wettelijke aansprakelijkheid voor ondernemingen die afzonderlijk of gezamenlijk schade veroorzaken doordat zij geen passende zorgvuldigheid betrachten. In de conclusies van de Raad van 1 december 2020 over mensenrechten en fatsoenlijk werk in mondiale toeleveringsketens werd de Commissie opgeroepen een voorstel voor een rechtskader op Unieniveau op te stellen over duurzame corporate governance, met inbegrip van sectoroverschrijdende verplichtingen inzake passende zorgvuldigheid voor het bedrijfsleven in mondiale toeleveringsketens. Het Europees Parlement roept in zijn initiatiefverslag van 2 december 2020 over duurzame corporate governance ook op tot een verduidelijking van de plichten van bestuurders. In hun gezamenlijke verklaring van
21 december 2021 over EU-wetgevingsprioriteiten voor 2022 hebben het Europees Parlement, de Raad van de Europese Unie en de Commissie zich ertoe verbonden om werk te maken van een economie die werkt voor de mensen en om het regelgevingskader inzake duurzame corporate governance te verbeteren.
(16) Het doel van deze richtlijn is ervoor te zorgen dat ondernemingen die actief zijn op de interne markt, bijdragen aan duurzame ontwikkeling en de overgang naar duurzaamheid van economieën en samenlevingen door feitelijke of potentiële negatieve effecten op de mensenrechten en het milieu in verband met de eigen activiteiten van ondernemingen, de activiteiten van hun dochterondernemingen en hun zakenpartners in de activiteitenketens van de ondernemingen vast te stellen en, waar nodig, te prioriteren, te voorkomen, te verlichten, te beëindigen, tot een minimum te beperken en te herstellen, en ervoor te zorgen dat degenen die worden getroffen door het verzaken aan die plicht toegang hebben tot de rechter en rechtsmiddelen. Deze richtlijn doet geen afbreuk aan de plicht van de lidstaten om de mensenrechten en het milieu op grond van het internationaal recht te eerbiedigen en te beschermen.
(17) Deze richtlijn laat de verplichtingen op het gebied van mensen-, arbeids- en sociale rechten, milieubescherming en klimaatverandering krachtens andere wetgevingshandelingen van de Unie onverlet. Indien de bepalingen van deze richtlijn in strijd zijn met bepalingen van een andere wetgevingshandeling van de Unie waarin dezelfde doelstellingen worden nagestreefd en wordt voorzien in uitgebreidere of specifiekere verplichtingen, moeten de bepalingen van de andere wetgevingshandeling van de Unie voorrang hebben wat deze tegenstrijdigheid betreft en moeten zij van toepassing zijn op die specifieke verplichtingen. Voorbeelden van dergelijke verplichtingen in wetgevingshandelingen van de Unie zijn de verplichtingen in Verordening (EU) 2017/821 van het Europees Parlement en de Raad7, Verordening (EU) 2023/1542 van het Europees Parlement en de Raad8 en Verordening (EU) 2023/1115 van het Europees Parlement en de Raad 9.
7 Verordening (EU) 2017/821 van het Europees Parlement en de Raad van 17 mei 2017 tot vaststelling van verplichtingen inzake passende zorgvuldigheid in de toeleveringsketen voor Unie-importeurs van tin, tantaal en wolfraam, de overeenkomstige ertsen, en goud uit conflict- en hoogrisicogebieden (PB L 130 van 19.5.2017, blz. 1).
8 Verordening (EU) 2023/1542 van het Europees Parlement en de Raad van 12 juli 2023 inzake batterijen en afgedankte batterijen, tot wijziging van Richtlijn 2008/98/EG en Verordening (EU) 2019/1020 en tot intrekking van Richtlijn 2006/66/EG (PB L 191 van 28.7.2023, blz. 1).
9 Verordening (EU) 2023/1115 van het Europees Parlement en de Raad van 31 mei 2023 betreffende het op de markt van de Unie aanbieden en de uitvoer uit de Unie van bepaalde grondstoffen en producten die met ontbossing en bosdegradatie verband houden, en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 995/2010 (PB L 150 van 9.6.2023, blz. 206).
(18) Deze richtlijn is niet van toepassing op pensioeninstellingen die uit hoofde van het Unierecht socialezekerheidsstelsels beheren. Indien een lidstaat ervoor heeft gekozen Richtlijn (EU) 2016/2341 van het Europees Parlement en de Raad10 geheel of gedeeltelijk niet toe te passen op een instelling voor bedrijfspensioenvoorziening overeenkomstig artikel 5 van die richtlijn, dan is onderhavige richtlijn niet van toepassing op die instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening.
10 Richtlijn (EU) 2016/2341 van het Europees Parlement en de Raad van 14 december 2016 betreffende de werkzaamheden van en het toezicht op instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening (IBPV’s) (PB L 354 van 23.12.2016, blz. 37).
(19) Ondernemingen moeten passende stappen ondernemen om maatregelen inzake passende zorgvuldigheid op te stellen en uit te voeren, met betrekking tot hun eigen activiteiten, die van hun dochterondernemingen, alsook die van hun directe en indirecte zakenpartners in hun activiteitenketens, overeenkomstig deze richtlijn. Deze richtlijn mag van ondernemingen niet vereisen dat zij in alle omstandigheden waarborgen dat negatieve effecten nooit zullen voorkomen of dat zij zullen worden beëindigd. Bijvoorbeeld met betrekking tot zakenpartners waar de negatieve effecten voortvloeien uit overheidsmaatregelen, kan het zijn dat de onderneming niet in staat is om dergelijke resultaten te behalen. Daarom moeten de belangrijkste verplichtingen in deze richtlijn middelenverbintenissen zijn. De onderneming moet passende maatregelen nemen waarmee de doelstellingen van passende zorgvuldigheid kunnen worden verwezenlijkt door negatieve effecten doeltreffend aan te pakken, op een wijze die in verhouding staat tot de ernst en de waarschijnlijkheid van de negatieve effecten. Er moet rekening worden gehouden met de omstandigheden van het specifieke geval, de aard en de omvang van het negatieve effect en de relevante risicofactoren, waaronder het voorkomen en beperken van negatieve effecten, de specifieke kenmerken van de zakelijke activiteiten en de activiteitenketen van de onderneming, de sector of het geografische gebied waarin
▌haar zakenpartners actief zijn, de bevoegdheid van de onderneming om haar directe en indirecte zakenpartners te beïnvloeden en het feit of de onderneming haar invloed zou kunnen vergroten.
(20) Het in deze richtlijn beschreven proces van passende zorgvuldigheid moet de zes stappen omvatten die zijn gedefinieerd in de richtsnoeren over verantwoord ondernemen die maatregelen inzake passende zorgvuldigheid voor ondernemingen omvatten om negatieve effecten op de mensenrechten en het milieu vast te stellen en aan te pakken. Het betreft de volgende stappen: 1) integratie van passende zorgvuldigheid in beleidsmaatregelen en managementsystemen; 2) vaststelling en beoordeling van negatieve effecten op de mensenrechten en het milieu; 3) preventie, beëindiging of minimalisering van feitelijke en potentiële negatieve effecten op de mensenrechten ▌en van negatieve milieueffecten;
4) monitoring en beoordeling van de doeltreffendheid van maatregelen; 5) communicatie; en 6) verstrekking van herstel.
(21) Om voor ondernemingen passende zorgvuldigheid doeltreffender te maken en de lasten te verminderen, moeten zij het recht hebben om middelen en informatie te delen binnen hun respectieve groep ondernemingen en met andere juridische entiteiten. Het moet moederondernemingen die onder het toepassingsgebied van deze richtlijn vallen, worden toegestaan om ook namens hun dochterondernemingen die onder het toepassingsgebied van deze richtlijn vallen, aan bepaalde verplichtingen inzake passende zorgvuldigheid te voldoen, als dat zorgt voor daadwerkelijke naleving. Dit mag geen afbreuk doen aan het feit dat de dochterondernemingen worden onderworpen aan de uitoefening van de bevoegdheden van de toezichthoudende autoriteiten en gebonden zijn aan hun wettelijke aansprakelijkheid uit hoofde van deze richtlijn. Indien de moederonderneming namens een dochteronderneming voldoet aan de verplichtingen met betrekking tot de bestrijding van de klimaatverandering, dan moet de dochteronderneming aan die verplichtingen voldoen in overeenstemming met het plan voor de beperking van de beperking van de klimaatverandering van de moederonderneming, afgestemd op haar bedrijfsmodel en - strategie. Als de dochteronderneming niet onder het toepassingsgebied van deze richtlijn valt, aangezien de dochteronderneming niet verplicht is passende zorgvuldigheid te betrachten, dan moet de moederonderneming de activiteiten van de dochteronderneming dekken als onderdeel van haar eigen verplichtingen inzake passende zorgvuldigheid. Indien de dochterondernemingen onder het toepassingsgebied van deze richtlijn vallen, maar de moederonderneming niet, moeten zij nog steeds middelen en informatie binnen de groep ondernemingen kunnen delen. Niettemin moeten de dochterondernemingen verantwoordelijk zijn voor het nakomen van de verplichtingen inzake passende zorgvuldigheid waarin deze richtlijn voorziet.
(22) De naleving van bepaalde verplichtingen inzake passende zorgvuldigheid op groepsniveau mag geen afbreuk doen aan de wettelijke aansprakelijkheid van dochterondernemingen overeenkomstig deze richtlijn ten aanzien van slachtoffers aan wie de schade is toegebracht. Indien aan de voorwaarden voor wettelijke aansprakelijkheid is voldaan, kan de dochteronderneming aansprakelijk worden gesteld voor geleden schade, ongeacht of de verplichtingen inzake passende zorgvuldigheid zijn nagekomen door de dochteronderneming dan wel door de moederonderneming namens de dochteronderneming.
(23) Zakenpartners mogen niet worden verplicht tot bekendmaking, aan een onderneming die de uit deze richtlijn voortvloeiende verplichtingen nakomt, van informatie die een bedrijfsgeheim is zoals gedefinieerd in Richtlijn (EU) 2016/943 van het Europees Parlement en de Raad11, onverminderd de bekendmaking van de identiteit van directe en indirecte zakenpartners, of van essentiële informatie die nodig is om feitelijke of potentiële negatieve effecten in kaart te brengen, indien dit noodzakelijk is en naar behoren is gerechtvaardigd voor de naleving van de verplichtingen inzake passende zorgvuldigheid door de onderneming. Dit mag geen afbreuk doen aan de mogelijkheid voor de zakenpartners om hun bedrijfsgeheimen te beschermen door middel van de mechanismen van Xxxxxxxxx (EU) 2016/943. Zakenpartners mogen nooit worden verplicht tot bekendmaking van gerubriceerde of andere informatie als die bekendmaking een risico voor de wezenlijke veiligheidsbelangen van een staat zouden inhouden.
11 Richtlijn (EU) 2016/943 van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2016 betreffende de bescherming van niet-openbaar gemaakte knowhow en bedrijfsinformatie (bedrijfsgeheimen) tegen het onrechtmatig verkrijgen, gebruiken en openbaar maken daarvan (PB L 157 van 15.6.2016, blz. 1).
(24) Negatieve effecten op de mensenrechten en negatieve milieueffecten kunnen plaatsvinden in de eigen activiteiten van ondernemingen, in de activiteiten van hun dochterondernemingen en in die van hun zakenpartners in de activiteitenketens van de ondernemingen, met name bij de inkoop van grondstoffen en productie ▌. Opdat passende zorgvuldigheid een betekenisvol effect heeft, moet zij betrekking hebben op negatieve effecten op de mensenrechten en op negatieve milieueffecten die worden veroorzaakt tijdens het grootste deel van de ▌levenscyclus van productie, distributie, het vervoer en de opslag van een product of de verlening van diensten, op het niveau van eigen activiteiten van ondernemingen, activiteiten van hun dochterondernemingen en van hun zakenpartners in hun activiteitenketens.
(25) De activiteitenketen moet activiteiten omvatten van de upstream zakenpartners van een onderneming die verband houden met de productie van goederen of de verlening van diensten door de onderneming, met inbegrip van het ontwerp, de winning, het inkopen, de vervaardiging, het vervoer, de opslag en de levering van grondstoffen, producten of onderdelen van de producten en de ontwikkeling van het product of de dienst, en activiteiten van de downstream zakenpartners van een onderneming in verband met de distributie, het vervoer en de opslag van het product, indien de zakenpartners die activiteiten voor of namens de onderneming uitvoeren. Deze richtlijn mag niet van toepassing zijn op de verwijdering van het product. Bovendien mag de activiteitenketen uit hoofde van deze richtlijn evenmin de verdeling, het vervoer, de opslag en de verwijdering omvatten van een product dat onderworpen is aan controle op de uitvoer door een lidstaat, d.w.z. de controle op de uitvoer op grond van Verordening
(EU) 2021/821 van het Europees Parlement en de Raad12 of de controle op de uitvoer van wapens, munitie of oorlogsmateriaal onder nationale controle op de uitvoer, nadat de uitvoer van het product is toegestaan.
12 Verordening (EU) 2021/821 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2021 tot instelling van een Unieregeling voor controle op de uitvoer, de tussenhandel, de technische bijstand, de doorvoer en de overbrenging van producten voor tweeërlei gebruik (PB L 206 van 11.6.2021, blz. 1).
Deze richtlijn wordt aangevuld door andere wetgevingshandelingen waarmee ook de negatieve effecten op het gebied van de mensenrechten of milieubescherming worden aangepakt. Met name is bij Verordening (EU) 2021/821 een regeling voor de controle op de uitvoer, de tussenhandel, de technische bijstand, de doorvoer en de overbrenging van producten voor tweeërlei gebruik ingesteld dat onder meer betrekking heeft op software en technologieën die voor cyberbewakingsdoeleinden kunnen worden gebruikt. In het kader van deze regeling moeten de lidstaten met name rekening houden met het risico dat dergelijke goederen worden gebruikt voor binnenlandse repressie of het plegen van ernstige schendingen van de mensenrechten en het internationaal humanitair recht.
Verordening (EU) 2019/125 van het Europees Parlement en de Raad13 voorziet bovendien in een verbod op of de regeling van, naargelang het geval, de uitvoer van goederen zoals chemische stoffen die worden of zouden kunnen worden gebruikt voor de doodstraf of voor foltering of andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing. Bovendien zijn meerdere andere wetgevingsinitiatieven erop gericht de milieueffecten van producten gedurende hun hele levenscyclus te beperken, onder meer door vereisten inzake ecologisch ontwerp vast te leggen op basis van de duurzaamheids- en circulariteitsaspecten van producten.
13 Verordening (EU) 2019/125 van het Europees Parlement en de Raad van 16 januari 2019 met betrekking tot de handel in bepaalde goederen die gebruikt zouden kunnen worden voor de doodstraf, foltering of andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing (PB L 30 van 31.1.2019, blz. 1).
De naleving van deze richtlijn moet de naleving van de bepalingen en doelstellingen van deze andere wetgevingshandelingen en van de voorwaarden van de toepasselijke op grond daarvan uitgevoerde vergunningen vergemakkelijken. Exporteurs moeten bij de naleving van die andere wetgevingshandelingen rekening houden met de resultaten van hun bevindingen inzake zorgvuldigheid uit hoofde van deze richtlijn. De term
“activiteitenketen” zoals gedefinieerd in deze richtlijn laat de termen “waardeketen” of “toeleveringsketen” zoals gedefinieerd in of in de zin van andere Uniewetgeving onverlet.
(26) De definitie van de term “activiteitenketen” mag geen betrekking hebben op de activiteiten van de downstream zakenpartners van een onderneming in verband met de diensten van de onderneming. Voor gereglementeerde financiële ondernemingen mag de definitie van de term “activiteitenketen” niet de downstream zakenpartners omvatten die hun diensten en producten ontvangen. Daarom moet bij gereglementeerde financiële ondernemingen alleen het upstreamdeel, en niet het downstreamdeel, van hun activiteitenketen onder deze richtlijn vallen.
(27) Uit hoofde van deze richtlijn moeten ondernemingen die in overeenstemming met het recht van een lidstaat zijn opgericht, aan vereisten inzake passende zorgvuldigheid worden onderworpen indien zij aan bepaalde voorwaarden voldoen, waaronder omzetdrempels en, in bepaalde gevallen, werknemersdrempels. Hoewel die voorwaarden worden uitgedrukt ten opzichte van één boekjaar, mag deze richtlijn alleen van toepassing zijn als de onderneming de laatste twee opeenvolgende boekjaren aan elk van deze voorwaarden heeft voldaan en mag deze richtlijn niet langer van toepassing zijn indien niet langer gedurende de laatste twee relevante boekjaren aan de voorwaarden is voldaan. Dit geldt ook voor ondernemingen die zijn opgericht in overeenstemming met de wetgeving van een derde land en die voor elk van de laatste twee boekjaren aan het relevante omzetcriterium van de Unie moeten voldoen. Duidelijkheidshalve en rekening houdend met de gefaseerde toepassing van deze richtlijn, moet aan de toepassingscriteria worden voldaan door ondernemingen uit de Unie en ondernemingen uit derde landen die voorafgaan aan de relevante toepassingsdata die zijn vastgesteld overeenkomstig de regels voor de omzetting van deze richtlijn.
Wat de werknemersdrempels betreft, moeten uitzendkrachten en werknemers die zijn gedetacheerd krachtens artikel 1, lid 3, punt c), van Richtlijn 96/71/EG van het Europees Parlement en de Raad14, worden opgenomen in de berekening van het aantal werknemers in de inlenende onderneming. Gedetacheerde werknemers krachtens artikel 1, lid 3,
punten a) en b), van Richtlijn 96/71/EG mogen alleen worden opgenomen in de berekening van het aantal werknemers in de onderneming van herkomst. Andere werknemers in atypische arbeidsvormen moeten ook worden opgenomen in de berekeningen van het aantal werknemers, voor zover zij voldoen aan de door het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ-EU) vastgestelde criteria voor het bepalen van de status van een werknemer. Seizoenarbeiders moeten worden meegeteld in de berekening van het aantal werknemers in verhouding tot het aantal maanden dat zij in dienst zijn.
14 Richtlijn 96/71/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 1996 betreffende de terbeschikkingstelling van werknemers met het oog op het verrichten van diensten (PB L 18 van 21.1.1997, blz. 1).
Bij de berekening van de in deze richtlijn vastgelegde drempels moeten het aantal werknemers en de omzet van de bijkantoren van een onderneming in aanmerking worden genomen, dit wil zeggen andere vestigingen dan het hoofdkantoor die hiervan juridisch afhankelijk zijn en derhalve als deel van de onderneming worden beschouwd, overeenkomstig Unie- en nationaal recht. Dit moet ook gelden voor groepen ondernemingen indien de drempels op geconsolideerde basis worden berekend. Tenzij anders bepaald moeten de, opdat een onderneming onder deze richtlijn zou vallen, na te leven drempels worden begrepen als op individuele basis berekende drempels.
(28) In de Unie gevestigde ondernemingen met gemiddeld meer dan 1 000 werknemers en een wereldwijde netto-omzet van meer dan 450 000 000 EUR in het laatste boekjaar waarvoor jaarrekeningen zijn of hadden moeten worden opgesteld, moeten de verplichtingen inzake passende zorgvuldigheid van deze richtlijn naleven. Ondernemingen die in de Unie franchise- of licentieovereenkomsten hebben gesloten in ruil voor royalty’s met onafhankelijke derde ondernemingen, indien die overeenkomsten zorgen voor een gemeenschappelijke identiteit, een gemeenschappelijk bedrijfsconcept en de toepassing van uniforme bedrijfsmethoden, en indien die royalty’s meer dan
22 500 000 EUR bedragen in het laatste boekjaar waarvoor jaarrekeningen zijn of hadden moeten worden vastgesteld, en mits de onderneming in het laatste boekjaar waarvoor jaarrekeningen zijn of hadden moeten worden vastgesteld, wereldwijd een netto-omzet van meer dan 80 000 000 EUR heeft behaald, moeten ook worden verplicht aan de verplichtingen inzake passende zorgvuldigheid van deze richtlijn te voldoen.
Hetzelfde geldt voor uiteindelijke moedermaatschappijen van groepen ondernemingen die samen aan die voorwaarden voldoen. Wat deze uiteindelijke moedermaatschappijen betreft, moeten de verplichtingen van deze richtlijn worden nagekomen door de uiteindelijke moedermaatschappij of, indien deze laatste als hoofdactiviteit het houden van aandelen in operationele dochterondernemingen heeft en zich niet bezighoudt met het nemen van bestuurs-, operationele of financiële beslissingen die een invloed hebben op de groep of op één of meer van haar dochterondernemingen, namens haar door één in de Unie gevestigde operationele dochteronderneming, in overeenstemming met de in deze richtlijn vastgestelde voorwaarden.
(29) Om de doelstellingen inzake negatieve effecten op de mensenrechten en negatieve milieueffecten van deze richtlijn volledig te behalen wat betreft de activiteiten van ondernemingen, de activiteiten van hun dochterondernemingen en hun zakenpartners in de activiteitenketens van ondernemingen, moeten ook ondernemingen in derde landen met aanzienlijke activiteiten in de Unie onder de richtlijn vallen. Deze richtlijn moet meer specifiek van toepassing zijn op ondernemingen uit derde landen die in het boekjaar voorafgaand aan het laatste boekjaar een netto-omzet van ten minste 450 000 000 EUR in de Unie hebben behaald. Ondernemingen die in de Unie franchise- of
licentieovereenkomsten hebben gesloten in ruil voor royalty’s met onafhankelijke derde ondernemingen, indien die overeenkomsten zorgen voor een gemeenschappelijke identiteit, een gemeenschappelijk bedrijfsconcept en de toepassing van uniforme bedrijfsmethoden, en indien die royalty’s meer dan 22 500 000 EUR bedragen in de Unie in het boekjaar voorafgaand aan het laatste boekjaar en mits de onderneming in de Unie in het boekjaar voorafgaand aan het laatste boekjaar een netto-omzet van meer dan
80 000 000 EUR heeft behaald, moeten ook worden verplicht aan de verplichtingen inzake passende zorgvuldigheid van deze richtlijn te voldoen. Hetzelfde geldt voor uiteindelijke moedermaatschappijen van groepen ondernemingen die samen aan die voorwaarden voldoen. Wat deze uiteindelijke moedermaatschappijen betreft, moeten de verplichtingen van deze richtlijn worden nagekomen door de uiteindelijke moedermaatschappij of, indien deze laatste als hoofdactiviteit het houden van aandelen in operationele dochterondernemingen heeft en zich niet bezighoudt met het nemen van bestuurs-, operationele of financiële beslissingen die een invloed hebben op de groep of op één of meer van haar dochterondernemingen, namens haar door één in de Unie gevestigde operationele dochteronderneming, in overeenstemming met de in deze richtlijn vastgestelde voorwaarden.
(30) Voor de afbakening van het toepassingsgebied van deze richtlijn met betrekking tot ondernemingen uit derde landen moet het beschreven omzetcriterium worden gekozen, aangezien dit een territoriale band schept tussen de ondernemingen uit derde landen en het grondgebied van de Europese Unie. Aan de hand van de omzet kunnen de effecten worden geraamd die de activiteiten van deze ondernemingen voor de interne markt kunnen hebben. Overeenkomstig het internationale recht rechtvaardigen dergelijke effecten de toepassing van het Unierecht op ondernemingen uit derde landen. Voor de vaststelling van de relevante omzet van de betrokken ondernemingen moeten de methoden voor de berekening van de netto-omzet voor ondernemingen uit derde landen worden gebruikt die zijn vastgelegd in Richtlijn 2013/34/EU van het Europees Parlement en de Raad15. Met het oog op een doeltreffende handhaving van deze richtlijn mag een drempelwaarde van het aantal werknemers echter niet worden toegepast om te bepalen welke ondernemingen uit derde landen onder deze richtlijn vallen, aangezien het begrip “werknemer” dat voor de toepassing van deze richtlijn wordt gehanteerd, gebaseerd is op Unierecht en niet gemakkelijk buiten de Unie kan worden omgezet. Bij gebrek aan een duidelijke en consistente methode, ook in boekhoudkundige kaders, om de werknemers van ondernemingen uit derde landen te bepalen, zou een dergelijke werknemersdrempel derhalve rechtsonzekerheid creëren en moeilijk toe te passen zijn voor toezichthoudende autoriteiten.
15 Richtlijn 2013/34/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende de jaarlijkse financiële overzichten, geconsolideerde financiële overzichten en aanverwante verslagen van bepaalde ondernemingsvormen, tot wijziging van Richtlijn 2006/43/EG van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijnen 78/660/EEG en 83/349/EEG van de Raad (PB L 182 van 29.6.2013, blz. 19).
De definitie van de term “omzet” moet gebaseerd worden op Richtlijn 2013/34/EU, waarin de methoden voor de berekening van de netto-omzet voor ondernemingen uit derde landen reeds zijn vastgelegd, aangezien de definities van omzet en inkomsten in internationale boekhoudkundige kaders vergelijkbaar zijn. Om ervoor te zorgen dat de toezichthoudende autoriteit weet welke ondernemingen uit derde landen in de Unie de omzet behalen die vereist is om binnen het toepassingsgebied van deze richtlijn te vallen, moet daarin worden voorgeschreven dat de gemachtigde vertegenwoordiger van de onderneming uit een derde land of de onderneming zelf een toezichthoudende autoriteit in de lidstaat waar de gemachtigde vertegenwoordiger van de onderneming uit een derde land gevestigd of woonachtig is en, indien dit een andere lidstaat is, een toezichthoudende autoriteit in de lidstaat waar de onderneming in het boekjaar voorafgaand aan het laatste boekjaar het grootste deel van haar netto-omzet in de Unie heeft behaald, ervan in kennis stelt dat de onderneming een onderneming is die onder het toepassingsgebied van deze richtlijn valt.
Indien dat nodig is om te bepalen in welke lidstaat de onderneming uit een derde land het grootste deel van haar netto-omzet in de Unie heeft gegenereerd, moet de lidstaat de Commissie kunnen verzoeken in kennis te worden gesteld van de netto-omzet van de onderneming uit een derde land die in de Unie wordt gegenereerd. De Commissie moet een systeem opzetten om een dergelijke uitwisseling van informatie te waarborgen.
(31) Het is van essentieel belang dat een Uniekader wordt vastgesteld voor een verantwoord en duurzaam gedrag in het kader van de mondiale waardeketens, aangezien ondernemingen een belangrijke pijler zijn bij de opbouw van een duurzame samenleving en economie. De opkomst van bindende wetgeving in meerdere lidstaten heeft duidelijk gemaakt dat er behoefte is aan een gelijk speelveld voor ondernemingen om fragmentatie te voorkomen en rechtszekerheid te bieden aan bedrijven die op de interne markt actief zijn. Niettemin mag deze richtlijn de lidstaten niet beletten strengere nationaalrechtelijke bepalingen in te voeren die afwijken van de bepalingen in andere artikelen dan artikel 8, leden 1 en 2, artikel 10, lid 1, en artikel 11, lid 1, ook indien dergelijke bepalingen het beschermingsniveau van artikel 8, leden 1 en 2, artikel 10,
lid 1, en artikel 11, lid 1, indirect kunnen verhogen zoals de bepalingen inzake het toepassingsgebied, de definities, de passende maatregelen voor het herstel van feitelijke negatieve effecten, de zinvolle samenwerking met belanghebbenden en de wettelijke aansprakelijkheid; of nationaalrechtelijke bepalingen in te voeren die specifieker zijn wat het doel of bestreken gebied ervan betreft, zoals nationaalrechtelijke bepalingen waarmee specifieke negatieve effecten of specifieke activiteitensectoren worden geregeld, om een ander niveau van bescherming van de mensen-, arbeids- en sociale rechten en van het milieu of het klimaat te bereiken.
(32) Deze richtlijn heeft tot doel de mensenrechten volledig te bestrijken, met inbegrip van alle vijf fundamentele beginselen en rechten op het werk, zoals gedefinieerd in de IAO- verklaring van 1998 over de fundamentele beginselen en rechten op het werk. Om een zinvolle bijdrage te leveren aan de overgang naar duurzaamheid, moet uit hoofde van deze richtlijn passende zorgvuldigheid worden betracht met betrekking tot de negatieve effecten op ▌personen die voortvloeien uit de schending van een van de rechten ▌die zijn neergelegd in de internationale instrumenten die in deel I, afdeling 1, van de bijlage bij deze richtlijn zijn vermeld. De term “schending” moet worden geïnterpreteerd in overeenstemming met het internationaal recht inzake de mensenrechten. Om ervoor te zorgen dat de mensenrechten volledig worden bestreken, moet een schending van een
▌niet specifiek in deel I, afdeling 1, van de bijlage bij deze richtlijn vermeld mensenrecht dat door een onderneming of juridische entiteit kan worden geschonden en dat rechtstreeks afbreuk doet aan een wettelijk belang dat ▌wordt beschermd in de in deel I, afdeling 2, van de bijlage bij deze richtlijn vermelde mensenrechteninstrumenten, ook deel uitmaken van de negatieve effecten op de mensenrechten die onder deze richtlijn
vallen, op voorwaarde dat de betrokken onderneming ▌het risico van een dergelijke schending van de mensenrechten redelijkerwijs had kunnen voorspellen, rekening houdend met alle relevante omstandigheden van het specifieke geval, waaronder de aard en de omvang van de zakelijke activiteiten van de onderneming en haar activiteitenketen, de economische sector en de geografische en operationele context.
Passende zorgvuldigheid moet ook betrekking hebben op negatieve milieueffecten die voortvloeien uit de schending van een van de verbodsbepalingen en verplichtingen in deel II van de bijlage bij deze richtlijn, alsook negatieve effecten die voortvloeien uit de schending van een van de verbodsbepalingen in deel I, punten 15 en 16, van de bijlage bij deze richtlijn met inachtneming van de nationale wetgeving in verband met de bepalingen van de in de bijlage genoemde instrumenten. Die verbodsbepalingen en
verplichtingen moeten worden geïnterpreteerd en toegepast in overeenstemming met het internationaal recht en de algemene beginselen van het milieurecht van de Unie, zoals uiteengezet in artikel 191 VWEU. Die verbodsbepalingen omvatten het verbod op meetbare aantasting van het milieu, zoals schadelijke bodemverandering, water- of luchtverontreiniging, schadelijke emissies, buitensporig waterverbruik, aantasting van het land of andere effecten op natuurlijke hulpbronnen, zoals ontbossing, die afbreuk doen aan de natuurlijke bases voor het behoud en de productie van voedsel, of die een persoon de toegang tot veilig en schoon drinkwater ontzeggen, of die de toegang van een persoon tot sanitaire voorzieningen bemoeilijken of die voorzieningen vernietigen, of die schadelijk zijn voor de gezondheid, de veiligheid, het normale gebruik van land of rechtmatig verworven eigendom van een persoon, of die aanzienlijke negatieve effecten hebben voor ecosysteemdiensten waarmee een ecosysteem direct of indirect bijdraagt tot het menselijk welzijn.
Om te bepalen of de schade aan ecosysteemdiensten aanzienlijk is, moet in voorkomend geval rekening worden gehouden met de volgende elementen: de referentietoestand van het getroffen milieu, of de schade van lange, middellange of korte termijn is, de verspreiding van de schade en de omkeerbaarheid ervan. De in deze richtlijn bedoelde vereisten inzake passende zorgvuldigheid moeten derhalve bijdragen tot het behoud en het herstel van de biodiversiteit en, middels verbetering van de toestand van het milieu, met name van water, lucht en bodem, onder meer om de mensenrechten beter te beschermen. De Commissie moet de bevoegdheid krijgen om gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van de bijlage bij deze richtlijn met het oog op de in artikel 3, lid 2, bedoelde doeleinden, onder meer door toevoeging van de verwijzing, na goedkeuring van alle lidstaten, naar het Verdrag van de IAO betreffende arbeidsveiligheid, gezondheid en het arbeidsmilieu, 1981 (nr. 155), en het promotionele raamwerk van de IAO voor veiligheid en gezondheid op het werk, 2006 (nr. 187), die deel uitmaken van de fundamentele instrumenten van de IAO.
(33) Afhankelijk van de omstandigheden kunnen ondernemingen aanvullende normen overwegen. Zo moeten ondernemingen, rekening houdend met specifieke contexten of intersectionaliteit, waaronder gender, leeftijd, ras, etniciteit, klasse, kaste, onderwijs, migratiestatus, handicap, alsook sociale en economische status, als onderdeel van een gender- en cultuurbewuste benadering van passende zorgvuldigheid, bijzondere aandacht besteden aan eventuele specifieke negatieve effecten op personen die als gevolg van marginalisering, kwetsbaarheid of andere omstandigheden een verhoogd risico lopen, individueel of als lid van bepaalde groeperingen of gemeenschappen, met inbegrip van inheemse volken, zoals beschermd door de Verklaring van de VN over de rechten van inheemse volken, onder meer met betrekking tot vrije, voorafgaande en geïnformeerde toestemming. Daarbij moeten ondernemingen mogelijk rekening houden met, in voorkomend geval, internationale instrumenten, zoals het Internationaal Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van rassendiscriminatie, het Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen en het Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap.
(34) Ondernemingen moeten hun invloed ook aanwenden om bij te dragen tot een adequate levensstandaard in activiteitenketens. Hieronder wordt verstaan: een billijk loon voor werknemers en een inkomen dat voorziet in het levensonderhoud voor zelfstandigen en kleine landbouwbedrijven, dat zij verdienen in ruil voor hun werk en productie.
(35) In deze richtlijn wordt de “één gezondheid”-benadering, zoals erkend door de Wereldgezondheidsorganisatie, bekrachtigd als een geïntegreerde en uniforme benadering die gericht is op een duurzaam evenwicht en optimalisering van de gezondheid van mensen, dieren en ecosystemen. De “één gezondheid”-benadering vertrekt van de vaststelling dat de gezondheid van mensen, huisdieren en wilde dieren, planten en het bredere milieu, met inbegrip van ecosystemen, nauw met elkaar verbonden zijn en van elkaar afhankelijk zijn. Het is derhalve dienstig te bepalen dat zorgvuldigheid op het gebied van milieu ook moet inhouden dat milieuschade die tot negatieve gezondheidseffecten zoals epidemieën leidt, moet worden voorkomen en dat het recht op een schoon, gezond en duurzaam milieu moet worden geëerbiedigd.
(36) Negatieve effecten op de mensenrechten en negatieve milieueffecten kunnen vervlochten zijn met of onderbouwd zijn door factoren zoals corruptie en omkoping. Daardoor kan het noodzakelijk zijn dat ondernemingen die factoren in aanmerking nemen wanneer zij passende zorgvuldigheid op het gebied van mensenrechten en milieu betrachten, op een manier die strookt met het VN-Verdrag tegen corruptie.
(37) Bij de beoordeling van negatieve effecten op de mensenrechten beschikken ondernemingen over richtsnoeren waarin wordt aangegeven hoe hun activiteiten van invloed kunnen zijn op de mensenrechten en welk ondernemingsgedrag verboden is overeenkomstig internationaal erkende mensenrechten. Dergelijke richtsnoeren zijn bijvoorbeeld opgenomen in het verslagleggingskader voor de leidende beginselen van de VN en de uitleg van die beginselen, getiteld “The corporate responsibility to respect human rights” (de verantwoordelijkheid van bedrijven om de mensenrechten te eerbiedigen).
▌
(38) Om passende zorgvuldigheid inzake mensenrechten en milieu te betrachten ten aanzien van hun activiteiten, de activiteiten van hun dochterondernemingen en de activiteiten van hun zakenpartners in de activiteitenketens van de ondernemingen, moeten de onder deze richtlijn vallende ondernemingen passende zorgvuldigheid in hun beleid en risicobeheersystemen integreren, feitelijke en potentiële negatieve effecten op de mensenrechten en het milieu in kaart brengen en beoordelen, en waar nodig voorkomen, verlichten, beëindigen en de omvang ervan tot een minimum beperken, herstel bieden in verband met feitelijke negatieve effecten, zinvol samenwerken met belanghebbenden, een kennisgevingsmechanisme en klachtenprocedure instellen en handhaven, toezien op de doeltreffendheid van de maatregelen die zijn getroffen overeenkomstig de in deze richtlijn vastgelegde voorschriften, en openbaar communiceren over hun passende zorgvuldigheid. Om ondernemingen duidelijkheid te verschaffen, moet in deze richtlijn met name een duidelijk onderscheid worden gemaakt tussen de stappen die moeten worden genomen om potentiële negatieve effecten te voorkomen en te verlichten, en die welke moeten worden genomen om feitelijke negatieve effecten te beëindigen of, wanneer dat niet mogelijk is, de omvang ervan tot een minimum te beperken.
(39) Om ervoor te zorgen dat passende zorgvuldigheid deel uitmaakt van het beleid en de risicobeheersystemen van ondernemingen en in overeenstemming is met het desbetreffende internationale kader, moeten ondernemingen passende zorgvuldigheid in hun beleid en risicobeheersystemen en op alle relevante operationele niveaus integreren en over beleid inzake passende zorgvuldigheid beschikken. Het beleid inzake passende zorgvuldigheid moet worden ontwikkeld na overleg met de werknemers van de onderneming en hun vertegenwoordigers en moet een beschrijving bevatten van de benadering van de onderneming, onder meer op lange termijn, ten aanzien van passende zorgvuldigheid, een gedragscode waarin de regels en beginselen worden beschreven die de hele onderneming, de dochterondernemingen en, in voorkomend geval, de directe of indirecte zakenpartners van de onderneming moeten volgen, en een beschrijving van de procedures die zijn ingevoerd om passende zorgvuldigheid op te nemen in het relevante beleid en toe te passen, met inbegrip van de maatregelen die zijn genomen om de naleving van de gedragscode te controleren en om de toepassing ervan uit te breiden tot zakenpartners. Het beleid inzake passende zorgvuldigheid moet zorgen voor risicogebaseerde passende zorgvuldigheid. De gedragscode moet van toepassing zijn op alle relevante bedrijfsfuncties en -activiteiten, met inbegrip van beslissingen inzake aankoop, tewerkstelling en inkoop. Voor de toepassing van deze richtlijn moeten onder werknemers ook uitzendkrachten en andere werknemers in atypische arbeidsvormen worden verstaan, mits zij voldoen aan de door het HvJ-EU vastgestelde criteria voor het bepalen van de status van werknemer.
(40) Om aan de verplichtingen inzake passende zorgvuldigheid te voldoen, moeten ondernemingen passende maatregelen nemen met betrekking tot het in kaart brengen, voorkomen, beëindigen, tot een minimum beperken en herstellen van negatieve effecten, en belanghebbenden zinvol bij de procedure inzake passende zorgvuldigheid betrekken. Onder de term “passende maatregelen” moet worden verstaan: maatregelen waarmee de doelstellingen van passende zorgvuldigheid kunnen worden bereikt door negatieve effecten doeltreffend aan te pakken op een wijze die in verhouding staat tot de ernst en de waarschijnlijkheid van het negatieve effect en waarover de onderneming redelijkerwijs kan beschikken, rekening houdend met de omstandigheden van het specifieke geval, waaronder de aard en de omvang van het negatieve effect en de risicofactoren ter zake. Indien noodzakelijke informatie, met inbegrip van informatie die als bedrijfsgeheim wordt beschouwd, niet redelijkerwijs kan worden verkregen vanwege feitelijke of juridische belemmeringen, bijvoorbeeld omdat een zakenpartner weigert informatie te verstrekken en er geen juridische gronden zijn om dit af te dwingen, kunnen dergelijke omstandigheden de onderneming niet worden verweten, maar moet zij kunnen uitleggen waarom die informatie niet kon worden verkregen en moet zij de nodige en redelijke maatregelen nemen om deze zo spoedig mogelijk te verkrijgen.
(41) In het kader van de verplichtingen inzake passende zorgvuldigheid waar deze richtlijn in voorziet, moet een onderneming feitelijke of potentiële negatieve effecten op de mensenrechten en het milieu vaststellen en beoordelen. Om alomvattend te zijn, moeten de vaststelling en beoordeling van negatieve effecten gebaseerd zijn op kwantitatieve en kwalitatieve informatie, met inbegrip van de relevante uitgesplitste gegevens die een onderneming redelijkerwijs kan verkrijgen. Ondernemingen moeten gebruikmaken van passende methoden en middelen, waaronder openbare verslagen. Wat negatieve milieueffecten betreft, moet de onderneming bijvoorbeeld informatie inwinnen over de uitgangssituatie in locaties of faciliteiten met een hoger risico in haar activiteitenketen. Als onderdeel van de verplichting om negatieve effecten vast te stellen, moeten ondernemingen passende maatregelen nemen om hun eigen activiteiten, die van hun dochterondernemingen en, indien deze verband houden met hun activiteitenketens, die van hun zakenpartners in kaart te brengen, teneinde vast te stellen in welke algemene gebieden negatieve effecten zich het meest waarschijnlijk zullen voordoen en het ernstigst zullen zijn. Op basis van de resultaten daarvan moeten ondernemingen een diepgaande beoordeling uitvoeren van hun eigen activiteiten, die van hun dochterondernemingen en, indien deze verband houden met hun activiteitenketens, die van hun zakenpartners, in de gebieden waar negatieve effecten zich het meest waarschijnlijk zullen voordoen en het ernstigst zullen zijn.
Bij het vaststellen en beoordelen van de negatieve effecten moet de onderneming op basis van een algemene beoordeling rekening houden met mogelijke relevante risicofactoren, met inbegrip van risicofactoren op bedrijfsniveau, zoals de vraag of de zakenpartner geen onderneming is die onder deze richtlijn valt; risicofactoren in verband met zakelijke transacties; geografische en contextuele risicofactoren, zoals het niveau van rechtshandhaving met betrekking tot het soort negatieve effecten; product- en dienstenrisicofactoren; en sectorale risicofactoren. Bij het vaststellen en beoordelen van negatieve effecten moeten ondernemingen ook het effect van het bedrijfsmodel en de bedrijfsstrategieën van een zakenpartner, met inbegrip van handels-, inkoop- en prijsstellingspraktijken, in kaart brengen en beoordelen. Om de lasten voor kleinere ondernemingen als gevolg van verzoeken om informatie te beperken, moeten ondernemingen, wanneer informatie die nodig is voor de identificatie van negatieve effecten kan worden verkregen van zakenpartners op verschillende niveaus van hun activiteitenketens, terughoudendheid betrachten ten aanzien van zakenpartners die zelf geen risico op negatieve effecten vertonen, en, indien redelijk, er de voorkeur aan geven rechtstreeks om meer gedetailleerde informatie te verzoeken bij zakenpartners op niveaus in hun activiteitenketens waar, op basis van het in kaart brengen, feitelijke of potentiële negatieve effecten zich het meest waarschijnlijk zullen voordoen.
Bij het in kaart brengen van negatieve effecten moet ook de mensenrechten- en milieucontext op dynamische wijze en met regelmatige tussenpozen worden beoordeeld: zonder onnodige vertraging na een significante wijziging, en ten minste om de twaalf maanden, gedurende de gehele levenscyclus van een activiteit of relatie, en telkens wanneer er redelijke gronden zijn om aan te nemen dat zich nieuwe risico’s kunnen voordoen. Onder significante wijziging moet worden verstaan: een wijziging van de status quo van de eigen activiteiten van de onderneming, activiteiten van haar dochterondernemingen of zakenpartners, van het juridische of ondernemingsklimaat of elke andere substantiële verschuiving met betrekking tot de situatie van de onderneming of de operationele context van de onderneming. Voorbeelden van een significante wijziging zijn de gevallen waarin de onderneming actief wordt in een nieuwe economische sector of een nieuw geografisch gebied, nieuwe producten begint te produceren of de manier wijzigt waarop de bestaande producten worden geproduceerd met behulp van technologie met mogelijk grotere negatieve effecten, of haar bedrijfsstructuur wijzigt door middel van herstructureringen, fusies of overnames.
Redelijke gronden om aan te nemen dat er sprake is van nieuwe risico’s kunnen op verschillende manieren ontstaan, onder meer door te vernemen over het negatieve effect in openbaar beschikbare informatie, via betrokkenheid van belanghebbenden of via kennisgevingen. Indien ondernemingen passende maatregelen hebben genomen om negatieve effecten vast te stellen, maar desondanks niet over de nodige informatie beschikken met betrekking tot hun activiteitenketens, dan moeten zij kunnen uitleggen waarom die informatie niet kon worden verkregen en moeten zij de nodige en redelijke maatregelen nemen om deze informatie zo spoedig mogelijk te verkrijgen.
(42) In conflict- en hoogrisicogebieden zoals gedefinieerd in Verordening (EU) 0000/000 xxxxxx xxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxx zich vaker voordoen en ernstiger zijn. Ondernemingen moeten hiermee rekening houden wanneer zij passende zorgvuldigheid opnemen in hun beleid en risicobeheersystemen om ervoor te zorgen dat gedragscodes en procedures die zijn ingevoerd om passende zorgvuldigheid toe te passen, worden aangepast aan conflict- en hoogrisicogebieden, op een wijze die strookt met het internationaal humanitair recht, zoals vastgelegd in de Verdragen van Genève van 1949 en de aanvullende protocollen daarbij. Ondernemingen moeten er bij diepgaande beoordelingen in het kader van het identificatie- en beoordelingsproces, bij de invoering van passende maatregelen om vastgestelde negatieve effecten te voorkomen, te verlichten, te beëindigen en tot een minimum te beperken, en bij overleg met belanghebbenden rekening mee houden dat dergelijke situaties bijzondere geografische en contextuele risicofactoren vormen. Daartoe kunnen ondernemingen zich baseren op de richtsnoeren van de Commissie voor de beoordeling van risicofactoren die verband houden met conflict- en hoogrisicogebieden, waarin rekening moet worden gehouden met de richtsnoeren bij het Ontwikkelingsprogramma van de VN getiteld “Heightened Human Rights Due Diligence for Business in Conflict-Affected Contexts. A Guide” (strengere zorgvuldigheid op het gebied van de mensenrechten voor ondernemingen in conflictsituaties. Een leidraad).
(43) Deze richtlijn mag geen afbreuk doen aan de regels inzake het beroepsgeheim die gelden voor advocaten of andere gecertificeerde beroepsbeoefenaars die gemachtigd zijn om hun cliënten in gerechtelijke procedures te vertegenwoordigen, overeenkomstig het Unierecht en het nationale recht.
(44) Indien een onderneming niet in staat is de omvang van alle vastgestelde feitelijke en potentiële negatieve effecten tegelijkertijd volledig te voorkomen, te verlichten, te beëindigen of tot een minimum te beperken, dient zij deze te prioriteren op basis van de ernst en waarschijnlijkheid van het negatieve effect. De ernst van een negatief effect moet worden beoordeeld op basis van de gradatie, reikwijdte of onomkeerbaarheid van het negatieve effect, rekening houdend met de ernst van het effect, zoals het aantal personen dat wordt of zal worden getroffen, de mate waarin het milieu schade ondervindt of schade kan ondervinden, of anderszins kan worden getroffen, de onomkeerbaarheid ervan en beperkingen op het vermogen om de situatie van de getroffen personen of het getroffen milieu binnen een redelijke termijn te herstellen tot een situatie die gelijkwaardig is aan de situatie vóór het effect. Zodra de ernstigste en waarschijnlijkste negatieve effecten binnen een redelijke termijn zijn verholpen, moet de onderneming minder ernstige en minder waarschijnlijke negatieve effecten aanpakken. Anderzijds mogen de feitelijke of potentiële invloed van de onderneming op haar zakenpartners, de mate van betrokkenheid van de onderneming bij het negatieve effect, de nabijheid van de dochteronderneming of de zakenpartner of haar potentiële aansprakelijkheid niet worden beschouwd als relevante factoren voor de prioritering van negatieve effecten.
(45) Krachtens de verplichtingen inzake passende zorgvuldigheid van deze richtlijn moet een onderneming die potentiële negatieve effecten op de mensenrechten of potentiële negatieve milieueffecten vaststelt, passende maatregelen nemen om deze te voorkomen of afdoende te verlichten. Om ondernemingen juridische duidelijkheid en zekerheid te bieden, moet in deze richtlijn worden vastgesteld welke maatregelen van ondernemingen verwacht mogen worden met het oog op voorkoming en verlichting van potentiële negatieve effecten, wanneer dit naargelang de omstandigheden relevant is. Bij de beoordeling van passende maatregelen om negatieve effecten te voorkomen of afdoende te verlichten, moet naar behoren rekening worden gehouden met het zogenaamde “niveau van betrokkenheid van de onderneming bij een negatief effect”, in overeenstemming met de internationale kaders en met het vermogen van de onderneming om invloed uit te oefenen op de zakenpartner die het negatieve effect veroorzaakt of mede veroorzaakt. Ondernemingen moeten passende maatregelen nemen om de negatieve effecten die zij zelf veroorzaken (de zogenaamde “oorzaak” van de negatieve effecten als bedoeld in het internationale kader) of samen met hun dochterondernemingen of zakenpartners veroorzaken (de zogenaamde “bijdrage” aan de negatieve effecten als bedoeld in het internationale kader), te voorkomen of te verlichten. Dit geldt ongeacht of derde partijen buiten de activiteitenketen van de onderneming ook het negatieve effect veroorzaken.
Het gezamenlijk veroorzaken van het negatieve effect is niet beperkt tot de gelijke betrokkenheid van de onderneming en haar dochteronderneming of zakenpartner bij het negatieve effect, maar moet alle gevallen bestrijken waarin het handelen of nalaten van de onderneming het negatieve effect heeft veroorzaakt in combinatie met het handelen of nalaten van dochterondernemingen of zakenpartners, onder meer indien de onderneming het veroorzaken van een negatief effect door een zakenpartner substantieel faciliteert of stimuleert, met uitzondering van minder belangrijke of onbeduidende bijdragen. Wanneer ondernemingen de negatieve effecten die zich in hun activiteitenketens voordoen, niet zelf of samen met andere juridische entiteiten veroorzaken, maar de negatieve effecten alleen door hun zakenpartner worden veroorzaakt in de activiteitenketens van de ondernemingen (het zogenaamde
“rechtstreeks in verband worden gebracht met” het negatieve effect, als bedoeld in het internationale kader), moeten zij toch hun invloed trachten te gebruiken om het door hun zakenpartners veroorzaakte negatieve effect te voorkomen of te verlichten, of hun invloed ter zake te vergroten. Het gebruik van alleen het begrip “oorzaak” van het negatieve effect in plaats van de bovengenoemde termen die in de internationale kaders
worden gebruikt, voorkomt verwarring met bestaande juridische termen in de nationale rechtsstelsels en dekt tegelijkertijd dezelfde causale verbanden als die welke in deze kaders worden beschreven. In dit verband moet, in overeenstemming met de internationale kaders, de invloed van de onderneming op een zakenpartner enerzijds haar vermogen omvatten om de zakenpartner ertoe te bewegen negatieve effecten te voorkomen (bijvoorbeeld door middel van marktmacht, prekwalificatie-eisen of het koppelen van zakelijke stimulansen aan prestaties op het gebied van de mensenrechten en het milieu) en anderzijds de mate van invloed of de hefboomwerking die de onderneming redelijkerwijs zou kunnen uitoefenen, bijvoorbeeld door samenwerking met de zakenpartner in kwestie of betrokkenheid bij een andere onderneming die de directe zakenpartner is van de zakenpartner die in verband wordt gebracht met het negatieve effect.
(46) Om te voldoen aan de verplichting inzake voorkoming en verlichting in deze richtlijn, moet van ondernemingen worden vereist dat zij, in voorkomend geval, de volgende passende maatregelen nemen. Indien dit nodig is vanwege de complexiteit van de preventieve maatregelen, moeten ondernemingen een preventief actieplan ontwikkelen en uitvoeren. Ondernemingen moeten trachten de contractuele garantie te verkrijgen van een directe ▌ zakenpartner dat deze ervoor zal zorgen dat de gedragscode en, indien nodig, het preventieve actieplan worden nageleefd, onder meer door overeenkomstige contractuele garanties te vragen aan hun partners voor zover hun activiteiten deel uitmaken van de activiteitenketens van de ondernemingen. Contractuele garanties moeten zo worden opgesteld dat de verantwoordelijkheden op passende wijze door de onderneming en de zakenpartners worden gedeeld. De contractuele garanties moeten vergezeld gaan van passende maatregelen om de naleving te controleren. De onderneming mag echter alleen worden verplicht de contractuele garanties te vragen, aangezien het verkrijgen ervan kan afhangen van de omstandigheden. Om een alomvattende preventie van
▌potentiële negatieve effecten te waarborgen, moeten ondernemingen ook financiële of niet-financiële investeringen, aanpassingen of actualiseringen doen die erop gericht zijn negatieve effecten te voorkomen, en moeten zij met andere ondernemingen samenwerken, met inachtneming van het Unierecht.
In voorkomend geval moeten ondernemingen bedrijfsplannen, algemene strategieën en activiteiten, met inbegrip van inkooppraktijken, aanpassen en een inkoopbeleid ontwikkelen en gebruiken dat bijdraagt tot leefbare lonen en inkomens voor hun leveranciers en dat potentiële negatieve effecten op de mensenrechten of het milieu niet stimuleert. Om hun passende zorgvuldigheid op doeltreffende en efficiënte wijze uit te oefenen, moeten ondernemingen ook de nodige wijzigingen of verbeteringen aanbrengen in hun ontwerp- en distributiepraktijken om negatieve effecten aan te pakken die zich zowel in het upstream- als in het downstreamdeel van hun activiteitenketens voordoen, vóór en nadat het product is vervaardigd. Het aannemen en aanpassen van zulke praktijken, indien nodig, kan bijzonder relevant zijn voor de onderneming, teneinde negatieve effecten in eerste instantie te voorkomen. Zulke maatregelen kunnen ook relevant zijn om negatieve effecten aan te pakken die gezamenlijk door de onderneming en haar zakenpartners worden veroorzaakt, bijvoorbeeld als gevolg van de termijnen of specificaties die de onderneming haar partners oplegt. Door de waarde beter te verdelen over de activiteitenketen dragen verantwoorde inkoop- of distributiepraktijken bovendien bij tot de bestrijding van kinderarbeid, die vaak voorkomt in landen of gebieden met hoge armoedecijfers.
Ondernemingen moeten ook gerichte en evenredige steun verlenen aan een kleine en middelgrote onderneming (kmo) die een zakenpartner van de onderneming is, indien dit in het licht van de middelen, kennis en beperkingen van de kmo noodzakelijk is, onder meer door toegang te verlenen of mogelijk te maken tot capaciteitsopbouw, opleiding of verbetering van beheersystemen, en, indien de naleving van de gedragscode of het preventieve actieplan de levensvatbaarheid van de kmo in gevaar zou brengen, gerichte en evenredige financiële steun te verlenen, zoals directe financiering, leningen tegen lage rente, garanties voor continue inkoop of ondersteuning bij het verkrijgen van financiering. Het begrip “in gevaar brengen van de levensvatbaarheid van een kmo” moet worden geïnterpreteerd als het potentieel veroorzaken van het faillissement van de kmo of het in een situatie brengen van de kmo waarin een faillissement dreigt.
(47) De aanpak van schadelijke inkooppraktijken en prijsdruk op producenten, met name kleinere marktdeelnemers, is van bijzonder belang voor de verkoop van landbouw- en voedingsproducten. Om de machtsongelijkheid in de landbouwsector aan te pakken, eerlijke prijzen in alle schakels van de voedselvoorzieningsketen te waarborgen en de positie van landbouwers te versterken, moeten grote levensmiddelenverwerkers en detailhandelaren hun inkooppraktijken aanpassen en inkoopbeleid ontwikkelen en toepassen dat bijdraagt tot leefbare lonen en inkomens voor hun leveranciers. Aangezien deze richtlijn alleen van toepassing is op de bedrijfsvoering van de grootste marktdeelnemers, dat wil zeggen de marktdeelnemers met een wereldwijde netto-omzet van meer dan 450 000 000 EUR, zou zij in het voordeel moeten werken van landbouwproducenten met een geringere onderhandelingspositie. Aangezien ondernemingen die overeenkomstig het recht van een derde land zijn opgericht, eveneens onder deze richtlijn vallen, zou dit bovendien de landbouwproducenten in de Unie beschermen tegen oneerlijke concurrentie en tegen schadelijke praktijken van marktdeelnemers die niet alleen binnen maar ook buiten de Unie zijn gevestigd.
(48) Om de volledige reeks opties voor de onderneming weer te geven in gevallen waarin potentiële negatieve effecten niet konden worden aangepakt door de beschreven preventieve of verlichtende maatregelen, moet deze richtlijn ook verwijzen naar de mogelijkheid voor de onderneming om contractuele garanties te vragen van de indirecte zakenpartner, teneinde naleving te bereiken van de gedragscode van de onderneming of van een preventief actieplan, en passende maatregelen uit te voeren om te verifiëren of de indirecte zakenpartner de contractuele garanties naleeft.
(49) Het voorkomen van potentiële negatieve effecten zou de samenwerking met een andere onderneming kunnen vereisen, bijvoorbeeld op het niveau van een indirecte zakenpartner met een onderneming die een directe contractuele relatie heeft met de indirecte zakenpartner in kwestie. In sommige gevallen kan samenwerking met andere entiteiten de enige realistische manier zijn om potentiële negatieve effecten te voorkomen die zelfs door directe zakenpartners worden veroorzaakt indien de invloed van de onderneming niet voldoende is. De onderneming moet samenwerken met de entiteit die het meest doeltreffend in staat is potentiële negatieve effecten alleen of samen met de onderneming of andere juridische entiteiten te voorkomen of te verlichten, met inachtneming van het toepasselijke recht, met name het mededingingsrecht.
(50) Om ervoor te zorgen dat de passende maatregelen ter voorkoming en verlichting van potentiële negatieve effecten doeltreffend zijn, moeten ondernemingen prioriteit geven aan betrokkenheid bij zakenpartners in hun activiteitenketens, in plaats van de zakelijke relatie te beëindigen, wat een laatste uitweg is nadat pogingen om potentiële negatieve effecten te voorkomen en te verlichten zijn gefaald. In deze richtlijn moet echter ook, voor gevallen waarin potentiële negatieve effecten niet door dergelijke passende maatregelen kunnen worden aangepakt, worden verwezen naar de verplichting voor ondernemingen om, als laatste redmiddel, af te zien van het aangaan van nieuwe of het uitbreiden van bestaande relaties met de partner in kwestie en, indien er een redelijk vooruitzicht op verandering bestaat, door de hefboomwerking van de onderneming te gebruiken of te vergroten door de zakelijke relaties met betrekking tot de activiteiten in kwestie tijdelijk op te schorten, om onverwijld een versterkt preventief actieplan voor het specifieke negatieve effect vast te stellen en uit te voeren, met name een specifiek en passend tijdschema voor de vaststelling en uitvoering van alle daarin opgenomen maatregelen, tijdens welk de onderneming ook op zoek kan gaan naar alternatieve zakenpartners. Factoren op basis waarvan wordt bepaald of het tijdschema voor de vaststelling en uitvoering van dergelijke maatregelen geschikt is, zijn onder meer de ernst van het negatieve effect, de noodzaak om verdere negatieve effecten vast te stellen en maatregelen te nemen om deze te voorkomen of te verlichten, met inbegrip van de
effecten op kmo’s of kleine landbouwbedrijven.
Ondernemingen moeten hun zakelijke relaties met de zakenpartner opschorten, wat hun hefboomwerking versterkt en de kans vergroot dat het effect wordt aangepakt. Indien redelijkerwijs niet kan worden verwacht dat deze inspanningen zouden slagen, bijvoorbeeld in gevallen van door de staat opgelegde dwangarbeid, of indien de uitvoering van het versterkte preventieve actieplan het negatieve effect niet heeft voorkomen of verlicht, moet de onderneming verplicht worden de zakelijke relatie met betrekking tot de activiteiten in kwestie te beëindigen indien het potentiële negatieve effect van ernstige aard is. Om ondernemingen in staat te stellen aan deze verplichting te voldoen, moeten de lidstaten ervoor zorgen dat er in de onder hun wetgeving vallende overeenkomsten een optie bestaat om de zakelijke relatie te beëindigen. Bij de beslissing om de zakelijke relatie te beëindigen of tijdelijk op te schorten, moet de onderneming beoordelen of redelijkerwijs kan worden verwacht dat de negatieve effecten daarvan duidelijk ernstiger zijn dan het negatieve effect dat niet kon worden voorkomen of afdoende verlicht. Indien ondernemingen de zakelijke relatie tijdelijk opschorten of beëindigen, moeten zij maatregelen nemen om de effecten van de opschorting of beëindiging te voorkomen, te verlichten of te beëindigen, de zakenpartner daarvan binnen een redelijke termijn kennisgeven en die beslissing voortdurend evalueren. Het is mogelijk dat samenwerking met een andere entiteit vereist is om negatieve effecten op het niveau van indirecte zakelijke relaties te voorkomen. In bepaalde gevallen kan
▌samenwerking met een andere onderneming de enige realistische manier zijn om negatieve effecten te voorkomen op het niveau van indirecte zakelijke relaties, met name indien de indirecte zakenpartner niet bereid is een overeenkomst met de onderneming te sluiten.
(51) Hoewel gereglementeerde financiële ondernemingen alleen onderworpen zijn aan verplichtingen inzake passende zorgvuldigheid voor het upstreamdeel van hun activiteitenketens, blijkt uit de specifieke kenmerken van financiële diensten en de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen welke soorten maatregelen voor financiële ondernemingen geschikt en doeltreffend zijn om in procedures inzake passende zorgvuldigheid te nemen. Zoals ook in de OESO-richtlijnen wordt benadrukt, moeten de specifieke kenmerken van financiële diensten worden erkend. Van gereglementeerde financiële ondernemingen wordt verwacht dat zij rekening houden met negatieve effecten en hun zogenaamde “hefboomwerking” gebruiken om invloed uit te oefenen op ondernemingen. De uitoefening van aandeelhoudersrechten kan een manier zijn om de hefboomwerking aan te wenden.
(52) Wat de directe en indirecte zakenpartners betreft, kunnen ▌initiatieven van de sector en van meerdere belanghebbenden ▌extra hefboomeffecten helpen creëren om negatieve effecten vast te stellen, te verlichten en te voorkomen. Ondernemingen moeten derhalve kunnen deelnemen aan dergelijke initiatieven om hen te ondersteunen bij de uitvoering van de in de artikelen 7 tot en met 16 van deze richtlijn neergelegde verplichtingen, voor zover die initiatieven geschikt zijn om de nakoming van die verplichtingen te ondersteunen.
De term “initiatieven” heeft een ruime betekenis en omvat een combinatie van vrijwillige procedures, instrumenten en mechanismen inzake passende zorgvuldigheid ontwikkeld en gecontroleerd door regeringen, brancheorganisaties, belanghebbende organisaties, waaronder maatschappelijke organisaties, of groeperingen of combinaties daarvan, waaraan ondernemingen ▌kunnen deelnemen om de uitvoering van verplichtingen inzake passende zorgvuldigheid te ondersteunen. Ondernemingen kunnen, nadat zij de geschiktheid daarvan hebben beoordeeld, gebruikmaken van of zich aansluiten bij een relevante risicoanalyse die wordt uitgevoerd door initiatieven van de sector of van meerdere belanghebbenden of door leden van die initiatieven, en kunnen via dergelijke initiatieven doeltreffende passende maatregelen nemen of zich daarbij aansluiten.
Daarbij moeten de ondernemingen toezien op de doeltreffendheid van die maatregelen en blijven zij waar nodig passende maatregelen nemen om ervoor te zorgen dat zij hun verplichtingen nakomen. Om voor volledige informatieverstrekking betreffende dergelijke initiatieven te zorgen, dient in deze richtlijn ook te worden verwezen naar de mogelijkheid voor de Commissie en de lidstaten om de verspreiding van informatie over dergelijke initiatieven en de resultaten ervan te faciliteren. De Commissie moet, in samenwerking met de lidstaten, ten behoeve van ondernemingen richtsnoeren uitvaardigen met geschiktheidscriteria en een methode om de geschiktheid van ▌initiatieven van de sector en van meerdere belanghebbenden te beoordelen.
Ondernemingen kunnen ook een beroep doen op verificatie door een onafhankelijke derde betreffende of op verzoek van ondernemingen binnen hun activiteitenketens om de naleving van hun verplichtingen inzake passende zorgvuldigheid te ondersteunen, voor zover dergelijke verificaties geschikt zijn om de nakoming van de desbetreffende verplichtingen te ondersteunen. Verificatie door een onafhankelijke derde partij kan worden uitgevoerd door andere ondernemingen of door een initiatief van de sector of van meerdere belanghebbenden. Onafhankelijke externe verificateurs moeten objectief en volledig onafhankelijk van de onderneming handelen, vrij zijn van belangenconflicten, vrij blijven van directe of indirecte beïnvloeding van buitenaf, en zich onthouden van handelingen die onverenigbaar zijn met hun onafhankelijkheid.
Afhankelijk van de aard van het negatieve effect moeten zij over ervaring en bekwaamheid beschikken op het gebied van milieu- of mensenrechtenkwesties en moeten zij verantwoordelijk worden gehouden voor de kwaliteit en betrouwbaarheid van de verificatie. De Commissie moet, in samenwerking met de lidstaten, ten behoeve van ondernemingen richtsnoeren verstrekken met geschiktheidscriteria en een methode om de geschiktheid van externe verificateurs te beoordelen, alsook richtsnoeren om de nauwkeurigheid, doeltreffendheid en integriteit van de verificatie door derde partijen te monitoren. Deze richtsnoeren zijn van essentieel belang om de tekortkomingen van ondoeltreffende audits aan te pakken. Ondernemingen die deelnemen aan initiatieven van de sector of van meerdere belanghebbenden of die gebruikmaken van verificatie door derden of contractbepalingen ter ondersteuning van de uitvoering van hun verplichtingen inzake passende zorgvuldigheid, moeten nog steeds bestraft kunnen worden of aansprakelijk kunnen worden gesteld voor inbreuken op deze richtlijn en de daaruit voortvloeiende schade van slachtoffers.
(53) Uit hoofde van de verplichtingen inzake passende zorgvuldigheid van deze richtlijn moet een onderneming, indien zij feitelijke negatieve effecten op de mensenrechten of het milieu vaststelt, passende maatregelen nemen om deze te beëindigen. Verwacht mag worden dat een onderneming in staat is een einde te maken aan feitelijke negatieve effecten in haar eigen activiteiten en die van haar dochterondernemingen. Er moet echter worden verduidelijkt dat, indien negatieve effecten niet kunnen worden beëindigd, ondernemingen de omvang van dergelijke effecten tot een minimum moeten beperken. Om de omvang van de negatieve effecten tot een minimum te beperken, moet een resultaat worden bereikt dat de beëindiging van het negatieve effect zo dicht mogelijk benadert. Daarom moet de onderneming op gezette tijden de omstandigheden die het onmogelijk maakten een einde te maken aan het negatieve effect, opnieuw beoordelen, alsmede of het negatieve effect kan worden beëindigd. Om ondernemingen juridische duidelijkheid en zekerheid te bieden, moet in deze richtlijn worden verduidelijkt welke maatregelen ondernemingen moeten nemen om een einde te maken aan feitelijke negatieve effecten op de mensenrechten en het milieu en om de omvang ervan tot een minimum te beperken, wanneer dit naargelang de omstandigheden relevant is. Bij de beoordeling van passende maatregelen om negatieve effecten te beëindigen of de omvang ervan tot een minimum te beperken, dient naar behoren rekening te worden gehouden met het zogenaamde
“niveau van betrokkenheid van de onderneming bij een negatief effect”, in overeenstemming met de internationale kaders en met het vermogen van de onderneming om invloed uit te oefenen op de zakenpartner die het negatieve effect veroorzaakt of mede veroorzaakt.
Ondernemingen moeten passende maatregelen nemen om de negatieve effecten die zij zelf veroorzaken (de zogenaamde “oorzaak” van de negatieve effecten als bedoeld in het internationale kader) of samen met hun dochterondernemingen of zakenpartners veroorzaken (de zogenaamde “bijdrage” aan de negatieve effecten als bedoeld in het internationale kader), te beëindigen of de omvang ervan tot een minimum te beperken. Dit geldt ongeacht of derde partijen buiten de activiteitenketen van de onderneming ook het negatieve effect veroorzaken. Het gezamenlijk veroorzaken van het negatieve effect is niet beperkt tot de gelijke betrokkenheid van de onderneming en haar dochteronderneming of zakenpartner bij het negatieve effect, maar moet alle gevallen bestrijken waarin het handelen of nalaten van de onderneming het negatieve effect heeft veroorzaakt in combinatie met het handelen of nalaten van dochterondernemingen of zakenpartners, onder meer indien de onderneming het veroorzaken van een negatief effect door een zakenpartner substantieel faciliteert of stimuleert, met uitzondering van minder belangrijke of onbeduidende bijdragen. Wanneer ondernemingen de negatieve effecten die zich in hun activiteitenketens voordoen, niet zelf of samen met andere juridische entiteiten veroorzaken, maar de negatieve effecten alleen door hun zakenpartner worden veroorzaakt in de activiteitenketens van de ondernemingen (het zogenaamde “rechtstreeks in verband worden gebracht met” het negatieve effect als bedoeld in het internationale kader), moeten zij toch hun invloed trachten te gebruiken om het door hun zakenpartners veroorzaakte negatieve effect te beëindigen of de omvang ervan tot een minimum te beperken, of hun invloed ter zake te vergroten.
Het gebruik van alleen het begrip “oorzaak” van het negatieve effect in plaats van de bovengenoemde termen die in de internationale kaders worden gebruikt, voorkomt verwarring met bestaande juridische termen in de nationale rechtsstelsels en dekt tegelijkertijd dezelfde causale verbanden als die welke in deze kaders worden beschreven. In dit verband moet, in overeenstemming met de internationale kaders, de invloed van de onderneming op een zakenpartner enerzijds haar vermogen omvatten om de zakenpartner ertoe te bewegen negatieve effecten te beëindigen of de omvang ervan tot een minimum te beperken(bijvoorbeeld door middel van marktmacht, prekwalificatie- eisen of het koppelen van zakelijke stimulansen aan prestaties op het gebied van de mensenrechten en het milieu) en anderzijds de mate van invloed of hefboomwerking die de onderneming redelijkerwijs zou kunnen uitoefenen, bijvoorbeeld door samenwerking met de zakenpartner in kwestie of betrokkenheid bij een andere onderneming die de directe zakenpartner is van de zakenpartner die in verband wordt gebracht met het negatieve effect.
(54) Om te voldoen aan de verplichting van deze richtlijn inzake het beëindigen en het tot een minimum beperken van de omvang van feitelijke negatieve effecten, moet van ondernemingen worden vereist dat zij, in voorkomend geval, de volgende passende maatregelen nemen. Indien dit noodzakelijk is omdat het negatieve effect niet onmiddellijk kan worden beëindigd, moeten ondernemingen een corrigerend actieplan opstellen en uitvoeren. Ondernemingen moeten trachten de contractuele garantie te verkrijgen van een directe zakenpartner ▌dat deze ervoor zal zorgen dat de gedragscode
▌en, indien nodig, het corrigerende actieplan worden nageleefd, onder meer door overeenkomstige contractuele garanties te vragen aan hun partners voor zover hun activiteiten deel uitmaken van de activiteitenketens van de ondernemingen. Contractuele garanties moeten zo worden opgesteld dat de verantwoordelijkheden op passende wijze door de onderneming en de zakenpartners worden gedeeld. De contractuele garanties moeten vergezeld gaan van passende maatregelen om de naleving te controleren. De onderneming mag echter alleen worden verplicht de contractuele garanties te vragen, aangezien het verkrijgen ervan kan afhangen van de omstandigheden. Ondernemingen moeten ook financiële of niet-financiële investeringen, aanpassingen of actualiseringen, doen die erop gericht zijn negatieve effecten te beëindigen of de omvang ervan tot een minimum te beperken, en moeten met andere ondernemingen samenwerken, met inachtneming van het Unierecht.
In voorkomend geval moeten ondernemingen bedrijfsplannen, algemene strategieën en activiteiten, met inbegrip van inkooppraktijken, aanpassen en een inkoopbeleid ontwikkelen en gebruiken dat bijdraagt tot leefbare lonen en inkomens voor hun leveranciers en dat feitelijke negatieve effecten op de mensenrechten of het milieu niet stimuleert. Om hun passende zorgvuldigheid op doeltreffende en efficiënte wijze uit te oefenen, moeten ondernemingen ook de nodige wijzigingen of verbeteringen aanbrengen in hun ontwerp- en distributiepraktijken om negatieve effecten aan te pakken die zich zowel in het upstream- als in het downstreamdeel van hun activiteitenketens voordoen, vóór en nadat het product is vervaardigd. Het aannemen en aanpassen van zulke praktijken, indien nodig, kan bijzonder relevant zijn voor de onderneming, teneinde negatieve effecten in eerste instantie te voorkomen. Zulke maatregelen kunnen ook relevant zijn om negatieve effecten aan te pakken die gezamenlijk door de onderneming en haar zakenpartners worden veroorzaakt, bijvoorbeeld als gevolg van de termijnen of specificaties die de onderneming haar partners oplegt. Door de waarde beter te verdelen over de activiteitenketen dragen verantwoorde inkoop- of distributiepraktijken bovendien bij tot de bestrijding van kinderarbeid, die vaak voorkomt in landen of gebieden met hoge armoedecijfers.
Ondernemingen moeten ook gerichte en evenredige steun verlenen aan een kmo die een zakenpartner van de onderneming is, indien dit in het licht van de middelen, kennis en beperkingen van de kmo noodzakelijk is, onder meer door toegang te verlenen of mogelijk te maken tot capaciteitsopbouw, opleiding of verbetering van beheersystemen, en, indien de naleving van de gedragscode of het corrigerend actieplan de levensvatbaarheid van de kmo in gevaar zou brengen, gerichte en evenredige financiële steun te verlenen, zoals directe financiering, leningen tegen lage rente, garanties voor continue inkoop of ondersteuning bij het verkrijgen van financiering. Het begrip “in gevaar brengen van de levensvatbaarheid van een kmo” moet worden geïnterpreteerd als het potentieel veroorzaken van het faillissement van de kmo of het in een situatie brengen van de kmo waarin een faillissement dreigt.
(55) Om de volledige reeks opties voor de onderneming weer te geven in gevallen waarin feitelijke negatieve effecten niet konden worden aangepakt door de beschreven maatregelen, dient in deze richtlijn ook te worden verwezen naar de mogelijkheid voor de onderneming om contractuele garanties te vragen van de indirecte zakenpartner, teneinde naleving te bereiken van de gedragscode van de onderneming of een corrigerend actieplan, en passende maatregelen uit te voeren om te verifiëren of de indirecte zakenpartner de contractuele garanties nakomt.
(56) Wanneer contractuele garanties worden verkregen van een kmo die een indirecte zakenpartner is, moeten ondernemingen beoordelen of de contractuele garanties vergezeld moeten gaan van passende maatregelen voor kmo’s. Wanneer de kmo verzoekt om ten minste een deel van de kosten te betalen, of indien de onderneming ermee instemt, moet de kmo de resultaten van de verificaties kunnen delen met andere ondernemingen.
(57) Om ervoor te zorgen dat passende maatregelen voor het beëindigen of tot een minimum beperken van feitelijke negatieve effecten doeltreffend zijn, moeten ondernemingen hun betrokkenheid bij zakenpartners in hun activiteitenketens prioriteren, in plaats van, als laatste middel nadat pogingen om feitelijke negatieve effecten te beëindigen of de omvang ervan tot een minimum te beperken hebben gefaald, de zakelijke relatie te beëindigen. Deze richtlijn moet echter ook, voor gevallen waarin feitelijke negatieve effecten niet door zulke passende maatregelen kunnen worden beëindigd of de omvang ervan tot een minimum kunnen worden beperkt, verwijzen naar de verplichting voor ondernemingen om, als laatste redmiddel, af te zien van het aangaan van nieuwe of het uitbreiden van bestaande relaties met de partner in kwestie en, indien er een redelijk vooruitzicht op verandering bestaat, door de hefboomwerking van de onderneming te gebruiken of te vergroten door de zakelijke relatie met betrekking tot de betrokken activiteiten tijdelijk op te schorten, om onverwijld een versterkt corrigerend actieplan voor het specifieke negatieve effect vast te stellen en uit te voeren, met name een specifiek en passend tijdschema voor de vaststelling en uitvoering van alle daarin opgenomen maatregelen, waarin de onderneming ook op zoek kan gaan naar alternatieve zakenpartners.
Factoren op basis waarvan wordt bepaald of het tijdschema voor de vaststelling en uitvoering van die maatregelen geschikt is, zijn onder meer de ernst van het negatieve effect, de noodzaak om verdere negatieve effecten op te sporen en maatregelen te nemen om deze te beëindigen of de omvang ervan tot een minimum te beperken, alsook de effecten voor kmo’s of kleine landbouwbedrijven. Ondernemingen moeten hun zakelijke relaties met de zakenpartner opschorten, wat hun hefboomwerking versterkt en de kans vergroot dat het effect wordt aangepakt. Indien er geen redelijke verwachting is dat die inspanningen zouden slagen, bijvoorbeeld in gevallen van door de staat opgelegde dwangarbeid, of indien de uitvoering van het versterkte corrigerend actieplan het negatieve effect niet heeft beëindigd of de omvang ervan tot een minimum beperkt, moet de onderneming verplicht worden de zakelijke relatie met betrekking tot de betrokken activiteiten te beëindigen indien het feitelijke negatieve effect ernstig is. Om ondernemingen in staat te stellen aan deze verplichting te voldoen, moeten de lidstaten ervoor zorgen dat er in de onder hun wetgeving vallende overeenkomsten een optie bestaat om de zakelijke relatie te beëindigen.
Bij de beslissing om de zakelijke relatie te beëindigen of tijdelijk op te schorten, moet de onderneming beoordelen of redelijkerwijs kan worden verwacht dat de negatieve effecten daarvan duidelijk ernstiger zijn dan het negatieve effect dat niet kon worden beëindigd of waarvan de omvang niet afdoende tot een minimum kon worden beperkt. Indien ondernemingen de zakelijke relatie tijdelijk opschorten of beëindigen, moeten zij maatregelen nemen om de effecten van de opschorting of beëindiging te voorkomen, te verlichten of te beëindigen, de zakenpartner daarvan binnen een redelijke termijn kennisgeven en die beslissing voortdurend evalueren. Het is mogelijk dat samenwerking met een andere entiteit vereist is om negatieve effecten op het niveau van indirecte zakelijke relaties te beëindigen. In bepaalde gevallen kan samenwerking met een andere onderneming de enige realistische manier zijn om feitelijke negatieve effecten te beëindigen op het niveau van indirecte zakelijke relaties, met name indien de indirecte zakenpartner niet bereid is een overeenkomst met de onderneming te sluiten.
(58) Indien een onderneming een feitelijk negatief effect heeft veroorzaakt of mede heeft veroorzaakt, moet die onderneming herstel bieden. De term “herstel” betekent terugkeer van de getroffen persoon of personen, gemeenschappen of het milieu naar een situatie die gelijkwaardig is aan of zo dicht mogelijk aansluit bij de situatie waarin zij zich zouden bevinden indien het feitelijke negatieve effect zich niet had voorgedaan, in verhouding tot de betrokkenheid van de onderneming bij het negatieve effect, ook door financiële of niet-financiële compensatie door de onderneming aan een of meer personen die door het feitelijke negatieve effect zijn getroffen en, in voorkomend geval, terugbetaling van de door overheidsinstanties voor alle noodzakelijke herstelmaatregelen gemaakte kosten. De lidstaten moeten ervoor zorgen dat belanghebbenden die door een negatief effect getroffen zijn, niet verplicht zijn eerst herstel te eisen voordat zij een rechtsvordering instellen. De lidstaten moeten ervoor zorgen dat, indien de onderneming het nalaat herstel te bieden terwijl zij het feitelijke negatieve effect wel heeft veroorzaakt of mede heeft veroorzaakt, de bevoegde toezichthoudende autoriteit de bevoegdheid heeft om, op eigen initiatief of naar aanleiding van gemotiveerde bezwaren die haar overeenkomstig deze richtlijn zijn meegedeeld, de onderneming te gelasten passend herstel te bieden. Dit doet in een dergelijke situatie geen afbreuk aan het opleggen van sancties voor inbreuken op krachtens deze richtlijn vastgestelde nationaalrechtelijke bepalingen, noch aan de wettelijke aansprakelijkheid die voor een nationale rechter kan worden gevorderd. Wanneer het feitelijke negatieve effect alleen door de zakenpartner van de onderneming wordt veroorzaakt, kan de onderneming vrijwillig herstel bieden. De onderneming kan ook gebruikmaken van haar vermogen om invloed uit te oefenen op de zakenpartner die het negatieve effect veroorzaakt of mede veroorzaakt, om herstel mogelijk te maken.
(59) Ondernemingen moeten personen en organisaties de mogelijkheid bieden om rechtstreeks klachten bij hen in te dienen in geval van gerechtvaardigde bezorgdheid over feitelijke of potentiële negatieve effecten op de mensenrechten en het milieu. Tot de personen en organisaties die dergelijke klachten kunnen indienen, moeten personen behoren die worden getroffen of redelijke gronden hebben om aan te nemen dat zij getroffen kunnen worden door een negatief effect, en de wettige vertegenwoordigers van die personen, zoals maatschappelijke organisaties en mensenrechtenverdedigers, vakbonden en andere werknemersvertegenwoordigers die personen vertegenwoordigen die in de betrokken activiteitenketen werkzaam zijn, alsmede organisaties uit het maatschappelijk middenveld die actief zijn en ervaring hebben op gebieden die verband houden met het negatieve milieueffect waarop de klacht betrekking heeft. Ondernemingen moeten een eerlijke, openbaar beschikbare, toegankelijke, voorspelbare en transparante procedure vaststellen voor de behandeling van deze klachten en de desbetreffende werknemers, vakbonden en andere werknemersvertegenwoordigers over dergelijke procedures informeren. Ondernemingen moeten ook een toegankelijk mechanisme instellen dat personen en organisaties de mogelijkheid biedt kennisgevingen in te dienen wanneer zij informatie of zorgen hebben over feitelijke of potentiële negatieve effecten. Om de lasten voor ondernemingen te verminderen, moeten zij kunnen deelnemen aan gezamenlijke klachtenprocedures en kennisgevingsmechanismen, zoals gezamenlijk door ondernemingen, bijvoorbeeld door een groep ondernemingen, via brancheorganisaties, initiatieven van meerdere belanghebbenden of algemene kaderovereenkomsten, ingestelde procedures en mechanismen.
De indiening van een kennisgeving of klacht mag geen voorwaarde zijn of de persoon die deze indient beletten om toegang te krijgen tot de procedure inzake gemotiveerde bezwaren of tot gerechtelijke of andere buitengerechtelijke mechanismen, zoals de nationale contactpunten van de OESO, wanneer deze bestaan. De bepalingen inzake de klachtenprocedure en het kennisgevingsmechanisme uit hoofde van deze richtlijn moeten van dien aard zijn dat wordt voorkomen dat de toegang tot de vertegenwoordigers van een onderneming leidt tot onredelijke verzoeken.
Overeenkomstig de internationale normen moeten personen die klachten indienen, wanneer zij deze niet anoniem indienen, het recht hebben om van de onderneming een tijdige en passende follow-up te verlangen en met vertegenwoordigers op passend niveau van de onderneming bijeen te komen om feitelijke of potentiële ernstige negatieve effecten waarop de klacht betrekking heeft en mogelijk herstel te bespreken, waarbij wordt gemotiveerd waarom een klacht gegrond dan wel ongegrond werd geacht, en, ingeval de klacht gegrond werd geacht, informatie over de stappen en maatregelen die de onderneming heeft genomen of zal nemen.
Ondernemingen moeten ook redelijkerwijs beschikbare maatregelen nemen om elke vorm van represaille te voorkomen door de vertrouwelijkheid van de identiteit van de persoon of organisatie die de klacht of kennisgeving heeft ingediend, te waarborgen, in overeenstemming met het nationale recht. De termen “eerlijk, openbaar beschikbaar,
toegankelijk, voorspelbaar en transparant” moet worden opgevat in overeenstemming met beginsel 31 van de leidende beginselen van de VN, op grond waarvan procedures legitiem, toegankelijk, voorspelbaar, billijk, transparant, verenigbaar met rechten en een bron van permanente educatie moeten zijn, zoals ook vermeld in algemene opmerking nr. 16 van het VN-Comité inzake de rechten van het kind. Werknemers en hun vertegenwoordigers moeten ook naar behoren worden beschermd, en eventuele buitengerechtelijke herstelinspanningen mogen geen afbreuk doen aan de bevordering van collectieve onderhandelingen en de erkenning van vakbonden, en mogen in geen geval de rol van legitieme vakbonden of werknemersvertegenwoordigers bij het aankaarten van arbeidsgerelateerde geschillen ondermijnen. Ondernemingen moeten ervoor zorgen dat de kennisgevingsmechanismen en klachtenprocedures toegankelijk zijn voor belanghebbenden, rekening houdend met relevante belemmeringen.
(60) Vanwege een bredere lijst van personen of organisaties die gerechtigd zijn een klacht in te dienen en een bredere waaier aan onderwerpen van klachten, moet de klachtenprocedure uit hoofde van deze richtlijn op juridisch vlak worden beschouwd als een afzonderlijk mechanisme ten opzichte van de internemeldingsprocedure die door ondernemingen is opgezet overeenkomstig Richtlijn (EU) 2019/1937 van het Europees Parlement en de Raad16. Indien de inbreuk op het Unierecht of het nationale recht die onder het materiële toepassingsgebied van deze richtlijn valt, kan worden beschouwd als een negatief effect en de melder een werknemer van een onderneming is die rechtstreeks door het negatieve effect wordt getroffen, kan die persoon gebruikmaken van beide procedures: het klachtenmechanisme overeenkomstig deze richtlijn en een internemeldingsprocedure overeenkomstig Richtlijn (EU) 2019/1937. Indien echter aan een van de bovenstaande voorwaarden niet is voldaan, moet de persoon slechts via een van de procedures kunnen handelen.
16 Richtlijn (EU) 2019/1937 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2019 inzake de bescherming van personen die inbreuken op het Unierecht melden (PB L 305 van 26.11.2019, blz. 17).
(61) Ondernemingen moeten toezicht houden op de uitvoering en doeltreffendheid van hun maatregelen inzake passende zorgvuldigheid. Zij moeten hun eigen activiteiten, die van hun dochterondernemingen en, indien deze verband houden met de activiteitenketen van de onderneming, die van hun ▌ zakenpartners periodiek evalueren om de uitvoering ervan te beoordelen en de toereikendheid en doeltreffendheid van het vaststellen, voorkomen, tot een minimum beperken, beëindigen en verlichten van negatieve effecten ▌ te monitoren. Bij deze beoordelingen moet worden nagegaan of negatieve effecten naar behoren zijn vastgesteld, of maatregelen inzake passende zorgvuldigheid zijn uitgevoerd en of negatieve effecten daadwerkelijk zijn voorkomen of beëindigd. Om ervoor te zorgen dat deze beoordelingen actueel zijn, moeten zij zodra zich een significante wijziging voordoet onverwijld, maar ten minste elke twaalf maanden worden uitgevoerd, en moeten zij tussentijds worden herzien indien redelijkerwijs kan worden aangenomen dat er zich ▌ nieuwe risico’s op negatieve effecten hebben kunnen voordoen. Onder significante wijziging moet worden verstaan een wijziging van de status quo van de eigen activiteiten van de onderneming, activiteiten van haar dochterondernemingen of zakenpartners, van het juridische of ondernemingsklimaat of elke andere substantiële verschuiving met betrekking tot de situatie van de onderneming of haar operationele context.
Voorbeelden van een significante wijziging zijn gevallen waarin de onderneming actief wordt in een nieuwe economische sector of een nieuw geografisch gebied, nieuwe producten begint te produceren of de manier wijzigt waarop de bestaande producten worden geproduceerd met behulp van technologie met mogelijk grotere negatieve effecten, of haar bedrijfsstructuur wijzigt door middel van herstructureringen of via fusies of overnames. Redelijke gronden om aan te nemen dat er sprake is van nieuwe risico’s kunnen op verschillende manieren ontstaan, onder meer door te vernemen over het negatieve effect uit openbaar beschikbare informatie, door samenwerking met belanghebbenden of via kennisgevingen. Ondernemingen moeten de documentatie waaruit blijkt dat zij dit vereiste naleven gedurende ten minste vijf jaar bewaren.
Dergelijke documentatie moet, in voorkomend geval, ten minste de vastgestelde effecten en diepgaande beoordelingen omvatten op grond van artikel 8, alsook het preventief en/of corrigerend actieplan op grond van artikel 10, lid 2, punt a), en artikel 11, lid 3, punt b), contractuele bepalingen die zijn verkregen of contracten die zijn gesloten op grond van artikel 10, lid 2, punt b), artikel 10, lid 4, artikel 11, lid 3, punt c), en
artikel 11, lid 5, verificaties op grond van artikel 10, lid 5, en artikel 11, lid 6, herstelmaatregelen, periodieke beoordelingen als onderdeel van de toezichtsverplichting van de onderneming, alsmede kennisgevingen en klachten. Financiële ondernemingen mogen alleen periodieke beoordelingen uitvoeren van hun eigen activiteiten, van die van hun dochterondernemingen en die van hun upstream zakenpartners.
(62) Zoals het geval is bij de bestaande internationale normen die zijn vastgelegd in de richtsnoeren van de VN en het OESO-kader, moet volgens de eis van passende zorgvuldigheid extern relevante informatie worden verstrekt over het beleid, de procedures en de verrichte activiteiten in het kader van passende zorgvuldigheid teneinde feitelijke of potentiële negatieve effecten vast te stellen en aan te pakken, met inbegrip van de bevindingen en de resultaten van die activiteiten. Richtlijn 2013/34/EU bevat relevante verplichtingen met betrekking tot verslaglegging voor ondernemingen die onder deze richtlijn vallen. Daarnaast bevat Verordening (EU) 2019/2088 van het Europees Parlement en de Raad17 nog meer verslagleggingsverplichtingen betreffende informatieverschaffing over duurzaamheid in de financiëledienstensector voor financiële ondernemingen. Om dubbele verplichtingen met betrekking tot verslaglegging te vermijden, mogen bij deze richtlijn derhalve geen nieuwe verslagleggingsverplichtingen worden ingevoerd naast die welke krachtens Richtlijn 2013/34/EU gelden voor de ondernemingen die onder die Richtlijn 0000/00/XX xxxxxx, xxxx verslagleggingsnormen die krachtens die richtlijn moeten worden ontwikkeld. Om te voldoen aan hun verplichting om in het kader van de passende zorgvuldigheid uit hoofde van deze richtlijn te communiceren, moeten ondernemingen binnen een redelijke termijn, maar uiterlijk twaalf maanden na de balansdatum van het boekjaar waarvoor de verklaring wordt opgesteld, op hun website een jaarlijkse verklaring publiceren in ten minste een van de officiële talen van de Unie, tenzij de onderneming onderworpen is aan de duurzaamheidsrapporteringsvereisten van Richtlijn 2013/34/EU.
17 Verordening (EU) 2019/2088 van het Europees Parlement en de Raad van 27 november 2019 betreffende informatieverschaffing over duurzaamheid in de financiëledienstensector (PB L 317 van 9.12.2019, blz. 1).
In gevallen waarin een onderneming niet verplicht is te rapporteren overeenkomstig artikel 19 bis of artikel 29 bis van Richtlijn 2013/34/EU, moet de verklaring uiterlijk op de datum van publicatie van de jaarrekeningen worden gepubliceerd. De jaarlijkse verklaring moet worden ingediend bij de aangewezen verzamelende instantie met het oog op het toegankelijk maken ervan op het uit hoofde van Verordening (EU) 2023/2859 van het Europees Parlement en de Raad18 opgerichte Europees centraal toegangspunt (European Single Access Point — ESAP). Om eenvormige voorwaarden voor de uitvoering van de regels inzake op het ESAP toegankelijke informatie te waarborgen, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend. Om de rechtszekerheid te vergroten, moet de bijlage bij Verordening (EU) 2023/2859 worden gewijzigd door toevoeging van een verwijzing naar deze richtlijn.
(63) Het voorschrift voor ondernemingen die onder het toepassingsgebied van deze richtlijn vallen en die tegelijkertijd onderworpen zijn aan rapporteringsvereisten uit hoofde van de artikelen 19 bis, 29 bis en 40 bis van Richtlijn 2013/34/EU en derhalve moeten rapporteren over hun procedure inzake passende zorgvuldigheid zoals bepaald in de artikelen 19 bis, 29 bis en 40 bis van Richtlijn 2013/34/EU, moet worden opgevat als een vereiste voor ondernemingen om te beschrijven op welke manier zij uitvoering geven aan passende zorgvuldigheid als voorzien in deze richtlijn.
18 Verordening (EU) 2023/2859 van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2023 tot oprichting van een Europees centraal toegangspunt dat gecentraliseerde toegang biedt tot voor financiële diensten, kapitaalmarkten en duurzaamheid relevante publiek beschikbare informatie (PB L, 2023/2859, 20.12.2023).
(64) Het is niet de doelstelling van deze richtlijn ondernemingen te verplichten intellectueel kapitaal, intellectuele eigendom, knowhow of de resultaten van innovatie openbaar te maken die als bedrijfsgeheim, zoals gedefinieerd in Richtlijn (EU) 2016/943, zouden worden aangemerkt. De in deze richtlijn vastgestelde rapporteringsvereisten moeten Richtlijn (EU) 2016/943 dan ook onverlet laten. Deze richtlijn moet ook van toepassing zijn zonder afbreuk te doen aan Verordening (EU) nr. 596/2014 van het Europees Parlement en de Raad19.
19 Verordening (EU) nr. 596/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 betreffende marktmisbruik (Verordening marktmisbruik) en houdende intrekking van Richtlijn 2003/6/EG van het Europees Parlement en de Raad en
Richtlijnen 2003/124/EG, 2003/125/EG en 2004/72/EG van de Commissie (PB L 173 van 12.6.2014, blz. 1).
(65) Om zinvolle passende zorgvuldigheid op het gebied van mensenrechten en milieu te betrachten, moeten ondernemingen passende maatregelen nemen om doeltreffend met belanghebbenden samen te werken teneinde de maatregelen inzake passende zorgvuldigheid uit te voeren. Onverminderd Richtlijn (EU) 2016/943 moet doeltreffende samenwerking betrekking hebben op het verstrekken van relevante en uitgebreide informatie aan geraadpleegde belanghebbenden, alsook op doorlopende raadplegingen die echte interactie en dialoog op het passende niveau, zoals op project- of locatieniveau, en met een passende frequentie mogelijk maken. Tijdens betekenisvolle samenwerking met geraadpleegde belanghebbenden moet naar behoren rekening worden gehouden met belemmeringen voor samenwerking, moet ervoor worden gezorgd dat belanghebbenden niet te maken krijgen met vergelding en wraak, onder meer door de vertrouwelijkheid en anonimiteit te bewaren, moet bijzondere aandacht worden besteed aan de behoeften van kwetsbare belanghebbenden en aan overlappende kwetsbaarheden en intersectionaliteit, onder meer door rekening te houden met mogelijk getroffen groepen of gemeenschappen, bijvoorbeeld groepen of gemeenschappen die worden beschermd door Verklaring van de VN over de rechten van inheemse volken en door de Verklaring van de VN over mensenrechtenverdedigers.
Er kunnen zich situaties voordoen waarbij het niet mogelijk is een zinvolle dialoog aan te gaan met de geraadpleegde belanghebbenden, of waarbij het betrekken van meer deskundige perspectieven nuttig kan zijn om ervoor te zorgen dat de onderneming volledig aan de voorschriften van deze richtlijn kan voldoen. In dergelijke gevallen moeten ondernemingen daarnaast ook deskundigen raadplegen, zoals maatschappelijke organisaties of natuurlijke personen of rechtspersonen die de mensenrechten of het milieu verdedigen, om betrouwbare inzichten te verwerven in feitelijke of potentiële negatieve effecten. De raadpleging van werknemers en hun vertegenwoordigers moet worden uitgevoerd overeenkomstig de desbetreffende Uniewetgeving en, indien van toepassing, nationaal recht en collectieve overeenkomsten, en mag geen afbreuk doen aan hun geldende rechten op informatie, raadpleging en participatie, en met name niet aan de rechten die onder de toepasselijke Uniewetgeving inzake arbeids- en sociale rechten vallen, waaronder Richtlijn 2001/86/EG van de Raad20 en de
Richtlijnen 2002/14/EG21 en 2009/38/EG22 van het Europees Parlement en de Raad. Voor de toepassing van deze richtlijn moeten onder werknemers ook uitzendkrachten en andere werknemers in atypische arbeidsvormen worden verstaan, mits zij voldoen aan de door het HvJ-EU vastgestelde criteria voor het bepalen van de status van werknemer. Bij het houden van raadplegingen moeten ondernemingen een beroep kunnen doen op initiatieven van de sector voor zover die geschikt zijn om een doeltreffende samenwerking te ondersteunen. Het gebruik van initiatieven van de sector of van meerdere belanghebbenden volstaat op zich niet om te voldoen aan de verplichting om werknemers en hun vertegenwoordigers te raadplegen.
20 Richtlijn 2001/86/EG van de Raad van 8 oktober 2001 tot aanvulling van het statuut van de Europese vennootschap met betrekking tot de rol van de werknemers (PB L 294 van 10.11.2001, blz. 22).
21 Richtlijn 2002/14/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2002 tot vaststelling van een algemeen kader betreffende de informatie en de raadpleging van de werknemers in de Europese Gemeenschap – Gezamenlijke verklaring van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie over de vertegenwoordiging van de werknemers (PB L 80 van 23.3.2002, blz. 29).
22 Richtlijn 2009/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 mei 2009 inzake de instelling van een Europese ondernemingsraad of van een procedure in ondernemingen of concerns met een communautaire dimensie ter informatie en raadpleging van de werknemers (PB L 122 van 16.5.2009, blz. 28).
▌
(66) Om ondernemingen instrumenten te bieden om hen te helpen de vereisten inzake passende zorgvuldigheid in hun activiteitenketens na te leven, moet de Commissie, in overleg met de lidstaten en de belanghebbenden, richtsnoeren verstrekken voor modelcontractbepalingen die ondernemingen vrijwillig als instrument kunnen gebruiken om hen te helpen aan hun verplichtingen uit hoofde van de artikelen 10 en 11 te voldoen. De richtsnoeren moeten gericht zijn op het vergemakkelijken van een duidelijke taakverdeling tussen de overeenkomstsluitende partijen en de lopende samenwerking, op een wijze die voorkomt dat de verplichtingen zoals bepaald in deze richtlijn aan een zakenpartner worden overgedragen en de overeenkomst automatisch nietig wordt verklaard in geval van een inbreuk. De richtsnoeren moeten het beginsel weerspiegelen dat louter het gebruik van contractuele garanties op zich niet volstaat om te voldoen aan de normen voor passende zorgvuldigheid zoals bepaald in deze richtlijn.
(67) Teneinde ondernemingen of autoriteiten van de lidstaten steun en praktische instrumenten te bieden voor de wijze waarop ondernemingen op een praktische wijze aan hun verplichtingen inzake passende zorgvuldigheid moeten voldoen, en teneinde belanghebbenden te ondersteunen, moet de Commissie, op basis van de desbetreffende internationale richtsnoeren en normen en in overleg met de lidstaten en belanghebbenden, het Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten, het Europees Milieuagentschap, de Europese Arbeidsautoriteit en, waar passend, internationale organisaties en andere
instanties die deskundig zijn op het gebied van passende zorgvuldigheid, ▌ richtsnoeren uitvaardigen, ook algemene richtsnoeren en richtsnoeren voor specifieke sectoren of specifieke negatieve effecten en voor de wisselwerking tussen deze richtlijn en andere wetgevingshandelingen van de Unie die dezelfde doelstellingen nastreven en die voorzien in uitgebreidere of specifiekere verplichtingen.
(68) Digitale instrumenten en technologieën, zoals die welke worden gebruikt voor opsporing, monitoring of tracering van grondstoffen, goederen en producten in waardeketens, bijvoorbeeld satellieten, drones, radars of platformgebaseerde oplossingen, kunnen de kosten van gegevensverzameling voor het beheer van waardeketens ondersteunen en verlagen, met inbegrip van het vaststellen en beoordelen, voorkomen en beperken van negatieve effecten en het monitoren van de doeltreffendheid van maatregelen inzake passende zorgvuldigheid. Om ondernemingen te helpen hun verplichtingen inzake passende zorgvuldigheid in hun hele waardeketen na te komen, moet het gebruik van dergelijke instrumenten en technologieën worden aangemoedigd en bevorderd. Daartoe moet de Commissie richtsnoeren opstellen met nuttige informatie en verwijzingen naar passende middelen. Bij het gebruik van digitale instrumenten en technologieën moeten ondernemingen rekening houden met mogelijke risico’s en hier op passende wijze mee omgaan, en mechanismen invoeren om de geschiktheid van de verkregen informatie te controleren.
(69) Hoewel kmo’s niet onder het toepassingsgebied van deze richtlijn vallen, kunnen zij als aannemers of onderaannemers van de ondernemingen die wel onder het toepassingsgebied vallen door de bepalingen ervan worden getroffen. Het doel is niettemin de financiële of administratieve lasten voor kmo’s te verlichten, waarvan vele het al moeilijk hebben in de context van de wereldwijde economische en gezondheidscrisis. Ter ondersteuning van kmo’s zouden de lidstaten, met steun van de Commissie, afzonderlijk of gezamenlijk, specifieke gebruiksvriendelijke websites, portalen of platformen moeten opzetten en exploiteren om informatie en steun aan ondernemingen te verstrekken, en zouden de
lidstaten kmo’s ook financieel kunnen bijstaan en helpen bij hun capaciteitsopbouw. Een dergelijke ondersteuning kan ook toegankelijk worden gemaakt voor en zo nodig worden aangepast aan en uitgebreid tot upstream marktdeelnemers in derde landen.
Ondernemingen waarvan de zakenpartners kmo’s zijn, worden ook aangemoedigd om kmo’s te steunen bij de naleving van maatregelen inzake passende zorgvuldigheid ▌, en ten aanzien van de kmo’s eerlijke, redelijke, niet-discriminerende en evenredige eisen te hanteren.
(70) De Commissie moet een centrale helpdesk betreffende passende zorgvuldigheid in het bedrijfsleven op het gebied van duurzaamheid oprichten. Die centrale helpdesk moet kunnen samenwerken met en informatie kunnen opvragen bij de relevante nationale autoriteiten in elke lidstaat, waaronder nationale helpdesks als die bestaan, bijvoorbeeld om te helpen de informatie en richtsnoeren af te stemmen op nationale contexten en die te verspreiden, zonder dat afbreuk wordt gedaan aan de taak- en bevoegdheidsverdeling tussen de autoriteiten in de nationale systemen. De centrale helpdesk en relevante nationale autoriteiten moeten ook contact onderhouden met elkaar om grensoverschrijdende samenwerking te waarborgen.
(71) Ter aanvulling van de steun van de lidstaten aan ondernemingen, met inbegrip van kmo’s, bij hun invoering van verplichtingen inzake passende zorgvuldigheid, kan de Commissie voortbouwen op bestaande instrumenten, projecten en andere maatregelen van de Unie die helpen bij de invoering van passende zorgvuldigheid in de Unie en in derde landen. Zij kan nieuwe steunmaatregelen opzetten die ondernemingen, waaronder kmo’s, hulp bieden bij de vereisten inzake passende zorgvuldigheid, waaronder een waarnemingspost voor de transparantie van de activiteitenketens en het vergemakkelijken van gezamenlijke initiatieven van de sector of van meerdere belanghebbenden.
(72) De Commissie kan de steunmaatregelen van de lidstaten aanvullen door voort te bouwen op bestaande Uniemaatregelen ter ondersteuning van upstream marktdeelnemers bij het opbouwen van de capaciteit om negatieve effecten van hun activiteiten en zakelijke relaties op de mensenrechten en op het milieu doeltreffend te voorkomen en te verlichten, met bijzondere aandacht voor de uitdagingen waarmee kleine landbouwbedrijven te kampen hebben. De Unie en haar lidstaten worden, binnen hun respectieve bevoegdheden, aangemoedigd gebruik te maken van hun instrumenten op het gebied van nabuurschap, ontwikkeling en internationale samenwerking, waaronder handelsovereenkomsten, om regeringen van derde landen en upstream marktdeelnemers in derde landen te ondersteunen bij het aanpakken van de negatieve effecten op de mensenrechten en het milieu van hun activiteiten en upstream zakelijke relaties. Dit kan onder meer inhouden dat zij samenwerken met de regeringen van partnerlanden, de lokale particuliere sector en belanghebbenden bij het aanpakken van de onderliggende oorzaken van negatieve effecten op de mensenrechten en het milieu.
(73) Deze richtlijn is een belangrijk wetgevingsinstrument om de transitie van bedrijven naar een duurzame economie te waarborgen, onder meer door de existentiële schade en kosten van klimaatverandering terug te dringen, te zorgen voor afstemming op wereldwijde nettonuluitstoot tussen nu en 2050, misleidende claims met betrekking tot een dergelijke afstemming te voorkomen en greenwashing, desinformatie en de wereldwijde expansie van fossiele brandstoffen een halt toe te roepen zodat internationale en Europese klimaatdoelstellingen kunnen worden verwezenlijkt. Om ervoor te zorgen dat deze richtlijn daadwerkelijk bijdraagt aan de bestrijding van de klimaatverandering, moeten ondernemingen een transitieplan voor beperking van de klimaatverandering vaststellen en uitvoeren dat er naar beste vermogen voor moet zorgen dat het bedrijfsmodel en de strategie van de onderneming verenigbaar zijn met de overgang naar een duurzame economie en met de beperking van de opwarming van de aarde tot 1,5 °C overeenkomstig de Overeenkomst van Parijs en de in Verordening (EU) 2021/1119 vastgelegde doelstelling inzake klimaatneutraliteit, met inbegrip van de tussentijdse klimaatneutraliteitsdoelstellingen en de klimaatneutraliteitsdoelstellingen voor 2050. Het plan moet, in voorkomend geval, betrekking hebben op de blootstelling van de onderneming aan steenkool-, olie- en gasgerelateerde activiteiten. Dergelijke vereisten moeten worden opgevat als een inspanningsverplichting en niet als een resultaatsverplichting. Aangezien het om een inspanningsverplichting gaat, moet terdege rekening worden gehouden met de vooruitgang die ondernemingen boeken en met de complexiteit en de veranderende aard van de klimaattransitie. Hoewel ondernemingen ernaar moeten streven de in hun plannen opgenomen broeikasgasemissiereductiedoelstellingen te halen, kunnen specifieke omstandigheden ertoe leiden dat het niet langer redelijk is te verwachten dat ondernemingen deze doelstellingen kunnen halen. In het plan moeten tijdgebonden, met klimaatverandering verband houdende streefcijfers voor 2030 en voorts in stappen van vijf jaar tot en met 2050 worden opgenomen die gebaseerd zijn op sluitend wetenschappelijk bewijs en die, in voorkomend geval, absolute emissiereductiedoelstellingen voor groeikasgasemissies voor de toepassingsgebieden 1, 2 en 3 omvatten.
In het plan moeten uitvoeringsmaatregelen worden uitgewerkt om de klimaatdoelstellingen van de onderneming te behalen en het moet gebaseerd zijn op sluitend wetenschappelijk bewijsmateriaal, dat wil zeggen bewijsmateriaal met een onafhankelijke wetenschappelijke validatie dat strookt met de beperking van de opwarming van de aarde tot 1,5 °C zoals vastgesteld door de Intergouvernementele Werkgroep inzake klimaatverandering (IPCC) en rekening houdend met de aanbevelingen van de Europese wetenschappelijke adviesraad inzake klimaatverandering. De toezichthoudende autoriteiten moeten ten minste toezicht houden op de vaststelling en het ontwerp van het plan en de actualiseringen ervan, in overeenstemming met de vereisten van deze richtlijn. Aangezien de inhoud van het transitieplan voor beperking van de klimaatverandering in overeenstemming moet zijn met de vereisten van Richtlijn 2013/34/EU op het gebied van duurzaamheidsrapportering door ondernemingen, moeten ondernemingen die een dergelijk plan uit hoofde van Richtlijn 2013/34/EU rapporteren, worden geacht te hebben voldaan aan de specifieke verplichting om uit hoofde van deze richtlijn een plan vast te stellen. Hoewel ervan wordt uitgegaan dat aan de vaststellingsverplichting is voldaan, moeten ondernemingen nog steeds voldoen aan hun verplichting om dit transitieplan voor beperking van de klimaatverandering uit te voeren en het elke
twaalf maanden bij te werken om de geboekte vooruitgang ten aanzien van de doelstellingen ervan te beoordelen.
▌
(74) Met het oog op een doeltreffend toezicht op en, indien nodig, de handhaving van deze richtlijn ten aanzien van ondernemingen uit derde landen, moeten deze ondernemingen een naar behoren gemachtigde vertegenwoordiger in de Unie aanwijzen en informatie over hun gemachtigde vertegenwoordigers verstrekken. De gemachtigde vertegenwoordiger moet ook als contactpunt kunnen fungeren, mits aan de desbetreffende voorschriften van deze richtlijn is voldaan. Indien de onderneming uit een derde land de gemachtigde vertegenwoordiger niet aanwijst, moeten alle lidstaten waar de onderneming actief is, bevoegd zijn om de naleving van deze verplichting af te dwingen, met name om een natuurlijke of rechtspersoon aan te wijzen in een van de lidstaten waar zij actief is, overeenkomstig het in het nationale recht vastgelegde handhavingskader. De lidstaten die dergelijke handhaving initiëren, moeten via een Europees netwerk van toezichthoudende autoriteiten de toezichthoudende autoriteiten van de andere lidstaten op de hoogte brengen, om te voorkomen dat die lidstaten de verplichting ook afdwingen.
(75) Om te zorgen voor het toezicht op de correcte uitvoering van de verplichtingen inzake passende zorgvuldigheid van de ondernemingen en voor een goede handhaving van deze richtlijn, moeten de lidstaten een of meer nationale toezichthoudende autoriteiten aanwijzen. Deze toezichthoudende autoriteiten moeten een publiek karakter hebben, onafhankelijk zijn van de ondernemingen die onder het toepassingsgebied van deze richtlijn vallen of van andere marktbelangen, en vrij zijn van belangenconflicten en directe of indirecte beïnvloeding van buitenaf. Om hun bevoegdheden onpartijdig uit te oefenen, mogen deze toezichthoudende autoriteiten van niemand instructies vragen of aanvaarden. De lidstaten moeten er overeenkomstig het nationale recht voor zorgen dat elke toezichthoudende autoriteit de personele en financiële middelen krijgt die nodig zijn voor de doeltreffende uitvoering van haar taken en de uitoefening van haar bevoegdheden. Zij moeten het recht hebben om op eigen initiatief of op basis van ▌ gemotiveerde bezwaren die uit hoofde van deze richtlijn worden geuit, onderzoeken in te stellen. Deze onderzoeken zouden in voorkomend geval inspecties ter plaatse en het horen van relevante belanghebbenden kunnen omvatten. Indien er op grond van sectorale wetgeving bevoegde autoriteiten bestaan, kunnen de lidstaten deze aanwijzen als verantwoordelijken voor de toepassing van deze richtlijn op de gebieden die onder hun bevoegdheid vallen. De toezichthoudende autoriteiten moeten een jaarverslag op hun website publiceren en beschikbaar stellen over hun activiteiten in het verleden, met inbegrip van de ernstigste inbreuken die zijn vastgesteld. De lidstaten moeten een toegankelijk mechanisme opzetten voor het in ontvangst nemen van gemotiveerde bezwaren, kosteloos of met een tot de dekking van de administratieve kosten beperkte vergoeding, en ervoor zorgen dat het publiek praktische informatie krijgt over de wijze waarop dit recht kan worden uitgeoefend.
(76) Om ervoor te zorgen dat de nationaalrechtelijke bepalingen tot omzetting van deze richtlijn daadwerkelijk worden gehandhaafd, moeten de lidstaten voorzien in afschrikkende, evenredige en doeltreffende sancties voor inbreuken op die maatregelen. Wil een dergelijke sanctieregeling doeltreffend zijn, dan moeten de door de nationale toezichthoudende autoriteiten op te leggen sancties geldboeten omvatten, evenals een publieke verklaring waarin de verantwoordelijke onderneming en de aard van de inbreuk worden vermeld indien de onderneming niet binnen de toepasselijke termijn voldoet aan het besluit tot oplegging van een geldboete. Deze sanctieregeling doet geen afbreuk aan de bevoegdheid om het in de handel brengen, het op de markt aanbieden en de uitvoer van producten uit hoofde van andere wetgevingshandelingen van de Unie die voorzien in uitgebreidere of specifiekere verplichtingen inzake passende zorgvuldigheid, zoals Verordening (EU) 2023/1115, in te trekken of te verbieden. De lidstaten moeten ervoor zorgen dat de geldboete, wanneer deze wordt opgelegd, in verhouding staat tot de wereldwijde netto-omzet van de onderneming. Dit mag de lidstaten er echter niet toe verplichten de geldboete in alle gevallen uitsluitend op de netto-omzet van de onderneming te baseren.
De lidstaten moeten overeenkomstig nationaal recht beslissen of de sancties rechtstreeks door de toezichthoudende autoriteiten, in samenwerking met andere autoriteiten of door een verzoek aan de bevoegde rechterlijke instanties, moeten worden opgelegd. Om publiek toezicht op de toepassing van de regels van deze richtlijn te waarborgen, moeten de besluiten van de toezichthoudende autoriteiten die sancties aan ondernemingen opleggen wegens niet-naleving van de nationaalrechtelijke bepalingen recht tot omzetting van deze richtlijn, openbaar worden gemaakt, naar het Europees netwerk van toezichthoudende autoriteiten worden gezonden en ten minste drie jaar publiek beschikbaar blijven. Het bekendgemaakte besluit mag geen persoonsgegevens bevatten overeenkomstig Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad23. De bekendmaking van de naam van de onderneming moet toegestaan zijn, zelfs als deze de naam van een natuurlijke persoon bevat.
(77) Om de kunstmatige vermindering van potentiële administratieve boeten te voorkomen, moeten de lidstaten ervoor zorgen dat er bij de berekening van een geldboete die wordt opgelegd aan een onderneming die tot een groep behoort, rekening wordt gehouden met de op het niveau van de uiteindelijke moederonderneming gerapporteerde geconsolideerde omzet.
23 Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (PB L 119 van 4.5.2016, blz. 1).
(78) Om een consistente toepassing en handhaving van de krachtens deze richtlijn vastgestelde nationaalrechtelijke bepalingen te waarborgen, moeten de nationale toezichthoudende autoriteiten samenwerken en hun optreden coördineren. Daartoe dient de Commissie een Europees netwerk van toezichthoudende autoriteiten op te richten en moeten de toezichthoudende autoriteiten elkaar helpen bij de uitvoering van hun taken en wederzijdse bijstand bieden.
(79) Om ervoor te zorgen dat slachtoffers van negatieve effecten doeltreffende toegang tot de rechter en schadevergoeding hebben, moet van de lidstaten worden vereist dat zij regels vaststellen inzake de wettelijke aansprakelijkheid van ondernemingen voor schade die is toegebracht aan een natuurlijke of rechtspersoon, op voorwaarde dat de onderneming opzettelijk of uit onachtzaamheid heeft nagelaten potentiële negatieve effecten te voorkomen of te beperken of feitelijke effecten te beëindigen of de omvang ervan tot een minimum te beperken ▌, en er als gevolg van een dergelijk verzuim schade is toegebracht aan de natuurlijke of rechtspersoon. Schade aan de beschermde wettelijke belangen van een persoon moet worden begrepen in overeenstemming met het nationale recht, bijvoorbeeld overlijden, lichamelijk of psychisch letsel, vrijheidsberoving, verlies van menselijke waardigheid of schade aan iemands eigendom.
De voorwaarde dat de schade moet zijn toegebracht aan een persoon ten gevolge van de niet-naleving van de onderneming van de verplichting om het negatieve effect aan te pakken, wanneer het recht, het verbod of de verplichting vermeld in de bijlage bij deze richtlijn, waarvan het misbruik of de schending leidt tot het negatieve effect dat had moet worden aangepakt, bedoeld is ter bescherming van de natuurlijke of rechtspersoon aan wie de schade is toegebracht, moet worden opgevat in de zin dat afgeleide schade (die indirect wordt toegebracht aan andere personen die niet het slachtoffer zijn van negatieve effecten en die niet worden beschermd door de in de bijlage bij deze richtlijn vermelde rechten, verbodsbepalingen of verplichtingen) niet wordt gedekt. Indien bijvoorbeeld een werknemer van een onderneming schade heeft geleden als gevolg van de schending door de onderneming van de veiligheidsnormen op de werkplek, mag de verhuurder van de woning van die werknemer geen vordering tegen de onderneming instellen wegens een economisch verlies dat is veroorzaakt doordat de werknemer de huur niet kan betalen. Causaliteit in de zin van wettelijke aansprakelijkheid wordt niet geregeld door deze richtlijn, met uitzondering van het feit dat de ondernemingen niet aansprakelijk mogen worden gesteld uit hoofde van deze richtlijn indien de schade alleen wordt veroorzaakt door de zakenpartners in de activiteitenketens van de ondernemingen (het zogenaamde “rechtstreeks in verband worden gebracht met” als bedoeld in het internationale kader). Slachtoffers moeten recht hebben op volledige vergoeding van de berokkende schade overeenkomstig het nationale recht en in overeenstemming met dat gemeenschappelijke beginsel. Afschrikking door middel van schadevergoeding (schadevergoeding met een punitief karakter) of enige andere vorm van overcompensatie moet worden verboden.
(80) Aangezien de negatieve effecten moeten worden geprioriteerd op basis van de ernst en waarschijnlijkheid ervan en geleidelijk moeten worden aangepakt, mag een onderneming, indien het niet mogelijk is alle door haar vastgestelde negatieve effecten in één keer volledig te verhelpen, uit hoofde van deze richtlijn niet aansprakelijk zijn voor schade die het gevolg is van minder significante negatieve effecten die nog niet zijn aangepakt. De juistheid van de prioritering van negatieve effecten door de onderneming moet echter worden beoordeeld bij het bepalen of aan de voorwaarden voor de aansprakelijkheid van de onderneming is voldaan in het kader van de beoordeling of de onderneming haar verplichting om de door haar vastgestelde negatieve effecten adequaat aan te pakken, niet is nagekomen.
▌
(81) De aansprakelijkheidsregeling regelt niet wie moet bewijzen dat ▌in de gegeven omstandigheden aan de voorwaarden voor aansprakelijkheid is voldaan of onder welke voorwaarden de civiele procedure kan worden ingeleid, en deze kwesties worden dus aan het nationale recht overgelaten.