MEMORIE VAN ANTWOORD
Zitting 1965-1966 - 859 2
Goedkeuring van de op 4 december 1965 namens het Koninkrijk ondertekende Overeenkomst inzake
de oprichting van de Aziatische Ontwikkelingsbank (Trb. 1966, 107)
MEMORIE VAN ANTWOORD
(Ingezonden 4 juli 1966)
Nr. 5
1
De ondergetekenden hebben met voldoening ervan kennis genomen dat vele en vele andere leden de oprichting van de Aziatische Ontwikkelingsbank toejuichen.
Verscheidene leden aarzelden echter enigszins in verband met de verhouding tussen deze nieuwe bank en de Wereldbank. De ondergetekenden verwachten hier geen grote moeilijkheden; de Regering zal echter, waar nodig, nauwlettend toezien op het tot stand komen van een goede samenwerking tussen beide in- stellingen. Al op 10 augustus 1965 heeft de President van de Wereldbank, de Xxxx Xxxxx, een verklaring afgelegd dat de oprichting van de Aziatische Bank zijn volle sympathie had en dat zij zowel voor als na de oprichting in ieder opzicht op de steun en de medewerking van de Wereldbank zou kunnen reke- nen. De Wereldbank heeft ervaring in dit soort zaken door haar samenspel met de Interamerikaanse Ontwikkelingsbank, dat be- vredigend verloopt. Hoewel, zolang de overeenkomst voor de nieuwe bank nog niet in werking is getreden, uiteraard formeel nog geen afspraken kunnen worden gemaakt of regelingen worden getroffen, waardoor de nieuwe bank van kennis en er- varing van de Wereldbank zal kunnen profiteren, mag worden aangenomen dat in de praktijk te zijner tijd een efficiënte werk- verdeling tot stand zal komen. Daarbij kan voor ogen worden gehouden, dat de Wereldbank zich bij voorkeur heeft bezig gehouden met de zeer grote projecten, die de mogelijkheden van de regionale instellingen te boven zijn gegaan en zich in de praktijk sterk heeft geconcentreerd op de energiesector. De daardoor in die sector verworven specialistische kennis en er- varing is de reden geweest, dat de Interamerikaanse Ontwikke- lingsbank deze sector bij voorkeur aan de Wereldbank heeft overgelaten, een voorbeeld dat door de Aziatische Ontwikke- lingsbank wel gevolgd zal worden. Gevaar voor de centrale leidende rol van de Wereldbank behoeft van de oprichting van afzonderlijke regionale bankinstellingen niet te worden ge- vreesd. Veeleer is als een voordeel te zien dat de Wereldbank daardoor in staat wordt gesteld voorzover zij dit wenst de voor haar minder interessante kleinere projecten aan deze instellin- gen als het ware over te dragen.
Er is nog niets bekend van plannen van Indonesië om van de nieuwe instelling lid te worden. De ondergetekenden menen echter wel dat plannen daartoe, gezien de gewijzigde verhou- dingen in Indonesië, in de lijn der verwachtingen liggen. In ieder geval zouden zij een spoedig Indonesisch lidmaatschap stellig ten zeerste toejuichen.
De Sovjet-Unie is nog bij de speciale bijeenkomst te Bangkok in oktober 1965 van vertegenwoordigers van alle belangstellen- de regeringen door een delegatie van 5 personen vertegen- woordigd geweest. De toen afgelegde verklaringen wekken de indruk, dat de Sovjet-Unie heeft gemeend zich van deelneming te moeten onthouden op grond van de overweging dat een te zeer beslissende invloed in de bank aan — regionale en niet- regionale — ontwikkelde landen zou kunnen toevallen. Naast de zeggenschap der ontwikkelde landen is van Sovjet-zijde be- zwaar gemaakt tegen het feit, dat het Bankstatuut zich niet uit- drukkelijk in de eerste plaats richt op financieringen ten be- hoeve van de publieke sector en dat het particuliere kapitaal- investeringen wenst te beïnvloeden.
8592 5
2
Naar aanleiding van de opmerking van enkele leden, die stelden, dat zij ondanks de beschouwingen in de memorie van toelichting niet konden inzien waarom de oprichting van een nieuwe bank naast de Wereldbank noodzakelijk was, kan naar de mening van ondergetekenden, naast hetgeen hierboven naar aanleiding van de aarzelingen van verscheidene leden reeds werd opgemerkt, worden gesteld, dat de concentratie op regio- nale activiteiten op zich zelf de oprichting van een afzonder- lijke bank alleszins rechtvaardigt.
Wat betreft de verhouding tot en samenwerking met de Ver- enigde Naties, moge allereerst worden bedacht, dat de nieuwe instelling uit de V.N.-schoot zelf is voortgekomen, immers uit de Economische V.N.-commissie voor Azië en het Verre Oos- ten, de E.CA.F.E. De uitvoerende Secretaris van de E.C.A.F.E.,
U. Xxxx, heeft in de totstandkoming een belangrijk persoonlijk aandeel gehad. Het V.N.-ontwikkelingsprogramma nam aan de meergenoemde oktoberbijeenkomst te Bangkok met een eigen vertegenwoordiger deel. De Wereldbank zowel als de Interame- rikaanse Ontwikkelingsbank verleende eveneens assistentie door ter beschikkingstelling van gekwalificeerd personeel. De bank schrijft bovendien samenwerking met de Verenigde Naties, haar organen en onderhorige lichamen, in het bijzonder de E.CA.F.E., evenals met publiekrechtelijke internationale or- ganisaties en andere internationale instellingen (en daarvoor in aanmerking komende nationale instanties) uitdrukkelijk voor (artikel 2). De Regering zal uiteraard waar nodig op de loyale naleving van dit artikel toezien.
Alhoewel het statuut niet met name van sociale projecten spreekt, werd te Bangkok overeengekomen dat de bank pro- jecten van sociale infrastructuur zou kunnen financieren. Aan- gezien maximale economische groei en ontwikkeling op den duur niet blijvend mogelijk is zonder een gezonde sociale infrastructuur, zal de bank ongetwijfeld zijn aandacht hierop gaan vestigen.
Inderdaad hebben vele ontwikkelingslanden in toenemende mate te kampen met een zwaar drukkende last van rente en aflossing. Als in het algemeen een van de belangrijke oorzaken hiervoor kan worden gewezen op de grote omvang van kort en middellang krediet waarmee deze landen steeds meer hun investeringsbehoeften financieren.
Als gevolg van het ontbreken van voldoende gegevens en de omstandigheid, dat de gegevens, voor zover die niet algemeen bekend zijn, slechts ter vertrouwelijke kennisneming worden ontvangen, is het niet mogelijk een cijfermatig inzicht te geven in de schuldpositie van de belangrijkste Aziatische landen. Daar- bij komt, dat het bedrag aan jaarlijkse betalingen aan rente en aflossing, dat een afzonderlijk ontwikkelingsland kan vol- doen, van zeer veel factoren afhangt, zodat een cijfermatig in- zicht veelal onvoldoende inzicht zal geven. Wel bestaat de indruk, dat de schuldpositie van vele landen in Zuid-Oost Azië op dit ogenblik zeker niet verontrustend is.
Op het opereren van de bank, als instelling, die krediet zal geven op lange termijn in de produktieve sector, zal dit pro- bleem slechts in beperkte mate van invloed zijn. De internatio- nale kapitaalmarkten baseren de leningen aan de Aziatische Ontwikkelingsbank in feite geheel op het aandeel van de ont- wikkelde leden-landen in het garantiekapitaal van de bank.
De mogelijkheid tot afzondering van een beperkt deel van het kapitaal ten behoeve van speciale fondsen voor het ver- strekken van zachte leningen resp. instelling van fondsen buiten het kapitaal van de bank lijkt voorshands voldoende soelaas te bieden om op extragunstige voorwaarden leningen te verstrek- ken aan de paar landen voor welke daartoe in bepaalde gevallen aanleiding zou kunnen bestaan. Dat voor dit doel nog andere middelen dan uit het kapitaal van de bank beschikbaar zullen komen, achten de ondergetekenden niet uitgesloten.
Speciale fondsen uit het kapitaal van de bank zullen voor dezelfde soort projecten worden gebruikt als de gewone midde- len van de bank. Het verschil zit alleen in de voorwaarden waarop wordt gefinancierd. Aan het gebruik van speciale fondsen, die niet uit het kapitaal van de bank worden gefinan- cierd, zijn in beginsel geen bepaalde voorwaarden verbonden, mits dit niet in strijd komt met het doel van de bank.
Tot dusver is het niet de bedoeling de verdere financiering van het Mekong-project tot de uitsluitende verantwoordelijk- heid van de bank te maken. Het is niet uitgesloten dat de bank bij de financiering van onderdelen van het Mekong-project zal worden betrokken.
President Xxxxxxx deelde op 7 april 1965 in een in Balti- more gehouden rede mede dat de Verenigde Staten het voorne- men hadden een bedrag van één mld. dollar te bestemmen voor de economische ontwikkeling van Z.O.-Azië zodra een vorm van economische samenwerking tussen de landen van dit ge- bied tot stand zou zijn gekomen. De President riep de overige geïndustrialiseerde landen, inclusief de Sovjet-Unie, op om eveneens een bijdrage te leveren aan deze inspanning. Het aan- deel dat de Verenigde Staten hebben genomen in het kapitaal van de Aziatische Ontwikkelingsbank en de toezegging om een belangrijke bijdrage te leveren aan een regionaal ontwikke- lingsfonds voor Z.O.-Azië, in de vorm van een speciaal fonds van de Aziatische Ontwikkelingsbank, mits ook andere landen een bijdrage leveren, vormen een onderdeel van het Ameri- kaanse programma. De V.S. hopen, dat de Aziatische Ont- wikkelingsbank te zijner tijd dezelfde sleutelpositie in de Ame- rikaanse hulpverlening aan Z.O.-Azië kan innemen als het ge- val is met de Interamerikaanse Ontwikkelingsbank in de Amerikaanse hulpverlening aan Latijns-Amerika.
De ondergetekenden is niet bekend of reeds concrete toe- zeggingen gedaan of spoedig te verwachten zijn van speciale middelen die van buiten aan de bank in beheer worden gege- ven.
Nederland behoort niet tot de landen die de omvang van hun bijdrage van de multilaterale bindingsclausule afhankelijk hebben gesteld.
Het verheugt de ondergetekenden dat vele leden, alsook verschillende andere leden die later aan het woord waren, hun instemming betuigden met het voornemen van de Regering gebruik te maken van de mogelijkheid, welke in de overeen- komst is geopend, om bij de bekrachtiging het voorbehoud te maken, dat de vrijstelling van belasting voor de van de bank ontvangen salarissen en emolumenten niet op Nederlandse on- derdanen van toepassing zal zijn. Naar aanleiding van de vraag van eerstbedoelde leden of niet het gevaar bestaat, dat be- kwame Nederlanders zullen worden afgeschrikt van het wer- ken voor de bank, als vele andere deelnemende landen dit voorbehoud niet zouden maken, vestigen zij er de aandacht op, dat de werkingssfeer van het voorbehoud beperkt blijft tot Nederlanders die tijdens hun werkzaamheden voor de bank in Nederland blijven wonen. Nederlanders die in verband met hun werkzaamheden voor de bank in het buitenland gaan wonen
— zoals de door verschillende leden bedoelde Nederlandse on-
derdanen, die permanent te Manilla gestationeerd zijn — worden door het voorbehoud niet getroffen, aangezien zij op grond van de bepalingen van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 voor hun salaris en emolumenten niet in de inkomsten- belasting kunnen worden betrokken. Reeds in verband hier- mede achten de ondergetekenden niet aannemelijk, dat het te maken voorbehoud in enigszins belangrijke mate afbreuk doet aan de bereidheid van bekwame Nederlanders om voor de bank werkzaam te zijn.
De ondergetekenden hebben overigens geen zekerheid om- trent de gedragslijn, die de overige deelnemende landen voor- nemens zijn te volgen ten aanzien van de mogelijkheid tot het maken van een voorbehoud voor eigen onderdanen. Wel is hun bekend dat de gedelegeerden van de Verenigde Staten, de Bondsrepubliek Duitsland, Canada en Australië bij de onder- handelingen hebben doen blijken, dat een vrijstelling voor eigen onderdanen hun regeringen weinig aantrekkelijk voorkwam.
Wat de met vergelijkbare internationale instellingen opge- dane ervaringen betreft, waarnaar deze leden voorts vragen, merken de ondergetekenden op, dat het niet ongebruikelijk is eigen onderdanen uit te sluiten van de voorrechten op het ge- bied van belastingen, die somtijds aan functionarissen van zodanige instellingen worden toegekend. Een zodanige uit- sluiting dan wel de mogelijkheid daartoe is o.a. voorzien in de Statuten van de Wereldbankgroep, de Internationale Koffie-
3
overeenkomst, het Internationaal Verdrag tot samenwerking in het belang van de veiligheid van de luchtvaart „Eurocontrol", het Protocol inzake de voorrechten en immuniteiten van de Europese organisatie voor ruimteonderzoek E.S.R.O. (bij in- voer geheven belastingen), de Tweede Internationale Tinover- cenkomst en de Notawisseling tot regeling van de aan het Internationaal Octrooi Instituut te verlenen voorrechten en immuniteiten. In een aantal gevallen is aan de bezwaren tegen een algehele vrijstelling van belastingen over salarissen en emo- lumenten tegemoetgekomen door de invoering van een z.g. stafheffing. Dit is met name het geval bij de Verenigde Naties en verschillende van haar gespecialiseerde organisaties, de West-Europese Unie, de E.S.R.O., de Europese Gemeenschap- pen en, binnenkort, de Haagse Conferentie voor Internationaal Privaatrecht.
Naar aanleiding van de door verscheidene leden gestelde vraag of door het uitzonderen van Nederlandse onderdanen van de vrijstelling te hunnen opzichte niet wordt gediscrimi- neerd in vergelijking tot andere functionarissen van de bank, merken de ondergetekenden op dat, nu het te dezen, zoals hier- voor is opgemerkt, praktisch uitsluitend gaat om Nederlanders die tijdens hun werkzaamheden voor de bank fiscaal inwoner van Nederland blijven, niet uitsluitend een vergelijking kan worden getrokken met in andere landen wonende personen die voor de bank werkzaam zijn. Zij kunnen zich in dit verband geheel verenigen met het oordeel van verschillende andere leden, die betoogden dat het verschil in behandeling, dat eerst-
bedoelde leden op het oog hadden, van minder ernstige aard is dan het verschil in behandeling dat zou ontstaan ten opzichte van Nederlandse onderdanen, die niet bij een internationale organisatie werkzaam zijn.
Inderdaad is op blz. 3, rechterkolom, tweede volle alinea van de memorie van toelichting ten onrechte artikel 24 vermeld in plaats van artikel 2 (IV).
Door verhoging van de bijdragen van Vietnam, Afghanistan, Kambodja en Singapore is het maatschappelijk kapitaal alsnog volledig geplaatst. Verder heeft ook Zwitserland nog de wens te kennen gegeven als lid tot de bank te mogen toetreden met een bijdrage van $ 5 min., waartoe het maatschappelijk kapi- taal zal moeten worden verhoogd, aangenomen dat alle landen hun aanmelding gestand doen. De inaugurele vergadering zal hierover dienen te beslissen.
De Minister van Financiën,
A. VONDELING.
De Minister van Buitenlandse Zaken,
X. XXXX.
De Minister zonder Xxxxxxxxxxxx,
belast met de aangelegenheden betreffende de hulp aan ontwikkelingslanden,
TH. H. BOT.