Versie 13-02-2015
Versie 13-02-2015
Premiepensioenregeling
in werking getreden per 1 januari 2010 en laatstelijk gewijzigd per 1 januari 2015
Uitgevoerd door
Stichting Pensioenfonds Hewlett-Packard Nederland
Gevestigd te Amstelveen
Inhoudsopgave
Artikel 1: Begripsomschrijvingen
Artikel 2: Deelnemers
Artikel 3: Aanspraken
Artikel 4: Deelnemerstijd
Artikel 5: Pensioengevend salaris en pensioengrondslag Artikel 6: Beschikbaar gestelde pensioenpremie
Artikel 6a: Vrijwillige stortingen
Artikel 7: Belegging pensioenpremies
Artikel 8: Aanwending saldo bij in leven zijn op de pensioendatum Artikel 9: Partner- en wezenpensioen
Artikel 10: Premievrijstelling bij arbeidsongeschiktheid
Artikel 11: Beëindiging deelnemerschap voor de pensioendatum Artikel 12: Scheiding
Artikel 13: Uitkering
Artikel 14: Verzekering
Artikel 15: Financiering van de pensioenregeling
Artikel 16: Vermindering van pensioenaanspraken en –rechten Artikel 17: Aanpassing van het pensioenreglement
Artikel 18: Toeslag
Artikel 19: Waardeoverdracht
Artikel 20: Afkoop, vervreemden en prijsgeven van pensioen Artikel 21: Informatiebepalingen
Artikel 22: Fiscale maximering Artikel 23: Overgangsbepalingen Artikel 24: Algemene bepalingen Artikel 25: Glijclausule
Artikel 26: Inwerkingtreding
Premiepensioenreglement
Artikel 1. Begripsomschrijvingen
In dit pensioenreglement wordt verstaan onder:
Aangesloten onderneming | : | Een onderneming, onderdeel uitmakend van Hewlett-Packard Company, die door Hewlett-Packard als zodanig is aangewezen en door het fonds is toegelaten. |
AOW | : | Algemene ouderdomswet. |
Bestuur | : | Het bestuur van het fonds. |
Deelnemer | : | De werknemer die overeenkomstig artikel 2 van dit pensioenreglement in de premiepensioenregeling is opgenomen. |
Fonds | : | Stichting Pensioenfonds Hewlett-Packard Nederland gevestigd te Amstelveen. |
Gepensioneerde | : | De pensioengerechtigde die op grond van het bepaalde in dit pensioenreglement op de door hem gekozen pensioeningangsdatum, het volgens dit pensioenreglement opgebouwde saldo heeft aangewend voor de inkoop van een direct ingaand ouderdomspensioen bij een verzekeraar. |
Gewezen deelnemer | : | De gewezen werknemer door wie op grond van de pensioenovereenkomst en dit pensioenreglement geen aanspraken op pensioen meer worden verworven en die bij beëindiging van de deelneming het saldo op zijn pensioenrekening heeft laten staan. |
Gewezen partner | : | De partner met wie de (gewezen) deelnemer a. gehuwd is geweest, welke huwelijk door echtscheiding dan wel scheiding van tafel en bed is ontbonden, of b. een geregistreerd partnerschap heeft gehad, welke geregistreerd partnerschap is ontbonden, of c. de bij partner sub c. genoemde partner waarmee de samenwoning is beëindigd. |
Hewlett-Packard | : | De besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Hewlett-Packard Nederland B.V. |
ICK-CAO | : | Collectieve Arbeidsovereenkomst voor de Informatie-, Communicatie- en Kantoortechnologiebranche. |
ICK Grensbedrag II | : | Het grensbedrag II zoals opgenomen in de op de peildatum meest recente definitieve ICK-CAO. Eventuele wijzigingen van grensbedrag II die na de peildatum bekend worden, leiden niet tot aanpassing van grensbedrag II in het betreffende jaar voor deze pensioenregeling. Het in enig jaar geldende grensbedrag is opgenomen in Bijlage I. |
Kind | : | a. het kind tot wie de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde als vader of moeder in familierechtelijke betrekking staat; b. het kind dat tot het huishouden van de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde behoorde en/of tot zijn overlijden door hem als eigen kind werd onderhouden en opgevoed. Met vader of moeder wordt in dit pensioenreglement de vader of moeder in de zin van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek bedoeld. |
Maximumsalaris | : | het bedrag genoemd in artikel 18ga van de Wet op de Loonbelasting 1964 dat geldt bij een volledige werktijd. Voor werknemers in deeltijd wordt dit maximumsalaris toegepast op de naar volledige werktijd herleidde bedragen. Het in enig jaar geldende maximumsalaris is opgenomen in Bijlage I. |
Middelloonregeling | : | De laatstelijk gewijzigde middelloonregeling zoals uitgevoerd door het fonds en per 1 januari 2014 in werking is getreden. |
Partner | : | a. De persoon, met wie een (gewezen) deelnemer of gepensioneerde voor de pensioeningangsdatum is gehuwd. b. De persoon, met wie een (gewezen) deelnemer of gepensioneerde voor de pensioeningangsdatum een geregistreerd partnerschap is aangegaan, zoals bedoeld in Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek. c. De ongehuwde persoon, niet zijnde een bloed- of aanverwant in de rechte lijn, met wie de ongehuwde (gewezen) deelnemer of gepensioneerde, die geen wettig geregistreerde partnerrelatie heeft; 1. onafgebroken doch tenminste zes maanden op hetzelfde adres samenwoont en in het bevolkingsregister staat ingeschreven, en 2. in een notarieel verleden samenlevingscontract door de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde – onder herroeping van eerdere begunstiging van partnerpensioen – is aangewezen als begunstigde van het partnerpensioen. Als er op enig moment gelijktijdig sprake is van meerdere partners, beslist het bestuur welke partner als begunstigde van het partnerpensioen zal worden aangemerkt. |
Peildatum | : | 1 januari van ieder jaar. |
Pensioendatum | : | De eerste dag van de maand volgend op de maand waarin de deelnemer de AOW-gerechtigde leeftijd bereikt, als vastgelegd in de AOW. |
Pensioenrichtdatum | : | De eerste dag van de maand volgend op de maand waarin de 67ste verjaardag van de (gewezen) deelnemer valt. |
Pensioengerechtigde | : | De persoon die op grond van de bepalingen in dit pensioenreglement en de pensioenovereenkomst een periodieke uitkering ontvangt van een verzekeraar in de vorm van ouderdoms-, partner-, of wezenpensioen. |
Pensioeningangsdatum | : | De pensioendatum dan wel de door de deelnemer gekozen eerdere datum waarop het ouderdomspensioen ingaat, welke datum op zijn |
vroegst de eerste van de maand is waarin de deelnemer 55 jaar wordt. | ||
Pensioenovereenkomst | : | Hetgeen tussen werkgever en werknemer is overeengekomen aangaande pensioen als bedoeld in dit pensioenreglement. |
Pensioenreglement | : | Het pensioenreglement waarin deze premiepensioenregeling is opgenomen. |
Pensioenrekening | : | De rekeningen A en eventueel B en/of C ten behoeve van de (gewezen) deelnemer of de gewezen partner. Deze rekeningen zijn met ingang van 1 januari 2015 gesplitst in een deel 1 en een deel 2. Hierdoor zijn de delen A1 en A2 van pensioenrekening A, de delen B1 en B2 van pensioenrekening B en de delen C1 en C2 van pensioenrekening C ontstaan. Het saldo van een pensioenrekening is gelijk aan de som van het saldo van deel 1 en deel 2, voor zover niet anders is bepaald. |
Premiepensioenregeling | : | De onderhavige premiepensioenregeling zoals uitgevoerd door het fonds. |
3%-premieovereenkomst | Een premieovereenkomst (of een deel hiervan) die valt onder bijlage IV of V van het Staffelbesluit. | |
PW | : | Pensioenwet. |
Scheiding | : | De beëindiging van het huwelijk door echtscheiding of scheiding van tafel en bed, of de ontbinding van een geregistreerd partnerschap. |
Staffelbesluit | het besluit van de Staatssecretaris van Financiën van 17 december 2014, nr. BLKB 2014/2132M. | |
Uitvoerings- overeenkomst I | : | De overeenkomst tussen Hewlett-Packard en/of een aangesloten onderneming en het fonds over de uitvoering van de pensioenovereenkomst waarin deze premiepensioenregeling is overeengekomen. |
Vermogensbeheerder | : | De financiële instelling waaraan het fonds het beheer over de pensioenrekeningen voor de deelnemers heeft uitbesteed. |
Verzekeraar | : | De verzekeringsmaatschappij die op grond van de Wet op het financieel toezicht in Nederland het bedrijf van levensverzekeraar of schadeverzekeraar mag uitoefenen. |
Werkgever | : | Hewlett-Packard en/of een aangesloten onderneming. |
Werknemer | : | Ieder die krachtens een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht in dienst is van de werkgever. |
WIA | : | Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen. |
Artikel 2. Deelnemers
1. Als deelnemer worden in deze regeling opgenomen de werknemers, die ten minste de 21-jarige leeftijd hebben bereikt en die niet deelnemen aan de Middelloonregeling.
De werknemers die op 1 januari 2014 deelnemer zijn in de Middelloonregeling nemen alleen deel aan deze premiepensioenregeling indien en zodra het pensioengevend salaris als bedoeld in artikel 5 op 1 januari 2014 of de latere peildatum hoger is dan het ICK grensbedrag II. Deze werknemers verkrijgen echter geen aanspraak op tijdelijk partnerpensioen als bedoeld in artikel 3 lid 1 sub c en artikel 9 lid 6 tot en met lid 8. Het deelnemerschap aan deze premiepensioenregeling blijft in stand zolang de werknemer deelnemer blijft in de Middelloonregeling.
2. Het deelnemerschap eindigt door:
a. overlijden van de deelnemer;
b. het bereiken van de pensioeningangsdatum door de deelnemer;
c. beëindiging van de arbeidsovereenkomst met een aangesloten onderneming - en het niet direct aansluitend in dienst treden bij een andere aangesloten onderneming -, anders dan bij arbeidsongeschiktheid of de oorzaken genoemd onder a en b.
Artikel 3. Aanspraken
1. De deelnemer verwerft op grond van de pensioenovereenkomst aanspraken op pensioen zoals is vastgelegd in dit pensioenreglement Deze pensioenaanspraken zijn;
a. het levenslang ouderdomspensioen en het levenslang partnerpensioen ingaand bij overlijden van de deelnemer op of na de pensioendatum;
b. het kapitaal bij overlijden van de (gewezen) deelnemer vóór de pensioendatum;
c. het levenslang en tijdelijk partnerpensioen ingaand bij overlijden van de deelnemer vóór de pensioeningangsdatum;
d. het wezenpensioen ingaand bij overlijden van de deelnemer vóór de pensioeningangsdatum.
De deelnemers die ook deelnemer zijn aan de Middelloonregeling verkrijgen in deze regeling geen aanspraak op tijdelijk partnerpensioen als bedoeld in sub c.
De pensioenaanspraken sub a en b worden op grond van de Pensioenwet gekarakteriseerd als een premieovereenkomst. De pensioenaanspraken sub c en d worden gekarakteriseerd als een uitkeringsovereenkomst.
2. Iedere deelnemer heeft één pensioenrekening A, die uit de delen A1 en A2 bestaat. Het saldo van beide delen van pensioenrekening A bestaat uit de volgende elementen;
a. de door de werkgever gestorte pensioenpremies, conform artikel 6; en
b. het saldo van de op deze pensioenrekening bijgeschreven beleggingsopbrengsten en afgeschreven beleggingsverliezen; en
c. de door de vermogensbeheerder ingehouden kosten in verband met switchen tussen beleggingsfondsen/categorieën.
Delen A1 en A2 hebben betrekking op het saldo dat is ontstaan uit de gestorte pensioenpremies vanaf 1 januari 2015 resp. vóór 1 januari 2015. Voor de op 31 december 2014 aanwezige deelnemers is op die datum het op pensioenrekening A opgebouwde saldo overgeheveld naar deel A2. Vanaf 1 januari 2015 vinden geen stortingen op deel A2 plaats, maar vindt wel verrekening plaats van de onder sub b en sub c bedoelde elementen.
3. Daarnaast kan een (gewezen) deelnemer een pensioenrekening B hebben, die uit de delen B1 en B2 bestaat. Het saldo van beide delen van pensioenrekening B bestaat uit de volgende elementen:
a. een deel van een door een ander pensioenfonds of verzekeraar overgedragen geldsom,die de waarde vertegenwoordigt van (een deel van) de jegens die instelling verworven aanspraken uit een eerder dienstverband; en/of
b. het saldo van een eerdere pensioenrekening A met deel A1 resp. deel A2, welke bij uitdiensttreding is omgezet in een pensioenrekening B met deel B1 resp. deel B2; en
c. het saldo van de op deze pensioenrekening bijgeschreven beleggingsopbrengsten en afgeschreven beleggingsverliezen; en
d. de door de vermogensbeheerder ingehouden kosten in verband met switchen tussen beleggingsfondsen/categorieën.
Voor de op 31 december 2014 aanwezige (gewezen) deelnemers is op die datum het op pensioenrekening B opgebouwde saldo overgeheveld naar deel B2.
Storting van een geldsom bij waardeoverdracht, die voortkomt uit een 3%-premieovereenkomst, vindt plaats op deel B1. Storting van andere geldsommen bij waardeoverdrachten vindt plaats op deel B2.
4. Voorts kan een (gewezen) deelnemer een pensioenrekening C hebben, die uit de delen C1 en C2 bestaat. Het saldo van beide delen van pensioenrekening C kan bestaan uit de volgende elementen;
a. de vrijwillige premies die door de deelnemer zijn gestort conform artikel 6a;
b. het saldo van de op deze pensioenrekening bijgeschreven beleggingsopbrengsten en afgeschreven beleggingsverliezen; en
c. de door de vermogensbeheerder ingehouden kosten in verband met switchen tussen beleggingsfondsen/categorieën.
Met ingang van 1 januari 2015 vindt storting van vrijwillige premies alleen plaats op deel C1. Voor op 31 december 2014 aanwezige (gewezen) deelnemers is op die datum het op pensioenrekening C opgebouwde saldo overgeheveld naar deel C2. Vanaf 1 januari 2015 vinden
geen stortingen op deel C2 plaats, maar vindt wel verrekening plaats van de onder sub b en sub c bedoelde elementen.
5. Op de pensioeningangsdatum wordt voor de (gewezen) deelnemer het saldo van pensioenrekening A, B en/of C, aangewend voor aankoop van ouderdomspensioen en/of partnerpensioen. De aankoop geschiedt, zoals overeengekomen in de pensioenovereenkomst, bij een verzekeraar. Het fonds is na overdracht van het saldo aan de verzekeraar van alle verplichtingen jegens de (gewezen) deelnemer/pensioengerechtigde ontheven.
6. Bij overlijden van de deelnemer vóór de pensioeningangsdatum;
a. vervalt het saldo van pensioenrekening A aan het fonds en bestaat aanspraak op het partner- en wezenpensioen als omschreven in artikel 9; en
b. wordt het saldo van (de) pensioenrekening(en) B en/of C, indien aanwezig, aangewend voor de aankoop van een partner- en/of wezenpensioen bij een verzekeraar ten behoeve van de partner en/of kinderen van de overleden deelnemer voor zover aanwending niet in strijd is met artikel 22 van dit pensioenreglement.
7. Bij overlijden van een gewezen deelnemer vóór de pensioeningangsdatum wordt het saldo van (de) pensioenrekening(en) B en/of C aangewend voor de aankoop van partner- en/of wezenpensioen bij een verzekeraar ten behoeve van de partner en/of kinderen van de overleden gewezen deelnemer voor zover aanwending niet in strijd is met artikel 22 van dit pensioenreglement.
8. Het pensioen dat wordt verkregen uit het totale saldo op de delen A1, B1 en C1 van de pensioenrekeningen A, B en C zal niet uitgaan boven een fiscaal maximaal toegestaan middelloonpensioen. In verband hiermee is het fonds verplicht de toets uit te voeren als bedoeld in artikel 22 lid 9.
Als uit deze toets blijkt dat een hoger pensioen wordt verkregen dan fiscaal is toegestaan vervalt het saldo dat overeenkomt met deze overschrijding aan het fonds. De vermindering van het saldo vindt plaats vóór aankoop van pensioen als bedoeld in lid 5, 6 en 7.
Artikel 4. Deelnemerstijd
1. Bij de berekening van de grootte van de op risicobasis verzekerde aanspraken op partner- en wezenpensioen wordt uitgegaan van deelnemerstijd.
2. Als deelnemerstijd tellen mee alle tot aan de pensioeningangsdatum als deelnemer krachtens ononderbroken arbeidsovereenkomst bij de werkgever doorgebrachte en nog door te brengen dienstjaren vanaf datum opneming in deze premiepensioenregeling.
3. De deelnemerstijd wordt bij opname in de premiepensioenregeling en vervolgens op iedere peildatum vastgesteld in dagen nauwkeurig. Het fonds administreert de deelnemerstijd op de wijze als voorgeschreven in de PW of daarop berustende regelgeving.
4. Indien een deelnemer bij opname in de premiepensioenregeling of op een latere peildatum minder dan de bij de werkgever geldende volledige werktijd werkzaam is, zal de periode gelegen tussen de datum van opname respectievelijk de peildatum en de eerstvolgende peildatum voor de vaststelling van de deelnemerstijd worden vermenigvuldigd met de deeltijdfactor.
5. Indien een deelnemer bij opname in de premiepensioenregeling of op een latere peildatum minder dan de bij de werkgever geldende volledige werktijd werkzaam is, zullen de nog door te brengen dienstjaren worden vermenigvuldigd met de op de betreffende datum geldende deeltijdfactor.
6. De in lid 4 en 5 bedoelde deeltijdfactor is gelijk aan de breuk, waarvan de teller gelijk is aan het gemiddelde aantal wekelijkse werkuren van de deelnemer en de noemer aan het gemiddelde aantal wekelijkse werkuren bij de werkgever bij een volledige werktijd.
7. Gedurende een periode van verlof als bedoeld in artikel 10a, eerste lid, sub a Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965 (ouderschaps-, sabbats- en studieverlof) bestaat geen recht op pensioenopbouw. Het overlijdensrisico ten behoeve van het partner- en wezenpensioen wordt wel gedekt gedurende maximaal 18 maanden. Het recht op premievrije voortzetting blijft ook bestaan.
Artikel 5. Pensioengevend Salaris en pensioengrondslag
1. Voor de toepassing van het bepaalde in dit pensioenreglement wordt per de datum van aanvang van het deelnemerschap en vervolgens op iedere peildatum het Pensioengevend salaris vastgesteld. Het pensioengevend salaris als bedoeld in lid 2 is met ingang van 1 januari 2015 gemaximeerd op het maximumsalaris.
Tevens wordt rekening gehouden met het maximumsalaris bij de vaststelling van de overige pensioengevende salarisbestanddelen als bedoeld in dit artikel en bij wijziging hiervan gedurende het jaar.
2. Het pensioengevend salaris is gelijk aan;
a. het pensioensalaris te weten:
1. Het vaste jaarsalaris, bestaande uit het totaal van 12,96 maal het bruto vaste maandsalaris op de peildatum, inclusief vakantietoeslag zoals vastgelegd in de arbeidsvoorwaarden (te weten 12 maandsalarissen + 8% vakantietoeslag); of
2. Voor HP werknemers waarvan de arbeidsovereenkomst is opgesteld voor 1 augustus 2010 en die niet hebben gekozen voor harmonisatie van de arbeidsvoorwaarden bij HP per 1 januari 2012, bestaat het vaste jaarsalaris uit het totaal van 13 maal het vaste bruto maandsalaris op de peildatum (te weten 12 maandsalarissen + 8,33% vakantietoeslag), of
3. Voor EDS werknemers die niet hebben gekozen voor harmonisatie van de arbeidsvoorwaarden bij Hewlett Packard per 1 januari 2012, bestaat het vaste jaarsalaris het totaal van 13,8 maal het vaste bruto maandsalaris op de peildatum (te weten 12 maandsalarissen + 8% vakantietoeslag + 7% eindejaarsuitkering)
b. het Variabel deel OTE (On Target Earnings):
Het variabel deel van de OTE wordt jaarlijks (voor het eerst in 2015) door de werkgever per de
peildatum vastgesteld. De definitie van OTE is gelijk aan de definitie in de personeelsgids van de werkgever en geldt alleen voor sales medewerkers waarop de Hewlett-Packard Global Sales Compensation Policy van toepassing is.
Tot het pensioengevend salaris behoort het Variabel deel OTE dat in het voorafgaande kalenderjaar is uitbetaald. Het uitbetaalde Variabel deel OTE is pensioengevend in het daarop volgende jaar, tot maximaal het Variabel deel OTE op de peildatum van het huidige kalenderjaar.
3. Het variabel deel OTE voor de risicodekking wordt op de peildatum vastgesteld en is het gemiddelde van de door de werkgever aan te wijzen uitbetaalde deel van het variabele deel OTE uit de voorafgaande 3 kalenderjaren, waarover de deelnemer aanspraken op partner- en wezenpensioen worden toegekend, voor zover dit meer is dan het volgens lid 2 sub b vastgestelde variabel deel OTE.
Indien het deelnemerschap op de peildatum minder dan 3 volle kalenderjaren heeft geduurd, wordt het gemiddelde genomen over het verstreken deel van de deelnemerstijd als bedoeld in artikel 4.
Het variabel deel OTE voor de risicodekking kan niet groter zijn dan het Variabel deel OTE van de OTE op de peildatum dat geldt bij realisatie van de doelstellingen verminderd met het volgens lid 2 sub b vastgestelde variabel deel OTE. Voor deelnemers aan de Middelloonregeling wordt het variabel deel OTE voor de risicodekking in die regeling in mindering gebracht op het variabel deel OTE voor de risicodekking in deze regeling. Het verschil kan niet negatief zijn.
Indien de deelnemer in de periode waarover de middeling wordt uitgevoerd minder dan de bij de werkgever geldende volledige werktijd werkzaam is geweest, worden de variabele salarisbestanddelen herleid naar bedragen op fulltime basis.
Het pensioengevend salaris als bedoeld in lid 2, vermeerderd met het variabel deel OTE voor de risicodekking als bedoeld in dit lid kan, met ingang van 1 januari 2015, niet groter zijn dan het maximumsalaris. Mocht sprake zijn van overschrijding van dit maximumsalaris dan zal het variabel deel OTE voor de risicodekking gemaximeerd worden op het verschil van het maximumsalaris en het pensioengevend salaris als bedoeld in lid 2. Het maximumsalaris wordt toegepast op de naar volledige werktijd herleide bedragen.
4. De pensioengrondslag is gelijk aan het volgens lid 2 vastgestelde pensioengevend salaris verminderd met de in lid 6 en 7 omschreven drempel of franchise. Een negatieve pensioengrondslag wordt gelijkgesteld aan nul.
5. Indien een deelnemer op de peildatum minder dan de bij de werkgever geldende volledige werktijd werkzaam is, wordt het pensioengevend salaris zoals bedoeld in lid 2 herleid naar een pensioengevend salaris bij een volledige werktijd. Het maximumsalaris wordt toegepast op de naar volledige werktijd herleidde bedragen.
6. De drempel wordt jaarlijks per de peildatum vastgesteld en is voor deelnemers die eveneens deelnemen aan de Middelloonregeling gelijk aan het ICK grensbedrag II per de peildatum. De in enig jaar geldende drempel is opgenomen in Bijlage I.
7. Voor alle deelnemers die niet deelnemen aan de Middelloonregeling geldt een franchise. De franchise wordt jaarlijks per de peildatum vastgesteld en is met ingang van 1 januari 2015 gelijk aan 10/75e van de AOW-uitkering voor gehuwden vermeerderd met de vakantietoeslag (enkelvoudig) afgerond op gehele € naar boven. Tot 1 januari 2015 geldt de factor 10/70e in plaats van 10/75e. . De franchise kan in enig jaar niet lager zijn dan het in dat jaar fiscaal minimaal in acht te nemen bedrag. De in enig jaar geldende franchise is opgenomen in Bijlage I.
8. In afwijking van het bepaalde in lid 1 wordt voor een deelnemer voor wie het in lid 2 omschreven pensioengevend salaris in de loop van een jaar daalt het pensioengevend salaris voor de resterende periode van het kalenderjaar opnieuw vastgesteld per de 1e van de maand waarin de wijziging plaatsvindt. Het overeenkomstige is van toepassing met betrekking tot het bepaalde in lid 5 indien de wekelijkse werktijd van een deelnemer wijzigt.
9. In afwijking van het bepaalde in lid 1, wordt voor deelnemers met een variabel deel OTE zoals bedoeld in lid 2 waarover pensioenaanspraken worden toegekend, waarbij in de loop van het jaar
een wijziging plaatsvindt in de verhouding tussen het vaste jaarsalaris en het salaris bij realisatie van de doelstellingen, het pensioengevend salaris voor de periode vanaf het moment van deze wijziging opnieuw vastgesteld. Ook het variabele pensioengevend salaris voor de risicodekking als bedoeld in lid 3 wordt op het moment van deze wijziging opnieuw vastgesteld en wel zodanig dat de som van de pensioengrondslag en het variabele pensioengevend salaris voor de risicodekking voor en na de wijziging gelijk blijft.
10. Voor deelnemers die in de loop van het jaar overgaan van een functie met een vast salaris naar een functie met een vast salaris en variabel deel OTE, of omgekeerd, wordt per de 1e van de maand waarin de functiewijziging plaatsvindt het pensioengevend salaris voor de resterende periode van het kalenderjaar opnieuw vastgesteld.
Na overgang van een functie met een vast salaris en een variabel deel OTE naar een functie met een vast salaris, is het variabele deel OTE voor de risicodekking vanaf het moment van wijziging nihil. Bij overgang van een functie met vast salaris naar een functie met een vast salaris en een variabel deel OTE wordt op het moment van functiewijziging voor de periode vanaf het moment van wijziging het variabel deel OTE voor de risicodekking vastgesteld. In het jaar van wijziging is het variabele deel OTE voor de risicodekking gelijk aan het verschil tussen de pensioengrondslag voor en na functiewijziging.
11. Vanaf 1 januari 2018 wordt bij de vaststelling van het partner- en wezenpensioen op risicobasis uitgegaan van een andere franchise dan bedoeld in lid 7. Deze afwijkende franchise wordt jaarlijks per de peildatum vastgesteld en is met ingang van die datum gelijk aan 100/66,28e van de AOW- uitkering voor gehuwden vermeerderd met de vakantietoeslag (enkelvoudig) afgerond op gehele € naar boven. Deze andere franchise kan in enig jaar niet lager zijn dan het in dat jaar fiscaal minimaal in acht te nemen bedrag. De in enig jaar vanaf 1 januari 2018 geldende franchise als bedoeld in dit lid wordt vanaf die datum opgenomen in Bijlage I.
12. Bij de vaststelling van het partner- en wezenpensioen op risicobasis wordt voor de dienstjaren tot 1 januari 2015 uitgegaan van het ongemaximeerde pensioengevend salaris. Dit geldt tevens bij de vaststelling van deze aanspraken over de overige pensioengevende salarisbestanddelen als bedoeld in dit artikel.
Artikel 6. Beschikbaar gestelde pensioenpremie
1. De door het fonds op grond van uitvoeringsovereenkomst I van de werkgever ontvangen pensioenpremie, wordt door het fonds in maandelijkse termijnen gestort op de pensioenrekening A van de deelnemer, als bedoeld in artikel 3, lid 3. Met ingang van 1 januari 2015 vinden de stortingen plaats op deel A1 van pensioenrekening A. De hoogte van de premie is afhankelijk van de leeftijd van de werknemer per 1 januari van het betreffende jaar en de pensioengrondslag. Deze storting is in totaal gelijk aan een leeftijdsafhankelijke premie als percentage van de pensioengrondslag van de deelnemer volgens het met ingang van 1 januari 2015 geldende onderstaand schema:
Leeftijd per 1 januari | Leeftijdsafhankelijke premie |
20 – 24 | 5,4% |
25 – 29 | 6,5% |
30 – 34 | 7,9% |
35 – 39 | 9,6% |
40 – 44 | 11,7% |
45 – 49 | 14,3% |
50 – 54 | 17,7% |
55 – 59 | 21,7% |
60 – 64 | 27,1% |
65 – 66 | 31,8% |
Genoemde percentages zijn gebaseerd op een aankoop op pensioeningangsdatum van levenslang ouderdomspensioen en levenslang partnerpensioen in geval van overlijden van de deelnemer na pensioeningangsdatum volgens de verhouding 100:70.
2. Als de deelnemer niet gedurende het gehele jaar aan deze regeling deelneemt, wordt de pensioenpremie naar evenredigheid van de duur van de deelname verlaagd. Indien de deelnemer minder dan de bij de werkgever volledige werktijd werkzaam is, wordt de pensioenpremie vermenigvuldigd met de deeltijdfactor als bedoeld in artikel 4.
Artikel 6a. Vrijwillige stortingen
1. De deelnemer heeft op basis van de pensioenovereenkomst het recht om vrijwillig en voor eigen rekening en risico op een pensioenspaarrekening voor een kapitaal te sparen door middel van aanvullende stortingen. De bijdragen worden, naar keuze van de deelnemer, jaarlijks of maandelijks vastgesteld. De bijdragen worden door de werkgever ingehouden op het salaris en aan het fonds afgedragen. Deze bijdragen worden direct gestort op de ten name van de deelnemer staande pensioenrekening C. . Met ingang van 1 januari 2015 vinden de stortingen plaats op deel C1 van pensioenrekening C.
2. Op de vrijwillige stortingen gelden alle voorwaarden voor rekening C en de afzonderlijke delen C1 en C2 zoals opgenomen in dit pensioenreglement. Bij periodieke stortingen eindigt de storting bij opzegging door de deelnemer, zodra de deelnemer arbeidsongeschikt wordt als bedoeld in artikel 10, dan wel bij beëindiging van de deelneming als bedoeld in artikel 2, lid 2.
3. De vrijwillige stortingen worden berekend over de door de werkgever benoemde loonbestanddelen die in het voorafgaande jaar onderdeel hebben uitgemaakt van het fiscale loon, maar geen onderdeel waren van het pensioengevend salaris als genoemd in artikel 5 lid 2.
De door de werkgever benoemde loonbestanddelen zijn opgenomen in de door de werkgever opgestelde bijspaarmodule.
4. De jaarlijkse vrijwillige storting kan nooit hoger zijn dan de in lid 3 benoemde loonbestanddelen vermenigvuldigd met het bij de leeftijd van de deelnemer vermelde percentage in de tabel zoals
opgenomen in artikel 6 lid 1. Artikel 6 lid 1 is van overeenkomstige toepassing op de vrijwillige stortingen.
5. Een vrijwillige storting gaat niet uit boven de fiscale maxima uit de fiscale wet- en regelgeving. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen de tot 1 januari 2015 gestorte bedragen en de vanaf 1 januari 2015 gestorte bedragen,
6. De werkgever zal een procedure voor de aanvraag van de vrijwillige stortingen opstellen. Op grond van deze procedure zal de deelnemer voor het doen van vrijwillige stortingen het hiervoor bestemde formulier invullen en aan de werkgever verstrekken.
7. Dit artikel treedt op 1 september 2014 in werking, met terugwerkende kracht tot 1 januari 2014.
Artikel 7. Belegging pensioenpremies
1. Het fonds draagt zorg voor de belegging van de pensioenpremies zoals die op de respectievelijke pensioenrekeningen A, B en/of C worden gestort en draagt tevens zorg voor de belegging en het beheer van het saldi van deze pensioenrekeningen. Eén en ander vindt plaats op solide wijze en het fonds handelt daarbij overeenkomstig artikel 135 PW. Het fonds sluit voor de uitvoering hiervan een overeenkomst met een vermogensbeheerder, welke overeenkomst op verzoek van de deelnemer aan hem ter hand wordt gesteld.
2. De vermogensbeheerder heeft in overleg met het fonds adviesmixen vastgesteld die zijn afgestemd op verschillende leeftijdscategorieën. Onder een adviesmix wordt verstaan een voor een bepaalde leeftijdsgroep geschikte spreiding over aandelen, obligaties en een rentedragende rekening. Voor iedere leeftijdsgroep geldt een standaard adviesmix die is gebaseerd op een profiel dat geldt voor de groep waartoe de deelnemer behoort, volgens de inzichten inzake prudent beleggen. Bij het bereiken van de volgende leeftijdscategorie worden de beleggingen door de vermogensbeheerder automatisch aangepast aan de adviesmix die bij deze categorie hoort.
3. De vermogensbeheerder kent een tweetal servicelevels, te weten:
a. Volledig Beheer, waarbij het vermogensbeheer volledig aan de vermogensbeheerder wordt overgelaten. De vermogensbeheerder belegt het saldo volgens de standaard adviesmix, zoals aangegeven in lid 2;
b. Xxxxx Xxxxxx, waarbij de (gewezen) deelnemer de verantwoordelijkheid voor de beleggingen van het fonds heeft overgenomen. De deelnemer kiest zelf de adviesmix, maar kan ook zelf een mix van door de vermogensbeheerder aangeboden beleggingsfondsen vaststellen.
4. De (gewezen) deelnemer wordt ingedeeld in het servicelevel “Volledig Beheer” zoals in lid 3 aangegeven. Het fonds biedt de (gewezen) deelnemer echter aan om de verantwoordelijkheid voor de beleggingen over te nemen. De (gewezen) deelnemer kan deze verantwoordelijkheid overnemen door aan de vermogensbeheerder de keuze voor servicelevel “Eigen Beheer” kenbaar te maken. De (gewezen) deelnemer wordt ingedeeld in het servicelevel “Eigen Beheer” nadat de (gewezen) deelnemer zijn keuze hiervoor kenbaar heeft gemaakt door de hiervoor benodigde formulieren inclusief het klant- en risicoprofiel, te ondertekenen en aan de vermogensbeheerder te retourneren.
5. Indien de (gewezen) deelnemer heeft gekozen voor het servicelevel “Eigen Beheer” adviseert de vermogensbeheerder, namens het fonds, de (gewezen) deelnemer over de spreiding van de beleggingen in relatie tot de duur van de periode tot pensioendatum, waarbij het beleggingsrisico kleiner wordt naarmate de pensioendatum nadert. De vermogensbeheerder onderzoekt, in opdracht van het fonds, tenminste een keer per jaar of de beleggingen van de (gewezen) deelnemer zich binnen de op basis van de vorige volzin geldende grenzen bevinden en informeert de deelnemer hierover.
6. Het fonds dan wel de vermogensbeheerder namens het fonds, zal de (gewezen) deelnemers schriftelijk informeren over de in dit artikel bedoelde servicelevels en adviesmixen. Ook eventuele wijzigingen hierin worden aan de deelnemers schriftelijk meegedeeld.
7. Als bij de aan- en verkoop van beleggingsfondsen door de vermogensbeheerder kosten in rekening worden gebracht, worden die in mindering worden gebracht op de te storten of de te onttrekken bedragen.
8. Het fonds kan op advies van de vermogensbeheerder periodiek de adviesmixen en aangeboden beleggingsfondsen aanpassen.
Artikel 8. Aanwending saldo bij in leven zijn op de pensioendatum
1. Bij in leven zijn van de (gewezen) deelnemer op de pensioendatum wordt het tot dat tijdstip gevormde saldo van zijn pensioenrekeningen A,B en C, zoals vastgelegd in de pensioenovereenkomst, overgedragen naar een verzekeraar naar keuze van de (gewezen) deelnemer, waar het wordt aangewend voor aankoop van een direct ingaand levenslang ouderdomspensioen en eventueel een bij overlijden van de gepensioneerde direct ingaand partnerpensioen, met inachtneming van de geldende bepalingen in de Pensioenwet en de Wet op de loonbelasting 1964. Indien de deelnemer met de verzekeraar een andere aanwending van het saldo overeenkomt dan de aankoop van een direct ingaand ouderdomspensioen en een bij overlijden van de gepensioneerde direct ingaand partnerpensioen in de verhouding 100:70, dient de partner de overeenkomst met de verzekeraar mede te ondertekenen.
Indien en voor zover het aan te kopen pensioen betrekking heeft op het saldo op de delen A1, B1 en C1 van de pensioenrekening A, B en C van de (gewezen) deelnemer, vindt de toets plaats als bedoeld in artikel 22 lid 9. Aankoop van pensioen vindt plaats op basis van het na deze toets vastgestelde beschikbare saldo.
2. Het fonds informeert de (gewezen) deelnemer uiterlijk zes maanden voorafgaand aan de pensioendatum inzake de overdracht van het saldo van de pensioenrekening(en) aan een verzekeraar naar keuze van de (gewezen)deelnemer en stelt alle informatie beschikbaar welke de (gewezen) deelnemer eventueel nodig heeft bij zijn keuze. De (gewezen) deelnemer informeert het fonds, door overlegging van de relevante stukken, uiterlijk drie maanden voorafgaand aan de pensioendatum bij welke verzekeraar hij zijn ouderdomspensioen en partnerpensioen wenst in te kopen.
3. De (gewezen) deelnemer die het saldo op de pensioenrekeningen wenst aan te wenden voor een levenslang ouderdomspensioen (en/of partnerpensioen) op een eerdere datum dan de pensioendatum dient hiertoe een verzoek bij het fonds in te dienen. Dit verzoek dient minimaal zes maanden voor de beoogde pensioeningangsdatum te worden ingediend. Xxxxxx geldt vervolgens het bepaalde in lid 2.
Vervroeging van de pensioeningangsdatum naar een datum die is gelegen voor het bereiken van de 60-jarige leeftijd van de (gewezen) deelnemer, is uitsluitend mogelijk indien en voor zover het de dienstbetrekking wordt beëindigd op de pensioeningangsdatum. De (gewezen) deelnemer dient aan het fonds te verklaren dat de dienstbetrekking wordt beëindigd. Een eenmaal gemaakte keuze voor vervroeging is onherroepelijk.
4. In de door de (gewezen) deelnemer te sluiten overeenkomst met de verzekeraar dienen in ieder geval de bepalingen zoals genoemd in dit artikel te worden opgenomen. De deelnemer dient bij de verzekeraar voor de inkoop van de hiervoor genoemde pensioensoorten sekseneutrale tarieven te bedingen.
5. Het ouderdomspensioen gaat in op de pensioeningangsdatum, mits de deelnemer op bedoeld tijdstip in leven is en wordt door de verzekeraar uitgekeerd tot het einde van de maand waarin de gepensioneerde overlijdt.
6. Deeltijdpensionering is toegestaan vanaf de eerste dag van de maand waarin de 55-jarige leeftijd wordt bereikt, tot uiterlijk de pensioendatum. De periode waarin deeltijdpensioen wordt ontvangen dient minimaal zes maanden te bedragen.
De (gewezen) deelnemer heeft de mogelijkheid om uiterlijk zes maanden vóór de gewenste pensioeningangsdatum het fonds schriftelijk te verzoeken het ouderdomspensioen gedeeltelijk eerder te laten ingaan. Alsdan geldt het bepaalde in lid 3.
Voor het deel van het pensioen dat ingaat, dient de arbeidsovereenkomst van de deelnemer met de werkgever te worden beëindigd. Voor het gedeelte dat de deelnemer niet met pensioen gaat, blijft de arbeidsovereenkomst van kracht en blijft men deelnemer in de zin van dit pensioenreglement.
De gewezen deelnemer dient aan het fonds te verklaren dat de dienstbetrekking wordt beëindigd. Voor het deel van het pensioen dat nog niet ingaat, wordt uitgegaan van de pensioendatum dan wel een nieuw vastgestelde pensioeningangsdatum. Een eenmaal gemaakte keuze voor deeltijdpensionering is onherroepelijk.
7. De hoogte van de pensioenrechten die op grond van dit artikel kunnen worden verkregen bij een verzekeraar, worden vastgesteld op basis van de alsdan geldende rekenrente en overige maatstaven zoals die op pensioeningangsdatum door de verzekeraar gehanteerd worden.
8. Aangezien aanwending van het saldo van de pensioenrekening bij het fonds niet mogelijk is, zijn in dit pensioenreglement geen factoren voor aanwending, uitruil en afkoop opgenomen.
Artikel 9. Partner- en wezenpensioen
Levenslang partnerpensioen op risicobasis
1. Bij overlijden van de deelnemer voor de pensioeningangsdatum heeft de partner recht op een levenslang partnerpensioen zoals beschreven in lid 3. Dit partnerpensioen is op risicobasis verzekerd waardoor de verzekering hiervan eindigt zodra het deelnemerschap wordt beëindigd. Dit laat echter onverlet dat op grond van artikel 8 bij ingang van het ouderdomspensioen en op grond van artikel 11 bij beëindiging van het deelnemerschap een recht op levenslang partnerpensioen kan worden verkregen.
2. De regels met betrekking tot de ingang en de uitbetaling van het levenslang partnerpensioen zijn vastgelegd in de verzekeringsovereenkomst zoals gesloten door het fonds met een verzekeraar. De verzekeraar zal voor directe uitbetaling aan de daarvoor in aanmerking komende pensioengerechtigde zorgdragen.
3. Het jaarlijkse levenslang partnerpensioen is gelijk aan het in dit lid omschreven percentage van de laatstelijk voor de deelnemer vastgestelde pensioengrondslag vermenigvuldigd met de deelnemerstijd als bedoeld in artikel 4 verminderd met een eventuele aftrek zoals beschreven in lid
4. Het in dit lid bedoelde percentage is 1,225 voor de deelnemersjaren voor zover gelegen vóór 1 januari 2015 en 1,16 voor de deelnemersjaren voor zover gelegen na 1 januari 2015,
4. De aftrek is van toepassing indien bij de deelnemer tijdens het dienstverband sprake is geweest van de toekenning van een bijzonder partnerpensioen als bedoeld in artikel 12. De aftrek is gelijk aan het in lid 3 bedoelde percentage van de pensioengrondslag op de eerste peildatum vóór de datum van inschrijving van de laatste scheiding in de gemeentelijke basisadministratie (GBA), vermenigvuldigd met het verschil tussen de deelnemerstijd als bedoeld in artikel 4, en de fictieve deelnemerstijd in de fictie dat de deelnemer op de datum van inschrijving van de laatste scheiding in de GBA tot de premiepensioenregeling zou zijn toegetreden. Het bovenstaande geldt naar analogie bij verbreking van het partnerschap, als bedoeld in het in artikel 1 opgenomen begrip partner sub c.
5. Voor deelnemers met een variabel deel OTE voor de risicodekking wordt het jaarlijks partnerpensioen verhoogd met het in lid 3 bedoelde percentage van het laatstelijk voor de deelnemer vastgestelde variabel deel OTE voor de risicodekking, vermenigvuldigd met de deelnemerstijd als bedoeld in artikel 4.
Voor de deelnemers die tevens deelnemen aan de Middelloonregeling wordt het jaarlijks partnerpensioen, in tegenstelling tot de vorige volzin, verhoogd met het in lid 3 bedoelde percentage van het laatstelijk voor de deelnemer vastgestelde minimum van:
a. het variabel deel OTE voor de risicodekking en
b. het pensioensalaris verhoogd met het variabel deel OTE voor de risicodekking verminderd met het ICK grensbedrag II,
vermenigvuldigd met de deelnemerstijd als bedoeld in artikel 4.
Tijdelijk partnerpensioen op risicobasis
6. Bij overlijden van de deelnemer voor de pensioeningangsdatum heeft de partner recht op een tijdelijk partnerpensioen zoals beschreven in lid 8. Dit tijdelijk partnerpensioen is op risicobasis verzekerd waardoor de verzekering hiervan eindigt zodra het deelnemerschap wordt beëindigd.
7. Het tijdelijk partnerpensioen gaat in op de dag na overlijden van de deelnemer en wordt uitgekeerd tot de 67-jarige leeftijd van de partner dan wel de AOW-gerechtigde leeftijd van de partner indien deze eerder wordt bereikt.
De regels met betrekking tot de ingang en de uitbetaling van het tijdelijk partnerpensioen zijn vastgelegd in de verzekeringsovereenkomst zoals gesloten door het fonds met een verzekeraar. De verzekeraar zal voor directe uitbetaling aan de daarvoor in aanmerking komende pensioengerechtigde zorgdragen.
8. Het jaarlijkse tijdelijk partnerpensioen is gelijk aan het bedrag als opgenomen in Bijlage I voor een deelnemer met een volledige werktijd. Indien een deelnemer bij opname in de premiepensioenregeling of op een latere peildatum minder dan de bij de werkgever geldende volledige werktijd werkzaam is wordt het bedrag vermenigvuldigd met de deeltijdfactor als bedoeld in artikel 4 lid 6.
Voor nog niet ingegane uitkeringen zal bovengenoemd bedrag per 1 januari van ieder jaar worden aangepast met het percentage waarmee de consumentenprijsindex (CPI alle huishoudens, afgeleide reeks) van de maand oktober afwijkt van genoemd prijsindexcijfer van de maand oktober van het daaraan voorafgaande jaar. Deze verhoging geldt niet voor reeds ingegane pensioenen.
Wezenpensioen op risicobasis
9. Het wezenpensioen wordt uitgekeerd ten behoeve van de daarvoor in aanmerking komende kinderen van de deelnemer.
10. De regels met betrekking tot de ingang en de uitbetaling van het wezenpensioen zijn vastgelegd in de verzekeringsovereenkomst zoals gesloten door het fonds met een verzekeraar. De verzekeraar zal voor directe uitbetaling aan de daarvoor in aanmerking komende kind/kinderen zorgdragen.
11. Het jaarlijkse wezenpensioen bedraagt voor elk kind 20% van het conform lid 3 vastgestelde partnerpensioen dat laatstelijk voor de ingangsdatum van het wezenpensioen voor de deelnemer is vastgesteld. Het wezenpensioen wordt voor volle wezen verdubbeld. Volle wezen zijn kinderen waarvan zowel de vader als moeder als omschreven in de definitie ‘Kind’ van dit pensioenreglement, zijn overleden.
12. Het wezenpensioen wordt aan het kind uitgekeerd tot het einde van de maand waarin het kind 18 jaar wordt of tot zijn eerder overlijden. Voor een kind dat na zijn 18e verjaardag:
a. volledig onderwijs in de zin van de Wet op de studiefinanciering 2000 volgt of;
b. invalide is en een uitkering ontvangt volgens de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jong
gehandicapten (WAJONG);
wordt het wezenpensioen uitgekeerd tot het einde van de maand, waarin de studie of arbeidsongeschiktheid beëindigd wordt, doch uiterlijk tot het einde van de maand waarin het kind 27 jaar wordt of eerder overlijdt.
Bijzondere bepalingen inzake partner- en wezenpensioen
13. Bij overlijden van de deelnemer geldt ten aanzien van het saldo op pensioenrekening A en/of B en/of C, het bepaalde in artikel 3 lid 6 en lid 8 van dit pensioenreglement
14. Bij overlijden van de gewezen deelnemer geldt ten aanzien van het saldo op pensioenrekening B en/of C, het bepaalde in artikel 3 lid 7 en lid 8 van dit pensioenreglement.
15. De aanspraak op partnerpensioen kan zonder toestemming van de partner niet bij overeenkomst tussen de deelnemer en het fonds of de werkgever worden verminderd. Elk beding, strijdig met het bepaalde in de vorige zin, is nietig.
16. Indien bij overlijden van de deelnemer de aankoop van partner- en/of wezenpensioen uit hoofde van de eventueel aanwezige pensioenrekening B en/of C niet mogelijk is in verband met het ontbreken van een partner/kind aan wie een aanspraak op partner- of wezenpensioen uit hoofde van dit pensioenreglement kan worden uitgekeerd, zal het saldo op de pensioenrekening B en/of C vervallen aan het fonds.
17. Indien de deelnemer of diens partner tijdens een verlofperiode van maximaal 18 maanden als omschreven in artikel 4 lid 7 komt te overlijden, dan zullen de bepalingen in dit pensioenreglement ten aanzien van partnerpensioen en/of wezenpensioen worden toegepast alsof er geen verlof is opgenomen gedurende een periode.
Artikel 10. Premievrijstelling bij arbeidsongeschiktheid
1. Voor de deelnemer die (gedeeltelijk) arbeidsongeschikt is geraakt in de zin van de WIA, wordt door het bestuur aan de werkgever gehele of gedeeltelijke vrijstelling van betaling van de in artikel 15 lid 1 genoemde werkgeversbijdrage verleend. Deze vrijstelling gaat in op hetzelfde tijdstip als waarop de WIA-uitkeringen voor de arbeidsongeschikte deelnemer aanvangen. De premievrije voortzetting wordt na ingang verleend zolang de WIA-uitkering voortduurt, maar niet langer dan tot de pensioendatum.
De verdere pensioenopbouw ten behoeve van de arbeidsongeschikte deelnemer conform de premiepensioenregeling vindt plaats voor rekening van het fonds. De premievrije voortzetting geldt niet voor de vrijwillige stortingen.
Zolang ingeval van gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid de arbeidsovereenkomst van de deelnemer met de werkgever bestaat, zijn op het deel van de pensioenaanspraken, waarop de premievrije voortzetting bij arbeidsongeschiktheid niet van toepassing is, de bepalingen met betrekking tot de deeltijdwerker van toepassing. Indien en zodra de mate van arbeidsongeschiktheid wijzigt, wijzigt de mate van premievrije voortzetting van de verzekeringen dienovereenkomstig.
2. De mate van bijdragevrijstelling wordt uitgedrukt in een percentage dat wordt gebaseerd op de arbeidsongeschiktheidsgraad van de deelnemer in de zin van de WIA. Dit percentage wordt bepaald volgens onderstaande tabel:
Mate van arbeidsongeschiktheid in de zin van de WIA | Premievrijstellingspercentage |
35 tot 45% | 40% |
45 tot 55% | 50% |
55 tot 65% | 60% |
65 tot 80% | 72,5% |
80 tot 100% | 100% |
3. De premievrije voortzetting vindt plaats op basis van het pensioenreglement zoals dat geldt op de ingangsdatum van de premievrije voortzetting en zoals dat pensioenreglement nadien wordt gewijzigd. Voor de arbeidsongeschikte deelnemer worden de stortingen van de pensioenpremie en de dekking van het overlijdensrisico voortgezet voorzover ten aanzien daarvan bijdragevrijstelling is verleend. De pensioengrondslag, waarvan de pensioenpremie wordt afgeleid, is de Pensioengrondslag welke gold onmiddellijk voor het intreden van arbeidsongeschiktheid. Op het gedeelte van de te bereiken pensioenen ten aanzien waarvan géén vrijstelling is verleend, blijven de overige bepalingen van dit pensioenreglement onverminderd van kracht.
4. Het risico van premievrijstelling bij arbeidsongeschiktheid wordt door het fonds verzekerd bij een verzekeraar. De voorwaarden zoals door de verzekeraar gesteld in de herverzekeringsovereenkomst en opgenomen in Bijlage II zijn bepalend voor de mate waarin door de uitvoerder premievrijstelling aan de werkgever wordt verleend.
5. Indien de deelnemer tijdens een verlofperiode van maximaal 18 maanden als omschreven in artikel 4 lid 7 (gedeeltelijk) arbeidsongeschikt raakt, dan zullen de bepalingen in dit artikel ten aanzien van de premievrijstelling worden toegepast alsof er geen verlof is opgenomen.
6. Dit artikel zal op overeenkomstige wijze van toepassing zijn voor de deelnemer die recht verkrijgt op een WAO-uitkering voor ziekte ontstaan tijdens de deelneming.
Artikel 11. Beëindiging deelnemerschap voor de pensioendatum
1. Indien het deelnemerschap vóór de pensioeningangsdatum anders dan door pensionering of overlijden eindigt en artikel 10 niet van toepassing is, behoudt de gewezen deelnemer aanspraak op het voor hem tot dat ogenblik gevormde saldo van zijn pensioenrekening A en indien van toepassing pensioenrekening B en/of C. Vanaf dit moment vinden echter geen stortingen meer plaats. De pensioenrekening A met de delen A1 en A2 zal op dit moment worden omgezet in een pensioenrekening B met de delen B1 resp. B2 dan wel overgeboekt naar de bestaande pensioenrekening B met de delen B1 resp. B2, tenzij de gewezen deelnemer ten behoeve van zijn partner conform hetgeen bepaald is in lid 3 aanspraak verkrijgt op een partnerpensioen conform de bepalingen van artikel 55 PW. In dat geval vindt de omzetting plaats zodra de partner geen aanspraak op partnerpensioen meer heeft op grond van artikel 55 PW.
2. Bij beëindiging van de deelneming vervalt het recht op nog niet ingegane:
a. aanspraken op levenslang en tijdelijk partnerpensioen en wezenpensioen op risicobasis. Artikel 9 lid 16 blijft wel van toepassing;
b. aanspraken op gehele of gedeeltelijke premievrijstelling als bedoeld in artikel 10 voorzover op datum beëindiging deelneming nog geen recht op een WIA-uitkering bestaat.
3. Indien en voorzover direct na beëindiging van het deelnemerschap een gewezen deelnemer recht heeft op een uitkering op grond van de Werkloosheidswet, bestaat gedurende de periode dat de gewezen deelnemer recht heeft op deze uitkering, aanspraak voor zijn partner op een levenslang en tijdelijk partnerpensioen conform de bepalingen van artikel 55 PW. In afwijking van het levenslange partnerpensioen als genoemd in artikel 9, wordt voor het levenslange partnerpensioen op grond van artikel 55 PW uitgegaan van de daadwerkelijk bij de werkgever doorgebrachte diensttijd.
Artikel 12. Scheiding
Bijzonder partnerpensioen
1. Bij scheiding dan wel verbreking van de partnerrelatie -als bedoeld in artikel 1, begrip partner sub c- van een (gewezen) deelnemer komt het recht op partnerpensioen als genoemd in artikel 9, voorzover nog van toepassing, te vervallen en krijgt de gewezen partner recht op (de waarde van) een bijzonder partnerpensioen ten laste van de pensioenrekening A, B en C.
2. De waarde van het bijzonder partnerpensioen wordt berekend op basis van het ouderdomspensioen, ingaand op de pensioendatum en bijbehorend levenslang partnerpensioen, beide ingaand vanaf de pensioendatum, dat op de scheidingsdatum ten laste van het dan aanwezige saldo op de pensioenrekening A, B en C kan worden aangekocht in de verhouding 100:70. Vervolgens wordt de hoogte van het daarbij vastgestelde partnerpensioen in aanmerking genomen en wordt berekend wat de waarde van dit partnerpensioen is op de scheidingsdatum dan wel de beëindigingdatum van de partnerrelatie. Deze waarde wordt onttrokken aan het saldo op de pensioenrekening(en) en wordt als een afzonderlijk saldo op naam van de gewezen partner ten behoeve van bijzonder partnerpensioen geadministreerd. Het deel van het saldo dat van oorsprong betrekking heeft op deel 1 resp. deel 2 van de pensioenrekeningen A, B en C van de (gewezen) deelnemer wordt gestort op deel 1 resp. deel 2 van de pensioenrekening op naam van de gewezen partner. Het kapitaal komt beschikbaar bij pensionering of eerder overlijden van de (gewezen) deelnemer en zal worden aangewend voor de aankoop van bijzonder partnerpensioen voor de gewezen partner. Indien en voor zover het aan te kopen pensioen betrekking heeft op het kapitaal op deel 1 van de pensioenrekening van de gewezen partner vindt de toets plaats als bedoeld in artikel 22 lid 9. Aankoop van pensioen vindt plaats op basis van het na deze toets vastgestelde beschikbare kapitaal.
3. Bij overlijden van de gewezen partner vóór de (gewezen) deelnemer vervalt het saldo van het bijzonder partnerpensioen als bedoeld in lid 1 aan het fonds.
Ouderdomspensioen
4. Bij scheiding van een (gewezen) deelnemer heeft de gewezen partner overeenkomstig het bepaalde bij of krachtens de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding recht op pensioenverevening van het ouderdomspensioen.
De pensioenverevening vindt plaats door ten behoeve van de gewezen partner de helft van de waarde van het saldo op de pensioenrekening A, B en C dat ten behoeve van de (gewezen) deelnemer in de periode tussen de huwelijksdatum en de scheidingsdatum is opgebouwd inclusief de daarop betrekking hebbende beleggingsresultaten af te splitsen. Voordat afsplitsing plaatsvindt wordt eerst de waarde ten behoeve van het bijzonder partnerpensioen als hiervoor in lid 1 omschreven, van het totaal van de saldi van pensioenrekening A,B en C afgesplitst.
Bij de afsplitsing wordt rekeningen gehouden met een bestaande scheiding van het saldo in een deel 1 en deel 2 van de pensioenrekeningen. Uitkering van het als gevolg van verevening te verkrijgen pensioen vindt plaats nadat de toets heeft plaatsgevonden als bedoeld in artikel 22 lid 9. Aankoop van pensioen vindt plaats op basis van het na deze toets vastgestelde beschikbare saldo.
Indien het partnerschap van partners als bedoeld in de definities in artikel 1 onder ‘partner’ sub c anders dan door overlijden wordt beëindigd, is deze bepaling van overeenkomstige toepassing indien beide partners hier gezamenlijk om verzoeken.
5. Bij overlijden van de gewezen partner vóór de (gewezen) deelnemer vervallen de rechten van de gewezen partner op het saldo als bedoeld in lid 4 en komt het betreffende saldo weer ten gunste van de (gewezen) deelnemer.
Bijzondere bepalingen inzake scheiding
6. Op de pensioeningangsdatum van de (gewezen) deelnemer wordt het op dat moment aanwezige saldo op de pensioenrekening(en) en het apart geadministreerde saldo als bedoeld in lid 1 en lid 4 aangewend voor de aankoop van een levenslang bijzonder partnerpensioen respectievelijk een levenslang ouderdomspensioen. De hoogte van de aan te kopen pensioenen is afhankelijk, van het op de pensioeningangsdatum aanwezige saldo en de rentestand en de tarieven van de verzekeraar waar de pensioenen worden ingekocht.
7. Het partnerpensioen op risicobasis als omschreven in artikel 9 lid 1 tot en met 5 van het premiepensioenreglement vervalt per datum beëindiging deelneming als bedoeld in artikel 11. Artikel 9 lid 13 respectievelijk lid 14 blijven echter van kracht.
8 Tegenover de verzekeraar ontstaat alleen een recht op uitbetaling van een deel van elk van de uit te betalen pensioentermijnen overeenkomstig de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding, als de scheiding binnen een termijn van twee jaar na het tijdstip van scheiding bij het fonds is gemeld. De melding dient daarbij te hebben plaatsgevonden door het indienen van een volledig ingevuld meldingsformulier, waarvan het model is vastgesteld door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
9. Het bepaalde in dit artikel vindt geen toepassing, indien de gewezen partners bij huwelijkse voorwaarden, bij voorwaarden van geregistreerd partnerschap dan wel bij een op geschrift gesloten overeenkomst met het oog op de scheiding anders overeenkomen. De huwelijkse voorwaarden, de voorwaarden van geregistreerd partnerschap dan wel de overeenkomst zijn slechts geldig indien aan deze stukken een verklaring van het fonds (gedurende de periode van (gewezen) deelnemerschap) dan wel de verzekeraar (gedurende de periode van pensionering) is gehecht waaruit blijkt dat het fonds/de verzekeraar bereid is een uit de afwijking voortvloeiend pensioenrisico te dekken dan wel het niveau van de uitkering aan te passen.
10. Er kan niet over het saldo van de pensioenrekening van een (gewezen) deelnemer bij overeenkomst tussen enerzijds de (gewezen) deelnemer en anderzijds het fonds of de werkgever worden beschikt zonder toestemming van de (gewezen) partner, tenzij het recht op pensioenverevening ingevolge de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding is uitgesloten door de partners.
11. Bij de toepassing van dit artikel wordt rekening gehouden met een eventueel eerdere toepassing van de Wet Verevening pensioenrechten bij scheiding en/of eerdere afsplitsing van de waarde van een bijzonder partnerpensioen ten behoeve van een andere gewezen partner van de (gewezen) deelnemer.
Artikel 13. Uitkering
1. De pensioenen worden door de verzekeraar waar op pensioeningangsdatum pensioenaanspraken ten behoeve van de (gewezen) deelnemer en eventueel zijn partner worden ingekocht uitgekeerd, conform de bepalingen en voorwaarden zoals die te zijner tijd tussen de verzekeraar en de (gewezen) deelnemer/pensioengerechtigde worden overeengekomen.
Lid 2 tot en met 6 zien toe op het partner- en wezenpensioen dat wordt uitgekeerd, bij het overlijden gedurende het deelnemerschap.
2. In geval van overlijden van de deelnemer wordt uitsluitend tot uitkering van het partnerpensioen overgegaan indien de overleden deelnemer een reglementaire partner nalaat.
3. De uitkering van het partnerpensioen bij overlijden van de deelnemer wordt in maandelijkse termijnen bij achterafbetaling rechtstreeks door de verzekeraar aan de begunstigde verricht onder inhouding van de wettelijk voorgeschreven heffingen en premies.
Xxxxxxx van overlijden van de deelnemer met een partner(s) voor wie aanspraken op een uitkering van het reglementaire partnerpensioen bestaan, dient (dienen) de begunstigde nabestaande(n) een wettig bewijs van overlijden van de deelnemer samen met eventuele andere bescheiden, die naar het oordeel van het fonds voor de vaststelling van de rechtmatigheid van de aanspraak benodigd zijn, te verstrekken aan het fonds.
4. De uitkering van het wezenpensioen bij overlijden van de deelnemer gaat in op de dag volgend op de dag van overlijden van de deelnemer en wordt in maandelijkse termijnen bij achterafbetaling rechtstreeks door de verzekeraar aan de begunstigde(n) verricht onder inhouding van de wettelijk voorgeschreven heffingen en premies.
Bij beëindiging van de uitkering is (de nabestaande van) de begunstigde tot restitutie van het teveel uitgekeerde aan de verzekeraar verschuldigd.
In geval van overlijden van de deelnemer met kinderen voor wie aanspraken op een uitkering van het reglementaire wezenpensioen bestaan, dienen de begunstigde(n) een wettig bewijs van overlijden van de deelnemer samen met een attestatie de vita voor de begunstigde wezen te verstrekken aan het fonds.
Ten aanzien van studerende en/of invalide kinderen voor wie een uitkering tot uiterlijk de 27-jarige leeftijd wordt verricht, dient de begunstigde(n) jaarlijks een studieverklaring respectievelijk een verklaring waaruit invaliditeit blijkt te verstrekken aan de herverzekeraar.
5. Er vindt geen uitkering plaats indien de deelnemer overlijdt:
a. als gevolg van een misdrijf begaan door de voor het levenslange partnerpensioen in aanmerking komende nabestaande(n), waarvoor deze nabestaande(n) strafrechtelijk is (zijn) veroordeeld;
b. tijdens of tengevolge van het deelnemen aan enige niet-Nederlandse gewapende dienst;
c. tijdens of tengevolge van oorlogshandelingen, waarbij de deelnemer actief betrokken is geweest;
d. tengevolge van oorlogshandelingen tijdens zijn verblijf in een gebied buiten Nederland dat reeds in staat van oorlog was op het moment dat hij dit gebied bewust betrad;
e. tengevolge van oorlogshandelingen tijdens zijn verblijf in een gebied buiten Nederland, dat hij reeds vóór het ontstaan van een (dreigende) oorlogssituatie betrad, waarbij hij in strijd handelde met de instructies van de Nederlandse respectievelijk de plaatselijke overheid door het desbetreffende gebied niet tijdig te verlaten terwijl hij daartoe wel de gelegenheid had.
In het geval van terrorisme gelden de bepalingen zoals deze van toepassing zijn bij de Nederlandse Herverzekeringsmaatschappij voor Terrorismeschaden.
6. De bepalingen in lid 2 tot en met 5 van dit artikel zijn ontleend aan de geldende voorwaarden van de herverzekeraar. Bij wijziging van de verzekeringsvoorwaarden zullen deze bepalingen hierop aangepast worden.
Artikel 14. Verzekering
1. Het levenslang en tijdelijk partner-en wezenpensioen als bedoeld in artikel 9 alsmede de premievrijstelling bij arbeidsongeschiktheid als bedoeld in artikel 10, zijn verzekerd bij een verzekeraar die ook voor uitkering van de verzekerde bedragen zal zorgdragen. De belanghebbende wordt als bevoordeelde aangewezen. Op de verzekeringen zijn de bepalingen ingevolge de PW van toepassing.
2. De premievrijstelling bij arbeidsongeschiktheid als bedoeld in artikel 10, is verzekerd bij een verzekeraar.
3. Voor zover het fonds pensioenaanspraken heeft gedekt door het sluiten van verzekerings- overeenkomsten gelden de polisvoorwaarden van de verzekeraar. De voorwaarden van deze overeenkomst liggen voor belanghebbende bij het fonds ter inzage. De voorwaarden van deze verzekering zijn als Bijlage II aan deze overeenkomst toegevoegd.
Artikel 15. Financiering van de pensioenregeling
1. De financiering van de in dit pensioenreglement omschreven aanspraken geschiedt door betaling van de verschuldigde premies door de werkgever aan het fonds. De werkgever is een jaarlijkse premie en een maandelijkse premie verschuldigd.
De premie die verschuldigd is op grond van artikel 6a (vrijwillige stortingen) maakt geen onderdeel uit van deze maandelijkse of jaarlijkse premie.
2. a. De jaarlijkse premie wordt per 1 januari van het kalenderjaar aan de werkgever in rekening gebracht voor de verzekering van het partnerpensioen en het wezenpensioen.
b. De maandelijkse premie is voor alle deelnemers verschuldigd en wordt berekend op basis van de pensioenpremiestaffel, zoals vermeld in artikel 6 lid 1. De hieruit voortvloeiende pensioenpremies worden verhoogd met de opslag voor premievrijstelling bij arbeidsongeschiktheid zoals de verzekeraar die in rekening brengt bij het fonds en met de door het fonds in rekening gebrachte opslag ter dekking van alle uitvoeringskosten. Deze worden in maandelijkse termijnen door de werkgever voldaan.
3. Als bijdrage voor de kosten voor de werkgever is de deelnemer een deelnemersbijdrage verschuldigd. Deze deelnemersbijdrage is met ingang van 1 januari 2015 gelijk aan 4,9% van de eigen-bijdrage-grondslag van de deelnemer. Tot 1 januari 2015 gold een percentage van 6. De deelnemersbijdrage wordt door de werkgever in maandelijkse termijnen op het salaris van de deelnemer ingehouden.
4. De eigen-bijdrage-grondslag is gelijk aan het volgens artikel 5 lid 2 vastgestelde pensioengevend salaris verminderd met de in artikel 5 lid 6 omschreven drempel of de in artikel 15 lid 5 genoemde eigen-bijdrage franchise. Een negatieve eigen-bijdrage-grondslag wordt gelijkgesteld aan nul.
5. Voor alle deelnemers die niet deelnemen aan de Middelloonregeling geldt een eigen-bijdrage franchise. Deze franchise wordt jaarlijks per de peildatum vastgesteld en is gelijk aan 1,5 keer de volgens artikel 5 lid 7 vastgestelde franchise. De in enig jaar geldende eigen-bijdragefranchise is opgenomen in Bijlage I.
6. Als de deelnemer niet gedurende het gehele jaar of gedurende een gehele maand aan deze regeling deelneemt, worden de verschuldigde premies en de deelnemersbijdrage naar evenredigheid van de duur van de deelname verlaagd. Indien de deelnemer minder dan de bij de werkgever volledige werktijd werkzaam is, worden de verschuldigde premies en de deelnemersbijdrage vermenigvuldigd met de deeltijdfactor als bedoeld in artikel 4.
7. In afwijking van het in lid 3 bepaalde kan sprake zijn van een lagere deelnemersbijdrage met ingang van 1 januari 2014 gedurende een periode van ten hoogste 10 jaren. Deze verlaging is overeengekomen tussen werkgever en deelnemer in verband met de wijziging van de pensioenregeling op 1 januari 2014. De verlaging is vastgesteld per 1 januari 2014 en geldt alleen zolang het dienstverband met de werkgever voortduurt. De verlaging van de reguliere deelnemersbijdrage als bedoeld in lid 3 van dit artikel wordt per 1 januari 2015 ook toegepast op de afwijkende deelnemersbijdrage als bedoeld in dit lid.
Artikel 16. Vermindering van pensioenaanspraken en –rechten
1. De werkgever heeft zich jegens het fonds het recht voorbehouden om haar bijdrage in de kosten van deze pensioenregeling te verminderen of geheel te beëindigen in geval van een ingrijpende wijziging van omstandigheden. Zodra de werkgever besluit dat zij van dit recht gebruik wil maken, is zij verplicht om dit onverwijld schriftelijk aan het fonds mee te delen. Het fonds is op zijn beurt verplicht om de deelnemers onverwijld van dat besluit van de werkgever op de hoogte te stellen. Naar gelang van de omstandigheden die het gevolg zijn van een dergelijk besluit van de werkgever, zal dit pensioenreglement aan die gewijzigde omstandigheden worden aangepast.
Onder ingrijpende omstandigheden wordt onder meer verstaan:
a. een ingrijpende uitbreiding van de bestaande pensioenaanspraken en pensioenrechten als gevolg van wettelijke regelingen betreffende pensioen- of overige uitkeringen ter zake van ouderdom, arbeidsongeschiktheid of overlijden; of
b. een situatie waarin de deelnemers wettelijk worden verplicht om aan een andere pensioenregeling deel te nemen; of
c. een situatie waarin de financiële positie van de werkgever naar het oordeel van de werkgever onverminderde betaling van deze bijdragen niet langer rechtvaardigt.
2. Gezien de aard en de structuur van de onderhavige pensioenregeling is het bepaalde in artikel 134 PW over het verminderen van verworven pensioenaanspraken en pensioenrechten niet van toepassing.
Artikel 17. Aanpassing van het pensioenreglement
1. Het fonds draagt er zorg voor dat het premiepensioenreglement in overeenstemming is met het bepaalde in de pensioenovereenkomst en uitvoeringsovereenkomst I, mits deze in overeenstemming zijn met de toepasselijke wet- en regelgeving. Wijzigingen in dit pensioenreglement worden aangebracht volgens de in de statuten van het fonds vastgelegde procedure.
2. De werkgever kan de pensioenovereenkomst in alle gevallen zonder instemming van de werknemer wijzigen indien sprake is van een zodanig zwaarwichtig belang van de werkgever dat het belang van de werknemer dat door de wijziging zou worden geschaad daarvoor naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid moet wijken. Het fonds zal op verzoek van de werkgever het pensioenreglement overeenkomstig aanpassen.
3. Indien de sociale, fiscale of pensioenregelgeving wordt gewijzigd of een wettelijk verplichte pensioenvoorziening wordt ingevoerd, kan de werkgever deze pensioenovereenkomst in ieder geval aanpassen indien en voor zover die wijziging of die invoering de aanpassing noodzakelijk maakt. Onder een noodzakelijke aanpassing wordt ook begrepen een aanpassing met het oog op voortzetting van de fiscale facilitering van de uit deze overeenkomst voortvloeiende pensioenaanspraken. De hiervoor bedoelde aanpassingen hebben geen gevolgen voor de op dat moment reeds opgebouwde pensioenaanspraken. De deelnemers zullen in een dergelijke situatie hierover geïnformeerd worden.
4. Indien door wijziging van het pensioenreglement in het fonds voorzieningen vrijvallen blijven deze voorzieningen eigendom van het fonds.
Artikel 18. Toeslag
Gezien het karakter van de onderhavige pensioenregeling komt het ten behoeve van de deelnemer op te bouwen saldo zoals omschreven in artikel 3 lid 2 niet voor verhoging door middel van een toeslag in aanmerking. Ook de pensioenen die op risicobasis zijn verzekerd, worden niet verhoogd met een toeslag.
Artikel 19. Waardeoverdracht
1. Op verzoek van de deelnemer zal de waarde van de pensioenaanspraken, die bij een pensioenuitvoerder van een vorige werkgever zijn verkregen, worden overgedragen naar het fonds. Overdracht vindt plaats met inachtneming van de voorwaarden en de termijnen zoals vermeld in de PW. De overdrachtswaarde zal worden gestort op de ten name van de deelnemer staande pensioenrekening(en) B. Storting van een overdrachtswaarde, die voortkomt uit een 3%- premieovereenkomst, vindt plaats op deel B1. Storting van een overdrachtswaarde die voorkomt uit een andere pensioenovereenkomst of een ander deel vindt plaats op deel B2.
2. Op verzoek van de gewezen deelnemer zal het fonds bij beëindiging van het deelnemerschap als bedoeld in artikel 11, het voor waardeoverdracht beschikbare saldo van de pensioenrekening A en/of B en/of C afkopen en overdragen naar de pensioenuitvoerder van de nieuwe werkgever van de gewezen deelnemer.
Vóór de vaststelling van het saldo dat beschikbaar is voor waardeoverdracht vindt eerst de toets plaats als bedoeld in artikel 22 lid 9 van het saldo van de delen A1, B1 en C1. De toets wordt niet uitgevoerd indien en voor zover de overdracht plaatsvindt naar een 3%-pensioenovereenkomst bij de nieuwe werkgever.
Door waardeoverdracht vervallen alle aanspraken uit hoofde van dit pensioenreglement.
3. Waardeoverdracht zal niet plaatsvinden indien de financiële toestand van het fonds dat op grond van artikel 72 PW niet toelaat.
4. De wijze waarop de waardeoverdracht plaatsvindt, geschiedt in overeenstemming met de geldende wettelijke voorschriften.
Artikel 20. Afkoop, vervreemden en prijsgeven van pensioen
1. De aanspraken op pensioen kunnen niet worden afgekocht, vervreemd of prijsgegeven, dan wel formeel of feitelijk voorwerp van zekerheid worden, behoudens dan in de gevallen voorzien bij of krachtens de PW.
2. Het fonds heeft het recht om op zijn vroegst twee jaar na beëindiging van de deelneming, dan wel eerder bij pensioeningang, pensioenaanspraken die een wettelijk vastgesteld bedrag niet te boven gaan, af te kopen. Het fonds zal slechts tot afkoop overgaan indien het tot het tijdstip van afkoop opgebouwde saldo van de gezamenlijke pensioenrekeningen onvoldoende is voor de aankoop van een ouderdomspensioen op jaarbasis op de pensioendatum ter grootte van het wettelijk vastgestelde afkoopbedrag en er geen procedure tot waardeoverdracht is gestart. Hierbij worden de voorwaarden van artikel 66 PW en artikel 16 van het Besluit uitvoering Pensioenwet in acht genomen. De afkoopwaarde is gelijk aan het tot het tijdstip van afkoop opgebouwde saldo van de pensioenrekening, dat beschikbaar is voor de aankoop van pensioen.
3. Beslag op pensioen, voor zover niet bij of krachtens enige wet anders geregeld, is niet toegestaan. Xxxx beperking geldt, als het beslag dient tot verhaal van onderhoud, waarop de beslaglegger volgens de wet aanspraak heeft.
Artikel 21. Informatiebepalingen
1. Het fonds zal de werknemer binnen drie maanden na de start van de verwerving van de pensioenaanspraken schriftelijk informeren over:
a. de inhoud van de pensioenregeling;
b. de toeslagverlening;
c. omstandigheden die betrekking hebben op het functioneren van het fonds;
d. het recht van de werknemer om gegevens op te vragen als bedoeld in lid 2.
2. Indien de (gewezen) deelnemer, gewezen partner of pensioengerechtigde hierom verzoekt worden zij in het bezit gesteld van de geldende statuten, het pensioenreglement, de uitvoeringsovereenkomst I, de jaarrekening en het jaarverslag van het fonds.
3. Jaarlijks wordt aan de deelnemers een opgave verstrekt van het saldo van de pensioenrekeningen de daarbij gebruikte veronderstellingen en een indicatie van de uit het opgebouwde saldo te verkrijgen pensioenaanspraken. Deze informatieverplichting moet in ieder geval voldoen aan de eisen die de PW hier aan stelt.
4. Bij beëindiging van de deelname en daarna eens in de vijf jaar ontvangt de gewezen deelnemer van het fonds tenminste de in de PW omschreven verplichte informatie.
5. Op de pensioeningangsdatum ontvangt de pensioengerechtigde van het fonds een definitief overzicht van het saldo respectievelijk de saldi van pensioenrekening A, B en C, zoals dat per de pensioeningangsdatum zal worden overgemaakt naar de door de pensioengerechtigde aangewezen verzekeraar ter aankoop van ouderdoms- en/of partnerpensioen. Alle benodigde en wettelijk vereiste informatie als genoemd in de PW zal de pensioengerechtigde vervolgens van de verzekeraar ontvangen. Alsdan vervalt de informatieverplichting van het fonds jegens de pensioengerechtigde.
6. Het fonds verstrekt aan de partner op het moment dat deze de status van gewezen partner verkrijgt en daarna tenminste één keer in de vijf jaar ten minste de in de PW omschreven informatie tot het moment als omschreven in lid 5. Alsdan vervalt de informatieverplichting van het fonds jegens de gewezen partner.
7. Jaarlijks verstrekt het fonds aan de deelnemer een opgave van de aan het voorafgaande kalenderjaar toe te rekenen waardeaangroei van pensioenaanspraken overeenkomstig artikel 3.127 van de Wet inkomstenbelasting 2001 en de daarop rustende bepalingen. Op deze jaaropgave zal het fonds vermelden dat indien en voor zover een deelnemer in het volgende kalenderjaar een vrijwillige storting overeenkomstig artikel 6a van dit pensioenreglement wil doen, zich mogelijk een samenloop kan voordoen indien over het betreffende jaar ook een lijfrente wordt aangeschaft.
Het fonds verstrekt op verzoek van de deelnemer een opgave van de over de zeven voorafgaande jaren toe te rekenen waardeaangroei van pensioenaanspraken overeenkomstig artikel 3.127 van de Wet inkomstenbelasting 2001 en de daarop rustende bepalingen. Het fonds kan een vergoeding vragen van de aan deze opgave verbonden kosten.
8. Onverminderd het bepaalde in dit artikel verstrekt het fonds op verzoek aan de deelnemer of gewezen deelnemer binnen drie maanden een opgave van de hoogte van het opgebouwde saldo. Het fonds kan een vergoeding vragen voor de aan deze opgave verbonden kosten.
9. Iedere belanghebbende is verplicht tot medewerking aan de goede uitvoering van de pensioenregeling als vervat in dit pensioenreglement en dient aan het fonds alle gevraagde inlichtingen die voor de uitvoering van het premiepensioenreglement van belang zijn, te verstrekken, zo nodig onder overlegging van officiële bescheiden. Iedere belanghebbende is in ieder geval verplicht het fonds – al dan niet via de werkgever - onverwijld schriftelijk te informeren
en daartoe bewijsstukken te overleggen.
Artikel 22. Fiscale maximering
1. Voor het totaal van de pensioenen uit hoofde van de onderhavige regeling en de overige pensioenregelingen van het fonds gelden fiscale maximeringen, welke in samenhang moeten worden beoordeeld.
2. Voor de toepassing van het onderhavige artikel wordt onder pensioengevend loon verstaan het door de (gewezen) deelnemer uit hoofde van de dienstbetrekking genoten loon, waaronder ook wordt begrepen het variabele loon voor zover hierover op grond van de fiscale wetgeving pensioenopbouw is toegestaan. Dit loon kan afwijken van het in artikel 5 genoemde pensioengevend salaris.
Onder bereikbaar salaris wordt verstaan het salaris dat de gewezen werknemer binnen de vastgestelde loopbaanontwikkeling in zijn functie zou hebben kunnen bereiken.
Het pensioengevend (bereikbaar) loon zal niet meer bedragen dan het maximumsalaris als bedoeld in artikel 1.
Tot slot worden onder ontbrekende dienstjaren verstaan de jaren van het tijdstip van overlijden van de werknemer tot de in de pensioenregeling vastgestelde ingangsdatum.
3. Het jaarlijkse levenslange ouderdomspensioen bedraagt, rekening houdend met de AOW-uitkering als bedoeld in artikel 18a, lid 8, onder a van de Wet op de loonbelasting 1964, maximaal 100% van het laatst vastgestelde pensioengevend loon.
4. Het jaarlijkse partnerpensioen bedraagt, rekening houdend met de AOW-uitkering als bedoeld in artikel 18a, onder b van de Wet op de loonbelasting 1964, maximaal 70% van het van het loon dat op grond van de Wet op de loonbelasting als pensioengevend loon mag worden aangemerkt.
5. Het jaarlijkse wezenpensioen bedraagt, rekening houdend met de AOW-uitkering als bedoeld in artikel 18a, lid 8, onder c van de Wet op de loonbelasting 1964, maximaal 14% (voor volle wezen 28%) van het bereikbare salaris, rekening houdend met ontbrekende dienstjaren.
6. Voor zover mogelijk uit hoofde van de op de te verwerven pensioenen toepasbare voorwaarden, kunnen het ouderdoms-, partner- en wezenpensioen de hiervoor genoemde maxima overschrijden voor zover dit het gevolg is van:
a. variatie in de hoogte van de uitkeringen als gevolg van het fluctueren van het pensioen, waarbij de laagste uitkering niet minder bedraagt dan 75% van de hoogste uitkering en de mate van variatie uiterlijk op de pensioendatum wordt vastgesteld.
b. waardeoverdracht van pensioenaanspraken;
c. gehele of onderlinge ruil van ouderdoms-, partner- wezen, en/of prepensioen.
d. aanpassing van de in de pensioenregeling vastgestelde ingangsdatum van het ouderdomspensioen aan de pensioenrichtleeftijd.
Het verlies aan pensioen door ruil als hier bedoeld kan niet worden gecompenseerd.
Het partner- en wezenpensioen kan na een ruil niet meer bedragen dan de in lid 4 respectievelijk lid 5 aangegeven maxima.
7. Indien de aanwending van het saldo van de delen A2, B2 en C2 van de pensioenrekeningen A, B resp. C ertoe leidt dat het pensioen hoger wordt dan de in de leden 3 tot en met 5 of de in de Wet op de loonbelasting 1964 genoemde fiscale maxima, zal het fonds, rekening houdend met de voorwaarden zoals genoemd in artikel 69 Pensioenwet overgaan tot afkoop van het deel van de pensioenaanspraken dat op het tijdstip onmiddellijk voorafgaand aan het tijdstip van ingang van pensioen uitgaat boven de hiervoor genoemde fiscale begrenzingen.
8. Het fonds is ook bevoegd tot afkoop van het deel dat de fiscale begrenzingen als bedoeld in lid 7 overschrijdt, op het moment dat de deelnemer of de gewezen deelnemer ophoudt binnenlands belastingplichtig te zijn. Hierbij worden de bepalingen uit artikel 69 Pensioenwet in acht genomen. De afkoop zal plaatsvinden ten gunste van de begunstigde van het pensioen.
9. Het pensioen dat wordt verkregen uit het totale saldo dat is opgebouwd op de delen A1, B1 en C1 van de pensioenrekeningen A, B en C zal zowel per jaar als in totaal niet uitgaan boven een middelloonpensioen binnen de kaders van hoofdstuk IIB van de Wet LB. In verband hiermee zal de voorgeschreven toets plaatsvinden als bedoeld in bijlage IV van het Staffelbesluit. Deze toets houdt in dat op bepaalde toetsmomenten het te verkrijgen pensioen uit het totale saldo van de delen A1, B1 en C1 vergeleken wordt met het fiscaal maximaal te verkrijgen pensioen dat past binnen de kaders van hoofdstuk IIB van de Wet LB en als zodanig door het pensioenfonds is geadministreerd. De (gewezen) deelnemer verkrijgt recht op het laagste pensioen. De in het Staffelbesluit voorgeschreven toetsmomenten zijn als volgt:
• bij elke waardeoverdracht, behoudens en voor zover wordt overgedragen naar een 3%-premie-
overeenkomst;
• bij onderlinge xxxx xxx xxxxxxxx;
• bij overlijden van een pensioengerechtigde;
• bij echtscheiding of beëindiging van partnerschap van een pensioengerechtigde;
• bij emigratie van een pensioengerechtigde;
• bij een relevante wijziging van de fiscale regelgeving;
• op elke feitelijke ingangsdatum van elk soort pensioen.
Bij het vaststellen van het uit het totale saldo van de delen A1, B1 en C1 te verkrijgen pensioen wordt uitgegaan van de aankooptarieven die worden gehanteerd door de verzekeraar waar daadwerkelijke aankoop van de pensioenen plaatsvindt (hierna: aankooptarieven). Als uit de hiervoor bedoelde toets blijkt dat sprake is van overschrijding van het fiscaal maximale pensioen dan vervalt het kapitaal dat overeenkomt met deze overschrijding aan het pensioenfonds. Dit kapitaal is gelijk aan de koopsom die aan de verzekeraar verschuldigd zou zijn bij aankoop van de overschrijding van het fiscaal maximale pensioen op basis van de aankooptarieven.
Restuitkeringen, in welke vorm dan ook en bijvoorbeeld als bedoeld in lid 7 van dit artikel zijn niet toegestaan, indien en voor zover dit betrekking heeft op het kapitaal dat is opgebouwd op de delen A1, B1 en C1 van de pensioenrekeningen.
10. Indien een (gewezen) deelnemer gedurende het deelnemerschap minder dan de bij de vennootschap geldende volledige werktijd werkzaam is of is geweest, worden de hiervoor omschreven maxima vastgesteld met inachtneming van de in de desbetreffende periode geldende deeltijdfactor.
Artikel 23. Overgangsbepalingen
1. Voor de deelnemers die tot en met 31 december 2013 deelnemer waren aan de per 31 december 2013 beëindigde middelloonpensioenregeling, welke is vastgelegd in het pensioenreglement of pensioenreglement A van dit fonds, wordt de deelnemerstijd als vermeld in artikel 4 lid 2 van dit reglement verhoogd met de deelnemersjaren in die regeling vanaf 1 januari 2004 of de latere datum van indiensttreding tot en met 31 december 2013. Hierbij worden de jaren waarin de arbeidstijd minder bedroeg dan de volledige arbeidstijd naar rato meegeteld.
2. Voor de deelnemers die per 31 december 2013 deelnemer waren aan de per 31 december 2013 beëindigde vrijwillige ANW-hiatenpensioen-regeling geldt bij overlijden van de deelnemer tijdens het deelnemerschap een gegarandeerd niveau voor de door de partner te verkrijgen uitkering tot de pensioeningangsdatum. Dit gegarandeerde niveau is gelijk aan het totaal per 31 december 2013 in uitzicht gestelde partnerpensioen vermeerderd met het bij Nationale Nederlanden op grond van de ANW-hiatenpensioen-regeling verzekerde bedrag per 31 december 2013. Bij de toetsing van de aanspraken aan het gegarandeerde niveau worden alle door de partner bij het fonds te verkrijgen
aanspraken op levenslang en tijdelijk partnerpensioen in aanmerking genomen. Het gegarandeerde niveau wordt telkenjare verhoogd met de voorwaardelijke toeslagen die het fonds verleend op basis van de bepalingen van artikel 21 van de Middelloonregeling. Met ingang van 1 januari 2015 wordt het gegarandeerde niveau aangepast indien het ongemaximeerde pensioengevende salaris hoger is dan het maximumsalaris. Er wordt dan rekening gehouden met dit maximumsalaris.
3. Voor de deelnemers die tot en met 31 december 2013 deelnemer waren aan de door Stichting Pensioenfonds EDS uitgevoerde pensioenregelingen vastgelegd in pensioenreglement I of pensioenreglement II geldt een gegarandeerd niveau voor het door de partner te verkrijgen levenslange partnerpensioen. Dit gegarandeerde niveau is gelijk aan het totaal per 31 december 2013 in uitzicht gestelde levenslange partnerpensioen bij Stichting Pensioenfonds EDS. Bij toetsing van de aanspraken aan het gegarandeerde niveau worden alle door de partner bij het fonds te verkrijgen aanspraken op levenslang en tijdelijk partnerpensioen in aanmerking genomen. Dit gegarandeerde niveau wordt telkenjare verhoogd met de voorwaardelijke toeslagen die het fonds verleend op basis van de bepalingen van artikel 21 van de Middelloonregeling. Met ingang van 1 januari 2015 wordt het gegarandeerde niveau aangepast indien het ongemaximeerde pensioengevende salaris hoger is dan het maximumsalaris. Er wordt dan rekening gehouden met dit maximumsalaris.
4. Voor alle deelnemers die recht hebben op de hiervoor genoemde overgangsbepalingen geldt dat het wezenpensioen gelijk is aan 20% van het uitgekeerde levenslange partnerpensioen.
5. Bij beëindiging van het deelnemerschap waaronder pensionering vervalt de overgangsbepaling als bedoeld in lid 2, lid 3 en lid 4 van dit artikel.
6. Bij de vaststelling van het partner- en wezenpensioen als bedoel in dit artikel wordt de fiscale wetgeving in acht genomen. Er wordt alleen tot uitkering van partner- en wezenpensioen overgegaan indien dit op grond van fiscale wetgeving is toegestaan.
Artikel 24. Algemene Bepalingen
1. Degenen, die aan dit pensioenreglement aanspraken kunnen ontlenen, zijn verplicht aan het fonds op eerste verzoek de bewijsstukken over te leggen en de gegevens te verschaffen, die voor de uitvoering van de pensioenregeling nodig zijn.
2. De gevolgen van het niet nakomen van deze verplichtingen zijn voor risico van de deelnemer, de gewezen deelnemer of de gepensioneerde onderscheidenlijk diens nabestaanden.
3. Alle klachten betreffende dit pensioenreglement zullen worden behandeld conform het bepaalde in het klachtenreglement van het fonds.
4. In alle gevallen waarin dit pensioenreglement niet voorziet beslist het fonds, rekening houdend met de bepalingen uit de PW. Hierbij zullen tevens de fiscale kaders in acht worden genomen.
Artikel 25. Glijclausule
Het fonds heeft het recht om namens HP deze pensioenregeling vóór het van kracht worden daarvan ter beoordeling van de fiscale toelaatbaarheid voor te leggen aan de bevoegde inspecteur en daarop desgewenst een voor beroep vatbare beschikking te vragen. Het fonds heeft de bevoegdheid om namens de vennootschap zich neer te leggen bij deze beschikking en deze pensioenregeling in overeenstemming te brengen met de voorwaarden van deze beschikking.
Artikel 26. Inwerkingtreding
Deze pensioenregeling is een voortzetting van Premiepensioenregeling 2010. Deze gewijzigde Premiepensioenregeling is in werking getreden op 1 januari 2014 en vastgelegd in dit pensioenreglement. Dit pensioenreglement is laatstelijk gewijzigd op 1 januari 2015.
Bijlage I
Overzicht kerncijfers
Jaar | ICK-Grens- bedrag II | Maximum- salaris | Franchise (enkelvoudig gehuwd) | Eigen- bijdrage Franchise | Afkoop- bedrag | Tijdelijk partner- pensioen |
2010 | n.v.t. | n.v.t. | € 12.674,-- | € 19.011,-- | € 420,69 | n.v.t. |
2011 | n.v.t. | n.v.t. | € 12.898,-- | € 19.347,-- | € 427,29 | n.v.t. |
2012 | n.v.t. | n.v.t. | € 13.062,-- | € 19.593,- | € 438,44 | n.v.t. |
2013 | n.v.t. | n.v.t. | € 13.227,-- | € 19.841,-- | € 451,22 | n.v.t. |
2014 | € 61.188,-- | n.v.t. | € 13.449,-- | € 20.173,-- | € 458,06 | € 10.500,-- |
2015 | € 62.106,-- | € 100.000,-- | € 12.642,-- | € 18.963,-- | € 462,88 | € 10.578,75 |
Bijlage II : Voorwaarden van de verzekeraar voor de risicodekking
1. De regels met betrekking tot de ingang en de uitbetaling van het tijdelijk partnerpensioen dat wordt uitgekeerd, bij het overlijden gedurende het deelnemerschap zijn vastgelegd in de verzekeringsovereenkomst zoals gesloten door het fonds met een verzekeraar. De verzekeraar zal voor directe uitbetaling aan de daarvoor in aanmerking komende pensioengerechtigde zorgdragen. Bij wijziging van de verzekeringsvoorwaarden zullen deze bepalingen hierop aangepast worden
2. De pensioenen worden door de verzekeraar waar op pensioeningangsdatum pensioenaanspraken ten behoeve van de (gewezen) deelnemer en eventueel zijn partner worden ingekocht uitgekeerd, conform de bepalingen en voorwaarden zoals die te zijner tijd tussen de verzekeraar en de (gewezen) deelnemer/pensioengerechtigde worden overeengekomen.
3. In geval van overlijden van de deelnemer wordt uitsluitend tot uitkering van het partnerpensioen overgegaan indien de overleden deelnemer een reglementaire partner nalaat.
4. De uitkering van het partnerpensioen bij overlijden van de deelnemer wordt in maandelijkse termijnen bij achterafbetaling rechtstreeks door de verzekeraar aan de begunstigde verricht onder inhouding van de wettelijk voorgeschreven heffingen en premies.
5. Xxxxxxx van overlijden van de deelnemer met een partner(s) voor wie aanspraken op een uitkering van het reglementaire partnerpensioen bestaan, dient (dienen) de begunstigde nabestaande(n) een wettig bewijs van overlijden van de deelnemer samen met eventuele andere bescheiden, die naar het oordeel van het fonds voor de vaststelling van de rechtmatigheid van de aanspraak benodigd zijn, te verstrekken aan het fonds.
6. De uitkering van het wezenpensioen bij overlijden van de deelnemer gaat in op de dag volgend op de dag van overlijden van de deelnemer en wordt in maandelijkse termijnen bij achterafbetaling rechtstreeks door de verzekeraar aan de begunstigde(n) verricht onder inhouding van de wettelijk voorgeschreven heffingen en premies.
Bij beëindiging van de uitkering is (de nabestaande van) de begunstigde tot restitutie van het teveel uitgekeerde aan de verzekeraar verschuldigd.
In geval van overlijden van de deelnemer met kinderen voor wie aanspraken op een uitkering van het reglementaire wezenpensioen bestaan, dienen de begunstigde(n) een wettig bewijs van overlijden van de deelnemer samen met een attestatie de vita voor de begunstigde wezen te verstrekken aan het fonds.
Ten aanzien van studerende en/of invalide kinderen voor wie een uitkering tot uiterlijk de 27-jarige leeftijd wordt verricht, dient de begunstigde(n) jaarlijks een studieverklaring respectievelijk een verklaring waaruit invaliditeit blijkt te verstrekken aan de herverzekeraar.
7. Er vindt geen uitkering plaats indien de deelnemer overlijdt:
a. als gevolg van een misdrijf begaan door de voor het levenslange partnerpensioen in aanmerking komende nabestaande(n), waarvoor deze nabestaande(n) strafrechtelijk is (zijn) veroordeeld;
b. tijdens of tengevolge van het deelnemen aan enige niet-Nederlandse gewapende dienst;
c. tijdens of tengevolge van oorlogshandelingen, waarbij de deelnemer actief betrokken is geweest;
d. tengevolge van oorlogshandelingen tijdens zijn verblijf in een gebied buiten Nederland dat reeds in staat van oorlog was op het moment dat hij dit gebied bewust betrad;
e. tengevolge van oorlogshandelingen tijdens zijn verblijf in een gebied buiten Nederland, dat hij reeds vóór het ontstaan van een (dreigende) oorlogssituatie betrad, waarbij hij in strijd handelde met de instructies van de Nederlandse respectievelijk de plaatselijke overheid door het desbetreffende gebied niet tijdig te verlaten terwijl hij daartoe wel de gelegenheid had.
In het geval van terrorisme gelden de bepalingen zoals deze van toepassing zijn bij de Nederlandse Herverzekeringsmaatschappij voor Terrorismeschaden.