Uitspraak geanonimiseerd
Uitspraak geanonimiseerd
Uitspraak Geschillencommissie EZa
in de zaak van:
(klager),
wonende te (plaats), hierna (klager) te noemen,
tegen
OPC Klinieken,
gevestigd te Den Burg, Texel, hierna OPC te noemen,
gemachtigde: (naam advocaat), werkzaam bij (naam bedrijf).
1. Procedure
(xxxxxx) heeft op 1 april 2017 een klacht bij de klachtencommissie van OPC ingediend tegen (Arts1) (hierna: (Arts1)) en (Arts2) (hierna: (Arts2)), (artsen)bij OPC. Op 13 juli 2017 heeft (klager) de zaak aan de Geschillencommissie EZa (hierna: de Commissie) voorgelegd met het verzoek om uitspraak te doen over haar klachten.
OPC heeft schriftelijk verweer gevoerd bij brief van 25 augustus 2017.
In september 2017 heeft de Commissie (klager) gevraagd haar schadeclaim te onderbouwen, hetgeen zij bij e-mail van 8 oktober 2017 heeft gedaan.
Bij brief van 25 oktober 2017 heeft OPC een overzicht van de volledige medische verslaglegging opgestuurd.
De Commissie heeft het geschil ter zitting behandeld op 4 december 2017, waar (klager), bijgestaan door (partner klager), is verschenen. OPC werd ter zitting vertegenwoordigd door (Arts1), (OPC) en (advocaat).
Na afloop van de zitting op 4 december 2017 heeft (klager) een lid van de Commissie, (naam commissielid1), gewraakt. (naam commissielid1) heeft daarin vervolgens berust om iedere schijn van vooringenomenheid bij de behandeling van het geschil door de Commissie te voorkomen. Zijn plaats in de Commissie is vervolgens ingenomen door (naam commissielid2), gepensioneerd orthopedisch chirurg.
Op 5 februari 2018 is het geschil opnieuw ter zitting behandeld, waar partijen opnieuw in dezelfde samenstelling zijn verschenen.
2. De vaststaande feiten
2.1 (klager) is op 26 september 2016 bij OPC door (Arts1) en (Arts2) aan haar linkervoet geopereerd en op 18 november 2016 aan haar rechtervoet. Zij had al vanaf 2009 problemen aan haar beide voeten en was daaraan in de afgelopen jaren al meermalen zonder veel resultaat geopereerd. Haar klachten bestaan uit een doorgezakte linkervoet, alsmede hamertenen en een hallux valgus (scheefstaande grote teen) aan beide voeten.
2.2 Bij de eerste operatie door (Arts1) en (Arts2) OPC (op 26 september 2016) is een bunion (een geïrriteerde of ontstoken zwelling) aan de linkervoet van (klager) verwijderd. Op 18 november 2016 is (klager) geopereerd aan de grote teen van haar rechtervoet (door middel van MPT1 arthrodese, het operatief vastzetten van het grote teengewricht). Drie weken na de operatie bleek de spalk om haar rechtervoet te zijn gebroken. (Arts1) heeft (klager) daarop naar het (ziekenhuis)verwezen om nieuw gips aan te brengen. In zijn brief van 5 december 2016 aan (arts3) van het (ziekenhuis)heeft (Arts1) het volgende verslag van de operatie van 18 november 2016 opgenomen:
“Indicatie hallux rigidus links en overbelasting kopje 2 en 4. Ingreep: arthrodese hallux helal 4 straal.
Verslag: bloedleegte antibiotica Kefzol. Dosomediale incisie, gewricht geopend. Geen kraakbeen meer. Resten worden tot overal goed bloedende spongiosa zichtbaar is verwijderd. Opboren MT en phalanx met kw. Nu fixatie met new deal trekschroeven. Bij een tweede poging is er een goede stand. Sluiten van de wond in lagen. Vervolgens wordt alleen wegens diepstand van kopje 4 een Helal osteotomie uitgevoerd, waarbij direct na doornemen het kopje omhoog komt. Sluiten en aanleggen van een achterspalk met iets retrocapitale steun. Fraxiparine, gipswissel 1 a 2 weken. Niet belasten.”
2.3 (arts3)heeft op 7 december 2016 vastgesteld dat de spalk kapot is, maar dat de grote teen neurovasculair intact is. Er is een foto gemaakt waaruit blijkt dat er nog geen aanwijzingen zijn voor consolidatie van MTP-1 (de grote teen) rechts. (arts3)adviseert nog drie weken onbelast en daarna zes weken belast een gipsschoen te dragen.
2.4 Op 10 januari 2017 is (klager) door (arts4) orthopedisch chirurg bij OPC, gezien. Hij stelt vast dat de stand van de grote teen acceptabel is en adviseert nog zes weken op een Darco-schoen te lopen.
2.5 Op 10 maart 2017 is (klager) voor controle bij (Arts2) geweest. In haar brief van 20 maart 2017 aan de huisarts van (klager), (huisarts), heeft (Arts2) verslag gedaan van haar onderzoek. Zij heeft geconstateerd dat (klager) pijnklachten aan de linkervoet heeft en dat de grote rechterteen nog steeds scheef en omlaag staat en (klager) daar een doof gevoel ervaart. (Arts2) merkt verder op dat de extensor (strekpees) niet functioneel is en dat zij denkt dat sprake is van een volledige ruptuur. (Arts2) vermeldt ten slotte dat (klager) heeft aangegeven erg ontevreden te zijn en dat zij elders een second opinion wil vragen. Naar het oordeel van (Arts2) is een IP-dese aan de rechterteen mogelijk, maar eerst moet verder herstel worden afgewacht.
2.6 (klager) is kort na de eerste zitting van de Commissie elders opnieuw aan haar rechtervoet geopereerd en ervaart thans, naar zij ter zitting van 5 februari 2018 heeft verklaard, geen klachten meer. (klager) is per 1 augustus 2017 door het UWV 100% arbeidsongeschikt verklaard, waarbij de arbeidsdeskundige heeft aangetekend dat er (op dit moment) geen mogelijkheden zijn tot werkhervatting.
3. Het geschil
Het door (klager) aan de Commissie voorgelegde geschil bestaat uit een drietal onderdelen:
1. OPC heeft haar klacht niet juist behandeld.
2. De operatie aan haar linkervoet heeft de pijn aan die voet niet weggenomen en de operatie aan (de grote teen van) haar rechtervoet heeft geen resultaat gehad en slechts voor veel pijn en ongemak gezorgd, terwijl zij bij de nacontrole duidelijk heeft aangegeven dat er iets niet goed was gegaan; OPC heeft daar echter niets mee gedaan.
3. (klager) heeft daardoor schade geleden die zij vergoed wenst te zien.
Deze drie klacht-onderdelen zullen hierna worden behandeld.
4. De klachtbehandeling
4.1 (klager) stelt dat haar klacht niet inhoudelijk in behandeling is genomen. Nadat zij haar klacht heeft ingediend, heeft zij op 28 april 2017 per brief een uitnodiging voor een gesprek ontvangen van OPC. (klager) heeft op 12 mei 2017 per e-mail laten weten beschikbaar te zijn voor een gesprek.
Vervolgens is zij tweemaal vanaf een voor haar onbekend nummer gebeld, waardoor zij
beide keren de telefoon niet heeft beantwoord. Daarna is er volgens haar vanuit OPC geen contact met haar opgenomen, waarna zij is overgegaan tot voorlegging van het geschil aan de Commissie. (xxxxxx) heeft ter zitting verklaard dat haar klacht tijdens de telefonische gesprekken met de klachtenfunctionaris, (klachtenfunctionaris), niet inhoudelijk is besproken. Er is slechts aan de orde geweest op welke wijze haar klacht zou worden behandeld, waarna zij heeft aangegeven in te willen gaan op de uitnodiging voor een gesprek. Het tweede gesprek ging slechts over het feit dat dit gesprek nog niet had plaatsgevonden.
4.2 OPC bestrijdt dit standpunt. Bij brief van 31 mei 2017 aan (klager) heeft (OPC) vastgesteld dat (klager) contact heeft gehad met de heer (klachtenfunctionaris) en dat de twee met hem gevoerde gesprekken constructief en naar tevredenheid van (klager) zijn verlopen. Verder schrijft (OPC) dat zij tweemaal tevergeefs geprobeerd heeft telefonisch contact met (klager) te krijgen, namelijk op 23 en 25 mei 2017. Omdat door een andere zorginstelling informatie over de medische behandeling bij OPC is opgevraagd, is (OPC) ervan uitgegaan dat de klachtenprocedure kon worden gesloten. Volgens OPC zijn er dus wel degelijk pogingen gedaan om een inhoudelijk gesprek met (klager) te voeren naar aanleiding van haar klacht, maar is (klager) hier niet op ingegaan.
4.3 De Commissie overweegt in de eerste plaats dat op grond van artikel 16 van de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (hierna: Wkkgz) een klacht zorgvuldig moet worden onderzocht, waarbij de behandeling van een klacht is gericht op het bereiken van een voor de klager en de zorgaanbieder bevredigende oplossing. De klager wordt daarbij op de hoogte gehouden van de voortgang van de behandeling van de klacht. Op grond van artikel 17 van de Wkkgz ontvangt de klager uiterlijk binnen tien weken een schriftelijke mededeling van de zorgaanbieder waarin is aangegeven tot welk oordeel het onderzoek van de klacht heeft geleid, welke beslissing de zorgaanbieder naar aanleiding van de klacht heeft genomen en binnen welke daarbij behorende termijn de maatregelen zullen worden gerealiseerd.
4.4 De verantwoordelijkheid voor een zorgvuldige klachtafhandeling ligt ingevolge de Wkkgz bij de zorgaanbieder. De Commissie stelt vast dat (klager) in de veronderstelling verkeerde dat er nog een inhoudelijk gesprek zou worden gevoerd, terwijl OPC in de veronderstelling verkeerde dat de telefonische gesprekken met (klachtenfunctionaris) goed waren verlopen en dus voldoende waren als klachtbehandeling. Hoewel op dit moment niet meer te achterhalen is wat precies is besproken in de
gesprekken tussen (klager) en (klachtenfunctionaris), stelt de Commissie vast dat een verslag van de behandeling van de klacht zoals bedoeld in artikel 17 van de Wkkgz ontbreekt. (OPC) is er vanuit gegaan dat de telefonische gespreken met (klachtenfunctionaris) naar tevredenheid van (klager) waren verlopen, zonder dat zij zich ervan heeft vergewist of de klacht in die gesprekken ook inhoudelijk is besproken. De omstandigheid dat (klager) tweemaal telefonisch niet bereikbaar was en inmiddels bij een andere zorgaanbieder in behandeling was, is geen reden om ervan uit te kunnen gaan dat de klachtenprocedure kon worden gesloten. Vanuit haar verantwoordelijkheid namens OPC voor een juiste klachtafhandeling had (OPC) eenvoudig een e-mail aan (klager) kunnen sturen met de vraag of de gesprekken met (klachtenfunctionaris) tot een bevredigende afhandeling van de klacht hadden geleid. Ook had zij daarnaar bij (klachtenfunctionaris) zelf kunnen informeren, met name omdat er geen verslag van de gesprekken met (klachtenfunctionaris) voorhanden was.
4.5 Gelet op het voorgaande heeft in dit geval naar het oordeel van de Commissie geen zorgvuldige klachtbehandeling, als bedoeld in artikel 16 van de Wkkgz, plaatsgevonden. De Commissie acht dit onderdeel van de klacht daarom gegrond.
5. De door OPC verleende zorg
De operatie van 18 november 2016
5.1 (klager) is zeer ontevreden over het resultaat van de operatie aan haar rechtervoet en stelt dat ook de pijnklachten aan haar linkervoet niet zijn verdwenen. De grote teen aan haar rechtervoet staat nu plantair, scheef en de strekpees is afgescheurd. Zij heeft geen gevoel meer in de voorkant van deze teen en heeft elke dag pijn aan haar voet. Zij is van mening dat OPC de operatie niet op de juiste wijze heeft verricht en vervolgens niets meer heeft gedaan, terwijl zij bij de nacontroles duidelijk heeft aangegeven dat met name de klacht aan haar rechtervoet niet was verholpen. Hierdoor is zij haar vertrouwen in OPC kwijtgeraakt, zodat zij een hersteloperatie niet door artsen van OPC wil laten uitvoeren.
5.2 OPC stelt dat de operatie op zichzelf bezien goed is verlopen; er is geen sprake van medische fouten. Voorafgaand aan de operatie zijn de risico’s en de prognoses door (Arts1) uitgebreid met (klager) besproken. Haar voeten waren al meerdere malen geopereerd en daarbij bleef zij klachten houden. Het was dus maar zeer de vraag of er door de operaties bij OPC daadwerkelijk verbetering zou optreden. Dat de klachten van (klager) niet zijn verholpen, is daarom niet aan het handelen van (Arts1) te wijten. Er is dan ook geen sprake van onrechtmatig handelen door (Arts1), waardoor er ook geen causaal verband bestaat tussen de operatie en de gestelde schade. Daarom is er volgens OPC geen grond voor schadevergoeding. Verder wijst OPC erop dat het resultaat niet maatgevend is voor de vraag of er verwijtbaar is gehandeld. Een arts heeft wel een inspanningsverplichting, geen resultaatverplichting. Volgens OPC is belangrijk dat (klager) zich na de operatie van november 2016 niet heeft gehouden aan de instructie om niet op de rechtervoet te staan en te lopen. Het feit dat de spalk al na drie weken was gebroken laat zien dat zij er niet onbelast op heeft gelopen. Het is volgens OPC niet uit te sluiten dat daardoor problemen zijn ontstaan.
5.5 De Commissie is van oordeel dat uit de stukken niet is gebleken dat de operatie in medisch opzicht ondeugdelijk is uitgevoerd. Uit het operatieverslag zoals weergegeven door (Arts1) in de brief van 5 december 2016 aan het(ziekenhuis), is niet op te maken dat de operatie niet goed is verlopen. De Commissie heeft dan ook geen concrete aanwijzingen dat (Arts1), waar het de operatie zelf aangaat, niet als een redelijk en bekwaam handelend arts heeft gehandeld. Vast staat dat de operatie niet het gewenste resultaat heeft gehad, maar de oorzaak daarvan is uit de stukken niet te achterhalen. Hetgeen (klager) op dit punt heeft aangevoerd, kan naar het oordeel van de Commissie niet tot een andere conclusie leiden. Voorzover de klacht hierop is gericht, is zij dan ook ongegrond.
Het breken van de spalk na drie weken
5.6 Ter zitting is namens OPC gesteld dat het gips dat om de rechtervoet van (klager) was aangebracht al na drie weken is kapot gelopen door (klager) en dat het resultaat van de operatie hierdoor negatief is beïnvloed. Als het gips kapot is, kan de spalk geen steun meer bieden, waardoor de bij de operatie aangebrachte schroeven in het teengewricht hun werk niet meer goed kunnen doen. (klager) heeft zich volgens OPC niet aan het advies van (Arts1) gehouden om de eerste zes weken na de operatie de voet niet te belasten.
5.7 (klager) betwist dat zij de spalk heeft stukgelopen. Zij heeft slechts bij de wasbak en bij het lopen van de trap op de achterkant van haar rechtervoet geleund, waarbij zij heel voorzichtig te werk is gegaan. Zij kon niet of moeilijk op krukken lopen vanwege de pijn aan haar linkervoet. Voor het overige heeft zij haar rechtervoet niet belast.
5.8 De Commissie stelt vast dat in de uitnodiging die voorafgaand aan de operatie aan (klager) is verstrekt, over het belasten van de voet na de operatie het volgende wordt vermeld:
“Direct na de operatie wordt een gipsverband aangelegd. U krijgt een loopschoen waarmee u de eerste zes weken belast mag lopen. De eerste weken is het belangrijk dat u uw voet goed hoog houdt (eventueel ’s nachts een kussen onder uw matras).”
De stelling van OPC, welke ter zitting meermaals is herhaald, dat (klager) de rechtervoet de eerste zes weken na de operatie niet mocht belasten, komt dus niet overeen met de informatie die voorafgaand aan de operatie is verstrekt. Daargelaten of (Arts1) mondeling met (klager) heeft besproken dat zij de eerste zes weken de voet niet mocht belasten, staat vast dat er tenminste sprake is van verwarrende informatieverstrekking over de mate van belasting van de voet. Heldere en eenduidige informatie daarover was in dit geval te meer van belang, omdat OPC ermee bekend was dat (klager) ook problemen met haar linkervoet had. Gelet hierop kan (klager) niet worden verweten dat het gips van de spalk na drie weken is gebroken, nog daargelaten de vraag of dat te wijten is aan het door (klager) te veel belasten van haar rechtervoet. Dit is immers slechts een aanname van OPC, maar die aanname is niet met feiten onderbouwd. Bovendien is de Commissie van oordeel dat niet aannemelijk is gemaakt dat er een causaal verband bestaat tussen het breken van de spalk en de latere problemen met de rechter grote teen van (klager). De bevindingen van (arts4) en (Arts2) bij de post-operatieve controles wijzen daar niet op. Op grond hiervan kan de Commissie niet vaststellen of het resultaat van de operatie hierdoor negatief is beïnvloed, zodat de Commissie die stelling van OPC als onvoldoende onderbouwd passeert.
De informatieverstrekking voorafgaand aan de operatie
5.10 OPC heeft tijdens de zitting op 5 februari 2018 het zogenaamde Informed consent-formulier overhandigd. Uit dat formulier blijkt dat de klacht/diagnose, de verrichtingen diagnostiek/behandeling, de risico’s/complicaties en de alternatieven met (klager) zijn besproken. Wat precies is besproken, kan daar niet uit worden afgeleid. In de uitnodiging voorafgaand aan de operatie zijn de complicaties beschreven, waarbij is vermeld dat een infectie, vertraagde wondgenezing, zenuwschade of een nabloeding kan optreden. Ook is vermeld dat het gewricht van de grote teen soms wat stijver kan worden door de ingreep en dat in een zeldzaam geval sprake kan zijn van een trombosebeen of een longembolie.
5.11 De Commissie stelt vast dat uit de stukken over de informatie voorafgaand aan de operatie niet zonder meer blijkt dat (klager) is gewezen op het risico dat de grote teen niet zou zijn geconsolideerd na de operatie. Maar het staat evenmin vast dat zij hier niet op is gewezen. Volgens (Arts1) was het in zijn algemeenheid niet nodig om bijzondere risico’s te vermelden, omdat deze niet waren te verwachten en deze operatie los stond van de vorige operaties aan de voet van (klager) en de daarbij gebruikte methode. De Commissie acht dit verdedigbaar en omdat uit de uitnodiging blijkt dat de meest voorkomende risico’s en complicaties voorafgaand aan de operatie wel zijn toegelicht, ziet de Commissie geen grond voor het oordeel dat de informatievoorziening van de zijde van OPC in dit geval is tekortgeschoten. Daarbij is van belang dat er geen richtlijn bestaat over de informatie die voorafgaand aan een operatie moet worden verstrekt. De Commissie wijst er wel op dat het door OPC overgelegde Informed consent-formulier geen nadere informatie geeft over de inhoud van het besprokene en daarom weinig tot geen toegevoegde waarde biedt voor de beantwoording van de vraag wat er precies is besproken. De Commissie raadt OPC daarom aan de besproken informatie over de klacht/diagnose, de verrichtingen diagnostiek/behandeling, de risico’s/complicaties en de alternatieven in een korte samenvatting op een dergelijk formulier weer te geven.
5.13 Dan komt de Commissie toe aan de vraag of de zorg van OPC na de operatie voldoende adequaat is geweest. De Commissie stelt vooraf vast dat het niet eenvoudig is om op basis van het dossier voldoende zicht te krijgen op het nabehandelingstraject bij OPC voor (klager) en met name de continuïteit daarin. (klager) is zowel bij het (ziekenhuis)als bij OPC gezien en bij OPC maar liefst door drie verschillende orthopedisch chirurgen, terwijl de verslaglegging daarvan op veel punten weinig informatief is. Daardoor ontstaan ook gemakkelijk risico’s op onvoldoende toezicht.
5.14 In ieder geval kan worden geconstateerd dat bij de wisseling van het gips in het (ziekenhuis)foto’s van de voet zijn gemaakt. Hieruit bleek, zoals (arts3)ook schrijft in zijn brief van 7 december 2016, dat er nog geen aanwijzingen waren voor consolidatie. Vast staat verder dat tijdens het consult op 10 januari 2017 door (arts4) geen foto van de voet van (klager) is gemaakt. Ten aanzien van het consult op 10 maart 2017 bij (Arts2) merkt de Commissie op dat de verslaglegging daarvan slordig is. Niet duidelijk blijkt daaruit of toen is vastgesteld of de rechterteen op dat moment was geconsolideerd. Ook is niet duidelijk of de foto waarvan melding wordt gemaakt onder het kopje “initiële klachten” vóór of na de operatie is gemaakt en in het laatste geval, wanneer
precies. Zowel uit de brief van (Arts2) van 20 maart 2017 als uit de brief van OPC van 25 oktober 2017 lijkt te kunnen worden opgemaakt dat er geen foto van de rechtervoet van (klager) is gemaakt. Dat is onder de omstandigheden van dit geval opmerkelijk. OPC verkeerde immers in de veronderstelling, zoals namens haar tijdens de zitting nog eens is onderstreept, dat het breken van het gips drie weken na de operatie een negatieve invloed op het resultaat van de operatie heeft gehad. Bovendien heeft (klager) tijdens het consult op 10 maart 2017 duidelijk uitgesproken niet tevreden met het resultaat te zijn en daarbij ook aangegeven wat precies haar klachten waren. Deze klachten waren toch zodanig serieus dat nader onderzoek voor de hand had gelegen. Ter zitting heeft (Arts1) verklaard dat na een dergelijke operatie pas na drie maanden op foto’s zichtbaar is of er sprake is van consolidatie. Onder die omstandigheden had (Arts2) naar het oordeel van de Commissie in elk geval bij de nacontrole van 10 maart 2017 één of meer foto’s van de rechtervoet van (klager) moeten maken om te kunnen beoordelen of de operatie het gewenste resultaat had gehad. Hiervoor was des te meer aanleiding vanwege de gecompliceerde medische voorgeschiedenis van (klager). Ook nadat (klager) een klacht had ingediend, is er geen foto van haar rechtervoet gemaakt.
5.15 De Commissie is op grond van het voorgaande van oordeel dat OPC in de nazorg van (klager) is tekortgeschoten, doordat bij de postoperatieve controles in onvoldoende mate is getracht vast te stellen of de operatie was geslaagd en daardoor niet tijdig is onderkend dat dit niet het geval was. OPC had, gelet op de hiervoor vermelde omstandigheden, niet tot de conclusie kunnen komen dat de operatie geslaagd was, zonder dat er drie maanden na de operatie een foto van de rechtervoet van (klager) was gemaakt die deze conclusie kon ondersteunen.
6. De schade
6.1 Gelet op de conclusie van de Commissie dat OPC ten opzichte van (klager) is tekortgeschoten in de aan haar te verlenen nazorg, dient OPC in beginsel ook de schade te vergoeden die (klager) daardoor heeft geleden. (klager) heeft hiervan een nadere onderbouwing gegeven, welke door OPC is betwist.
6.2 (klager) heeft aangevoerd dat zij als gevolg van de mislukte ingreep aan haar rechtervoet niet meer in staat om te werken waardoor zij inkomstenverlies lijdt. Daarnaast moet zij opnieuw geopereerd moeten worden en zich nieuwe schoenen en zolen laten aanmeten, waardoor zij opnieuw de kosten van haar eigen risico zal moeten betalen. Zij verzoekt om deze reden om een vergoeding voor het eigen risico voor 2017 en 2018 ter waarde van in totaal € 770,-, en een vergoeding voor inkomstenverlies ter waarde van € 350,- per maand voor 2017 en 2018. Voorts wenst (klager) een tegemoetkoming vanwege immateriële schade ten bedrage van € 2.500,-.
In totaal verzoekt zij daarmee om een schadevergoeding van € 11.670,-.
6.3 De Commissie volgt (klager) niet in haar stelling dat de door haar geleden schade over een periode van twee jaren moet worden berekend. Indien OPC tijdig zou hebben onderkend dat met de operatie het beoogde resultaat niet was bereikt en dat daarom een hersteloperatie noodzakelijk was, had (klager) niet pas in december 2017 een nieuwe operatie hoeven te ondergaan. De Commissie gaat er vanuit dat een hersteloperatie in dat geval omstreeks april of mei 2017 had kunnen worden uitgevoerd. Het is de Commissie niet duidelijk geworden waarom de hersteloperatie die uiteindelijk in december 2017 bij (klager) is uitgevoerd niet eerder had kunnen plaatsvinden. De Commissie acht het redelijk om de door (klager) als gevolg van het ingebreke blijven van OPC opgelopen vertraging in het herstel van haar voet op een periode van zes maanden te bepalen. Op basis van dit uitgangspunt komt de Commissie tot de volgende schadevaststelling.
6.4 Indien door OPC eerder was onderkend dat de operatie opnieuw zou moeten worden uitgevoerd, was deze operatie in 2017 uitgevoerd. De eigen bijdrage voor het jaar 2017 komt daarom niet voor vergoeding in aanmerking. In dat geval zouden de bijhorende kosten voor nieuwe schoenen of zolen ook in het verzekeringsjaar 2017 vallen en hoefde (klager) haar ziektekostenverzekering in 2018 niet opnieuw aan te spreken. De eigen bijdrage voor 2018 ter waarde van € 385,- komt, gelet daarop, wel voor vergoeding in aanmerking.
6.5 Wat betreft het verlies aan inkomsten oordeelt de Commissie als volgt. (klager) heeft in het geheel niet onderbouwd waarom zij gedurende een periode van twee jaar inkomsten zou hebben verloren als gevolg van de mislukte operatie. De Commissie acht het wel aannemelijk dat (klager), indien zij eerder opnieuw was geopereerd, sneller weer aan het werk had kunnen gaan vanwege het te verwachten herstel van haar voet. De Commissie heeft hiervoor (overweging 6.4) de duur van de aan OPC toe te rekenen vertraging in het herstelproces van de voet bepaald op zes maanden, welke periode ook hier moet worden aangehouden. Hoewel (klager) ook vóór de operaties door OPC al (gedeeltelijk) arbeidsongeschikt was en zij de Commissie geen inzicht heeft gegeven in haar verdiencapaciteit op het moment dat zij nog werkzaam was, kan er wel van worden uitgegaan dat het reïntegratietraject van (klager) bij het UWV, is onderbroken als gevolg van het mislukken van de operatie. Hierdoor kon (klager) geen inkomsten verwerven uit arbeid en was zij aangewezen op een WIA-uitkering. De Commissie acht aannemelijk dat (klager) meer inkomsten uit reguliere arbeid had kunnen verwerven, indien het herstel van haar voet zes maanden eerder was ingetreden. (klager) heeft aangevoerd dat zij hierdoor een bedrag van € 350,- per maand is misgelopen, maar de Commissie acht dat bedrag bij gebreke van een voldoende onderbouwing door (klager) te hoog en zal dit in goede justitie vaststellen op € 250,- per maand, te berekenen over een periode van zes maanden. Dat betekent dat de Commissie het verlies van arbeidsinkomsten door (klager) als gevolg van de aan OPC toe te rekenen vertraging van het herstel van haar rechtervoet op een bedrag van € 1.500,- begroot.
6.6 Ten slotte heeft (klager) vergoeding van immateriële schade gevorderd. De Commissie meent dat een dergelijke vergoeding onder de omstandigheden van dit geval passend is, maar niet van de hoogte als door (klager) gevorderd. De Commissie houdt er rekening mee dat (klager) zes maanden pijn en ongemak heeft ondervonden aan haar beide voeten als gevolg van de tekortschietende nazorg van OPC. Daarbij moet echter ook rekening worden gehouden met de omstandigheid dat (klager) ook voordat zij zich tot OPC wendde al te kampen had met pijnlijke voeten en diverse mislukte operaties daaraan achter de rug had. Ook neemt de Commissie in aanmerking dat niet vast staat dat (klager) na een hersteloperatie van al deze klachten verlost zal zijn. Om al deze redenen acht de Commissie toekenning van een bedrag van € 750,- aan smartengeld onder de omstandigheden van dit geval redelijk.
6.7 De Commissie zal, gelet op het voorgaande, bepalen dat OPC aan (klager) een bedrag van in totaal € 2.635,- als schadevergoeding dient te betalen.
7. Beslissing
De Commissie verklaart de klacht deels gegrond, zoals hiervoor in de motivering onder 4.5 en 5.15 aangegeven en voor het overige ongegrond.
De Commissie bepaalt dat OPC aan (klager) binnen twee weken na dagtekening van deze uitspraak een bedrag dient te betalen van € 2.635,-, alsmede de kosten van deze procedure, die (klager) heeft gemaakt ten bedrage van € 50,-.
Aldus opgemaakt te Zeist op 13 maart 2018 en uitgesproken door de Geschillencommissie EZa, bestaande uit (namen leden geschillencommissie).
de voorzitter, de secretaris,
() ()