Definities Meldcode Huiselijk Geweld en Kindermishandeling Hummelhoef
Definities Meldcode Huiselijk Geweld en Kindermishandeling Hummelhoef
Kinderopvang: Verzamelnaam voor kinderdagopvang, buitenschoolse opvang, peuterspeelzaalwerk en gastouderopvang.
Kinderopvangorganisatie: Waar in deze meldcode gesproken wordt over kinderopvangorganisatie, wordt bedoeld een (kinderopvang) voorziening waar minimaal één van de vier kinderopvangvormen (dagopvang, peuterspeelzaal, buitenschoolse opvang, gastouderopvang) wordt aangeboden of sprake is van een voorschool.
Houder: Degene aan wie een onderneming als bedoeld in de Handelsregisterwet 2007 toebehoort en die met die onderneming een kindercentrum, gastouderbureau of een peuterspeelzaal exploiteert.
Directie: Daar waar in deze meldcode en handleiding directie staat, kan ook gelezen worden houder, directeur, bestuur of stichting bestuur.
Leidinggevende: De persoon binnen de kinderopvangorganisatie die leiding geeft aan een of meer beroepskrachten.
Beroepskracht: De beroepskracht die binnen de kinderopvangorganisatie werkzaam is en die in dit verband aan kinderen zorg, begeleiding of een andere wijze van ondersteuning biedt.
Zorgcoördinator: De beroepskracht werkzaam binnen de Hummelhoef met specifieke deskundigheid op het terrein van kindermishandeling en huiselijk geweld.
Ouders / verzorgers: De volwassenen of volwassene die verantwoordelijk zijn / is voor de zorg en opvoeding van het kind; ouder(s), verzorger(s), voogd.
Daar waar ouders geschreven wordt, wordt ook verzorgers of ouder / verzorger bedoeld.
SHG: · Steunpunt Huiselijk Geweld en Kindermishandeling
AMK: · Advies- en Meldpunt Kindermishandeling
Vertrouwensinspecteur: Een vertrouwensinspecteur is werkzaam bij de Inspectie van het Onderwijs. De vertrouwensinspecteur heeft geheimhoudingsplicht en is bij wet uitgezonderd van het doen van aangifte. Voor de kinderopvang is de vertrouwensinspecteur als deskundige aangewezen door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Een houder van een kinderopvangorganisatie is verplicht om bij een vermoeden van een zeden- of geweldsdelict door een werknemer (met taken belast persoon) de vertrouwensinspecteur te raadplegen.
(Zeden) politie: De enige plek waar aangifte kan worden gedaan van een geweld- of zedenmisdrijf. Politie onderzoekt een vermoeden en doet aan waarheidsvinding.
Volwassen huisgenoot: De volwassen huisgeno(o)t(en) van de gastouder die mogelijk in contact kom(t)(en) met de kinderen die worden opgevangen in het huis van de gastouder.
Hij: Waar gesproken wordt over hij kan zowel hij als zij van toepassing zijn.
Overeenkomst ter gebruik van de meldcode
Het bevoegd gezag van Peuterspeelboerderij Hummelhoef KDV
Overwegende:
Hummelhoef verantwoordelijk is voor een goede kwaliteit van de dienstverlening aan zijn kinderen en dat deze verantwoordelijkheid zeker ook aan de orde is in geval van dienstverlening aan kinderen die (vermoedelijk) te maken hebben met huiselijk geweld of kindermishandeling;
Hummelhoef een meldcode wenst vast te stellen, zodat de beroepskrachten die binnen Hummelhoef werkzaam zijn weten welke stappen van hen worden verwacht bij signalen van huiselijk geweld of kindermishandeling;
Hummelhoef in deze meldcode ook vastlegt op welke wijze zij de beroepskrachten bij deze stappen ondersteunt;
Hummelhoef op basis van deze verantwoordelijkheid wordt verwacht dat zij in alle contacten met kinderen attent zijn op signalen die kunnen duiden op huiselijk geweld of kindermishandeling en dat zij effectief reageren op deze signalen;
wordt verstaan: (dreigen met) geweld, op enigerlei locatie, door iemand uit de huiselijke kring, waarbij onder geweld wordt verstaan: de fysieke, seksuele of psychische aantasting van de persoonlijke integriteit van het slachtoffer, daaronder ook begrepen ouderenmishandeling, eergerelateerd geweld en vrouwelijke genitale verminking (meisjesbesnijdenis);
rstaan: iedere vorm van een voor een minderjarige bedreigende of gewelddadige interactie van fysieke, psychische of seksuele aard, die de ouders of andere personen ten opzichte van wie de minderjarige in een relatie van afhankelijkheid of van onvrijheid staat, actief of passief opdringen waardoor ernstige schade wordt berokkend of dreigt te worden berokkend aan de minderjarige in de vorm van fysiek of psychisch letsel, daaronder ook begrepen eergerelateerd geweld en vrouwelijke genitale verminking;
onder beroepskracht in deze meldcode wordt verstaan: de beroepskracht die voor Hummelhoef werkzaam is en die in dit verband aan kinderen van de kinderopvangorganisatie zorg, begeleiding, of een andere wijze van ondersteuning biedt;
In aanmerking nemende:
Þ het Besluit vaststelling minimumeisen verplichte meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling; Þ de Wet maatschappelijke ondersteuning;
Þ de Wet op de jeugdzorg;
Þ de Wet bescherming persoonsgegevens;
Þ de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen; Þ Beleidsregels kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzalen; Þ Wijzigingswet kinderopvang 2013;
Þ Wet klachtrecht cliënten zorgsector; Þ het privacyreglement
Stelt het volgende vast binnen de kinderopvangorganisatie:
Þ Route bij signalen huiselijk geweld en kindermishandeling;
Þ Route bij signalen van mogelijk geweld- of zedendelict door een collega;
Þ Route bij signalen seksueel grensoverschrijdend gedrag tussen kinderen onderling.
Tevens neemt de kinderopvangorganisatie de verantwoordelijkheden op zich voor het scheppen van randvoorwaarden voor een veilig werk- en meldklimaat (zie onderdeel IV uit meldcode).
Ook vult de kinderopvangorganisatie de sociale kaart in (zie onderdeel V uit meldcode) en zorgt dat deze toegankelijk is voor de beroepskrachten.
Handtekening houder of directie Hummelhoef
I. Route bij signalen van huiselijk geweld en kindermishandeling
Stap 1: In kaart brengen van signalen | Stap 1 In kaart brengen signalen De beroepskracht: Þ observeert kinderen en ouders; Þ raadpleegt signalenlijst (bijlage); Þ bespreekt signalen met zorgcoördinator; Þ deelt de zorg met ouders; X registreert. |
Stap 2: Collegiale consultatie en zo nodig raadplegen SHG, AMK of een deskundige op het gebied van letselduiding | Stap 2 Collegiale consultatie en zo nodig raadplegen SHG, AMK of deskundige De zorgcoördinator: Þ consulteert: Þ interne en externe collega’s; Þ het SHG, AMK of een deskundige op het gebied van letselduiding; Þ eventueel andere organisaties; Þ bespreekt uitkomsten consultaties met ouders; Þ registreert. |
Stap 3: Gesprek voeren met de ouder | Stap 3 Gesprek voeren met de ouder (en indien mogelijk met kind) De zorgcoördinator: Þ deelt de zorg met ouders; Þ bespreekt indien mogelijk met het kind; Þ registreert. |
Stap 4: Wegen aard en ernst van het huiselijk geweld of kindermishandeling en bij twijfel altijd raadplegen van SHG of AMK | Stap 4 Wegen aard en Ernst en bij twijfel altijd raadplegen SHG of AMK De zorgcoördinator: Þ weegt het risico, de aard en ernst; Þ vraagt bij twijfel altijd SHG of AMK hierover een advies te geven; Þ registreert. |
Stap 5A Hulp organiseren en effecten volgen | Stap 5a: Hulp organiseren en effecten volgen De zorgcoördinator: Þ bespreekt de zorgen met ouders; Þ organiseert hulp door ouders en kind door te verwijzen; Þ monitort of ouder en kind hulp krijgen; Þ volgt het kind; Þ registreert. |
Stap 5B Xxxxxx en bespreken met ouders | Stap 5b: Xxxxxx en bespreken met ouders De zorgcoördinator: Þ meldt het vermoeden bij het AMK; Þ sluit bij de melding aan bij feiten en gebeurtenissen; Þ overlegt met AMK over acties na de melding; Þ monitort of ouder en kind hulp krijgen; Þ volgt het kind; Þ registreert. |
Route bij signalen van huiselijk geweld en kindermishandeling
Stap 1: In kaart brengen van signalen
De beroepskracht brengt de signalen die een vermoeden van huiselijk geweld of kindermishandeling bevestigen of juist ontkrachten in kaart en legt deze vast. De beroepskracht legt ook de contacten over de signalen vast, evenals de stappen die worden gezet en de besluiten die worden genomen.
Bij vroeg signalering worden signalen gezien die duiden op een zorgelijke of mogelijk bedreigde ontwikkeling. Zelden zullen deze signalen direct duidelijkheid geven over de oorzaak zoals huiselijk geweld of kindermishandeling. Het is daarom verstandig uit te gaan van de signalen die de beroepskracht bij het kind of in de interactie tussen ouder en kind waarneemt. Bij het signaleren van huiselijk geweld of kindermishandeling kan gebruik gemaakt worden van de signalenlijsten (bijlage).
Het is gebruikelijk om in deze fase in gesprek te gaan met de ouder tijdens haal- en brengmomenten, tijdens een tien-minutengesprek of op een ander gepland moment. Hierbij gaat het vooral om het benoemen van feitelijkheden en zaken die opvallen. Daarnaast kan het kind in de groep geobserveerd worden en de ouder met het kind tijdens contactmomenten.
Alle signalen dienen te worden verzameld waardoor het duidelijker wordt welke zorgen er zijn en of deze zorgen gegrond zijn. De beroepskracht vraagt de zorgcoördinator om te helpen bij het onderbouwen van de signalen.
Het is belangrijk dat de kinderopvangorganisatie alles goed registreert. Alle gegevens die te maken hebben met het signaleren en handelen dienen schriftelijk te worden vastgelegd. Gespreksverslagen kunnen door betrokkenen worden ondertekend. Er kan hiervoor een kinddossier aangelegd worden, dat in een gesloten
kast (met slot) of digitaal (met wachtwoord) wordt bewaard. Dit vanwege de privacygevoelige gegevens die worden verzameld.
Stap 2: Collegiale consultatie en zo nodig raadplegen van SHG, AMK of een deskundige op het gebied van letselduiding
De beroepskracht bespreekt de signalen met de zorgcoördinator. Het wordt aanbevolen om advies aan het SHG, AMK of een deskundige op het gebied van letselduiding te vragen. Dit is een taak voor de zorgcoördinator.
Consultatie is - afhankelijk van de interne afspraken van de kinderopvangorganisatie - mogelijk met de volgende interne collega’s: de leidinggevende, de bemiddelingswerker (van het gastouderbureau), de gedragswetenschapper, de zorgcoördinator of een collega uit dezelfde groep. Extern is consult mogelijk met de jeugdverpleegkundige of jeugdarts van het consultatiebureau of de GGD. Indien de
kinderopvangorganisatie deelneemt aan het zorgadviesteam (ZAT) is het ook mogelijk om het kind binnen dit team te bespreken. Tevens kan gebruik worden gemaakt van samenwerking met het Centrum voor Jeugd en Gezin.
Consult bij SHG, AMK of deskundige op het gebied van letselduiding
Indien de zorgcoördinator of bemiddelingsmedewerker ook maar enige twijfel heeft over de oorzaak van de situatie en/of eventuele mogelijke onveiligheid bij het kind, kan advies worden gevraagd bij het SHG, AMK of een deskundige op het gebied van letselduiding. Het AMK kan een eerste weging maken of het terecht is dat er zorgen zijn over deze situatie en of er mogelijk sprake kan zijn van huiselijk geweld of kindermishandeling. Het SHG kan betrokken worden als er zorgen zijn over huiselijk geweld waarbij ouders c.q. meerderjarige huisgenoten betrokken zijn. Wanneer er kinderen bij zijn betrokken zal het SHG echter doorgaans doorverwijzen naar het AMK. Een deskundige op het gebied van letselduiding kan worden ingezet ter duiding van letsels waarbij een vermoeden van huiselijk geweld of kindermishandeling speelt. Zorgvuldig handelen vereist dat de zorgcoördinator of bemiddelingsmedewerker bij elk vermoeden nagaat of hij advies vraagt bij het SHG, AMK of een deskundige op het gebied van letselduiding.
Consult bij zorgadviesteam
Voor het bespreken in het zorgadviesteam wordt een intakegesprek met de ouders en/of zorgcoördinator of bemiddelingsmedewerker door het maatschappelijk werk of een ander lid van het zorgadviesteam gevoerd. Door de ouder continu te betrekken en in overleg te treden, is de kans groter dat de ouder gemotiveerd is om de situatie te verbeteren en/of hulp te aanvaarden.
Om het kind ‘open’ (niet anoniem) te bespreken in het zorgadviesteam en met andere externe deskundigen is schriftelijke toestemming van de ouder vereist. Indien de zorgcoördinator in het contact transparant en integer is, is de kans groot dat over deze zaken een open gesprek mogelijk is. In de meeste gevallen wordt toestemming door de ouder gegeven. Gespreksvaardigheid om in gesprek te gaan over zorgen en het vragen om toestemming van de ouder is een specifieke deskundigheid en kan door middel van scholing worden aangeleerd. Ook kan de zorgcoördinator of bemiddelingsmedewerker advies krijgen van het SHG, AMK of het zorgadviesteam over het in gesprek gaan met de ouder.
Indien de ouder weigert, is dit een zorgelijk signaal en moet het worden meegenomen in de weging (stap 4). Het kind kan overigens anoniem worden besproken wanneer de ouder geen toestemming heeft gegeven, maar dit verdient niet de voorkeur vanwege de eventuele vervolgacties.
Vanaf stap 2 is het raadzaam registratie in de Verwijsindex Risicojongeren te overwegen indien de kinderopvangorganisatie op dit systeem is aangesloten.
Noodsituaties
Bij signalen die wijzen op acuut en zodanig ernstig geweld dat het kind of een gezinslid onmiddellijk moet worden beschermd, kan meteen contact worden opgenomen met het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling (AMK). Het AMK maakt dan een inschatting van de ernst van de situatie. Voor noodsituaties is het AMK 24 uur per dag bereikbaar. In zeer ernstig dreigende situaties kan het AMK een melding overdragen aan de Raad voor de Kinderbescherming. Bijvoorbeeld als een kind met verwondingen naar het ziekenhuis moet en de ouders willen het niet meegeven of weghalen uit het ziekenhuis. In een dergelijke situatie kan er heel snel een voorlopige ondertoezichtstelling worden gevraagd zodat de ouders (tijdelijk) het gezag niet hebben over hun kind.
In noodsituaties kan overigens ook contact gezocht worden met de crisisdienst van Bureau Xxxxxxxxx en/of de politie gevraagd worden om hulp te bieden. In deze meldcode is een sociale kaart opgenomen met gegevens uit de regio van Hummelhoef. Het is belangrijk dat de kinderopvangorganisatie alles goed registreert. Alle gegevens die te maken hebben met het signaleren en handelen, dienen schriftelijk te worden vastgelegd.
Stap 3: Gesprek met de ouder (en mogelijk met het kind)
De zorgcoördinator of bemiddelingsmedewerker bespreekt de signalen met de ouders, en indien mogelijk met het kind (eventueel samen met leidinggevende). De kinderopvangorganisatie kan er echter ook voor kiezen dat het gesprek door de beroepskracht wordt gevoerd, eventueel samen met zorgcoördinator of bemiddelingsmedewerker of leidinggevende. In die gevallen wordt het gesprek altijd voorbereid met de zorgcoördinator. Ook kan tijdens de voorbereiding ondersteuning worden gevraagd aan het SHG of AMK.
Voor het gesprek met de ouders (en eventueel het kind) kunnen de volgende stappen worden gevolgd:
1. Leg de ouders (en eventueel het kind) het doel uit van het gesprek;
2. Beschrijf de feiten die zijn vastgesteld en de waarnemingen die zijn gedaan, geef daarbij geen waardeoordeel of eigen interpretatie;
3. Nodig de ouders uit om een reactie hierop te geven;
4. Kom pas na deze reactie zo nodig en zo mogelijk met een interpretatie van hetgeen er is gezien, gehoord en/of waargenomen;
5. Leg het gesprek vast en laat het indien mogelijk ondertekenen door alle betrokkenen.
In de meeste gevallen is het onduidelijk wat de oorzaken zijn van de signalen. Door ouders te informeren en informatie uit te wisselen over de ontwikkeling van hun kind, kunnen zorgen verduidelijkt, ontkracht of bekrachtigd worden. Nodig de ouders expliciet uit tot het geven van hun mening en vraag door over kindgerelateerde onderwerpen in de thuissituatie. Herkent de ouder de situatie? Hoe gedraagt het kind zich thuis? Xxx reageren de ouders daarop? Hoe gaat het opvoeden thuis? Xxx reageert het kind hierop? Hoe is de ontwikkeling van het kind tot nu toe verlopen? Wat vinden de ouders daarvan? Hoe ervaren de ouders de opvoeding en hun rol als ouders?
Indien de ouders de zorgen herkennen, kan een begin worden gemaakt met het onderzoeken van kansen en oplossingen. Ouders moeten vaak eerst gemotiveerd worden zodat de zorgen over hun kind gedeeld kunnen worden. Het helpt dan om ouders meer informatie te geven over de ontwikkeling van het kind en de effecten voor het kind in de huidige situatie. Pas als ouders niet te motiveren zijn en de zorgen blijven ontkennen is het raadzaam het AMK om advies te vragen en een melding te overwegen. Het SHG kan betrokken worden als er zorgen zijn over huiselijk geweld waarbij ouders c.q. meerderjarige huisgenoten betrokken zijn. Wanneer er kinderen bij zijn betrokken zal het SHG echter doorgaans doorverwijzen naar het AMK.
Indien besloten wordt om ook met het kind zelf te spreken, is het van belang dat het kind zich veilig genoeg voelt om het gesprek te voeren. Maak hierbij de afweging of het in het belang van het kind zelf is om dit gesprek te voeren. Hierover kan ook advies worden gevraagd aan het SHG of AMK. Xxxxxx tijdens een dergelijk gesprek nooit geheimhouding, maar geef wel aan dat de signalen serieus afgewogen zullen worden. Belangrijk is ook dat het kind niet wordt ondervraagd, maar dat het kind met name de ruimte wordt gegeven om zijn
verhaal te vertellen. Het is belangrijk dat de kinderopvangorganisatie alles goed registreert. Alle gegevens die te maken hebben met het signaleren en handelen, dienen schriftelijk te worden vastgelegd.
Stap 4: Weeg aard en ernst van het huiselijk geweld of kindermishandeling en bij twijfel altijd raadplegen van het SHG of AMK
De zorgcoördinator of bemiddelingsmedewerker weegt op basis van de signalen, van het (extern) ingewonnen advies en van het gesprek met de ouders het risico op huiselijk geweld of kindermishandeling al dan niet in overleg met leidinggevende. Daarnaast wordt de aard en de ernst van het huiselijk geweld of de kindermishandeling gewogen. Ook moet er altijd overwogen worden of er naar de politie moet worden gegaan. Tenslotte zijn kindermishandeling en huiselijk geweld strafbare feiten.
Voor de weging is het van belang dat de zorgcoördinator in het dossier de signalen, de gesprekken en de stappen beschrijft en vastlegt die al gezet zijn.
Daarnaast zijn voor de weging de volgende factoren van belang:
Þ de leeftijd van het slachtoffer; Þ de aard van het geweld;
Þ de mate van afhankelijkheid; Þ de duur van het geweld;
Þ de verwachting over de schade die wordt aangericht;
Þ de mate van isolement waarin het geweld zich afspeelt.
Een weging is altijd persoonlijk, er zijn geen vaste richtlijnen voor. Omdat elke situatie uniek is, is hier geen standaard voor. Wanneer twijfel blijft bestaan over een vermoeden van huiselijk geweld of kindermishandeling, is het verplicht om het SHG of AMK te raadplegen.
Het SHG of AMK kan helpen een risicotaxatie uit te voeren en kan helpen bepalen of het verstandig is zelf hulp te organiseren of een melding te doen. Dit is ook van toepassing als het om mogelijk eer gerelateerd geweld gaat. Zo mogelijk kan ook het Landelijk Expertise Centrum Eergerelateerd Geweld (LEC EGG) van de politie om advies worden gevraagd. Zie de sociale kaart van de regio Hummelhoef. Het is belangrijk dat de kinderopvangorganisatie alles goed registreert. Alle gegevens die te maken hebben met het signaleren en handelen dienen schriftelijk te worden vastgelegd.
Stap 5: Beslissen: zelf hulp organiseren of melden
Stap 5a: Hulp organiseren en effecten volgen
Als op basis van de afweging in stap 4 genoeg gronden zijn dat het kind en zijn gezin redelijkerwijs voldoende tegen het risico op huiselijk geweld of op kindermishandeling beschermd kunnen worden: Þ bespreek met de ouders;
Þ organiseer dan de noodzakelijke hulp;
Þ volg de effecten van deze hulp en
Þ doe alsnog een melding als er signalen zijn dat het huiselijk geweld of de kindermishandeling niet stopt, of opnieuw begint.
Dit is de verantwoordelijkheid van de zorgcoördinator al dan niet in overleg met de leidinggevende en/of directie.
Als de kinderopvangorganisatie gebruik heeft gemaakt van het zorgadviesteam, kan het zorgadviesteam verdere actie coördineren. Het zorgadviesteam bespreekt de hulpvraag van kinderopvangorganisatie en ouders, beoordeelt de hulpvraag, stelt een aanpak vast, geeft handelingsadviezen voor de beroepskracht en adviseert over verdere hulp. Ook het CJG kan worden geraadpleegd en hierin adviseren.
De zorgcoördinator binnen de kinderopvangorganisatie bespreekt met de ouders de uitkomst van de bespreking met het CJG of zorgadviesteam. Met de ouders kan gesproken worden over verder te nemen
stappen voor hulpverlening voor het kind en/of de ouders. Hierbij is het belangrijk om informatie te geven over de hulpverlenende instanties en of er hiervoor een indicatie nodig is van bijvoorbeeld Bureau Jeugdzorg. De ouders kunnen op deze manier worden doorverwezen. Belangrijk is om bij de ouders en de instantie te informeren of zij ook daadwerkelijk naar de verwijzende instantie zijn gegaan. Leg de gesprekken vast en laat mogelijk ouders het gespreksverslag ondertekenen.
Indien er voor een van voorgaande stappen ondersteuning nodig is, dan kan dit gevraagd worden bij het SHG, AMK, CJG of zorgadviesteam. De kinderopvangorganisatie kan in het eigen team afspraken maken over de begeleidings- en zorgbehoeften van het kind. De uitkomst van deze teambespreking wordt vastgelegd en met de ouders besproken. Het is belangrijk dat de kinderopvangorganisatie alles goed registreert. Alle gegevens die te maken hebben met het signaleren en handelen, dienen schriftelijk te worden vastgelegd.
Stap 5b: Xxxxxx en bespreken met ouders
Kan het kind of kunnen de ouders niet voldoende tegen het risico op huiselijk geweld of kindermishandeling beschermd worden, of is er twijfel of de kinderopvangorganisatie hiertegen voldoende bescherming kan bieden:
Þ meld het vermoeden bij het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling en;
Þ sluit bij de melding zoveel mogelijk aan bij feiten en gebeurtenissen en geef duidelijk aan indien de informatie die gemeld wordt (ook) van anderen afkomstig is;
Þ overleg bij de melding met het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling wat er na de melding, binnen de grenzen van de gebruikelijke werkzaamheden, gedaan kan worden om het kind, de ouders en mogelijke gezinsleden tegen het risico op huiselijk geweld of op mishandeling te beschermen;
Þ Monitor hierbij of ouder en kind hulp krijgen;
Þ Registreer.
Dit is de verantwoordelijkheid van de zorgcoördinator al dan niet in overleg met de leidinggevende en/of directie.
Bespreek de melding vooraf met de ouders. Leg uit waarom de kinderopvangorganisatie van plan is deze melding te gaan doen en wat het doel daarvan is. Blijf in het gesprek bij de feiten en constateringen en voorkom interpretaties of waardeoordelen.
1. Vraag de ouders uitdrukkelijk om een reactie;
2. In geval van bezwaren van de ouders, overleg op welke wijze er tegemoet kan worden gekomen aan deze bezwaren en leg dit in het document vast;
3. Is dat niet mogelijk, weeg de bezwaren dan af tegen de noodzaak om het kind, de ouders en/of mogelijke gezinsleden te beschermen tegen het geweld of de kindermishandeling. Betrek in alle afwegingen de aard en de ernst van het geweld en de noodzaak om het kind, de ouders en/of mogelijke gezinsleden door het doen van een melding daartegen te beschermen;
4. Doe een melding indien naar het oordeel van de kinderopvangorganisatie de bescherming van de ouder of zijn gezinslid de doorslag moet geven.
Van contacten met de ouders over de melding kan worden afgezien:
Þ als de veiligheid van het kind, één van de ouders, die van de beroepskracht of gastouder zelf, en/of die van een ander in het geding is; of
Þ als er goede redenen zijn om te veronderstellen dat de ouders daardoor het contact met de kinderopvangorganisatie zal verbreken.
Indien na enige periode onvoldoende verbetering zichtbaar is, is het van belang opnieuw contact op te nemen met het AMK en eventueel opnieuw een melding te doen. Het AMK adviseert, indien nodig, meerdere keren contact op te nemen indien er onvoldoende verbetering of verslechtering te zien is.
Inspanningen na de melding
Een melding is geen eindpunt. Als de kinderopvangorganisatie een melding doet, geeft het stappenplan daarom aan dat de zorgcoördinator in zijn contact met het AMK ook bespreekt wat hij zelf, na zijn melding, binnen de grenzen van zijn gebruikelijke taakuitoefening kan doen om het kind of zijn gezinsleden te beschermen en te ondersteunen. Dit is uitdrukkelijk in stap 5 bij de melding opgenomen om duidelijk te maken dat de betrokkenheid van de beroepskracht bij het kind en ouders en mogelijke gezinsleden na de melding niet ophoudt. Van hem wordt verwacht dat hij, naar de mate van zijn mogelijkheden, het kind blijft ondersteunen en beschermen. Uiteraard gebeurt dit in overleg met het AMK om zo tot een gemeenschappelijke aanpak te komen.
Het AMK houdt degene die de melding heeft gedaan op de hoogte van de uitkomsten van het onderzoek en van de acties die in gang worden gezet.
Wanneer er sprake is van (een vermoeden van) kindermishandeling in de thuissituatie van één van de kinderen van de kinderopvangorganisatie kan dit ook impact hebben op de (andere) beroepskrachten en andere kinderen. Het is belangrijk dat de betreffende kinderopvangorganisatie hier aandacht aan besteedt, bijvoorbeeld in teamoverleggen of tijdens intervisie.
Interne evaluatie
Het is belangrijk dat de toepassing van de meldcode systematisch geëvalueerd wordt. Dit kan de zorgcoördinator, leidinggevende en/of directie op zich nemen. Aangeraden wordt dat de uitvoering van de evaluatie door een ander wordt gedaan dan degene die actief binnen het proces zelf is geweest.
Zo nodig worden verbeteringen in afspraken en/of procedures aangebracht.
Xxxxxxxxxxxxxxx gegevens met betrekking tot het vermoeden van kindermishandeling worden geregistreerd. Deze gegevens worden door de directie op een centraal punt bewaard. De gegevens worden geregistreerd en bewaard om bijvoorbeeld in kaart te kunnen brengen hoe vaak vermoedens van kindermishandeling binnen de gehele kinderopvangorganisatie voorkomen en op welke wijze daarmee wordt omgegaan.
Het is belangrijk dat de kinderopvangorganisatie alles goed registreert. Alle gegevens die te maken hebben met het signaleren en handelen, dienen schriftelijk te worden vastgelegd.
II. Route bij signalen van mogelijk geweld- of zedendelict door een collega jegens een kind
Stap 1A: Signaleren | Stap 1A Signaleren De beroepskracht of bemiddelingsmedewerker: Þ observeert; Þ raadpleegt signalenlijst (bijlage) Þ registreert. |
Stap 1B Direct melding doen van vermoeden | Stap 1B: Direct Melding doen van vermoeden geweld- of zedendelict door een collega jegens een kind bij houder De beroepskracht of bemiddelingsmedewerker: Þ is verplicht het vermoeden van een geweld- of zedendelict door een collega jegens een kind direct bij de houder te melden. |
Stap 2 Direct in overleg treden met vertrouwensinspecteur | Stap 2: In overleg treden met vertrouwensinspecteur De houder: Þ Moet direct contact leggen met een vertrouwensinspecteur (overlegplicht) indien hij aanwijzingen heeft dat een collega een geweld- of zedendelict begaat of heeft begaan jegens een kind; Þ Krijgt advies van de vertrouwensinspecteur over al dan niet doen van aangifte; Þ registreert. |
Stap 3 Aangifte doen | Stap 3: Aangifte doen De houder: Þ Is verplicht bij redelijk vermoeden aangifte te doen bij de politie (aangifteplicht); Þ Stelt de beroepskracht in ieder geval voor de duur van het onderzoek op non-actief Þ legt een draaiboek aan; Þ raadpleegt het AMK en /of GGD; Þ regelt ondersteuning van kind en ouders; Þ volgt het ingestelde onderzoek van de politie; Þ registreert. |
Stap 4 Handelen naar aanleiding van onderzoek politie | Stap 4: Handelen naar aanleiding van onderzoek van de politie De houder of directie: Stap 5 Nazorg bieden en evalueren Þ rehabiliteert; Þ geeft waarschuwing af; |
Þ neemt arbeidsrechtelijke maatregelen4; X registreert. | |
Stap 5 Nazorg bieden en evalueren | Stap 5: Nazorg bieden en evalueren De houder, directie of leidinggevende: Þ biedt nazorg voor ouders en kinderen; Þ biedt nazorg beroepskrachten; Þ organiseert ouderavonden; Þ verwijst door naar externe hulp; Þ evalueert de procedures; X registreert. |
Algemene toelichting
De meldplicht betekent dat een houder wettelijk verplicht is om contact op te nemen met een vertrouwensinspecteur als op welke wijze dan ook over aanwijzingen beschikt wordt dat een collega een geweld- of zedendelict begaat of heeft begaan en een kind is hiervan het slachtoffer. De meldplicht geldt ook voor werknemers. Werknemers zijn verplicht om bij een reëel vermoeden dat een collega zich schuldig maakt aan een mogelijk geweld- of zedendelict jegens een kind dit meteen te melden bij hun werkgever.
Het is aan de houder (= het bevoegd gezag binnen de kinderopvangorganisatie) om te regelen of de houder zelf in contact treedt met de vertrouwensinspecteur of dat een leidinggevende (bijvoorbeeld een locatiemanager of directeur) dat namens hem doet. Daar waar in dat geval houder in deze route staat, kan ook de gedelegeerde persoon staan.
Melding door een medewerker over de houder zelf
Indien de medewerker aanwijzingen heeft dat de houder zelf een geweld- of zedendelict begaat (of heeft begaan) en een kind hiervan het slachtoffer is dan is de medewerker verplicht tot het doen van aangifte bij de politie.
Hij/zij kan hierover in overleg treden met de vertrouwensinspecteur. De vertrouwensinspecteur kan de medewerker begeleiden bij het doen van aangifte.
Melding door een ouder over een medewerker of leidinggevende
Indien een ouder aanwijzingen heeft dat een medewerker of leidinggevende zelf een geweld- of zedendelict begaat (of heeft begaan) en een kind hiervan het slachtoffer is dan kan de ouder contact opnemen met de vertrouwensinspecteur van de Inspectie van het Onderwijs. Hiernaast heeft de ouder de (reguliere) rechtsplicht om bij een redelijk vermoeden van een strafbaar feit aangifte te doen bij de politie.
De vertrouwensinspecteur zal de ouder adviseren om contact op te nemen met een leidinggevende van de kinderopvanginstelling. Betreft het de leidinggevende dan is het advies om contact op te nemen met de houder.
Er ontstaat bij de leidinggevende van de kinderopvanginstelling een plicht om de houder op de hoogte te stellen van dit signaal. (zie verder onder het kopje aangifteplicht voor houder)
Route bij signalen van mogelijk geweld- of zedendelict door een collega jegens een kind
Stap 1A: Signaleren
De beroepskracht heeft een vermoeden of een signaal opgevangen of een ander laat doorschemeren dat er iets niet goed zit in de relatie tussen het kind en een collega werkzaam binnen de kinderopvangorganisatie. Onder collega wordt volstaan een houder, directie, leidinggevende, beroepskracht of vrijwilliger volgens de definitie in de definitielijst van deze meldcode.
Niet in alle gevallen waarin beroepskrachten menen dat er niet goed met kinderen wordt omgegaan door een collega, is er sprake van een mogelijk geweld- of zedendelict. Desondanks mag niet aan deze signalen voorbij worden gegaan en zal onderzocht moeten worden wat er bij het kind wordt gesignaleerd.
De beroepskracht dient altijd direct de houder op de hoogte te stellen van zijn twijfels en niet zelf een afweging te maken.
Vermoedens zijn er in uiteenlopende gradaties. Als de beroepskracht zich met een dergelijk vermoeden (over een collega ) geconfronteerd ziet, moeten de volgende acties ondernomen worden:
Þ Raadpleeg de signalenlijsten (bijlage); Þ Registreer dat wat is waargenomen;
Þ Leg het signaal direct neer bij de houder (stap 1B van deze route).
Van belang is om betreffende signalen goed te registreren en te beschrijven.
Stap 1B: Direct melding doen van vermoeden van geweld- of zedendelict jegens een kind bij houder Wanneer een beroepskracht of bemiddelingsmedewerker vermoedt dat een collega binnen de kinderopvangorganisatie zich schuldig maakt aan kindermishandeling moet de beroepskracht of bemiddelingsmedewerker dit direct melden bij de houder.
In het stappenplan wordt er van uitgegaan dat een beroepskracht een mogelijk vermoeden van kindermishandeling door een collega direct meldt bij de houder. In de praktijk kunnen ook de volgende personen deze melding van vermoeden van kindermishandeling door een collega doen:
a. Melding door het kind
Als de melding van een geweld- of zedendelict afkomstig is van een kind, is opvang en steun voor het kind het eerste aandachtspunt. De beroepskracht bij wie het slachtoffer de klacht meldt, is verplicht dit meteen te melden bij de houder. Deze laat weten discreet te zullen handelen, maar belooft geen geheimhouding aan het kind. De houder treedt direct (onverwijld) in contact met een vertrouwensinspecteur (zie stap 2 van deze route) Naast het AMK worden zo nodig anderen ingeschakeld voor hulp. De ouders van het betrokken kind worden geïnformeerd. Aan de ouders wordt eveneens opvang en steun geboden. Het waarborgen van het gevoel van veiligheid van het kind is uitgangspunt van dit handelen.
b. Melding door de ouder
Als de melding van de ouders komt, zal deze melding altijd serieus genomen worden. Feiten en constateringen zullen bij ouders nagevraagd worden. De beroepskracht geeft de melding direct (onverwijld) door aan de houder. De houder treedt direct in overleg met de vertrouwensinspecteur van de Inspectie van het Onderwijs (stap 2 van deze route).
De ouder kan bij een redelijk vermoeden ook zelf contact opnemen met een vertrouwensinspecteur van de Inspectie van het Onderwijs.
c. Melding door derden
Als de melding van derden komt, dient uitgezocht te worden over welke informatie deze persoon/ personen precies beschikt/beschikken en waar deze informatie op is gebaseerd. De beroepskracht geeft de melding onverwijld door aan de houder. De houder is verplicht om in overleg te treden met een vertrouwensinspecteur van de Inspectie van het Onderwijs (zie stap 2 van deze route)
Melding over leidinggevende
Wanneer de melding van toepassing is op de leidinggevende dient door de constaterende beroepskracht direct de houder te worden ingeschakeld.
Melding over de directie
Een bijzondere situatie betreft het geval dat de klacht het gedrag van de directie zelf betreft. Het gaat hierbij immers om de situatie waarin het niet meer mogelijk is om hogerop melding te doen. In dat geval is de constaterende beroepskracht verplicht om aangifte te doen bij de politie. De beroepskracht kan hierover in overleg treden met de vertrouwensinspecteur. De vertrouwensinspecteur kan de beroepskracht vervolgens begeleiden bij het doen van aangifte.
Deze stap dient zorgvuldig geregistreerd te worden. Stap 2: In overleg treden met vertrouwensinspecteur
De houder is verplicht om direct in overleg te treden met een vertrouwensinspecteur van de Inspectie van het Onderwijs.
De vertrouwensinspecteur gaat samen met de houder na of er een redelijk vermoeden bestaat en adviseert de houder over aangifte.
Wanneer er geen sprake is van een redelijk vermoeden, is nader onderzoek redelijkerwijs niet aan de orde. De houder zal in gesprek gaan met betrokkenen om de mogelijk verstoorde werkhouding te herstellen. Indien de uitkomst is dat er een redelijk vermoeden bestaat dat er sprake is van een gewelds- of zedendelict dan heeft de houder een aangifteplicht. De kinderen worden dan direct afgeschermd van de betrokken beroepskracht door deze op non-actief te stellen of te schorsen. De houder deelt dit mee aan alle betrokkenen. Zie hiervoor ook de volgende stap in deze route.
De houder is verantwoordelijk voor de registratie in deze stap. Aangifteplicht voor houder
Indien de houder aangifte doet, treedt de vertrouwensinspecteur terug.
Indien de houder weigert om aangifte te doen terwijl de vertrouwensinspecteur concludeert dat er een redelijk vermoeden bestaat, geldt de volgende escalatieladder:
1. Coördinator vertrouwensinspecteurs van de Inspectie van het Onderwijs probeert de houder te overreden;
2. Hoofdinspecteur van de Inspectie van het Onderwijs probeert de houder te overreden;
3. Hoofdinspecteur van de Inspectie van het Onderwijs legt contact met de burgemeester (het college van B&W) van de betreffende gemeente;
4. De burgemeester zal de (zeden) politie inschakelen dan wel andere activiteiten vanuit zijn bevoegdheden initiëren.
NB Het is aan de houder om te regelen of de houder zelf meteen in contact treedt met de vertrouwensinspecteur of dat een leidinggevende of locatiemanager dat namens de houder doet.
Stap 3: Aangifte doen
Indien na het overleg met de vertrouwensinspecteur blijkt dat er een redelijk vermoeden bestaat dat er sprake is van een geweld- of zedendelict, dan heeft de houder een meldplicht.
Als deze stap wordt gezet, is er vanzelfsprekend nog steeds geen sprake van ‘schuld’ van de beroepskracht over wie het vermoeden is geuit: ‘beschuldigd’ staat niet gelijk aan schuldig.
In geval van een reëel vermoeden neemt de houder, naast het doen van aangifte, de volgende maatregelen:
a. Stelt de beroepskracht in ieder geval voor de duur van het onderzoek op non-actief 5
b. Het aanleggen van een draaiboek;
c. Raadplegen AMK en/of lokale GGD;
d. Het regelen van opvang van kind(eren) en ouders.
a. Stelt de beroepskracht in ieder geval voor de duur van het onderzoek op non-actief
In geval van een reëel vermoeden van een mogelijk geweld- of zedenmisdrijf, wordt de betreffende betrokken persoon in ieder geval voor de duur van het onderzoek op non-actief gesteld.
Bovenstaand geldt ook voor een vrijwilliger binnen de kinderopvangvoorziening (peuterspeelzaal).
a.b. Draaiboek aanleggen
De houder, of degene die in opdracht van de houder met deze taak belast is, draagt zorg voor een zorgvuldige procedure en legt een draaiboek aan.
c. Raadplegen AMK en/of GGD
Het AMK kan de kinderopvangorganisatie adviseren en ondersteuning bieden. Ook de GGD kan worden geraadpleegd. Voor adressen van de lokale GGD zie de sociale kaart in deze meldcode (onderdeel V).
d. Het regelen van opvang voor kind(eren) en ouders
Þ Voor de ondersteuning voor het kind en de ouders kan een beroep worden gedaan op een instelling als de GGD of het AMK. (Het calamiteitenteam van) De GGD is gespecialiseerd in het begeleiden van organisaties bij calamiteiten. In overleg met ouders en GGD en/of AMK, wordt bezien of de opvang in de kinderopvangorganisatie kan worden gecontinueerd dan wel dat er een andere oplossing moet worden geboden.
Þ De kinderopvangorganisatie informeert ouders over de mogelijkheid aangifte te doen bij de politie.
Þ De houder of directie houdt contact, toont betrokkenheid en informeert de ouders regelmatig over de voortgang van het onderzoek en andere zaken die voor de ouders van belang zijn.
Þ De ouders van de overige kinderen moeten geïnformeerd worden. Er kan gekozen worden om kinderen elders onder te brengen. Het AMK kan worden ingeschakeld voor advies hoe bijvoorbeeld te handelen met de eigen kinderen van de beroepskracht.
Na het doen van aangifte stelt de politie in de regel een onderzoek in. De politie voert gesprekken met alle betrokkenen. Het initiatief voor het instellen van een onderzoek ligt bij de politie. De houder en directie dienen het onderzoek van de politie te volgen en zelf geen stappen te ondernemen die indruisen tegen de bewijslast van de politie.
Stap 4: Handelen naar aanleiding van het onderzoek van de politie
Het onderzoek van de politie kan leiden tot verschillende uitkomsten. Afhankelijk van deze uitkomsten heeft de houder, directie of leidinggevende verschillende mogelijkheden om te handelen.
a. Rehabilitatie van beroepskracht
b. Waarschuwing afgeven;
c. Arbeidsrechtelijke maatregelen.
a. Rehabilitatie beroepskracht
De politie kan op grond van het verrichte onderzoek constateren dat er geen aanleiding is om aan te nemen dat sprake is van een geweld- of zedendelict. De betrokken beroepskracht, die voor de duur van het onderzoek geschorst of op non-actief was gesteld, wordt door de houder of directie van de organisatie in zijn functie in ere hersteld. In een dergelijke situatie moeten het belang van de beroepskracht en het algemeen belang worden afgewogen en zou het bijvoorbeeld wenselijk kunnen zijn de betreffende beroepskracht binnen de kinderopvangorganisatie over te plaatsen.
Indien na het onderzoek van de politie blijkt dat er een klacht is ingediend op valse gronden, kan de directie de betrokken beroepskracht een rehabilitatietraject aanbieden. De directie kan dan tevens maatregelen nemen
tegen degene, die valselijk een beschuldiging heeft geuit. Dit kan variëren van de eis dat excuses worden aangeboden, tot schorsing of tot verwijdering.
b. Waarschuwing afgeven
De houder of directie kan besluiten tot het geven van een schriftelijke waarschuwing, met de mededeling dat herhaling van het ongewenste gedrag arbeidsrechtelijke gevolgen heeft. Die waarschuwing kan dan worden opgenomen in het personeelsdossier.
c. Arbeidsrechtelijke maatregelen
Wanneer de houder of directie constateert dat op grond van het verrichte onderzoek van de politie aanleiding is om aan te nemen dat kindermishandeling heeft plaatsgevonden, neemt de directie maatregelen van arbeidsrechtelijke aard, zoals ontslag wegens een dringende reden op grond van art. 677 en art. 678 boek 7 BW, of ontbinding van de arbeidsovereenkomst via de kantonrechter (art. 685 boek 7 BW).
In het geval dat het een gastouder betreft, dient de overeenkomst tussen het gastouderbureau en de gastouder per direct te worden beëindigd, evenals de overeenkomst tussen de gastouder en ouder. In geval er een arbeidsovereenkomst bestaat tussen de gastouder en ouder, dan geldt ontslag zoals boven beschreven.
In het geval dat het een vrijwilliger betreft, wordt de samenwerking per direct opgezegd.
Alle beslissingen worden zorgvuldig afgewogen en zorgvuldig geregistreerd door de houder of directie. Stap 5: Nazorg bieden en evalueren
Het is belangrijk dat de kinderopvangorganisatie nazorg biedt aan alle betrokkenen. Ook het evalueren van de genomen stappen is belangrijk om in mogelijke toekomstige situaties adequaat te kunnen handelen.
Nazorg
Nazorg aan betrokken ouders en hun kinderen kan geboden worden door middel van ouderavonden, het uitnodigen van deskundigen daarbij of specifieke doorverwijzing. De kinderopvangorganisatie kan zich hier in laten adviseren door de GGD. Voor de kinderen kan als dit nodig is, of als de ouders van de kinderen dit nodig achten extra hulp worden ingezet.
Het is belangrijk om bijzondere aandacht te hebben voor de psychische belasting van de overige beroepskrachten naar aanleiding van bovenstaand traject. Wanneer er getuigen zijn onder de beroepskrachten kan met hen apart worden besproken wat nodig is om het gebeurde te verwerken. Bij hen kunnen gevoelens van onmacht, verdriet, schaamte en schuldgevoel een rol spelen. Andere beroepskrachten kunnen ook kampen met deze gevoelens. Hier kan aandacht aan worden besteed in teamoverleggen en daar waar nodig ook individueel.
Als binnen een kinderopvangorganisatie een incident plaatsvindt, is de kans groot dat ook de media hier van op de hoogte raken. Het is verstandig van tevoren zorgvuldig te overwegen hoe er wordt omgegaan met de pers.
Evalueren
Het is belangrijk het gehele proces en de verschillende stappen te evalueren. Dit is de verantwoordelijkheid van houder of directie.
Þ De houder of directie evalueert met medewerkers dat wat er gebeurd is en de procedures die zijn gevolgd. Þ Zo nodig wordt de zaak doorgesproken met andere betrokkenen.
Þ Zo nodig worden verbeteringen in afspraken en/of procedures aangebracht.
Þ Geanonimiseerde gegevens met betrekking tot het vermoeden van kindermishandeling worden geregistreerd. Deze gegevens worden door de directie op een centraal punt bewaard.
Þ Blijf alert op signalen. Mogelijk zijn er meer slachtoffers.
III. Route bij signalen van seksueel grensoverschrijdend gedrag tussen kinderen onderling
Stap 1: In kaart brengen van signalen | Stap 1: In kaart brengen van signalen De beroepskracht: Þ observeert; Þ raadpleegt signalenlijst (bijlage) Þ bespreekt signalen met collega’s en de leidinggevende; Þ registreert. |
Stap 2: Melden van het gedrag bij leidinggevende | Stap 2: Xxxxxx van het gedrag bij leidinggevende De beroepskracht: Þ meldt het gedrag bij leidinggevende; Þ brengt de ouders van de betrokken kinderen op de hoogte. |
Stap 3: Beoordelen ernst van het gedrag | Stap 3: Beoordelen ernst van het gedrag De leidinggevende: Þ raadpleegt het AMK en/of GGD; Þ gaat in gesprek met ouders van zowel het kind dat gedrag vertoont als met de ouders van de kinderen die met het gedrag geconfronteerd worden over het gedrag; Þ taxeert de ernst van het gedrag: Þ licht seksueel grensoverschrijdend gedrag: bespreken in het team, inschakelen externe hulp niet nodig; Þ matig seksueel grensoverschrijdend gedrag: waarschuwing, inschakelen hulp; Þ ernstig seksueel grensoverschrijdend gedrag: direct ingrijpen vereist, maatregelen conform stap 4; Þ registreert in het kinddossier. |
Stap 4: Maatregelen nemen | Stap 4: Maatregelen nemen De directie: Þ stelt een intern onderzoek in; Þ schakelt experts in zoals GGD en AMK; Þ organiseert zorg voor kinderen en ouders; Þ gaat in gesprek met ouders van kind dat gedrag vertoont én met de ouders van kinderen die geconfronteerd werden met het gedrag over de te nemen maatregelen. |
Stap 5: Handelen | Stap 5: Handelen De directie: Þ beslist naar aanleiding van het onderzoek over de opvang van het kind dat het gedrag heeft vertoond. |
Stap 6: Nazorg bieden en evalueren | Stap 6: Nazorg bieden en evalueren De directie: Þ biedt nazorg voor ouders, kinderen en beroepskrachten; Þ organiseert ouderavonden; Þ verwijst door naar externe hulp; Þ evalueert de procedures en registreert. |
Route bij signalen van seksueel grensoverschrijdend gedrag tussen kinderen onderling Stap 1: In kaart brengen van signalen
Wanneer er signalen zijn dat een kind of meerdere kinderen seksueel grensoverschrijdend gedrag hebben vertoond en dat een ander kind hier mee geconfronteerd is of slachtoffer van is geworden, is het belangrijk dat deze signalen in kaart worden gebracht en goed geïnterpreteerd worden. Soms zal iets vrij duidelijk zijn aan te merken als ontoelaatbare handeling, maar vaker zal het gaan om minder duidelijke signalen die niet direct te duiden zijn.
Het is belangrijk om deze signalen serieus te nemen. De beroepskrachten kunnen met elkaar onderzoeken wat zij bij de kinderen merken. Door met collega’s te overleggen en van gedachten te wisselen, kan een signaal beter worden beoordeeld. De volgende acties kunnen helpen de signalen te onderbouwen:
Þ Raadpleeg de signalenlijst (bijlage).
Þ Bespreek de signalen met collega’s of de bemiddelingswerker, aandachtsfunctionaris, leidinggevende of gedragswetenschapper.
Þ Vraag een gesprek aan met de leidinggevende.
Leg de mogelijke signalen vast in het kinddossier.
Als de beroepskracht vervolgens twijfelt of concludeert dat er sprake is van seksueel grensoverschrijdend gedrag dan is het belangrijk dit te melden bij de leidinggevende conform stap 2.
Stap 2: Melden van het gedrag
Wanneer de beroepskracht signalen heeft dat een kind of meerdere kinderen seksueel grensoverschrijdend gedrag hebben vertoond en dat een ander kind hiermee geconfronteerd is of slachtoffer van is geworden, dan is het belangrijk dit te melden bij de leidinggevende.
De ouders van de kinderen die het gedrag vertonen of ermee zijn geconfronteerd moeten op de hoogte worden gebracht.
Het is belangrijk dat de kinderopvangorganisatie alles goed registreert in een kinddossier. Alle gegevens die te maken hebben met het signaleren en handelen, dienen schriftelijk te worden vastgelegd.
Stap 3: Beoordelen ernst van het gedrag
De leidinggevende is in overleg met de directie verantwoordelijk voor een eerste beoordeling van de voorgelegde situatie. Daarbij zal in het algemeen de beroepskracht die het gedrag heeft gemeld, gehoord worden en eventueel collega’s. Ook het AMK, CJG, ZAT of de GGD kan hiervoor worden ingeschakeld.
Hierbij wordt de ernst van het gedrag bepaald.
Wanneer wordt geconstateerd dat er geen sprake is van leeftijdsadequaat gezond gedrag, wordt gecategoriseerd hoe ernstig het gedrag is. Bij alle vormen van seksueel grensoverschrijdend gedrag dienen de ouders van zowel het kind dat het gedrag vertoont als het kind dat met het gedrag is geconfronteerd, te worden geïnformeerd. Daarnaast dient bij alle vormen gekeken te worden of het seksueel overschrijdende gedrag een signaal is van onderliggende problematiek.
Er kan geconstateerd worden dat er sprake is van:
Þ licht seksueel grensoverschrijdend gedrag; Þ matig seksueel grensoverschrijdend gedrag;
Þ ernstig seksueel grensoverschrijdend gedrag.
Licht seksueel grensoverschrijdend gedrag kan worden gezien als een noodzakelijke stap om normen en waarden te leren kennen en zal bij veel kinderen op bepaalde momenten in de ontwikkeling voorkomen. Het is nodig dat de beroepskracht dit gedrag begrenst, hierop reageert en bespreekt met ouders.
Matig seksueel grensoverschrijdend gedrag is ontoelaatbaar; het is belangrijk om een duidelijk verbod in te stellen. Aan het kind moet uitgelegd worden dat dit gedrag niet mag en er moet worden uitgelegd waarom dit niet mag. De betrokken kinderen kunnen in de groep geobserveerd worden. Belangrijk is dat er met de kinderen gecommuniceerd blijft worden en dat ouders actief betrokken worden. De leidinggevende overlegt met het AMK of een gedragswetenschapper of externe hulpverlening of advies noodzakelijk is.
Ernstig seksueel grensoverschrijdend gedrag vereist dat er direct wordt ingegrepen. Er moeten maatregelen genomen worden die kunnen garanderen dat het gedrag niet meer kan voorvallen. De directie dient ingelicht te worden om verdere stappen te kunnen ondernemen, ook omdat de directie eindverantwoordelijk is voor alle interne en externe communicatie. Bij ernstig seksueel grensoverschrijdend gedrag dient stap 4 te worden ingezet.
Ook voor deze stap geldt, dat alle signalen en stappen goed vastgelegd worden in het kinddossier. Stap 4: Maatregelen nemen
De directie bepaalt welke maatregelen genomen moeten worden wanneer er sprake is van ernstig seksueel grensoverschrijdend gedrag.
De volgende maatregelen kunnen worden genomen:
a. Het instellen van een intern onderzoek. Het is belangrijk nauw samen te werken met expertorganisaties zoals het AMK, het zorgadviesteam en de GGD. Bij ernstige zaken is het aan te bevelen een onderzoeksteam te vormen waar vertegenwoordigers van de kinderopvangorganisatie en externe deskundigen deel van kunnen uitmaken. Dit onderzoeksteam kan het incident onderzoeken en de directie advies geven hoe te handelen. Het aanleggen van een draaiboek kan structuur bieden bij de uitvoer van het onderzoek.
b. Het regelen van ondersteuning van het kind en ouders.
c. Aanbieden van excuses voor falend toezicht/onveilige situatie vanuit de kinderopvang. Hierbij wordt tevens aangegeven dat onderzocht wordt hoe verbeteringen binnen de kinderopvangorganisatie kunnen worden doorgevoerd om mogelijke herhaling te voorkomen.
d. Aanbieden van opvang en professionele hulp voor alle kinderen en hun ouders die op welke wijze dan ook betrokken zijn geweest bij het grensoverschrijdende seksuele gedrag. Emotionele begeleiding van de direct betrokken ouders is noodzakelijk.
e. Indien een kind seksueel grensoverschrijdende handelingen heeft uitgevoerd bij een ander kind dan is het belangrijk gesprekken te voeren met beide partijen ouders en gezamenlijk te komen tot oplossingen. Creëer
van beide partijen ouders 'bezorgde ouders' en zoek naar een gezamenlijk belang. De kinderopvangorganisatie vertegenwoordigt de belangen van alle kinderen. Dat kan betekenen dat de kinderopvangorganisatie beslissingen neemt die één van beide partijen niet zint. De kinderopvangorganisatie kan tegen het volgende dilemma oplopen: gaat een kind van de kinderopvang af of niet? En is dat op basis van een besluit van de kinderopvangorganisatie of van de ouders (opzeggen plaatsingsovereenkomst)? Belangrijk is de ouders altijd te informeren over de gemaakte keuze en deze te beargumenteren.
f. Afscherming van het kind dat het grensoverschrijdende gedrag heeft vertoond.
De leidinggevende en/of directeur draagt zorg voor een zorgvuldige procedure en registreert dit in het betreffende dossier.
Stap 5: Handelen
De beoordeling van het incident en het advies uit het (eventuele) interne onderzoek kunnen leiden tot verschillende uitkomsten. Afhankelijk van deze uitkomsten heeft de directie verschillende mogelijkheden om te handelen richting het kind dat het seksueel grensoverschrijdende gedrag heeft vertoond.
a. Het kind blijft op de groep;
b. Het kind gaat naar een andere groep, andere locatie of andere kinderopvangorganisatie;
c. Het inzetten van hulp;
d. Melding bij het AMK.
a. Het kind blijft op de groep
Wanneer de directie constateert dat op grond van het verrichte onderzoek geen aanleiding is aan te nemen dat het gedrag zich zal herhalen of dat de aanwezigheid van het kind bedreigend is voor andere kinderen kan, in overleg met betrokken ouders, besloten worden het kind binnen de betreffende groep van de kinderopvangorganisatie te laten.
b. Het kind gaat naar een andere groep of kinderopvangorganisatie
De directie kan besluiten dat het in het belang is van het kind en/of de kinderen die met het gedrag geconfronteerd zijn, dat het kind naar een andere groep binnen de betreffende kinderopvangorganisatie, naar een andere locatie of naar een geheel andere kinderopvangorganisatie gaat. De directie kan hierin de ouders adviseren en eventueel contact opnemen met een andere kinderopvangorganisatie. Ook kunnen ouders zelf de conclusie trekken dat hun kind naar een andere locatie of kinderopvangorganisatie gaat.
c. Het inzetten van hulp
Met advies van het AMK en in overleg met de ouders kan hulpverlening voor het kind worden ingezet.
d. Melding bij het AMK
De directie doet een melding bij het AMK. Het gedrag van het kind kan namelijk ook op andere problematiek wijzen.
Stap 6: Nazorg bieden en evalueren
Aanbevolen wordt het personeel persoonlijk te informeren. Daarnaast kunnen alle betrokkenen zo spoedig mogelijk over het seksueel overschrijdende gedrag op de hoogte worden gebracht middels een brief of een gezamenlijke (ouder)bijeenkomst. De directeur is verantwoordelijk voor de nazorg en de evaluatie.
Er kan informatie worden gegeven over de concrete maatregelen die getroffen zijn ten aanzien van het kind of de kinderen die met het gedrag geconfronteerd werden. Ook kan aangegeven worden welke concrete maatregelen er ten aan zien van het kind dat het gedrag vertoonde genomen zijn en het verdere verloop van het onderzoek.
Als bij een kinderopvangorganisatie een incident plaatsvindt, is er een kans dat ook de media hiervan op de hoogte raken. Het is verstandig van tevoren zorgvuldig te overwegen hoe hiermee zal worden omgegaan.
Het is belangrijk het gehele proces en de verschillende stappen te evalueren.
Þ De directeur evalueert met beroepskrachten en eventueel andere betrokkenen wat er is gebeurd en de procedures die zijn gevolgd.
Þ Zo nodig wordt de zaak ook doorgesproken met andere betrokkenen.
Þ Zo nodig worden verbeteringen in afspraken en/of procedures aangebracht.
Þ Geanonimiseerde gegevens met betrekking tot het seksueel grensoverschrijdend gedrag worden geregistreerd. Deze gegevens worden door de directie op een centraal punt bewaard.
IV. Verantwoordelijkheden in het scheppen van randvoorwaarden voor een veilig werk- en meldklimaat
Om het voor beroepskrachten / gastouders mogelijk te maken in een veilig werkklimaat huiselijk geweld en kindermishandeling te signaleren en de stappen van de meldcode te kunnen zetten, draagt Hummelhoef er zorg voor dat:
De houder of directie:
Þ de meldcode opneemt in het veiligheids- of gezondheidsbeleid van de kinderopvangorganisatie; Þ een zorgcoördinator huiselijk geweld en kindermishandeling (mogelijk de direct leidinggevende of bemiddelingsmedewerker) aanstelt;
Þ de deskundigheidsbevordering opneemt in het scholingsplan;
Þ regelmatig trainingen en andere vormen van deskundigheidsbevordering aanbiedt aan beroepskrachten, zodat zij voldoende kennis en vaardigheden ontwikkelen en ook op peil houden voor het signaleren van huiselijk geweld en kindermishandeling en voor het zetten van de stappen van de meldcode;
Þ de meldcode en bijbehorende routes laat aansluiten op de werkprocessen binnen de kinderopvangorganisatie;
Þ ervoor zorgt dat er voldoende deskundigen intern en extern beschikbaar zijn om de beroepskrachten te kunnen ondersteunen bij het signaleren en het zetten van de stappen van de meldcode;
Þ de werking van de meldcode regelmatig evalueert en zo nodig acties in gang zet om de toepassing van de meldcode te optimaliseren;
Þ binnen de kinderopvangorganisatie en in de kring van ouders bekendheid geeft aan het doel en de inhoud van de meldcode;
Þ afspraken maakt over de wijze waarop Hummelhoef haar beroepskrachten zal ondersteunen als zij door ouders in of buiten rechte worden aangesproken op de wijze waarop zij de meldcode toepassen;
Þ afspraken maakt over de wijze waarop Hummelhoef de verantwoordelijkheid opschaalt indien de signalering en verwijzing voor een kind stagneert;
Þ eindverantwoordelijkheid draagt voor de uitvoering van de meldcode;
Þ investeert in de opleidingen voor aankomend beroepsbeoefenaren: zorgt voor kennis en vaardigheden inzake het herkennen van en omgaan met een vermoeden van seksueel misbruik, waarbij de ontwikkeling van de seksualiteit van kinderen en het bespreekbaar maken van de eigen normen en waarden aan de orde komt;
Þ investeert in nascholing van zittend personeel in de kinderopvangorganisatie (staf/management en beroepskrachten): zorgt voor kennis en vaardigheden inzake het herkennen van en omgaan met een vermoeden van seksueel misbruik, waarbij de ontwikkeling van de seksualiteit van kinderen en het bespreekbaar maken van de eigen normen en waarden aan de orde komt;
Þ investeert in een open aanspreekcultuur binnen kinderopvangorganisaties: zorgt voor een open cultuur waarbinnen op professionele wijze reflectie op normen en waarden, werkwijze en handelen plaatsvindt;
Þ investeert in een goede ‘zorgstructuur’ binnen kinderopvangorganisaties: zorgt voor voldoende lucht in teams, vertrouwenspersonen, vertrouwenscommissie (als van toepassing), structurele agendering, bij- en nascholing, etc.
een senior pedagogisch medewerker:
Þ als zorgcoordinator huiselijk geweld en kindermishandeling is aangesteld;
Þ als vraagbaak functioneert binnen de kinderopvangorganisatie voor algemene informatie over (de meldcode) kindermishandeling;
Þ signalen herkent die kunnen wijzen op kindermishandeling of huiselijk geweld; Þ kennis heeft van de stappen volgens de meldcode;
Þ taken vaststelt van een ieder (wie doet wat wanneer) en deze in de meldcode vastlegt; Þ de sociale kaart in de meldcode invult;
Þ deelneemt aan het zorgadviesteam (indien dit beschikbaar is); Þ de aansluiting van de meldcode op de werkprocessen uitvoert; Þ de aansluiting van de meldcode op de zorgstructuur uitvoert; Þ samenwerkingsafspraken vastlegt met ketenpartners;
Þ de uitvoering van de meldcode coördineert bij een vermoeden van huiselijk geweld en/of kindermishandeling;
Þ waakt over de veiligheid van het kind bij het nemen van beslissingen; Þ zo nodig contact opneemt met het AMK voor advies of melding;
Þ de genomen stappen evalueert met betrokkenen;
Þ toeziet op zorgvuldige omgang met de privacy van het betreffende gezin; Þ toeziet op dossiervorming en verslaglegging.
de beroepskracht:
Þ signalen herkent die kunnen wijzen op kindermishandeling of huiselijk geweld;
Þ overlegt met de direct leidinggevende of bemiddelingsmedewerker bij zorg over een kind aan de hand van waargenomen signalen die kunnen wijzen op kindermishandeling of huiselijk geweld;
Þ afspraken uitvoert die zijn voortgekomen uit het overleg met de direct leidinggevende of bemiddelingsmedewerker, zoals observeren of een gesprek met de ouder;
Þ de resultaten bespreekt van deze ondernomen stappen met de direct leidinggevende of bemiddelingsmedewerker.
de houder, directie, de leidinggevend, , de beroepskrachten zijn niet verantwoordelijk voor:
Þ het vaststellen of er al dan niet sprake is van kindermishandeling of huiselijk geweld; Þ het verlenen van professionele hulp aan ouder of kind (begeleiding).
V. Sociale kaart
Sociale kaart van Hummelhoef
Organisatie : Politie alarmnummer (bij noodsituaties)
Telefoonnummer: 112
Organisatie : Crisisdienst Regionale Bureau Jeugdzorg (bij noodsituaties)
Telefoonnummer: 000-0000 000
Organisatie : Advies- en Meldpunt Kindermishandeling (in regio)
Contact: regio Den Bosch
Adres : Xxxx Xxxxxxxxxxxx 000, 0000 XX, Xxx Xxxxx Telefoonnummer: (000) 000 00 00 of (000) 000 00 00 E-mailadres : xxx.xxxxxxxxx-xx.xx
Organisatie : Algemeen Maatschappelijk Werk (in regio)
Contact: Lumens Groep
Adres : Xxx Xxxxxxxxxxx 0, 0000 XX Xxxxxxxxx Telefoonnummer: 040 219 33 00
E-mailadres : xxxx@xxxxxxxxxxx.xx
Organisatie : Bureau Jeugdzorg (in regio)
Contact: Bureau Jeugdzorg NoordBrabant Locatie Eindhoven Adres : Wal 20
Telefoonnummer: 040-7999100
E-mailadres : xxxx@xxxxxxxxx-xx.xx.
Organisatie : GGD (in regio)
Contactpersoon : Xxxxx xxx Xxxx/Xxxxxxxxx xxx Xxxxxxxx Adres : Xxxxxxx 000, 0000 XX Xxxxxxx Telefoonnummer: 088 0031 377
E-mailadres : xxx.xxxxxx.xx x.xxx.xxxx@XXXXXX.xx x.xxx.xxxxxxxx@xxxxxx.xx
Organisatie : Jeugdgezondheidszorg (in regio)
Contact: GGD Zuid-Oost Brabant
Adres : Xxxxxxx 000, 0000 XX Xxxxxxx Telefoonnummer: 088 0031 414
Centrum Jeugd en Gezin Oirschot Adres: de Loop 67, Oirschot (in de Enck) Telefoonnummer: (0499) 33 51 42
E-mailadres: xxxx@xxxxxxxxxxx.xx
Organisatie : Vertrouwensinspecteur van de Inspectie van het Onderwijs
Contactpersoon : n.v.t. Adres : n.v.t.
Telefoonnummer: 0900 – 11 13 111 E-mailadres :n.v.t.
signalen kindermishandeling kinderopvang - signalenlijst 0-4 jaar uitgebreid |
Signalenlijst 0-4 jaar Deze lijst is bestemd voor mensen die beroepshalve te maken hebben met kinderen van 0-4 jaar. Het is niet de bedoeling om aan de hand van een signalenlijst het bewijs te leveren van de mishandeling. het is wel mogelijk om een vermoeden van mishandeling meer te onderbouwen naarmate er meer signalen uit deze lijst geconstateerd worden. Een goed beargumenteerd vermoeden is voldoende om in actie te komen. 1. Psychosociale signalen Ontwikkelingsstoornissen • achterblijven in taal-spraak-, motorische, emotionele en/of cognitieve ontwikkeling • schijnbare achterstand in verstandelijke ontwikkeling • regressief gedrag • niet zindelijk op leeftijd waarop men het verwacht Relationele problemen: ten opzichte van volwassenen • bij oppakken houdt het kind zich opvallend stijf • bevriezing bij lichamelijk contact • allemansvriend • lege blik in ogen en vermijden oogcontact • waakzaam, wantrouwend ten opzichte van andere kinderen • speelt niet met andere kinderen • is niet geliefd bij andere kinderen • wantrouwen • terugtrekken in eigen fantasiewereld • wordt gepest of is zelf pester Gedragsproblemen: • plotselinge gedragsverandering • geen of nauwelijks spontaan spel, geen interesse in spel • labiel, nerveus • depressief • angstig |
• passief, in zichzelf gekeerd, meegaand, apathisch, lusteloos
• agressief
• hyperactief
• niet lachen, niet huilen
• niet tonen van gevoelens, zelfs niet bij lichamelijke pijn
• eetproblemen
• slaapstoornissen
• vermoeidheid, lusteloosheid
2. Medische signalen
Lichamelijke kenmerken (specifiek voor lichamelijke mishandeling)
• krab-, bijt-, of brandwonden
• botbreuken
• littekens
Voedingsproblemen
• ondervoeding
• voedingsproblemen bij baby’s
• steeds wisselen van voeding
• veel spugen
• matig groeien, ondanks voldoende hoeveelheid
• weigeren van voeding
• achterblijven in lengtegroei
Verzorgingsproblemen
• slechte hygiëne
• ernstige luieruitslag
• onvoldoende kleding
• onvoldoende geneeskundige en tandheelkundige zorg
• veel ongevallen door onvoldoende toezicht
• herhaalde ziekenhuisopnamen
• recidiverende ziekten door onvoldoende zorg
• traag herstel door onvoldoende zorg
3. Signalen specifiek voor seksueel misbruik Lichamelijke kenmerken:
• verwondingen aan genitaliën
• vaginale infecties en afscheiding
• jeuk bij vagina en/of anus
• problemen bij het plassen
• recidiverende urineweginfecties
• pijn in de bovenbenen
• pijn bij lopen en/of zitten
• seksueel overdraagbare ziekten
Relationele problemen
• angst voor mannen of vrouwen in het algemeen of voor een man of vrouw in het bijzonder
Gedragsproblemen
afwijkend seksueel gedrag
• excessief en/of dwangmatig masturberen
• angst voor lichamelijk contact of juist zoeken van seksueel getint lichamelijk contact
• niet leeftijdsadequaat seksueel spel
• niet leeftijdsadequate kennis van seksualiteit
• angst om zich uit te kleden
• angst om op de rug te liggen
• negatief lichaamsbeeld: ontevredenheid over, boosheid op of schaamte voor eigen lichaam
• schrikken bij aangeraakt worden
• houterige motoriek (onderlichaam op slot)
• geen plezier in bewegingsspel