Groenblauwe parels
Groenblauwe parels
Projectoproep naar vzw’s, intercommunales, koepelorganisaties, lokale overheden en POM’s voor ontharding en groenblauwe inrichting van de bebouwde omgeving
Artikel 1 – Definities
In dit reglement wordt verstaan onder:
bebouwde omgeving: een voldoende compact en samenhangend geheel van gebouwen voor wonen, recreëren of werken en van infrastructuren dat een goede leefkwaliteit biedt door de nabijheid van maatschappelijke functies. Ondersteunende groene ruimten binnen de bebouwde contouren maken deel uit van een bebouwd gebied. De bebouwde gebieden situeren zich op verschillende schaalniveaus, zowel binnen een (groot)stedelijke als een landschappelijke context;
deelnemer: elke eigenaar, huurder of beheerder van het terrein dat onthard en groenblauw wordt ingericht binnen deze oproep;
departement: het Departement Omgeving, vermeld in artikel 29, §1, van het besluit van de Vlaamse Regering van 3 juni 2005 met betrekking tot de organisatie van de Vlaamse administratie zoals het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 24 februari 2017;
groenblauwe inrichting: een groenblauwe inrichting integreert groenblauwe infrastructuur in de bebouwde omgeving. Groenblauwe infrastructuur combineert zowel groene als blauwe elementen in een versterkend geheel. Daarmee wordt gedoeld op waterpartijen, planten, struiken en bomen met aandacht voor biodiversiteit, inheemse of streekeigen en bestuiversvriendelijke beplanting. Voorbeelden van groene elementen zijn hagen, heggen, struiken, bomen, natuurlijke graslanden, parken, boomgaarden en groene gevels. Ook moet er veel aandacht gaan naar watercaptatie en -infiltratie die bij voorkeur via natuurgebaseerde oplossingen wordt gerealiseerd. Voorbeelden van blauwe elementen zijn poelen, vijvers, wadi’s, bufferbekkens, waterlopen, buffer- en infiltratiegrachten, waterpleinen, infiltratiestroken, infiltratiekommen en -velden. Samen vormen ze groenblauwe infrastructuur;
intercommunale: een interlokale vereniging als vermeld in artikel 388, 1° van het decreet van 21 december 2017 over het lokaal bestuur;
investeringskosten: aankopen van een goed vanaf 5.000 euro exclusief btw per eenheid. Een perceel en machines kunnen niet worden aangekocht met de subsidie.
koepelorganisatie: een organisatie die individuele verenigingen of organisaties werkzaam op het vlak van onderwijs, zorg, sport of jeugdbeweging omvat en die de belangen van deze verenigingen of organisaties behartigt;
lokale overheid: een in het Vlaamse Gewest gelegen gemeente of provincie.
locatie: de locatie wordt gedefinieerd door het adres. Drie locaties impliceert dus drie verschillende adressen waar de ontharding en groenblauwe inrichting moet plaatsvinden. Twee huisnummers naast elkaar zijn dus twee locaties;
minister: de Vlaamse minister bevoegd voor de omgeving en de natuur;
multiplicatoreffect: het doorsijpeleffect waarbij het belang en het positieve karakter van het project worden opgemerkt door andere actoren binnen en buiten het project én het beschikbaar stellen van de resultaten en leerpunten aan het leertraject;
ontharden: het fysisch wegnemen van verharding op het terrein zodat verschillende ecosysteemfuncties van de bodem worden hersteld. Xxxxxxxxxx vervangen door halfdoorlatende verharding wordt binnen deze oproep niet beschouwd als ontharden;
overheadkosten: kosten die men, zij het in mindere mate, ook zou hebben indien het project niet zou worden verwezenlijkt, omdat die kosten hoe dan ook moeten worden gedragen voor het uitvoeren van dagdagelijkse activiteiten;
personeelskosten: kosten van het eigen personeel dat rechtstreeks betrokken is bij het project en dit in verhouding tot de tijd die zij aan het project besteden. Als kosten worden de directe brutosalarissen van bedienden en brutolonen van arbeiders met inbegrip van de wettelijk verplichte werkgeversbijdragen, het vakantiegeld, de eindejaarspremie en kosten voor woon-werkverkeer aanvaard;
POM: Provinciale Ontwikkelingsmaatschappij als vermeld in artikel 3, §1 van het decreet van 7 mei 2004 houdende vaststelling van het kader tot oprichting van de provinciale ontwikkelingsmaatschappijen;
projectindiener: de vzw, intercommunale, koepelorganisatie, lokale overheid of POM die de aanvraag indient en optreedt als aanspreekpunt voor het project;
projectverantwoordelijke: de vzw, intercommunale, koepelorganisatie, lokale overheid of POM die de aanvraag indient, de subsidie in ontvangst neemt en optreedt als aanspreekpunt en als eindverantwoordelijke voor het project. Deze zorgt ervoor dat de doelstellingen worden behaald en zorgt voor een geslaagd eindresultaat op de terreinen;
subproject: elke locatie die onthard en groenblauw ingericht wordt binnen dit project en die overeenkomt met een van de types terreinen vermeld in artikel 2 §3, 3°;
verharding: oppervlakte waarvan de aard en/of toestand van het bodemoppervlak gewijzigd is door het aanbrengen van artificiële ondoorlaatbare of halfdoorlaatbare materialen voor onder meer wegen, woningen en gebouwen waardoor essentiële ecosysteemfuncties van de bodem verloren gaan;
werkingskosten: reële kosten die gerelateerd zijn aan de uitvoering van het project, andere dan investerings- en personeelskosten.
Artikel 2 – Doelstelling
§1. Binnen het Blue Deal-relanceproject VV031 ‘Groenblauwe infrastructuur – bebouwde omgeving’ is 3,5 miljoen euro voorzien voor de financiering van de projectoproep ‘Groenblauwe parels’ (artikel QB0-1QCE2ND-WT, basisallocatie QB0 1QC932 4322).
In functie van de voortgang van de vastlegging van de relancekredieten binnen project VV031, kan er budget worden verschoven tussen de onderliggende projectoproepen van VV031.
§2. De minister kan per project een subsidie van minimum 150.000 euro en maximum 245.000 euro toekennen, overeenkomstig de bepalingen van dit reglement.
De subsidie wordt toegekend met inachtneming van de ‘de minimis’ voorwaarden van steun volgens Verordening (EU) nr. 1407/2013.
§3. De subsidie is bedoeld voor projecten die als doelstelling hebben ontharding en groenblauwe inrichting van de bebouwde omgeving te realiseren. Daarmee wordt gedoeld op waterpartijen, planten, struiken en bomen met aandacht voor biodiversiteit, inheemse of streekeigen en bestuiversvriendelijke beplanting en een doordachte aanpak voor het beheer ervan. Ook moet er veel aandacht gaan naar watercaptatie en -infiltratie die bij voorkeur via natuurgebaseerde oplossingen wordt gerealiseerd. De deelnemers moeten ook bekijken of ze de nieuwe natuur die ze gaan aanleggen kunnen verbinden met reeds bestaande natuur rond het terrein. Waar mogelijk moeten groenblauwe verbindingen worden nagestreefd in het project.
Het project moet al de volgende aspecten inhouden:
1° Het project moet bestaan uit minstens 3 subprojecten waarbij het terrein in de bebouwde omgeving onthard en kwalitatief groenblauw wordt ingericht.
2° Elk subproject vindt plaats op een andere locatie en enkel terreinen die toegankelijk zijn voor minstens 100 mensen komen in aanmerking. Deze toegankelijkheid moet ten laatste tegen het einde van het project gerealiseerd zijn en aangetoond worden door de projectindiener.
3° De terreinen zijn in het Vlaamse Gewest gelegen private of publieke delen van:
terreinen van onderwijsinstellingen;
terreinen van jeugdbewegingen;
bedrijventerreinen;
terreinen van zorginstellingen;
sportterreinen;
terreinen van woonwijken, buurten.
4° Bij het vormgeven en uitvoeren van de subprojecten moeten verschillende mensen worden betrokken en/of geïnformeerd.
5° Er moet aandacht zijn voor een multiplicatoreffect. Dit kan door het belang en het positieve karakter van het (sub)project te delen binnen de sector, buurt of met andere lokale overheden en door daarnaast resultaten en leerpunten aan het leertraject beschikbaar te stellen. Het departement engageert zich namelijk om een leertraject op te zetten dat de leerpunten uit deze oproep achteraf breed wil verspreiden.
Er wordt geen minimumoppervlakte gesteld. Hoe groter het oppervlak dat onthard wordt en hoe meer locaties die worden aangepakt, hoe beter.
Artikel 3 – Organisaties die een project kunnen indienen
§1. Volgende organisaties kunnen een projectaanvraag indienen:
vzw’s, intercommunales, koepelorganisaties, lokale overheden en POM’s die bovenstaand doel uit artikel 2 kunnen realiseren op 1 of meerdere types van de vermelde terreinen kunnen een project indienen. Samenwerkingsverbanden met één of meer partners worden aangemoedigd. Er hoeft daarvoor geen formele structuur te worden opgezet. Eén vzw, intercommunale, koepelorganisatie, lokale overheid of POM vertegenwoordigt dan het samenwerkingsverband en treedt op als projectindiener. Wanneer een lokale overheid indiener is, is deze verplicht om een samenwerking aan te gaan met minstens één van de andere actoren, zijnde met een vzw, intercommunale, koepelorganisatie of POM.
§2. Er kan maar één projectindiener zijn. Deze is na eventuele toekenning van de subsidie ook de projectverantwoordelijke. Elke projectindiener kan maar één project indienen.
De projectindiener moet voor alle subprojecten op zoek gaan naar deelnemers en deze moeten gekend zijn bij en vermeld worden in de projectaanvraag.
De projectindiener moet zorgen dat er expertise rond ontharding en groenblauwe inrichting aanwezig is en dat hij de deelnemers actief kan begeleiden bij de realisatie van ieder subproject. Indien hij die expertise zelf niet heeft of deze begeleiding zelf niet kan voorzien, moet hij hiervoor een partner onder de arm nemen. Deze expertise moet bij de aanvraag van het project bekend zijn en beargumenteerd worden. Deze kosten kunnen volgens de in artikel 4 vermelde percentages worden ingebracht voor de subsidie.
§3. De projectverantwoordelijke draagt de eindverantwoordelijkheid en staat in voor het behalen van de gestelde doelstellingen en voor een geslaagd eindresultaat op de terreinen.
De projectverantwoordelijke staat in voor de financiële afhandeling van de subsidie aan de deelnemers van zijn project. Hij dient daarbij rekening te houden met de bepalingen vermeld in artikel 4.
Artikel 4 – Algemene voorwaarden
§1. De gesubsidieerde activiteiten mogen niet starten voor de betekening van het ministerieel besluit (MB) over de toekenning van de subsidie voor het project. Een eventuele vergunning kan wel al aangevraagd worden nadat de projectaanvraag is ingediend.
Het project start uiterlijk op 2 mei 2023 en duurt maximaal drie jaar. De projectindiener vermeldt in de subsidieaanvraag de geplande start- en einddatum.
§2. De subsidie bedraagt minimaal 150.000 € en maximaal 245.000 € per project en maximaal 75% van de in aanmerking komende uitgaven van de projectbegroting, exclusief BTW. De subsidie wordt toegekend met inachtneming van de ‘de minimis’ voorwaarden van steun volgens Verordening (EU) nr. 1407/2013. Het totaal van alle verkregen subsidies in het kader van het project mag niet meer bedragen dan 100% van de totaal in aanmerking komende projectkost.
§3. Minimum 90% procent van de subsidie moet worden aangewend voor kosten voor terreinrealisatie, omkadering (waaronder expertisebegeleiding) en de voorbereidende werken die nodig zijn om deze te realiseren. Maximaal 10% van de subsidie mag gaan naar het creëren van betrokkenheid en het bekomen van het multiplicatoreffect.
§4. Activiteiten die bestaan uit het uitvoeren van wettelijke verplichtingen komen niet in aanmerking voor subsidie. Gesubsidieerde activiteiten mogen niet in strijd zijn met bestaande wetgeving. De subsidie vormt geen garantie op het bekomen van vergunningen. De projectindiener informeert zich daarom best op voorhand over de eventueel aan te vragen vergunningen, bijvoorbeeld een omgevingsvergunning voor vegetatie-of reliëfwijziging.
Artikel 5 – Procedure om projecten in te dienen
De projectvoorstellen voor de oproep ‘groenblauwe parels’ worden uiterlijk op maandag 8 augustus 2022 voor 12 uur ‘s middags ingediend via het aanvraagformulier op de website xxxxx://xxxxxxxx.xxxxxxxxxx.xx/xxxxxx-xxxxxxxxxxx-xxxxxx.
Op straffe van onontvankelijkheid moet het aanvraagformulier volledig en correct ingevuld worden door de projectindiener. Deze voegt daarbij al de volgende bijlagen toe:
1° een beknopte projectomschrijving op de daartoe voorziene projectfiche;
2° een overzicht van de verschillende projectfases en periodes waarin die uitgevoerd worden op de daartoe voorziene planningsfiche;
3° een financieel overzicht met alle geraamde inkomsten en uitgaven op de daartoe voorziene begrotingsfiche;
4° een formele overeenkomst tussen projectindiener en deelnemers waarin het wederzijds engagement wordt uitgesproken;
5° een door de terreineigenaar van ieder subproject ondertekend toelatingsbewijs om er te ontharden en groenblauw in te richten en een verklaring voor een instandhouding van tenminste 10 jaar;
6° een verklaring op erewoord waarin wordt bevestigd dat aan de ‘de minimis’ voorwaarden van steun volgens Verordening (EU) nr. 1407/2013 is voldaan.
Artikel 6 – Ontvankelijkheidsonderzoek
§1. Het departement onderzoekt de volledigheid en ontvankelijkheid van de aanvragen. De subsidieaanvraag is ontvankelijk als aan de volgende voorwaarden is voldaan:
1° de aanvraag is conform artikel 5, eerste lid tijdig ingediend via het voorziene elektronisch aanvraagformulier en bevat alle in artikel 5, tweede lid vermelde bijlagen op de daartoe voorziene invulfiches, indien van toepassing;
2° de aanvraag is ingediend door een vzw, intercommunale, koepelorganisatie, lokale overheid of POM en voldoet aan het minimum aantal subprojecten, zoals vermeld in artikel 2 §3, 1°;
3° de aanvraag heeft betrekking op realisaties op terreinen binnen een type zoals vermeld in artikel 2, §3, 3°;
4° de voorgestelde projecten voldoen aan de algemene voorwaarden, vermeld in artikel 4.
§2. Indien de aanvraag onvolledig is, ontvangt de projectindiener binnen de tien werkdagen na sluiting van de oproep een bericht met de vraag om het aanvraagdossier binnen de vijf werkdagen te vervolledigen. Indien de projectindiener de bijkomende informatie niet tijdig levert, wordt de aanvraag onontvankelijk verklaard. Binnen de vijfentwintig werkdagen na sluiting van de oproep ontvangt elke projectindiener een bericht van het departement over de ontvankelijkheid van de aanvraag. Bij ontstentenis van een tijdig bericht van het departement wordt de aanvraag geacht ontvankelijk te zijn.
Artikel 7 – Beoordeling en selectie
§1. Het departement beoordeelt de ontvankelijke projectvoorstellen voor de oproep ‘Groenblauwe parels’ aan de hand van volgende criteria (100 punten):
1° de mate waarin het project bijdraagt aan de doelstelling van de projectoproep, zoals opgenomen in artikel 2, §3 (56 punten) en dit via volgende subcriteria:
de mate waarin de subprojecten aandacht hebben voor watercaptatie en -infiltratie via nature based solutions (10 punten);
de mate waarin de subprojecten aandacht hebben voor biodiversiteit, bestuiversvriendelijke en inheemse of streekeigen beplanting, klimaatadaptatie en groenblauwe dooradering en verbindingen (10 punten);
het aantal subprojecten waar ingegrepen wordt en de oppervlakte van de subprojecten die wordt onthard en groenblauw ingericht. Hoe meer locaties en hoe groter de oppervlakte, hoe beter (10 punten);
de mate waarin mensen op een gepaste en actieve manier betrokken zullen worden bij het vormgeven en het uitvoeren van de subprojecten (10 punten);
de mate waarin men oog heeft voor het bekomen van een multiplicatoreffect en waarin resultaten en leerpunten aan het leertraject beschikbaar worden gesteld (10 punten);
de mate waarin en de argumentatie waaruit blijkt dat het project een maatschappelijke meerwaarde heeft, onder meer doordat de subprojecten toegankelijk zijn voor minstens 100 mensen of de belofte en argumentatie dat het terrein tegen het einde van het project toegankelijk zal zijn voor minstens 100 mensen, zodat het een maatschappelijke meerwaarde krijgt (6 punten).
2° de mate waarin de projectindiener expertise kan aantonen (20 punten):
rond ontharden en groenblauwe inrichting, watercaptatie, –infiltratie en biodiversiteit (10 punten);
rond het begeleiden van deelnemers of het coördineren van projecten (10 punten).
3° de kwaliteit van het projectvoorstel (15 punten):
de helderheid en volledigheid van de toelichting in de fiches vermeld in artikel 5, tweede lid (5 punten);
een billijke verhouding van de geraamde projectkosten ten opzichte van de geplande projectrealisaties (5 punten);
het detailniveau waarmee de beoogde terreinresultaten al worden voorgesteld (5 punten).
4° de mate waarin het project bijdraagt aan volgende meerwaarden (9 punten):
samenwerkingen met relevante organisaties, naast de deelnemers, worden opgezet (3 punten);
uitgebroken materialen krijgen een nieuw leven binnen dit project of worden gerecycleerd (3 punten);
een optimale spreiding van de locaties van de subprojecten over Vlaanderen of over meerdere gemeenten of provincies heen (3 punten).
§2. Het departement rangschikt de beoordeelde projectvoorstellen op basis van de score die ze behaald hebben op de criteria uit §1. De geslaagde projecten zullen worden gesubsidieerd tot zover het beschikbare budget het toelaat. Om geslaagd te zijn, moet men minstens de helft van de punten halen op de subcriteria van criterium 1, 2 en 3 en in totaal minstens 60/100 halen.
§3. Ten einde een goed zicht te krijgen op de projectvoorstellen kan het departement voor de projectvoorstellen die voor subsidiëring in aanmerking komen de projectindieners vragen hun projectvoorstel te verduidelijken of te komen toelichten.
§4. Als er onvoldoende middelen zijn voor al de geslaagde projecten, wordt bij gelijke scores van de laagst scorende geslaagde projecten een verdere selectie van deze laatste projecten doorgevoerd op basis van volgende bijkomende criteria:
1° de diversiteit van de terreinen van alle geslaagde projecten;
2° geografische spreiding over Vlaanderen van alle geslaagde projecten.
§5. Het departement maakt een verslag op en draagt de selectie van projecten voor aan de minister.
§6. De minister beslist welke projecten een subsidie ontvangen en legt voor de geselecteerde projecten de subsidiebedragen vast bij ministerieel besluit.
§7. Het departement brengt de projectindieners van de ontvankelijke projecten op de hoogte van de beslissing van de minister.
Artikel 8 – Verplichtingen na toekenning van de subsidie
§1. Op elke communicatiedrager die in het kader van het project wordt verspreid, moeten de logo’s van het departement Omgeving, van het relanceplan ‘Vlaamse Veerkacht’ en van het Europees herstelfonds worden aangebracht.
§2. De projectverantwoordelijken kunnen in de loop van hun project of tot 24 maand na uitbetaling van het saldo maximaal driemaal door het departement gevraagd worden om kosteloos toelichting te geven in functie van kennisdeling.
§3. De concrete ontharding en groenblauwe inrichting van het terrein moeten minstens 10 jaar in stand worden gehouden. De projectverantwoordelijke is verantwoordelijk voor het navolgen van deze voorwaarden bij de verschillende deelnemers. Na respectievelijk 5 en 10 jaar dient men foto’s als bewijs van instandhouding naar het departement door te sturen. Er zullen tot 10 jaar na het einde van het project risicogebaseerde controles op instandhouding worden gedaan door het departement.
Artikel 9 – Opvolging en wijze van rapportering
§1. Het departement stelt per gesubsidieerd project één of enkele vertegenwoordiger(s) van de Vlaamse overheid aan. Deze persoon of personen volgt/volgen de uitvoering van het project op en worden de contactperso(o)n(en) voor de projectverantwoordelijke.
§2. De projectverantwoordelijke informeert het departement minstens tweemaal over de voortgang van het project: door middel van een tussentijds rapport en een eindrapport. De data waarop deze rapporten moeten worden ingeleverd, worden bij de start van het project door het departement bepaald op basis van de door de projectindiener meegegeven startdatum en projectduur.
Het tussentijds rapport omvat:
1° een duidelijke stand van zaken (wat is gebeurd, wat zijn de volgende stappen, timing);
2° een eventuele beargumenteerde bijstelling van de plannen;
3° een toelichting over de mate waarin betrokkenheid van derden werd gecreëerd;
4° een toelichting over de mate waarin en de wijze waarop het multiplicatoreffect al werd nagestreefd;
5° de voornaamste leerpunten over de al uitgevoerde projectactiviteiten die nuttig kunnen zijn voor toekomstige projecten;
6° eventuele foto’s van realisaties en activiteiten die plaatsvonden of van communicatiedragers die werden gemaakt.
Het eindrapport, dat binnen de drie maanden na realisatie van het project wordt ingediend, omvat:
1° een inhoudelijke rapportering houdende:
een nieuwe stand van zaken (welke stappen zijn allemaal uitgevoerd, timing);
een beschrijving van de eindresultaten (uitgedrukt in aantal m² of ha, hoe het nieuwe terrein eruit ziet, welke omliggende natuur of groenblauwe aders het eventueel heeft versterkt,…), vergeleken met de beoogde resultaten uit het aanvraagdossier en het tussentijds rapport;
foto’s van de terreinrealisaties met beknopte toelichting;
een toelichting over de mate waarin betrokkenheid van derden werd gecreëerd;
een toelichting over de manier waarop het multiplicatoreffect is bereikt;
de voornaamste leerpunten die nuttig kunnen zijn voor toekomstige projecten;
een bewijs dat het ontharde terrein toegankelijk is voor minstens 100 mensen.
2° een financiële rapportering houdende:
een gedetailleerde financiële eindafrekening van het project met o.a. een staat van alle inkomsten en uitgaven voor het project conform de begroting vermeld in artikel 5, tweede lid, 3° Hiervoor maakt de projectverantwoordelijke gebruik van het sjabloon dat het departement hiervoor aanlevert;
de bewijzen voor gedane uitgaven voor het gesubsidieerde project, genummerd volgens het overzicht van uitgaven.
§3. Het departement kan te allen tijde vragen voor een mondelinge toelichting, indien nodig bijkomende bewijsstukken opvragen en een controle ter plaatse uitvoeren van de effectieve realisatie van het project.
Artikel 10 – Betalingsmodaliteiten
§1. De uitbetaling van de subsidie gebeurt in schijven als volgt:
1° een eerste schijf van 30% van de toegekende subsidie wordt uitbetaald na de start van het project, overeenkomstig artikel 4 §1 , en zoals gemeld door de begunstigde in het aanvraagformulier;
2° een tweede schijf van 30% wordt uitbetaald na het inzenden van het tussentijds rapport vermeld in artikel 9, §2 en een positieve beoordeling hiervan door het departement.
3° een laatste schijf van 40% wordt uitbetaald na ontvangst van het eindrapport, vermeld in artikel 9, §2, en na een positieve beoordeling hiervan door het departement.
§2. Op basis van de bewezen en aanvaarde kosten die betrekking hebben op de realisatie van het project, wordt het definitieve subsidiebedrag herberekend. Het herberekende bedrag kan nooit het toegekende subsidiebedrag uit het ministerieel besluit overschrijden.
§3. Enkel kosten gemaakt voor activiteiten die gerealiseerd zijn binnen de termijn van uitvoering van het project zoals bepaald in artikel 4, §1, komen in aanmerking voor subsidiëring. Enkel personeels-, werkings- en investeringskosten die direct gekoppeld zijn aan de uitvoering van het project kunnen worden ingebracht.
Overheadkosten, kosten voor activiteiten die krachtens een wet, decreet of besluit verplicht zijn, boetes, financiële sancties en gerechtskosten komen niet in aanmerking voor subsidiëring.
Artikel 11 – Sancties
§1. Indien de projectverantwoordelijke de verplichtingen in artikel 8, §1-§2 tijdens de uitvoering van het project niet naleeft, kan de minister beslissen het toegekende subsidiebedrag met 10% te verminderen. De vermindering wordt verrekend op de laatste schijf van de subsidie.
§2. Indien de projectverantwoordelijke de verplichtingen in artikel 8, §1-§2, tot 24 maanden na uitbetaling van het saldo niet naleeft, kan de minister overgaan tot terugvordering van een deel van de subsidie. Dat deel is in verhouding tot de overtreding.
§3. Indien de projectverantwoordelijke de verplichtingen in artikel 8, §3 niet nakomt, kan de minister beslissen de volledige subsidie terug te vorderen voor het betrokken deel dat niet in stand is gehouden.
§4. Als de minister dubbele subsidiëring of subsidiefraude vaststelt, zal de minister de subsidie stopzetten en op eenvoudig verzoek de onterecht toegekende subsidie terugvorderen.
§5. Het departement vordert onterecht ontvangen subsidies na de eindrapportage en eindbeoordeling op eenvoudig verzoek terug.
Artikel 12 – Gegevensgebruik en –verwerking
§1. De persoonsgegevens van de aanvragers van een subsidie in het kader van de projectoproep ‘groenblauwe parels’ worden door het departement in een bestand opgenomen. Deze gegevens vallen onder toepassing van de Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (Algemene Verordening Gegevensbescherming) en van de Wet betreffende de bescherming van natuurlijke personen met betrekking tot de verwerking van persoonsgegevens van 30 juli 2018. Het beleid van het departement met betrekking tot deze persoonsgegevens en de rechten van betrokkenen kunnen worden geraadpleegd op xxxxx://xxx.xxxxxxxxxxxxxxxxxx.xx/xxxxxxx.
§2. De begunstigde geeft toestemming aan het departement om de informatie verleend in het kader van het subsidieproject te gebruiken voor verwerking in wetenschappelijke studies en rapporten die door of in opdracht van het departement worden opgemaakt en voor verwerking in communicatieve dragers zoals websites, publicaties, persberichten en presentaties.
Artikel 13 – DNSH-principe
Alle activiteiten die kaderen binnen deze projectoproep dienen het beginsel “geen ernstige afbreuk doen aan” ofwel “do no significant harm” (DNSH) in acht te nemen. Dit wil zeggen dat de middelen enkel aangewend mogen worden op een wijze die geen ernstige afbreuk doet aan zes welbepaalde milieudoelstellingen: klimaatmitigatie, klimaatadaptatie, water en mariene hulpbronnen, biodiversiteit, circulaire economie en verontreiniging. Meer info hierover wordt ter beschikking gesteld op de website van het departement.
Artikel 14 – Inwerkingtreding
Het reglement treedt onmiddellijk in werking.
11