DE WND. VOORZITTER VAN DE VIIIste KAMER,
nr. 279 417 van 25 oktober 2022 in de zaak RvV X / VIII | ||
In zake: | X | |
Gekozen woonplaats: | ten kantore van advocaat X. XXXXXX Xxxxxxxxxxxxxx 000 0000 XXXXXXX | |
tegen: de Belgische staat, vertegenwoordigd door de staatssecretaris voor Asiel en Migratie |
DE WND. VOORZITTER VAN DE VIIIste KAMER,
Gezien het verzoekschrift dat X, die verklaart van Afghaanse nationaliteit te zijn, op 6 mei 2022 heeft ingediend om de nietigverklaring te vorderen van de beslissing van de gemachtigde van de staatssecretaris voor Asiel en Migratie van 28 maart 2022 tot weigering van de afgifte van een visum lang verblijf (type D) met het oog op gezinshereniging.
Gezien titel Ibis, hoofdstuk 2, afdeling IV, onderafdeling 2, van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen.
Gezien de beschikking tot vaststelling van het rolrecht van 10 mei 2022 met refertenummer X. Gezien de nota met opmerkingen en het administratief dossier.
Gezien de synthesememorie.
Gelet op de beschikking van 2 augustus 2022, waarbij de terechtzitting wordt bepaald op 29 september 2022.
Xxxxxxx het verslag van rechter in vreemdelingenzaken I. XXXXXXXX.
Gehoord de opmerkingen van advocaat X. XXXXXX, die loco advocaat X. XXXXXX verschijnt voor de verzoekende partij en van advocaat X. XXXXXX, die loco advocaat X. XXXXXXXX verschijnt voor de verwerende partij.
WIJST NA BERAAD HET VOLGENDE ARREST:
1. Nuttige feiten ter beoordeling van de zaak
De heer N.F., van Afghaanse nationaliteit, dient op 6 oktober 2015 als niet-begeleide minderjarige een verzoek om internationale bescherming in.
Op 1 december 2015 beslist de dienst Voogdij van de FOD Justitie dat de heer X.X. xxxxx is dan 18 jaar en dat bijgevolg de plaatsing onder voogdij van rechtswege vervalt.
Op 22 juni 2017 wordt de heer N.F. de subsidiaire beschermingsstatus toegekend.
Verzoekster dient op 5 november 2021 een aanvraag in voor de afgifte van een visum lang verblijf met het oog gezinshereniging, als echtgenote van de heer N.F. Op 28 maart 2022 weigert de gemachtigde van de staatssecretaris voor Asiel en Migratie de afgifte van dit gevraagde visum. Dit is de bestreden beslissing, die luidt als volgt:
“Betrokkene kan zich met beroepen op de richtlijnen van artikel 10, §1, al. 1, 4° van de wet van 15/12/1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen.
Overwegende dat op datum van 05/11/2021 een visumaanvraag gezinshereniging ingediend werd op naam van [F.F.], geboren op […] van Afghaanse nationaliteit om haar echtgenoot in België, [F.N.], geboren op […], van Afghaanse nationaliteit, te vervoegen;
Overwegende dat de wet van 15.12.1980 bepaalt dat de te vervoegen persoon moet aantonen dat hij over stabiele, toereikende en regelmatige bestaansmiddelen beschikt, die ten minste gelijk moeten zijn aan honderd twintig procent van het bedrag bedoeld in artikel 14, § 1, 3° van de wet van 26 mei 2002 betreffende het recht op maatschappelijke integratie. Bij het beoordelen van deze bestaansmiddelen
1° wordt rekening gehouden met hun aard en regelmatigheid;
2° worden de middelen verkregen uit de aanvullende bijstandsstelsels, met name het leefloon en de aanvullende gezinsbijslagen, alsook de financiële maatschappelijke dienstverlening en de gezinsbij- slagen niet in aanmerking genomen;
3° worden de wachtuitkering en de overbruggingsuitkering niet in aanmerking genomen en wordt de werkloosheidsuitkering enkel in aanmerking genomen voor zover de betrokken echtgenoot of partner kan bewijzen dat hij actief werk zoekt
Overwegende dat ter staving van de bestaansmiddelen van meneer [F.N.], de volgende documenten werden voorgelegd:
- loonfiches van Xxxxxxx’x interim;
- fiche 281.10 van 2020 bij Xxxxxxx’x interim;
- individuele rekening 2020 bij Xxxxxxx’x interim;
- arbeidsovereenkomst bij Belgian Cycling Factory;
- loonfiches bij Belgian Cycling Factory;
Overwegende dat uit het administratief dossier blijkt dat xxxxxx [F.N.] niet meer bij Xxxxxxx'x interim werkt sinds 05/06/2021 en niet meer bij Belgian Cycling Factory werkt sinds 21/01/2022;
Overwegende dat uit het administratief dossier blijkt dat meneer [F.N.] sinds vandaag bij Accent Jobs for People tewerkgesteld wordt op basis van een interimcontract;
Aangezien betrokkene slechts aan zijn eerste werkdag begonnen is als uitzendkracht bij Accent Jobs for People, dat aan dergelijke contracten op elk moment een einde kan worden gesteld door de werkgever en betrokkene daarnaast geen enkele zekerheid kan bieden dat dit interimwerk in de toekomst kan worden voortgezet is de stabiliteit en de regelmatigheid van deze bestaansmiddelen niet aangetoond.
Bijgevolg toont meneer [F.N.] niet aan over toereikende, stabiele en regelmatige bestaansmiddelen te beschikken en wordt het visum geweigerd.
[…] Motivatie:
Betrokkene kan zich niet beroepen op de richtlijnen van art. 10, §1, al. 1, 4° of 5° of art. 10bis, §2,
naargelang het geval; van de wet van 15/12/1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, gewijzigd door de wet van 08/07/2011. De te vervoegen vreemdeling bewijst niet op afdoende wijze (of legt geen enkel bewijs voor) dat hij over stabiele, regelmatige en voldoende bestaansmiddelen beschikt zoals bepaald in artikel 10, §5 om in zijn eigen behoeften en die van zijn familieleden te voorzien er om te voorkomen dat zij ten laste vallen van de openbare overheden.
De Dienst Vreemdelingenzaken wenst uw aandacht erop te vestigen dat de te vervullen voorwaarden van de gezinshereniging cumulatief zijn. Aangezien minstens één van deze voorwaarden niet vervuld is, wordt uw visumaanvraag geweigerd.
De Dienst Vreemdelingenzaken heeft de andere voorwaarden niet volledig onderzocht.
Deze beslissing belet de Dienst Vreemdelingenzaken dus niet om bij de indiening van een nieuwe visumaanvraag deze andere voorwaarden na te gaan of over te gaan tot een onderzoek of analyse die zij nodig acht.
De Dienst Vreemdelingenzaken raadt u aan uw dossier grondig na te kijken vooraleer een nieuwe aanvraag in te dienen. De te vervullen voorwaarden en voor te leggen bewijsstukken kan u terugvinden op de website van de Dienst Vreemdelingenzaken (xxx.xxxx.xxxx.xx).”
2. Over de rechtspleging
2.1. Xxxxxxxxxxx heeft ervoor gekozen een synthesememorie in te dienen. Overeenkomstig artikel 39/81, zevende lid van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen (hierna: de Vreemdelingenwet) doet de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen (hierna: de Raad) uitspraak op basis van de synthesememorie behoudens wat de ontvankelijkheid van het beroep en van de middelen betreft.
2.2. Kort voor de terechtzitting maakt verzoekster nog een aanvullende nota over. Aan de hand van deze nota wenst zij enkele bijkomende stukken toe te voegen aan haar dossier, met name enerzijds een schrijven van 29 juli 2022 van de huidige werkgever dat de heer N.F. sinds 11 april 2022 voor een periode van 125 dagen bij hen via interim werkzaam is en dat na deze periode hij als vaste allround medewerker zal worden aangenomen en dit met een contract van onbepaalde duur en anderzijds bijkomende loonfiches voor de periode vanaf 11 april 2022. Hiermee wil zij haar standpunt kracht bijzetten dat haar echtgenoot wel degelijk beschikt over stabiele, toereikende en regelmatige bestaans-middelen.
Het neerleggen van een aanvullende nota is in het kader van een annulatieberoep niet voorzien in de Vreemdelingenwet noch in het koninklijk besluit van 21 december 2006 houdende de rechtspleging voor de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen. De Raad moet deze nota van verzoekster dan ook niet als een processtuk in zijn beoordeling betrekken. Nog moet worden opgemerkt dat de regelmatigheid van een administratieve beslissing dient te worden beoordeeld in functie van de gegevens waarover het bestuur ten tijde van het nemen van deze beslissing kon beschikken. Verweerder kon op het moment van de totstandkoming van de bestreden beslissing geen kennis hebben van de stukken die verzoekster pas voor het eerst aanbrengt door middel van haar aanvullende nota en hiermee dus ook geen rekening houden. Deze stukken kunnen dus niet dienstig worden aangebracht in het kader van de huidige beroepsprocedure (RvS 1 september 1999, nr. 81.172; RvS 19 november 2002, nr. 112.681).
3. Onderzoek van het beroep
3.1. In een eerste middel voert verzoekster de schending aan van de artikelen 10, § 1, eerste lid, 4° en 62 van de Vreemdelingenwet, van de artikelen 2 en 3 van de wet van 29 juli 1991 betreffende de uitdrukkelijke motivering van de bestuurshandelingen (hierna: de wet van 29 juli 1991), van de materiële motiveringsplicht, van het zorgvuldigheidsbeginsel en van het redelijkheidsbeginsel.
Verzoekster zet haar middel uiteen als volgt:
“Het algemeen beginsel van behoorlijk bestuur, de materiële motiveringsplicht houdt in dat motivering moet bestaan uit de juridische en de feitelijke overwegingen die aan de beslissing ten grondslag liggen. De motivering moet daarenboven afdoende zijn, dit is draagkrachtig en deugdelijk.
Artikel 62 van de Vreemdelingenwet bepaalt het volgende:
“De administratieve beslissingen worden met redenen omkleed.”
Aan artikel 62 van de Vreemdelingenwet is slechts voldaan wanneer de motivering van de administratieve beslissing afdoende en toereikend is (X.x.Xx., nr. 43.522, 29 juni 1993, R.A.C.E. 1993) en meer bepaald passend, nauwkeurig en relevant (X.x.Xx., nr. 53.583, 7 juni 1995, Rev.dr.étr. 1995, 326) of nog duidelijk,
nauwkeurig en ter zake dienend (X.x.Xx., nr. 42.199, 8 maart 1993, R.A.C.E. 1993)
De artikelen 2 en 3 van de Wet van 29 juli 1991 betreffende de uitdrukkelijke motivering van de bestuurshandelingen bepalen het volgende:
“Artikel 2: De bestuurshandelingen van de besturen bedoeld in artikel 1 moeten uitdrukkelijk worden gemotiveerd.
Artikel 3: De opgelegde motivering moet in de akte de juridische en feitelijke overwegingen vermelden die aan de beslissing ten grondslag liggen. Zij moet afdoende zijn.”
Deze wet schrijft dus voor dat de overheid op straffe van onwettigheid van de beslissing in de akte die de beslissing zelf bevat ook de motivering voor deze beslissing moet opnemen. Deze motivering moet niet enkel weergegeven worden doch daarenboven moet ze ook afdoende zijn, dit wil zeggen draagkrachtig en deugdelijk.
Dat in casu de motivering ontoereikend en onvoldoende nauwkeurig is;
Dat de bestreden beslissing onvoldoende de feitelijke en juridische overwegingen weergeeft waaraan zij ten grondslag ligt;
Dat verzoekster de schending van de motiveringsplicht inroept in samenhang met de zorgvuldigheidsplicht.
Dat de onjuiste en onvoldoende motivering immers samenhangt met het feit dat men niet met alle feitelijke gegevens die ter beschikking waren, heeft rekening gehouden.
“Bij de vaststelling en de waardering van de feiten, waarop het besluit rust, moet de nodige zorgvuldigheid worden betracht (SUETENS, L.P. en XXXX, X., Administratief recht, Leuven, Acco, 1990, 31)
Het zorgvuldigheidsbeginsel legt de overheid de plicht op haar beslissingen op een zorgvuldige wijze voor te bereiden en te stoelen op een correcte feitenvinding. (RvS 2 februari 2007, nr. 167 411; RvS 14 februari 2006, nr. 154 954) Het respect voor het zorgvuldigheidsbeginsel houdt derhalve in dat de administratie bij het nemen van een beslissing moet steunen op alle gegevens van het betreffende dossier en op alle daarin vervatte dienstige stukken.
Artikel 10 §1, al 1, 4° van de Vreemdelingenwet bepaalt:
[…]
Verwerende partij oordeelt in de bestreden beslissing dat verzoekster niet aantoont dat de referentiepersoon, de heer [N.F.], over toereikende, stabiele en regelmatige bestaansmiddelen.
Het bewijs van toereikende, stabiele en regelmatige bestaansmiddelen van de referentiepersoon wordt gestaafd door volgende documenten:
- Loonfiches van Xxxxxxx'x interim;
- Fiche 281.10 va, 2020 bij Xxxxxxx'x interim;
- Individuele rekening 2020 bij Xxxxxxx'x interim;
- Arbeidsovereenkomst bij Belgian Cycling Factory;
- Loonfiches bij Belgian Cycling Factory.
Verwerende partij gaat over tot actualisering van het dossier en stelt vast als volgt:
“De referentiepersoon de heer [F.], werkt niet meer bij Xxxxxxx'x interim werkt sedert 05/06/2021 en niet meer bij Belgian Cycling Factory werkt sinds 21/01/2022”
Verder stelt zij dat verzoeker sedert 28/03/2022 opnieuw tewerkgesteld werd als uitzendkracht bij Accent Jobs for People, doch dat aan dergelijke contracten op elk moment een einde kan worden gesteld door de werkgever en de referentiepersoon daarnaast geen enkele zekerheid kan bieden dat dit interimwerk in de toekomst kan worden voortgezet.
Hieruit zou volgens verwerende partij volgen dat de stabiliteit en de regelmatigheid van deze bestaans- middelen niet zou aangetoond worden.
Het gaat niet op dat verwerende partij slechts actualiseert in haar eigen voordeel, zonder daarbij de elementen die ten voordele van verzoekster spreken mee in haar overweging op te nemen.
Verwerende partij diende in deze; of te wel:
het gehele dossier had moet actualiseren, d.w.z. ook de relevante informatie inzake de werkloosheids- uitkering had moeten voegen en daarbij standpunt aan verzoeker had moeten vragen.
of:
het dossier in zijn totaliteit niet actualiseren en behandelen zoals het haar voorlag.
Verzoeker verwijst hiervoor naar de rechtspraak van de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen. Verwerende partij actualiseert het dossier nét op het moment dat verzoeker gedurende één maand werkloos was...
Dit is werkelijk ONREDELIJK!
De referentiepersoon van verzoekster beschikt op het moment van de aanvraag d.d. 05/11/202, daarvoor en tot op heden over een stabiel, regelmatig en toereikend inkomen.
Hij was slechts één maand werkloos en dit ten gevolge van de naweeën van de coronapandemie.
De referentiepersoon stelde alles in het werk meteen een nieuwe tewerkstelling te zoeken én te vinden. Hij is op heden (d.d. 06/05/2022) nog steeds tewerkgesteld, doch via Konvert interim in Houthalen bij TTRS en brengt hiervan de bewijzen bij in het geïnventariseerd stukkenbundel.
Overigens geeft TTRS in haar verklaring te kennen dat de referentiepersoon aldaar tewerkgesteld is met het oog op een vaste tewerkstelling.
> Stuk 2 -4 - loonfiches 2022 + verklaring TTRS + verklaring Accent Jobs
Gelet op het tewerkstellingsverleden van de referentiepersoon van verzoekster, kan gesteld worden dat hij wéldegelijk over stabiele, toereikende en regelmatige bestaansmiddelen beschikt.
Hij brengt ter staving hiervan een individuele rekening van 2020 en van 2021, alsmede loonfiches van deze jaren bij in het administratief dossier.
Ter vervollediging voegt verzoeker opnieuw loonfiches, loonbonnen en de individuele rekening van 2021 bij huidig verzoek.
> Stuk 5-financiële stukken 2021
Dat verwerende partij in casu tevens een individuele behoefteanalyse had moeten uitvoeren, doch dat zij dit duidelijk nagelaten heeft.
Dit blijkt vooreerst uit het niet vermelden van art. 42 §1, eerste lid Vw., alsook de motivering die zeer summier is en geen behoefteanalyse aanhaalt.
Verzoeker verwijst hiervoor naar de vaststaande rechtspraak van de Raad voor Vreemdelingen- betwistingen, alsook naar het arrest Xxxxxxxx.
Er wordt in de beslissing geen motivering gevoegd inzake het toereikende karakter van de bestaans- middelen, waardoor zij aldus impliciet stelt dat er voldaan is aan het toereikend karakter van de be- staansmiddelen, doch meent niet vast te kunnen stellen dat de bestaansmiddelen stabiel en regelmatig zijn.
De beoordeling van verwerende partij is kennelijk onredelijk.
De zorgvuldigheidsplicht bij de feitenvinding vereist dat de verwerende partij slechts na een behoorlijk onderzoek van de zaak en met kennis van alle relevante gegevens een beslissing mag nemen (RvV arrest n° 28.599 van 11 juni 2009, punt 2.4)
De bestreden beslissing bevat aldus geen afdoende motivering en komt te kort aan de zorgvuldigheid- plicht die men mag verwachten in elk concreet geval.”
3.2. Verweerder repliceert in de nota met opmerkingen als volgt:
“De verwerende partij heeft de eer om vooreerst te antwoorden dat een eenvoudige lezing van de bestreden beslissing aantoont aan dat de determinerende motieven op basis waarvan deze is genomen duidelijk worden aangegeven. De verzoekende partij heeft bovendien kennis genomen van de motieven van de bestreden beslissing daar zij ze citeert in het verzoekschrift en deze ook aanvecht. Aan het normdoel van de formele motiveringsplicht is dan ook voldaan.
In de bestreden beslissing wordt immers verwezen naar artikel 10, §1, eerste lid, 4°, van de vreemdelingenwet als haar juridische grondslag. In deze bepaling worden de familieleden opgesomd die in aanmerking komen voor gezinshereniging:
[…]
Daarnaast wordt in de bestreden beslissing benadrukt dat de te verveogen persoon moet aantonen dat hij over stabiele, toereikende en regelmatige bestaansmiddelen beschikt.
Er kan in verwezen naar artikel 10, §5, van de vreemdelingenwet, dat luidt als volgt: […]
De verplichting om het bewijs aan te brengen dat de referentiepersoon over toereikende, stabiele en regelmatige bestaansmiddelen beschikt, wordt opgelegd door artikel 10, §2, derde lid, van de vreemdelingenwet, dat luidt als volgt:
[…]
De verwerende partij wenst te vervolgen dat na onderzoek via de ‘Dolsis-databank’ door de gemachtigde van de staatssecretaris werd vastgesteld dat de arbeidsovereenkomst van de echtgenoot van verzoekster op 20.01.2022 was stopgezet.
Van de aanvrager van een visum mag redelijkerwijze worden verwacht dat hij alle nuttige elementen en bewijzen aanbrengt opdat de gemachtigde kan beoordelen of hij voldoet aan de wettelijke voorwaarden om het gevraagde visum te verkrijgen (RvS 12 maart 2013, nr. 222.809). De zorgvuldigheidsverplichting die rust op de bestuursoverheid geldt immers evenzeer ten aanzien van de rechtsonderhorige of, in het kader van een wederkerig bestuursrecht, de burger. Er dient op te worden gewezen dat de vreemdeling de nodige documenten moet aanbrengen opdat de verwerende partij kan beoordelen of hij aan de wettelijke voorwaarden voldoet. De verplichting die in casu rust op de vreemdeling, kadert bijgevolg in de wederkerige zorgvuldigheidsverplichting (RvS 28 april 2008, nr. 182.450).
Gelet op de stopzetting van de arbeidsovereenkomsten waarvan de loonfiches werden voorgelegd, kon de verwerende partij zich bezwaarlijk baseren op die loonfiches om te beoordelen of aan de bestaansmiddelenvoorwaarde was voldaan.
Pas op het ogenblik van het nemen van de bestreden beslissing was de echtgenoot van verzoekende partij opnieuw tewerkgesteld op basis van een interimcontract. Hij was inderdaad aan zijn eerste werkdag begonnen op het ogenblik van het nemen van de bestreden beslissing.
Het is niet kennelijk onredelijk om te oordelen dat de echtgenoot van verzoekster slechts aan zijn eerste werkdag is begonnen als uitzendkracht, dat aan dergelijke contracten op elk moment een einde kan worden gesteld door de werkgever en verzoeker daarnaast geen enkele zekerheid kan bieden dat dit interimwerk in de toekomst kan worden voortgezet, is de stabiliteit en de regelmatigheid van deze bestaansmiddelen niet aangetoond.
Het zorgvuldigheidsbeginsel houdt niet in dat het bestuur er steeds toe gehouden is bijkomende stukken aan de betrokkene te vragen wanneer blijkt dat de door hem ingediende stukken niet meer actueel zijn en wanneer de betrokkene ook moet weten dat die stukken niet meer actueel zijn, vermits zij op zijn eigen toestand betrekking hebben.
Bovendien kan van het bestuur niet verwacht worden dat zij haar beslissing nog enkele maanden uitstelt om te kijken welk inkomen deze precaire tewerkstelling, die pas aangevat is op de dag van de bestreden beslissing, zou gaan genereren.
De regelmatigheid van een administratieve beslissing dient te worden beoordeeld in functie van de gegevens waarover het bestuur ten tijde van het nemen van zijn beslissing kon beschikken om deze beslissing te nemen (RvS 23 september 2002, nr. 110.548).
Dit betekent dat de stukken waarop het bestuur zich kan baseren voor het nemen van de bestreden beslissing zich in het administratief dossier moeten bevinden, of ten laatste vóór het nemen van de bestreden beslissing aan het bestuur moeten worden overgemaakt.
De Raad voor vreemdelingenbetwistingen zou zijn bevoegdheid te buiten gaan door bij zijn wettigheidstoetsing rekening te houden met stukken die dateren van na de bestreden beslissing (RvS 18 juni 2009, nr. 194.395).
De verzoekende partij toont niet aan dat de verwerende partij op basis van onjuiste gegevens of op kennelijk onredelijke wijze heeft vastgesteld dat niet op afdoende wijze wordt aangetoond dat de referentiepersoon momenteel beschikt over toereikende, stabiele en regelmatige bestaansmiddelen, zodat niet kan worden vastgesteld dat in casu ten onrechte geen behoefteanalyse werd doorgevoerd. De verzoekende partij toont niet aan dat de verwerende partij de behoefteanalyse ten onrechte overbodig heeft geacht.”
3.3. In haar synthesememorie stelt verzoekster in antwoord op de nota nog het volgende:
“Er kan niet betwist worden dat de gemachtigde het verblijf weigert aan verzoekster omwille van de aard van de tewerkstelling. De bestreden beslissing stelt dat de aangetoonde tewerkstelling bij Xxxxxxx'x interim en bij Belgian Cycling Factory op het moment dat de bestreden beslissing genomen werd reeds beëindigd werd en dat de referentiepersoon op het nemen van de beslissing tewerkgesteld was op basis van een interimcontract bij Accent Jobs for People.
In de nota met opmerkingen wordt opnieuw benadrukt dat het pas op het ogenblik van het nemen van de bestreden beslissing was dat de echtgenoot van verzoekende partij opnieuw tewerkgesteld was op basis van een interimcontract.
De gemachtigde heeft duidelijk hiervan een punt gemaakt door er herhaaldelijk op te wijzen dat nu de referentiepersoon werkt op basis van een (nieuw) interimcontract dit volgens hem een onzekere arbeidssituatie is.
Ook al mag de gemachtigde bij de beoordeling van het voldoende karakter van de bestaansmiddelen, rekening houden met de aard van de tewerkstelling, dient er rekening gehouden te worden met de persoonlijke situatie van de referentiepersoon. De gemachtigde diende zich niet louter op de aard van de tewerkstelling te baseren, maar moet rekening houden met de gehele persoonlijke situatie van de Belgische echtgenoot en dus ook met de regelmaat van de voorgelegde inkomsten.
Er dient vastgesteld te worden dat de gemachtigde dit niet heeft gedaan.
Uit het administratief dossier blijkt duidelijk dat verzoekster in casu een regelmatige tewerkstelling heeft kunnen voorleggen van 2020 tot op heden. In het kader van de invulling van de vereiste van “stabiele en regelmatige inkomsten” dient gewezen te worden op het feit dat moet onderzocht worden of de gezinshereniger over stabiele inkomsten beschikt, niet of de gezinshereniger een stabiele tewerkstelling heeft bij eenzelfde werkgever of een stabiele bron van inkomsten heeft. Het feit dat de referentiepersoon werkt onder de vorm van een uitzendovereenkomst, een arbeidsovereenkomst met uitzendbeding of een arbeidsovereenkomst van bepaalde duur houdt op zich niet in dat de toekomst van de bestaansmiddelen onvoldoende is gegarandeerd. De wet vereist dat met de persoonlijke situatie van betrokkene wordt rekening gehouden en dus ook met zijn in casu regelmatige werkverleden sedert 2020. Het louter opsommen van de arbeidsovereenkomsten en de loonbrieven, betekent op zich niet dat de gemachtigde aan de voortdurende aaneenschakeling en/of overlapping van die loonbrieven een redelijk gewicht heeft toegekend.
Er dient dan ook vastgesteld te worden dat de gemachtigde in casu op kennelijk onredelijke wijze, en zonder rekening te houden met de (gehele) persoonlijke situatie van de referentiepersoon zoals de
regelmaat van de tewerkstelling, tot zijn conclusie is gekomen dat louter gezien de aard van zijn (interim)contract en daaruit voortvloeiende onzekerheid die eigen is aan elk soort uitzendarbeid, de bestaansmiddelen naar de toekomst toe onvoldoende gegarandeerd zouden zijn om aan te tonen dat verzoekster kan voorkomen ten laste te komen van het sociale bijstandsstelsel. De door het bestuur geponeerde verhouding tussen de motieven en het dispositief is kennelijk onredelijk.
Een schending van het redelijkheidsbeginsel in het licht van artikel 10§2 van de Vreemdelingenwet dient bijgevolg aangenomen te worden.”
3.4. Het zorgvuldigheidsbeginsel legt de overheid de verplichting op haar beslissingen op een zorg-vuldige wijze voor te bereiden en te stoelen op een correcte feitenvinding (RvS 2 februari 2007, nr. 167.411; RvS 14 februari 2006, nr. 154.954). Het respect voor het zorgvuldigheidsbeginsel houdt derhalve in dat de administratie bij het nemen van een beslissing moet steunen op alle gegevens van het dossier en op alle daarin vervatte dienstige stukken.
3.5. Verzoekster vroeg een visum lang verblijf om haar Afghaanse echtgenoot die de subsidiaire beschermingsstatus geniet in België te vervoegen. De beoogde gezinshereniging valt onder het toepassingsgebied van artikel 10 van de Vreemdelingenwet, waarvan de relevante bepalingen luiden als volgt:
Ҥ 1. Onder voorbehoud van de bepalingen van artikelen 9 en 12, zijn van rechtswege toegelaten om meer dan drie maanden in het Rijk te verblijven :
[…]
4° de volgende familieleden van een vreemdeling die sedert minimaal twaalf maanden toegelaten of gemachtigd is tot een verblijf van onbeperkte duur in het Rijk of sedert minimaal twaalf maanden gemachtigd is om er zich te vestigen. Die termijn van twaalf maanden vervalt indien de echtelijke band of het geregistreerde partnerschap reeds bestond voor de vreemdeling die vervoegd wordt, in het Rijk aankwam of indien zij een gemeenschappelijk minderjarig kind hebben. Deze voorwaarden met betrekking tot de aard van het verblijf en de duur van het verblijf zijn niet van toepassing indien het familieleden betreft van een vreemdeling die overeenkomstig artikel 49, § 1, tweede of derde lid, of artikel 49/2, §§ 2 of 3, als begunstigde van een internationale beschermingsstatus tot een verblijf in het Rijk is toegelaten :
- de buitenlandse echtgenoot of de vreemdeling waarmee een geregistreerd partnerschap gesloten werd dat als gelijkwaardig beschouwd wordt met het huwelijk in België, die met hem komt samenleven, op voorwaarde dat beiden ouder zijn dan eenentwintig jaar. Deze minimumleeftijd wordt echter teruggebracht tot achttien jaar wanneer, naargelang het geval, de echtelijke band of dit geregistreerd partnerschap, reeds bestond vóór de vreemdeling die vervoegd wordt, in het Rijk aankwam;
[…]
§ 2. […]
De in § 1, eerste lid, 4° tot 6°, bedoelde vreemdelingen moeten het bewijs aanbrengen dat de vreemdeling die vervoegd wordt over behoorlijke huisvesting beschikt die toelaat het familielid of de familieleden, die gevraagd heeft of hebben om zich bij hem te komen voegen, te herbergen en die voldoet aan de voorwaarden die gesteld worden aan een onroerend goed dat wordt verhuurd als hoofdverblijfplaats zoals bepaald in artikel 2 van Boek III, Titel VIII, Hoofdstuk II, Afdeling 2 van het Burgerlijk wetboek en over een ziektekostenverzekering beschikt die de risico's in België voor hem en zijn familieleden dekt. De Koning bepaalt, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de wijze waarop de vreemdeling bewijst dat het onroerend goed voldoet aan de gestelde voorwaarden.
De vreemdeling bedoeld in § 1, eerste lid, 4° en 5°, moet het bewijs aanbrengen dat de vreemdeling die vervoegd wordt beschikt over toereikende, stabiele en regelmatige bestaansmiddelen zoals bepaald in § 5 om zichzelf en zijn gezinsleden te onderhouden en om te voorkomen dat zij ten laste van de openbare overheden vallen. Deze voorwaarde is niet van toepassing indien de vreemdeling zich enkel laat vervoegen door de leden van zijn familie bedoeld in § 1, eerste lid, 4°, tweede en derde streepje.
[…]
Het tweede, derde en vierde lid zijn niet van toepassing op de in § 1, eerste lid, 4° tot 6° bedoelde familieleden van een als vluchteling erkende vreemdeling en van een vreemdeling die de subsidiaire bescherming geniet indien de bloed- of aanverwantschapsbanden of het geregistreerd partnerschap al bestonden vooraleer de vreemdeling het Rijk binnenkwam en voor zover de aanvraag tot verblijf op basis van dit artikel werd ingediend in de loop van het jaar na de beslissing tot erkenning van de hoedanigheid van vluchteling of de toekenning van de subsidiaire bescherming van de vreemdeling die vervoegd wordt.
[…]
§ 3. […]
§ 4. […]
§ 5. De bestaansmiddelen bedoeld in § 2 moeten ten minste gelijk zijn aan honderdtwintig procent van het bedrag bedoeld in artikel 14, § 1, 3° van de wet van 26 mei 2002 betreffende het recht op maatschappelijke integratie en zoals geïndexeerd volgens artikel 15 van voormelde wet.
Bij het beoordelen van deze bestaansmiddelen :
1° wordt rekening gehouden met hun aard en regelmatigheid;
2° worden de middelen verkregen uit de aanvullende bijstandsstelsels, met name het leefloon en de aanvullende gezinsbijslag, alsook de financiële maatschappelijke dienstverlening en de gezinsbijslagen niet in aanmerking genomen;
3° worden de inschakelingsuitkering en de overbruggingsuitkering niet in aanmerking genomen en wordt de werkloosheidsuitkering enkel in aanmerking genomen voor zover de vreemdeling bij wie men zich voegt, kan bewijzen dat hij actief werk zoekt.”
3.6. Verzoekster betwist niet dat zij, om in aanmerking te komen voor het gevraagde verblijfsrecht, het bewijs dient te leveren dat haar echtgenoot beschikt over toereikende, stabiele en regelmatige bestaansmiddelen, zoals bepaald in artikel 10, § 5 van de Vreemdelingenwet, om zichzelf en zijn gezinsleden te onderhouden en om te voorkomen dat zij ten laste van de openbare overheden vallen.
3.7. Het is evenmin betwist dat verzoekster bij haar visumaanvraag de volgende bewijzen van bestaansmiddelen van haar echtgenoot voorlegde:
- loonfiches van Xxxxxxx'x interim;
- fiche 281.10 van 2020 bij Xxxxxxx'x interim;
- individuele rekening 2020 bij Xxxxxxx'x interim;
- arbeidsovereenkomst bij Belgian Cycling Factory;
- loonfiches van Belgian Cycling Factory.
3.8. Uit de bestreden beslissing blijkt dat verweerder op datum van het nemen van deze beslissing op eigen initiatief een actualisatie van het dossier van verzoekster heeft doorgevoerd, met name door het raadplegen van de Dolsis-databank. Verweerder stelde vervolgens vast dat uit deze databank blijkt dat de tewerkstelling van de referentiepersoon bij Xxxxxxx’x interim eindigde op 5 juni 2021 en deze bij Belgian Cycling Factory een einde nam op 20 januari 2022. Nog stelde verweerder vast dat hieruit blijkt dat de echtgenoot heel recent opnieuw aan de slag was, opnieuw op interimbasis. Omdat deze nieuwe tewerkstelling nog maar heel recent is, aan interimcontracten op elk moment een einde kan worden gesteld door de werkgever en de echtgenoot geen enkele zekerheid kan bieden dat hij dit interimwerk in de toekomst kan voortzetten, acht verweerder de stabiliteit en de regelmatigheid van de bestaansmiddelen niet aangetoond.
3.9. Verzoekster betoogt dat verweerder heeft nagelaten om, bij het actualiseren van het dossier, ook de elementen in haar voordeel mee in overweging te nemen. Zij stelt dat verweerder, indien hij overging tot een actualisatie, ook de relevante informatie inzake de werkloosheidsuitkering had moeten voegen en daarbij haar standpunt had moeten vragen. Zij merkt op dat haar echtgenoot slechts één maand werk- loos was en dit ten gevolg van de naweeën van de coronapandemie. Zij wijst ook op het tewerkstellings- verleden van haar echtgenoot in de jaren 2020 en 2021.
3.10. In het voorliggende geval heeft verweerder er inderdaad voor gekozen om op eigen initiatief verzoeksters dossier te actualiseren door in de hem ter beschikking staande databanken na te gaan of haar echtgenoot nog steeds was tewerkgesteld. Verzoekster kan worden bijgetreden waar zij stelt dat van een zorgvuldig handelende overheid mag worden verwacht dat zij, wanneer zij op eigen initiatief overgaat tot een actualisatie van de aanvraag, ervoor zorgt dat zij vervolgens rekening houdt met het geheel van de relevante gegevens die dit bijkomend aan het licht brengt of kan brengen.
Uit de Dolsis-raadpleging, zoals deze voorhanden is in het administratief dossier, blijkt een overzicht van het gehele tewerkstellingsverleden van verzoeksters echtgenoot in België. Hieruit blijkt dat hij reeds sinds eind 2019 op zeer regelmatige basis actief is als werknemer. Dit veelal op interimbasis, maar tussen 7 juni 2021 en 20 januari 2022 was hij vast in dienst bij Belgian Cycling Factory. Op het ogenblik van het nemen van de bestreden beslissing was de echtgenoot opnieuw aan de slag op interimbasis. Uit de Dolsis-databank blijkt aldus dat verzoeksters echtgenoot in staat is geweest om gedurende meer dan twee jaar voor zichzelf in een inkomen te voorzien, gedeeltelijk op grond van interimcontracten. Er mocht wel degelijk van verweerder worden verwacht dat hij dit gehele tewerkstellingsverleden in rekening zou hebben gebracht, in plaats van enkel rekening te houden met de meest recente interim-tewerksteling. Het is zo ook niet zozeer de huidige tewerkstelling die stabiel en regelmatig moet zijn, maar wel de bestaansmiddelen waarover de referentiepersoon kan beschikken. Bij geen enkel arbeids-contract bestaat trouwens een absolute garantie op de voortzetting ervan.
In de bestreden beslissing raadpleegt verweerder op eigen initiatief de databanken die hij ter beschik-king heeft, enkel maar om na te gaan of de referentiepersoon nog is tewerkgesteld. Hij toont op geen enkele wijze aan dat hij geen toegang zou hebben tot de informatie die betrekking heeft op werkloos- heidsuitkeringen.
Verweerder besloot vervolgens weliswaar dat verzoekster geen enkele zekerheid kan bieden dat de interimtewerkstelling van haar echtgenoot ten tijde van het nemen van de bestreden beslissing in de toekomst zou kunnen worden verdergezet, maar er blijkt niet dat hij verzoekster of haar echtgenoot nog de mogelijkheid heeft geboden in dit verband nuttige gegevens aan te reiken. Gelet op dit motief, en het gegeven dat verweerder zijn beslissing steunt op informatie die hij op eigen initiatief heeft opgevraagd, mocht zulks nochtans van hem worden verwacht, ook al ligt de bewijslast in het kader van een aanvraag in beginsel bij de aanvrager. Een en ander was ook perfect mogelijk binnen de geldende beslissingstermijnen. Verweerder gaat er trouwens andermaal aan voorbij dat het niet zozeer de huidige tewerkstelling is die stabiel en regelmatig moet zijn maar wel de bestaansmiddelen.
Het verweer in de nota met opmerkingen vermag geen afbreuk te doen aan de voormelde vast-stellingen. Een schending van het zorgvuldigheidsbeginsel wordt aannemelijk gemaakt.
3.11. Het middel is, in de aangegeven mate, gegrond en leidt tot de nietigverklaring van de bestreden beslissing. De overige onderdelen van het middel, alsook het tweede middel, behoeven geen verdere bespreking.
4. Kosten
Gelet op het voorgaande past het de kosten van het beroep ten laste te leggen van verweerder.
OM DIE REDENEN BESLUIT DE RAAD VOOR VREEMDELINGENBETWISTINGEN:
Artikel 1
De beslissing van de gemachtigde van de staatssecretaris voor Asiel en Migratie van 28 maart 2022 tot weigering van de afgifte van een visum lang verblijf (type D) wordt vernietigd.
Artikel 2
De kosten van het beroep, begroot op 186 euro, komen ten laste van de verwerende partij.
Aldus te Brussel uitgesproken in openbare terechtzitting op vijfentwintig oktober tweeduizend tweeën- twintig door:
mevr. I. XXXXXXXX, wnd. voorzitter, rechter in vreemdelingenzaken
xxx. X. XXXXXX, xxxxxxxx
De griffier, De voorzitter,
T. XXXXXX X. XXXXXXXX