Collectieve arbeidsovereenkomst voor de Bouwnijverheid
Collectieve arbeidsovereenkomst voor de Bouwnijverheid
1 januari 2014 tot en met 31 december 2014
Inhoudsopgave
Inleiding 6
Hoofdstuk 1 Werkingssfeer 7
Artikel 1: Definities 7
Artikel 2: Werkingssfeer 9
Artikel 3: Werkingssfeeronderzoeken 11
Artikel 4: Overstap uta-werknemers 12
Artikel 5: Onderaanneming 12
Artikel 6: Uitzendarbeid en inleen uitzendkrachten 12
Artikel 7: Buitenlandse werknemers 13
Artikel 8: Werken in het buitenland (bouwplaatswerknemers) 13
Artikel 9: Werken in België (bouwplaatswerknemers) 14
Artikel 10: Werken in Duitsland of Frankrijk (bouwplaatswerknemers) 14
Artikel 11: Dispensatieverzoeken 14
Artikel 12: Geschillen 14
Artikel 13: Nalevingonderzoeken 14
Artikel 14: Looptijd 15
Artikel 15: Overgangsbepalingen 15
Hoofdstuk 2 Indiensttreding en ontslag 16
Artikel 16: Intredekeuring 16
Artikel 17: De arbeidsovereenkomst 16
Artikel 18: Introductie 17
Artikel 19: Functie-uitoefening 17
Artikel 20a: Beëindiging dienstverband bouwplaatswerknemers 19
Artikel 20b: Beëindiging dienstverband uta-werknemers 20
Artikel 21: Vacatures 21
Artikel 22: Voorziening bij overlijden 21
Hoofdstuk 3 Arbeidsduur en tijdgerelateerde toeslagen 22
Artikel 23: Normale arbeidsduur en arbeidstijden 22
Artikel 24: Normregeling Arbeidstijden 23
Artikel 25: Deeltijdwerk 23
Artikel 26a: Vierdaagse werkweek voor bouwplaatswerknemers van 55 jaar en ouder 23
Artikel 26b: Vierdaagse werkweek voor uta-werknemers van 55 jaar en ouder 25
Artikel 27: Onderhoudswerk op zaterdag 26
Artikel 28: Verplicht overwerk bouwplaatswerknemers 27
Artikel 29: Niet-verplicht overwerk bouwplaatswerknemers 28
Artikel 30: Overwerkvergoeding bouwplaatswerknemers 29
Artikel 31: Overwerk uta-werknemers 29
Artikel 32a: Verschoven uren Infra 30
Artikel 32b: Verschoven uren Tijwerk 31
Artikel 33: Ploegendienst bouwplaatswerknemers 31
Artikel 34: Bereikbaarheidsdienst bouwplaatswerknemers 31
Hoofdstuk 4 Vakantie en verlof 33
Artikel 35a: Vakantie bouwplaatswerknemers 33
Artikel 35b: Vakantie uta-werknemers 34
Artikel 36a: Roostervrije dagen bouwplaatswerknemers 35
Artikel 36b: Roostervrije dagen uta-werknemers 36
Artikel 37: Feestdagen 37
Artikel 38: Kort verzuim 37
Artikel 39: Verlof stervensbegeleiding en rouwverlof 38
Hoofdstuk 5 Inkomen 39
Artikel 40: Begrippen 39
Artikel 41a: Functie-indeling bouwplaatswerknemers 39
Artikel 41b: Functie-indeling uta-werknemers 40
Artikel 42a: Garantielonen bouwplaatswerknemers 40
Artikel 42b: Garantielonen bouwplaatswerknemers in BBL 2 41
Artikel 42c: Garantielonen bouwplaatswerknemers in BBL 3 42
Artikel 43: Salarisschalen uta-werknemers 43
Artikel 44: Loons- en salarisverhogingen 44
Artikel 45: Prestatiebeloning bouwplaatswerknemers 44
Artikel 46a: Vakantietoeslag voor bouwplaatswerknemers 44
Artikel 46b: Vakantietoeslag voor uta-werknemers 44
Artikel 47a: Tijdspaarfonds voor bouwplaatswerknemers 44
Artikel 47b: Tijdspaarfonds voor uta-werknemers 45
Artikel 48: Levensloopregeling 46
Artikel 49: Wijze van loonbetaling bouwplaatswerknemers 46
Hoofdstuk 6 Overige vergoedingen en toeslagen 48
Artikel 50: Reiskostenvergoeding bouwplaatswerknemers 48
Artikel 51: Reisurenvergoeding bouwplaatswerknemers 48
Artikel 52: Chauffeurstoeslag bouwplaatswerknemers 50
Artikel 53: Premie schadevrij rijden bouwplaatswerknemers 50
Artikel 54: Reis- en verhuiskostenvergoeding uta-werknemers 50
Artikel 55: Vergoeding voor bouwplaatswerknemers bij verafgelegen werken 51
Artikel 56: Vergoeding werkkleding en gereedschap bouwplaatswerknemers 51
Artikel 57: Toeslag steenzetterswerkzaamheden 52
Artikel 58a: EHBO-vergoeding bouwplaatswerknemers 52
Artikel 58b: EHBO- en BHV-vergoeding uta-werknemers 53
Artikel 59: Ziektekostenverzekering 53
Artikel 60: Fiscaalvriendelijke betaling vakbondscontributie 53
Hoofdstuk 7 Opleiding en ontwikkeling 54
Artikel 61: Loopbaanbeleid 54
Artikel 62a: Scholing bouwplaatswerknemers 54
Artikel 62b: Scholing uta-werknemers 55
Artikel 63: Erkenning van Verworven Competenties (EVC) bouwplaatswerknemers 55
Artikel 64: Begrippen beroepsopleiding 55
Artikel 65: Beroepsopleiding voor bouwplaatswerknemers 56
Artikel 66: Leermeester 58
Artikel 67: Stageregeling voor de Bouw 58
Hoofdstuk 8 Veiligheid en gezondheid 59
Artikel 68: Stichting Arbouw 59
Artikel 69: Verzuimbeleid en verzuimregistratie 59
Artikel 70a: Bijzondere veiligheids- en arbobepalingen 59
Artikel 70b: Bijzondere veiligheids- en arbobepalingen bouwplaatswerknemers 60
Artikel 70c: Bijzondere veiligheids- en arbobepalingen uta-werknemers 61
Artikel 71: Veiligheid bij verschoven uren Infra 61
Artikel 72: Werkdrukmaatregelen uta-werknemers 62
Artikel 73: Regeling bouwplaatswerknemers ten aanzien van werk en arbeidsverhindering bij vorst en andere ongunstige weersomstandigheden 62
Artikel 74: (Aanvullende) Regeling onwerkbaar weer 64
Artikel 75: Voorziening bij ongeval 65
Hoofdstuk 9 Arbeidsongeschiktheid en werkloosheid 66
Artikel 76: Loondoorbetaling bij ziekte 66
Artikel 77a: Arbeidsongeschiktheid bouwplaatswerknemers als gevolg van arbeid voor derden 66
Artikel 77b: Arbeidsongeschiktheid uta-werknemers als gevolg van arbeid voor derden 66
Artikel 78: Re-integratie 66
Artikel 79: Bonus bij re-integratie in het tweede ziektejaar 67
Artikel 80: Pensioenopbouw in het tweede ziektejaar 67
Artikel 81: Eindejaarsuitkering arbeidsongeschikten 67
Artikel 82: Eenmalige uitkering bij werkloosheid 68
Artikel 83: Pensioenopbouw bij werkloosheid 68
Hoofdstuk 10 Bedrijfstakeigen Regelingen en pensioen 69
Artikel 84: Sociale Fondsen 69
Artikel 85a: Pensioen- en aanvullingsregelingen bouwplaatswerknemers 69
Artikel 85b: Pensioen- en aanvullingsregelingen uta-werknemers 69
Artikel 86: Collectieve excedentregeling uta-werknemers 70
Artikel 87: WGA-verzekering 71
Hoofdstuk 11 Medezeggenschap 72
Artikel 88: Vakbondsactiviteiten in de onderneming 72
Artikel 89: Bevoegdheden ondernemingsraad 72
Artikel 90: Medezeggenschap in bouwcombinaties 73
Artikel 91: Fusie 73
Artikel 92: Bedrijfsoverdracht en bedrijfssluiting 73
Artikel 93: Werkgelegenheidsoverleg in de onderneming 74
Artikel 94: Sociaal Jaarverslag 74
Hoofdstuk 12 Partijenafspraken 75
Artikel 95: Verplichtingen van werknemers- en werkgeversorganisaties 75
Artikel 96: Regionale commissies 75
Artikel 97: Werkgelegenheidsoverleg in de bedrijfstak 76
Artikel 98: Overige afspraken 76
Bijlage 1: Voorbeelden cultuurtechnische en civieltechnische werkzaamheden als bedoeld in artikel 1 lid 14 en lid 15 80
Bijlage 2: Toepassing CAO voor de Bouwnijverheid voor uitzendkrachten als bedoeld
in artikel 6 81
Bijlage 3: Toepassing CAO voor de Bouwnijverheid voor buitenlandse arbeidskrachten als bedoeld in artikel 7 88
Bijlage 4: Voorbeeldarbeidsovereenkomst 97
Bijlage 5: Opzegtermijnen bouwplaatswerknemers 99
Bijlage 6: Normregeling Arbeidstijden 101
Bijlage 7: Vierdaagse werkweek voor werknemers van 55 jaar en ouder 104
Bijlage 8: Familieschema 108
Bijlage 9a-1: Functielijst bouwplaatswerknemers 109
Bijlage 9a-2: Functie- en loonstructuur Steigerbouw bouwplaatswerknemers 123
Bijlage 9b: Functiestructuur uta-werknemers 125
Bijlage 10a: Loontabellen bouwplaatswerknemers 152
Bijlage 10b: Salarisschalen uta-werknemers 154
Bijlage 11: Stichting Tijdspaarfonds voor de Bouwnijverheid 155
Bijlage 12: Individugericht pakket preventiezorg 165
Bijlage 13: Arbo- en verzuimbeleid 167
Bijlage 14: Protocol veilig aanslaan van lasten 169
Bijlage 15a: Reglement Vrijwillig Vervroegd Uittreden UTA 170
Bijlage 15b: VUT-voorwaarden van de op 31 december 1997 geldende VUT-UTA-CAO 177
Bijlage 15c: Voorwaarden collectieve excedentregeling 182
Bijlage 16: Adressen regionale commissies 183
Bijlage 17: Voorbeeld clausule tussen werkgever en zelfstandige zonder personeel als bedoeld in artikel 5 lid 3 184
Adressen cao-partijen 185
Collectieve arbeidsovereenkomst voor de Bouwnijverheid
1 januari 2014 tot en met 31 december 2014 Tussen de ondergetekenden:
1. Bouwend Nederland, de vereniging van bouw- en infrabedrijven,
2. Aannemers Vereniging Metselwerken (AVM),
3. Vereniging Nederlandse Voegbedrijven (VNV),
4. Bond van Aannemers van Tegelwerken in Nederland (Bovatin),
5. Nederlandse Vereniging van Kitverwerkende Bedrijven (NVK),
6. Vereniging Wapeningsstaal Nederland (VWN),
7. Vereniging van Steiger-, Hoogwerk- en Betonbekistingbedrijven (VSB),
8. Vereniging van Infrabedrijven MKB INFRA,
9. Boorinfo Branche Vereniging,
10. Noordelijke vereniging Burgerlijke- en Utiliteitsbouw,
11. VERAS, Vereniging voor aannemers in de sloop,
12. Ondernemersorganisatie MKB Bouw,
13. NVB, vereniging voor ontwikkelaars & bouwondernemers,
14. Vereniging van Waterbouwers,
partijen ter ene zijde, verder ook te noemen ‘werkgeversorganisaties’, en
1. FNV Bouw,
2. CNV Vakmensen,
partijen ter andere zijde, verder ook te noemen ‘werknemersorganisaties’,
alle ter deze zake rechtens vertegenwoordigd, is de volgende collectieve arbeidsovereenkomst aangegaan.
Inleiding
Onderhandelingsresultaat
In een ultieme poging om een lang en slepend conflict over een tussen-cao te voorkomen bereikten cao-partijen op 10 maart 2014 een onderhandelingsresultaat over de CAO voor de Bouwnijverheid met een looptijd van 1 januari 2014 tot en met 31 december 2014.
Vanuit het besef dat de gehele sector het meest baat heeft bij arbeidsrust is de cao ongewijzigd verlengd. Sociale partners willen actief met elkaar oneerlijke concurrentie bestrijden, maar tegelijkertijd ook de vereiste modernisering van de cao aanvangen. De vernieuwing van de cao wordt met spoed ter hand genomen.
Minimum-cao
De CAO voor de Bouwnijverheid is een zogeheten minimum-cao. Dat betekent dat in ondernemingen alleen in voor de werknemer gunstige zin van de cao mag worden afgeweken.
Algemeenverbindendverklaring
Door algemeenverbindendverklaring (avv) gelden de meeste bepalingen van deze cao voor alle werkgevers en werknemers die bij inwerkingtreding of gedurende de looptijd van de avv onder de werkingssfeer vallen of komen te vallen. Sommige bepalingen worden bij het verzoek om avv buiten beschouwing gelaten. Die zijn slechts bindend voor georganiseerde werkgevers en hun werknemers. Dit geldt ook voor bepalingen die het Ministerie van SZW buiten de avv laat. Cao-bepalingen die naar hun aard niet voor avv in aanmerking komen zijn bijvoorbeeld bepalingen over pensioenen, herverzekering van eigen risico’s van werkgevers en bepalingen die geen verband houden met arbeid. In hoeverre ook andere bepalingen buiten de avv blijven, zal blijken uit de behandeling van het avv-verzoek door het Ministerie van SZW. In het avv-besluit is te vinden welke bepalingen binnen de avv vallen. Het avv-besluit wordt gepubliceerd op xxx.xxx.xxx.xx en op xxx.xxxxxxxx.xx. De avv treedt in werking op de dag na publicatie van het besluit In de Staatscourant, dan wel op de in het besluit genoemde datum, en loopt tot uiterlijk de einddatum van de cao.
Hoofdstuk 1 Werkingssfeer
Artikel 1: Definities
Algemeen
1. Onder ‘deze collectieve arbeidsovereenkomst’ (nader ook genoemd ‘deze cao’) wordt verstaan deze overeenkomst met de daarbij behorende bijlagen.
2. Onder ‘partijen’ worden verstaan werkgevers- en werknemersorganisaties die deze cao hebben afgesloten en ondertekend.
Werkgever
3. Onder ‘werkgever’ wordt verstaan elke natuurlijke of rechtspersoon die in Nederland door één of meer werknemers arbeid doet verrichten als bedoeld in artikel 2, alsmede ondernemingen in de zin van artikel 2 lid 7.
4. Onder ‘uitzendonderneming’ wordt verstaan de werkgever als bedoeld in artikel 7:690 BW.
5. Onder ‘opleidingsbedrijf’ wordt verstaan een door meerdere werkgevers opgerichte, landelijk of regionaal werkende rechtspersoon die met leerling-werknemers een beroepspraktijkvormingsovereenkomst en een arbeidsovereenkomst sluit en daarbij als leerbedrijf overeenkomstig de Wet educatie en beroepsonderwijs (WEB) (Staatsblad 1995, 501) optreedt en die een opleidingswerkplaats heeft ingericht en onderhoudt ten behoeve van de uitvoering van het praktijkdeel van de beroepsopleiding bouw of infra.
Werknemer
6. a. Onder ‘werknemer’ wordt verstaan hij/zij die bij een werkgever als bedoeld onder lid 3 en/of lid 5 van dit artikel in Nederland werkzaam is:
i. ingevolge een arbeidsovereenkomst in de zin van de artikelen 7:610 BW, 7:610a en 7:610b BW, of
ii. ingevolge een overeenkomst tot aanneming van werk en/of overeenkomst van opdracht, tenzij hij/zij zelf ondernemer is en/of zelfstandige zonder personeel, of
iii. als hulp van de aannemer van werk zoals onder ii. bedoeld.
b. De werknemer zoals genoemd onder a. kan werkzaam zijn als bouwplaatswerknemer of als uta-werknemer.
i. Onder ‘bouwplaatswerknemer’ wordt verstaan een werknemer die werkzaam is in een van de functies als vermeld in bijlage 9a-1 en 9a-2 dan wel in gelijksoortige functies.
ii. Onder ‘uta-werknemer’ (Uitvoerend Technisch en Administratief Personeel) wordt verstaan een werknemer die werkzaam is in een van de functies als vermeld in bijlage 9b dan wel in gelijksoortige functies.
7. Onder ‘jeugdige werknemer’ wordt verstaan een werknemer beneden de leeftijd van 22 jaar.
8. Onder ‘vakvolwassen werknemer’ wordt verstaan een werknemer van 22 jaar of ouder.
9. Onder ‘leerling-werknemer’ wordt verstaan de deelnemer aan de beroepsbegeleidende leerweg conform de WEB.
10. Onder ‘uitzendwerknemer’ wordt verstaan de werknemer als bedoeld in artikel 7:690 BW.
11. Niet als ‘werknemer’ worden beschouwd:
a. de directeur-grootaandeelhouder van de naamloze vennootschappen en/of besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid; met dien verstande dat onder ‘directeur-grootaandeelhouder’ wordt verstaan:
- de persoonlijk houder van aandelen welke ten minste een tiende deel van het geplaatste kapitaal van de vennootschap van de werkgever vertegenwoordigen; of
- de indirect persoonlijk houder van aandelen welke ten minste een tiende deel van het geplaatste kapitaal van de vennootschap van de werkgever vertegenwoordigen; of
- houder van certificaten van aandelen, uitgegeven door tussenkomst van een administratiekantoor waarvan hij voor ten minste een tiende deel in het bestuur vertegenwoordigd is, welke ten minste een tiende deel van het geplaatste kapitaal van de vennootschap vertegenwoordigen.
b. zelfstandige zonder personeel waaronder wordt verstaan iemand die in het bezit is van een relevante Verklaring Arbeidsrelatie Winst uit onderneming (VAR-Wuo) (1), van wie aannemelijk is dat hij in fiscale zin als ondernemer kan worden aangemerkt (2) en die ingeschreven is bij de Kamer van Koophandel (3).
c. vertegenwoordigers, handelsreizigers en acquisiteurs;
d. coördinatoren in dienst van opleidingsbedrijven;
e. wakers en portiers en degenen die soortgelijke arbeid verrichten;
f. vakantiewerkers;
g. deelnemer-stagiair(e) waaronder wordt verstaan de deelnemer aan de beroepsopleidende leerweg die stage loopt bij een werkgever als bedoeld in lid 3.
Bouwwerken c.q. bouwactiviteiten
12. Onder ‘bouwwerken’ c.q. ‘bouwactiviteiten’ wordt verstaan respectievelijk daarmee gelijkgesteld:
a. woningen, gebruiks- of bedrijfsgebouwen dan wel andere constructies van bouwkundige aard;
b. ovenbouw en schoorsteenbouw;
c. dakbedekkingen;
d. egalisatie van terreinen, bouwrijp maken, funderingen;
e. steigerbouw zijnde monteren/construeren en demonteren van steigerelementen;
f. industriële steigerbouw zijnde steigerbouw ten behoeve van het onderhoud aan industriële fabrieksinstallaties;
g. riolerings- en kabelnetten;
h. grondborings-, bronbemalings-, sondeer- en buizenlegwerken;
i. zinkers, doorpersingen en regeninstallaties;
j. kust- en oeverwerken;
k. heiwerkzaamheden zijnde het in de grond storten of indrijven respectievelijk uittrekken van palen en damwanden en/of het uitvoeren van drainerings-, grondverdichtings- en grondinjecteringswerken;
l. funderingswerkzaamheden;
m. spoorwerken;
n. waterbouwkundige (kunst)werken;
o. bouwkundige voorzieningen voor land-, water- en luchtverkeer;
p. sloopwerken;
q. wegenbouw en bestratingswerkzaamheden, waaronder het aanbrengen van wegmarkeringen en de aanleg, montage, onderhoud en sloop van verkeersveiligheid bevorderende voorzieningen en geluidsweringen;
r. het ontwerpen, aanleggen, veranderen, herstellen, onderhouden of ontstoppen en/of bedrijfsvaardig opleveren van de openbare riolering vanaf het overnamepunt van het waterkwaliteitsbeheer tot aan de perceelgrens alsmede hierbij opgedragen werkzaamheden aan de buitenriolering vanaf de perceelgrens tot 0,5 meter buiten de gevel;
s. betonbekisting, betonboren en vlechtwerk;
t. betonreparatie van constructieve aard en betoninjectering;
u. metsel-, voeg-, en lijmwerk;
v. tegel- en kitwerk;
w. asfaltproductie;
x. het afgraven van verontreinigde grond;
y. droge zandwinning;
z. het opbouwen en/of plaatsen van verplaatsbare verblijfsruimten (units bedoeld voor tijdelijke behuizing), voor zover het plaatsen gemeten naar de loonsom niet slechts een uitvloeisel is van de fabricage van deze verblijfsruimten;
aa. asbestverwijdering;
bb. de aanleg, montage en onderhoud van ondergrondse kabels en buisleidingen, alsmede de aanleg, montage en onderhoud van bovengrondse kabels en buisleidingen ten behoeve van de te verrichten bouwwerkzaamheden;
cc. industriële bouw zijnde het overwegend met gebruikmaking van grote, fabrieksmatig vervaardigde elementen van beton, steen of kunststof bouwwerken tot stand brengen;
dd. grondwerken ten behoeve van civieltechnische bestemmingen;
ee. grondverzetwerken ten behoeve van een van de hiervoor genoemde bouwwerken c.q. bouwactiviteiten;
ff. overige werken die naar hun aard tot het bouwbedrijf moeten worden gerekend.
13. Onder ‘infrastructurele werken’ wordt verstaan werk aan wegen, spoorwegen en riolerings- en kabelnetten.
Cultuurtechnische en civieltechnische werkzaamheden
14. Onder ‘cultuurtechnische werkzaamheden’ wordt verstaan: werkzaamheden met, aan of door machines en werktuigen ten behoeve van de aanleg van groenvoorzieningen, de daarmee samenhangende drainage en grondwerken (bovenste grondlaag), alsmede het hiermee samenhangende onderhoud, met uitsluiting van baggerwerkzaamheden met specifiek baggermaterieel. Van de hiervoor genoemde cultuurtechnische werkzaamheden is eerst sprake, indien en voor zover geen bouw-
/aanlegvergunning is vereist, met uitzondering van de vergunningen betrekking hebbend op de feitelijke plantaardige en dierlijke productie en/of de aanleg van groenvoorzieningen. Voor enkele voorbeelden wordt verwezen naar bijlage 1.
15. Onder ‘civieltechnische werkzaamheden’ wordt verstaan: de aanleg van verhardingen, rioleringen en gebouwen en dergelijke waarvoor een bouw- of aanlegvergunning is vereist, alsmede het hiermee samenhangende onderhoud. Voor enkele voorbeelden wordt verwezen naar bijlage 1.
Bouwplaats
16. Onder ‘bouwplaats’ wordt verstaan elke plaats waar bouwwerken c.q. bouwactiviteiten zoals genoemd in lid 12 worden uitgevoerd c.q. tot stand worden gebracht.
Artikel 2: Werkingssfeer
1. Bouwbedrijven
De bepalingen van deze cao zijn van toepassing op ondernemingen, op werkgevers en werknemers, waarvan het bedrijf is gericht op productie (respectievelijk dienstverlening) voor of aan derden op het gebied van:
a. het geheel of gedeeltelijk uitvoeren van bouwwerken c.q. bouwactiviteiten;
b. het op de bouwplaats uitvoeren van onderdelen van bouwwerken; het elders vervaardigen van deze onderdelen wordt hiermee gelijkgesteld, indien de onderneming die de onderdelen vervaardigt tevens zorgdraagt voor de verwerking daarvan in het bouwwerk;
c. het uitvoeren van verbouwingen en/of onderhoudswerk aan (onderdelen van) bouwwerken;
d. het verlenen van diensten op bouwplaatsen;
e. elders dan op de bouwplaats verrichte werkzaamheden ter voorbereiding van de bouw, indien zij worden verricht door de onderneming die het bouwwerk op de bouwplaats tot stand brengt;
f. het verhuren van machines met bedienend personeel voor het verrichten van werkzaamheden bij de uitvoering van werken als onder a. tot en met e. genoemd.
2. Opleidingsbedrijven
De bepalingen van deze cao zijn tevens van toepassing op opleidingsbedrijven als bedoeld in artikel 1 lid 5 van deze cao.
3. Uitzendondernemingen
De bepalingen van deze cao zijn tevens van toepassing op:
a. uitzendondernemingen die voor meer dan 50% van de loonsom arbeidskrachten ter beschikking stellen aan werkgevers als bedoeld in artikel 1 lid 3 en/of lid 5, met uitzondering van uitzendondernemingen die lid zijn van de Algemene Bond Uitzendondernemingen (ABU) of de Nederlandse Bond van Bemiddelings- en Uitzendondernemingen (NBBU);
b. uitzendondernemingen die onderdeel zijn van een concern dat rechtstreeks of door algemeenverbindendverklaring is gebonden aan deze cao;
c. paritair afgesproken arbeidspools.
4. Bouwen in eigen beheer
De bepalingen van deze cao vinden voorts toepassing ten aanzien van:
a. werkgevers die bouwen voor eigen rekening met het doel het gebouwde aan derden te verkopen, of te verhuren, of op andere wijze ter beschikking te stellen;
b. werkgevers die bouwwerken of verbouwingen in eigen beheer doen uitvoeren met het doel het gebouwde voor zichzelf of voor de eigen onderneming in gebruik te nemen, dan wel ter beschikking van personeelsleden te stellen;
c. werkgevers die verbouwingen en onderhoudswerken in eigen beheer doen uitvoeren aan gebouwen, die zij in eigendom bezitten of in beheer hebben.
In de gevallen onder sub b. en c. is de cao enkel van toepassing ten aanzien van de werknemers die bij de uitvoering, de verbouwing of het onderhoud van bouwwerken arbeid verrichten, met uitzondering van degenen waarop een andere collectieve arbeidsovereenkomst van toepassing is.
5. Ondernemingen waarop deze overeenkomst niet van toepassing is
De bepalingen van deze cao zijn niet van toepassing op ondernemingen, waarvan het bedrijf in overwegende mate is gericht op productie (respectievelijk dienstverlening) voor derden op de hiernavolgende gebieden.
De overwegende productie wordt bepaald door een vergelijking van de in elke productie verloonde bedragen.
1. Baggerwerken.
2. Betonmortel en betonmorteltransport.
3. Betonwaren.
4. Natuursteen.
5. Parketvloeren.
6. Schilderen en afwerken.
7. Xxxxx, houtgraniet en kunststeen.
8. Stukadoors- , afbouw- en terrazzo-/vloerenbedrijf.
9. Staalskeletbouw en het uitvoeren van werken geheel of nagenoeg geheel in staal.
10. Fabrieksmatig timmerwerk.
11. Interieurbetimmeringen.
12. Loodgieters- en fittersbedrijf.
13. Centrale verwarmingsinstallaties.
14. Het maken van elektrotechnische verbindingen tussen kabels van kabelnetten.
15. Het verhuren van mobiele kranen.
16. Asbestverwijdering aan of op bouwwerken als voorbehandeling ten behoeve van het aanbrengen, herstellen, bekleden, afwerken en/of onderhouden van isolerende materialen.
17. Sloop van objecten (nagenoeg) geheel bestaande uit metaal waarvan het aantal arbeidsuren van de in dienst zijnde werknemers die bij de werkzaamheden worden ingezet groter is dan het aantal overeengekomen arbeidsuren bij de overige te verrichten werkzaamheden van alle in dienst zijnde werknemers gemeten over de periode van een kalenderjaar.
18. Cultuurtechnische werkzaamheden die vallen binnen de werkingssfeer van de cao Landbouwwerktuigen Exploiterende Ondernemingen, zoals omschreven in het besluit tot algemeen verbindendverklaring van de bepalingen van de cao Landbouwwerktuigen Exploiterende Ondernemingen van 10 maart 2010 (Staatscourant van 15 maart 2010, nr. 3977). Voor de definitie van cultuurtechnische werkzaamheden zie artikel 1 lid 14 van de onderhavige cao.
19. Ovenbouw en schoorsteenbouw, voor zover onderdeel van isolatiewerkzaamheden.
20. Dakbedekkingen zijnde bitumineuze of van aluminium, kunststof, zink, lood of koper.
21. Railinfrastructurele werkzaamheden die vallen binnen de werkingssfeer van de cao Railinfrastructuur, zoals omschreven in het besluit tot algemeen verbindendverklaring van de bepalingen van de cao Railinfrastructuur van 11 maart 2011 (Staatscourant van 16 maart 2011, nr. 2899).
22. Het verhuren van machines met bedienend personeel voor het verrichten van de bouwwerken c.q. bouwactiviteiten zoals genoemd onder artikel 1 lid 12 sub r, t, w, x, y, z en aa van deze cao.
23. Grondverzetwerken ten behoeve van de bouwwerken c.q. bouwactiviteiten zoals genoemd onder artikel 1 lid 12 sub r, t, w, x, y, z en aa van deze cao.
24. Overige werken die naar hun aard niet tot het bouwbedrijf moeten worden gerekend.
6. Afdelingen waarop deze overeenkomst niet van toepassing is
De bepalingen van deze cao zijn niet van toepassing op een afzonderlijke afdeling, waarvan het bedrijf in overwegende mate is gericht op productie (respectievelijk dienstverlening) voor derden op de in lid 5 genoemde gebieden.
De overwegende productie wordt bepaald door een vergelijking van de in elke productie verloonde bedragen. Afzonderlijke afdelingen worden aanwezig geacht indien elke bedrijfsuitoefening feitelijk als zelfstandige eenheid is georganiseerd.
7. Nauwe verwantschap
Ondernemingen die zich door middel van een overeenkomst met partijen willen verbinden deze cao toe te passen, dienen een verzoek hiertoe in te dienen bij partijen. Dit verzoek dient te worden gezonden aan het Technisch Bureau Bouwnijverheid.
Artikel 3: Werkingssfeeronderzoeken
1. Het Technisch Bureau Bouwnijverheid stelt namens partijen werkingssfeeronderzoeken in. Een melding wordt schriftelijk ingediend bij het Technisch Bureau Bouwnijverheid (Postbus 1128, 3840 BC, Harderwijk).
2. De Commissie Werkingssfeer is door partijen belast met het houden van toezicht op de werkingssfeeronderzoeken en namens partijen beslissingsbevoegd om uitspraken te doen over de werkingssfeeronderzoeken.
3. De procedure, bevoegdheden en werkwijze zijn neergelegd in het reglement Werkingssfeer. Dit reglement maakt onderdeel uit van de CAO Bedrijfstakeigen Regelingen.
Artikel 4: Overstap uta-werknemers
De werkgever kan, indien in zijn bedrijf minder dan vijf werknemers werkzaam zijn als uta-werknemer, als bedoeld in artikel 1 lid 6 sub b onder ii. van deze cao, en indien deze werknemers daarmee allen instemmen, deze werknemers eenmalig, met behoud van functie en salarisschaal, onder de bepalingen van de CAO voor de Bouwnijverheid brengen die betrekking hebben op bouwplaatswerknemers, als bedoeld in artikel 1 lid 6 sub b onder i. van deze cao.
Artikel 5: Onderaanneming
1. De werkgever is verplicht erop toe te zien dat de bepalingen uit deze cao worden nageleefd ten aanzien van alle individuele arbeidsovereenkomsten waarop deze cao betrekking heeft. De werkgever dient hierover bij inschakeling van zelfstandige ondernemers, een afspraak te maken in de onderaannemingsovereenkomst.
2. De werkgever is verplicht erop toe te zien dat de door hem ingeschakelde zelfstandige zonder personeel voldoet aan de definitie zoals geformuleerd in artikel 1 lid 11 sub b. Aan deze verplichting is voldaan indien de werkgever zich heeft vergewist van het bestaan van een relevante Verklaring Arbeidsrelatie Winst uit onderneming en de zelfstandige is ingeschreven bij de Kamer van Koophandel. De werkgever zijn ook geen feiten en omstandigheden bekend waaruit volgt dat opdrachtnemer geen zelfstandig ondernemer in fiscale zin zou zijn.
3. De door de werkgever ingeschakelde zelfstandige zonder personeel zoals bedoeld onder lid 2, is op zijn beurt verplicht om op gelijke wijze erop toe te zien dat de door hem ingeschakelde zelfstandige zonder personeel voldoet aan de definitie zoals geformuleerd in artikel 1 lid 11 sub b. De werkgever is gehouden een afspraak hierover te maken met de zelfstandige zonder personeel. Een voorbeeld van een dergelijke afspraak is te vinden in bijlage 17 van deze cao.
Artikel 6: Uitzendarbeid en inleen uitzendkrachten
1. a. Onder verwijzing naar artikel 2 lid 3 van deze cao is de volledige cao van toepassing op uitzendondernemingen die voor meer dan 50% van de loonsom op jaarbasis arbeidskrachten ter beschikking stellen aan werkgevers als bedoeld in artikel 1 lid 3 en/of lid 5 van deze cao en die geen lid zijn van de ABU of de NBBU.
b. De inlenende werkgever is gehouden erop toe te zien dat de uitzendondernemingen die voldoen aan één van de volgende vereisten, de in hun onderneming werkzame uitzendkrachten belonen conform de bepalingen van de onderhavige cao zoals volgt uit de leden 2 tot en met 5 van dit artikel en bijlage 2 van deze cao:
• de uitzendonderneming stelt voor 50% van de loonsom of minder arbeidskrachten ter beschikking van werkgevers als bedoeld in artikel 1 lid 3 en/of lid 5 van de onderhavige cao;
• de uitzendonderneming is lid van de ABU of NBBU.
2. De van toepassing zijnde cao-bepalingen zijn nader uitgewerkt en verbijzonderd in bijlage 2 van deze cao.
3. Onder vakkracht in bouwplaatsfuncties wordt in dit artikel verstaan de uitzendwerknemer die:
a. ingevolge een beroepspraktijkvormingsovereenkomst (BPVO) een opleiding volgt als bedoeld in artikel 42b en 42c; of
b. in het bezit is van een diploma of praktijkcertificaat van een opleiding als bedoeld in artikel 42a; of
c. als vakvolwassene een beroepsopleiding in de bouw volgt; of
d. binnen een periode van twee jaar in totaal twaalf maanden bouwwerkzaamheden in de zin van de CAO voor de Bouwnijverheid heeft verricht (direct voorafgaande aan de aanvang van de uitzendarbeid of - zodra dit het geval is - gedurende het verrichten van de uitzendarbeid in de bouw).
4. Onder vakkracht in uta-functies wordt in dit artikel verstaan de uitzendwerknemer die:
a. in het bezit is van een diploma op ten minste niveau 2 van de beroepsopleidende leerweg (BOL) in een bouwtechnische richting; of
b. binnen een periode van twee jaar in totaal twaalf maanden uta-werkzaamheden in de zin van de CAO voor de Bouwnijverheid heeft verricht (direct voorafgaande aan de aanvang van de uitzendarbeid of - zodra dit het geval is - gedurende het verrichten van de uitzendarbeid in de bouw).
5. Onder nieuwkomer in bouwplaatsfuncties en nieuwkomer in uta-functies wordt in dit artikel verstaan de uitzendwerknemer die ter beschikking wordt gesteld aan een onderneming die valt onder de werkingssfeer van deze cao en die niet valt onder de definitieomschrijving van een vakkracht als bedoeld in lid 3, respectievelijk lid 4.
6. Bovenstaande bepalingen zijn overeengekomen met partijen bij de ABU CAO voor Uitzendkrachten, de NBBU CAO voor Uitzendkrachten en de CAO voor de Bouwnijverheid en eveneens in de ABU CAO voor Uitzendkrachten en NBBU CAO voor Uitzendkrachten vastgelegd.
7. Op de naleving van bovenstaande bepalingen zal door alle in lid 6 genoemde partijen worden toegezien.
8. Bij de inleen van uitzendkrachten van in Nederland en in het buitenland gevestigde uitzendbureaus, mag alleen gebruik worden gemaakt van gecertificeerde uitzendbureaus in het Register Normering Arbeid.1
9. Lid 8 is niet van toepassing in geval van (collegiaal) in- en uitlenen door bouwbedrijven of opleidingsbedrijven, alsmede ingeval uitzendbureaus een onderdeel uitmaken van bouwbedrijven of opleidingsbedrijven.
Artikel 7: Buitenlandse werknemers
In overeenstemming met het bepaalde in artikel 1 lid 6 en met de Wet Arbeidsvoorwaarden Grensoverschrijdende Arbeid (WAGA) zijn verbindend verklaarde bepalingen van deze cao ten aanzien van
a. maximale werktijden en minimale rusttijden;
b. minimum aantal vakantiedagen, gedurende welke de verplichting van de werkgever om loon te betalen bestaat;
c. minimumlonen, daaronder begrepen vergoedingen voor overwerk, en daaronder niet begrepen aanvullende bedrijfspensioenregelingen;
d. voorwaarden voor het ter beschikking stellen van werknemers;
e. gezondheid, veiligheid en hygiëne op het werk;
f. beschermende maatregelen met betrekking tot de arbeidsvoorwaarden en arbeidsomstandigheden van kinderen, jongeren en van zwangere of pas bevallen vrouwen;
g. gelijke behandeling van mannen en vrouwen, alsmede andere bepalingen inzake niet- discriminatie,
ook van toepassing op de ter beschikking gestelde werknemer, die tijdelijk in Nederland arbeid verricht en wiens arbeidsovereenkomst wordt beheerst door een ander dan het Nederlandse recht (zie ook bijlage 3). Onder ter beschikking gestelde werknemer wordt in dit verband verstaan iedere werknemer die gedurende een bepaalde periode werkt in Nederland, dat niet het land is waar die werknemer gewoonlijk werkt.
Artikel 8: Werken in het buitenland (bouwplaatswerknemers)
In afwijking van artikel 1 lid 6 sub a kan de cao op basis van vrijwilligheid van toepassing blijven gedurende de periode dat werkzaamheden van tijdelijke aard in het buitenland plaatsvinden. Voorwaarde is dat de Nederlandse sociale verzekeringswetten van toepassing zijn gebleven.
1 De Stichting Normering Arbeid beheert het register van gecertificeerde en voor certificering aangemelde ondernemingen (xxx.xxxxxxxxxxxxxxx.xx).
Artikel 9: Werken in België (bouwplaatswerknemers)
In afwijking van artikel 1 lid 6 sub a zijn de bepalingen van deze cao van toepassing op in Nederland gevestigde bouwplaatswerknemers die in dienst van een Nederlandse werkgever tijdelijk in België werken. Voor zover een algemeen verbindend verklaarde cao of wet van toepassing is in België, geldt deze hierbij als minimum. Nederlandse werknemers die in België werkzaam zijn ontvangen een toeslag van 9% berekend over het garantieloon A van tabel 1 van bijlage 10a. De werkzaamheden worden als tijdelijk beschouwd zolang de Nederlandse sociale verzekeringswetgeving van toepassing is.
Artikel 10: Werken in Duitsland of Frankrijk (bouwplaatswerknemers)
1. In afwijking van artikel 1 lid 6 sub a zijn de bepalingen van deze cao voor zover het betreft het Tijdspaarfonds van toepassing op in Nederland gevestigde bouwplaatswerknemers die in dienst van een Nederlandse werkgever tijdelijk in Duitsland of Frankrijk werken. De werkzaamheden worden als tijdelijk beschouwd zolang de Nederlandse sociale verzekeringswetgeving van toepassing is.
2. Vanaf 1 januari 2009 vervalt lid 1 voor zover het tijdelijk werken in Duitsland betreft en de werkgever verplicht afdraagt aan de Urlaubs- und Lohnausgleichskasse der Bauwirtschaft (ULAK) geadministreerd door SOKA-Bau in Wiesbaden.
Het inkomensverschil voor de werknemer dat door de toepassing van ULAK in plaats van deelname aan het Tijdspaarfonds kan ontstaan, wordt door de werkgever per loonperiode door middel van een bruto loontoeslag (ULAK toeslag) gecompenseerd op een zodanige wijze dat minimaal het netto loonbedrag per loonperiode gelijk blijft aan het netto loon als ware sprake van deelname aan het Tijdspaarfonds door de werknemer. Bedoelde loontoeslag maakt geen deel uit van het vast overeengekomen loon.
Artikel 11: Dispensatieverzoeken
1. Onder ‘dispensatieverzoek’ wordt verstaan een verzoek tot dispensatie van een of meer bepalingen van de CAO voor de Bouwnijverheid en de CAO Bedrijfstakeigen Regelingen voor de Bouwnijverheid.
2. Een dispensatieverzoek wordt schriftelijk ingediend bij het Technisch Bureau Bouwnijverheid (Postbus 1128, 3840 BC, Harderwijk).
3. De Commissie Naleving is namens partijen bij de cao beslissingsbevoegd om uitspraken te doen.
4. De procedure, bevoegdheden en werkwijze zijn in het reglement Dispensatie neergelegd. Dit reglement maakt onderdeel uit van de CAO Bedrijfstakeigen Regelingen.
Artikel 12: Geschillen
1. Onder ‘geschillen’ wordt verstaan geschillen tussen werkgever en werknemer over de toepassing van een of meer bepalingen van de CAO voor de Bouwnijverheid en de CAO Bedrijfstakeigen Regelingen voor de Bouwnijverheid.
2. Een verzoek om een uitspraak te doen in een geschil wordt schriftelijk ingediend bij het Technisch Bureau Bouwnijverheid (Postbus 1128, 3840 BC, Harderwijk).
3. De Commissie Naleving is namens partijen bij de cao beslissingsbevoegd om uitspraken te doen over geschillen die hun oorsprong vinden in de cao.
4. De procedure, bevoegdheden en werkwijze zijn in het reglement Geschillen neergelegd. Dit reglement maakt onderdeel uit van de CAO Bedrijfstakeigen Regelingen.
Artikel 13: Nalevingonderzoeken
1. De werkgever is gehouden de bepalingen van deze cao na te leven.
2. Onder ‘nalevingonderzoeken’ wordt verstaan onderzoeken naar de vraag of een werkgever de bepalingen van de cao naleeft.
3. Het Technisch Bureau Bouwnijverheid stelt namens partijen bij de cao nalevingonderzoeken in. Een melding wordt schriftelijk ingediend bij het Technisch Bureau Bouwnijverheid (Postbus 1128, 3840 BC, Harderwijk).
4. De werkgever dient te allen tijde mee te werken aan een nalevingonderzoek.
5. De Commissie Naleving is door partijen bij de cao belast met het houden van toezicht op de nalevingonderzoeken en namens partijen beslissingsbevoegd om uitspraken te doen over de nalevingonderzoeken.
6. Wanneer de cao niet wordt nageleefd door de werkgever, kan een schadevergoedingsactie worden ingesteld.
7. De schadevergoeding dient ter dekking van de kosten van het onderzoek, gevoerde procedures en geleden imagoschade.
8. De procedure, bevoegdheden en werkwijze zijn in het reglement Naleving neergelegd. Dit reglement maakt onderdeel uit van de CAO Bedrijfstakeigen Regelingen.
Artikel 14: Looptijd
1. De looptijd van deze cao is bepaald op het tijdvak van 1 januari 2014 tot en met 31 december 2014.
2. Behoudens haar opzegging aan elk van de deelnemende werkgevers- of werknemersorganisaties, welke opzegging telkens ten minste drie maanden voor haar afloopdatum dient te geschieden bij aangetekend schrijven, wordt deze collectieve arbeidsovereenkomst geacht telkens voor een jaar te zijn verlengd. In afwijking hiervan expireert artikel 74 per 1 januari 2015 zonder dat voorafgaande opzegging is vereist.
3. Voorstellen tot wijziging van deze cao worden ter kennis gebracht bij aangetekend schrijven aan ieder van de deelnemende organisaties. Werkgevers- en werknemersorganisaties zijn verplicht zo spoedig mogelijk in onderhandeling te treden over de eventuele ingediende voorstellen tot wijziging of vernieuwing van deze cao.
Artikel 15: Overgangsbepalingen
1. Indien bij het inwerkingtreden van deze cao een onderwerp zowel in de cao is geregeld, als in de onderneming waarop deze cao van toepassing is, treedt de bepaling van deze cao in de plaats van de in de onderneming bestaande regeling, indien en voor zover deze regeling op ondernemingsniveau in voor de werknemer ongunstige zin van de cao-bepaling afwijkt.
2. De werkgever is gerechtigd de in zijn onderneming bestaande regelingen van arbeidsvoorwaarden te wijzigen, met dien verstande dat de rechtspositie van de werknemer er per saldo niet op achteruit mag gaan.
Hoofdstuk 2 Indiensttreding en ontslag
Artikel 16: Intredekeuring
1. Indien aan de vervulling van de functie bijzondere eisen op het punt van de medische geschiktheid worden gesteld, geldt een verplichte intredekeuring indien:
a. een werknemer voor het eerst in dienst treedt bij een werkgever in de zin van deze cao;
b. een werknemer, na een eerder dienstverband bij een werkgever in de zin van deze cao, gedurende een periode van drie jaar geen dienstverband heeft gehad bij een werkgever in de zin van deze cao.
De betreffende functies zijn met een asterisk (*) gemerkt in de functielijst bouwplaatswerknemers (bijlagen 9a-1 en 9a-2) en/of de functiematrix uta- werknemers (bijlage 9b).
2. Het is de werkgever die een kandidaat-werknemer wil aannemen voor een functie als bedoeld in lid 1 niet toegestaan een arbeidsovereenkomst aan te gaan, indien niet gelijktijdig de uitslag van intredekeuring uitwijst dat de werknemer geschikt is voor de beoogde functie. De geschiktheidsverklaring moet worden verwerkt in de arbeidsovereenkomst, waarvan een model is opgenomen in bijlage 4.
3. De in lid 1 bedoelde intredekeuring is niet vereist voor een arbeidsovereenkomst met een werknemer die onder begeleiding staat van de uitvoeringsinstelling en/of arbodienst en waarvoor afspraken terzake met de werkgever schriftelijk zijn vastgelegd.
4. De in lid 1 bedoelde intredekeuring dient te worden uitgevoerd door een gecertificeerde arbodienst die voldoet aan de door de Stichting Arbouw te stellen kwaliteitseisen. Bij de intredekeuring dient gebruik te worden gemaakt van de functiespecifieke ‘Beoordelingsrichtlijnen voor Arbeidsgeschiktheid’ van de Stichting Arbouw. De uitslag van de keuring luidt: geschikt, geschikt onder voorwaarden of ongeschikt. Deze uitslag dient aan de werknemer en de werkgever bekend gemaakt te worden, met inachtneming van de wettelijke bepalingen ten aanzien van de privacy.
5. Indien sprake is van geschiktheid onder voorwaarden en de werkgever tot aanstelling besluit, zal de arbeidsovereenkomst slechts tot stand komen indien over de aanstelling in een bepaalde functie met de uitvoeringsinstelling en arbodienst schriftelijk vastgelegde afspraken zijn gemaakt over hoe de voorwaarden zullen worden vervuld.
6. Indien de werknemer het niet eens is met de keuringsuitslag, kan hij de Stichting Arbouw – met redenen omkleed - verzoeken om een herkeuring te laten uitvoeren.
Artikel 17: De arbeidsovereenkomst
1. Een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde dan wel bepaalde tijd dient schriftelijk te zijn aangegaan en ten minste de volgende gegevens te bevatten:
• de datum van indiensttreding;
• de duur van het dienstverband;
• de eventuele proeftijd;
• de arbeidstijden;
• de functie-benaming;
• de functie-indeling;
• de standplaats (indien van toepassing);
• het vast overeengekomen loon dan wel de salariëring (bruto) per loonbetalingsperiode van vier weken of een maand;
• de samenstelling van het vast overeengekomen loon;
• een bepaling dat op de arbeidsovereenkomst deze cao van toepassing is;
• eventueel nader overeengekomen secundaire arbeidsvoorwaarden. Een voorbeeldarbeidsovereenkomst is te vinden in bijlage 4 van deze cao.
2. Het is de werkgever niet toegestaan nulurencontracten of oproepcontracten zonder enige urengarantie voor een bepaalde periode overeen te komen.
3. Een proeftijd is slechts geldig indien deze bij schriftelijk aangegane overeenkomst tot stand is gekomen.
Afhankelijk van de overeengekomen duur van de arbeidsovereenkomst met bouwplaatswerknemers dient de volgende maximale proeftijd te worden aangehouden:
• bij een arbeidsovereenkomst korter dan een jaar: twee weken;
• bij een arbeidsovereenkomst van een jaar of langer, maar korter dan 2 jaar: 1 maand;
• bij een arbeidsovereenkomst van 2 jaar of langer: 2 maanden. Afhankelijk van de overeengekomen duur van de arbeidsovereenkomst met uta- werknemers dient de volgende maximale proeftijd te worden aangehouden:
• bij een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd: twee maanden;
• bij een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd
− korter dan twee jaar: ten hoogste een maand;
− van twee jaar of langer: ten hoogste twee maanden;
− waarbij het einde van de arbeidsovereenkomst niet op een kalenderdatum is gesteld: ten hoogste een maand.
4. a. In afwijking van artikel 7:668a, lid 1 BW, geldt voor bouwplaatswerknemers bij meerdere elkaar opvolgende arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd de laatste arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd als aangegaan voor onbepaalde tijd indien:
• drie arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd elkaar hebben opgevolgd met een tussenliggende periode van niet meer dan drie maanden en een periode van vierentwintig maanden, deze tussenpozen inbegrepen, is overschreden;
• meer dan drie voor bepaalde tijd aangegane arbeidsovereenkomsten elkaar hebben opgevolgd met tussenpozen van niet meer dan drie maanden.
b. Indien de werkgever de gelegenheid heeft om een contract voor bepaalde tijd te verlengen zonder dat daardoor sprake is van omzetting naar een contract voor onbepaalde tijd, doch hij hiervan geen gebruik maakt, is het de werkgever niet toegestaan voor de desbetreffende werkzaamheden een uitzendkracht in te huren. Enige uitzondering hierop is de situatie waarin het contract niet wordt verlengd vanwege aantoonbaar disfunctioneren van de werknemer.
c. Voor de toepassing van dit artikellid worden kortdurende arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd welke uitsluitend worden aangegaan ter bestrijding van de gladheid in de winterperiode niet meegeteld.
Artikel 18: Introductie
De werkgever zal bij het in dienst nemen van een werknemer zorgdragen voor een goede introductie. De introductie zal onder andere de volgende punten omvatten:
a. informatie over aard en organisatie van het bedrijf;
b. informatie over de aard en duur van het object en de door de werknemer te verrichten werkzaamheden;
c. kennismaking op het werk;
d. zowel mondelinge als schriftelijke informatie over de op de werknemer van toepassing zijnde arbeidsvoorwaarden;
e. informatie over voorzieningen op het gebied van veiligheid, gezondheid en hygiëne;
f. informatie over de opleidingsmogelijkheden;
g. indien in de onderneming een ondernemingsraad is ingesteld zal informatie gegeven worden over de samenstelling van de ondernemingsraad. Tevens zal overhandigd worden een reglement van de ondernemingsraad en reglementen van eventuele commissies van de ondernemingsraad.
Artikel 19: Functie-uitoefening
1. a. De bouwplaatswerknemer is verplicht:
• de werkzaamheden die hem door of vanwege de werkgever worden opgedragen, zijn beroep in aanmerking genomen, naar diens voorschriften op de best mogelijke wijze te verrichten;
• andere, in verband met zijn beroep passende arbeid te verrichten voor zover en zolang hij de werkzaamheden waarvoor hij is aangenomen niet kan verrichten;
• zich voor zijn doen en laten te richten naar het gedrag van de goede en plichtsgetrouwe werknemer.
b. De uta-werknemer is gehouden de aan hem door of vanwege de werkgever opgedragen werkzaamheden die samenhangen met de uitoefening van zijn functie op de door of vanwege de werkgever in redelijkheid te bepalen plaats op de best mogelijke wijze uit te voeren. Bovendien kunnen de werknemer na redelijk overleg andere werkzaamheden worden opgedragen, wanneer bijzondere omstandigheden daartoe aanleiding geven.
2. Bij functiewijziging ten gevolge van technologische vernieuwingen is de werkgever gehouden de bij hem in dienst zijnde uta-werknemers bij voorkeur voorrang te geven boven externe kandidaten.
3. De uta-werknemer is gehouden, tenzij er gegronde bezwaren zijn, arbeid te verrichten in een andere onderneming dan die van de werkgever in wiens dienst hij is in de volgende gevallen:
a. indien het werk betreft bij een werkmaatschappij of een dochteronderneming, dan wel bij de moedermaatschappij van de werkgever c.q. bij een combinatie waarbij de werkgever direct of door middel van een werkmaatschappij of een dochteronderneming dan wel door zijn moedermaatschappij betrokken is;
b. in bijzondere gevallen waaronder begrepen tijdelijke hulpverlening van de ene werkgever aan de andere.
In de onder a. en b. genoemde gevallen zal de arbeid worden verricht, onder handhaving van de arbeidsverhouding met zijn oorspronkelijke werkgever en onder ten minste dezelfde voorwaarden, tenzij schriftelijk tussen betrokken werkgever en werknemer anders is overeengekomen. De extra reis- en verblijfkosten, welke in verband met deze tewerkstelling moeten worden gemaakt, zijn voor rekening van de werkgever, volgens een daartoe vast te stellen regeling.
4. De bouwplaatswerknemer is gehouden - tenzij hij daartegen gegronde bezwaren heeft - arbeid te verrichten in een andere onderneming dan die van de werkgever in wiens dienst hij is in de volgende gevallen:
a. incidenteel voor een korte tijdsduur;
b. in geval van tijdelijke hulpverlening van de ene werkgever aan de andere.
In de onder a. en b. genoemde gevallen zal de arbeid worden verricht onder ten minste dezelfde voorwaarden als wanneer hij in de onderneming van zijn werkgever arbeid verricht.
5. Het is de werkgever geoorloofd de bouwplaatswerknemer arbeid te doen verrichten voor een dochter- of andere aan de zijne verwante onderneming, mits onder ten minste dezelfde voorwaarden als die welke voor diens arbeid in de onderneming van de werkgever gelden. De arbeidsverhouding met de uitlenende werkgever wordt dan gehandhaafd, tenzij het tegendeel met de werknemer schriftelijk is overeengekomen. Een eventuele nieuwe arbeidsovereenkomst met de dochter- of verwante onderneming dient schriftelijk, onder dezelfde voorwaarden, te worden aangegaan.
6. Het is de bouwplaatswerknemer zonder schriftelijke toestemming vooraf van de werkgever, niet toegestaan in zijn vrije tijd beroepsarbeid voor derden te verrichten indien deze arbeid een dusdanig beslag legt op de tijd van de betrokken werknemer dat deze geen tijd heeft om tot rust te komen of indien deze arbeid het belang van de werkgever aantoonbaar schaadt.
7. Onverminderd de bevoegdheid tot ontslag op staande voet, is de werkgever gerechtigd wegens de aanwezigheid van een dringende reden als bedoeld in artikel 7:678 BW, een schorsing toe te passen van maximaal een week zonder doorbetaling
xxx xxxx. De werkgever dient de gronden en de duur van de maatregel schriftelijk aan de werknemer mede te delen.
Artikel 20a: Beëindiging dienstverband bouwplaatswerknemers
1. Ten aanzien van de beëindiging van de arbeidsverhouding zijn de bepalingen van het BW van toepassing met inachtneming van hetgeen in de navolgende leden van dit artikel is bepaald.
2. In afwijking van artikel 7:672 lid 2 en lid 3 BW, wordt de door de werkgever en werknemer in acht te nemen opzegtermijn bepaald aan de hand van de tabellen opgenomen in bijlage 5.
3. Overeenkomstig het bepaalde in artikel 7:672 lid 4 BW kan de door de werkgever in acht te nemen opzegtermijn met een maand worden bekort indien de werkgever beschikt over een ontslagvergunning afgegeven door het UWV WERKbedrijf. In dat geval kan de opzegtermijn nooit minder dan één maand bedragen.
4. De opzegging door de werkgever of de werknemer dient schriftelijk te geschieden. Met inachtneming van de opzegtermijn kan de feitelijke beëindiging van het dienstverband uitsluitend na afloop van de laatste dag van een loonweek plaatsvinden.
5. Indien in de opzegtermijn vakantiedagen van de aaneengesloten zomervakantie vallen, wordt de opzegtermijn met deze dagen verlengd.
6. Het bepaalde in de leden 2 en 4 geldt niet voor chauffeurs, als bedoeld in de functielijst bouwplaatswerknemers (bijlage 9a-1), nummers 23, 65 en 93. Voor hen gelden de wettelijke bepalingen van de opzegtermijnen.
7. a. Indien bij de beëindiging van een dienstverband niet opgenomen, door te betalen vakantiedagen resteren, zal de werkgever die dagen uitbetalen, of de werknemer de gelegenheid bieden die dagen alsnog op te nemen vóór de beëindiging van het dienstverband.
b. Indien bij de beëindiging van een dienstverband meer doorbetaalde vakantiedagen zijn opgenomen dan de werknemer had opgebouwd, kan de werkgever deze meerdere dagen met de werknemer verrekenen.
8. a. Indien blijkt dat de werknemer op het tijdstip van beëindiging van het dienstverband recht heeft op een groter aantal dan de feitelijk opgenomen, door te betalen roostervrije dag(en), dient deze dag respectievelijk dienen deze dagen, alsnog na overleg met de werkgever vóór de beëindiging van het dienstverband te worden opgenomen.
b. Alleen wanneer het dienstverband op verzoek van de werknemer wordt beëindigd dan wel bij beëindiging van het dienstverband om een dringende reden als bedoeld in artikel 7:677 BW, kan in geval bij de beëindiging van het dienstverband de werknemer meer roostervrije dagen blijkt te hebben opgenomen dan waarop hij op de datum van beëindiging recht had, de werkgever deze meerdere dagen met de werknemer verrekenen.
c. Indien de werknemer op het tijdstip van een faillissement van de werkgever recht heeft op een groter aantal roostervrije dagen dan feitelijk opgenomen, worden deze dagen geacht niet te zijn opgenomen tijdens de opzegtermijn, tenzij ze aantoonbaar vooraf reeds tijdens die periode waren ingeroosterd.
9. Bij tussentijdse beëindiging van de arbeidsovereenkomst wordt een eventueel saldo aan overuren uitbetaald, conform het bepaalde in artikel 30 inzake de overwerktoeslag.
10. Bij tussentijdse beëindiging van de arbeidsovereenkomst tijdens een kalenderjaar vindt geen verrekening plaats van de door de werkgever aan de werknemer betaalde bijdrage aan de levensloopregeling, als bedoeld in artikel 48.
11. In afwijking van artikel 7:670 lid 1 BW, kan de werkgever de dienstbetrekking wel opzeggen, met inachtneming van de krachtens dit artikel geldende opzegtermijnen, als een werknemer met een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd arbeidsongeschikt is en er tijdens de arbeidsongeschiktheid geen werk voor
betreffende werknemer meer voorhanden is. Het betreft hier werk op het object waar de werknemer vóór de aanvang van de arbeidsongeschiktheid werkzaamheden heeft verricht. De dienstbetrekking eindigt in dat geval echter niet direct na verstrijken van de opzegtermijn, maar pas op het moment dat de werknemer weer arbeidsgeschikt is. Indien toestemming van het UWV WERKbedrijf is verkregen, kan het dienstverband in elk geval worden beëindigd, wanneer de arbeidsongeschiktheid twee jaar heeft geduurd.
12. Voor werknemers in de industriële steigerbouw geldt een ontslagverbod in de periode van 1 november tot en met 1 april. Bovengenoemd verbod is geregistreerd op naam, tenzij het bedrijf de voorkeur te kennen geeft om het totale personeelsbestand onder de ontslagbescherming te brengen. Dit ontslagverbod is voor de werkgever niet van toepassing indien er een dringende reden aanwezig is als bedoeld in artikel 7:678 BW.
Artikel 20b: Beëindiging dienstverband uta-werknemers
1. De opzegging door de werkgever of de werknemer dient schriftelijk te geschieden. Met inachtneming van de opzegtermijn kan de feitelijke beëindiging van het dienstverband uitsluitend na afloop van de laatste dag van een loonbetalingsperiode plaatsvinden. Bij schriftelijke overeenkomst of door het gebruik kan een andere dag daarvoor worden aangewezen.
2. Overeenkomstig het bepaalde in artikel 7:672 lid 2 BW bedraagt de door de werkgever in acht te nemen opzegtermijn bij een arbeidsovereenkomst die op de dag van opzegging:
• korter dan vijf jaar heeft geduurd: één maand;
• vijf jaar of langer maar korter dan tien jaar heeft geduurd: twee maanden;
• tien jaar of langer maar korter dan vijftien jaar: drie maanden;
• vijftien jaar of langer heeft geduurd: vier maanden.
3. Overeenkomstig het bepaalde in artikel 7:672 lid 4 BW kan de door de werkgever in acht te nemen opzegtermijn met een maand worden bekort indien de werkgever beschikt over een ontslagvergunning afgegeven door het UWV WERKbedrijf. In dat geval kan de opzegtermijn nooit minder dan één maand bedragen.
4. Overeenkomstig het bepaalde in artikel 7:672 lid 3 BW bedraagt de door de werknemer in acht te nemen opzegtermijn één maand.
5. Bij beëindiging van het dienstverband zal aan de werknemer het hem op dat moment toekomende bedrag aan vakantietoeslag worden uitbetaald, dan wel het te veel betaalde bedrag met hem worden verrekend.
6. a. Indien bij de beëindiging van een dienstverband niet opgenomen, door te betalen vakantiedagen resteren, zal de werkgever die dagen uitbetalen, of de werknemer de gelegenheid bieden die dagen alsnog op te nemen vóór de beëindiging van het dienstverband.
b. Indien bij de beëindiging van een dienstverband meer doorbetaalde vakantiedagen zijn opgenomen dan de werknemer had opgebouwd, kan de werkgever deze meerdere dagen met de werknemer verrekenen.
7. a. Indien blijkt dat de werknemer op het tijdstip van beëindiging van het dienstverband recht heeft op een groter aantal dan de feitelijk opgenomen, door te betalen roostervrije dag(en), dient deze dag respectievelijk dienen deze dagen, alsnog na overleg met de werkgever vóór de beëindiging van het dienstverband te worden opgenomen.
b. Alleen wanneer het dienstverband op verzoek van de werknemer wordt beëindigd dan wel bij beëindiging van het dienstverband om een dringende reden als bedoeld in artikel 7:677 BW, kan in geval bij de beëindiging van het dienstverband de werknemer meer roostervrije dagen blijkt te hebben opgenomen dan waarop hij op de datum van beëindiging recht had, de werkgever deze meerdere dagen met de werknemer verrekenen.
c. Indien de werknemer op het tijdstip van een faillissement van de werkgever recht heeft op een groter aantal roostervrije dagen dan feitelijk opgenomen, worden deze dagen geacht niet te zijn opgenomen tijdens de opzegtermijn, tenzij ze aantoonbaar vooraf reeds tijdens die periode waren ingeroosterd.
8. Bij tussentijdse beëindiging van de arbeidsovereenkomst tijdens een kalenderjaar vindt geen verrekening plaats van de door de werkgever aan de werknemer betaalde bijdrage aan de levensloopregeling, als bedoeld in artikel 48.
9. Een voor onbepaalde tijd aangegane dienstbetrekking eindigt van rechtswege op de dag waarop de werknemer de AOW-gerechtigde leeftijd bereikt, tenzij anders wordt overeengekomen.
Artikel 21: Vacatures
1. De werkgever zal - teneinde de inzichtelijkheid in de arbeidsmarkt te bevorderen - alle vacatures kenbaar maken aan het desbetreffende UWV WERKbedrijf.
2. De werknemer van wie het dienstverband wordt opgezegd is verplicht zich terstond bij het UWV WERKbedrijf in het werkgebied waar hij woonachtig is, als werkzoekende te laten inschrijven.
3. Vervulde vacatures en gevonden werk zullen worden gemeld bij het UWV WERKbedrijf.
4. Xxxxxxx een werkgever een schriftelijke sollicitatie op een door hem bekend gemaakte openstaande vacature ontvangt, dient hij de sollicitant schriftelijk op de hoogte te stellen van de uitslag van zijn sollicitatie.
Artikel 22: Voorziening bij overlijden
1. In geval een bouwplaatswerknemer bij afwezigheid van huis in verband met zijn werk dan wel op weg naar het werk of van het werk overlijdt, zijn de kosten van het vervoer van het stoffelijk overschot naar de woonplaats, indien deze woonplaats in Nederland gelegen is, voor rekening van de werkgever, tenzij deze kosten uit een wettelijke regeling worden betaald.
2. In afwijking van artikel 7:674 lid 2 BW zal bij de beëindiging van de arbeidsverhouding door het overlijden van de werknemer de werkgever aan de nagelaten betrekkingen van de werknemer over de periode van de dag van overlijden tot en met de laatste dag van de tweede maand na de maand waarin het overlijden plaatsvond, een uitkering verlenen ten bedrage van het vast overeengekomen loon/salaris dat de werknemer laatstelijk rechtens toekwam.
Hoofdstuk 3 Arbeidsduur en tijdgerelateerde toeslagen
Artikel 23: Normale arbeidsduur en arbeidstijden
1. De normale arbeidsduur bedraagt veertig uur per werkweek en acht uur per dag. De werkweek loopt van maandag tot en met vrijdag. De zaterdag en zondag worden niet als normale werkdagen beschouwd.
2. De dagelijkse arbeidstijd en rusttijden zullen door de werkgever in redelijk overleg met de werknemer in zijn onderneming c.q. op de bouwplaats worden vastgesteld.
3. a. De arbeid voor bouwplaatswerknemers wordt verricht tussen 07.00 uur en 18.00 uur.
b. De arbeid gedurende de uitvoering van werkzaamheden die onderhevig zijn aan getijde (hoog en laag water als gevolg van eb en vloed) wordt verricht tussen
06.00 uur en 18.00 uur.
4. Voor bouwplaatswerknemers geldt voorts dat, indien de arbeidstijd, de in de Normregeling Arbeidstijden (bijlage 6) voorgeschreven pauze en de werkelijke reistijd tezamen meer bedragen dan 11,5 uur per dag, de arbeidstijd in zoverre zal worden ingekort. De in de normale arbeidstijd vallende reisuren zullen als arbeidsuren worden betaald.
5. Op verzoek van de werknemer kunnen werkgever en werknemer in onderling overleg de dagelijkse en wekelijkse arbeidstijden vastleggen, met inachtneming van de cao. De werkgever zal daarbij rekening houden met de persoonlijke omstandigheden van de werknemer en zorgdragen voor een bestendig en regelmatig arbeidstijdpatroon. Werkgever en werknemer dragen er zorg voor dat het arbeidspatroon per kwartaal ten minste 28 dagen voor aanvang van dat kwartaal is vastgesteld. Van deze termijn kan worden afgeweken met instemming van de betrokken werknemer.
6. Het werken op zaterdagen en zondagen kan niet worden verplicht.
7. Een werknemer die ernstige gewetensbezwaren heeft tegen het werken op zon- en erkende christelijke feestdagen kan hiertoe niet verplicht worden, indien de werknemer dit tijdig voor de aanvang van de werkzaamheden aan de werkgever kenbaar maakt.
8. In afwijking van de normale arbeidsduur zoals genoemd in lid 1, kan een regeling worden overeengekomen waarbij kortere werkweken worden afgewisseld met langere werkweken. De werkgever en de ondernemingsraad moeten over deze regeling overeenstemming hebben bereikt én ten minste 70% van de betrokken werknemers moet schriftelijk hebben ingestemd. De bepalingen van artikel 89 van deze cao zijn van toepassing. Indien de onderneming geen ondernemingsraad heeft, dient ten minste 70% van de betrokken werknemers schriftelijk in te stemmen.
De volgende randvoorwaarden dienen hierbij in acht te worden genomen:
• de dagelijkse arbeidsduur kan variëren van minimaal 7 uur tot maximaal 9 uur per dag;
• binnen een werkweek is de dagelijkse arbeidsduur iedere dag gelijk;
• de gemiddelde arbeidsduur moet over een periode van 13 weken uitkomen op 40 uur per week;
• de werkgever betaalt loon over 8 uur per dag;
• de uren dienen te worden gewerkt binnen het normale dagvenster van lid 3, van maandag tot en met vrijdag en binnen de begrenzing van 11,5 uur per dag genoemd in lid 4;
• de duur van het dienstverband bedraagt ten minste anderhalf maal de duur van de regeling;
• voor de afwijkende werktijden gelden de normen van de Normregeling Arbeidstijden, zoals opgenomen in bijlage 6 van deze cao, als uiterste grens;
• de zaterdag en zondag kunnen niet als normale werkdagen beschouwd worden;
• in geval van zondagsarbeid in de Burgerlijke en Utiliteitsbouw-sector heeft de werknemer aanspraak op minimaal 8 vrije zondagen per 13 weken;
• bij een arbeidstijdpatroon van minder dan vijf werkdagen per week, dient de beloning en de opbouw van rechten ten behoeve van de in artikel 84 genoemde fondsen vergelijkbaar te zijn met die bij een vijfdaagse werkweek;
• werknemers van 55 jaar of ouder behouden de mogelijkheid te komen tot een vierdaagse werkweek bij een normale arbeidsduur van 8 uur per dag, zoals bepaald in artikel 26a en 26b.
9. Voor (specifieke groepen) werknemers kunnen, indien afwijking van de normale wekelijkse arbeidsduur is gewenst, maatwerkafspraken worden gemaakt. Hiervoor dient de werkgever in overleg te treden met de vakbonden FNV Bouw en CNV Vakmensen. Indien het de sector Grond-, Water-, en Wegenbouw betreft, dient ook de Vakvereniging HZC bij het overleg te worden betrokken.
Artikel 24: Normregeling Arbeidstijden
Indien en voorzover in deze cao niets is bepaald inzake een onderdeel van de arbeidstijden zijn de normen van de Normregeling Arbeidstijden, zoals opgenomen in bijlage 6 van deze cao, van toepassing, met dien verstande dat in geval van zondagsarbeid in de Burgerlijke en Utiliteitsbouw-sector de werknemer aanspraak heeft op minimaal acht vrije zondagen per dertien weken.
Artikel 25: Deeltijdwerk
1. Een schriftelijk verzoek van de werknemer om zijn arbeidsduur aan te passen wordt gehonoreerd tenzij zwaarwegende bedrijfs- of dienstbelangen zich daartegen verzetten. Een werkweek van 4 x 8 uur behoort onder deze voorwaarde ook tot de mogelijkheden. Indien het verzoek wordt gehonoreerd, stelt de werkgever na overleg met de werknemer de werktijden vast. Bij afwijzing van het verzoek zal de werkgever de werknemer informeren welke inhoudelijke argumenten tot het besluit hebben geleid. De werkgever zal binnen vier weken na het indienen van het verzoek zijn beslissing schriftelijk aan de werknemer bekend maken.
2. Indien sprake is van deeltijdarbeid voor bouwplaatswerknemers zullen de volgende bepalingen van deze cao naar rato van de omvang van de arbeidsduur, zoals gedefinieerd in artikel 23, worden toegepast: de bepalingen uit de artikelen 35a (vakantiedagen), 36a (roostervrije dagen), 38 lid 2 (kort verzuim), 42a t/m c en 44 (garantielonen en loonsverhogingen), 53 (premie schadevrij rijden) en 57 (toeslag steenzetters).
3. Wanneer de omvang van het dienstverband wijzigt, geldt dat het aantal individuele roostervrije dagen wordt bepaald door het totaal aantal roostervrije dagen naar rato van de omvang van de nieuwe arbeidsduur onder aftrek van het aantal reeds genoten roostervrije dagen.
4. Ten aanzien van de artikelen 39 (verlof stervensbegeleiding en rouwverlof), 50 en 51 (reiskosten en reisuren bouwplaatswerknemers) geldt dat deze in geval van deeltijdarbeid in afwijking van bovenstaande artikelen naar rato van het aantal gewerkte dagen per week worden toegepast.
5. Indien sprake is van deeltijdarbeid voor uta-werknemers zullen de bepalingen van deze cao naar rato van de omvang van de arbeidstijd worden toegepast. Dit naar
rato-principe geldt echter niet voor toepassing van de artikelen 31 (overwerkregeling) en 54 (reis- en verhuiskostenregeling).
Artikel 26a: Vierdaagse werkweek voor bouwplaatswerknemers van 55 jaar en ouder
1. Een werknemer van 55 jaar of ouder kan de werkgever verzoeken zijn werkweek aan te passen tot vier dagen (32 uur). Een schriftelijk verzoek van de werknemer om zijn arbeidsduur aan te passen wordt gehonoreerd tenzij zwaarwegende bedrijfs- of dienstbelangen zich daartegen verzetten. Indien het verzoek wordt gehonoreerd, stelt
de werkgever na overleg met de werknemer de werktijden vast. Bij afwijzing van het verzoek zal de werkgever de werknemer informeren welke inhoudelijke argumenten tot het besluit hebben geleid. De werkgever zal binnen vier weken na het indienen van het verzoek zijn beslissing schriftelijk aan de werknemer bekend maken.
Een vierdaagse werkweek kan ingaan vanaf het moment dat de werknemer de 55- jarige leeftijd heeft bereikt en een vierdaagse werkweek met inachtneming van lid 2 over de rest van het kalenderjaar mogelijk is.
2. Om per kalenderjaar te komen tot een vierdaagse werkweek gebruikt de werknemer van 55 jaar of ouder de feestdagen, zijn verlofdagen, zijn roostervrije dagen (inclusief scholingsdagen) en zijn seniorendagen, met dien verstande dat vijftien verlofdagen worden aangewend voor de zomervakantie conform artikel 35a. Het resterende aantal benodigde dagen wordt door de werknemer ‘gekocht’, met dien verstande dat een werknemer, die in geval van een collectieve bedrijfssluiting binnen een kalenderjaar dagen tekort komt (rekening houdend met het recht op drie weken aaneengesloten zomervakantie) recht heeft op maximaal vijf extra roostervrije dagen. In afwijking van artikel 36a lid 3 van deze cao geschiedt de vaststelling van de in de onderneming vast te stellen roostervrije dagen in goed overleg tussen werkgever en de desbetreffende werknemer. De opbouw van roostervrije dagen vindt plaats op basis van een volledige werkweek van vijf dagen. Bijlage 7 bevat een voorbeeldrooster voor het jaar 2014.
3. In onderling overleg tussen de werknemer en de werkgever worden de verschillende soorten vrije dagen gelijkelijk over het jaar gespreid en schriftelijk vastgelegd minimaal één maand voorafgaande aan de invoeringsdatum dan wel voorafgaande aan het volgende kalenderjaar. In weken waarin een feest- of in de onderneming vastgestelde roostervrije dag valt, geldt deze feest- of in de onderneming vastgestelde roostervrije dag als de vrije dag van die week. De genoemde spreiding vindt zodanig plaats dat de eventueel resterende vrije dagen verlofdagen zijn als bedoeld in artikel 35a.
4. De waarde van het aantal te ‘kopen’ dagen wordt ingehouden met behulp van een aankooppercentage. Dit aankooppercentage wordt in 2014 als volgt berekend:
aantal koopdagen X 1,08 261
Het vast overeengekomen loon bij een vijfdaagse werkweek van veertig uur, vermenigvuldigd met het aankooppercentage is het aankoopbedrag. De werkgever houdt per loonbetalingsperiode van vier weken of een maand dit aankoopbedrag in op het brutoloon van de werknemer.
5. Met betrekking tot de premies en afdrachten over koopdagen geldt het volgende. De pensioenpremies worden berekend over de pensioengrondslag en de premie Invaliditeitspensioen over het premieloon vóór aftrek van het aankoopbedrag. De waarde van de te ‘kopen’ dagen kan niet in mindering worden gebracht op de grondslag voor de bedrijfstakeigen regelingen of de vakantietoeslag. Dat deel van de premie O&O-fonds dat betrekking heeft op het Scholingsfonds behoeft de werkgever niet af te dragen. De werknemer kan twee dagen per jaar scholing in de zin van artikel 62a volgen op een vrije dag van de week. De cursus- en reiskosten kunnen gedeclareerd worden bij het Scholingsfonds volgens de gebruikelijke systematiek. De vakantietoeslag wordt op de gebruikelijke wijze berekend over het salaris (vóór aftrek van het aankoopbedrag).
6. a. Bij arbeidsongeschiktheid heeft de werknemer gedurende het eerste ziektejaar recht op 100% doorbetaling van het vast overeengekomen loon. Tijdens het tweede ziektejaar heeft de werknemer recht op 70% doorbetaling van het vast overeengekomen loon.
b. Het aankoopbedrag bij arbeidsongeschiktheid wordt volgens de gebruikelijke systematiek ingehouden.
c. Bij arbeidsongeschiktheid op een vakantiedag of seniorendag behoudt de werknemer het recht deze dag op een ander moment op te nemen.
d. Het recht op een vervangende roostervrije of gekochte vrije dag vervalt bij arbeidsongeschiktheid.
7. De werknemer kan zijn werkgever verzoeken op enig moment de extra vrije dagen weer in te ruilen voor loon en over te gaan tot een volledige werkweek van vijf dagen.
8. Bij beëindiging van het dienstverband wordt berekend op hoeveel extra vrije dagen de betrokken werknemer nog recht heeft. Indien blijkt dat de werknemer op het tijdstip van beëindiging van het dienstverband recht heeft op een groter aantal extra vrije dagen dan feitelijk is opgenomen, zullen deze dagen worden uitbetaald. Indien blijkt dat de werknemer op het tijdstip van beëindiging van het dienstverband een groter aantal extra vrije dagen heeft opgenomen dan waarop hij recht heeft, zullen deze dagen worden verrekend.
Artikel 26b: Vierdaagse werkweek voor uta-werknemers van 55 jaar en ouder
1. Een werknemer van 55 jaar of ouder kan de werkgever verzoeken zijn werkweek aan te passen tot vier dagen (32 uur), met inachtneming van de leden 2 tot en met 9 van dit artikel. Een schriftelijk verzoek van de werknemer om zijn arbeidsduur aan te passen wordt gehonoreerd tenzij zwaarwegende bedrijfs- of dienstbelangen zich daartegen verzetten. Indien het verzoek wordt gehonoreerd, stelt de werkgever na overleg met de werknemer de werktijden vast. Bij afwijzing van het verzoek zal de werkgever de werknemer informeren welke inhoudelijke argumenten tot het besluit hebben geleid. De werkgever zal binnen vier weken na het indienen van het verzoek zijn beslissing schriftelijk aan de werknemer bekend maken. Een vierdaagse werkweek kan ingaan vanaf het moment dat de werknemer de 55-jarige leeftijd heeft bereikt.
2. Om per kalenderjaar te komen tot een vierdaagse werkweek gebruikt de werknemer van 55 jaar of ouder de feestdagen, zijn verlofdagen, zijn roostervrije dagen en zijn seniorendagen, met dien verstande dat ten minste vijftien verlofdagen kunnen worden aangewend voor de zomervakantie conform artikel 35b lid 7. De opbouw van roostervrije dagen vindt plaats op basis van een volledige werkweek van vijf dagen. Bijlage 7 bevat een voorbeeldrooster voor het jaar 2014.
3. De werknemer van 55 jaar of ouder die ingedeeld is in functieladder 1 (uitvoering) van deze cao, hoeft geen dagen in te kopen. De werkgever betaalt de dagen die deze werknemer tekort komt door. Echter, in het geval voor deze werknemer sprake is van een collectieve wintersluiting waardoor hij verlofdagen tekort komt om een vierdaagse werkweek te realiseren, zal de werknemer ter compensatie een aantal weken vijf dagen werken.
4. De werknemer van 55 jaar of ouder die is ingedeeld in functieladder 2, 3, 4 of 5 en die gebruik maakt van de vierdaagse werkweek voor 55–plussers als bedoeld in dit artikel krijgt recht op maximaal vijf extra verlofdagen met behoud van salaris voor zover hij deze dagen tekort zou komen ten gevolge van een collectieve wintersluiting en ervan uitgaande dat deze werknemer drie weken aaneengesloten zomervakantie geniet.
5. De werknemer die niet valt onder lid 3 van dit artikel kan het resterende aantal benodigde dagen kopen, met dien verstande dat de werknemer in de gelegenheid gesteld kan worden om gespreid over het jaar een aantal weken toch vijf dagen te werken.
6. In onderling overleg tussen de werknemer en de werkgever worden de verschillende soorten vrije dagen gelijkelijk over het jaar gespreid en schriftelijk vastgelegd minimaal één maand voorafgaande aan de invoeringsdatum dan wel aan het volgende kalenderjaar. In weken waarin een feestdag valt, geldt deze feestdag als de
vrije dag van die week. De genoemde spreiding vindt zodanig plaats dat de eventueel resterende vrije dagen verlofdagen zijn als bedoeld in artikel 35b.
7. Het maximale aantal te ‘kopen’ dagen voor een werknemer van 55 jaar of ouder bedraagt 22 per kalenderjaar en voor een werknemer van 60 jaar of ouder 20 per kalenderjaar. Het benodigde aantal te kopen dagen om te komen tot een vierdaagse werkweek op jaarbasis ligt in de regel lager dan het hier genoemde maximum aantal dagen. Het benodigde aantal te kopen dagen is te berekenen volgens de rekenregels in bijlage 7. De waarde van het aantal dagen dat een werknemer ‘koopt’ wordt ingehouden op zijn salaris met behulp van een aankooppercentage. Dit aankooppercentage wordt in 2014 als volgt berekend:
aantal koopdagen X 1,08 261
Het salaris bij een vijfdaagse werkweek van veertig uur, vermenigvuldigd met het aankooppercentage is het aankoopbedrag. De werkgever houdt per loonbetalingsperiode van vier weken of een maand dit aankoopbedrag in op het brutosalaris van de werknemer.
8. Met betrekking tot de premies en afdrachten geldt het volgende. De pensioenpremies worden berekend over de pensioengrondslag, de premie Invaliditeitspensioen over het premieloon vóór aftrek van het aankoopbedrag. De waarde van de te ‘kopen’ dagen kan niet in mindering worden gebracht op de grondslag voor de bedrijfstakeigen regelingen of de vakantietoeslag.
9. a. Bij arbeidsongeschiktheid heeft de werknemer gedurende het eerste ziektejaar recht op 100% doorbetaling van het salaris. Tijdens het tweede ziektejaar heeft de werknemer recht op 70% doorbetaling van het salaris.
b. Het aankoopbedrag zoals genoemd in lid 7 wordt volgens de gebruikelijke systematiek ingehouden.
c. Bij arbeidsongeschiktheid op een vakantiedag of seniorendag behoudt de werknemer het recht deze dag op een ander moment op te nemen.
d. Het recht op een vervangende roostervrije of gekochte vrije dag vervalt bij arbeidsongeschiktheid.
10. De werknemer kan zijn werkgever verzoeken de onderhavige regeling te beëindigen, de extra vrije dagen weer in te ruilen voor salaris en over te gaan tot een volledige werkweek van vijf dagen. Artikel 25 lid 3 is van toepassing tenzij uit dit artikel anders blijkt.
11. Bij beëindiging van het dienstverband wordt, met inachtneming van het reeds ingehouden aankoopbedrag, berekend op hoeveel extra vrije dagen de betrokken werknemer nog recht heeft. Indien blijkt dat de werknemer op het tijdstip van beëindiging van het dienstverband recht heeft op een groter aantal extra vrije dagen dan feitelijk is opgenomen, zullen deze dagen worden uitbetaald. Indien blijkt dat de werknemer op het tijdstip van beëindiging van het dienstverband een groter aantal extra vrije dagen heeft opgenomen dan waarop hij recht heeft, zullen deze dagen worden verrekend.
Artikel 27: Onderhoudswerk op zaterdag
Indien zulks door de opdrachtgever in de voorwaarden wordt geëist, kan bij bewoonde en in gebruik zijnde gebouwen zoals woningen, kantoren, ziekenhuizen en industriële bedrijven op zaterdag onderhouds- en reparatiewerkzaamheden worden verricht binnen het normale dagvenster als genoemd in artikel 23 lid 3. Xxxxxxxx vindt plaats tegen een toeslag van 50% van het vast overeengekomen loon/salaris. Ter compensatie zal de werknemer die op zaterdag werkt een vaste vrije dag naar keuze hebben in de periode maandag tot en met vrijdag welke niet wordt betaald. Werken op zaterdag kan niet worden verplicht (artikel 23 lid 6).
Artikel 28: Verplicht overwerk bouwplaatswerknemers
1. Bouwplaatswerknemers van 18 jaar of ouder met een volledig dienstverband kunnen, per kalenderjaar gedurende maximaal 26 weken, ten behoeve van de opvang van discontinuïteit in de bedrijfsvoering, worden verplicht 80 opname-uren per kalenderjaar op te bouwen door middel van verplicht overwerk en/of inleg van reisuren. Daarbij gelden de in de volgende leden van dit artikel vermelde voorwaarden.
2. De werkgever kan de overwerkregeling als bedoeld in lid 1 van dit artikel niet opleggen aan anderen dan zijn eigen werknemers.
3. a. Overwerk vindt altijd plaats in eenheden van minstens een uur.
b. De werknemer kan worden verplicht tot maximaal drie overuren per week en maximaal 64 overuren per jaar.
c. De overwerkuren worden gewaardeerd conform het bepaalde in artikel 30 van deze cao inzake de overwerkvergoeding.
d. Per dag mag maximaal 13 uur worden besteed aan (over)werk, reistijd en pauze. Indien de arbeidstijd, de in de Normregeling Arbeidstijden (bijlage 6) voorgeschreven pauze en de werkelijke reistijd tezamen meer bedragen dan 13 uur per dag, zal de arbeidstijd in zoverre worden ingekort. De in de arbeidstijd vallende reisuren zullen als arbeidsuren worden betaald.
4. Om de 80 opname-uren te realiseren, kunnen werknemers naast overwerkuren ook reisuren inleggen. Tegenover 1 overwerkuur staat, afhankelijk van de hoogte van de overwerkvergoeding, minimaal 1,25 opname-uur en tegenover 1 reisuur staat 0,75 opname-uur.
5. Het saldo aan opname-uren dat ingevolge lid 1 en met inachtneming van lid 3 en 4 van dit artikel ontstaat, moet binnen 9 maanden na afloop van het kwartaal waarin de reis- en overuren zijn gemaakt door de werkgever worden ingezet voor opvang van discontinuïteit, en wel uitsluitend in hele dagen en uiterlijk veertien dagen voorafgaand daaraan gemeld. Indien de werkgever deze notificatieperiode van veertien dagen wil verkorten tot minimaal een week, ontvangt de werknemer op ieder opname-uur een toeslag van 15%.
6. Indien de werkgever de opname-uren wenst in te zetten, dient hij de werknemer schriftelijk te melden dat er sprake is van discontinuïteit en hoeveel opname-uren de werkgever op welk moment wenst in te zetten. De werkgever dient een afschrift hiervan in de administratie te bewaren. Over de dagen dat de werkgever opname- uren inzet, is hij geen loon meer verschuldigd. De werknemer wordt geacht hiervoor gebruik te maken van het bedrag dat op zijn Tijdspaarfondsrekening is gestort.
7. De werkgever stort het vast overeengekomen loon over de overwerkuren en het garantieloon over de reisuren binnen 14 dagen na afloop van de loonbetalingsperiode waarin de uren zijn gemaakt, geoormerkt in het Tijdspaarfonds. Deze afdracht vindt apart van de reguliere afdracht als bedoeld in artikel 47a van deze cao plaats.
8. Bij de afdracht aan het Tijdspaarfonds vermeldt de werkgever de loonperiode waarop de afdracht betrekking heeft en dat het een storting ‘discontinuïteit’ in het kader van dit artikel betreft.
9. De werknemer wordt geacht tot 1 april van het kalenderjaar volgend op het kalenderjaar waarin de reis- en overuren zijn gemaakt, de waarde daarvan in het Tijdspaarfonds slechts op te nemen ter compensatie van de opname-uren die door de werkgever in het kader van dit artikel worden ingezet. Het (resterende) bedrag dat in het kader van deze regeling op de rekening in het Tijdspaarfonds staat, wordt jaarlijks op 1 april uitgekeerd.
10. Per loonbetalingsperiode wordt op de loonstrook het volgende inzichtelijk gemaakt:
• Storting TSF Overwerkuren discontinuïteit (waarde)
• Storting TSF Reisuren discontinuïteit (waarde)
• Opname discontinuïteit O&R TSF (ingezette uren)
• Opbouw discontinuïteit O&R (gewerkte uren/ingelegde reisuren)
• Saldo discontinuïteit O&R (in uren)
11. Indien en zolang de werknemer nog opname-uren heeft, kan voor deze medewerker geen ontslagvergunning worden aangevraagd, behoudens wanneer er sprake is van een ontslag op staande voet wegens dringende reden als bedoeld in artikel 7:677 BW.
12. Indien een werkgever gebruik maakt van de in het kader van dit artikel geboden mogelijkheid om opname-uren in te zetten voor opvang van discontinuïteit door een of meer van zijn eigen werknemers vrijaf te geven, kan hij niet op datzelfde moment en voor vergelijkbare werkzaamheden op hetzelfde project externe arbeidskrachten inzetten, tenzij het spoedopdrachten betreft waarvoor eigen werknemers bij navraag niet bereid zijn het werk te verrichten.
13. De werkgever die gebruik maakt van de overwerkregeling als bedoeld in lid 1 mag maximaal 13 weken – en niet tegelijkertijd met de overwerkregeling – gebruik maken van de gemiddeld 40-urige werkweek als bedoeld in artikel 23 lid 8 van deze cao.
14. Ondernemingen die een systematiek willen hanteren of continueren die afwijkt van de in dit artikel beschreven standaardsystematiek, kunnen dit slechts in overleg en na instemming van de vakbonden FNV Bouw en CNV Vakmensen. Indien het de sector Grond-, Water-, en Wegenbouw betreft, dient ook de Vakvereniging HZC bij het overleg te worden betrokken en in te stemmen. De werkgever zal een kopie van de overeenkomst met de bonden over de afwijkende afspraken aan het Technisch Bureau Bouwnijverheid, gevestigd te Harderwijk, sturen.
Artikel 29: Niet-verplicht overwerk bouwplaatswerknemers
1. a. Indien een werkgever in een kalenderjaar gedurende 26 weken verplicht overwerk als bedoeld in artikel 28 heeft doen plaatsvinden, kan - wanneer in bijzondere gevallen de omstandigheden dat vereisen - slechts overwerk plaatsvinden, indien 70% van de betrokken werknemers daarmee instemt en met inachtneming van de volgende bepalingen.
b. Indien een werkgever geen gebruik maakt van de regeling voor verplicht overwerk als bedoeld in artikel 28, kan - wanneer in bijzondere gevallen de omstandigheden dat vereisen - slechts overwerk plaatsvinden, indien 70% van de betrokken werknemers daarmee instemt en met inachtneming van de volgende bepalingen.
2. Onder overwerk wordt verstaan het verrichten van arbeid buiten de grenzen van de normale arbeidsduur als bedoeld in artikel 23 lid 1 en 3. Per dag mag maximaal 13 uur worden besteed aan (over)werk, reistijd en pauze. Indien de arbeidstijd, de in de Normregeling Arbeidstijden (bijlage 6) voorgeschreven pauze en de werkelijke reistijd tezamen meer bedragen dan 13 uur per dag, zal de arbeidstijd in zoverre worden ingekort. De in de arbeidstijd vallende reisuren zullen als arbeidsuren worden betaald.
3. Onder structureel overwerk wordt verstaan het werk dat buiten de normale arbeidsduur zoals bedoeld in artikel 23 lid 1 en 3 met een vaste frequentie gedurende meerdere weken plaatsvindt.
4. Structureel overwerk is niet toegestaan, tenzij daarvoor in bijzondere gevallen toestemming door partijen bij deze cao is verleend.
5. De werknemer kan niet worden verplicht overwerk te verrichten, tenzij sprake is van overwerk ten behoeve van de opvang van discontinuïteit in de bedrijfsvoering zoals bedoeld in artikel 28 lid 1. Werknemers jonger dan 18 jaar mogen niet overwerken.
6. Bij overwerk als bedoeld in dit artikel geldt de overwerktoeslag conform artikel 30 van deze cao.
7. Indien een werkgever gedurende langer dan een week door meer dan 25% van de op een object werkzame werknemers die bij hem in dienst zijn overwerk laat verrichten, is hij gehouden aan de ondernemingsraad of een commissie van overleg advies te vragen.
8. De werkgever zal in geval van overwerk als bedoeld in dit artikel per werkobject een lijst bijhouden van werknemers door wie overwerk is verricht en het aantal overuren per week. Op deze lijst zal ook worden aangegeven welke keuze de werknemers
hebben gemaakt op grond van artikel 30 van deze cao. De lijst zal eenmaal per jaar aan de ondernemingsraad ter beschikking worden gesteld. Bij het ontbreken van een ondernemingsraad en in bedrijven met meer dan tien werknemers zal het overwerk als vast agendapunt eenmaal per jaar in het overleg tussen werkgever en werknemers zijn opgenomen, waarbij de bovengenoemde lijst ter beschikking wordt gesteld.
Artikel 30: Overwerkvergoeding bouwplaatswerknemers
1. In geval van overwerk, behoudens als bedoeld in artikel 28, kan de werknemer een keuze maken of hij de hem toekomende overwerkuren beloond wil hebben dan wel of hij omzetting in vrije tijd verlangt. De werknemer is verplicht om zijn keuze binnen drie werkdagen na het verrichten van het overwerk aan de werkgever bekend te maken.
2. In geval de werknemer kiest voor beloning dan moet voor overwerkuren het vast overeengekomen uurloon met de volgende percentages worden verhoogd:
• voor de eerste 3 uren per dag, mits onmiddellijk voorafgaande of aansluitend aan de normale arbeidsdag: 25%,
• voor de overige overuren op een normale werkdag, vanaf maandag 05.00 uur en voor arbeid op zaterdag tot 21.00 uur: 50%,
• voor arbeid tussen zaterdag 21.00 uur en maandag 05.00 uur en voor arbeid op een feestdag, als vermeld in artikel 37: 100%.
3. Voor werknemers die werkzaamheden verrichten die onderhevig zijn aan getijde (hoog en laag water als gevolg van eb en vloed) bedragen deze percentages voor overwerkuren gedurende de uitvoering van werkzaamheden die onderhevig zijn aan getijde:
• van maandag 05.00 uur tot vrijdag 22.00 uur,
− voor de uren tussen 05.00 uur en 22.00 uur: 25%,
− voor de uren tussen 22.00 uur en 05.00 uur: 50%,
• van vrijdag 22.00 uur tot zaterdag 21.00 uur: 50%,
• van zaterdag 21.00 uur tot maandag 05.00 uur: 100%.
4. Bij overwerk in ploegendienst moeten de voor ploegendienst geldende uurlonen worden verhoogd met de in dit lid genoemde percentages.
5. Voor het Heibedrijf geldt voorts dat wanneer bij nachtarbeid minder uren gewerkt kan worden dan de normale arbeidsduur bedraagt, voor het ontbrekende aantal uren het geldende garantie-uurloon zal worden uitbetaald.
6. Bij overwerk tijdens verschoven werktijden Infra, zoals bepaald in artikel 32a, wordt de in dat artikel genoemde overwerktoeslag berekend over het vast overeengekomen loon en niet over de toeslag verschoven werktijden Infra.
7. In geval de werknemer kiest voor omzetting in vrije tijd zullen de overwerkuren worden gecompenseerd door vrije uren vermeerderd met de in uren uitgedrukte percentages genoemd in dit artikel. Indien aldus 8 uren zijn verkregen kan de werknemer in overleg met de werkgever een dag vrijaf nemen, nadat dit overwerk is verricht. De aldus opgenomen vrije dag wordt beloond tegen het vast overeengekomen loon.
Artikel 31: Overwerk uta-werknemers
1. Een uta-werknemer kan niet worden verplicht overwerk te verrichten. Structureel overwerk dient in beginsel te worden vermeden.
2. Aan de werknemers zal schriftelijk worden bekendgemaakt op welke wijze compensatie wordt gegeven voor door de werkgever opgedragen overwerk van aanmerkelijke omvang.
3. Voor het geval een werkgever niet schriftelijk bekend heeft gemaakt op welke wijze hij overwerk compenseert, alsmede indien per saldo minder dan het uurloon wordt gecompenseerd, worden de overuren van werknemers in de functies tot en met
niveau drie minimaal vergoed tegen het geldende salaris per uur dan wel tijd voor tijd.
Artikel 32a: Verschoven uren Infra
1. Indien zulks door de opdrachtgever in besteksbepalingen wordt geëist kan de arbeidstijd bij vernieuwing, onderhoud en reparatie van infrastructurele werken worden verschoven, met inachtneming van de vaststelling van het arbeidstijdpatroon door de werkgever in redelijk overleg met de werknemers van zijn onderneming, zoals bepaald in artikel 23 lid 5. Daarbij gelden de volgende voorwaarden:
a. Een werknemer kan niet verplicht worden tot arbeid buiten de grenzen van artikel 23 lid 3a, tenzij schriftelijk overeengekomen bij aanvang van het dienstverband.
b. Verschoven arbeidstijden dienen tot het hoogst noodzakelijke beperkt te worden. In beginsel zal een werknemer van 55 jaar of ouder per jaar niet meer dan dertig weken per kalenderjaar in verschoven arbeidstijden werken.
c. Onvoorziene omstandigheden daargelaten dient de werkgever verschoven arbeidstijden ten minste veertien dagen voor aanvang aan de werknemer bekend te maken.
d. Indien in het kader van verschoven arbeidstijden de feitelijk gewerkte uren minder bedragen dan veertig uur per kalenderweek, wordt de arbeidsduur geacht veertig uur te zijn geweest.
e. Indien de arbeidstijd na 20.00 uur aanvangt heeft de bestuurder van een auto met inzittenden recht op een half uur rusttijd, direct voorafgaande aan de reistijd.
f. Indien een werknemer tijdens de werkweek overgaat van normale naar verschoven arbeidstijd beëindigt hij de normale arbeidstijd zoveel eerder als nodig is om tien uur rusttijd te hebben voor aanvang van de verschoven arbeidstijd. Reisuren verlengen deze periode.
g. Per week heeft de werknemer recht op een onafgebroken rusttijd van 48 uur. Eenmaal per twee achtereenvolgende weken dient de rusttijd de periode te omvatten van zaterdag 06.00 uur tot zondag 21.00 uur.
h. In kalenderweken waarin feestdagen of roostervrije dagen vallen, zullen de werknemers die volgens verschoven arbeidstijden werken hun arbeidstijd met hetzelfde aantal uren kunnen bekorten.
i. Indien in een week alle diensten van een werknemer na 20.00 uur aanvangen, mag de arbeidsduur van veertig uur over vier diensten worden verdeeld. De beloning en de opbouw van de rechten ten behoeve van de in artikel 84 genoemde fondsen dienen vergelijkbaar te zijn met die bij een vijfdaagse werkweek.
2. Indien ten gevolge van het in lid 1 van dit artikel bepaalde asfalt moet worden geproduceerd, zal ook de arbeidstijd voor werknemers in de asfaltcentrales worden verschoven, met inachtneming van artikel 23 lid 5 en de overige in lid 1 vermelde voorwaarden.
3. Voor bouwplaatswerknemers die worden ingezet op verschoven uren Infra gelden de volgende bepalingen:
a. Wanneer bij vernieuwing, reparatie of onderhoud van infrastructurele werken een gedeelte van de normale arbeidsduur per week wordt verricht vóór 07.00 uur dan wel na 20.00 uur doch de normale arbeidsduur wordt niet overschreden, dient uitsluitend over deze uren het vast overeengekomen uurloon te worden verhoogd met de toeslag verschoven uren Infra.
b. Het vast overeengekomen uurloon van de in het kader van de verschoven arbeidstijden gewerkte uren dient te worden verhoogd met de volgende toeslagen. De toeslag verschoven uren Infra bedraagt 30%. In afwijking hiervan bedraagt de toeslag voor arbeid tussen vrijdag 20.00 uur en zaterdag 20.00 uur 50%. Van zaterdag 20.00 uur tot zondag 07.00 uur 75% en voor arbeid tussen zondag 07.00 uur en maandag 07.00 uur, alsmede voor arbeid op feestdagen 100%.
c. Indien gedurende een week uitsluitend wordt gewerkt in verschoven arbeidstijden en minder uren dan normaal kan worden gewerkt, wordt voor de ontbrekende uren het vast overeengekomen loon inclusief toeslag verschoven uren Infra uitbetaald.
d. Indien een werknemer en een werkgever vóór 1 januari 1989 een regeling verschoven uren Infra in de zin van deze cao zijn overeengekomen die qua toeslagen en vergoedingen per saldo hoger is dan sub b bepaalt, zal toepassing van sub a, b en c gepaard gaan met een zodanige aanpassing van de onderling overeengekomen regeling dat toeslagen en vergoedingen per saldo niet hoger zijn dan de oorspronkelijke regeling.
e. Indien in asfaltcentrales voor 1 juli 2001 al een regeling verschoven uren Infra in de zin van deze cao van toepassing was die qua toeslagen en vergoedingen per saldo hoger is dan sub b bepaalt, zal toepassing van sub a, b en c gepaard gaan met een zodanige aanpassing van de onderling overeengekomen regeling dat toeslagen en vergoedingen per saldo niet hoger zijn dan de oorspronkelijke regeling.
Artikel 32b: Verschoven uren Tijwerk
Voor werkzaamheden die onderhevig zijn aan getijde (hoog en laag water als gevolg van eb en vloed) geldt dat wanneer – behoudens bij ploegendienst – de arbeid wordt verricht buiten de grenzen van artikel 23 lid 3b doch de normale arbeidsduur niet wordt overschreden, voor de buiten deze grenzen vallende uren het garantieuurloon moet worden verhoogd met 25%.
Artikel 33: Ploegendienst bouwplaatswerknemers
1. Bij ploegendienst volgens dienstrooster kan worden afgeweken van de in artikel 23 lid 1 genoemde arbeidsduur met dien verstande dat de normale arbeidsduur moet liggen tussen maandagochtend 0.00 uur en vrijdagavond 24.00 uur en per twee weken niet meer mag bedragen dan 80 uur.
2. Voor werknemers die in ploegendienst werken – uitgezonderd de Industriële Bouw – zal hun vast overeengekomen loon worden verhoogd met 10% bij tweeploegendienst en met 15% bij drieploegendienst.
3. Voor de Industriële Bouw geldt dat indien de dienst van een ploeg zodanig is geregeld dat de aanvang van de voor die dienst normale werktijd valt vóór 6.00 uur of de beëindiging van de werktijd valt na 19.00 uur – overuren niet meegerekend – het vast overeengekomen uurloon zal worden verhoogd met 5% voor de uren vallende tussen 6.00 en 19.00 uur en met 25% voor de uren vallende tussen 19.00 uur en de volgende ochtend 6.00 uur.
Artikel 34: Bereikbaarheidsdienst bouwplaatswerknemers
1. Voor het in dit artikel bepaalde moet onder bereikbaarheidsdienst worden verstaan het zich buiten de normale arbeidsduur per dag zoals bedoeld in artikel 23 lid 1, met inachtneming van eventuele afwijkende afspraken over arbeidstijden als bedoeld in artikel 23 lid 8 en 9 – met inachtneming van artikel 23 lid 5 – dan wel artikel 28 lid 14, beschikbaar houden voor het zonodig verrichten van werkzaamheden die niet kunnen worden uitgesteld tot de eerstvolgende werkdag. Dit ongeacht het moment waarop de arbeid, als bedoeld in artikel 23 lid 3 of artikel 32a en 33, wordt verricht.
2. Een werknemer die in het kader van zijn functie bereikbaarheidsdiensten moet draaien en dit bij aanvang van werken in die functie met zijn werkgever is overeengekomen, heeft een verplichting voor een oproep beschikbaar te zijn.
3. De werknemer die beschikbaar is voor de bereikbaarheidsdienst heeft xxxxxxx van die dienst recht op een vergoeding. De hoogte van de vergoeding wordt door de werkgever in overleg met de werknemer vastgesteld, doch zal voor elke kalenderweek wachtdienst ten minste bedragen:
a. indien de werknemer door de bereikbaarheidsdienst voortdurend aan zijn woning gebonden is: € 176,13 bruto;
b. indien de werknemer door de bereikbaarheidsdienst niet voortdurend aan zijn woning gebonden is, maar op gezette tijden beschikbaar moet zijn: € 152,64 bruto;
c. indien de werknemer beschikt over zodanige technische hulpmiddelen dat de gebondenheid aan zijn woning tot een minimum beperkt is: € 129,16 bruto.
4. Ingeval de bereikbaarheidsdienst zich over minder dan een kalenderweek uitstrekt zal de vergoeding naar rato worden verminderd met dien verstande dat voor elke zaterdag en zondag 1/4 deel en voor elke andere dag 1/10 deel van de weekvergoeding wordt aangehouden.
5. Indien een werknemer tijdens een bereikbaarheidsdienst wordt opgeroepen om daadwerkelijk arbeid te verrichten wordt dit gezien als overwerk. De overwerktoeslag zoals bepaald in artikel 30 is van toepassing.
6. Door de werkgever zal een rooster voor de bereikbaarheidsdienst in overleg met de betreffende werknemer(s) schriftelijk vastgelegd worden. De Normregeling Arbeidstijden, zoals opgenomen in bijlage 6 van deze cao, is van overeenkomstige toepassing.
7. In geval tijdens een bereikbaarheidsdienst arbeid moet worden verricht op een feestdag, niet zijnde een zaterdag of zondag, als bedoeld in artikel 37 heeft de werknemer het recht deze dag op een ander tijdstip op te nemen.
8. In een onderneming met een ondernemingsraad kan een van dit artikel afwijkende regeling van toepassing zijn, mits de werkgever met de ondernemingsraad hierover overeenstemming heeft bereikt. Deze afwijkende regeling dient per saldo minimaal gelijkwaardig te zijn aan de in dit artikel omschreven regeling. Artikel 89 is hierbij van toepassing.
Hoofdstuk 4 Vakantie en verlof
Artikel 35a: Vakantie bouwplaatswerknemers
1. De opbouw van vakantiedagen verloopt volgens kalenderjaren. Per kalenderjaar en per leeftijdsgroep is het recht op vakantiedagen van werknemers als volgt geregeld:
Tabel: Vakantiedagen bouwplaatswerknemers
Leeftijd Xxxxxx vakantiedagen per jaar
Wettelijk Bovenwettelijk Seniorendagen Totaal
Tot 18 jaar | 20 | 9 | 29 | |
18 t/m 54 jaar | 20 | 5 | 25 | |
55 t/m 59 jaar | 20 | 5 | 10 | 35 |
60 jaar of ouder | 20 | 5 | 13 | 38 |
2. Een werknemer die gedurende het kalenderjaar 18, 55 of 60 jaar wordt, heeft recht op deze dagen naar rato. Hierbij zal het aantal op hele dagen worden afgerond.
3. Onder ‘bovenwettelijke vakantiedagen’ wordt verstaan het jaarlijks aantal vakantiedagen dat uitkomt boven het jaarlijks wettelijk minimum als bedoeld in artikel 7:634 BW, met uitzondering van de zogenaamde seniorendagen of extra vrije dagen voor werknemers van 55 jaar en ouder.
4. In het jaar dat tussen Xxxxxxxx en Nieuwjaar vijf werkdagen vallen, hebben de werknemers recht op één vakantiedag extra.
5. Indien in een kalenderjaar het dienstverband korter dan twaalf maanden heeft geduurd, wordt het op grond van lid 1 van dit artikel voor de werknemer geldende aantal vakantiedagen naar evenredigheid verminderd, met dien verstande dat gedeelten van vakantiedagen worden afgerond op hele dagen.
6. Vaststelling vakantie
a. De werknemer heeft recht op drie weken aaneengesloten zomervakantie op grond van de onder lid 1 van dit artikel genoemde vakantiedagen.
b. De werkgever stelt de tijdstippen van aanvang en einde van de vakantie vast overeenkomstig de wensen van de werknemer, tenzij het belang van de continuïteit van het bedrijfsproces zich hiertegen verzet.
c. Voor zover mogelijk zal op verzoek van de werknemer voor 1 december van enig jaar zijn aaneengesloten zomervakantie van het daaropvolgende jaar worden vastgesteld.
d. Indien een werknemer verplicht is deel te nemen aan een in de onderneming vastgestelde collectieve bedrijfssluiting, krijgt hij daarnaast recht op een aaneengesloten vakantie van drie weken, als hij beschikt over voldoende vakantie- en roostervrije dagen.
e. Uitgangspunt is dat de wettelijke vakantiedagen opgebouwd na 1 januari 2012 eerst worden opgenomen.
7. Verhindering verlof
Voor zover de werknemer wegens omstandigheden als bedoeld in artikel 7:635 BW verhinderd is zijn verlof te genieten, moet hem alsnog verlof worden gegeven op een in overleg met de werknemer door de werkgever vast te stellen tijdstip, mits de werknemer vóór de aanvang van de verhindering deze aan de werkgever heeft medegedeeld, ofwel het betreft dagen waarop de werknemer arbeidsongeschikt was.
8. Betaling vakantiedagen
De werknemer heeft recht op doorbetaling door de werkgever van het vast overeengekomen loon over de door hem opgenomen vakantiedagen, met uitzondering van de bovenwettelijke vakantiedagen waarvan de waarde door de werkgever in het Tijdspaarfonds is gestort. De werkgever kan de loonkosten verbonden aan de doorbetaling van de tien respectievelijk dertien extra vakantiedagen van de oudere werknemers declareren bij het Aanvullingsfonds, mits is voldaan aan de premieverplichting aan het Aanvullingsfonds.
9. Vakantieopbouw tijdens ziekte
a. In geval van volledige arbeidsongeschiktheid bouwt een werknemer seniorendagen op gedurende de laatste zes maanden waarover hij zijn arbeid wegens de arbeidsongeschiktheid niet heeft kunnen verrichten.
b. Een uitzondering geldt voor de bovenwettelijke vakantiedagen. Bij arbeidsongeschiktheid geschiedt de opbouw van bovenwettelijke vakantiedagen over de eerste zes maanden waarover hij zijn arbeid wegens de arbeidsongeschiktheid niet heeft kunnen verrichten.
c. Indien een werknemer langer dan zes maanden arbeidsongeschikt is geweest en na re-integratie als gevolg daarvan over onvoldoende vakantiedagen beschikt voor een bedrijfssluiting in verband met de zomervakantie zal de werkgever de ontbrekende vakantiedagen doorbetalen tot een maximum van 2,5 dag.
Artikel 35b: Vakantie uta-werknemers
1. De opbouw van vakantiedagen verloopt volgens kalenderjaren. Per onderneming kan een andere periode worden vastgelegd, hetgeen schriftelijk aan de werknemer dient te worden bevestigd. Per kalenderjaar en per leeftijdsgroep is het recht op vakantiedagen van werknemers met behoud van salaris als volgt geregeld:
Tabel: Vakantiedagen uta-werknemers
Leeftijd Xxxxxx vakantiedagen per jaar
Wettelijk Bovenwettelijk Seniorendagen Totaal
Tot 18 jaar | 20 | 7 | 27 | |
18 t/m 54 jaar | 20 | 5 | 25 | |
55 t/m 59 jaar | 20 | 5 | 9 | 34 |
60 jaar of ouder | 20 | 5 | 11 | 36 |
2. Een werknemer die gedurende het kalenderjaar 18, 55 of 60 jaar wordt heeft recht op deze dagen naar rato. Hierbij zal het aantal op hele dagen worden afgerond.
3. Onder ‘bovenwettelijke vakantiedagen’ wordt verstaan het jaarlijks aantal vakantiedagen dat uitkomt boven het jaarlijks wettelijk minimum als bedoeld in artikel 7:634 BW, met uitzondering van de zogenaamde seniorendagen of extra vrije dagen voor werknemers van 55 jaar en ouder.
4. De werknemer kan ervoor kiezen de geldswaarde van de bovenwettelijke vakantiedagen, met een maximum van vijf per jaar, te laten storten in het Tijdspaarfonds, als bedoeld in artikel 47b. De werknemer heeft, voor zover hij geen deelnemer is aan het Tijdspaarfonds, het recht twee van de bovenwettelijke vakantiedagen in te zetten voor uitsluitend de volgende doeleinden:
• eigen bijdrage studiekostenregeling werknemer of kinderen;
• ANW-gat of andere aanvullende verzekeringen;
• extra bedrijfssparen.
5. Werknemers van 55 jaar of ouder kunnen het aantal vakantiedagen dat uitstijgt boven de 25 dagen naar keuze als volgt inzetten:
• als extra seniorendagen;
• als aanwending voor het realiseren van een vierdaagse werkweek als bedoeld in artikel 26b.
6. Indien in een kalenderjaar het dienstverband korter dan twaalf maanden heeft geduurd, wordt het op grond van lid 1 van dit artikel voor de werknemer geldende aantal vakantiedagen naar evenredigheid verminderd, met dien verstande dat gedeelten van vakantiedagen naar boven afgerond worden op hele dagen.
7. De werkgever stelt de tijdstippen van aanvang en einde van de vakantie vast overeenkomstig de wensen van de werknemer, tenzij het belang van de continuïteit van het bedrijfsproces zich hiertegen verzet.
8. Indien het bedrijfsbelang dit noodzakelijk maakt, zullen in overleg tussen werkgever en werknemer ten minste vijftien dagen aaneengesloten worden genoten. Aan het resterende aantal vakantiedagen wordt door de werknemer in overleg met de werkgever een vrije bestemming gegeven, daarbij gelet op het bepaalde in artikel 7:638 BW.
9. Uitgangspunt is dat de wettelijke vakantiedagen opgebouwd na 1 januari 2012 eerst worden opgenomen.
10. Vakantieopbouw tijdens ziekte
a. In geval van volledige arbeidsongeschiktheid bouwt een werknemer vakantiedagen (bovenwettelijke en seniorendagen) op gedurende de laatste zes maanden waarover hij zijn arbeid wegens de arbeidsongeschiktheid niet heeft kunnen verrichten.
b. Een werknemer die deelneemt aan het Tijdspaarfonds bouwt bij volledige arbeidsongeschiktheid bovenwettelijke vakantiedagen op over de eerste zes maanden waarover hij zijn arbeid wegens de arbeidsongeschiktheid niet heeft kunnen verrichten. Voor de opbouw van de overige vakantiedagen is het bepaalde onder a van toepassing.
c. Indien een werknemer langer dan zes maanden arbeidsongeschikt is geweest en als gevolg daarvan over onvoldoende vakantiedagen beschikt voor een drieweekse bedrijfssluiting in verband met de zomervakantie zal de werkgever de ontbrekende vakantiedagen doorbetalen tot een maximum van 2,5 dag.
Artikel 36a: Roostervrije dagen bouwplaatswerknemers
1. Roostervrije dagen zijn dagen waarop niet wordt gewerkt. De werkgever zal aan de werknemer over een roostervrije dag het vast overeengekomen loon betalen. Indien een prestatiebevorderend systeem van toepassing is, zoals bedoeld in artikel 45 lid 2, dient het vast overeengekomen loon te worden vermeerderd met de gemiddelde prestatiepremie van de overige dagen gedurende de loonbetalingsperiode van vier weken of een maand waarin de roostervrije dagen vallen. De werkgever is over een roostervrije dag verplicht te voldoen aan de premieverplichtingen als bedoeld in artikel 84.
2. Het aantal roostervrije dagen per kalenderjaar bedraagt 22. Van de 22 roostervrije dagen:
a. worden twee dagen aangewend ten behoeve van scholing als bedoeld in artikel 62a;
b. worden tien dagen vastgesteld in de onderneming op basis van de in lid 3a genoemde regeling;
c. worden tien dagen overeenkomstig het verzoek van de werknemer vastgesteld; de geldswaarde van deze tien dagen wordt door de werkgever gestort in het Tijdspaarfonds als bedoeld in artikel 47a. Deze storting geschiedt tijdsevenredig, aan het eind van elke loonbetalingsperiode van vier weken of een maand.
3. a. De vaststelling van de niet vrij opneembare roostervrije dagen geschiedt in de onderneming in goed en vroegtijdig overleg met de ondernemingsraad en bij het
ontbreken daarvan met de werknemers, die zich door een delegatie uit hun midden kunnen doen vertegenwoordigen. Hierbij kunnen de in dit lid bedoelde roostervrije dagen tevens in halve dagen of in uren worden vastgesteld. Voor elke werknemer dienen de data van de roostervrije dagen dan wel de periode van roostervrije uren aanwijsbaar te zijn. Deze dienen aan de werknemer(s) te worden bekendgemaakt ten minste tien dagen voor de aanvang van het tijdvak waarop de roostervrije tijd betrekking heeft. Dit tijdvak is een kalenderjaar, maar kan ook een kortere periode zijn indien dit voorafgaand aan het kalenderjaar wordt afgesproken. Indien een werkgever nalaat de werknemer(s) op de hoogte te stellen van de vaststelling van de roostervrije dagen zoals bedoeld in dit lid en hiertoe ook niet overgaat na sommatie van de werknemer(s) of één van de werknemersorganisaties partij bij deze cao, zullen partijen gezamenlijk maatregelen treffen die ertoe leiden dat de werkgever alsnog voldoet aan het in dit lid bepaalde.
b. Wanneer er sprake is van arbeidsongeschiktheid op een roostervrije dag als hier bedoeld, kan de werkgever in goed overleg met de werknemer besluiten dat de werknemer de betreffende roostervrije dag alsnog op een later tijdstip opneemt.
4. a. Per kalenderjaar kunnen maximaal 160 roostervrije uren (twintig roostervrije dagen) worden opgebouwd.
b. Op de door de werkgever ingevolge het bepaalde in artikel 7:626 BW verplicht aan de werknemer te verstrekken loonspecificatie staan telkens per loonbetalingsperiode van vier weken of een maand de opgebouwde rechten ten aanzien van de in de onderneming vast te stellen roostervrije dagen respectievelijk uren afzonderlijk geregistreerd.
5. Bij dienstverbanden die slechts een deel van de in lid 4a genoemde periode bestrijken, respectievelijk hebben bestreken, wordt het recht op roostervrije dagen vastgesteld naar rato van de duur van het dienstverband.
Artikel 36b: Roostervrije dagen uta-werknemers
1. Roostervrije dagen zijn dagen waarop niet wordt gewerkt. De werkgever zal aan de werknemer over een roostervrije dag het salaris doorbetalen. De werkgever is over een roostervrije dag verplicht te voldoen aan de premieverplichtingen als bedoeld in artikel 84, voor zover van toepassing op uta-werknemers.
2. Het aantal roostervrije dagen per kalenderjaar bedraagt vijftien. Daarnaast wordt additioneel de waarde van twee roostervrije dagen op jaarbasis aan uitzendkrachten die als vakkracht worden aangemerkt, uitbetaald. Dit als compensatie voor het niet ontvangen van een levensloopbijdrage door de werkgever, die wel geldt voor vaste medewerkers.
3. De werkgever stelt de in lid 2 genoemde roostervrije dagen vast overeenkomstig het verzoek van de werknemer. Het verzoek van de werknemer wordt in ieder geval gehonoreerd indien dit twee weken voor aanvang aan de werkgever kenbaar is gemaakt.
4. De waarde van een roostervrije dag is gelijk aan 0,4% van het salaris als bedoeld in artikel 40 lid 3, berekend op jaarbasis.
5. De werknemer heeft het recht om jaarlijks de waarde van maximaal vijf roostervrije dagen in het Tijdspaarfonds als bedoeld in artikel 47b te laten storten. Deze storting geschiedt tijdsevenredig, aan het eind van elke loonbetalingsperiode van vier weken of een maand.
6. Bij dienstverbanden die slechts een deel van de in lid 2 genoemde periode bestrijken, respectievelijk hebben bestreken, wordt het recht op roostervrije dagen vastgesteld naar rato van de duur van het dienstverband.
7. Wanneer sprake is van arbeidsongeschiktheid op een vastgestelde roostervrije dag als bedoeld in lid 3, kan de werkgever in goed overleg met de werknemer besluiten dat de werknemer de betreffende roostervrije dag alsnog op een later tijdstip opneemt.
8. Indien een werknemer ingevolge artikel 62b voor cursussen in totaliteit meer dan drie dagen moet verzuimen, kunnen voor zover deze cursussen werkdagen omvatten roostervrije dagen worden aangewend tot een maximum van drie per jaar.
Artikel 37: Feestdagen
1. Iedere werknemer heeft recht op betaald xxxxxx tijdens de erkende algemene en erkende christelijke feestdagen, te weten de beide kerstdagen, nieuwjaarsdag, tweede paasdag, Hemelvaartsdag, tweede pinksterdag, bevrijdingsdag in lustrumjaren alsook over de dag die als Koningsdag wordt gevierd. Wanneer bij ploegendienst op deze dagen wordt gewerkt, zal ter compensatie op een andere dag vrijaf worden gegeven.
2. Indien werknemers de wens te kennen geven verlof te willen nemen voor viering van religieuze niet-christelijke feestdagen, zal de werkgever hen daartoe zoveel mogelijk de gelegenheid geven. De werkgever is niet verplicht loonderving over de verlofdagen te vergoeden.
Artikel 38: Kort verzuim
1. In de hierna te noemen gevallen heeft de werknemer, in afwijking van het wettelijk bepaalde, recht op vrijaf, zonder doorbetaling van het vast overeengekomen loon:
a. bij feestelijke gebeurtenissen in de familiale sfeer, zoals ondertrouw, huwelijk(sfeest), doop, (dienst)jubilea;
b. bij omstandigheden in de familiale sfeer, zoals ziekte of het overlijden van xxxxxxxx(o)t(e), huisgenoten, (pleeg)kind en andere bloed- of aanverwanten;
c. bij verhuizing;
d. bij (militaire) keuring of herkeuring;
e. bij noodzakelijk bezoek aan tandarts, dokter, specialist of periodiek arbeidsgezondheidskundig onderzoek;
f. bij poliklinische dagbehandelingen;
g. bij opname en ontslag van huisgenoten in of uit het ziekenhuis;
h. voor het volgen van de voorbereidingscursus voor pensionering;
i. bij het uitoefenen van het kiesrecht of een krachtens de wet persoonlijk opgelegde verplichting;
j. voor het doen van examens voor bijvoorbeeld het verkrijgen van een vakdiploma. Dit geldt niet voor de leerling-werknemer die op grond van artikel 65 lid 7 recht heeft op vrijaf met behoud van loon;
k. voor het inschrijven bij het UWV WERKbedrijf alsmede voor de sollicitatie indien ontslag is aangezegd;
l. voor het bijwonen van een vergadering of studiebijeenkomst van zijn werknemersorganisatie, waarvoor de werknemer persoonlijk is uitgenodigd;
m. voor viering van religieuze niet-christelijke feestdagen.
2. Ter compensatie van het onbetaald verlof als bedoeld in lid 1 stort de werkgever de geldswaarde van drie werkdagen in het Tijdspaarfonds, als bedoeld in artikel 47a.
3. Uta-werknemers die niet deelnemen aan het Tijdspaarfonds krijgen de eerste drie dagen kort verzuim als bedoeld in lid 1 doorbetaald. Indien zij aan het eind van het kalenderjaar geen beroep hebben gedaan op de kort-verzuimregeling of daarvoor minder dan drie dagen hebben opgenomen, krijgen zij drie dagen of zo veel minder als zij voor kort verzuim hebben gebruikt, uitbetaald.
4. a. Voor andere niet in lid 1 genoemde calamiteiten (bijvoorbeeld gesprongen waterleiding of brand) geldt dat de werknemer een wettelijk recht heeft op een korte naar billijkheid te berekenen tijd. Over deze tijd zal de werkgever het vast overeengekomen loon/salaris doorbetalen.
b. De werknemer heeft recht op 1 dag betaald verlof voor de bevalling van de partner (niet zijnde het wettelijk kraamverlof).
5. Voor al het verzuim genoemd in dit artikel geldt dat het verlof in overleg met de werkgever wordt vastgesteld. De werknemer stelt de werkgever ten minste één dag
van te voren onder opgave van de reden van het verzuim in kennis. Indien dit niet mogelijk is, geldt dat de werknemer het opnemen van het verlof zo spoedig mogelijk aan de werkgever meldt. De werkgever kan de werknemer om bewijsstukken van het verzuim verzoeken.
6. Bouwplaatswerknemers als bedoeld in artikel 55 lid 1 ontvangen in de gevallen van verzuim als hiervoor vermeld de reiskosten die daarmede samengaan vergoed, doch ten hoogste tot het beloop van de reiskosten naar hun woonplaats en terug, te berekenen op de wijze als in artikel 50 is vermeld.
7. In gevallen waarin te voorzien is dat het jaarlijks verzuim 24 uren (drie dagen) zal overschrijden als gevolg van een chronische ziekte of een ernstig ongeval, zullen in het kader van goed werkgeverschap werkgever en werknemer met elkaar in overleg treden om tot een passende oplossing te komen. Daarbij geldt in ieder geval dat werknemers die onder behandeling staan van een arts of therapeut als gevolg van een chronische ziekte of een ernstig ongeval, vanaf de vierde behandeling van dezelfde aandoening recht hebben op doorbetaald verlof van minimaal 50% van het vast overeengekomen loon/salaris.
Artikel 39: Verlof stervensbegeleiding en rouwverlof
In afwijking van het bepaalde in artikel 5:1 Wet Arbeid en Zorg geldt het volgende:
1. Iedere werknemer heeft gedurende tien dagen per twaalf maanden, gemeten vanaf de eerste dag van het verlof, recht op betaald verlof ten behoeve van de stervensbegeleiding in de terminale fase van een zieke partner, (pleeg)kind of bloed- of aanverwant in de eerste of tweede graad. Zie het familieschema in bijlage 8.
2. De werknemer heeft aansluitend op het verlof als bedoeld in lid 1 recht op onbetaald verlof. De werknemer kan de werkgever hierbij verzoeken om gebruik te maken van langdurend zorgverlof onder de Wet Arbeid en Zorg. De werkgever zal dit verzoek inwilligen en binnen drie weken de benodigde administratieve procedures verzorgen.
3. Iedere werknemer heeft recht op tien dagen betaald rouwverlof in verband met het verwerken van het overlijden van een partner, kind of familielid als bedoeld in lid 1. De eerste dag van het rouwverlof moet in beginsel direct aansluitend op het overlijden zijn gelegen.
4. Over de in de leden 1 en/of 3 genoemde verlofperioden is de werkgever gehouden tot doorbetaling van het vast overeengekomen loon c.q. salaris. Indien een prestatiebevorderend systeem als bedoeld in artikel 45 lid 2 van deze cao van toepassing is, dient het vast overeengekomen loon te worden vermeerderd met de gemiddelde prestatiepremie van de overige dagen in de betreffende betalingsperiode van vier weken of een maand.
5. Voor de werknemer die een beroep op het in dit artikel bedoelde, doorbetaalde verlof heeft gedaan, en – gemeten vanaf de eerste dag van dat verlof – in de hierop volgende periode van twaalf kalendermaanden verlof opneemt in het kader van artikel 5:1 van de Wet Arbeid en Zorg (kortdurend zorgverlof), is de werkgever niet gehouden tot loondoorbetaling over die verlofdagen.
Hoofdstuk 5 Inkomen
Artikel 40: Begrippen
1. Onder ‘garantieloon’ wordt verstaan het minimum functieloon volgens de cao waarop de bouwplaatswerknemer per week of per uur recht kan doen gelden.
2. Onder ‘vast overeengekomen loon’ wordt verstaan het garantieloon vermeerderd met de eventueel met de bouwplaatswerknemer overeengekomen prestatiepremie.
3. Onder ‘salaris’ wordt verstaan het tussen de uta-werknemer en werkgever overeengekomen vaste brutobedrag per periode, dat de werknemer als loon voor zijn werkzaamheden in de door hem uitgeoefende functie van de werkgever ontvangt. Hierin zijn niet begrepen vakantietoeslag, vaste en/of variabele gratificaties, eindejaarsuitkeringen, uitkeringen ineens en alle andere toeslagen.
4. Onder ‘voorman’, ‘meesterknecht’ of ‘putbaas’ wordt verstaan de werknemer die leiding geeft aan ten minste vijf werknemers.
5. Onder ‘leermeester’ wordt verstaan de werknemer die voldoet aan de eisen daartoe gesteld door een Kenniscentrum Beroepsonderwijs-Bedrijfsleven (KBB), zoals Fundeon, wiens taak (als omschreven in artikel 66) in belangrijke mate bestaat uit het daadwerkelijk overdragen van vakkennis en het begeleiden en het beoordelen van vorderingen van leerlingen/werknemers in een leerbedrijf met wie een beroepspraktijkvormingsovereenkomst is aangegaan en die daarnaast, in de eventueel resterende tijd, productieve arbeid verricht.
6. Onder ‘instructeur’ wordt verstaan de werknemer van een opleidingsbedrijf die op het moment dat de deelnemer niet is uitgeplaatst bij een inlenend bedrijf, verantwoordelijk is voor de opleiding, scholing en begeleiding van de deelnemers binnen de opleidingswerkplaats van het opleidingsbedrijf. Hij voldoet minimaal aan dezelfde eisen als de leermeester.
De werkgever stelt de instructeur in de gelegenheid de cursus ‘Leermeester’ van Fundeon te volgen. De instructeur moet jaarlijks de verplichte nascholing volgen voor instructeurs van opleidingsbedrijven.
7. Met ‘gehuwde werknemer’ wordt gelijkgesteld de (on)gehuwde werknemer die duurzaam een gezamenlijke huishouding voert met een andere (on)gehuwde en dit door middel van een notarieel vastgelegde samenlevingsovereenkomst en/of partnerregistratie aan de werkgever bekend heeft gemaakt.
8. Met ‘echtgeno(o)t(e)’ wordt gelijkgesteld de ongehuwde partner waarmee een werknemer in de zin van deze cao een gezamenlijke huishouding voert en dit door middel van een notarieel vastgestelde samenlevingsovereenkomst en/of partnerregistratie aan de werkgever bekend heeft gemaakt.
9. Met ‘huwelijk’ wordt gelijkgesteld het geregistreerde partnerschap.
Artikel 41a: Functie-indeling bouwplaatswerknemers
1. Iedere vakvolwassen werknemer moet worden ingedeeld in de functiegroep, waartoe de door hem vervulde functie - blijkens de als bijlage 9a-1 en 9a-2 van deze cao opgenomen functielijst - behoort. Jeugdigen worden ingedeeld in de betreffende categorie van artikel 42a t/m d.
2. In geval de werknemer zich niet kan verenigen met zijn functie-indeling dient hij zich te wenden tot de werkgever. In het overleg tussen werknemer en werkgever zal worden nagegaan of het verschil van inzicht overbrugd kan worden. De functie- indeling blijft gehandhaafd, tenzij de werkgever alsnog besluit tot een andere
functie-indeling over te gaan.
3. Mocht het verschil van inzicht over de functie-indeling blijven bestaan ook na consultatie van de werkgever, respectievelijk de werknemer bij zijn organisatie, partij bij deze cao, dan kunnen werkgever en/of werknemer besluiten zich te richten tot de Commissie Naleving als bedoeld in artikel 12.
4. Wanneer een werknemer een functie vervult die niet in de functielijst voorkomt, kan partijen worden verzocht uitspraak te doen inzake de indeling van deze werknemer. In afwachting van deze uitspraak wordt de werknemer voorlopig ingedeeld in de functiegroep, waarin naar het oordeel van de werkgever vergelijkbare functies zijn opgenomen.
Artikel 41b: Functie-indeling uta-werknemers
1. De werknemer wordt op grond van de door hem verrichte c.q. te verrichten werkzaamheden door de werkgever ingedeeld (zie bijlage 9b). Hierbij dient de procedure zoals omschreven in bijlage 9b in acht te worden genomen.
2. De werkgever kan zich bij het indelen van de werknemers laten bijstaan door een indelingscommissie binnen de onderneming. De werkgever neemt echter te allen tijde de eindbeslissing over de functie-indeling. Een en ander laat onverlet de voor de OR geldende wettelijke bevoegdheden.
3. In geval de werknemer zich niet kan verenigen met zijn functie-indeling dient hij zich te wenden tot de werkgever. In het overleg tussen werknemer en werkgever zal worden nagegaan of het verschil van inzicht overbrugd kan worden. De functie- indeling blijft gehandhaafd, tenzij de werkgever alsnog besluit tot een andere
functie-indeling over te gaan.
4. Mocht het verschil van inzicht over de functie-indeling blijven bestaan ook na consultatie van de werkgever, respectievelijk de werknemer bij zijn organisatie, partij bij deze cao, dan kunnen werkgever en/of werknemer besluiten zich te richten tot de Commissie Naleving als bedoeld in artikel 12.
Artikel 42a: Garantielonen bouwplaatswerknemers
1. De werkgever zal aan de vakvolwassen werknemer per gewerkt uur minimaal het uurloon betalen dat geldt voor de functiegroep waartoe de functie behoort en waarin de werknemer is ingedeeld (zie tabel I, bijlage 10a).
2. Voor voorlieden, meesterknechts, putbazen en leermeesters wordt het vast overeengekomen loon verhoogd met een voorliedentoeslag van € 59,20 bruto per week (zie tabel II, bijlage 10a). Voor leermeesters geldt dit alleen indien de werknemer één of meer leerlingen begeleidt.
3. Het loon van de jeugdige werknemer die geen van de opleidingen als genoemd in artikel 42b of 42c volgt of heeft gevolgd, is geënt op het vakvolwassen garantieloon van functiegroep A, rekening houdend met de bij de leeftijd genoemde staffel. Het aldus bepaalde loon is vermeld in de kolom ‘zonder vakopleiding’ van tabel III (bijlage 10a). De werkgever zal aan de jeugdige werknemer per gewerkt uur minimaal het uurloon betalen dat volgens deze kolom geldt.
4. Het loon van de jeugdige werknemer die blijkens het bezit van een diploma of getuigschrift met goed gevolg een opleiding als genoemd in artikel 42b heeft voltooid, is geënt op het vakvolwassen garantieloon van functiegroep B, rekening houdend met de staffel die geldt indien bij de leeftijd één jaar wordt bijgeteld.
Het aldus bepaalde loon (inclusief het bijgetelde leeftijdsjaar) is vermeld in de kolom ‘met BBL 2’ van tabel III (zie bijlage 10a). De werkgever zal aan de jeugdige werknemer per gewerkt uur minimaal het uurloon betalen dat volgens deze kolom geldt.
Voor wat betreft de werktuigkundige opleidingen geldt het vorenstaande indien de werknemer één van de volgende deelkwalificaties van de opleiding heeft behaald:
i. werkplaatstechnieken monteur I en machinekennis GWW en werken in GWW;
ii. werkplaatstechnieken monteur I en machinekennis kranen/fundering en werken in GWW;
iii. werktuigbouwkundige vaardigheden en grondverzet en werken in GWW en civieltechnische vaardigheden;
iv. werktuigbouwkundige vaardigheden en wegenbouw en werken in GWW en civieltechnische vaardigheden;
v. werktuigbouwkundige vaardigheden en verticaal transport: mobiele kraan en werken in GWW en civieltechnische vaardigheden;
vi. werktuigbouwkundige vaardigheden en verticaal transport: torenkraan en werken in GWW en civieltechnische vaardigheden;
vii. werktuigbouwkundige vaardigheden en fundering groot en werken in GWW en civieltechnische vaardigheden;
viii. werktuigbouwkundige vaardigheden en fundering klein en werken in GWW en civieltechnische vaardigheden.
5. Het loon van de jeugdige werknemer die blijkens het bezit van een diploma of getuigschrift met goed gevolg een opleiding als genoemd in artikel 42c heeft voltooid, alsmede aan degene die in het bezit is van een verklaring of diploma van het SOMA- college, is geënt op het gemiddelde van het vakvolwassen garantieloon van de functiegroepen C en D, rekening houdend met de staffel die geldt indien bij de leeftijd twee jaar wordt bijgeteld. Het aldus bepaalde loon (inclusief de twee bijgetelde leeftijdsjaren) is vermeld in de kolom ‘met BBL 3’ van tabel III (zie bijlage 10a). De werkgever zal aan de jeugdige werknemer per gewerkt uur minimaal het uurloon betalen dat volgens deze kolom geldt.
6. Aan de jeugdige werknemer die uit de aard van het beroep geen beroepspraktijkvormingsovereenkomst als bedoeld in artikel 65 kan aangaan en aan de jeugdige werknemer, voor wie wel een op zijn beroep gerichte opleiding bestaat doch die niet in de gelegenheid is deze opleiding te volgen, kan - indien naar het oordeel van de werkgever de prestatie daartoe aanleiding geeft - het loon worden uitbetaald dat geldt voor jeugdigen die een jaar ouder zijn.
7. Vervallen.
8. a. In afwijking van het in de voorgaande leden gestelde, betaalt de werkgever een werknemer die nog nooit in de bouw heeft gewerkt en die de leeftijd van 27 jaar nog niet heeft bereikt, maximaal voor de periode van een jaar een loon volgens de inloopschaal.
Deze afwijking geldt niet voor de werknemer die:
• een BBL 2- of BBL 3-opleiding volgt of heeft afgerond;
• in het bezit is van een diploma van het SOMA-college.
b. De lonen behorend bij de inloopschaal (tabel IV, bijlage 10a), worden als volgt berekend. Gedurende de eerste 26 weken van het dienstverband geldt een schaalloon van het Wettelijk Minimum (Jeugd)Loon vermeerderd met 25% van het verschil tussen het Wettelijk Minimum (Jeugd)Loon en het loon volgens tabel I functiegroep A voor de vakvolwassen werknemer of tabel III ‘zonder vakopleiding’ voor de jeugdige werknemer. Gedurende de tweede 26 weken van het dienstverband bedraagt dit verhogingspercentage 50%.
Artikel 42b: Garantielonen bouwplaatswerknemers in BBL 2
1. a. Het loon van de jeugdige werknemer die een van de hierna te noemen opleidingen volgt is geënt op het vakvolwassen garantieloon van functiegroep B, rekening houdend met de bij de leeftijd behorende staffel:
• de opleidingen vallende binnen de kwalificatiestructuur van de BBL 2 bij de instituten Fundeon en Stichting Hout en Meubel;
• opleiding (elektrotechnisch) hulpmonteur Kenteq;
• de werktuigkundige opleidingen van Fundeon, tenzij het bepaalde onder artikel 42a lid 4 van toepassing is;
• door partijen te benoemen opleidingen.
Het aldus bepaalde loon is vermeld in de kolom ‘in BBL 2’ van tabel III (zie bijlage 10a). De werkgever zal aan de jeugdige werknemer minimaal het uurloon betalen dat volgens deze kolommen geldt.
b. Voor de jeugdige werknemer die tussen 1 januari 2011 en 1 augustus 2012 met de BBL 2 is begonnen, geldt het loon zoals vermeld in de kolom ‘vanaf 2011’.
c. Voor de jeugdige werknemer die vanaf 1 augustus 2012 met de BBL 2 begint, geldt het loon zoals vermeld in de kolom ‘vanaf augustus 2012’.
d. De werkgever zal aan de vakvolwassen werknemer die een BBL 2-opleiding volgt minimaal het loon van functiegroep B betalen.
2. a. Voor werknemers die met de BBL 2 aanvangen, geldt tot en met de eerste 26 feitelijke opleidingsweken van de BPVO de beloning conform tabel V van bijlage 10a van de cao.
b. Indien en voorzover jeugdige werknemers, die zich hebben aangemeld voor de BBL 2 en eerst na de zomervakantie met deze opleiding zullen aanvangen, werkzaamheden verrichten vallende onder deze cao, geldt tot het moment waarop zij met de BBL 2 aanvangen een arbeidsovereenkomst waarop de beloning conform tabel V van bijlage 10a van de cao van toepassing is. Deze lonen zullen gelden tot en met de eerste 26 feitelijke opleidingsweken van de BPVO.
3. a. De werknemer die vóór 1 augustus 2012 met de BBL 2 is begonnen, krijgt 40 uur per week betaald.
b. De werknemer die vanaf 1 augustus 2012 met de BBL 2 begint, krijgt de schooldag, de dag waarop onder verantwoordelijkheid van het ROC onderwijs wordt gevolgd, niet langer betaald. De arbeidsuren worden betaald. Dit betekent dat de werkgever, uitgaande van 1 schooldag per week en vier dagen werken, de werknemer die vanaf 1 augustus 2012 met dagonderwijs in BBL 2 start, vier dagen (32 uur) per week zal betalen. Jeugdige werknemers worden minimaal beloond conform het uurloon vermeld in tabel III kolom ‘vanaf augustus 2012’. Vakvolwassen werknemers worden minimaal beloond conform het uurloon van tabel I, functiegroep B.
c. Indien er geen schooldag is en de werknemer op die dag werkt, zal de werkgever de werknemer die uren op dezelfde basis betalen, behalve gedurende de eerste 26 weken.
d. De werkgever zal de werknemer die vanaf 1 augustus 2012 met avond/zaterdag- onderwijs in BBL 2 start, de eerste 26 weken 30 uur per week betalen. Na de eerste 26 weken zal de werkgever vijf dagen (40 uur) per week betalen.
Artikel 42c: Garantielonen bouwplaatswerknemers in BBL 3
1. a. Het loon van de jeugdige werknemer die een van de hierna te noemen opleidingen volgt, is geënt op het gemiddelde van het vakvolwassen garantieloon van de functiegroepen C en D, rekening houdend met de staffel die geldt indien bij de leeftijd één jaar wordt bijgeteld:
• de opleidingen vallende binnen de kwalificatiestructuur van de BBL 3 bij de instituten Fundeon, Savantis, Kenteq en Stichting Hout en Meubel;
• opleiding (elektrotechnisch) monteur Kenteq;
• opleiding eerste monteur Innovam;
• door partijen te benoemen opleidingen.
Het aldus bepaalde loon (inclusief het bijgetelde leeftijdsjaar) is vermeld in de kolom ‘in BBL 3’ van tabel III (zie bijlage 10a). De werkgever zal aan de jeugdige werknemer minimaal het uurloon betalen dat volgens deze kolom geldt. Dit artikellid is ook van toepassing, indien de werktuigkundige opleidingen als bedoeld onder artikel 42b lid 1a worden voortgezet na het behalen van een combinatie van deelkwalificaties als genoemd onder artikel 42a lid 4.
b. De werkgever zal aan de vakvolwassen werknemer die een BBL 3-opleiding volgt minimaal het gemiddelde loon van de functiegroepen C en D betalen.
2. a. De werknemer die vóór 1 augustus 2012 met de BBL 3 is begonnen, krijgt 40 uur per week betaald.
b. De werknemer die vanaf 1 augustus 2012 met de BBL 3 begint, krijgt de schooldag, de dag waarop onder verantwoordelijkheid van het ROC onderwijs wordt gevolgd, niet langer betaald. De arbeidsuren worden betaald. Dit betekent dat de werkgever, uitgaande van 1 schooldag per week en vier dagen werken, de
werknemer die vanaf 1 augustus 2012 met dagonderwijs in BBL 3 start, vier dagen (32 uur) per week zal betalen. Jeugdige werknemers worden minimaal beloond conform het uurloon vermeld in tabel III kolom ‘in BBL 3’. Vakvolwassen werknemers worden minimaal beloond conform het gemiddelde uurloon van tabel I, functiegroepen C en D.
c. Indien er geen schooldag is en de werknemer op die dag werkt, zal de werkgever de werknemer die uren op dezelfde basis betalen.
d. De werkgever zal de werknemer die avond/zaterdag-onderwijs volgt, vijf dagen (40 uur) per week betalen.
3. a. Een van de voorgaande leden afwijkend loon geldt voor de werknemer die
• in de periode van 1 mei 2013 tot 1 november 2013 met een BBL 3-opleiding begint/is begonnen; én
• op 1 januari 2013 een BBL 2-opleiding volgde; én
• vóór 1 november 2013 het diploma van deze BBL 2-opleiding heeft gehaald.
b. Het loon van de jeugdige werknemer bedoeld onder 3a. is geënt op het vakvolwassen garantieloon van functiegroep B, rekening houdend met de staffel die geldt indien bij de leeftijd één jaar wordt bijgeteld. Het aldus bepaalde loon komt overeen met het loon dat is vermeld in de kolom ‘met BBL 2’ van tabel III. De werkgever zal aan de jeugdige werknemer per gewerkt uur minimaal het uurloon betalen dat volgens deze kolom geldt.
c. De werkgever zal aan de vakvolwassen werknemer bedoeld onder 3a. minimaal het loon van functiegroep B betalen.
Artikel 43: Salarisschalen uta-werknemers
1. De werkgever zal aan de werknemer een salaris betalen behorend bij het functieniveau waarin de werknemer is ingedeeld.
2. De werkgever zal aan de werknemer van 22 jaar of ouder een salaris betalen dat ligt tussen het minimum en maximum van de salarisschaal behorend bij diens functieniveau. De salarissen zijn opgenomen in de betreffende tabel (tabel 1) van bijlage 10b.
3. De werkgever zal aan de jeugdige werknemer beneden de leeftijd van 22 jaar een salaris betalen dat ligt tussen het minimum en maximum van de salarisschaal behorend bij diens functieniveau. De salarissen zijn opgenomen in de betreffende tabel (tabel 2) van bijlage 10b.
4. De cao kent geen salarisinschaling voor leerlingen in de BBL 4. Werknemers die een BBL 4-opleiding volgen, worden ingedeeld in de functieschaal passend bij de functie die zij verrichten.
5. a. De werkgever is verplicht aan de werknemer bekend te maken de wijze waarop door de werkgever invulling zal worden gegeven aan de salarisstructuur.
Bij de invulling van de salarisstructuur kunnen elementen worden betrokken als
• het functioneren van de werknemer;
• het aantal dienstjaren;
• het bedrijfsresultaat en
• de rendementspositie van het bedrijf.
b. Een werknemer van 22 jaar of ouder dient uiterlijk binnen twee jaar na indeling in een functieniveau een salarisniveau te bereiken van 104% van het minimum van de salarisschaal. De in de vorige volzin bedoelde periode van twee jaar wordt, voor de werknemer die reeds was ingedeeld in een functieniveau voor werknemers beneden de leeftijd van 22 jaar en die in die periode de leeftijd van 22 jaar bereikt, verkort met de periode waarin de werknemer reeds was ingedeeld in dat functieniveau. Na vier respectievelijk zes jaar dient 110% respectievelijk 116% van het minimum van de schaal te zijn bereikt. Hetzelfde geldt ook voor een werknemer van 22 jaar of ouder bij indeling in een hoger functieniveau.
5. a. Ter bevordering van de arbeidsparticipatie van diegenen die langer dan 8 maanden achtereen niet in dienstverband werkzaam zijn geweest is naast de in lid
2 genoemde salarisschalen een inloopschaal opgenomen, gelegen op een niveau tussen het wettelijk minimumloon en schaal 1 voor uta-werknemers van 22 jaar en ouder.
b. De werkgever kan werknemers als bedoeld onder 5.a. in afwijking van de onder lid 2 genoemde salarisschalen gedurende het eerste jaar van hun dienstverband een salaris betalen overeenkomstig de betreffende tabel (tabel 3) van bijlage 10b.
c. De salarissen, genoemd in tabel 3 van bijlage 10b worden als volgt berekend. Gedurende het eerste halfjaar van het dienstverband bedraagt het salaris het wettelijk minimumloon, vermeerderd met 25% van het verschil tussen dit wettelijk minimumloon en het minimum van functieniveau 1 van tabel 1, zoals opgenomen in de betreffende tabel van bijlage 10b. Gedurende het tweede halfjaar van het dienstverband bedraagt het salaris het wettelijk minimumloon, vermeerderd met 50% van het hierboven genoemde verschil.
Artikel 44: Loons- en salarisverhogingen
Gedurende de looptijd van de cao ontvangt de werknemer geen structurele verhogingen van het vast overeengekomen loon c.q. salaris.
Artikel 45: Prestatiebeloning bouwplaatswerknemers
1. De werkgever is bevoegd boven het voor de werknemer geldende garantieloon een prestatiepremie toe te kennen.
2. Wanneer deze premie afhankelijk wordt gesteld van een prestatiebevorderend systeem, dient dit systeem in overeenstemming met de daarbij betrokken werknemer te worden vastgesteld en schriftelijk te worden vastgelegd.
3. Jeugdige werknemers beneden 18 jaar mogen niet in tarief werken.
4. Bij een verhoging van het garantieloon, anders dan op grond van plaatsing in een hogere functiegroep, mag de werkgever deze verhoging niet in mindering brengen op de resultaten van overeengekomen prestatiebeloning en dergelijke.
Artikel 46a: Vakantietoeslag voor bouwplaatswerknemers
De werknemer heeft recht op een vakantietoeslag van 8% van het vast overeengekomen loon. De werkgever stort daartoe per loonbetalingsperiode van vier weken of een maand een tijdsevenredig bedrag in het Tijdspaarfonds, als bedoeld in artikel 47a.
Artikel 46b: Vakantietoeslag voor uta-werknemers
1. Aan de werknemer zal jaarlijks een vakantietoeslag worden betaald van ten minste 8% over het bij de werkgever in het vakantiejaar genoten salaris.
2. De uitbetaling van de vakantietoeslag zal uiterlijk plaatsvinden in de maand juni.
3. Indien de uta-werknemer deelneemt aan het Tijdspaarfonds, stort de werkgever per loonbetalingsperiode van vier weken of een maand een tijdsevenredig bedrag in het Tijdspaarfonds
Artikel 47a: Tijdspaarfonds voor bouwplaatswerknemers
1. Werknemers hebben een individuele rekening in het Tijdspaarfonds, waarvan de administratie door APG wordt gevoerd. Voor de bouwplaatswerknemer is deelname aan het Tijdspaarfonds verplicht. De statuten en het reglement van de stichting Tijdspaarfonds voor de Bouwnijverheid zijn opgenomen in bijlage 11 van deze cao.
2. De werkgever stort binnen 14 dagen na afloop van elke loonbetalingsperiode van vier weken of een maand het tijdsevenredig deel van de volgende bedragen over deze loonbetalingsperiode op de rekening van de werknemers in het Tijdspaarfonds:
a. 8% vakantietoeslag;
b. de waarde van de bovenwettelijke vakantiedagen;
c. de waarde van de tien vrij opneembare roostervrije dagen;
d. de waarde van drie werkdagen, ter compensatie van een eventueel beroep op kort verzuim en/of de tweede en derde ziekmelding in een jaar.
Voor de werknemer die niet voltijds werkt wordt het aantal dagen als onder b, c en d genoemd naar evenredigheid verlaagd.
3. De afdracht van de in lid 2 onder b, c en d bedoelde dagen wordt berekend door het vast overeengekomen loon per uur, inclusief de resultaten van een prestatiebevorderend systeem, de leermeestertoeslag, voorliedentoeslag, ploegendiensttoeslag, toeslag verschoven uren Infra en toeslag verschoven uren Tijwerk, te vermenigvuldigen met 8, het aldus verkregen bedrag te vermenigvuldigen met het aantal op jaarbasis in het Tijdspaarfonds te storten dagen en het aldus verkregen bedrag vervolgens te delen door het aantal loonbetalingsperioden per jaar (13 of 12). Dit betekent dat ook over dagen zoals bedoeld in lid 2 onder b, c en d, waarover de werknemer onbetaald verlof heeft opgenomen, afdrachten aan het Tijdspaarfonds zijn verschuldigd.
4. Bij de afdracht vermeldt de werkgever de loonperiode waarop de afdracht betrekking heeft. APG zal deze periode overnemen en vermelden bij de storting op de rekening van de werknemer. Het is de werkgever niet toegestaan bij de afdracht loonperiodes samen te voegen.
5. Het staat de werkgever vrij om in overleg met of op verzoek van zijn werknemers de mogelijkheid te bieden om extra 'bronnen' aan het systeem toe te voegen (waarbij onder meer valt te denken aan overige roostervrije dagen, overuren, chauffeurstoeslag en reisuren).
6. Werknemers van 55 jaar en ouder die gebruik maken van de mogelijkheid om vier dagen per week te werken, zoals bedoeld in artikel 26a, zijn niet verplicht aan het Tijdspaarfonds deel te nemen, met uitzondering van de in lid 2a en 2d bedoelde stortingen.
7. Tenzij de werknemer anders aangeeft, wordt het bedrag op de rekening in het Tijdspaarfonds jaarlijks in de maand mei uitgekeerd.
8. Naast dit vaste uitkeringsmoment kan de werknemer ook tussentijds geld van zijn rekening in het Tijdspaarfonds opnemen. Hij moet daartoe via de vakbondsconsulent opdracht geven.
9. Indien de werknemer aan het eind van een kalenderjaar niet opgenomen roostervrije dagen over heeft, kan hij zijn werkgever verzoeken de waarde van deze dagen aan het begin van het volgende kalenderjaar toe te voegen aan zijn rekening in het Tijdspaarfonds of aan zijn levensloopregeling. De werkgever zal aan zo’n verzoek meewerken. Aan deze storting kunnen vervolgens geen verlofaanspraken meer worden ontleend.
10. Aanspraken in tijd zijn, voor zover het in het Tijdspaarfonds gestorte dagen betreft, niet naar een volgend kalenderjaar overdraagbaar.
Artikel 47b: Tijdspaarfonds voor uta-werknemers
1. Uta-werknemers hebben het recht deel te nemen aan het Tijdspaarfonds. Indien zij deelnemen, stort de werkgever binnen 14 dagen na afloop van elke loonbetalingsperiode van vier weken of een maand het tijdsevenredig deel van de volgende bedragen op de rekening van de werknemers in het Tijdspaarfonds:
a. 8 % vakantietoeslag;
b. de waarde van de bovenwettelijke vakantiedagen;
c. de waarde van vijf roostervrije dagen;
d. de waarde van drie werkdagen, ter compensatie van een eventueel beroep op kort verzuim of de tweede en derde ziekmelding in een jaar.
Voor de werknemer die niet voltijds werkt wordt het aantal dagen als onder b, c en d genoemd naar evenredigheid verlaagd.
2. De afdracht van de in lid 1 onder b, c en d bedoelde dagen wordt berekend door het salaris terug te rekenen naar een uursalaris, dat te vermenigvuldigen met 8, het aldus verkregen bedrag te vermenigvuldigen met het aantal op jaarbasis in het Tijdspaarfonds te storten dagen en het aldus verkregen bedrag vervolgens te delen door het aantal loonbetalingsperioden per jaar (13 of 12).
3. Voor uta-werknemers die aan het Tijdspaarfonds deelnemen gelden overigens dezelfde bepalingen als voor bouwplaatswerknemers, met uitzondering van de verplichting om zich bij tussentijdse opname uit het tegoed tot de vakbondsconsulent te wenden.
Artikel 48: Levensloopregeling
1. De werkgeversbijdrage voor de levensloopregeling bedraagt 1,50% over het vast overeengekomen loon/salaris.
2. De bijdrage wordt jaarlijks in de maand januari toegekend aan alle werknemers die op 1 januari van dat jaar bij de werkgever in dienst zijn en wordt berekend over acht maal het in die maand per werknemer geldende vast overeengekomen uurloon/salaris, te vermenigvuldigen met het aantal werkdagen in het kalenderjaar (2014: 261).
3. Werknemers die op 1 januari van enig jaar geen dienstverband hebben, ontvangen de werkgeversbijdrage van 1,50% in de maand juli van dat jaar, indien zij op 1 juli van dat jaar wél een dienstverband hebben. De bijdrage wordt berekend over acht maal het in die maand per werknemer geldende vast overeengekomen uurloon/salaris, te vermenigvuldigen met het aantal werkdagen in het kalenderjaar (2014: 261).
4. De werknemer die de bijdrage in de maand juli ontvangt is verplicht aan de werkgever aan te tonen dat hij de bijdrage niet in januari van hetzelfde jaar reeds heeft ontvangen.
5. Werknemers met een deeltijdfunctie ontvangen de levensloopbijdrage naar rato.
6. Bij tussentijds vertrek van de werknemer tijdens het kalenderjaar vindt geen verrekening plaats.
7. De bijdrage voor de levensloopregeling is gebaseerd op 100% van het vast overeengekomen loon, ook in het tweede ziektejaar.
8. Werknemers die niet aan de levensloopregeling deelnemen ontvangen deze bijdrage in de vorm van een eenmalige uitkering.
Artikel 49: Wijze van loonbetaling bouwplaatswerknemers
1. De loonbetaling dient uiterlijk twee werkdagen na de desbetreffende loonweek plaats te vinden (pendagen). Indien méér dan twee pendagen worden aangehouden, zal de werkgever, uiterlijk op de tweede werkdag na het einde van de loonweek, een voorschot verstrekken dat ten minste gelijk moet zijn aan het over die loonweek verschuldigde garantieloon.
2. a. Indien de dienstbetrekking op een andere dan de betaaldag eindigt, zal de werkgever bij het eindigen van de werktijd op die dag aan de werknemer het gehele hem nog toekomende loon uitbetalen. In het geval echter de loonadministratie automatisch wordt gevoerd, zal de betaling plaatsvinden op de eerstvolgende betaaldag.
b. Indien de werknemer zelf ontslag heeft genomen anders dan met een dringende reden, als bedoeld in artikel 7:679 BW of indien aan hem ontslag is verleend op grond van een dringende reden als bedoeld in artikel 7:678 BW zal de uitbetaling plaatsvinden op de eerstvolgende betaaldag.
3. De werkgever is bevoegd, na redelijk overleg met zijn werknemers en met instemming van een aanmerkelijke meerderheid onder hen, de loonbetaling in meerwekelijkse perioden vast te stellen, met dien verstande dat deze loonperiode niet langer dan vijf weken mag zijn. Bij een meerwekelijkse loonperiode dient de loonbetaling uiterlijk twee werkdagen na afloop van de periode plaats te vinden. Indien de betaaldag méér dan twee werkdagen na afloop van de loonperiode valt, zal
- behoudens over de laatste week van de loonperiode - volledige loonbetaling over de voorgaande weken dienen plaats te vinden. Voor deze laatste week zal de werkgever mogen volstaan met een voorschot dat ten minste gelijk moet zijn aan het voor deze week verschuldigde loon op basis van het garantie-uurloon.
4. De werkgever is bevoegd de loonbetaling in contant geld te vervangen door overschrijving op bank- of girorekening. De werkgever dient er voor te zorgen dat de werknemer ook bij deze wijze van betaling op het in lid 1 bedoelde tijdstip kan beschikken over zijn loon, of een overeenkomstig lid 1 berekend voorschot.
5. Bij elke loonbetaling zal aan de werknemer een specificatie worden verstrekt van het brutoloon, verdeeld in garantieloon, prestatiebeloning, overuren, reisurenvergoeding en andere vergoedingen en/of toeslagen, de inhoudingen van loonbelasting/premie volksverzekeringen en het aandeel van de werknemer in premies ingevolge de sociale verzekeringswetten en deze cao. De werkgever is tevens gehouden bij elke loonbetaling gespecificeerd aan te geven hetgeen hij ten behoeve van de werknemer voldaan heeft aan:
• het Tijdspaarfonds;
• de Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor de Bouwnijverheid.
6. Achterstand ten aanzien van de in dit artikel voorgeschreven loonbetaling of achterstand in het nakomen van de premieverplichtingen aan de Stichtingen als genoemd in artikel 84 kan voor de werknemer een dringende reden opleveren, als bedoeld in artikel 7:679 BW tot onmiddellijke beëindiging van de dienstbetrekking.
7. Zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen twee maanden na afloop van elk kalenderjaar zal de werkgever aan al zijn werknemers die op 31 december van dat jaar in zijn dienst zijn, dan wel in dat kalenderjaar in zijn dienst zijn geweest, een opgave verstrekken van het in dat jaar door de werknemer genoten loon, alsmede de ingehouden loonbelasting/premie volksverzekeringen.
Hoofdstuk 6 Overige vergoedingen en toeslagen
Artikel 50: Reiskostenvergoeding bouwplaatswerknemers
1. De werknemer die dagelijks in totaal meer dan 15 kilometer moet reizen om van zijn woning naar het werk en weer terug te komen, heeft recht op vergoeding van de reiskosten. Het vervoer tussen woning en werk zal zoveel mogelijk als groepsvervoer plaatsvinden.
2. De werkgever is gerechtigd een vervoermiddel aan te wijzen, mits dit in alle opzichten aan de door de wet gestelde eisen voldoet en afdoende is verzekerd.
3. Kosten van reizen met een openbaar vervoermiddel worden in de laagste klasse vergoed.
4. Indien de werknemer naar het oordeel van de werkgever gebruik moet maken van een ander dan een openbaar vervoermiddel, zal hem hiervoor worden betaald:
- voor het gebruik van een rijwiel (per dag): € 0,80
- voor het gebruik van een rijwiel met hulpmotor
(per kilometer): € 0,07
met als minimum (per dag): € 0,89
- voor het gebruik van een motorvoertuig
op minder dan 4 wielen (per kilometer): € 0,22
- voor het gebruik van een auto (per kilometer): € 0,32
Deze vergoedingen zullen ook worden betaald wanneer de werknemer tijdens en ten behoeve van de werkzaamheden van deze vervoermiddelen gebruik moet maken alsmede wanneer de werknemer tijdens vorstverlet op verzoek van de werkgever moet reizen.
5. De werknemer als bedoeld in artikel 55 lid 1, zal – naast het reguliere woon- werkverkeer – als regel tussendoor eenmaal per week naar huis mogen gaan. De daaruit voortvloeiende reiskosten komen voor rekening van de werkgever.
Is de werknemer door ziekte of ongeval arbeidsongeschikt dan mag de werkgever op zijn kosten de werknemer naar diens woonplaats doen vervoeren, mits dit medisch verantwoord is; hij is daartoe verplicht als het vervoer medisch noodzakelijk is.
Zolang de werknemer door zijn arbeidsongeschiktheid als gevolg van ziekte of ongeval niet in staat is wekelijks huiswaarts te keren, worden zijn gezinsleden of ouders eenmaal per week op kosten van de werkgever in de gelegenheid gesteld hem te bezoeken.
6. Indien de werknemer bij ziekte de arbodienst moet bezoeken en daarvoor reiskosten maakt, worden deze reiskosten door de werkgever vergoed.
7. In een onderneming met een ondernemingsraad kan een, van de leden 1 tot en met 6, afwijkende regeling van toepassing zijn, mits de werkgever en de ondernemingsraad hierover overeenstemming hebben bereikt. Deze afwijkende regeling dient per saldo minimaal gelijkwaardig te zijn aan de regeling zoals omschreven in de eerder genoemde leden. Artikel 89 is hierbij van toepassing.
Artikel 51: Reisurenvergoeding bouwplaatswerknemers
1. Onder reisuren worden verstaan de uren gedurende welke gereisd wordt van de woning tot het werk en terug. Zij moeten worden vergoed indien de arbeid in een andere dan de woongemeente van de werknemer plaatsvindt. Daarbij dienen de volgende bepalingen van dit artikel in acht te worden genomen.
2. De duur van de reis (reistijd) welke wordt gemaakt met een:
• openbaar middel van vervoer;
• door de werkgever ter beschikking gesteld vervoermiddel;
• eigen vervoermiddel;
zal - met uitzondering van de eerste zestig minuten per dag - door de werkgever aan de werknemer worden vergoed tegen het voor die werknemer geldende garantie-
uurloon. De reisurenvergoeding van een leermeester die daadwerkelijk leerlingen begeleidt, is sinds 1 november 2005 gebaseerd op tabel II van de Loontabellen bouwplaatswerknemers (bijlage 10a). De eerste zestig minuten per dag worden echter wel vergoed aan de werknemer die als bestuurder van een auto met één of meer meerijders optreedt.
3. Als reistijd bij een openbaar vervoermiddel geldt de reistijd volgens de dienstregeling; bij een ander vervoermiddel wordt aangenomen dat per uur wordt afgelegd door:
• een voetganger: 5 km;
• een rijwiel: 15 km;
• een rijwiel met hulpmotor: 25 km;
• een twee- of driewielig motorrijwiel: 40 km.
4. Voor het reizen met een auto geldt de volgende normregeling:
Woon-werkverkeer: afstand enkele reis in kilometers | Uit te betalen reisuren per dag | ||
meer dan: | tot en met: | meerijder of alleen rijdende werknemer*: | werknemer die collega(‘s) vervoert (chauffeur): |
0 km | 25 km | 0 | op basis van 60 km per uur |
25 km | 50 km | op basis van 60 km per uur (max. 0,8 uur) | op basis van 60 km per uur |
50 km | 59 km | 1 | 2 |
59 km | 70 km | 1,2 | 2,2 |
70 km | 81 km | 1,4 | 2,4 |
81 km | 92 km | 1,5 | 2,5 |
92 km | 105 km | 1,8 | 2,8 |
105 km | of meer | werkelijke reistijd** | werkelijke reistijd** |
* Het eerste reisuur is hier al van afgetrokken. ** Het aantal uitbetaalde uren kan hierbij nooit lager zijn dan dat bij een reisafstand enkele reis van meer dan 92 t/m 105 km (1,8 uitbetaalde reisuren voor een meerijder en 2,8 uitbetaalde reisuren voor een chauffeur). |
5. Voor de berekening van de in de tabel in lid 4 opgenomen afstanden in kilometers geldt het aantal kilometers die de werknemer moet afleggen om via de snelste route van zijn woning naar het werk te reizen.
6. De werkgever legt de verreden kilometers en de reisurenvergoeding schriftelijk vast.
7. Indien de arbeidstijd, de in de Normregeling Arbeidstijden (bijlage 6) voorgeschreven pauze en de werkelijke reistijd tezamen meer bedragen dan 11,5 uur per dag, zal de arbeidstijd in zoverre worden ingekort. De in de normale arbeidstijd vallende reisuren zullen als arbeidsuren betaald worden.
8. Indien het werk zo ver van de woning van de werknemer is gelegen dat dagelijks huiswaarts keren van de werknemer onredelijk zou zijn, zal hij in de gelegenheid worden gesteld één maal per week van huis te vertrekken en terug te keren. In afwijking van het bepaalde in lid 2 van dit artikel zullen aan deze werknemer alle noodzakelijk te maken reisuren worden vergoed. De in de normale werktijd vallende reisuren zullen als arbeidsuren worden betaald.
9. Wanneer sprake is van arbeidsverhindering als gevolg van ongunstige weersomstandigheden in de zin van artikel 73, zullen eventuele reisuren, behoudens in situaties dat het de werknemer redelijkerwijs duidelijk moet zijn geweest dat zich
arbeidsverhindering in deze zin voordoet, overeenkomstig de leden 1 tot en met 4 worden vergoed.
10. In een onderneming met een ondernemingsraad kan een van de leden 1 tot en met 6, afwijkende regeling van toepassing zijn, mits de werkgever en de ondernemingsraad hierover overeenstemming hebben bereikt. Deze afwijkende regeling dient per saldo minimaal gelijkwaardig te zijn aan de regeling zoals omschreven in de eerder genoemde leden. Artikel 89 is hierbij van toepassing.
Artikel 52: Chauffeurstoeslag bouwplaatswerknemers
De chauffeur, die door de werkgever als zodanig is aangewezen of gedurende ten minste twee kalenderweken feitelijk als zodanig optreedt, heeft voor elke dag dat hij/zij het vervoer van één of meer meerijder(s) naar en van het werk verzorgt recht op een toeslag volgens onderstaande tabel, tenzij het vervoer plaatsvindt met een door de werkgever ter beschikking gestelde auto.
Enkele reis | 0-30 km | 31-65 km | 66 km en meer |
Toeslag | € 6,- | € 9,- | € 12,- |
Artikel 53: Premie schadevrij rijden bouwplaatswerknemers
De chauffeur die werkzaamheden verricht beschreven in functie 23, 65 of 93 van de functielijst (bijlage 9a-1) en die een geheel kalenderkwartaal heeft gereden zonder schade door zijn schuld, heeft recht op een premie voor schadevrij rijden. De premie bedraagt € 10,57 per kwartaal, welk bedrag voor elk aansluitend schadevrij kwartaal zal worden verhoogd met € 1,24 totdat het maximum van € 12,91 is bereikt. Zodra men over een bepaald kwartaal geen premie heeft genoten, zal over het eerstvolgende schadevrij kalenderkwartaal wederom € 10,57 worden uitbetaald. Na drie jaar schadevrij rijden wordt een extra bonus uitgekeerd van € 18,20, evenals voor elk daarop onmiddellijk volgend schadevrij jaar.
Artikel 54: Reis- en verhuiskostenvergoeding uta-werknemers
1. Wordt op last van de werkgever in een andere gemeente arbeid verricht dan waarvoor de dienstbetrekking is aangegaan, dan zal, indien naar het oordeel of met instemming van de werkgever of diens vertegenwoordiger gebruik moet worden gemaakt van een openbaar (voordeligste tarief) of ander middel van vervoer, het daaruit voortvloeiende bedrag aan reiskosten voor rekening van de werkgever komen.
2. Indien de werknemer naar het oordeel van de werkgever gebruik moet maken van een eigen auto, zal per gereden kilometer een bedrag worden vergoed van € 0,32. Voor een motorvoertuig op minder dan 4 wielen zal per gereden kilometer een bedrag worden vergoed van € 0,22. De werkgever kan in afwijking van het hier bepaalde met de werknemer een per saldo gelijkwaardige regeling overeenkomen. De werknemer dient de werkgever aan te tonen dat het voertuig in alle opzichten aan de door de wet gestelde eisen voldoet en dat deze afdoende is verzekerd.
3. Indien de voorgaande leden van dit artikel niet van toepassing zijn, heeft de uta- werknemer recht op een woon-werkverkeervergoeding van € 0,19 per kilometer indien geen bedrijfsvervoer is geregeld en/of de werknemer geen OV-kaart van de werkgever heeft.
4. Indien het werk zo ver buiten de standplaats is gelegen dat de werknemer ’s avonds niet huiswaarts kan keren en hij niet verhuist naar de nieuwe standplaats zal door de werkgever naar redelijke maatstaf voor vergoeding van de uit deze situatie voortvloeiende extra reiskosten en extra kosten van voeding en logies worden zorg gedragen, waarvoor zo nodig door de werknemer een kwitantie zal worden getekend.
5. De in lid 4 bedoelde werknemer zal als regel eenmaal per week naar huis mogen gaan. De daaruit voortvloeiende reiskosten komen voor rekening van de werkgever.
6. Indien de werknemer bij ziekte de arbodienst moet bezoeken en daarvoor reiskosten maakt, worden deze reiskosten door de werkgever vergoed.
7. Bij een verhuizing op verzoek van de werkgever geldt de volgende bepaling.
Wordt op last van de werkgever in een andere gemeente arbeid verricht dan waarvoor de dienstbetrekking is aangegaan, dan zal, indien de werknemer op verzoek van de werkgever verhuist, het bedrag van alle daaraan verbonden kosten naar redelijke maatstaf worden vergoed.
Artikel 55: Vergoeding voor bouwplaatswerknemers bij verafgelegen werken
1. Indien het werk zo ver van de woning van de werknemer gelegen is dat dagelijks huiswaarts keren van de werknemer onredelijk zou zijn, zal zijn voeding, behoorlijke huisvesting en een vergoeding voor de verdere noodzakelijke verblijfkosten tijdens de daardoor ontstane afwezigheid van huis, voor rekening komen van de werkgever, tenzij de werkgever een naar behoorlijke maatstaven uitgeruste verblijfsgelegenheid ter beschikking stelt en ter tegemoetkoming in de kosten voor voeding een toelage van € 6,65 per dag verstrekt. Het recht op vergoeding voor de verdere noodzakelijke verblijfkosten komt te vervallen als de zaken waarop deze kosten betrekking hebben in natura worden verstrekt. De werknemer behoudt recht op vrije voeding en logies, indien hij door ziekte of ongeval arbeidsongeschikt wordt, voor zolang hij verblijf houdt in de plaats waar hij te werk is gesteld.
2. Aan werknemers die werkzaamheden verrichten die onderhevig zijn aan getijde (hoog en laag water als gevolg van eb en vloed) zal, wanneer zij worden gehuisvest in een door de werkgever beschikbaar gesteld verblijf - uitgezonderd pensions, kosthuizen
e.d. - voor elke daar doorgebrachte nacht een toeslag van € 3,87 worden betaald. Deze bepaling is ook van toepassing bij overnachten op vaartuigen.
3. Indien de werkgever een werknemer die als machinist de in de functielijst (bijlage 9a- 1) onder de nummers 35 of 99 genoemde functie vervuld, voor de duur van de dienstbetrekking woonruimte als dienstwoning ter beschikking heeft gesteld en de dienstbetrekking eindigt door een rechtsgeldige opzegging door de werknemer of wegens een door hem aan de werkgever gegeven dringende reden, dan is deze verplicht deze woonruimte binnen een termijn van 2 weken na het einde van de dienstbetrekking te ontruimen en ter beschikking te stellen van de werkgever. De kosten van vervoer en verhuizing komen in dat geval voor rekening van de werknemer. Eindigt de dienstbetrekking door een rechtsgeldige opzegging door de werkgever dan bedraagt vorengenoemde termijn ten hoogste vier weken en komen de kosten van vervoer en verhuizing voor rekening van de werkgever.
4. In een onderneming met een ondernemingsraad kan een van de leden 1 tot en met 3 afwijkende regeling van toepassing zijn, mits de werkgever en de ondernemingsraad hierover overeenstemming hebben bereikt. Deze afwijkende regeling dient per saldo minimaal gelijkwaardig te zijn aan de regeling zoals omschreven in eerder genoemde leden. Artikel 89 is hierbij van toepassing.
Artikel 56: Vergoeding werkkleding en gereedschap bouwplaatswerknemers
1. De werkgever dient persoonlijke beschermingsmiddelen (waaronder veiligheidsschoeisel en veiligheidshelm) conform de arbowetgeving kosteloos te verstrekken. Onder persoonlijke beschermingsmiddelen wordt verstaan een uitrustingsstuk of -middel dat bestemd is om door een persoon te worden gedragen of vastgehouden als bescherming tegen een of meer gevaren die een bedreiging voor zijn gezondheid of zijn veiligheid kunnen vormen. Indien de werkgever besluit door te werken op vorstdagen dient de werkgever aanvullend kosteloos doelmatige winterkleding te verstrekken. Bij verstrekking dient de werknemer deze persoonlijke beschermingsmiddelen te onderhouden.
2. Naast het standaard kledingpakket ontvangen werknemers, werkzaam in de industriële steigerbouw, indien tijdens vorst werkzaamheden moeten worden verricht, kosteloos van de werkgever een additioneel kledingpakket. Dit kledingpakket bestaat
uit: twee helmmutsen, twee thermische onderbroeken met lange pijpen, twee thermische hemden met lange mouwen en twee paar thermische sokken. Deze kledingstukken dienen te voldoen aan de specificaties vastgesteld door de stichting Arbouw. Indien de voorgeschreven kledingstukken zijn versleten of kapot zijn gegaan, kunnen zij worden ingeleverd tegen overhandiging van een nieuw exemplaar. De werkgever kan daarnaast noodzakelijke werkkleding verstrekken.
Werkkleding is kleding die uitsluitend of nagenoeg uitsluitend bestemd is om tijdens het werk te dragen. Voor niet verstrekte werkkleding ontvangt de werknemer netto per gewerkte dag:
- werkkleding: € 0,87
- werkkleding van een werknemer in het Heibedrijf: € 0,95
- laarzen: € 0,54
- indien uitsluitend knielaarzen: € 0,43
- laarzen en oliegoed van een werknemer in Kust-
en Oeverwerken: € 1,11
Het recht op vergoeding komt te vervallen als de hierboven genoemde zaken kosteloos worden verstrekt.
3. Voor noodzakelijk gebruik van eigen gereedschap ontvangt de werknemer netto per gewerkte dag met betrekking tot:
- gereedschap van een timmerman of straatmaker,
tot zijn normale uitrusting behorend: € 0,75
- gereedschap van een metselaar of tegelzetter,
tot zijn normale uitrusting behorend: € 0,54
Het recht op vergoeding komt te vervallen als de hierboven genoemde zaken kosteloos worden verstrekt.
4. In een onderneming met een ondernemingsraad kan een van de leden 1 tot en met 3 afwijkende regeling van toepassing zijn, mits de werkgever en de ondernemingsraad hierover overeenstemming hebben bereikt. Deze afwijkende regeling dient per saldo minimaal gelijkwaardig te zijn aan de regeling zoals omschreven in eerder genoemde leden. Artikel 89 is hierbij van toepassing.
Artikel 57: Toeslag steenzetterswerkzaamheden
Aan bouwplaatswerknemers die worden ingezet voor het verrichten van steenzetterswerkzaamheden aan de strandhoofden langs de Noordzeekust of onder daarmee gelijk te stellen omstandigheden elders (dit laatste mits met toestemming van partijen), alsmede voor rijswerk buitengaats, zal een toeslag worden uitbetaald van
€ 7,91 per week.
Artikel 58a: EHBO-vergoeding bouwplaatswerknemers
1. Indien een werknemer met goed gevolg een EHBO-cursus, die onder supervisie van het Oranje Kruis valt, heeft gevolgd, zal de verstrekking van het eenheidsdiploma EHBO hem recht geven op vergoeding van:
- het examen- en diplomageld;
- het Oranje Kruisboekje;
- het eventueel betaalde lesgeld.
Het recht op vergoeding komt te vervallen als de hierboven genoemde zaken kosteloos worden verstrekt.
2. Indien de EHBO-cursus is gevolgd op verzoek van de werkgever en plaatsvond buiten arbeidstijd, heeft de werknemer tevens recht op:
- een bruto bedrag van € 149,35;
- reiskostenvergoeding conform artikel 50.
3. De binnen het kader van de ‘regeling betreffende het eenheidsdiploma EHBO’ vallende jaarlijkse oefenlessen, welke noodzakelijk zijn voor het behoud van het diploma, geven de werknemer een recht op vergoeding van de administratiekosten, verbonden aan de verlenging van het diploma, alsmede de kosten van het eventueel
te betalen lesgeld. Het recht op vergoeding komt te vervallen als de genoemde zaken kosteloos worden verstrekt.
Artikel 58b: EHBO- en BHV-vergoeding uta-werknemers
Voor het buiten werktijd en op verzoek van de werkgever behalen van een EHBO-diploma of het diploma Bedrijfshulpverlening (BHV), ontvangt de werknemer een vergoeding van
€ 149,35 bruto, vermeerderd met de gemaakte reiskosten volgens artikel 54.
Artikel 59: Ziektekostenverzekering
De werknemer heeft recht op een bijdrage van zijn werkgever van € 12,50 per maand, indien de werknemer een aanvullende ziektekostenverzekering heeft afgesloten die samen met de basisverzekering ten minste dekking geeft voor de kosten van fysiotherapie, ergotherapie en psychologische zorg.
Artikel 60: Fiscaalvriendelijke betaling vakbondscontributie
1. De werknemer is gerechtigd de kosten van de vakbondscontributie op een fiscaalvriendelijke manier vanuit het brutoloon te voldoen. Tegen overlegging van de betalingsbewijzen van de contributie door de werknemer, verstrekt de werkgever op verzoek van de werknemer een vergoeding in de kosten van diens contributie aan een werknemersvereniging. De werkgever is tegelijkertijd gerechtigd het bedrag van deze vergoeding in mindering te brengen op het brutoloon van de werknemer.
2. Bij toepassing van de nieuwe fiscale werkkostenregeling door de werkgever vervalt dit recht van de werknemer. Echter, indien de werkgever op 1 oktober van het kalenderjaar of zoveel later dat de werkgever de nota inzake de vakbondscontributie van de werknemer heeft ontvangen - met inachtneming van de nog benodigde ruimte voor de rest van het kalenderjaar - nog de beschikking heeft over fiscale ruimte, behoudt de werknemer het recht op fiscaalvriendelijke verrekening van de vakbondscontributie.
Hoofdstuk 7 Opleiding en ontwikkeling
Artikel 61: Loopbaanbeleid
1. Op 28 plaatsen in het land zijn Adviescentra Loopbaanbeleid ingericht.
2. De Adviescentra Loopbaanbeleid zijn bedoeld om onafhankelijk advies en begeleiding te bieden aan werknemers die een andere functie binnen of buiten het bedrijf of de bedrijfstak ambiëren of die wegens (dreigende) arbeidsongeschiktheid of werkloosheid ander werk zoeken.
3. Bouwplaats- en uta-werknemers hebben het recht om eens in de vijf jaar door het Adviescentrum Loopbaanbeleid een assessment (kosteloos) te laten uitvoeren, uitmondend in een individueel opleidingsplan en een daarop afgestemd scholingstraject, waarvoor naast een eigen bijdrage van de werkgever en werknemer collectieve middelen beschikbaar zijn.
4. Meer informatie en de locaties van de Adviescentra Loopbaanbeleid zijn te vinden op de website xxx.xxxxxxx.xx/xxxxxxxxxxxxxxx
Artikel 62a: Scholing bouwplaatswerknemers
1. Teneinde in de gelegenheid te zijn tot het volgen van cursussen, hebben werknemers recht op gemiddeld twee scholingsdagen per kalenderjaar met behoud van het vast overeengekomen loon en bijbehorende premieverplichtingen. De voorwaarden zijn opgenomen in het reglement van het Scholingsfonds. Over het moment van opname van scholingsverlof dient tussen werkgever en werknemer overeenstemming te bestaan.
2. De werkgever is verplicht in zijn onderneming een opleidings- en scholingsbeleid te voeren. Per kalenderjaar dient de werkgever een scholingsplan vast te stellen. Hierbij wordt rekening gehouden met de wensen van de werknemers. Drie maanden voorafgaand aan de vaststelling van het scholingsplan worden werknemers daarvan in kennis gesteld. Indien en voor zover de werkgever geen gevolg aan deze verplichting geeft dan wel de individuele werknemer gedurende twee jaren niet in aanmerking is gekomen om een cursus in het belang van zijn functie te volgen, dan kan deze werknemer een zelfstandig recht op scholing doen gelden conform hetgeen omschreven in lid 1. Een verzoek tot scholing van de werknemer als bedoeld in de vorige volzin dient in alle gevallen gehonoreerd te worden. Het aanmelden voor de cursussen bij het opleidingsinstituut zal gebeuren via de consulenten c.q. districtsmedewerkers of rayonbestuurders van de vakbonden. Werknemers die van bovengenoemd zelfstandig recht gebruik maken krijgen 100% van hun reis- en verletkosten vergoed uit het Scholingsfonds. Het Scholingsfonds vergoedt de cursuskosten en zal een vordering tegen de werkgever instellen.
3. Werkgevers komen in aanmerking voor een vergoeding voor de cursus-, verlet- en reiskosten verbonden aan het volgen van de in lid 1 bedoelde cursussen onder voorwaarden als opgenomen in het reglement van het Scholingsfonds.
4. De werkgever is verplicht bij het in dienst nemen van de werknemer, die nog niet eerder in de zin van deze cao werkzaamheden heeft verricht, deze een eendaagse basiscursus Veilig en gezond werken te laten volgen. Deze verplichting geldt niet voor de leerling-werknemer.
5. De werkgever zal de volwassen werknemer in de gelegenheid stellen tot het volgen van applicatiecursussen die verband houden met zijn beroep.
6. Indien een werknemer na overleg met zijn werkgever een cursus voor lasser of monteur heeft gevolgd, waaraan bij gunstig resultaat een certificaat is verbonden, dient de werkgever daarvan een kopie aan de werknemer te verstrekken en het originele certificaat op het moment van beëindiging van het dienstverband.
Artikel 62b: Scholing uta-werknemers
1. De werkgever is verplicht een opleidingsplan op te stellen. Voor de opstelling en uitvoering van dit plan zal iedere werkgever in enig jaar een aantal scholingsdagen aanwenden gelijk aan tweemaal het aantal uta-werknemers. Hierbij dient in aanmerking te worden genomen dat de boven aangegeven dagen zoveel mogelijk over het totale aantal uta-werknemers worden gespreid en in werktijd dienen te worden opgenomen, tenzij de beoogde cursussen uitsluitend geheel of gedeeltelijk buiten werktijd worden aangeboden. Hierbij wordt betrokken wat is vastgelegd in de hierna volgende leden. Voortvloeiend uit het opleidingsplan hebben de werknemers in beginsel recht op scholing in relatie tot hun functie of tot een mogelijke toekomstige functie binnen de onderneming in het kader van het individuele loopbaanbeleid.
2. Indien de werknemer gedurende twee jaar niet in aanmerking is gekomen om een cursus in het belang van zijn functie of van een toekomstige functie te volgen, zal deze werknemer binnen een redelijke termijn alsnog ingepland worden voor een cursus in het belang van zijn huidige functie of een mogelijke toekomstige functie binnen de onderneming.
3. De werknemer is verplicht, indien dit bij de aanstelling is overeengekomen, bedrijfscursussen die door de werkgever of diens vertegenwoordiger worden georganiseerd, te volgen. De inhoud van deze cursussen moet echter gerelateerd zijn aan de functie die de werknemer in het bedrijf uitoefent. De kosten aan deze cursussen verbonden zijn voor rekening van de werkgever.
4. Indien een cursus buiten het bedrijf wordt gevolgd in overleg tussen werkgever en werknemer:
a. met het oogmerk dat na het volgen van de cursus de werknemer beter voor zijn huidige taak geschikt zal zijn; of
b. op een later tijdstip de werknemer voor een andere functie in aanmerking kan komen;
dan zal de werkgever ten minste 90% van de cursuskosten voor zijn rekening nemen, waarbij in onderling overleg bepaalde voorwaarden kunnen worden vastgelegd.
5. Met inachtneming van het in artikel 36b lid 8 bepaalde kunnen voor het volgen van cursussen, zoals bedoeld in lid 3 en 4, roostervrije dagen worden aangewend.
6. Bij automatisering heeft de werknemer recht op bij-, her- of omscholing indien dat voor de handhaving van zijn functieniveau vereist is. Deze scholing dient binnen de arbeidstijd en op kosten van de werkgever te geschieden; de werknemer dient bereid te zijn tot het volgen van de aangeboden bij-, her- of omscholing.
7. Teneinde te bevorderen dat werknemers op zinvolle wijze langer aan het arbeidsproces deelnemen, wordt in onderlinge samenwerking tussen werkgever en werknemer een loopbaanpad ontwikkeld, bij voorkeur in het kader van een algeheel loopbaanbeleid voor iedereen, met nadruk voor werknemers van 45 jaar en ouder.
Artikel 63: Erkenning van Verworven Competenties (EVC) bouwplaatswerknemers
1. De bouwplaatswerknemer heeft recht op een zogenoemd EVC-traject gericht op diplomering, waarbij sprake is van een maximale financiering uit het Scholingsfonds voor de Bouwnijverheid tot tien dagen.
2. De voorziening is bedoeld voor werknemers die geen diploma beroepsopleiding bezitten, maar door ervaring en praktijkkennis wel dat niveau hebben bereikt.
3. Meer informatie is te vinden op de website xxx.xxxxxxx.xx/xxx-xxxxxx.
Artikel 64: Begrippen beroepsopleiding
1. Beroepsbegeleidende leerweg (BBL): leerweg binnen het middelbaar beroepsonderwijs voor leerlingen met zowel een arbeids- als onderwijsovereenkomst die doorgaans vier dagen per week werken bij een erkend leerbedrijf, tijdens het
werk een praktijkopleiding krijgen en voor het theorieonderwijs gemiddeld een dag per week naar school (het ROC) gaan.
2. Beroepsopleidende leerweg (BOL): leerweg binnen het middelbaar beroepsonderwijs voor leerlingen met een onderwijsovereenkomst die de opleiding op school (het ROC) volgen en van tijd tot tijd praktijkstages doorlopen bij een erkend leerbedrijf.
3. Assistentopleiding: een beroepsopleiding op niveau 1 volgens de WEB.
4. BBL 2: een (basis)beroepsopleiding via de beroepsbegeleidende leerweg op niveau 2 volgens de WEB.
5. BBL 3: een beroepsopleiding (vakopleiding) via de beroepsbegeleidende leerweg op niveau 3 volgens de WEB.
6. Opleidingsbedrijf: een door meerdere werkgevers opgerichte, landelijk of regionaal werkende rechtspersoon die met leerling-werknemers een beroepspraktijkvormingsovereenkomst en een arbeidsovereenkomst sluit en daarbij als leerbedrijf overeenkomstig de WEB optreedt en die een opleidingswerkplaats heeft ingericht en onderhoudt ten behoeve van de uitvoering van het praktijkdeel van de beroepsopleiding bouw of infra.
7. Individueel leerbedrijf: een werkgever die met een leerling-werknemer een beroepspraktijkvormingsovereenkomst en een arbeidsovereenkomst sluit en daarbij als leerbedrijf overeenkomstig de WEB optreedt en die voldoet aan de door het bestuur van Fundeon vastgestelde erkenningscriteria geldend voor bbl voor het individuele leerbedrijf.
8. Beroepspraktijkvormingsovereenkomst (BPVO): de overeenkomst die bij aanvang van de bbl-opleiding wordt gesloten tussen de leerling-werknemer, het opleidingsbedrijf of individueel leerbedrijf en de betrokken onderwijsinstelling, en waarin de rechten en plichten inzake de uitvoering van de beroepspraktijkvorming zijn vastgelegd.
9. Leermeester: de werknemer die voldoet aan de eisen daartoe gesteld door een Kenniscentrum Beroepsonderwijs-Bedrijfsleven (KBB), zoals Fundeon, wiens taak (als omschreven in artikel 66) in belangrijke mate bestaat uit het daadwerkelijk overdragen van vakkennis en het begeleiden en het beoordelen van vorderingen van leerlingen/werknemers in een leerbedrijf met wie een beroepspraktijkvormingsovereenkomst is aangegaan en die daarnaast, in de eventueel resterende tijd, productieve arbeid verricht.
10. Instructeur: de werknemer van een opleidingsbedrijf die op het moment dat de deelnemer niet is uitgeplaatst bij een inlenend bedrijf, verantwoordelijk is voor de opleiding, scholing en begeleiding van de deelnemers binnen de opleidingswerkplaats van het opleidingsbedrijf. Hij voldoet minimaal aan dezelfde eisen als de leermeester.
De werkgever stelt de instructeur in de gelegenheid de cursus ‘Leermeester’ van Fundeon te volgen. De instructeur moet jaarlijks de verplichte nascholing volgen voor instructeurs van opleidingsbedrijven.
11. Begeleidend vakman: werknemer in een individueel leerbedrijf die tijdens zijn dagelijkse productieve werk leerling-werknemers begeleidt, met name praktische bekwaamheden overdraagt en instrueert. Hij beoordeelt de leerling-werknemer niet.
Artikel 65: Beroepsopleiding voor bouwplaatswerknemers
1. De werkgevers en de werknemers zullen de beroepsopleidingen, in het bijzonder die volgens de beroepsbegeleidende leerweg, bevorderen.
a. Daartoe zullen werkgevers zoveel mogelijk de bij hen in dienst zijnde werknemers tot 27 jaar de gelegenheid bieden een beroepsopleiding volgens de beroepsbegeleidende leerweg te volgen en daartoe een arbeidsovereenkomst en een beroepspraktijkvormingsovereenkomst aangaan voor de duur van de opleiding voor de kwalificaties B&U of de kwalificaties Infra conform de WEB. Het bedrijf moet daartoe erkend zijn als leerbedrijf. Voor de niveau 1 opleiding is aansluiting gevonden bij de ‘stageregeling voor de bouw’.
b. De werkgever heeft de verplichting met de werknemer tot 27 jaar die daartoe de wens te kennen geeft een arbeidsovereenkomst en een beroepspraktijkvormingsovereenkomst aan te gaan. Deze verplichting geldt alleen voor door de bedrijfstak gesubsidieerde beroepsopleidingen volgens de beroepsbegeleidende leerweg. Zowel de arbeidsovereenkomst als de beroepspraktijkvormingsovereenkomst wordt aangegaan voor de tijdsduur die ten minste gelijk is aan de duur van de onder a. genoemde opleiding.
Voor het afsluiten van een beroepspraktijkvormingsovereenkomst voor kwalificaties B&U of kwalificaties Infra is het vereist dat er tussen werkgever en werknemer ook een arbeidsovereenkomst bestaat.
2. Aan de hand van een diagnostische toets wordt voor een leerling-werknemer de (optimale) leerroute uitgezet. Daarnaast wordt voor de leerling-werknemer in kaart gebracht het perspectief op zijn opleiding en de bijbehorende voorwaarden (ook arbeidsvoorwaardelijk). Op deze wijze hebben zowel de leerling-werknemer als de werkgever zicht op het opleidingstraject en de afspraken met de leerling-werknemer.
3. Bij leerling-werknemers van 23 jaar en ouder wordt eerst door Fundeon gekeken of zij hun BBL-diploma via EVC kunnen halen. Indien dat het geval is, kan geen door de bedrijfstak gesubsidieerde BBL-opleiding worden gestart.
4. De arbeidsovereenkomst van een leerling-werknemer die vanaf 1 augustus 2012 met de BBL start, wordt gebaseerd op 40 uur per week waarbij de schooldagen, de dagen waarop onder verantwoordelijkheid van het ROC onderwijs wordt gevolgd, niet worden betaald. Bij ziekte op een schooldag bestaat geen recht op loondoorbetaling.
5. De werkgever is verplicht de bij hem in dienst zijnde leerling-werknemer voor de duur van de opleiding in de gelegenheid te stellen tot het volgen van theoriescholing.
Voor leerling-werknemers die vanaf 1 augustus 2012 met de BBL starten, geldt daarbij het volgende:
− Voor leerling-werknemers tot en met 22 jaar vindt deze scholing overdag plaats, op één van de doordeweekse dagen van maandag tot en met vrijdag.
− Leerling-werknemers van 23 jaar en ouder kunnen kiezen voor het volgen van hun theoriescholing in de avond of op zaterdag. De mogelijkheid om te kiezen voor theoriescholing in de avond of op zaterdag, geldt ook voor de leerling- werknemer tot en met 22 jaar die aansluitend op afronding BBL 2, in het schooljaar 2012/2013 met de BBL 3-opleiding begint.
Een leerling-werknemer die zijn opleiding start in dagonderwijs, maakt deze opleiding in dagonderwijs af.
6. Volgt de leerling-werknemer avondonderwijs, dan zal hij daarvoor op de dagen dat hij dit onderwijs volgt, in overleg met de werkgever de arbeidsdag zoveel eerder mogen beëindigen als in verband met het aanvangsuur van het avondonderwijs noodzakelijk is, zulks met behoud van loon.
7. De werkgever zal de leerling-werknemer in de gelegenheid stellen examens af te leggen en andere door de onderwijsinstelling nodig geachte activiteiten te verrichten, zulks met behoud van loon indien deze activiteiten in beroepspraktijkvormingstijd plaatsvinden.
8. a. De werknemer die na afronding van de BBL 2 daartoe de wens te kennen geeft, heeft recht op een arbeidsovereenkomst en een beroepspraktijkvormingsovereenkomst bij dezelfde werkgever voor de duur van de BBL 3, teneinde in staat te zijn deze te volgen en af te ronden. Dit tenzij door een onafhankelijke diagnostische toets schriftelijk komt vast te staan dat er gerede twijfel blijkt over de reële mogelijkheden van de leerling-werknemer om met goed gevolg de BBL 3 af te ronden. Het recht geldt alleen voor een door de bedrijfstak gesubsidieerde BBL 3 .
b. Indien bij aanvang BBL 2 de leerling-werknemer voor BBL 3 geschikt wordt geacht, maar later bij de werkgever twijfels zijn over de reële mogelijkheden van de leerling-werknemer om met goed gevolg de BBL 3 af te ronden, wordt opnieuw een onafhankelijke toets gedaan.
9. De werkgever die met een leerling-werknemer een beroepspraktijkvormingsovereenkomst is aangegaan, moet voor het verzorgen van het onderricht in de praktijk van het beroep een leermeester aanwijzen.
10. Indien een werknemer een leerling-werknemer, door of namens de werkgever daartoe aangewezen, als begeleidend vakman dient te begeleiden, zal hij als gevolg daarvan gedurende de aangewezen tijd geen nadelige gevolgen ondervinden met betrekking tot zijn loon. Tevens zal hij van zijn werkgever voldoende tijd en ruimte krijgen om de leerling-werknemer op een verantwoorde wijze te begeleiden.
11. De werkgever is verplicht een werknemer met een beroepspraktijkvormingsovereenkomst die om redenen buiten zijn schuld ontslag is aangezegd, in dienst te houden tot voor hem een nieuwe werkgever is gevonden.
12. Wanneer, ingeval een opleidingsbedrijf als werkgever optreedt, de beroepspraktijkvormingsovereenkomst wordt verbroken is op dat moment van rechtswege de arbeidsovereenkomst beëindigd. Werkgevers betrokken bij een opleidingsbedrijf zullen zoveel mogelijk behulpzaam zijn bij het herplaatsen van de betreffende leerling-werknemer bij een werkgever.
Artikel 66: Leermeester
Ten behoeve van een goede taakvervulling dient de leermeester voor een deel van zijn normale werkzaamheden vrijgesteld te worden. Voor de begeleiding van een leermeester geldt:
- 1 leerling: een vrijstelling van gemiddeld 5% van de arbeidstijd;
- 2 of 3 leerlingen: een vrijstelling van gemiddeld 10% van de arbeidstijd.
De werkgever stelt de leermeester in de gelegenheid de cursus ‘Leermeester’ van Fundeon te volgen. De leermeester moet eens in de twee jaar de verplichte nascholing volgen voor leermeesters.
Artikel 67: Stageregeling voor de Bouw
1. De werkgever is gehouden de Stageregeling voor de Bouw toe te passen ten aanzien van stagiairs van Technische Universiteit (TU), Hoger Beroepsonderwijs (HBO) en beroepsopleidende leerweg (BOL 2 t/m BOL 4), die binnen het kader van een stageregeling een periode van praktisch werken doorbrengen in de bouwnijverheid.
2. De Stageregeling voor de Bouw, alsmede de geldende vergoedingen, is op te vragen bij de werkgevers- en werknemersorganisaties.
3. Wanneer een leerling in het kader van de beroepsopleidende leerweg (BOL) de beroepspraktijkvorming volgt, is de werkgever krachtens de Wet Educatie en Beroepsonderwijs (WEB) gehouden het door de onderwijsinstelling voorgeschreven model van de beroepspraktijkvormingsovereenkomst te volgen.
Hoofdstuk 8 Veiligheid en gezondheid
Artikel 68: Stichting Arbouw
1. Alle werknemers en werkgevers in de bouw hebben recht op de door de Stichting Arbouw, al dan niet door middel van derden, te verlenen voorlichting, informatie en onderzoek op het gebied van de veiligheid en de gezondheid in de bedrijfstak.
2. Alle werknemers in de bouw hebben recht op het door de Stichting Arbouw vastgestelde, individugerichte pakket preventiezorg. Aan dit pakket wordt uitvoering gegeven door gecertificeerde arbodiensten die voldoen aan door de Stichting Arbouw te stellen kwaliteitseisen. Voorwaarde voor uitvoering door de arbodiensten is de aanlevering van inhoudelijke uitvoeringsgegevens aan Arbouw die deze uitsluitend zal gebruiken ten behoeve van kwaliteitsbewaking en wetenschappelijk onderzoek. Deze inhoudelijke gegevens zullen zonder de uitdrukkelijke toestemming van de werknemer door Arbouw niet aan derden worden verstrekt. Voor de inhoud van het individugerichte pakket preventiezorg wordt verwezen naar bijlage 12 bij deze cao.
Artikel 69: Verzuimbeleid en verzuimregistratie
1. Iedere werkgever is verplicht bij de uitvoering van het wettelijk verplichte ondernemingsbeleid met betrekking tot arbeidsomstandigheden en verzuim ten minste uitvoering te geven aan hetgeen in bijlage 13 is opgenomen.
2. De werkgever is voorts verplicht een verzuimregistratie bij te houden. Geregistreerd dienen te worden:
- leeftijd en geslacht;
- afdeling en functie;
- het aantal keren dat een werknemer verzuimt;
- de duur van het verzuim.
De werkgever zal indien daarom door een werknemer wordt verzocht, inzage verstrekken in de in het verzuimregistratiesysteem van die werknemer opgenomen gegevens.
3. De werknemer die zich arbeidsongeschikt heeft gemeld, is verplicht, zolang de eerste controle niet heeft plaatsgehad, thuis te zijn, tenzij een bezoek aan een arts wordt gebracht.
Artikel 70a: Bijzondere veiligheids- en arbobepalingen
1. In geval een analyserapport bodemonderzoek is opgesteld, hebben werknemers die op de betrokken grond werkzaamheden moeten verrichten recht op inzage van dat rapport.
2. De werknemer heeft het recht de hem opgedragen werkzaamheden met een sterk vervuilend karakter te weigeren, indien onvoldoende beschermende maatregelen zijn getroffen voor werknemer en/of omgeving.
3. De werkgever dient de fysieke belasting van werknemers als gevolg van trappen lopen en ladders klimmen te beperken door personenliften te plaatsen. Personenliften dienen te worden geïnstalleerd bij gebouwen en woningen, waarvan de hoogst gelegen verdiepingsvloer 15 meter of meer boven het aansluitend terrein is gelegen. Bij gebouwen en woningen, waarvan de hoogst gelegen verdiepingsvloer tussen 15 en 25 meter boven het aansluitend terrein is gelegen, geldt geen verplichting tot het installeren van een personenlift, mits op één van de verdiepingen schaft- en toiletvoorzieningen zijn aangebracht en de afstand tussen deze voorzieningen en het aansluitend terrein c.q. de hoogst gelegen verdiepingsvloer maximaal 15 meter bedraagt. Onder de hoogst gelegen verdiepingsvloer wordt verstaan de hoogst gelegen vloer van woon-, slaap-, of werkruimte, niet zijnde de dakvloer, de vloer van een technische ruimte of vloeren van steigers en andere hulpconstructies. Indien
bijzondere omstandigheden een goede toepassing van deze bepaling in de weg staan of de toepassing van deze bepaling niet dienstig aan de doelstelling ervan, namelijk het beperken van fysieke belasting, geldt dat in overeenstemming met de ondernemingsraad een afwijkende regeling overeengekomen kan worden.
Artikel 70b: Bijzondere veiligheids- en arbobepalingen bouwplaatswerknemers
1. Jeugdige werknemers beneden 18 jaar mogen niet in tarief werken.
2. Jeugdige werknemers beneden 18 jaar mogen geen werkzaamheden verrichten bij heistellingen.
3. Jeugdige werknemers beneden 18 jaar mogen de werkzaamheden zoals bedoeld onder de nummers 33, 35, 72, 96, 99, 100 en 101 van de functielijst (bijlage 9a-1) niet zelfstandig verrichten. Jeugdige werknemers van 18 jaar en ouder mogen deze werkzaamheden wel zelfstandig verrichten wanneer zij:
a. de leeftijd van 18 jaar of 19 jaar hebben bereikt, in opleiding zijn voor, respectievelijk in het bezit zijn van een verklaring of diploma voor het met goed gevolg doorlopen hebben van het SOMA-college, van het diploma machinist (het diploma Machinist GWW), uitgereikt door Fundeon, werken onder deskundig toezicht van uitvoerders of vakvolwassen werknemers met dezelfde functie;
b. de leeftijd van 20 jaar hebben bereikt en in het bezit zijn van een verklaring of diploma voor het met goed gevolg doorlopen hebben van het SOMA-college, van het diploma machinist (BBL 3) uitgereikt door Fundeon.
4. Aan werknemers, werkzaam op bouwwerken waar gebruik wordt gemaakt van bouwkranen of andere hijsinstallaties en aan werknemers die zich bezighouden met werkzaamheden op het gebied van grondboringen, pompputten, sonderingen, bronbemalingen, regeninstallaties, het leggen van buisleidingen en het maken van zinkers en doorpersingen, die zijn tewerkgesteld aan een boorstelling of werkzaam zijn in sleuven en putten, zullen door de werkgever veiligheidshelmen ter beschikking worden gesteld, die moeten voldoen aan de daarvoor gestelde voorschriften en die de werknemer verplicht is daar als hoofddeksel te dragen; bij ontbreken daarvan is het de werknemer verboden daar arbeid te verrichten. De werkgever dient op het object op een duidelijke en voor ieder zichtbare wijze aan te geven dat het dragen van helmen verplicht is. Iedere werknemer dient schriftelijk de ontvangst te bevestigen van de hem door de werkgever ter beschikking gestelde doch eigendom van de werkgever blijvende veiligheidshelm of ander veiligheidsmateriaal; hij dient voor het behoud daarvan zorg te dragen. De werknemer die zonder veiligheidshelm werkzaamheden op bovengenoemde bouwwerken verricht kan door de werkgever de toegang tot het bouwwerk ontzegd worden. Indien in deze situatie de werknemer de toegang tot het bouwwerk wordt ontzegd, is artikel 7:627 BW van toepassing.
5. De werkgever zal in redelijk overleg met de werknemers in de onderneming dan wel op de bouwplaats uitvoeringsmaatregelen op het gebied van veiligheid en hygiëne treffen.
6. De werkgever zal maatregelen treffen opdat vanaf 1 september tot 1 mei op bouwwerken waar binnenwerk moet plaatsvinden, indien noodzakelijk, de betreffende ruimten zo goed mogelijk tochtvrij gemaakt kunnen worden. Onder tochtvrij wordt verstaan dat de ruimten rondom met glas of ander materiaal zijn afgedicht.
7. Het is niet toegestaan verpakkingseenheden cement of andere grondstoffen zwaarder dan 25 kilo op het werk te gebruiken.
8. Metsel- en lijmblokken met een gewicht van 14 kilo of meer mogen slechts worden verwerkt met behulp van mechanische hulpmiddelen.
9. Bouwkranen van 15 ton-meter of meer dienen voorzien te zijn van een cabine. De cabines voor kranen en grondverzetmachines dienen te voldoen aan het streefbeeld, opgesteld door de Stichting Arbouw dan wel aan de daarop afgestemde nieuwe NEN- normen.
10. Het is werkgevers en werknemers niet toegestaan teer te verwerken, tenzij na advies van de Stichting Arbouw partijen daarvoor dispensatie verlenen.
11. Het is werkgevers en werknemers niet toegestaan om asbest en asbesthoudende producten te bewerken of te verwerken. Voor sloop van asbesthoudende producten is een asbestsloopplan verplicht. Het vorenstaande is niet van toepassing voor werkzaamheden die uitgezonderd c.q. vrijgesteld zijn in het Asbestbesluit Arbeidsomstandigheden. Het verwerken van nieuwe asbestcementbuizen is verboden.
12. De hoofdaannemer is verplicht voldoende keetruimte ter beschikking te stellen.
13. Bij bodemsanering en op opslagplaatsen van verontreinigde grond dient het protocol beschreven in de publicatie 'Werken in of met verontreinigde grond en verontreinigd (grond)water', publicatie 132 van het CROW te worden toegepast.
14. In geval bij het zetten van glooiingsstenen stenen dienen te worden verwerkt met een lengte van meer dan 30 centimeter dient de werknemer te beschikken over een hijsinstallatie, een zogenaamde driepoot.
15. In geval tijdens werkzaamheden verricht op een bouwplaats in de Infra-sector gebruik wordt gemaakt van materieel zoals vrachtwagens, walsen en dergelijke zullen de uitlaatpijpen van dit soort voertuigen, voor zover die eigendom zijn van een werkgever die onder de cao valt, verticaal naar boven gericht zijn teneinde te bewerkstelligen dat de werknemers op de bouwplaats zo weinig mogelijk last van de uitgestoten uitlaatgassen zullen ondervinden.
16. De werkgever zal bevorderen dat een werknemer die in het kader van hijswerkzaamheden lasten aanslaat, dan wel daartoe aanwijzingen geeft door middel van armseinen, een hiertoe bestemde cursus in het kader van artikel 62a heeft gevolgd. Zie ook bijlage 14.
17. Wegwerkers zijn verplicht een cursus veilig werken te volgen vooraleer zij worden toegelaten tot wegwerkzaamheden.
18. Torenkranen met een klimhoogte tot de cabine van 30 meter of meer dienen voorzien te zijn van een machinistenlift. Deze verplichting geldt niet indien de montage van de machinistenlift technisch niet mogelijk is, dan wel de klimhoogte tot de cabine gedurende een periode van minder dan twee maanden 30 meter of meer is.
19. Er is een verbod op het gebruik van oplosmiddelrijke producten in afgesloten ruimtes of bij binnenwerk, in verband met het Organo Psycho Syndroom-gevaar.
20. Bij steigerbouw dienen de richtlijnen van het A-blad Steigerbouw te worden gevolgd. Het A-blad is opvraagbaar bij de Stichting Arbouw.
Artikel 70c: Bijzondere veiligheids- en arbobepalingen uta-werknemers
1. Indien de werkgever werknemers opdraagt taken uit te oefenen, voortvloeiende uit zijn zorg voor de naleving van het bij of krachtens de Arbo-wet dan wel het in hoofdstuk 8 van deze cao bepaalde, dienen daarmee samenhangende verantwoordelijkheden en bevoegdheden iedere werknemer die het betreft op schrift verstrekt te worden.
2. Uitvoerders dienen te beschikken over een lijst van veiligheids- en gezondheidsbedreigende stoffen en producten die op het werk worden be- en verwerkt, en van de te nemen voorzorgsmaatregelen.
3. In overleg met en na toestemming van de werkgever kunnen uitvoerders, in het kader van de scholing als bedoeld in artikel 62b, jaarlijks een dag voorlichting en instructie krijgen, gericht op het bevorderen van goede arbeidsomstandigheden op de bouwprojecten.
4. De werkgever zal de uitvoerder zoveel mogelijk in de gelegenheid stellen de cursus stressbestendigheid te volgen.
5. De werkgever zal de in het Besluit Persoonlijke Beschermingsmiddelen genoemde middelen aan zijn uta-werknemers ter beschikking stellen, indien deze werknemers werkzaamheden op de bouwplaats moeten uitvoeren.
Artikel 71: Veiligheid bij verschoven uren Infra
Voor zover werkzaamheden als bedoeld in artikel 32a worden uitgevoerd in de avond en nacht dient daarbij in acht genomen te worden:
a. dat tijdens nachtvorst geen werkzaamheden zullen worden verricht, tenzij het spoedwerkzaamheden betreft. Deze spoedwerkzaamheden mogen slechts worden uitgevoerd indien de veiligheidsvoorschriften en de gezondheid van de werknemers worden geborgd;
b. dat zonder veiligheidsvesten geen wegwerkzaamheden mogen worden verricht;
c. dat bij wegwerkzaamheden waarbij het verkeer kan voortgaan, uitsluitend wegafbakeningssystemen zijn toegestaan die het te bewerken weggedeelte in zijn geheel afzetten;
d. dat voor aanvang van het werk de veiligheidsvoorschriften aan de werknemers worden verstrekt en mondeling toegelicht.
Artikel 72: Werkdrukmaatregelen uta-werknemers
1. Uta-werknemers hebben recht op begeleiding, ingeval zij als gevolg van werkdruk dreigen uit te vallen of door werkdruk reeds arbeidsongeschikt zijn.
2. De faciliteit bestaat uit intake/check up, individuele begeleiding, coaching en behandeling.
3. Financiering van deze voorziening vindt plaats vanuit het O&O-fonds voor de Bouwnijverheid. Voor het jaar 2014 is een bedrag van maximaal € 500.000 beschikbaar.
4. Meer informatie is te vinden op xxx.xxxxxxxx.xx of via het telefoonnummer 0800- 0231773.
Artikel 73: Regeling bouwplaatswerknemers ten aanzien van werk en arbeidsverhindering bij vorst en andere ongunstige weersomstandigheden
1. De werkgever beoordeelt in redelijk overleg met de betrokken werknemers, waarbij zowel het bedrijfsbelang als de veiligheid en gezondheid van de werknemers in acht worden genomen, wanneer en hoe lang als gevolg van ongunstige weersomstandigheden of te weinig licht niet kan worden gewerkt. Indien geen overeenstemming tussen werkgever en werknemer bestaat gelden de volgende bepalingen.
2. De werknemer heeft tijdens vorst bij buitenwerkzaamheden waarbij hij direct aan de buitenlucht is blootgesteld, het zelfstandig recht zijn werkzaamheden te staken, indien sprake is van één of meer van de navolgende omstandigheden:
a. een gevoelstemperatuur van -6° Celsius of lager. Hierbij geldt niet de voorwaarde dat sprake moet zijn van vorst;
b. rijwegen dan wel looppaden niet in begaanbare staat verkeren;
c. geen winter-/doorwerkkleding ter beschikking is gesteld;
d. er een sneeuwdek op het werkobject/de werkplek ligt dat niet met eenvoudige middelen is te verwijderen.
3. Indien een van de hierboven genoemde situaties zich uiterlijk om 10.30 uur nog voordoet, is de werknemer gerechtigd het werk te verlaten. De gevoelstemperatuur volgens de 10 uur-meting van het KNMI-weerstation in het postcodegebied waarin het bouwproject, waar de werknemer werkzaam is, zich bevindt, is daarbij bepalend. Een overzicht met deze weerstations per postcodegebied is terug te vinden op de websites van cao-partijen en op xxx.xxxxxxxxxxx.xx.
4. De werkgever is in geval van arbeidsverhindering in verband met ongunstige weersomstandigheden verplicht aan de werknemer het vast overeengekomen loon door te betalen. Indien een prestatiebevorderend systeem van toepassing is, zoals bedoeld in artikel 45 dient het vast overeengekomen loon te worden vermeerderd met de gemiddelde prestatiepremie van de overige dagen in de betreffende loonbetalingsperiode van vier weken of een maand waarin het vorstverzuim valt, dan wel indien vorstverzuim de gehele betreffende loonbetalingsperiode omvat, het gemiddelde over de voorgaande loonbetalingsperiode. De werkgever is eveneens verplicht te voldoen aan de verplichtingen aan de in artikel 84 en 47a genoemde stichtingen.
5. Weersomstandigheden, waaronder of ten gevolge waarvan niet of minder kan worden gewerkt, zullen geen reden zijn tot korting van loon of het geven van ontslag. Een vóór deze arbeidsverhindering aangezegd ontslag, dan wel een ontslag dat voortvloeit uit het verstrijken van de termijn waarvoor de arbeidsovereenkomst is aangegaan, wordt hierdoor echter niet opgeschort. Evenmin verzet deze arbeidsverhindering zich tegen ontslag op staande voet, wegens een dringende reden als bedoeld in artikel 7:678 BW. De werkgever is verplicht de werknemer in geval van ontslag wegens een dringende reden als bedoeld in artikel 7:678 BW daarvan direct mondeling mededeling te doen.
6. De loondoorbetalingverplichting voor de werkgever geldt ook, indien sprake mocht zijn van een verschil van mening over de vraag of door de werknemer al dan niet terecht een beroep is gedaan op het bepaalde in lid 2 en/of 3 van dit artikel.
7. Indien de werkgever, ondanks zijn verplichting daartoe, het loon van de werknemer niet doorbetaalt, kan die verplichting op aanvraag van de werknemer worden overgenomen door het Garantiefonds Loondoorbetaling bij Vorst. De werknemer dient bij zijn aanvraag aan te tonen:
a. dat sprake is van een dienstbetrekking waaraan hij zijn aanspraken ontleent;
b. wat de omvang van zijn aanspraken uit die dienstbetrekking op het Garantiefonds Loondoorbetaling bij Vorst is;
c. dat hij zijn werkgever schriftelijk ter nakoming van diens verplichtingen ter zake aangetekend heeft gemaand.
8. Indien het Garantiefonds Loondoorbetaling bij Vorst aan de werknemer een loondervingsuitkering verstrekt, verwerft het fonds op de werkgever een zelfstandig recht op invordering van een bedrag, gelijk aan de uitkering die aan de werknemer is gedaan, vermeerderd met administratie- en incassokosten en wettelijke rente. Indien een werknemer, hangende een aanvraag om uitkering door het Garantiefonds, alsnog van zijn werkgever voldoening van het hem toekomende loon verkrijgt, dient de aanvraag terstond via een schriftelijke kennisgeving door de werknemer te worden ingetrokken. Ten onrechte verstrekte loondervingsuitkeringen dan wel verstrekte voorschotten daarop worden van de werknemer teruggevorderd.
9. De werkgever, die meent dat de werknemer ten onrechte zijn werkzaamheden op grond van een omstandigheid zoals genoemd in lid 2 heeft gestaakt, kan Weerverletbestrijding verzoeken te toetsen of zulks terecht is gebeurd. Indien blijkt dat de staking van de werkzaamheden ten onrechte is geschied, is de werknemer verplicht zijn werkzaamheden direct te hervatten, voor zover de omstandigheden zoals bedoeld in lid 2 dat op dat moment toelaten.
Voorts gelden de volgende bijzondere bepalingen:
10. Indien werknemers in de steigerbouw werkzaamheden verrichten bij een gevoelstemperatuur van -6° Celsius of lager zullen deze werknemers, onder handhaving van de gebruikelijke begin- en eindtijden van de werkdag, vier maal 1,5 uur effectief op de werkplek werkzaam zijn afgewisseld met een opwarmpauze van telkens minimaal 15 minuten. De benodigde aan- en aflooptijd is niet in deze effectieve werktijd van 1,5 uur inbegrepen. Op één werkdag kunnen maximaal vier shifts van effectief 1,5 uur worden gepland onder doorbetaling van het vast overeengekomen loon. Werknemers in de steigerbouw die zijn ingedeeld in de bouw kunnen tijdens vorst ook worden ingezet in de industriële steigerbouw, onder toepassing van dezelfde voorwaarden die gelden voor de industriële steigerbouw.
11. Bij arbeidsverhindering door te weinig licht, mist, regen, wind, vorst of uitzonderlijk hoge of lage waterstand zullen de niet gewerkte uren als arbeidsuren worden beschouwd.
12. Bij arbeidsverhindering als gevolg van uitzonderlijk hoge of lage waterstand geldt dit slechts over de werkdag waarop de arbeidsverhindering ontstaat.
13. Onverminderd het bepaalde onder lid 11 geldt het onder lid 12 bepaalde voor de grond-, water- en wegenbouw slechts over de eerste vijf werkdagen, indien de
arbeidsverhindering is ontstaan als gevolg van uitzonderlijk hoge waterstand ten gevolge van bijzonder zware regenval, alsmede een zodanige wateroverlast door ondoorlaatbaarheid van de bodem, dat niet meer kan worden gewerkt op het werkterrein of de bouwplaats dan wel het werkterrein of de bouwplaats onbegaanbaar is en de opdrachtgever de arbeid verbiedt.
Artikel 74: (Aanvullende) Regeling onwerkbaar weer
1. Artikel 73 is onverkort van toepassing, tenzij hiervan in dit artikel nadrukkelijk wordt afgeweken.
2. De werkgever is bij weersomstandigheden, waaronder of ten gevolge waarvan niet kan worden gewerkt, gehouden aan de werknemer het vast overeengekomen loon of salaris door te betalen. Deze weersomstandigheden kunnen geen reden zijn voor het geven van ontslag.
3. De hiernavolgende leden van dit artikel gelden:
• voor het tijdvak lopende van de eerste maandag in november van enig jaar tot en met de laatste vrijdag in maart van het daarop volgend jaar (hierna te noemen: winterseizoen); én
• voor zover vanwege of ten gevolge van vorst niet wordt gewerkt.
4. a. Als vorstdag wordt beschouwd een werkdag in een winterseizoen waarop vanwege vorst niet wordt gewerkt en die voldoet aan minimaal één van de volgende normen:
• de gemeten temperatuur is tussen 00.00 uur en 07.00 uur lager geweest dan -3° Celsius; dan wel
• de gemeten temperatuur is om 07.00 uur en om 10.00 uur daaropvolgend -0,5° Celsius of lager; dan wel
• de gemeten temperatuur is om 10.00 uur -1,5° Celsius of lager; dan wel
• de gevoelstemperatuur is om 10.30 uur volgens de KNMI-meting van 10.00 uur
-6,0° Celsius of lager. Hierbij hoeft geen sprake te zijn van vorst.
b. Voor het vaststellen van een norm uit lid 4a is bepalend de meting van het KNMI- weerstation in het postcodegebied waarin het werkobject, waar de werknemer werkzaam is of zou zijn, zich bevindt.
c. Als vorstdag wordt eveneens beschouwd een werkdag waarop wegens de gevolgen van vorst niet wordt gewerkt, en wel onder de volgende voorwaarde: indien na een periode van minimaal 3 achtereenvolgende werkdagen een vorstnorm, zoals beschreven in lid 4a, is gehaald, kunnen maximaal 2 direct daarop aansluitende werkdagen worden beschouwd als vorstdagen. Hiertoe is het niet noodzakelijk dat op die 2 direct daarop aansluitende werkdagen een vorstnorm is gehaald.
d. Voor infrabedrijven kunnen weekenddagen eveneens als werkdagen in de zin van dit artikel worden beschouwd. Hiervoor gelden de volgende voorwaarden:
• de werkgever moet aantonen dat hij deze dagen tenminste veertien dagen van tevoren had ingepland; én
• de werkgever moet aantonen dat de opdrachtgever in besteksbepalingen eist dat er op weekenddagen wordt gewerkt.
5. Het risico van vorst moet per werknemer gedurende de eerste 15 vorstdagen in een winterseizoen voor rekening van de werkgever komen.
6. Voor de vorstdagen in een winterseizoen boven het aantal van 15 geldt dat de werkgever – in afwijking van artikel 7:628 BW, artikel 73 en lid 2 van dit artikel – het loon of salaris niet doorbetaalt op vorstdagen, zoals genoemd in lid 4 sub a en c van dit artikel.
7. Voor de vorstdagen in een winterseizoen boven het aantal van 15 kan de werkgever namens de werknemer bij het UWV een WW-uitkering volgens de wettelijke voorziening aanvragen.
8. De werkgever is gehouden aan de betrokken werknemer een aanvulling op de WW- uitkering te betalen tot 100% van het vast overeengekomen loon/salaris. Indien een prestatiebevorderend systeem van toepassing is, zoals bedoeld in artikel 45, dient het vast overeengekomen loon te worden vermeerderd met de gemiddelde
prestatiepremie van de overige dagen in de betreffende loonbetalingsperiode van vier weken of een maand waarin het verzuim valt, dan wel indien het verzuim de gehele betreffende loonbetalingsperiode omvat, het gemiddelde over de voorgaande loonbetalingsperiode.
9. De werkgever is verplicht te voldoen aan de verplichtingen aan de in artikel 84, 47a en 47b genoemde fondsen.
10. Indien de werkgever geen gebruik maakt van de wettelijke voorziening of de aanvraag door het UWV wordt afgewezen, is lid 2 van dit artikel onverkort van toepassing.
11. Van iedere vorstdag in een winterseizoen doet de werkgever conform de uitvoeringsvoorschriften melding bij het UWV middels het daarvoor bestemde bouwspecifieke meldformulier van UWV.
12. Ter zake van een vorstdag die bij het UWV wordt gemeld, geldt dat een werknemer op die gehele dag geen (vervangende) werkzaamheden mag verrichten. Bovendien dient de werknemer door zijn werkgever te zijn bericht die dag niet op het werk te hoeven verschijnen dan wel door zijn werkgever daadwerkelijk naar huis te zijn gestuurd.
13. De werkgever is gehouden te voldoen aan alle (uitvoerings)voorschriften die in het kader van onderhavige regeling gelden. Deze voorschriften zijn te vinden op de websites van UWV en cao-partijen. Op een correcte naleving hiervan wordt streng gecontroleerd en bij constatering van oneigenlijk gebruik en/of misbruik zullen sancties volgen.
Artikel 75: Voorziening bij ongeval
De werknemer heeft bij een ongeval in diensttijd of tijdens het woon-werkverkeer aanspraak op een bruto uitkering van:
• € 20.650,- in geval van overlijden;
• € 41.300,- in geval van blijvende invaliditeit.
Afhankelijk van de mate van invaliditeit kunnen lagere bedragen worden toegekend. De tekst van deze ‘collectieve ongevallenregeling’ en de hierbij geldende voorwaarden maakt onderdeel uit van de CAO Bedrijfstakeigen Regelingen voor de Bouwnijverheid.
Hoofdstuk 9 Arbeidsongeschiktheid en werkloosheid
Artikel 76: Loondoorbetaling bij ziekte
1. Bij de tweede en derde ziekmelding gedurende een kalenderjaar is de werkgever niet tot loondoorbetaling van de eerste ziektedag gehouden.
2. De werknemer heeft gedurende het eerste ziektejaar recht op 100% doorbetaling van zijn vast overeengekomen loon of salaris. Tijdens het tweede ziektejaar heeft de werknemer recht op 70% doorbetaling van zijn vast overeengekomen loon.
Artikel 77a: Arbeidsongeschiktheid bouwplaatswerknemers als gevolg van arbeid voor derden
1. De werknemer die zonder toestemming van de werkgever bouwwerkzaamheden verricht ten behoeve van derden en als gevolg hiervan arbeidsongeschikt raakt, heeft voor de duur van de eerste drie maanden van deze arbeidsongeschiktheid geen recht op de aanvulling van hetgeen hem op grond van artikel 7:629 BW toekomt tot zijn vast overeengekomen loon.
2. Indien en voor zover de werkgever ter zake van arbeidsongeschiktheid van zijn werknemer tegenover een of meer derden een vordering tot schadevergoeding kan doen gelden, moet de betrokken werknemer zijn volledige medewerking verlenen om de schadevergoeding op deze derde(n) te verhalen. Artikel 6:107a BW is van overeenkomstige toepassing.
Artikel 77b: Arbeidsongeschiktheid uta-werknemers als gevolg van arbeid voor derden
1. Het in artikel 76 lid 2 gestelde is – voor wat betreft het bovenwettelijke deel van de loondoorbetaling - niet van toepassing, indien de werknemer – ook al zou hij minder arbeidsongeschikt zijn – enige vorm van arbeid voor derden verricht.
2. Indien en voor zover de werkgever ter zake van arbeidsongeschiktheid van zijn werknemers tegenover één of meer derde(n) een vordering tot schadevergoeding kan doen gelden, dient de betrokken werknemer zijn volledige medewerking te verlenen de schadevergoeding op deze derde(n) te verhalen. Als schade wordt hier bedoeld het bedrag voortvloeiend uit de loondoorbetalingsverplichting (inclusief de daarbij behorende vakantietoeslag) ex artikel 76 lid 2, alsmede een door de werkgever ten behoeve van de werknemer ontvangen uitkering krachtens de Ziektewet en/of een verhoogde WAO- of WIA-uitkering.
De uit artikel 76 lid 2 voortvloeiende verplichtingen van de werkgever aan de werknemer blijven onverminderd van kracht.
Artikel 78: Re-integratie
1. In aanvulling op de verplichtingen die voortvloeien uit de Wet Verbetering Poortwachter zal de werkgever ten behoeve van de re-integratie van een arbeidsongeschikte werknemer een re-integratiebedrijf inschakelen. Het re- integratiebedrijf moet het Blik op Werk Keurmerk (Borea Keurmerk)2 of een aantoonbaar gelijkwaardig kwaliteitsniveau hebben. Indien 14 weken na het ontstaan van de arbeidsongeschiktheid nog niet aan deze verplichting is voldaan, heeft de werknemer het zelfstandig recht om naar een re-integratiebedrijf met het Blik op Werk Keurmerk (Borea Keurmerk) of een aantoonbaar gelijkwaardig kwaliteitsniveau te gaan voor opleiding, begeleiding en bemiddeling. De kosten hiervan worden
betaald vanuit het Aanvullingsfonds voor de Bouwnijverheid. Het Aanvullingsfonds voor de Bouwnijverheid zal deze kosten verhalen op de werkgever.
2. In de periode van zes maanden na de werkhervatting bij een andere werkgever neemt het re-integratiebedrijf twee keer contact op met de werknemer om naar zijn situatie te informeren. Indien bij werknemer/cliënt de behoefte bestaat aan één of meerdere gesprekken, dan zijn de kosten die hieraan verbonden zijn voor rekening van de werkgever bij wie het re-integratieproces is gestart.
Artikel 79: Bonus bij re-integratie in het tweede ziektejaar
1. Indien de werknemer in diens tweede ziektejaar re-integreert in zijn oude of een nieuwe functie binnen of buiten het bedrijf of de bedrijfstak, bestaat onder de volgende voorwaarden recht op een bonus voor zowel de werkgever als de werknemer:
a. de werknemer moet minstens twee maanden onafgebroken weer aan het werk zijn; wordt de periode van twee maanden onderbroken door vakantie, dan wordt de periode van twee maanden met de duur van die vakantie verlengd;
b. de werknemer moet met dit werk minstens 50% verdienen van het vast overeengekomen loon of salaris dat hij verdiende voordat hij arbeidsongeschikt werd;
c. het tweede ziektejaar van de werknemer is niet eerder dan op 1 januari 2005 aangevangen.
2. Indien de werknemer aan de in lid 1 onder a, b en c vermelde voorwaarden voldoet en hij blijft in dienst van zijn oorspronkelijke werkgever, heeft hij over de periode vanaf de eerste dag van zijn tweede ziektejaar tot en met de laatste dag van de tweede maand die hij weer aan het werk is, recht op een aanvulling ineens tot 100% van zijn vast overeengekomen loon of salaris dat hij verdiende voordat hij arbeidsongeschikt werd. De periode waarover de aanvulling plaatsvindt kan echter nooit langer zijn dan twaalf maanden. De aanvulling kan ook nooit meer dan één keer per jaar worden verstrekt.
3. Vindt de re-integratie plaats middels indiensttreding bij een andere werkgever en voldoet de werknemer overigens aan de in lid 1 onder a, b en c genoemde voorwaarden, dan betaalt de oorspronkelijke werkgever de werknemer de aanvulling van ten hoogste twaalf maanden 30%, echter uitsluitend tot aan de dag van de re- integratie.
4. De werkgever die in de in lid 2 en 3 bedoelde situaties een aanvulling ineens aan de werknemer heeft uitbetaald, heeft recht op een bonus van € 2.500 uit het Aanvullingsfonds. Aan de administratieve voorwaarden, waaraan de werkgever daarbij moet voldoen, dient de werknemer zijn medewerking te verlenen. Informatie over deze administratieve voorwaarden kan worden opgevraagd bij APG Pensioenbeheer B.V..
Artikel 80: Pensioenopbouw in het tweede ziektejaar
In het tweede ziektejaar vindt volledige pensioenopbouw plaats, volgens regels en onder voorwaarden zoals vastgelegd in het Pensioenreglement Bouwnijverheid van de Stichting bpfBOUW.
Artikel 81: Eindejaarsuitkering arbeidsongeschikten
1. Werknemers die een uitkering ontvangen op grond van de regeling Inkomensvoorziening Volledig Arbeidsongeschikten (IVA) of de regeling Werkhervatting Gedeeltelijk Arbeidsgeschikten (WGA) bij 80-100% arbeidsongeschiktheid, hebben recht op een eindejaarsuitkering. De uitkering wordt in december van elk jaar betaalbaar gesteld.
2. In de situatie dat de werkgever aan een werknemer een aanvulling tot 100% op de uitkering verstrekt, kan deze werkgever het met de eindejaarsuitkering overeenkomende bedrag in mindering brengen op de aanvulling zodat de situatie
wordt voorkomen dat de arbeidsongeschikte werknemer meer zou ontvangen dan een werknemer in actieve dienst.
3. Werknemers die vóór 1 januari 2006 volledig of gedeeltelijk arbeidsongeschikt waren in de zin van de WAO en wier volledige of gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid zich na 1 januari 2006 heeft voortgezet, behouden het – in artikel 31 lid 5 van de CAO voor het Bouwbedrijf 2002-2004 (AI nr. 9992, gepubliceerd in Staatscourant nr. 187 d.d. 29 september 2003) dan wel artikel 18 lid 6 van de CAO voor het Uitvoerend, Technisch en Administratief personeel in de bouwbedrijven (AI nr. 9995, gepubliceerd in Staatscourant nr. 188 d.d. 30 september 2003) beschreven – recht op de eindejaarsuitkering naar rato van het arbeidsongeschiktheidspercentage.
4. Bij beëindiging van de arbeidsongeschiktheid ontvangt de werknemer die aan de voorwaarden als bedoeld in lid 1 of 2 van dit artikel voldoet de voor hem geldende eindejaarsuitkering naar rato van de duur van de arbeidsongeschiktheid in het betreffende kalenderjaar.
5. De bouwplaatswerknemer moet om in aanmerking te komen voor de in lid 1, 2 of 3 van dit artikel bedoelde uitkering via de vakbondsconsulent een aanvraag indienen bij het Aanvullingsfonds voor de Bouwnijverheid.
6. Voor de financiering van de in lid 1, 2 en 3 van dit artikel bedoelde regelingen is de werkgever aan het Aanvullingsfonds voor de Bouwnijverheid een premie verschuldigd.
Artikel 82: Eenmalige uitkering bij werkloosheid
1. Een werknemer die werkloos wordt en voldoet aan de daarvoor gestelde voorwaarden in het reglement van het Aanvullingsfonds voor de Bouwnijverheid heeft aanspraak op een aanvulling ineens van € 425,-.
2. De werknemer moet zich, om in aanmerking te komen voor de uitkering als bedoeld in lid 1, via de vakbondsconsulent, melden bij APG.
3. Voor de financiering van de regeling is premie verschuldigd aan het Aanvullingsfonds voor de Bouwnijverheid die gelijkelijk door werkgever en werknemer wordt opgebracht.
Artikel 83: Pensioenopbouw bij werkloosheid
Voor de werknemer die direct aansluitend op zijn dienstbetrekking met zijn werkgever recht heeft op een uitkering als bedoeld in de Werkloosheidswet wordt, indien wordt voldaan aan de voorwaarden zoals vastgelegd in het Reglement Aanvullingen en uitkeringen van de Stichting Aanvullingsfonds, gedurende maximaal 6 maanden na aanvang van die uitkering een bedrag aan de pensioenuitvoerder betaald ten behoeve van de voortzetting van de ouderdomspensioenopbouw.
Hoofdstuk 10 Bedrijfstakeigen Regelingen en pensioen
Artikel 84: Sociale Fondsen
1. Er is een CAO Bedrijfstakeigen Regelingen voor de Bouwnijverheid (CAO BTER). In de CAO BTER worden nadere regels gesteld ten aanzien van de uitvoering van de regelingen van de volgende stichtingen:
•de stichting Opleidings- en Ontwikkelingsfonds voor de Bouwnijverheid;
•de stichting Aanvullingsfonds voor de Bouwnijverheid.
2. De werkgever is gehouden tot het betalen van premie aan deze fondsen. De hiermee verbandhoudende voorwaarden zijn opgenomen in de betreffende statuten en reglementen, welke zijn opgenomen in de CAO BTER.
Artikel 85a: Pensioen- en aanvullingsregelingen bouwplaatswerknemers
1. Een nieuwe regeling voor ouderdomspensioen is op 1 januari 2006 in werking getreden. Deze ouderdomspensioenregeling vervangt de vroegere ouderdomspensioenregeling en de vroegpensioenregelingen.
2. Het pensioenloon is het pensioenloon als omschreven in het pensioenreglement Bouwnijverheid van de Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor de Bouwnijverheid (bpfBOUW).
3. Het maximum pensioenloon bedraagt voor het jaar 2014 € 55.353,66 (inclusief 8% vakantiegeld). Het maximum pensioenloon kan jaarlijks wijzigen.
4. Het bodemloon bedraagt voor het jaar 2014 € 13.448,91. Het bodemloon dat bepalend is voor de premiebetaling kan jaarlijks wijzigen.
5. De premie voor de ouderdomspensioenregeling bestaat uit twee deelpremies (2014): een basispremie van 21,8% van het pensioenloon van de werknemer minus het bodemloon, waarvan 8,4212% voor rekening komt van de werknemer en een deelpremie voor de Aanvullingsregeling 55- (regeling voor werknemers die op 1 januari 2005 jonger dan 55 jaar waren) van 13,1%, waarvan 10,6% van het pensioenloon van de werknemer minus het bodemloon en 2,5% van het pensioenloon van de werknemer. Van het premiepercentage van 10,6% komt 4,0947% voor rekening van de werknemer en van het premiepercentage van 2,5% komt 1,25% voor rekening van de werknemer.
Jaarlijks kan het bestuur van bpfBOUW nieuwe premiepercentages vaststellen.
6. Voor de in lid 5 bedoelde premies met premiegrondslag het pensioenloon van de werknemer minus het bodemloon, geldt dat tot het grenspremiepercentage van 27,70% de werkgever 63,30% betaalt en de werknemer 36,70%. De premies worden hiervoor bij elkaar opgeteld. Vanaf het grenspremiepercentage betaalt zowel de werkgever als de werknemer 50%. Het werknemersdeel wordt op vier cijfers achter de komma afgerond. De werkgever betaalt de resterende premie.
7. Zowel de werkgever als de werknemer betaalt 50% van de in lid 5 bedoelde premie met premiegrondslag het pensioenloon van de werknemer.
8. Indien een werknemer korter dan de normale arbeidsduur werkt, wordt de premie voor die werknemer vastgesteld op de wijze als bepaald in het pensioenreglement Bouwnijverheid van de Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor de Bouwnijverheid.
Artikel 85b: Pensioen- en aanvullingsregelingen uta-werknemers
1. Een nieuwe regeling voor ouderdomspensioen is op 1 januari 2006 in werking getreden. Deze ouderdomspensioenregeling vervangt de vroegere ouderdomspensioenregeling en de vroegpensioenregelingen.
2. Het pensioenloon is het pensioenloon als omschreven in het pensioenreglement Bouwnijverheid van de Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor de Bouwnijverheid (bpfBOUW).
3. Het maximum pensioenloon bedraagt voor het jaar 2014 € 55.353,66 (inclusief 8% vakantiegeld). Het maximum pensioenloon kan jaarlijks wijzigen.
4. Het bodemloon bedraagt voor het jaar 2014 € 13.448,91. Het bodemloon dat bepalend is voor de premiebetaling kan jaarlijks wijzigen.
5. De premie voor de ouderdomspensioenregeling bestaat uit twee deelpremies (2014): een basispremie van 21,8% van het pensioenloon van de werknemer minus het bodemloon, waarvan 9,4398% voor rekening komt van de werknemer en een deelpremie Aanvullingsregeling 55- (regeling voor werknemers die op 1 januari 2005 jonger dan 55 jaar waren) van 4,0%, waarvan 2,8% van het pensioenloon van de werknemer minus het bodemloon en 1,2% van het pensioenloon van de werknemer. Van het premiepercentage van 2,8% komt 1,2124% voor rekening van de werknemer en van het premiepercentage van 1,2% komt 0,6% voor rekening van de werknemer. Jaarlijks kan het bestuur van bpfBOUW nieuwe premiepercentages vaststellen.
6. Voor de in lid 5 bedoelde premies met premiegrondslag het pensioenloon van de werknemer minus het bodemloon, geldt dat tot het grenspremiepercentage van 21,40% de werkgever 57,70% betaalt en de werknemer 42,30%. De premies worden hiervoor bij elkaar opgeteld. Vanaf het grenspremiepercentage betaalt zowel de werkgever als de werknemer 50%. Het werknemersdeel wordt op vier cijfers achter de komma afgerond. De werkgever betaalt de resterende premie.
7. Er is een aparte aanvullende regeling, vastgelegd in het reglement VUT-UTA, zoals opgenomen in bijlage 15a van deze cao, voor werknemers die op 1 januari 2005 de leeftijd van 55 jaar hebben bereikt. De premie voor deze aanvullingsregeling 55+ (regeling voor werknemers die op 1 januari 2005 de leeftijd van 55 jaar hebben bereikt) wordt met ingang van 1 januari 2014 niet langer geheven.
8. Zowel de werkgever als de werknemer betaalt 50% van de in lid 5 bedoelde premie met premiegrondslag het pensioenloon van de werknemer.
9. Indien een werknemer korter dan de normale arbeidsduur werkt, wordt de premie voor die werknemer vastgesteld op de wijze als bepaald in het pensioenreglement Bouwnijverheid van de Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor de Bouwnijverheid.
Artikel 86: Collectieve excedentregeling uta-werknemers
1. Definities
In dit artikel wordt verstaan onder:
• pensioenloon: het bruto jaarsalaris van de werknemer vermeerderd met 8% vakantietoeslag en een met de werkgever schriftelijk overeengekomen vaste jaarlijkse uitkering. Het pensioenloon van de werknemer wordt jaarlijks per
1 januari verhoogd conform de samengestelde wijziging van de salarissen van uta-werknemers volgens deze cao over het voorafgaande kalenderjaar;
• maximum pensioenloon: het in het reglement van de Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor de Bouwnijverheid (bpfBOUW) vastgelegde maximale pensioenloon. In 2014 bedraagt dit pensioenloon € 55.353,66 (inclusief 8% vakantietoeslag). Dit bedrag wordt jaarlijks per 1 januari verhoogd conform het reglement van het bpfBOUW;
• maximum excedentloon: het maximale pensioenloon waarop de collectieve excedentregeling van toepassing kan zijn. In 2014 is dit bedrag € 84.430,22. Het wordt jaarlijks per 1 januari verhoogd conform de samengestelde wijziging van de salarissen van uta-werknemers volgens deze cao over het voorafgaande kalenderjaar.
2. Collectieve excedentregeling
a. De collectieve excedentregeling is bedoeld voor de werknemer die op 1 januari 2005 de leeftijd van 55 jaar heeft bereikt, die meer verdient dan het maximum pensioenloon en voldoet aan de voorwaarden zoals vermeld in bijlage 15c.
b. De premie voor de collectieve excedentregeling bedraagt vanaf 2014 0%. Jaarlijks kunnen partijen bij deze cao het premiepercentage aanpassen.
c. Werkgever en werknemer betalen ieder de helft van de in lid 2, onder b, vermelde premie.
d. De collectieve excedentregeling is ondergebracht in de regeling Vrijwillig Vervroegd Uittreden voor het Uitvoerend, Technisch en Administratief personeel in het bouwbedrijf (VUT-UTA). Deze regeling is vastgelegd in het reglement VUT- UTA van bpfBOUW.
3. Part-time werk
Indien een werknemer korter dan de normale arbeidsduur werkt, worden de in dit artikel genoemde bedragen naar rato verlaagd.
4. Eerder of later uittreden
Voor de werknemer die eerder of later dan de eerste dag van de maand waarin hij 62 jaar wordt, doch uiterlijk voor het bereiken van de 65-jarige leeftijd, wil uittreden wordt de uitkering verlaagd respectievelijk verhoogd op basis van algemeen aanvaarde uitgangspunten.
Artikel 87: WGA-verzekering
De werkgever die niet is aangesloten bij bpfBOUW is verplicht voor zijn werknemers een WGA-verzekering af te sluiten die minimaal gelijkwaardig is aan de regeling, zoals vastgelegd in het Pensioenreglement Bouwnijverheid van de Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor de Bouwnijverheid. De premie voor deze verzekering wordt gelijkelijk verdeeld tussen de werkgever en de werknemer.
Hoofdstuk 11 Medezeggenschap
Artikel 88: Vakbondsactiviteiten in de onderneming
Om contacten mogelijk te maken tussen de werknemersorganisaties en hun leden en tussen deze leden onderling, en ook om de werknemersorganisaties in staat te stellen de leden van de ondernemingsraad in hun werk te ondersteunen, zijn partijen het volgende overeengekomen.
1. De werknemersorganisaties kunnen elk uit de kring van hun leden binnen elke onderneming dan wel werkobject dat daarvoor in aanmerking komt een contactpersoon aanwijzen. Van deze aanwijzing wordt de werkgever mededeling gedaan.
2. De contactpersoon kan binnen de onderneming, maar buiten de werktijd, contact hebben met de overige in de onderneming werkzame leden van zijn organisatie(s).
3. De contactpersoon kan, na overleg met de werkgever, binnen de werktijd contact hebben met bezoldigde functionarissen van zijn organisatie.
4. De contactpersoon kan binnen werktijd contact hebben met de leden van de ondernemingsraad, wanneer het initiatief daartoe van deze leden uitgaat.
5. De contactpersonen zullen in redelijke mate gebruik maken van de mogelijkheid vrijaf te krijgen met behoud van loon voor de in lid 3 en lid 4 genoemde activiteiten. Daarbij zal een maximum van vijftig werkuren per jaar per honderd werknemers niet worden overschreden. Voor kleinere ondernemingen geldt deze verhouding naar rato.
6. De werkgever zal – als regel buiten de bedrijfstijd – nadat hem daarom is verzocht, bedrijfsruimte beschikbaar stellen voor vergaderingen met de in lid 2 genoemde leden en/of de in lid 3 genoemde bezoldigde functionarissen van de vakorganisaties.
7. De werkgever draagt er zorg voor dat de contactpersoon niet vanwege zijn werkzaamheden in het kader van het vakbondswerk in de onderneming wordt benadeeld in zijn positie in de onderneming bijvoorbeeld ten aanzien van promotie of beloning.
8. De ondernemer kan de dienstbetrekking van een werknemer die de functie bekleedt van contactpersoon, zoals bedoeld in lid 1 dan wel korter dan twee jaar geleden deze functie bekleed heeft, niet doen beëindigen dan indien de beëindiging ook zou zijn geschied wanneer hij genoemde functie niet zou hebben bekleed.
Artikel 89: Bevoegdheden ondernemingsraad
In een onderneming met een ondernemingsraad kan een van deze cao afwijkende regeling overeengekomen worden indien en voorzover in deze cao de gelegenheid wordt geboden. In dit geval gelden, naast de bepalingen vastgelegd in de Wet op de Ondernemingsraden (WOR) de volgende bepalingen.
1. De werkgever dient met de ondernemingsraad overeenstemming te bereiken over de afwijkende regeling/bepaling. De afwijkende regeling/bepaling dient per saldo minimaal gelijkwaardig te zijn aan de regeling/bepaling van deze cao, met uitzondering van artikel 70a lid 3. Indien geen overeenstemming wordt bereikt geldt de regeling/bepaling van deze cao.
2. De ondernemingsraad kan zich laten bijstaan door vakbondscontactpersonen als bedoeld in artikel 88 en door externe vertegenwoordigers van organisaties, partij bij deze cao.
3. De duur van de afwijkende regeling/bepaling is maximaal gelijk aan de looptijd van deze cao. De afwijkende regeling/bepaling kan niet stilzwijgend verlengd worden.
4. De leden van de ondernemingsraad hebben tijdens werktijd aanspraak op minimaal zestig uren per jaar ten behoeve van onderling overleg en beraad met behoud van loon, en aanspraak op minimaal vijf dagen per jaar ten behoeve van scholing en vorming met behoud van loon.
5. De ondernemingsraad is verplicht in die gevallen waarin hij van de cao afwijkt (de artikelen 23 lid 8, 34 lid 8, 55 lid 5, 50 lid 7, 51 lid 10, 56 lid 4 en 70a lid 3), het
voorgenomen besluit over die regelingen inclusief de consequenties daarvan vroegtijdig ter raadpleging voor te leggen aan de in de onderneming werkzame en bij de regelingen betrokken werknemers. Deze raadpleging moet zo gebeuren dat toetsing van het draagvlak mogelijk is.
Artikel 90: Medezeggenschap in bouwcombinaties
In een bouwcombinatie gelden voor het instellen van een medezeggenschapsorgaan de volgende regels.
1. Het vertegenwoordigend overleg wordt ingesteld bij combinaties waarbij het vooruitzicht is dat zij langer dan een jaar zullen bestaan.
2. In de combinatieovereenkomst (een contract tussen de deelnemers in de bouwcombinatie) is een standaardpassage opgenomen, waarin de medezeggenschap in de combinatie is vastgelegd.
3. In de standaardpassage wordt overeengekomen dat er in de betreffende rechtspersoon een vertegenwoordigend overleg wordt geïnstalleerd door de bestuurder van die rechtspersoon.
4. Het vertegenwoordigend overleg bespreekt onderwerpen die betrekking hebben op veiligheid en gezondheid, waarbij ook de arbeidstijden betrokken worden.
Artikel 91: Fusie
1. Het bepaalde in dit artikel is alleen van toepassing, wanneer in een van de bij de fusie betrokken, in Nederland gevestigde ondernemingen in de regel 50 personen of meer werkzaam zijn.
2. De werkgever die met inachtneming van het bepaalde in lid 1 overweegt een fusie aan te gaan zal bij het nemen van zijn beslissingen het SER-besluit Fusiegedragsregels 2000 alsmede de bepalingen van dit artikel in acht nemen.
3. a. Indien de verwachting gewettigd is, dat de fusie wellicht doorgang zal vinden, zal de werkgever zowel de werkgeversorganisaties als de werknemersorganisaties partij bij deze cao daarvan in kennis stellen en deze kennisgeving zo spoedig mogelijk schriftelijk bevestigen.
b. Aansluitend hierop zal de werkgever de door hem overwogen maatregelen en de daaruit eventueel voor al de werknemers of een aanmerkelijk deel van de werknemers voortvloeiende gevolgen bespreken met de werknemersorganisaties partij bij deze cao, waarbij voorts aandacht zal worden besteed aan het tijdstip en de wijze waarop het gehele personeel zal worden ingelicht.
4. De werkgever zal de ondernemingsraad, voor zover aanwezig, in kennis stellen van het door hem voorgenomen besluit tot de fusie en daarbij een overzicht verstrekken van de beweegredenen voor het besluit, de te verwachten gevolgen voor de in de onderneming werkzame personen en de naar aanleiding daarvan voorgenomen maatregelen. Vervolgens zal de werkgever de ondernemingsraad in de gelegenheid stellen over het voorgenomen besluit advies uit te brengen.
5. Met betrekking tot de in lid 3 sub a en b van dit artikel genoemde kennisgeving en bespreking zullen de werkgevers- en werknemersorganisaties geheimhouding betrachten; deze geheimhouding zal duren tot een door betrokken partijen overeen te komen tijdstip. De in dit lid genoemde geheimhoudingsplicht laat onverlet de geheimhoudingsplicht van de ondernemingsraad, als opgenomen in artikel 20 van de Wet op de Ondernemingsraden.
6. Bovenstaande bepalingen zijn niet van toepassing op tijdelijke bouwcombinaties.
Artikel 92: Bedrijfsoverdracht en bedrijfssluiting
1. Wat in de navolgende leden wordt bepaald, is alleen van toepassing op ondernemingen met in de regel ten minste 25 werknemers.
2. De werkgever, die overweegt
- zijn bedrijf over te dragen anders dan in de zin van een fusie, dan wel
- zijn bedrijf of bedrijfsonderdeel te sluiten,
zal bij het nemen van zijn beslissing de sociale consequenties daarvan betrekken en de bepalingen van dit artikel in acht nemen.
3. a. In verband daarmee zal de werkgever, wanneer de verwachting gewettigd is dat de in lid 2 van dit artikel bedoelde overdracht of sluiting wellicht doorgang zal vinden, zowel de werkgeversorganisaties als de werknemersorganisaties onverwijld en bij voorkeur schriftelijk daarvan in kennis te stellen.
b. Aansluitend hierop zal de werkgever de door hem overwogen maatregelen en de daaruit eventueel voor alle werknemers of een aanmerkelijk deel van de werknemers voortvloeiende gevolgen bespreken met de werknemersorganisaties, waarbij voorts aandacht zal worden besteed aan het tijdstip en de wijze waarop het gehele personeel zal worden ingelicht.
4. De werkgever zal de ondernemingsraad, voor zover aanwezig, in kennis stellen van het door hem voorgenomen besluit tot de in lid 2 van dit artikel genoemde overdracht of sluiting en daarbij een overzicht verstrekken van de beweegredenen voor het besluit, de te verwachten gevolgen voor de in de onderneming werkzame personen en de naar aanleiding daarvan voorgenomen maatregelen. Vervolgens zal de werkgever de ondernemingsraad in de gelegenheid stellen over het voorgenomen besluit advies uit te brengen.
5. Met betrekking tot de in lid 3 sub a. en b. van dit artikel genoemde kennisgeving en bespreking zullen de werkgeversorganisaties en werknemersorganisaties geheimhouding betrachten; deze geheimhouding zal duren tot een door betrokken partijen overeen te komen tijdstip. De in dit lid genoemde geheimhoudingsplicht laat onverlet de geheimhoudingsplicht van de ondernemingsraad, als opgenomen in artikel 20 van de Wet op de ondernemingsraden.
6. Bovenstaande bepalingen zijn niet van toepassing op de beëindiging van een bouwobject en op een tijdelijke bouwcombinatie. Onder tijdelijke bouwcombinatie wordt verstaan een tijdelijke combinatie, die voor één object wordt aangegaan.
Artikel 93: Werkgelegenheidsoverleg in de onderneming
1. De werkgever is gehouden de volgende onderwerpen ter bespreking in de overlegvergadering in te brengen:
- het jaarplan (toekomstverwachtingen ook ten aanzien van werkgelegenheid, orderportefeuille en investeringen);
- de jaarrekeningen (evaluatie van het jaarplan);
- het sociale beleid;
- de werktijden (inclusief de arbeidstijdverkorting);
- uitvoering onderhanden werken (inclusief onderaanneming).
2. De leden van de ondernemingsraad kunnen de werknemersorganisaties betrekken in een overleg over de onderwerpen zoals genoemd in lid 1 van dit artikel. Partijen gaan ervan uit dat een dergelijk besluit als regel bij meerderheid van stemmen van de leden wordt genomen.
Artikel 94: Sociaal Jaarverslag
De werkgever die op grond van de Wet op de Ondernemingsraden verplicht is de OR de jaargegevens over het in het voorafgaande jaar gevoerde sociale beleid te verstrekken, zal deze gegevens ter beschikking stellen aan alle werknemers.
Hoofdstuk 12 Partijenafspraken
Artikel 95: Verplichtingen van werknemers- en werkgeversorganisaties
1. Werkgevers- en werknemersorganisaties verbinden zich hun volle medewerking te zullen verlenen aan de naleving van de bepalingen van deze cao en de volle aansprakelijkheid te zullen aanvaarden voor alle handelingen ter uitvoering van de door hen genomen beslissingen, waardoor inbreuk wordt gemaakt op de bepalingen van deze cao.
2. Zij verbinden zich voorts de nodige maatregelen ten aanzien van hun leden te zullen nemen, teneinde de naleving van deze cao te bevorderen; tevens verklaart iedere organisatie zich aansprakelijk voor alle handelingen van haar leden, waardoor inbreuk wordt gemaakt op de bepalingen van deze cao, behoudens voor zover deze handelingen in strijd zijn met haar besluiten of maatregelen.
3. De werknemersorganisaties verbinden zich gedurende de tijd, dat de bepalingen van deze cao van kracht zijn, bij de leden van de deelnemende werkgeversorganisaties of hun onderaannemers, voor zover deze op hun bouwwerken onderdelen uitvoeren, geen acties te voeren en geen stakingen toe te passen die beogen wijzigingen te brengen in deze overeenkomst, noch werkgevers en werknemers, die daartoe mochten overgaan te steunen. Deze verplichting geldt niet indien de hoofdaannemer nalaat nakoming van deze cao te vorderen van de onderaannemer zoals bedoeld in artikel 5 dan wel nalaat de onderaannemingsovereenkomst onmiddellijk op te zeggen.
4. Voor zover een staking of actie op grond van het bepaalde in lid 3 niet uitgesloten is en die een aangelegenheid betreft die uitsluitend de bedrijfstak of onderneming aangaat, zal eerst getracht worden via overleg tussen partijen bij deze cao een oplossing te vinden.
5. De werkgeversorganisaties verbinden zich voor de duur van deze cao geen uitsluiting op de leden van de deelnemende werknemersorganisaties toe te passen, noch steun te verlenen, wanneer een of meer van hun leden daartoe mocht(en) overgaan.
Artikel 96: Regionale commissies
1. In vijf regio’s verspreid over Nederland zijn zogenaamde regionale commissies ingesteld. De adressen van deze commissies zijn opgenomen in bijlage 16.
2. De commissies zijn samengesteld uit een gelijk aantal personen uit werkgevers- en werknemersorganisaties en omvat ten minste vier en ten hoogste acht leden.
3. De commissies hebben tot doel:
a. het bevorderen van goede samenwerking tussen werkgevers en werknemers in de regio werkzaam, alsmede het voorkomen en tegengaan van alles, wat deze goede samenwerking bedreigt;
b. het bevorderen van de juiste naleving en doorvoering van de bepalingen van deze cao.
4. De commissies hebben binnen deze doelstelling tot taak:
a. het houden van toezicht op afdracht van premies aan de fondsen als genoemd in artikel 84 van deze cao;
b. de naleving van de vakantiebepalingen, waaronder de afdracht aan het Tijdspaarfonds;
c. het tegengaan van beunhazerij. In dit verband dienen werkgevers en werknemers de commissie in de desbetreffende regio in te lichten ingeval van illegale uitvoering van bouwwerken;
d. het bevorderen van de beroepsopleiding;
e. het bevorderen van de naleving van de wettelijke bescherming van de werknemers in de bedrijfstak. Onder andere ten aanzien van de veiligheid op de werkobjecten en in de werkplaatsen, van de gezondheid, hygiëne en van de schaftgelegenheden.
f. het door bemiddeling bevorderen van een minnelijke oplossing van een geschil of dreigend geschil tussen werkgever(s) en werknemer(s) over het niet in acht nemen van bepalingen van deze cao.
Artikel 97: Werkgelegenheidsoverleg in de bedrijfstak Werknemers- en werkgeversorganisaties verbinden zich periodiek bijeen te komen om overleg te plegen over de werkgelegenheidssituatie van de bedrijfstak en de gevolgen hiervan voor haar sectoren en de ondernemingen. Hierbij kunnen al die zaken aan de orde komen die binnen de beïnvloedingssfeer en verantwoordelijkheid liggen van de werknemers- en werkgeversorganisaties. In het bijzonder zullen genoemde organisaties zich hierbij richten op de mogelijkheden om de vakbekwaamheid voor jeugdige
werknemers te bevorderen. Xxxxxx zal in dit overleg gezocht worden naar mogelijkheden om de her- en bijscholing van volwassen werknemers te bevorderen.
Artikel 98: Overige afspraken
1. Arbeidstijden
• Voor wegmarkeerders zullen maatwerkafspraken op het gebied van arbeidstijden worden gemaakt. Tegen die achtergrond hebben cao-partijen uitgesproken bereid te zijn meer maatwerkafspraken te maken voor specifieke groepen in de bedrijfstak.
• Gedurende de looptijd van de CAO 2012 zullen partijen een paritaire voorlichtingscampagne ontwikkelen over nieuwe werkvormen zoals deeltijdwerk en thuiswerken. Deze zal op zijn vroegst in het tweede kwartaal van 2013 worden uitgerold.
2. Duurzame inzetbaarheid
• Partijen zullen projecten opzetten met het doel 100 Wajongers en/of WSW-ers voor eind 2013 geschikt te maken om aan de slag te gaan in de bouwnijverheid. Begeleiding en opleiding maakt onderdeel uit van deze projecten.
• Om de duurzame inzetbaarheid van werknemers te bevorderen zal er een onderzoek plaatsvinden naar de oorzaken van stress/werkdruk bij uta- werknemers met name bij uitvoerders zodat partijen op basis van de resultaten daarvan tot adequate oplossingen kunnen komen voor de hoge mate van werkdruk bij deze werknemers.
• Partijen komen overeen een werkgroep duurzame inzetbaarheid in te stellen om de volgende zaken in kaart te brengen:
− alle aspecten en consequenties van leeftijdsbewust personeelsbeleid en het aanreiken van mogelijke alternatieven incl. financiële gevolgen;
− de consequenties en effecten van het niet langer opnemen van het periodiek arbeidsgezondheidskundig onderzoek (PAGO) in de kort verzuim regeling;
− een voorstel voor het actualiseren van PAGO inclusief aandacht voor psychosociale belasting, verhogen van de participatie en realiseren van een duurzaam en betaalbaar PAGO-systeem.
3. Onderzoek hitteverlet
Partijen komen overeen Stichting Arbouw te verzoeken een onderzoek uit te voeren naar hitteverlet voor asfalteerders, lassers en kraanmachinisten.
4. Veiligheid op de bouwplaats
Partijen zullen met de Stichting Arbouw zoeken naar middelen om de naleving van de Arbowetgeving op met name het punt van de borging van de adequate communicatie op de werkvloer met buitenlandse arbeidskrachten te verbeteren.
5. Fiscaalvriendelijke betaling vakbondscontributie
Partijen komen overeen gezamenlijk een lobby te starten om de ‘fiscaalvriendelijke betaling vakbondscontributie’ onder de werkkostenregeling fiscaal vrijgesteld te krijgen, zodanig dat het niet drukt op de forfaitaire ruimte.
6. Crisismaatregelen
• Partijen delen de zorg over leerlingen die na hun opleiding niet kunnen werken in de bouw en daardoor verloren raken voor de bouw. Op verzoek van partijen zal de vakgroep opleidingsbedrijven een haalbaarheidsonderzoek doen voor de optie een leerling na zijn of haar opleiding in dienst te nemen in een rechtspersoon die vanuit de Bouw CAO werkt. Hiertoe zal zij eerst een inventarisatie maken en de problematiek in kaart brengen alsmede een bedrijfsplan opstellen welke zal worden doorgerekend en getoetst op bedrijfseconomische haalbaarheid.
Als er een realistische oplossing is voor (een deel van) deze leerlingen, zullen de opleidingsbedrijven zich inspannen daaraan uitvoering geven.
• Met enkele grote NEN-gecertificeerde uitzendbureaus zullen de mogelijkheden worden onderzocht om werknemers (niet-leerlingen) te behouden voor de sector. Met deze uitzendondernemingen wordt de mogelijkheid van een arbeidspool verkend onder voorwaarden van de cao Bouw.
7. Oneigenlijke concurrentie op arbeidsvoorwaarden en concurrentievervalsing Het niet toepassen van de cao terwijl deze wel van toepassing is, leidt tot oneigenlijke concurrentie op arbeidsvoorwaarden en concurrentievervalsing.
Concurrentievervalsing is slecht voor de bedrijven, slecht voor de betrokken werknemers en slecht voor het imago van de bouw. Partijen willen dat bedrijven en werknemers ‘gelijk aan de streep’ staan en als sector wanpraktijken beter kunnen aanpakken. Daartoe zijn de volgende afspraken gemaakt:
• Het bureau Naleving zal met één FTE worden uitgebreid.
• Het Nalevingprotocol zal worden aangescherpt zodat er meer mogelijkheden komen om ontduiking van de cao aan te pakken.
• Er komt een adequater sanctioneringsbeleid in de cao met focus op notoire overtreders die de cao moedwillig ontduiken. Vóór 1 juli 2012 zal dit uit te werken sanctioneringsbeleid in werking treden. Er zal een sanctie rusten op overtreding van artikel 96b (inleen uitzendkrachten) cao. Hierbij zal rekening worden gehouden met proportionaliteit.
• De bestaande werkingssfeer zal op een eenduidige en zorgvuldige wijze worden geherformuleerd zodanig dat er sprake is van een werkingssfeer die geen ruimte laat voor een afwijkende interpretatie door derden en zonder dat ongewenste overlap ontstaat met aanpalende sectoren. De huidige paritair ontwikkelde werkingssfeer is daarbij het uitgangspunt.
• Partijen zijn overeengekomen een onderzoek te doen naar de aard en omvang van payrollen in de bouw.
• Gedurende de looptijd van deze cao worden de mogelijkheid en de (financiële) consequenties van een meldingsplicht voor werkgevers die werken met buitenlandse arbeidskrachten onderzocht. Daarbij wordt ook gekeken naar een mogelijke koppeling met het Bureau Werkingssfeer en Naleving.
• Er zal een paritair onderzoek worden gestart om gebruik van schijnconstructies in kaart te brengen alsmede de voor- en nadelen en (financiële) gevolgen van mogelijke maatregelen. Daarbij wordt betrokken de onderaannemingsclausule in relatie tot de ketenaansprakelijkheid alsmede de wijze waarop het risico op aansprakelijkheidsstelling kan worden geregeld door werkgevers.
8. Klokkenluidersregeling
Partijen bij deze cao zijn overeengekomen een klokkenluidersregeling te ontwerpen die het werknemers mogelijk maakt om op een veilige manier misstanden of ernstige vermoedens daarvan te melden.
9. Behoud vakkrachten
Partijen komen overeen om leerlingen die na diplomering geen werk binnen de sector kunnen vinden te ondersteunen door te zoeken naar mogelijkheden binnen de bestaande bedrijfstakvoorzieningen. Dit om deze vakkrachten te behouden voor de sector.
10. Sociaal contract
Partijen komen overeen om naast de cao een sociaal contract uit te werken. In een sociaal contract staan de onderlinge verhoudingen in de bedrijfstak centraal, waarbij het gaat om het formuleren van een gemeenschappelijke oriëntatie op de toekomst (agenda van de toekomst) ten behoeve van de bedrijfstak. Een sociaal contract wijkt op een aantal punten af van ‘normale’ cao-afspraken en staat los van reguliere cao arbeidsvoorwaarden.
In het sociaal contract voor de bouwnijverheid zal in ieder geval worden opgenomen dat partijen de mogelijkheden verkennen om werknemers aanvullende cursussen aan te bieden, zoals een cursus ‘Nederlands op de bouwplaats’.
Daarnaast wordt in het sociaal contract opgenomen op welke wijze de sector met het verbeteren van het imago van de bouw aan de slag gaat. Hier valt in ieder geval onder:
• Het in kaart brengen van de flexibilisering binnen de bedrijfstak en het bouwproces als geheel. Binnen dit onderzoek wordt aandacht besteed aan het effect voor de bedrijfstak, de kosten die ermee gemoeid gaan en de gevolgen van de concurrentie en het effect op het draagvlak van de cao. Doel is de cao vitaal en duurzaam te houden voor de toekomst.
• Afspraken over de wijze waarop lobby richting de politiek kan plaatsvinden over de verschillende thema’s: het (beroeps) onderwijs, bouwproces en het verbeteren van de communicatie binnen de keten.
11. Bouwproces
Hoewel partijen zich realiseren dat het bouwproces zich deels buiten de invloedssfeer van cao-partijen bevindt, hebben partijen op dit punt hun zorgen geuit en spreken de intentie uit om met elkaar een bijdrage te leveren aan optimalisatie van het bouwproces. Partijen staan voor een sector met een goed imago waarin onder meer kwaliteit, veiligheid en draagvlak belangrijke waarden zijn.
12. Partijen zullen de problematiek rond reistijd, overuren, kort verzuim en arbeidstijden specifiek voor uta-werknemers in beeld brengen.
13. Partijen zullen gezamenlijk informatie verstrekken, bijvoorbeeld door middel van brochures, omtrent de combinatie werk en privé. Daarin zal onder meer aandacht worden besteed aan best practices in bedrijven en sectoren.
Bijlagen bij de CAO voor de Bouwnijverheid
Bijlage 1: Voorbeelden cultuurtechnische en civieltechnische werkzaamheden als bedoeld in artikel 1 lid 14 en lid 15
a. de aanleg van buisleidingen in eigen beheer voor drainage ten behoeve van landbouw, bewerking van grond en zand ten behoeve van een agrarische bestemming en de incidentele aanleg van duikers ten behoeve van ontsluiting van een landbouwperceel, welke als cultuurtechnische werkzaamheden opgevat moeten worden.
b. het aanleggen, verbeteren of onderhouden van sportvelden en andere recreatieobjecten alsmede alle andere grondwerken ten behoeve van cultuurtechnische, civieltechnische sport-, recreatie- en andere objecten, beplantingen en groenstroken langs wegen. Hierbij is het uitgangspunt dat, indien er een bouw/aanlegvergunning vereist is, het civieltechnische werkzaamheden zijn, met uitzondering van de aanleg en het onderhoud van het groen alsmede drainage en de bovenste grondlaag ten behoeve van het groen, welke cultuurtechnische activiteiten zijn.
c. de te onderscheiden cultuurtechnische werkzaamheden bij inpoldering en ruilverkaveling; de ontsluiting van gronden en ruilverkaveling dienen als cultuurtechnische werkzaamheden opgevat te worden, indien er sprake is van daarmee samenhangende grondbewerking (ploegen, eggen, zaaien, egaliseren van de toplaag van de grond ten behoeve van de plantaardige bestemming etcetera) en als civieltechnische werkzaamheden indien er sprake is van grondverwerking in de zin van landinrichting (de aanleg van wegen, watergangen en gemalen).
Toelichting ad b en c:
In geval van partiële aanneming en uitvoering van werken (sportvelden, recreatieparken, wegenbouw en ruilverkaveling) kan onverkort het onderscheid in civieltechnisch en cultuurtechnisch werk worden gehanteerd. Wanneer bovengenoemde werken integraal door één onderneming worden aangenomen en uitgevoerd, zal het onderscheid in civiel-/cultuurtechnisch werk gehanteerd kunnen worden voorzover deelwerkzaamheden functioneel van elkaar onderscheiden kunnen worden.
Bijlage 2: Toepassing CAO voor de Bouwnijverheid voor uitzendkrachten als bedoeld in artikel 6
I. Van toepassing zijnde artikelen voor uitzendkrachten in een bouwplaatsfunctie
Onderstaand wordt de toepassing van artikel 6 van de CAO voor de Bouwnijverheid
2014, in combinatie met de bepalingen uit de ABU CAO voor Uitzendkrachten 2012- 2017 en de NBBU CAO voor Uitzendkrachten 2014 nader uitgewerkt (de met * gemarkeerde bepalingen gelden tevens voor nieuwkomers). Voor zover nodig zijn de artikelen voorzien van een toelichting. De inlenende werkgever dient erop toe te zien dat de uitzendonderneming onderstaande bepalingen correct toepast.
Artikel 7: Buitenlandse werknemers (*)
Integraal van toepassing, inclusief bijlage 3.
Artikel 18: Introductie (*)
Integraal van toepassing. Met ‘de werknemer’ wordt de uitzendkracht bedoeld, met ‘de werkgever’ de inlenende werkgever.
Artikel 23: De normale arbeidsduur en arbeidstijden (*)
Integraal van toepassing. Met ‘de werknemer’ wordt de uitzendkracht bedoeld, met ‘de werkgever’ de inlenende werkgever.
Artikel 24: Normregeling Arbeidstijden (*)
Integraal van toepassing. Met ‘de werknemer’ wordt de uitzendkracht bedoeld.
Artikel 25: Deeltijdwerk (*)
Een verzoek van de uitzendkracht om zijn arbeidsduur aan te passen wordt gehonoreerd tenzij zwaarwegende bedrijfs- of dienstbelangen zich daartegen verzetten. De bepalingen van artikel 25 van deze cao zijn daarbij van toepassing, met uitzondering van lid 2 (voor zover het de verwijzing betreft naar de artikelen 35a, 38, 44, 53 en 57) en lid 5. Voor nieuwkomers is bovendien in lid 2 de verwijzing naar artikel 36a en in lid 4 de verwijzing naar artikel 51 niet van toepassing.
Artikel 26a: Vierdaagse werkweek
Van toepassing zijn de leden 1, 2, 3, 7 en 8 van artikel 26a, en wel als volgt:
• Een vakkracht van 55 jaar of ouder kan de inlenende werkgever verzoeken zijn werkweek aan te passen tot vier dagen (32 uur).
• Een vierdaagse werkweek kan ingaan vanaf het moment dat de vakkracht de
55-jarige leeftijd heeft bereikt en een vierdaagse werkweek over de rest van het kalenderjaar mogelijk is.
• Om tot een vierdaagse werkweek te komen, gebruikt de vakkracht zijn vakantiedagen en zijn roostervrije dagen. Daarbij heeft hij recht op een aantal extra vakantiedagen (voor 55-60-jarigen: 10, voor ouder dan 60: 13), de zogenaamde seniorendagen.
• In onderling overleg tussen de vakkracht en de inlenende werkgever worden de verschillende soorten vrije dagen gelijkelijk over het jaar gespreid en schriftelijk vastgelegd minimaal één maand voorafgaande aan de invoeringsdatum dan wel voorafgaande aan het volgende kalenderjaar. In weken waarin een feest- of in de onderneming vastgestelde roostervrije dag valt, geldt deze feest- of in de onderneming vastgestelde roostervrije dag als de vrije dag van die week.
• Indien er onvoldoende verlofdagen en roostervrije dagen beschikbaar zijn om gedurende het gehele jaar tot een vierdaagse werkweek te komen, kan de
vakkracht ervoor kiezen om het benodigde aantal weken vijf dagen te werken of dagen voor eigen rekening in te zetten.
• De vakkracht kan de inlenende werkgever verzoeken op enig moment de extra vrije dagen weer in te ruilen voor loon en over te gaan tot een volledige werkweek van vijf dagen.
Artikel 27: Onderhoudswerk op zaterdag (*)
Integraal van toepassing. Met ‘de werknemer’ wordt de uitzendkracht bedoeld.
Artikel 29: Niet-verplicht overwerk (*)
Integraal van toepassing m.u.v. lid 1b. Met ‘de werknemer’ wordt de uitzendkracht bedoeld, met ‘de werkgever’ de inlenende werkgever.
Artikel 30: Overwerkvergoeding (*)
Integraal van toepassing met uitzondering van de verwijzing in lid 1 naar artikel 28. Met ‘de werknemer’ wordt de uitzendkracht bedoeld, met ‘de werkgever’ de inlenende werkgever.
Artikel 32a: Verschoven uren Infra (*)
Integraal van toepassing, met uitzondering van de laatste volzin van lid 1i. Met ‘de werknemer’ wordt de uitzendkracht bedoeld, met ‘de werkgever’ de inlenende werkgever.
Artikel 32b: Verschoven uren Tijwerk (*)
Integraal van toepassing. Met ‘de werknemer’ wordt de uitzendkracht bedoeld, met ‘de werkgever’ de inlenende werkgever.
Artikel 33: Ploegendienst (*)
Integraal van toepassing. Met ‘de werknemers’ worden de uitzendkrachten bedoeld.
Artikel 34: Bereikbaarheidsdienst
Integraal van toepassing m.u.v. de verwijzing in lid 1 naar artikel 28 en de verwijzing in lid 8 naar artikel 89. Met ‘de werknemer’ wordt de vakkracht bedoeld, met ‘de werkgever’ de inlenende werkgever.
Artikel 35a: Vakantie
De leden 1 en 2 zijn van toepassing voorzover deze betrekking hebben op de extra verlofdagen voor werknemers van 55 jaar of ouder. Voor vakkrachten van 55 tot en met 59 jaar zijn er tien extra verlofdagen, voor vakkrachten ouder dan 60 dertien.
Artikel 36a: Roostervrije dagen
Van toepassing zijn lid 1, 2, 3a en 5 van artikel 36a en lid 8a en b van artikel 20a, en wel als volgt:
• Vakkrachten als bedoeld in artikel 6 lid 3 hebben recht op 22 roostervrije dagen op jaarbasis.
• Tien roostervrije dagen worden collectief in de onderneming vastgesteld, de overige zijn vrij opneembaar. Voor de tien collectief vast te stellen roostervrije dagen volgt de inlenende werkgever de procedure als beschreven in artikel 36a lid 3a.
• Indien de vakkracht in de loop van een kalenderjaar aan zijn werkzaamheden begint wordt berekend op hoeveel roostervrije dagen hij recht heeft in het resterende deel van het betreffende jaar.
• Indien de vakkracht in de loop van een kalenderjaar zijn werkzaamheden bij de inlenende werkgever beëindigt, gelden de volgende bepalingen:
a. Bij beëindiging van de werkzaamheden wordt berekend op hoeveel roostervrije dagen de betrokken vakkracht nog recht heeft.
b. Indien blijkt dat de vakkracht op het tijdstip van beëindiging van de werkzaamheden recht heeft op een groter aantal dan de feitelijk opgenomen roostervrije dag(en), dient deze dag respectievelijk dienen deze dagen, alsnog na overleg met de inlenende werkgever vóór het einde van de werkzaamheden te worden opgenomen.
c. Alleen wanneer de werkzaamheden op verzoek van de vakkracht worden beëindigd, kunnen in geval bij de beëindiging de vakkracht meer roostervrije dagen blijkt te hebben opgenomen dan waarop hij op de datum van beëindiging recht had, deze meerdere dagen met hem worden verrekend.
Artikel 41a: Functie-indeling (*)
Alleen lid 1 en 4 van artikel 41a zijn van toepassing. Met ‘de werknemer’ wordt de uitzendkracht bedoeld.
Artikel 42a t/m 42c: Garantielonen (*)
Integraal van toepassing. Met ‘de werknemer’ wordt de uitzendkracht bedoeld.
Artikel 44: Loons- en salarisverhogingen (*) Gedurende de looptijd van de cao ontvangt de uitzendkracht geen structurele loonsverhogingen.
Artikel 45: Prestatiebeloning
Artikel 45 is als volgt van toepassing:
• De vakkracht die ter beschikking wordt gesteld in een onderneming of op een object, waar een prestatietoeslag geldt, heeft tevens recht op deze prestatietoeslag.
• Bij een verhoging van het garantieloon, anders dan op grond van plaatsing in een hogere functiegroep, mag deze verhoging niet in mindering worden gebracht op de resultaten van overeengekomen prestatiebeloning en dergelijke.
Artikel 50: Reiskostenvergoeding (*)
Integraal van toepassing. Met ‘de werknemer’ wordt de uitzendkracht bedoeld, met ‘de werkgever’ de inlenende werkgever. Enkel het belastingvrije deel van € 0,19 per km wordt verstrekt.
Artikel 51: Reisurenvergoeding
Integraal van toepassing, met uitzondering van de verwijzingen naar de chauffeurstoeslag in lid 2 en lid 4.
Met ‘de werknemer’ wordt de vakkracht bedoeld.
Artikel 55: Vergoeding bij verafgelegen werken (*)
Lid 1 en 2 van artikel 55 zijn van toepassing. Waar gesproken wordt over ‘de werknemer’ wordt de uitzendkracht bedoeld.
Artikel 56: Vergoeding werkkleding en gereedschap (*)
Integraal van toepassing. Met ‘de werknemer’ wordt de uitzendkracht bedoeld, met ‘de werkgever’ de inlenende werkgever.
Artikel 70a en 70b: Bijzondere veiligheids- en arbobepalingen (*) Integraal van toepassing. Met ‘de werknemer’ wordt de uitzendkracht bedoeld, met ‘de werkgever’ de inlenende werkgever.
Artikel 71: Veiligheid bij verschoven uren Infra (*)
Integraal van toepassing. Met ‘de werknemers’ worden de uitzendkrachten bedoeld.
Artikel 85a: Pensioenregeling
De volgende regels gelden vanaf 1 januari 2006 voor toepassing van de pensioenregeling voor uitzendkrachten in bouwplaatsfuncties:
a. Vakkrachten als bedoeld in artikel 6 lid 3 van de CAO voor de Bouwnijverheid nemen verplicht deel aan het Bedrijfstakpensioenfonds voor de Bouwnijverheid (bpfBOUW), indien zij direct voorafgaande aan de uitzendarbeid reeds deelnemer in het bpfBOUW waren.
b. Vakkrachten als bedoeld in artikel 6 lid 3 van de CAO voor de Bouwnijverheid nemen eerst na twaalf maanden uitzendarbeid in de bouw deel in het bpfBOUW, indien zij niet aan de onder a vermelde voorwaarde voldoen.
c. Nieuwkomers als bedoeld in artikel 6 lid 5 van de CAO voor de Bouwnijverheid nemen niet deel in het bpfBOUW. Echter, indien zij door het verstrijken van de tijdgebonden eis als bedoeld in artikel 6 lid 3d van de CAO voor de Bouwnijverheid vakkracht zijn geworden, geldt voor hen vervolgens de onder b bedoelde overgangstermijn van twaalf maanden, na het verstrijken waarvan alsnog deelname in het bpfBOUW volgt.
d. De werkgever is gehouden ten aanzien van de vakkrachten die deelnemen aan de pensioenregeling van het bpfBOUW erop toe te zien dat de premieafdracht die de uitzendonderneming verschuldigd is aan bpfBOUW wordt voldaan.
II. Van toepassing zijnde artikelen voor uitzendkrachten in een UTA-functie Onderstaand wordt de toepassing van artikel 6 van de CAO voor de Bouwnijverheid 2014, in combinatie met de bepalingen uit de ABU CAO voor Uitzendkrachten 2012- 2017 en de NBBU CAO voor Uitzendkrachten 2014 nader uitgewerkt (de met * gemarkeerde bepalingen gelden tevens voor nieuwkomers). Voor zover nodig zijn de artikelen voorzien van een toelichting. De inlenende werkgever dient erop toe te zien dat de uitzendonderneming onderstaande bepalingen correct toepast.
Artikel 7: Buitenlandse werknemers (*)
Integraal van toepassing, inclusief bijlage 3.
Artikel 18: Introductie (*)
Integraal van toepassing. Met ‘de werknemer’ wordt de uitzendkracht bedoeld, met ‘de werkgever’ de inlenende werkgever.
Artikel 23: De normale arbeidsduur en arbeidstijden (*)
Van toepassing zijn de leden 1, 2 en 5 t/m 9 van artikel 23. Met ‘de werknemer’ wordt de uitzendkracht bedoeld, met ‘de werkgever’ de inlenende werkgever.
Artikel 24: Normregeling Arbeidstijden (*)
Integraal van toepassing. Met ‘de werknemer’ wordt de uitzendkracht bedoeld.
Artikel 25: Deeltijdwerk (*)
Van toepassing zijn lid 1 en 5 van artikel 25. Met ‘de werknemer’ wordt de uitzendkracht bedoeld, met ‘de werkgever’ de inlenende werkgever.
Artikel 26b: Vierdaagse werkweek
Van toepassing zijn de leden 1, 2, 6, 10 en 11 van artikel 26b, en wel als volgt:
• Een vakkracht van 55 jaar of ouder kan de inlenende werkgever verzoeken zijn werkweek aan te passen tot vier dagen (32 uur).
• Een vierdaagse werkweek kan ingaan vanaf het moment dat de vakkracht de
55-jarige leeftijd heeft bereikt en een vierdaagse werkweek over de rest van het kalenderjaar mogelijk is.
• Om tot een vierdaagse werkweek te komen, gebruikt de vakkracht zijn vakantiedagen en zijn roostervrije dagen. Daarbij heeft hij recht op een aantal extra vakantiedagen (voor 55-60-jarigen: 9, voor ouder dan 60: 11), de zogenaamde seniorendagen.
• In onderling overleg tussen de vakkracht en de inlenende werkgever worden de verschillende soorten vrije dagen gelijkelijk over het jaar gespreid en schriftelijk vastgelegd minimaal één maand voorafgaande aan de invoeringsdatum dan wel voorafgaande aan het volgende kalenderjaar. In weken waarin een feest- of in de onderneming vastgestelde roostervrije dag valt, geldt deze feest- of in de onderneming vastgestelde roostervrije dag als de vrije dag van die week.
• Indien er onvoldoende verlofdagen en roostervrije dagen beschikbaar zijn om gedurende het gehele jaar tot een vierdaagse werkweek te komen, kan de vakkracht ervoor kiezen om het benodigde aantal weken vijf dagen te werken of dagen voor eigen rekening in te zetten.
• De vakkracht kan de inlenende werkgever verzoeken op enig moment de extra vrije dagen weer in te ruilen voor loon en over te gaan tot een volledige werkweek van vijf dagen.
Artikel 27: Onderhoudswerk op zaterdag (*)
Integraal van toepassing. Met ‘de werknemer’ wordt de uitzendkracht bedoeld.
Artikel 31: Overwerk (*)
Integraal van toepassing. Met ‘de werknemer’ wordt de uitzendkracht bedoeld.
Artikel 35b: Vakantie
De leden 1, 2 en 5 zijn van toepassing voorzover deze betrekking hebben op de extra verlofdagen voor werknemers van 55 jaar of ouder. Voor vakkrachten van 55 tot en met 59 jaar zijn er negen extra verlofdagen, voor vakkrachten ouder dan 60 elf.
Artikel 36b: Roostervrije dagen
Van toepassing zijn de leden 1, 2, 3, 4, 6 en 7 van artikel 36b en lid 7a en b van artikel 20b, en wel als volgt:
• Vakkrachten als bedoeld in artikel 6 lid 4 hebben recht op zeventien roostervrije dagen op jaarbasis. Zij ontvangen vijftien dagen in tijd en de waarde van twee dagen wordt additioneel aan de vakkracht uitgekeerd. Dit als compensatie voor het niet ontvangen van een levensloopbijdrage door de werkgever, die wel geldt voor vaste medewerkers.
• Indien de vakkracht in de loop van een kalenderjaar aan zijn werkzaamheden begint wordt berekend op hoeveel roostervrije dagen hij recht heeft in het resterende deel van het betreffende jaar.
• Indien de vakkracht in de loop van een kalenderjaar zijn werkzaamheden bij de inlenende werkgever beëindigt, gelden de volgende bepalingen.
a. Bij beëindiging van de werkzaamheden wordt berekend op hoeveel roostervrije dagen de betrokken vakkracht nog recht heeft.
b. Indien blijkt dat de vakkracht op het tijdstip van beëindiging van de werkzaamheden recht heeft op een groter aantal dan de feitelijk opgenomen roostervrije dag(en), dient deze dag respectievelijk dienen deze dagen, alsnog na overleg met de inlenende werkgever vóór het einde van de werkzaamheden te worden opgenomen.
c. Alleen wanneer de werkzaamheden op verzoek van de vakkracht worden beëindigd, kunnen in geval bij de beëindiging van het dienstverband de vakkracht meer roostervrije dagen blijkt te hebben opgenomen dan waarop hij op de datum van beëindiging recht had, deze meerdere dagen met hem worden verrekend.
Artikel 41b: Functie-indeling (*)
Lid 1, 2 en 3 van artikel 41b zijn van toepassing. Met ‘de werknemer’ wordt de uitzendkracht bedoeld, met ‘de werkgever’ de inlenende werkgever.
Artikel 43: Salarisschalen (*)
Integraal van toepassing, met uitzondering van lid 4a. Met ‘de werknemer’ wordt de uitzendkracht bedoeld.
Artikel 44: Loons- en salarisverhogingen (*) Gedurende de looptijd van de cao ontvangt de uitzendkracht geen structurele salarisverhogingen. Met ‘de werknemer’ wordt de uitzendkracht bedoeld.
Artikel 54: Reis- en verhuiskostenvergoeding (*)
Integraal van toepassing. Met ‘de werknemer’ wordt de uitzendkracht bedoeld, met ‘de werkgever’ de inlenende werkgever. Enkel het belastingvrije deel van € 0,19 per km wordt verstrekt.
Artikel 70a en 70c: Bijzondere veiligheids- en arbobepalingen (*) Integraal van toepassing. Met ‘de werknemer’ wordt de uitzendkracht bedoeld, met ‘de werkgever’ de inlenende werkgever.
Artikel 85b: Pensioenregeling
De volgende regels gelden vanaf 1 januari 2006 voor toepassing van de pensioenregeling voor uitzendkrachten in uta-functies:
a. Vakkrachten als bedoeld in artikel 6 lid 4 van de CAO voor de Bouwnijverheid nemen verplicht deel aan het Bedrijfstakpensioenfonds voor de Bouwnijverheid (bpfBOUW), indien zij direct voorafgaande aan de uitzendarbeid reeds deelnemer in het bpfBOUW waren.
b. Vakkrachten als bedoeld in artikel 6 lid 4 van de CAO voor de Bouwnijverheid nemen eerst na twaalf maanden uitzendarbeid in de bouw deel in het bpfBOUW, indien zij niet aan de onder a vermelde voorwaarde voldoen.
c. Nieuwkomers als bedoeld in artikel 6 lid 5 van de CAO voor de Bouwnijverheid nemen niet deel in het bpfBOUW. Echter, indien zij door het verstrijken van de tijdgebonden eis als bedoeld in artikel 6 lid 4b van de CAO voor de Bouwnijverheid vakkracht zijn geworden, geldt voor hen vervolgens de onder b bedoelde overgangstermijn van twaalf maanden, na het verstrijken waarvan alsnog deelname in het bpfBOUW volgt.
d. De werkgever is gehouden ten aanzien van de vakkrachten die deelnemen aan de pensioenregeling van het bpfBOUW erop toe te zien dat de premieafdracht die de uitzendonderneming verschuldigd is aan bpfBOUW wordt voldaan.
Bijlage 3: Toepassing CAO voor de Bouwnijverheid voor buitenlandse arbeidskrachten als bedoeld in artikel 7
Deel I: Inventarisatie en uitwerking toepasselijke bepalingen
Overeenkomstig de bepalingen van de Wet Arbeidsvoorwaarden Grensoverschrijdende Arbeid (WAGA) zijn op ter beschikking gestelde werknemers, als bedoeld in artikel 7 de volgende artikelen van deze cao van toepassing.
Tabel 1: Overzicht
Onderwerpen WAGA | cao-artikelen |
Algemeen | Artikel 1: Definities Artikel 13: Nalevingonderzoeken Artikel 40: Begrippen |
Maximale werktijden en minimale rusttijden | Artikel 23: Normale arbeidsduur en arbeidstijden Artikel 24: Normregeling Arbeidstijden Artikel 27: Onderhoudswerk op zaterdag Artikel 29 en 31: Overwerk Artikel 32a: Verschoven uren Infra Artikel 32b: Verschoven uren Tijwerk Artikel 33: Ploegendienst Artikel 34: Bereikbaarheidsdienst Artikel 38: Kort verzuim |
Minimum aantal vakantiedagen, gedurende welke de verplichting van de werkgever om loon te betalen bestaat | Artikel 20a en 20b: Beëindiging dienstverband Artikel 35a en 35b: Vakantie Artikel 36a en 36b: Roostervrije dagen Artikel 37: Feestdagen |
Minimumlonen, daaronder begrepen vergoedingen voor overwerk, en daaronder niet begrepen aanvullende bedrijfspensioenregelingen | Artikel 30 en 31: Overwerkvergoeding Artikel 32a: Toeslag verschoven uren Infra Artikel 32b: Toeslag verschoven uren Tijwerk Artikel 33: Toeslag ploegendienst Artikel 34: Vergoeding bereikbaarheidsdienst Artikel 41a en 41b: Functie-indeling Artikel 42a t/m 42c en 43: Garantielonen en salarisschalen Artikel 44: Loons- en salarisverhogingen Artikel 45: Prestatiebeloning Artikel 46a en 46b: Vakantietoeslag Artikel 49: Wijze van loonbetaling Artikel 50 en 54: Reiskostenvergoeding Artikel 51: Reisurenvergoeding Artikel 52: Chauffeurstoeslag Artikel 53: Premie schadevrij rijden Artikel 55: Vergoeding verafgelegen werken Artikel 56: Vergoeding werkkleding en gereedschap Artikel 57: Toeslag steenzetterswerkzaamheden |
Voorwaarden voor het ter beschikking stellen van werknemers | Artikel 6: Uitzendarbeid |
Gezondheid, veiligheid en hygiëne op het werk | Artikel 56: Persoonlijke beschermingsmiddelen Artikel 70a, 70b en 70c: Bijzondere veiligheids- en arbobepalingen Artikel 71: Veiligheid verschoven uren Infra |
Artikel 73 en 74: Ongunstige weersomstandigheden | |
Beschermende maatregelen met betrekking tot de arbeidsvoorwaarden en arbeidsomstandigheden van kinderen, jongeren en van zwangere of pas bevallen vrouwen | Artikel 29: Verbod op overwerk door jongeren Artikel 45: Xxxxxx op werken in tarief door jongeren |
Gelijke behandeling van mannen en vrouwen, alsmede andere bepalingen inzake niet- discriminatie |
Tabel 2: Uitwerking van toepassing zijnde bepalingen
Artikel | Van toepassing zijnde delen |
Artikel 1: Definities | Integraal |
Artikel 6: Uitzendarbeid | Lid 1 Lid 2: ‘De toepasselijke cao-bepalingen: − zijn nader uitgewerkt en verbijzonderd in bijlage 2 van deze cao; − zijn voor buitenlandse uitzendkrachten van toepassing voor zover ze ook zijn opgenomen in bijlage 3 van deze cao.’ Lid 3: ‘Onder vakkracht in bouwplaatsfuncties wordt verstaan de uitzendwerknemer die: a. een beroepsopleiding in de bouw volgt of een diploma heeft van een beroepsopleiding in de bouw; of b. binnen een periode van twee jaar in totaal twaalf maanden bouwwerkzaamheden in de zin van deze cao heeft verricht (direct voorafgaande aan de aanvang van de uitzendarbeid of - zodra dit het geval is - gedurende het verrichten van uitzendarbeid in de bouw).’ Lid 4: ‘Onder vakkracht in uta-functies wordt verstaan de uitzendwerknemer die: a. in het bezit is van een diploma van gelijk of vergelijkbaar niveau als niveau 2 van de beroepsopleidende leerweg in Nederland in een bouwtechnische richting; of b. binnen een periode van twee jaar in totaal twaalf maanden uta-werkzaamheden in de zin van deze cao heeft verricht (direct voorafgaande aan de aanvang van de uitzendarbeid of - zodra dit het geval is - gedurende het verrichten van uitzendarbeid in de bouw).’ Lid 5, 6, 7 en 8 |
Artikel 13: Nalevingonderzoeken | Integraal |
Artikel 20a: Beëindiging dienstverband bouwplaatswerknemers | Lid 8a Lid 8b: ‘Alleen wanneer het dienstverband op verzoek van de werknemer wordt beëindigd, dan wel bij beëindiging van het dienstverband met als reden zeer |
verwijtbaar gedrag van de werknemer, kan in geval bij de beëindiging van het dienstverband de werknemer meer roostervrije dagen blijkt te hebben opgenomen dan waarop hij op de datum van beëindiging recht had, de werkgever deze meerdere dag(en) met de werknemer verrekenen.’ | |
Artikel 20b: Beëindiging dienstverband uta- werknemers | Lid 6 Lid 7a en b: ‘Indien bij opzegging van het dienstverband blijkt dat de werknemer op het tijdstip van beëindiging van het dienstverband recht zal kunnen doen gelden op een groter aantal dan de feitelijk opgenomen roostervrije dagen dienen deze dagen alsnog in overleg met de werkgever vóór de beëindiging van het dienstverband te worden opgenomen. Alleen wanneer het dienstverband op verzoek van de werknemer wordt beëindigd, dan wel bij beëindiging van het dienstverband met als reden zeer verwijtbaar gedrag van de werknemer, kan in geval bij de beëindiging van het dienstverband de werknemer meer roostervrije dagen blijkt te hebben opgenomen dan waarop hij op de datum van beëindiging recht had, de werkgever deze meerdere dag(en) met de werknemer verrekenen.’ |
Artikel 23: Normale arbeidsduur en arbeidstijden | Lid 1 t/m 7 |
Artikel 24: Normregeling Arbeidstijden | Integraal |
Artikel 27: Onderhoudswerk op zaterdag | Integraal |
Artikel 29: Niet-verplicht overwerk bouwplaatswerknemers | Lid 1: ‘Wanneer in bijzondere gevallen de omstandigheden dat vereisen, kan de werkgever na overleg en met instemming van 70% van de daarbij betrokken werknemers bepalen dat overwerk wordt verricht, met inachtneming van de volgende bepalingen.’ Lid 2 t/m 8 |
Artikel 30: Overwerkvergoeding bouwplaatswerknemers | Integraal |
Artikel 31: Overwerk uta- werknemers | Integraal |
Artikel 32a: Verschoven uren Infra | Lid 1, behoudens laatste volzin van punt i Lid 2 en 3 |
Artikel 32b: Verschoven uren Tijwerk | Integraal |
Artikel 33: Ploegendienst | Integraal |
Artikel 34: Bereikbaarheidsdienst | Lid 1 t/m 7 Lid 8, behoudens laatste volzin |
Artikel 35a: Vakantie bouwplaatswerknemers | Lid 1 t/m 7 Lid 8, alleen eerste volzin Lid 9c |
Artikel 35b: Vakantie uta- werknemers | Lid 1 t/m 3 Lid 5: ‘Werknemers van 55 jaar of ouder kunnen het aantal verlofdagen dat uitstijgt boven de 25 inzetten als extra seniorendagen.’ |
Lid 6 t/m 8 Lid 10c | |
Artikel 36a: Roostervrije dagen bouwplaatswerknemers | Lid 1, behoudens de laatste volzin Lid 2: ‘In het kader van deze cao is het aantal roostervrije dagen per kalenderjaar vastgesteld op 22. Van de 22 roostervrije dagen per kalenderjaar worden: a. 10 dagen vastgesteld in de onderneming op basis van de in lid 3a genoemde regeling; b. 12 dagen vastgesteld overeenkomstig het verzoek van de werknemer. Het verzoek wordt in ieder geval gehonoreerd indien dit twee weken voor aanvang aan de werkgever kenbaar is gemaakt.’ Lid 3a Lid 5 |
Artikel 36b: Roostervrije dagen uta-werknemers | Lid 1, behoudens de laatste volzin Lid 2 t/m 4 Lid 6 Lid 7 |
Artikel 37: Feestdagen | Integraal |
Artikel 38: Kort verzuim | Lid 1: ‘In de hierna te noemen gevallen heeft de werknemer gedurende in totaal maximaal drie werkdagen per kalenderjaar recht op vrijaf, met doorbetaling van het vast overeengekomen loon: (…)’ Rest lid 1 ongewijzigd Lid 6 en 7 |
Artikel 40: Begrippen | Lid 1 t/m 3 Lid 7 t/m 9 |
Artikel 41a: Functie-indeling bouwplaatswerknemers | Lid 1, met dien verstande dat voor buitenlandse werknemers een aangepaste functie-indeling geldt (zie deel II van deze bijlage). Lid 4 |
Artikel 41b: Functie-indeling uta-werknemers | Lid 1, met dien verstande dat voor buitenlandse werknemers een aangepaste functie-indeling geldt (zie deel II van deze bijlage). Lid 2 en 3 |
Artikel 42a t/m 42c: Garantielonen bouwplaatswerknemers | Zie aparte uitwerking in deel III van deze bijlage. 42a lid 8a: ‘In afwijking van het in de voorgaande leden gestelde, betaalt de werkgever een werknemer, die nog nooit in de bouw heeft gewerkt en die de leeftijd van 27 jaar nog niet heeft bereikt, maximaal voor de periode van een jaar een loon volgens de inloopschaal.’ 42a lid 8b |
Artikel 43: Salarisschalen uta- werknemers | Lid 1 Lid 2: ‘De werkgever zal aan de werknemer van 22 jaar of ouder een salaris betalen dat ligt op of boven het minimum van de salarisschaal behorend bij diens functieniveau. De salarissen zijn opgenomen in tabel 1 van bijlage 10b.’ Lid 3: ‘De werkgever zal aan de jeugdige werknemer beneden de leeftijd van 22 jaar een salaris betalen dat ligt op of boven het minimum van de salarisschaal behorend bij diens functieniveau. De salarissen zijn opgenomen in tabel 2 van bijlage 10b.’ Lid 4 en 5 |
Artikel 44: Loons- en salarisverhogingen | Integraal |
Artikel 45: Prestatiebeloning | Integraal |
Artikel 46a: Vakantietoeslag voor bouwplaatswerknemers | Behoudens de laatste volzin |
Artikel 46b: Vakantietoeslag voor uta-werknemers | Integraal |
Artikel 49: Wijze van loonbetaling | Lid 5: ‘Bij elke loonbetaling zal aan de werknemer een specificatie worden verstrekt van het brutoloon, verdeeld in bijvoorbeeld garantieloon, prestatiebeloning of soortgelijke beloningscomponenten, overuren, reisurenvergoeding en andere vergoedingen en/of toeslagen.’ |
Artikel 50: Reiskostenvergoeding bouwplaatswerknemers | Lid 1: in dit geval moet onder woning worden verstaan de tijdelijke verblijfplaats in Nederland van de ter beschikking gestelde werknemer Lid 2 t/m 6 Lid 7, behoudens de laatste volzin |
Artikel 51: Reisuren | Lid 1: ‘Onder reisuren worden verstaan de uren gedurende welke gereisd wordt van de tijdelijke verblijfplaats in Nederland tot het werk en terug. Zij moeten worden vergoed indien de arbeid in een andere dan de tijdelijke verblijfgemeente van de werknemer plaatsvindt. Daarbij dient de werkgever de bepalingen van dit artikel in acht te nemen.’ Lid 2 t/m 7 Lid 9 Lid 10, behoudens de laatste volzin |
Artikel 52: Chauffeurstoeslag | Integraal |
Artikel 53: Premie schadevrij rijden | Integraal |
Artikel 54: Reiskostenvergoeding uta- werknemers | Lid 1 t/m 3 Lid 6 |
Artikel 55: Vergoeding verafgelegen werken | Lid 1 en 2 |
Artikel 56: Vergoeding werkkleding en gereedschap | Lid 1 t/m 3 Lid 4, behoudens de laatste volzin |
Artikel 57: Toeslag steenzetterswerkzaamheden | Integraal |
Artikel 70a: Bijzondere veiligheids- en arbobepalingen | Integraal |
Artikel 70b: Bijzondere veiligheids- en arbobepalingen bouwplaatswerknemers | Lid 1 en 2 Lid 3: ‘Jeugdige werknemers beneden 18 jaar mogen niet zelfstandig bouwkranen, graafmachines, handtrilwalsen, smalspoorlocomotieven, kleine funderingsinstallaties, bouwmachines en mobiele kranen bedienen of onderhouden. Jeugdige werknemers van 18 jaar en ouder mogen deze werkzaamheden zelfstandig verrichten wanneer zij: a. de leeftijd van 18 jaar of 19 jaar hebben bereikt, in opleiding zijn voor, respectievelijk in het bezit zijn van een verklaring of diploma voor het met goed gevolg doorlopen hebben van een opleiding tot machinist, |
monteur of materieelkundige, werken onder deskundig toezicht van uitvoerders of vakvolwassen werknemers met dezelfde functie; b. de leeftijd van 20 jaar hebben bereikt en in het bezit zijn van een verklaring of diploma voor het met goed gevolg doorlopen hebben van een opleiding tot machinist, monteur of materieelkundige.’ Lid 4 t/m 15 Lid 16: ‘De werkgever zal bevorderen dat een werknemer die in het kader van hijswerkzaamheden lasten aanslaat, dan wel daartoe aanwijzingen geeft door middel van armseinen, een hiertoe bestemde cursus heeft gevolgd.’ Lid 17 t/m 20 | |
Artikel 70c: Bijzondere veiligheids- en arbobepalingen uta-werknemers | Lid 1: ‘Indien de werkgever werknemers opdraagt taken uit te oefenen, voortvloeiende uit zijn zorg voor de naleving van het bij of krachtens de Arbo-wet bepaalde, dienen daarmee samenhangende verantwoordelijkheden en bevoegdheden iedere werknemer die het betreft op schrift verstrekt te worden.’ Lid 2 Lid 3: ‘In overleg met en na toestemming van de werkgever kunnen uitvoerders jaarlijks een dag voorlichting en instructie krijgen gericht op het bevorderen van goede arbeidsomstandigheden op de bouwplaats.’ Lid 4 en 5 |
Artikel 71: Veiligheid bij verschoven uren Infra | Integraal |
Artikel 73: Ongunstige weersomstandigheden bouwplaatswerknemers | Lid 1 t/m 3 Lid 4, behoudens laatste volzin Lid 6 Lid 9 t/m 13 |
Artikel 74: Ongunstige weersomstandigheden | Lid 1 t/m 6 |
Deel II: Uitwerking functie-indeling
Uitwerking artikel 41a met betrekking tot de indeling van een bouwplaatsfunctie
De indeling van de functies in de groepen A tot en met E is gebaseerd op functie- eisen met betrekking tot opleiding, ervaring, veiligheid en gezondheid, belastende fysieke arbeidsomstandigheden, leiding geven en de mate waarin zelfstandig beslissingen genomen moeten worden. Bij het tijdelijk werken in Nederland dienen werkgever en werknemer gezamenlijk na te gaan wat de aard van de te verrichten werkzaamheden in Nederland zal zijn. Vervolgens wordt de werknemer ingedeeld in één van onderstaande categorieën:
Categorie A
Ongeschoold/laaggeschoold werk, ervaring niet vereist, assisterende functie. Voorbeeld: een bouwvakhelper; het verrichten van eenvoudige werkzaamheden in de sectoren burgerlijke, utiliteits-, grond-, water-, spoor- en wegenbouw, waarvoor geen speciale kennis is vereist.
Categorie B
Enige vakspecifieke kennis is aanwezig, mate van zelfstandigheid gering, bij eenvoudige herhalende werkzaamheden vaak zelfstandigheid.
Voorbeeld: een sloper die onder toezicht werkt; deze verricht alle voorkomende sloopwerkzaamheden en is behulpzaam bij het onderhouden van machines en gereedschappen.
Categorie C
Vakspecifieke kennis aanwezig, ze kennen hun vak en kunnen zelfstandig werken. Dit zijn de echte ambachtslieden.
Voorbeeld: een tegelzetter die zelfstandig alle bij het tegelzetten voorkomende standaardwerkzaamheden verricht.
Categorie D
Gespecialiseerde vakspecifieke kennis, werken zelfstandig, vaak leidinggevend. Voorbeeld: een metselaar, die zelfstandig alle soorten metselwerk, voegwerk en eenvoudig raapwerk verricht en repareert; die rioleringen legt of herstelt alsmede die tegelvloeren, wanden of pannendaken herstelt of vernieuwt.
Categorie E
Zeer gespecialiseerde kennis, werken zelfstandig, meestal leidinggevend. Voorbeeld: een funderingsspecialist; dit is een medewerker die belast is met de dagelijkse leiding van werkzaamheden op het gebied van alle typen funderingen, anders dan heien, op een klein object of onderdeel van een groot object.
Uitwerking artikel 41b met betrekking tot de indeling van een uta-functie
In het kader van de van toepassing verklaarde cao-bepalingen zijn de volgende functieladders voor uta-werknemers relevant:
1. Uitvoering
2. Bedrijfsbureau
3. Werkvoorbereiding
4. Calculatie
5. Planontwikkeling, Constructiebureau en Tekenkamer
7. Inkoop
8. Beheer van Materieel en Bouwmateriaal
9. Onderhoud Materieel
10. Kwaliteitscontrole asfalt en/of beton
11. Administratie Algemeen
12. Werkenadministratie
17. Programmering en Systeemanalyse
De functieladders zijn uitgewerkt in bijlage 9b. Met betrekking tot artikel 41b lid 1 geldt voor deze functieladders de volgende aangepaste gebruiksinstructie:
Stap 1: Ga na welke de belangrijkste werkzaamheden zijn die regelmatig in de functie voorkomen.
Stap 2: Kies voor de in te delen functie de overeenkomstige ladder. Stap 3: Xxxx deze ladder helemaal door.
Stap 4: Zoek in deze ladder het niveau dat het meest met de in te delen functie overeenkomt.
Stap 5: Stel vast dat de karakteristiek op de hogere trede ook duidelijk hoger en die op de lagere trede ook duidelijk lager is dan het niveau van de desbetreffende functie.
NB 1: Lukken stappen 4 en 5 niet, ga dan na of er sprake is van een combinatiefunctie. Splits deze dan op en volg de stappen 4 en 5 voor de afzonderlijke delen. In zo’n geval geldt de hoogste trede als het niveau van de functie, mits de werkzaamheden op dit hoogste niveau voor meer dan 20% van de tijd worden uitgeoefend.
NB 2: Voor medewerkers in opleiding wordt geen apart functieniveau onderscheiden. Deze medewerkers worden tijdelijk één trede lager ingedeeld dan de functie waarvoor zij in opleiding zijn.
Stap 6: Vergelijk het minimum van deze schaal met het huidige salaris van de betreffende werknemer en ken het hoogste salaris toe.
Stap 7: Deel uw beslissing mee aan de medewerker.
Deel III: Uitwerking garantielonen bouwplaatswerknemers
Uitwerking garantielonen voor vakvolwassenen
1. De werkgever zal aan de werknemer van 22 jaar en ouder per volle werkweek minimaal het weekloon betalen dat voor de functiegroep waarin de werknemer is ingedeeld geldt. Wanneer de werknemer binnen de normale arbeidstijd volgens artikel 23 lid 1 minder dan 40 uur per week heeft gewerkt, moet hem per gewerkt uur minimaal het voor zijn functiegroep vastgestelde uurloon worden uitbetaald (zie tabel I, bijlage 10a)
2. Inloopschaal vakvolwassen werknemers
In afwijking van het bepaalde onder 1 betaalt de werkgever een werknemer die nog nooit in de bouw heeft gewerkt en die de leeftijd van 27 jaar nog niet heeft bereikt, maximaal voor de periode van een jaar, een loon volgens de inloopschaal. Deze afwijking geldt niet voor een werknemer die een vakopleiding in de bouw volgt of in het bezit is van een vakopleidingsdiploma (zie tabel IV, bijlage 10a).
3. Voor degene die leiding geeft aan ten minste vijf werknemers geldt tabel II van bijlage 10a.
Uitwerking garantielonen voor jeugdigen
Een jeugdige werknemer is iemand beneden 22 jaar.
Tabel 3: Uurlonen voor jeugdigen per 1 januari 2014 (in euro)
Leeftijd | Zonder Beroeps- opleiding in de bouw | Beroepsopleiding in de bouw volgend | Diploma Beroeps- opleiding in de bouw |
16 | 4,96 | 5,25 | |
17 | 5,58 | 5,90 | 7,22 |
18 | 6,82 | 7,22 | 8,53 |
19 | 8,06 | 8,53 | 9,84 |
20 | 9,30 | 9,84 | 11,48 |
21 | 10,85 | 11,48 | 13,12 |
Bijlage 4: Voorbeeldarbeidsovereenkomst Arbeidsovereenkomst 1.................................................................................................
hierna te noemen werkgever, en 2.................................................................................................
hierna te noemen werknemer,
verklaren te hebben gesloten een arbeidsovereenkomst, waarbij de werknemer zich verbindt met ingang van in dienst van de werkgever
arbeid te verrichten op de grondslagen en de voorwaarden van de Collectieve Arbeidsovereenkomst voor de Bouwnijverheid.
De dienstbetrekking wordt aangegaan voor:
....................................................................................................1)
De werknemer wordt aangenomen voor de functie van
....................................................................................................
en op grond hiervan ingedeeld in functiegroep/functieladder
....................................................................................................
(Duur eventuele proeftijd )
Het daarbij behorende garantieloon/salaris is: € ............. bruto per ..............
Het vast overeengekomen loon voor de werknemer bedraagt
€ ........................... bruto per en is als volgt samengesteld:
a. garantieloon/salaris zoals bovenvermeld;
b. de voor zover overeengekomen individuele toeslag conform artikel 45 van de cao zijnde € ……………………….. bruto per voor de duur
van 2)
De totale arbeidsduur bedraagt uur per werkweek. De normale arbeidstijden
zijn van ….. tot uur.
(Toevoegen eventueel nader overeengekomen voorwaarden)
Aldus in duplo opgemaakt te ............................ d.d. ..... - .....- 20.....
De werkgever: De werknemer:
..........................................................................................................
1 Afhankelijk van de gemaakte afspraak kiezen tussen:
a. onbepaalde tijd
b. bepaalde tijd en wel van ............... tot ............................
c. het verrichten van werkzaamheden voor de duur van het object (object nader omschrijven)
2 Afhankelijk van de gemaakte afspraak kiezen tussen:
a. het dienstverband;
b. de periode van ............................ tot .............................
c. het werkobject (xxxxx xxxxxxxxxxx) ..................................
Indien een intredekeuring als bedoeld in artikel 16 van toepassing is, dient de volgende passage in de arbeidsovereenkomst te worden opgenomen:
‘De arbeidsovereenkomst wordt aangegaan onder de ontbindende voorwaarde van een geschiktheidsverklaring als bedoeld in artikel 16.
Het dienstverband vangt aan op .......- , tenzij op die datum de
keuringsprocedure nog niet is afgerond en de eventuele opzeggingstermijn nog niet is verstreken. In dat geval vangt het dienstverband aan op de eerstvolgende werkdag na het verstrijken van de bedoelde termijn(en).’
Bijlage 5: Opzegtermijnen bouwplaatswerknemers
In afwijking van artikel 7:672 lid 2 en lid 3 BW, wordt de door de werkgever en de werknemer in acht te nemen opzegtermijn bepaald aan de hand van onderstaande tabellen.
NB: Overeenkomstig het bepaalde in artikel 7:672 lid 4 BW kan de door de werkgever in acht te nemen opzegtermijn met een maand worden bekort indien de werkgever beschikt over een ontslagvergunning afgegeven door het UWV WERKbedrijf. In dat geval kan de opzegtermijn nooit minder dan één maand bedragen.
Door werkgever in acht te nemen opzegtermijnen in weken
Leeftijd werk- nemer | Aantal volle dienstjaren | |||||||||||||
<1 | 1 | 2 | 3 | 4 | 5 | 6 | 7 | 8 | 9 | 10 | 11 | 12 | 13 | |
16 t/m 19 | 1 | 1 | ||||||||||||
20 | 1 | 1 | 2 | |||||||||||
21 | 1 | 1 | 2 | 3 | ||||||||||
22 t/m 25 | 1 | 1 | 2 | 3 | 4 | |||||||||
26 | 1 | 1 | 2 | 3 | 4 | 5 | ||||||||
27 | 1 | 1 | 2 | 3 | 4 | 5 | 6 | |||||||
28 | 1 | 1 | 2 | 3 | 4 | 5 | 6 | 7 | ||||||
29 | 1 | 1 | 2 | 3 | 4 | 5 | 6 | 7 | 8 | |||||
30 | 1 | 1 | 2 | 3 | 4 | 5 | 6 | 7 | 8 | 9 | ||||
31 | 1 | 1 | 2 | 3 | 4 | 5 | 6 | 7 | 8 | 9 | 10 | |||
32 | 1 | 1 | 2 | 3 | 4 | 5 | 6 | 7 | 8 | 9 | 10 | 11 | ||
33 | 1 | 1 | 2 | 3 | 4 | 5 | 6 | 7 | 8 | 9 | 10 | 11 | 12 | |
34 t/m 45 | 1 | 1 | 2 | 3 | 4 | 5 | 6 | 7 | 8 | 9 | 10 | 11 | 12 | 13 |
46 | 1 | 2 | 3 | 4 | 5 | 6 | 7 | 8 | 9 | 10 | 11 | 12 | 13 | 14 |
47 | 1 | 2 | 4 | 5 | 6 | 7 | 8 | 9 | 10 | 11 | 12 | 13 | 14 | 15 |
48 | 1 | 2 | 4 | 6 | 7 | 8 | 9 | 10 | 11 | 12 | 13 | 14 | 15 | 16 |
49 | 1 | 2 | 4 | 6 | 8 | 9 | 10 | 11 | 12 | 13 | 14 | 15 | 16 | 17 |
50 | 1 | 3 | 4 | 6 | 8 | 10 | 11 | 12 | 13 | 14 | 15 | 16 | 17 | 18 |
51 | 1 | 3 | 4 | 6 | 8 | 10 | 12 | 13 | 14 | 15 | 16 | 17 | 18 | 19 |
52 | 1 | 3 | 4 | 6 | 8 | 10 | 12 | 14 | 15 | 16 | 17 | 18 | 19 | 20 |
53 | 1 | 3 | 4 | 6 | 8 | 10 | 12 | 14 | 16 | 17 | 18 | 19 | 20 | 21 |
54 | 1 | 3 | 4 | 6 | 8 | 10 | 12 | 14 | 16 | 18 | 19 | 20 | 21 | 22 |
55 | 1 | 3 | 4 | 6 | 8 | 10 | 12 | 14 | 16 | 18 | 20 | 21 | 22 | 23 |
56 | 1 | 3 | 4 | 6 | 8 | 10 | 12 | 14 | 16 | 18 | 20 | 22 | 23 | 24 |