BELGISCH ARBITRAGEHOF VOOR DE SPORT
BELGISCH ARBITRAGEHOF VOOR DE SPORT
INZAKE:
De xxxx Xxx XXXXXXX, wonende te 2910 Essen, Steendaal 61,
Eiser,
met als raadslieden Xx. X. XXXXXXX en Mr. H. XXXXXXXX, met kantoor te 0000 Xxxxxxx, Xxxxx Xxxxxxxxxxx 00
XXXXX :
De vzw Koninklijke Belgische Wielrijdersbond (KBWB), met maatschappelijke zetel gevestigd te 0000 Xxxxxxx, Globelaan 49, ondernemingsnummer 0410.602.582,
Verweerster,
met als raadslieden Mr. C. XXX XXXXXX en Xx. X. XXXXXXXXXX, met kantoor te 0000 Xxxxxxx, Pastorijstraat 30
VRIJWILLIG TUSSENKOMENDE PARTIJEN :
De xxxx Xxxx XXXXXXX, wonende te 0000 Xxxx, Xxxxxx Xxx xx Xxxxxxxxxxx 000/0,
Xxxxxx tussenkomende partij,
met als raadslieden Xx. X. XXXXXXXXXX en Mr. K. DE SAEDELEER (VAN LANDUYT & XXXXXXXX), met kantoor te 0000 Xxxxxxx, Xxxxxxxxxxx 00
De xxxx Xxxxxxx XXXXXX, wonende te 0000 Xxxxxxxxx, Xxxxxxxxxx 00,
Xxxxxx tussenkomende partij,
met als raadsman Xx. X. XXXXXXXXX, met kantoor te 0000 Xxxxxxxxx, Xxxxxxxxxx 000
I. FEITEN
1. Op maandagmiddag 19 januari 2015 verscheen in de pers het bericht dat de heren Xxx XXXXXXX, Xxxx XXXXXXX en Xxxxxxx XXXXXX (hierna gezamenlijk ‘de renners’) niet werden geselecteerd voor de wereldbekerwedstrijd veldrijden van 25 januari 2015 te Hoogerheide, en evenmin voor het wereldkampioenschap veldrijden van 1 februari 2015 te Tabor.
2. De niet-selecties werden ten aanzien van de pers verantwoord door te stellen dat de namen van de voormelde renners "worden genoemd in het lopende onderzoek naar de ozondokter Mertens" en dat zij om die reden niet konden geselecteerd worden omwille van artikel 9.2.002 van het reglement van de UCI, de internationale wielerfederatie waarbij de KBWB is aangesloten.
3. Op 20 (voor de heren Xxx XXXXXXX en Xxxxxxx XXXXXX) en 21 (voor de xxxx Xxxx XXXXXXX) januari 2015, stelden de respectieve raadslieden van de renners in een brief aan de KBWB dat artikel 9.2.002 UCI-reglement niet mocht toegepast worden en stelden zij de KBWB in gebreke om per kerende te bevestigen dat zij:
− de renners bij de UCI zou inschrijven voor de wereldbekerwedstrijd cyclocross van 25 januari 2015 te Hoogerheide en dat zij de aan een laattijdige inschrijving verbonden kost zou betalen;
− de renners bij de UCI voor het wereldkampioenschap veldrijden in Tabor zou inschrijven voor het verstrijken van de deadline van 23 januari 2015 om 12.00 uur;
− de renners voor de deadline van 30 januari 2015 om 12.00 uur aan de bevoegde instanties zou opgeven als een renner die de start zal nemen in het wereldkampioenschap op 1 februari 2015.
4. De raadsman van de KBWB antwoordde aan de respectieve raadslieden in quasi-gelijke bewoordingen dat de KBWB niet op deze verzoeken zou ingaan.
5. De xxxx Xxx XXXXXXX en de KBWB kwamen vervolgens overeen de zaak voor te leggen aan het Belgisch Arbitragehof voor de Sport (hierna ‘BAS’), waarna de heren Xxxx XXXXXXX en Xxxxxxx XXXXXX vrijwillig tussenkwamen in de ingeleide procedure, eveneens met het akkoord van de KBWB.
II. PROCEDURE
1. Op 21 januari 2015 legde de xxxx Xxx XXXXXXX een uitvoerig gemotiveerd verzoek tot arbitrage neer bij het BAS met betrekking tot het tussen hem en de KBWB gerezen geschil.
2. De heren Xxxx XXXXXXX (op 21 januari 2015) en Xxxxxxx XXXXXX (op 22 januari 2015) kwamen vrijwillig tussen in de procedure.
3. Xxx Xxxxxxx koos de xxxx Xxxxxxx Xxxxxxx als arbiter. De KBWB koos de xxxx Xxxxxxxx Xxxxxxxx als arbiter. Deze arbiters kozen de heer Xxxxxx Xxxxx als voorzitter.
4. De heren Xxx XXXXXXX en Xxxx XXXXXXX en de KBWB legden conclusies neer.
5. Alle partijen werden gehoord tijdens de zitting van het BAS van 22 januari om 20.00 uur.
6. Op het einde van de zitting werd de zaak in beraad genomen en in de ochtend van 23 januari nam het BAS zijn beslissing waarvan het beschikkend gedeelte dan aan de partijen werd meegedeeld.
III. VOORWERP VAN DE ARBITRAGE
1. Bij verzoek tot arbitrage van 21 januari 2015 stelde de xxxx Xxx Xxxxxxx volgende vorderingen tegen de KBWB:
- De beslissing van de KBWB om de xxxx Xxx XXXXXXX niet te selecteren voor de wereldbekercross van 25 januari 2015 te Hoogerheide (Nederland) en voor het wereldkampioenschap van 1 februari 2015 te Tabor (Tsjechië) te vernietigen;
- De KBWB te verplichten om de xxxx Xxx XXXXXXX bij de UCI in te schrijven voor de wereldbekercross van 25 januari 2015 te Hoogerheide onder verbeurte van een dwangsom van 500.000 euro indien voormelde inschrijving niet zou plaatsvinden;
- De KBWB te verplichten de aan de laattijdige inschrijving voor voornoemde wereldbekercross verbonden kosten te betalen;
- De KBWB te verplichten de xxxx Xxx XXXXXXX als derde reserve van het Belgische team bij de UCI voor het wereldkampioenschap veldrijden Heren Elite in te schrijven voor het verstrijken van de deadline van 23 januari 2015 om 12.00 uur, onder verbeurte van een dwangsom van 500.000 euro indien voormelde inschrijving niet zou plaatsvinden.
- De KBWB te verplichten om voor de deadline van 30 januari 2015 om 12.00 uur aan de bevoegde instanties de xxxx Xxx XXXXXXX op te geven als een renner die de start zal nemen voor de wedstrijd Heren Elite van het wereldkampioenschap van zondag 1 februari 2015, onder verbeurte van een dwangsom van 500.000 euro indien de KBWB zou nalaten het voorgaande te doen;
- Wat voornoemd punt betreft, in ondergeschikte orde, de KBWB te verplichten om bij de uiteindelijke beslissing welke renners aan de start zullen staan voor de wedstrijd
van 1 februari 2015 enkel sportieve criteria te hanteren en desgevallend schriftelijk en onder verwijzing naar sportieve criteria te motiveren waarom de xxxx Xxx XXXXXXX niet behoort tot de renners die de start nemen, onder verbeurte van een dwangsom van 500.000 euro indien niet op voormelde manier zou worden beslist en gemotiveerd;
- De KBWB te veroordelen tot de kosten van de arbitrage en de advocatenkosten van de xxxx Xxx XXXXXXX.
2. In zijn conclusie dd. 22 januari 2015 stelde de xxxx Xxxx XXXXXXX dezelfde vordering in wat zijn persoon betreft.
3. In zijn verzoekschrift tot vrijwillige tussenkomst dd. 22 januari 2015 stelde ook de xxxx Xxxxxxx XXXXXX dezelfde vordering in, met dien verstande dat zijn vordering inzake het wereldkampioenschap betrekking heeft op het wereldkampioenschap “U23”, dit is het wereldkampioenschap voor renners van 19 tot 22 jaar (artikel 1.1.036 van het UCI- reglement), in België ook “beloften” geheten.
IV. BEVOEGDHEID EN ONTVANKELIJKHEID
1. Alle partijen verklaarden zich akkoord met de arbitrage en voor zoveel als nodig met de vrijwillige tussenkomst van de heren XXXXXXX en SWEECK. Inzonderheid de KBWB, verweerster, bevestigt in haar conclusies (blz. 9, nr 14) dat zij “uit respect voor de verdediging van de bij haar aangesloten renners”...” besliste om zich akkoord te verklaren met de vraag van de renners Xxx Xxxxxxx, Xxxx Xxxxxxx en Xxxxxxx Xxxxxx om hun niet- selectie voor de Wereldbeker in Hoogerheide en het WK in Tabor voor het BAS te brengen”.
Overigens werden er noch in conclusies noch in pleidooien middelen van onbevoegdheid opgeworpen.
2. Hetzelfde geldt inzake de ontvankelijkheid. Weliswaar stelt de KBWB op blz. 13, onder C, van haar conclusies: “Het komt niet toe aan het college van scheidsrechters die (sic) gevat wordt voor een geschil tussen de KBWB en één van haar leden om haar (sic) beoordeling in de plaats te stellen van die van een instantie van de KBWB. Dit geldt des te meer wanneer niet eerst de interne rechtsmiddelen werden uitgeput.”
Terwijl het niet uitputten van de interne rechtsmiddelen in het algemeen als een middel van onontvankelijkheid kan worden ingeroepen, stelt het BAS vast dat de KBWB dat middel in haar conclusies niet inroept, wat overigens moet verklaren dat de KBWB niet vermeldt welke die niet uitgeputte interne rechtsmiddelen dan wel zouden geweest zijn. Bovendien is de KBWB ermee akkoord gegaan dat de renners hun vordering (rechtstreeks) voor het BAS brachten. De KBWB zou dus geen onontvankelijkheid wegens het niet uitputten van interne rechtsmiddelen kunnen inroepen.
Overigens heeft de KBWB in pleidooien geen middel van onontvankelijkheid ingeroepen.
3. Het BAS oordeelt dat het bevoegd is om zich uit te spreken over de vorderingen van de drie renners en dat deze vorderingen ontvankelijk zijn.
V. BEOORDELING
Om tot zijn beslissing te komen heeft het BAS alle stukken en alle schriftelijke en mondelinge argumenten van de partijen onderzocht en in overweging genomen, ook al worden zij niet alle in deze beslissing hernomen of besproken. De elementen die niet in deze beslissing worden hernomen werden niet ter zake geacht om desgevallend tot een andere beslissing te komen.
1. Relevante reglementaire bepalingen
1. De KBWB beroept zich in haar conclusie op 2 bepalingen om de niet-selectie te verantwoorden:
▪ Artikel 101.9 Belgisch Reglement van de Wielersport (Hierna ‘KBWB Reglement’):
“Nationale selecties […]
De vergunninghouders die aangewezen worden voor het Europees en Wereldkampioenschap, staan onder de exclusieve leiding van de KBWB of zijn vertegenwoordiger gedurende de periode die de Sporttechnische Commissie nodig acht.
Iedere geselecteerde renner, behalve zij die behoren tot een sportgroep, moeten - op straf van uitsluiting - deelnemen aan alle voorbereidingswedstrijden die de Sporttechnische Commissie nodig acht.
Elke renner, lid van de nationale selectie verbindt zich aan onderstaand charter: […]
g. verklaart de renner dat er tegen hem geen enkel (voor)onderzoek loopt dat betrekking heeft op een vatbaar feit dat kan leiden tot een inbreuk tegen de UCI-antidoping reglementering. Dit is eveneens van toepassing in geval van een onderzoek of procedure betreffende een gelijkaardig feit, geopend op grond van de wetgeving of een andere reglementering. Deze voorwaarde heeft tot doel om de integriteit, de sereniteit en de reputatie van de nationale ploeg te beschermen. De toepassing ervan is geen vooroordeel op de definitieve uitspraak en kan geen aanleiding zijn tot enige vorm van klacht in geval van een latere vrijspraak.
h. verbindt de renner zich er tevens toe om onmiddellijk de hoogste bondsinstanties in te lichten over feiten betreffende zulke praktijken in de schoot van K.B.W.B.-selecties, -clubs, - renners of andere en dit alvorens enige verklaring ter zake af te leggen aan derden, inzonderheid aan de pers, behalve uitdrukkelijk akkoord van de hoogste bondsinstanties”.
▪ Artikel 9.2.002 UCI Reglement:
“Un licencié contre lequel a été ouverte une instruction concernant un fait susceptible de constituer une violation du règlement antidopage de l’UCI ne peut être sélectionné pour les championnats du monde ou ne peut y participer jusqu’à la fin de la suspension qui lui est imposée ou jusqu’à son acquittement définitif. Dans le cas d’un échantillon A positif, cette disposition s’applique dès la notification au coureur du résultat d’analyse anormal.
Sauf décision contraire de la commission antidopage, l’alinéa ci-dessus s’applique également en cas d’une instruction ou procédure concernant un tel fait, ouverte en vertu d’une loi ou d’un autre règlement.
Les cas particuliers sont décidés par la commission antidopage ou son président. Leur décision est sans appel.
En plus de la disqualification, en cas d’infraction, le licencié et sa fédération nationale seront sanctionnés chacun d’une amende de CHF 2000 à CHF 10 000.
La présente condition de participation vise à protéger l’intégrité, la sérénité et la réputation des championnats du monde. Son application ne préjuge pas de la décision du fond et ne peut donner lieu à aucune réclamation en cas d’acquittement”.
(Vrije vertaling van het BAS):
“Een renner tegen wie een onderzoek is geopend met betrekking tot een feit dat een overtreding kan uitmaken van het antidopingreglement van de UCI , kan niet geselecteerd worden voor de wereldkampioenschappen of mag niet deelnemen aan de wereldkampioenschappen tot het einde van zijn schorsing of tot aan de definitieve vrijspraak.
In geval van een positief A-staal zal bovenstaande alinea toegepast worden vanaf de kennisgeving van het abnormale resultaat van de analyse van de renner.
Behoudens andersluidende beslissing van de antidopingcommissie is bovenstaande alinea ook van toepassing indien een onderzoek of een procedure met betrekking tot dergelijk feit is geopend krachtens een wet of een ander reglement.
Over bijzondere gevallen wordt beslist door de antidopingcommissie of door haar voorzitter. Er kan geen hoger beroep worden aangetekend tegen hun beslissing.
Onverminderd de diskwalificatie, zullen de licentiehouder en zijn nationale federatie elk gesanctioneerd worden met een boete van CHF 2.000 tot CHF 10.000.
Onderhavige voorwaarde om deel te nemen heeft tot doel de integriteit, sereniteit en reputatie van de wereldkampioenschappen te beschermen. Haar toepassing loopt niet vooruit op een beslissing ten gronde over de vraag of al dan niet sprake is van een inbreuk
op dopingregels en is kan geen aanleiding geven tot enige aansprakelijkheid in geval van vrijspraak”.
2. Beslissingsbevoegdheid van het BAS
1. De KBWB stelt dat het BAS de beslissing slechts marginaal kan toetsen, en dat het niet toekomt aan het college van scheidsrechters dat gevat wordt “om haar (sic) beoordeling in de plaats te stellen van die van een instantie van de KBWB. Dit geldt des te meer wanneer niet eerst de interne rechtsmiddelen werden uitgeput. Het arbitraal college kan een beslissing van een instantie niet vernietigen behalve wanneer er een schending van het Bondsreglement zelf wordt vastgesteld of van een regel van openbare orde, zoals een fundamenteel recht.”
2. Het geschil dat de partijen aan het BAS hebben voorgelegd komt neer op de vraag of de renners op grond van de door de KBWB ingeroepen reglementaire bepalingen uit de selectie voor de twee wedstrijden (wereldbeker te Hoogerheide en wereldkampioenschap te Tabor) konden worden geweerd.
De renners vechten de rechtsgeldigheid van die bepalingen aan.
Het gaat derhalve niet om een oordeel of de renners vanuit sportief oogpunt hadden moeten geselecteerd worden en het komt in beginsel het BAS ook niet toe om zich op dat vlak in de plaats te stellen van de KBWB.
Het BAS heeft wel de bevoegdheid om na te gaan of een reglement van een sportbond al dan niet rechtsgeldig kan worden toegepast, onder meer gelet op, zoals de KBWB zelf stelt, de fundamentele rechten van de renners.
3. Het oordeel of een bepaling uit het reglement van een sportbond rechtsgeldig is of niet, behoort tot de volle bevoegheid van de rechter of arbiter en is niet beperkt tot een marginale toetsing.
3. Toetredingscontract
1. De KBWB stelt dat de renners door de ondertekening van een licentie de reglementaire bepalingen waarop de niet-selectie steunt, hebben aanvaard.
2. Het afsluiten van een licentie is noodzakelijk voor de beoefening van de sport en voor beroepssporters van hun beroep. Dat leidt er evenwel niet toe dat de renners afstand doen van de fundamentele rechtsbeginselen en grondrechten, zoals het vermoeden van onschuld en het recht op gehoor, zodat de licentie niet inhoudt dat renners zich niet meer kunnen verzetten tegen een schending van hun fundamentele rechten.
(Zie o.m. X. XXXXXX, “L’arbitrage dans le sport en Belgique”, Rev. Esport, n° spéc. Juin 1994,
p. 117; L. XXXXXXXX, Algemene theorie van de verbintenis, Intersentia, Antwerpen, 2000, p. 36)
3. De ondertekening van een licentie houdt bijgevolg niet in dat de renners de ongeldigheid van selectiecriteria wegens strijdigheid met hun fundamentele rechten, niet kunnen inroepen.
4. Toepassing reglementaire bepalingen – schending fundamentele rechtsbeginselen en grondrechten
4.1. Niet-selectie staat in voorliggende zaak gelijk met een sanctie
1. De KBWB verantwoordt de niet-selectie van de renners voor de wereldbekercross te Hoogerheide en het wereldkampioenschap te Tabor op grond van de boven geciteerde artikels, 101.9 KBWB-reglement en 9.2.002 UCI-reglement, die een selectie uitsluiten indien tegen de betrokken renner een onderzoek is geopend met betrekking tot een feit dat een overtreding van het dopingreglement van de UCI kan uitmaken (opgemerkt weze dat het KBWB-reglement de renner verplicht zulk (voor)onderzoek te melden, maar kennelijk geen sanctie bepaalt indien hij dat niet doet of ingeval er inderdaad zulk (voor)onderzoek loopt.
De KWBW stelt dat dit voor de wereldbekerwedstrijden gebeurt om de “integriteit, de sereniteit en de reputatie van de nationale ploeg te beschermen” (artikel 101.9 KBWB- reglement en voor het wereldkampioenschap om “de integriteit, sereniteit en reputatie van de Wereldkampioenschappen te beschermen.” (artikel 9.2.002 UCI-reglement).
Zelfs indien aldus de afwezigheid van een onderzoek naar feiten van mogelijke doping formeel gezien als een selectievoorwaarde kan gezien worden, neemt zulks naar het oordeel van het BAS niet weg dat de ingeroepen bepaling op al haar kenmerken moet onderzocht worden, met de daaraan verbonden gevolgen.
Daarbij ontkomt men niet aan de vaststelling dat het weren van een sporter uit een selectie omwille van (een onderzoek naar) mogelijke doping een sanctie inhoudt wegens (mogelijke) overtreding van een disciplinaire regel, ook al zou het de bedoeling zijn om de integriteit, sereniteit en reputatie van een nationale ploeg of een belangrijke wedstrijd te beschermen.
2. Dat de niet-selectie omwille van een onderzoek naar mogelijke doping de facto een disciplinaire maatregel inhoudt, werd bevestigd door het TAS in de zaak 2007/O/1381 Real Federacion de Ciclismo (RFEC) & Xxxxxxxxx Xxxxxxxx c. UCI (26 september 2007):
“1. Dans la typologie des mesures adoptées par les fédérations sportives, la mesure consistant à exclure par avance un athlète d'une compétition en raison d'un soupçon de violation des règles antidopage constitue une véritable sanction disciplinaire infligée à l'athlète.
Vrije vertaling door het BAS:
“…0.Xx de typologie van de door de sportfederaties genomen maatregelen, is de maatregel waardoor een atleet op voorhand wordt uitgesloten van een wedstrijd wegens een verdenking van overtreding van de antidopingregels, een reële disciplinaire sanctie opgelegd aan de atleet.”
Vervolgens kan eveneens verwezen worden naar de beslissing van het TAS van 4 oktober 2011 (Arbitrage CAS 2011/O/2422 United States Olympic Committee (USOC) v. International Committee (IOC)), waarin werd gesteld:
“1. CAS jurisprudence has indicated that qualifying or eligibility rules are those that serve to facilitate the organization of an event and to ensure that the athlete meets the performance ability requirement for the type of competition in question. A common point in qualifying (eligibility) rules is that they do not sanction undesirable behaviour by athletes. Qualifying rules define certain attributes required of athletes desiring to be eligible to compete and certain formalities that must be met in order to compete.
2. In contrast to qualifying rules are the rules that bar an athlete from participating and taking part in a competition due to prior undesirable behaviour on the part of the athlete. Such a rule, whose objective is to sanction the athlete’s prior behaviour by barring participation in the event because of that behaviour, imposes a sanction. A ban on taking part in a competition can be one of the possible disciplinary measures sanctioning the breach of a rule of behaviour.
3. Having regard to its objective and purpose and to its scope and application, a rule prohibiting doped athletes from participation in the next Olympic Games is more properly characterised as a sanction of ineligibility for a major Competition, i.e. as a disciplinary measure taken because of a prior behaviour, than as a pure condition of eligibility to compete in the Olympic Games. Even if one accepts that the rule has elements of both an eligibility rule and a sanction, it nevertheless operates as, and has the effect of, a disciplinary sanction.”
Vrije vertaling door het BAS:
“ CAS rechtspraak heeft aangegeven dat kwalificatie-of selectieregels beogende organisatie van een evenement te vereenvoudigen en te verzekeren dat de atleet voldoet aan het voor de competitie vereiste prestatievermogen. Een gemeenschappelijk kenmerk van deze kwalificatie (selectieregels) is dat zij geen door de atleten gesteld ongewenst gedrag sanctioneren. Kwalificatieregels definiëren bepaalde eigenschappen, waaraan atleten die voor selectie voor deelname aan een competitie in aanmerking willen komen, dienen te voldoen en schrijven bepaalde formaliteiten voor, waaraan moet worden voldaan, willen atleten voor deelname aan een competitie in aanmerking willen komen
Regels die een atleet in verband met voorafgaande ongewenste gedragingen verbieden deel te nemen aan een competitie dienen onderscheiden te worden van kwalificatieregels. Een zodanige regel, die als doel heeft het door de atleet gestelde vroegere gedrag te sanctioneren door hem te verbieden om deel te nemen aan het evenement, legt een sanctie op. Een verbod om deel te nemen aan een competitie kan een van de mogelijke disciplinaire maatregelen zijn die een inbreuk op een gedragsregel sanctioneren.
Verwijzend naar haar doel, haar draagwijdte en haar toepassingsgebied, is een regel die gedopeerde atleten verbiedt deel te nemen aan de volgende Olympische Spelen eerder te beschouwen als een strafbepaling, dan als sanctie van ongeschiktheid voor een grote competitie, d.w.z. eerder als een disciplinaire maatregel die genomen werd wegens vroeger gedrag, dan als een zuivere voorwaarde van kwalificatie om te kunnen deelnemen aan de Olympische Spelen. Zelfs als iemand aanvaardt dat de regel elementen bevat van zowel een kwalificatie- als een strafbepaling, werkt deze niettemin en heeft deze in ieder geval uitwerking als een strafbepaling.”
3. Het BAS oordeelt dan ook dat de reglementaire bepalingen waarop de niet-selectie is gebaseerd, weze het artikel 101.9. g en h KBWB-reglement of artikel 9.2.002 UCI-reglement, ongeacht hun selectieve werking, een disciplinaire sanctie inhouden.
De uitwerking kan gezien worden als deze van een “voorlopige schorsing” voor een bepaalde wedstrijd (wereldkampioenschap) of voor een bepaalde categorie van wedstrijden (wereldbeker), maar in dat geval ook dienen de fundamentele rechten van de betrokkenen te worden gerespecteerd, zoals inzage in het dossier en recht op gehoor.
Dat klemt des te meer nu het in deze zaak kennelijk niet gaat om de analyse van een bloed- of urinestaal waarbij een rapport van een erkend laboratorium voorligt dat bevestigt dat een verboden stof is aangetroffen en waarbij het aan de sporter behoort aan te tonen dat hem/haar geen verwijt treft, maar om niet nader bepaalde feiten die eventueel een andere dopingbreuk zouden kunnen opleveren en waarbij de bewijslast geheel bij de vervolgende instantie ligt.
4.2. Niet-selectie op basis van de artikelen 9.2.002 UCI-reglement en 101.9 KBWB-reglement met schending van de fundamentele rechten van betrokkenen en m.n. het recht te worden gehoord, is tegenover hen onrechtmatig.
1. Het BAS oordeelt op grond van de voorgelegde feiten en argumenten dat de beslissing van de KBWB om de renners deelname aan het wereldkampioenschap en aan de wereldbekerwedstrijd te ontzeggen een aantasting vormde van de volgende fundamentele rechtsbeginselen en grondrechten van de renners:
- Een schending van het rechtsbeginsel "nulla poena sine culpa" doordat een renner op voorhand wordt uitgesloten van deelname op basis van de mogelijkheid dat een dopinginbreuk zou zijn begaan. In dit geval kan daarbij nog worden opgemerkt dat aan het BAS – en blijkbaar ook niet aan de renners – niet eens werd meegedeeld welke de feiten zijn die tegen de renners worden ingeroepen en die mogelijks als doping zouden kunnen worden gekwalificeerd.
- Een schending van het recht om gehoord te worden; inderdaad werden de renners tot op heden zelfs niet opgeroepen, laat staan gehoord door de KBWB met het oog op de toepassing van de door haar ingeroepen regels. Uit de aan het BAS voorgelegde stukken of de verklaringen der partijen ter zitting blijkt evenmin dat gehoor omtrent de tegen de renners ingeroepen – doch onbekende – feiten zou zijn verleend in een andere procedure, met name een procedure ten gronde of een procedure met het oog op het opleggen van een voorlopige schorsing.
Dit recht om gehoord te worden is essentieel. Ten overvloede merkt BAS op dat de
KBWB de renners zelfs niet heeft ter kennis gebracht welke feiten volgens haar als doping zouden kunnen gekwalificeerd worden en ook geen hoorzitting kon plaatsvinden, nu dient te worden vastgesteld dat de KBWB minstens op het ogenblik van de beslissing omtrent de niet-selectie (19 januari 2015) niet over een (volledig) dossier beschikte ten opzichte van de renners. De KBWB deelde ter zitting mee dat het strafdossier in de zaak van dokter Xxxxxxx dat volgens haar ook zou gaan over
dopinggerelateerde feiten die toe te schrijven zouden zijn aan de renners, haar pas in de loop van dezelfde dag had bereikt.
- Een schending van het proportionaliteitsbeginsel aangezien de niet-selectie voor de renners voor de belangrijkste wedstrijden, met in de eerste plaats het wereldkampioenschap, een uiterst ingrijpende en onherroepelijke maatregel uitmaakt, inzonderheid bij vrijspraak achteraf, terwijl het risico dat de deelname van de renners een negatieve impact zou hebben voor de KBWB en/of UCI eerder miniem te achten is. De KBWB voert trouwens geen concrete elementen aan die een daadwerkelijke en bijzondere negatieve impact aantonen op de wedstrijden waaruit de renners werden geweerd.
Daarbij komt dat:
- de beweerde mogelijke doping door de renners klaarblijkelijk dateert van minimaal 2 jaar terug in de tijd en dus lang voor de wereldbekercross in Hoogerheide en het wereldkampioenschap in Tabor;
- het tegen de renners ingeroepen onderzoek reeds meer dan twee jaar duurt en een van de renners in 2013 al eens op die grond werd geweerd uit het wereldkampioenschap en uit nog andere wedstrijden, waarnaar hij weer mocht rijden; het is niet aanvaardbaar dat een sporter uit een wereldkampioenschap en desgevallend uit nog andere wedstrijden kan worden geweerd gedurende de jaren dat een (straf)onderzoek kan duren waarbij dan nog de mogelijkheid bestaat dat seponering of vrijspraak volgt; evenmin is de onzekerheid voor de sporter aanvaardbaar indien hij/zij wel of niet mag deelnemen naargelang de wendingen van het onderzoek en de informatie die daaruit bij de KBWB al dan niet toekomt.
- het wereldkampioenschap wellicht de belangrijkste wedstrijd van het seizoen is, waar minstens één van de renners bovendien reële winstkansen werden toegedicht in zijn categorie;
(Zie ook de gelijklopende beslissing van het TAS in de zaak 2007/O/1381 Real Federacion de Ciclismo (RFEC) & Xxxxxxxxx Xxxxxxxx c. UCI (26 september 2007))
3. De niet-selectie van de renners op grond van de toepassing van de artikelen 9.2.002 UCI- reglement en artikel 101.9. g en h KBWB-reglement is bijgevolg niet rechtsgeldig, noch voor de selectie voor de wereldbekerwedstrijd te Hoogerheide noch voor het wereldkampioenschap te Tabor, en deze artikelen mogen niet in aanmerking worden genomen bij de beslissing omtrent de selectie.
5. De beslissing omtrent de selectie
Het BAS oordeelt op bovengenoemde gronden dat de renners ten onrechte uit de selectie voor de werelbekerwedstrijd te Hoogerheide en het wereldkampioenschap te Tabor werden geweerd.
De vraag rijst dan of het BAS de KBWB zal gebieden een nieuwe selectie te maken zonder rekening te houden met de artikelen 9.2.002 UCI-reglement en artikel 101.9. g en h KBWB- reglement, dan wel de selectie van de renners zelf zal opleggen.
Deze vraag werd reeds door het BAS onderzocht in zijn uitspraak van 21 augustus 2014 in de zaak VAN PAESSCHEN t./ FRBSE, waarin het BAS, inzonderheid op grond van de arbitrage-overeenkomst en de omstandigheden van de zaak, oordeelde dat het BAS de bevoegdheid had om te zeggen voor recht dat de geweerde sporter in de selectie moest worden opgenomen. In die zaak ook oordeelde het BAS dat de sportieve resultaten van de geweerde sporter zijn selectie verantwoordden.
In onderhavige zaak beslist het BAS niet alleen dat de beslissingen van de KBWB om de renners uit de selecties te weren, worden vernietigd maar ook dat de renners in de selecties moeten worden opgenomen, echter slechts in de mate zoals in het beschikkend gedeelte wordt bepaald. Voor het overige zendt het BAS de selectie op sportieve gronden terug naar de KBWB.
Hierbij steunt het BAS op de hiernavolgende elementen.
Zowel uit de arbitrage-overeenkomst als uit de debatten blijkt de wil van de partijen om de kwestie van de selectie van de renners ten gronde door het BAS te laten beslechten.
De hoogdringendheid van de zaak brengt ook mee dat zij in de mate van het mogelijke op duidelijke en definitieve wijze wordt beslecht.
Specifiek voor deze zaak is dat de niet-selectie niet gebeurde op een al dan niet verkeerde sportieve grond, maar op grond van een reglementaire bepaling die niets te maken had met de gebruikelijke criteria voor de selectie van deelnemers voor een wedstrijd maar met (een vermoeden van) ongewenst gedrag in het verleden.
Specifiek voor deze zaak is ook dat
• de xxxx Xxxxxxx automatisch geselecteerd is voor het wereldkampioenschap te Tabor volgens het UCI-reglement (artikel 9.2.002 buiten beschouwing gelaten);
• de selectie van de KBWB voor het wereldkampioenschap Heren Elite uit 9 renners bestaat waaronder de xxxx Xxxxxxx die echter zo goed als zeker startrecht heeft in het wereldkampioenschap als winnaar van de wereldbeker, zodat de Belgische selectie in totaal uit 10 renners kan bestaan;
• er bij de categorie Heren Elite, d.w.z. voor de heren Xxxxxxx en Wellens, er geen limiet is voor het aantal geselecteerden voor de wereldbekercross te Hoogerheide daar zij beiden geprekwalificeerd zijn op grond van het UCI-reglement doordat zij een plaats bekleden bij de eerste 50 renners in het UCI-klassement.
Aldus laat de beslissing van het BAS de bevoegdheid van de KBWB om de definitieve selectie voor de wereldbeker en het wereldkampioenschap te maken of de renners effectief voor deze wedstrijden te laten starten, onverlet voor zover de selectie gebeurt op basis van sportieve criteria.
6. Toepassing artikel 23, laatste lid BAS-reglement
1. Het verzoekschrift tot arbitrage van de Xxxx Xxx XXXXXXX werd neergelegd op 21 januari 2015, de andere renners kwamen vrijwillig tussen op 22 januari 2015.
De wereldbekerwedstrijd te Hoogerheide vindt plaats op 25 januari 2015, terwijl de absolute deadline voor inschrijving voor het wereldkampioenschap te Tabor 23 januari 2015 om 12u00 is.
2. Het BAS stelt vast dat er sprake is van spoedeisendheid en alle partijen verklaarden zich ter zitting akkoord met toepassing van artikel 23, laatste lid BAS-reglement, zodat op 23 januari 2015 alleen het beschikkend gedeelte aan de partijen werd overgemaakt, waarna de motivering binnen de gestelde termijn van 10 dagen wordt toegevoegd.
OM DEZE REDENEN
Gelet op de artikelen 1676 en volgende van het Gerechtelijk Wetboek inzake de arbitrage, Recht doende op tegenspraak,
HET BELGISCH ARBITRAGEHOF VOOR DE SPORT
Doet gelet op het spoedeisend karakter en het akkoord van alle partijen, uitspraak conform artikel 23, laatste lid, BAS-reglement.
Verklaart de vrijwillige verschijning van de Heren Xxxx XXXXXXX en Xxxxxxx XXXXXX ontvankelijk.
- Verklaart de vordering van de Xxxx Xxx XXXXXXX ontvankelijk en in de volgende mate gegrond:
• Vernietigt de beslissing van de KBWB om de Xxxx Xxx XXXXXXX niet te selecteren voor de Wereldbekercross van 25 januari 2015 te Hoogerheide (Nederland) en voor het Wereldkampioenschap van 1 februari 2015 te Tabor (Tsjechië);
• Beveelt de KBWB de Xxxx Xxx XXXXXXX bij de UCI, de organisator of de ter zake bevoegde instantie in te schrijven voor de Wereldbeker Cyclocross van 25 januari 2015 te Hoogerheide onder verbeurte van een dwangsom van 50.000,00 euro indien voormelde inschrijving niet zou plaatsvinden;
• Veroordeelt de KBWB tot betaling van de kosten verbonden aan de laattijdige inschrijving;
• Beveelt de KBWB de Xxxx Xxx XXXXXXX bij de UCI, de organisator of de ter zake bevoegde instantie in te schrijven voor het Wereldkampioenschap Veldrijden Heren Elite vóór het verstrijken van de deadline van 23 januari 2015 om 12.00 uur, onder verbeurte van een dwangsom van 50.000 euro indien voormelde inschrijving niet zou plaatsvinden;
• Beveelt de KBWB bij de uiteindelijke beslissing welke renners aan de start zullen staan van het Wereldkampioenschap Heren Elite enkel rekening te houden met louter sportieve criteria, met uitsluiting van de toepassing van artikel 9.2.002 UCI- Reglement en/of 101.9.g en h Belgisch Reglement van de Wielersport en deze beslissing schriftelijk te motiveren voor zover de Xxxx Xxx XXXXXXX niet wordt geselecteerd om te starten, onder verbeurte van een dwangsom van 50.000 euro;
- Verklaart de vordering van de Xxxx Xxxx XXXXXXX ontvankelijk en in de volgende mate gegrond:
• Vernietigt de beslissing van de KBWB om de Xxxx Xxxx XXXXXXX niet te selecteren voor de Wereldbekercross van 25 januari 2015 te Hoogerheide (Nederland) en voor het Wereldkampioenschap van 1 februari 2015 te Tabor (Tsjechië);
• Beveelt de KBWB de Xxxx Xxxx XXXXXXX bij de UCI, de organisator of de ter zake bevoegde instantie in te schrijven voor de Wereldbeker Cyclocross van 25 januari 2015 te Hoogerheide onder verbeurte van een dwangsom van 50.000,00 euro indien voormelde inschrijving niet zou plaatsvinden;
• Veroordeelt de KBWB tot betaling van de kosten verbonden aan de laattijdige inschrijving;
• Beveelt de KBWB een nieuwe beslissing te nemen over de selectie van de Xxxx Xxxx XXXXXXX en de andere geselecteerden voor het Wereldkampioenschap Veldrijden Heren Elite, met uitzondering van de Xxxx Xxx XXXXXXX, hogervermeld, op grond van louter sportieve criteria, met uitsluiting van de toepassing van artikel 9.2.002 UCI- Reglement en/of 101.9.g en h Belgisch Reglement van de Wielersport en deze beslissing schriftelijk te motiveren voor zover de Xxxx Xxxx XXXXXXX niet wordt geselecteerd, onder verbeurte van een dwangsom van 50.000 euro
• Beveelt de KBWB, ingeval van selectie van de Xxxx Xxxx XXXXXXX conform het bevel hierboven, bij de uiteindelijke beslissing welke renners aan de start zullen staan van het Wereldkampioenschap Heren Elite enkel rekening te houden met louter sportieve criteria, met uitsluiting van de toepassing van artikel 9.2.002 UCI- Reglement en/of 101.9.g en h Belgisch Reglement van de Wielersport en deze beslissing schriftelijk te motiveren voor zover de Xxxx Xxxx XXXXXXX niet wordt geselecteerd om te starten, onder verbeurte van een dwangsom van 50.000 euro;
- Verklaart de vordering van de Xxxx Xxxxxxx XXXXXX ontvankelijk en in de volgende mate gegrond:
• Vernietigt de beslissing van de KBWB om de Xxxx Xxxxxxx XXXXXX niet te selecteren voor de Wereldbekercross van 25 januari 2015 te Hoogerheide (Nederland) en voor het Wereldkampioenschap van 1 februari 2015 te Tabor (Tsjechië);
• Beveelt de KBWB een nieuwe beslissing te nemen over de selectie van de Xxxx Xxxxxxx XXXXXX en de andere geselecteerden voor de Wereldbekercross U23 van 25 januari 2015 te Hoogerheide, op grond van louter sportieve criteria, met uitsluiting van de toepassing van artikel 9.2.002 UCI-Reglement en/of 101.9.g en h Belgisch Reglement van de Wielersport en deze beslissing schriftelijk te motiveren voor zover de Xxxx Xxxxxxx XXXXXX niet wordt geselecteerd, onder verbeurte van een dwangsom van 50.000 euro;
• Veroordeelt de KBWB tot betaling van de kosten verbonden aan de eventuele laattijdige inschrijving;
• Beveelt de KBWB een nieuwe beslissing te nemen over de selectie van de Xxxx Xxxxxxx XXXXXX en de andere geselecteerden voor het Wereldkampioenschap U23 van 1 februari 2015, op grond van louter sportieve criteria, met uitsluiting van de toepassing van artikel 9.2.002 UCI-Reglement en/of 101.9.g en h Belgisch Reglement van de Wielersport en deze beslissing schriftelijk te motiveren voor zover
de Xxxx Xxxxxxx XXXXXX niet wordt geselecteerd, onder verbeurte van een dwangsom van 50.000 euro;
• Beveelt de KBWB, ingeval van selectie van de Xxxx Xxxxxxx XXXXXX conform het bevel hierboven, bij de uiteindelijke beslissing welke renners aan de start zullen staan van het Wereldkampioenschap U23 van 1 februari 2015 enkel rekening te houden met louter sportieve criteria, met uitsluiting van de toepassing van artikel
9.2.002 UCI-Reglement en/of 101.9.g en h Belgisch Reglement van de Wielersport en deze beslissing schriftelijk te motiveren voor zover de Xxxx Xxxxxxx XXXXXX niet wordt geselecteerd om te starten, onder verbeurte van een dwangsom van 50.000 euro;
Veroordeelt KBWB tot de kosten, zijnde € 1.509,52.
Zegt voor recht dat onverminderd een eventuele vordering tot vernietiging, onderhavige uitspraak in laatste aanleg is gewezen en uitvoerbaar is,
Gelast de kennisgeving van deze arbitrale uitspraak aan de partijen in overeenstemming met artikel 25 BAS-reglement en stelt dat deze uitspraak slechts ter griffie van de rechtbank van eerste aanleg te Brussel dient neergelegd wanneer een van de partijen daartoe een verzoek heeft gericht binnen de termijn van één maand na de kennisgeving.
Aldus uitgesproken te Brussel op de zetel van het Belgische Arbitragehof voor de Sport op 23 januari 2015.
Xxxxxxx XXXXXXX | Xxxxxx XXXXX | Xxxxxxxx XXXXXXXX |
Gulden Vlieslaan,77 | Hovenierstraat, 21 | Justus Xxxxxxxxxxxxx, 00 |
0000 XXXXXXX | 0000 XXXXXXXXXX | 0000 XXXXXX |