Pensioenreglement van de Cargill Middelloon Pensioenregeling 2015 van
Pensioenreglement van de Cargill Middelloon Pensioenregeling 2015 van
Stichting Pensioenfonds Cargill B.V.
Reglement per 1 januari 2024
Vooraf
Dit “Pensioenreglement van de Cargill Middelloon Pensioenregeling 2015 van Stichting Pensioenfonds Cargill B.V.” vormt de reglementaire vastlegging van de pensioenregeling per 1 juni 2020 zoals die op de in deze reglementen gedefinieerde werknemers van “werkgever” (Cargill B.V.) in dit pensioenreglement van toepassing is.
In de periode 1 januari 2017 tot aan 1 juni 2020 was Stichting Pensioenfonds Cargill B.V. tevens de uitvoerder van de Beschikbare Premieregeling 2017 van werkgever. De beschikbare premieregeling is door werkgever sedert 1 juni 2020 ondergebracht bij Aegon Cappital. De beschikbare premieregeling vormt een aanvulling op de Cargill Middelloon Pensioenregeling 2015 voor deelnemers met een pensioengevend salaris boven de salarisgrens.
Pensioenreglement van de Cargill Middelloon Pensioenregeling 2015 van de Stichting Pensioenfonds Cargill B.V.
Inhoud
Artikel 2 Voorwaarden voor deelneming 7
Artikel 3 Aanspraken op pensioen 8
Artikel 4 Perioden van deelneming en opbouwfactoren 8
Artikel 5 Grondslagen voor de berekening van de aanspraken 9
Artikel 6 Ouderdomspensioen middelloonsysteem 10
Artikel 7 Partnerpensioen bij overlijden tijdens het deelnemerschap 11
Artikel 8 Partnerpensioen bij overlijden na einde deelnemerschap 12
Artikel 10 Voortzetting van de pensioenopbouw en verzekering bij arbeidsongeschiktheid 13
Artikel 11 Beëindiging van de deelneming voor de pensioendatum 15
Artikel 12 Einde huwelijk of geregistreerd partnerschap 15
Artikel 13 Uitgaande waardeoverdracht 17
Artikel 14 Pensioenkapitaal uit de beschikbare premieregeling van de werkgever18 Artikel 15 Flexibele pensionering en omzetting 19
Artikel 16 Aanpassing pensioenaanspraken, ingegane pensioenen en premievrije pensioenaanspraken 21
Artikel 17 Financiering en verlaging van te verwerven aanspraken 22
Artikel 18 Toekenning en uitkering van de pensioenen 23
Artikel 20 Overige rechten en plichten van de deelnemer 24
Artikel 21 Afwijkingen van het reglement 25
Artikel 22 Uitsluitingen en kortingen 25
Artikel 23 Wijzigingsvoorbehoud werkgever 26
Artikel 24 Wijziging van de pensioenregeling/pensioenleeftijd 26
Artikel 25 Overgangsbepalingen Nieuwe regeling 26
Artikel 26 Overgangsbepalingen voor de op 31 december 2014 bestaande pensioenregelingen 27
Artikel 27 Toepassing reglementen 2014 op de op 31 december 2014 bestaande aanspraken en rechten 28
ARTIKEL 28 REGELING PENSIOENSALDO TRAP II 29
Artikel 29 Overgangsbepaling - Fennema 29
Artikel 30 Fiscale toetsing 29
Artikel 31 Inwerkingtreding 29
Bijlage 1 Flexibele pensionering en omzetting 30
Bijlage 3 Tot en met 2014 door het fonds uitgevoerde pensioenregelingen 32
Bijlage 4 Procedure mitigerende maatregelen 33
Bijlage 5 Conversiefactoren 38
Bijlage 6 Bedragen en percentages 39
Pensioenreglement van Stichting Pensioenfonds Cargill B.V. Artikel 1 Definities
In dit pensioenreglement wordt verstaan onder:
1.1 het fonds:
de “Stichting Pensioenfonds Cargill B.V.”, gevestigd te Schiphol.
1.2 het bestuur:
het bestuur van het fonds.
1.3 de werkgever:
Cargill B.V. te Schiphol, evenals de aan haar in Nederland gelieerde ondernemingen voor zover die op door het bestuur van het fonds nader vast te stellen voorwaarden en onder goedkeuring van de directie van Cargill B.V. tot deze pensioenregeling zijn toegelaten.
1.4 het reglement:
het “Pensioenreglement van de Cargill Middelloon Pensioenregeling 2015 van Stichting Pensioenfonds Cargill B.V.”, inclusief de bijlagen bij dat reglement, dat in werking is getreden op 1 januari 2015.
1.4a Beschikbare Premieregeling 2017:
De pensioenregeling van werkgever gebaseerd op een beschikbare premie die sedert 1 juni 2020 is ondergebracht bij Aegon Cappital.
1.5 reglementen 2014:
de reglementen van de tot en met 31 december 2014 door het fonds gevoerde pensioenregelingen, zoals opgenomen in Bijlage 3.
1.6 de werknemer:
de man of vrouw die werknemer is in de zin van de statuten van het fonds, die zijn arbeid gewoonlijk in Nederland verricht.
1.7 de deelnemer:
de werknemer die op grond van artikel 2 in het fonds is opgenomen.
1.8 de gewezen deelnemer:
de persoon van wie de deelneming in het fonds op grond van artikel 2 anders dan door overlijden of pensionering is geëindigd, en die krachtens het reglement aanspraken jegens het fonds heeft gekregen en behouden.
1.8a de (gewezen) deelnemer:
de deelnemer of de gewezen deelnemer.
1.9 de gepensioneerde:
de persoon die een uitkering van ouderdomspensioen of vroegpensioen ontvangt uit hoofde van het reglement.
1.10 de pensioendatum:
de eerste dag van de maand waarin de (gewezen) deelnemer 68 jaar wordt.
1.11 de AOW-datum:
de dag waarop de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde de AOW-gerechtigde leeftijd bereikt.
1.12 de pensioeningangsdatum:
de dag waarop voor de (gewezen) deelnemer een ouderdomspensioenuitkering op grond van het reglement ingaat.
1.13 de partner:
x. xx xxxxxxx met wie de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde vóór de pensioeningangsdatum is gehuwd of een geregistreerd partnerschap als bedoeld in het Burgerlijk Wetboek is aangegaan;
b. de persoon:
- met wie de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde vóór de pensioeningangsdatum een gemeenschappelijke huishouding voert zoals blijkt uit een notarieel verleden akte. Deze akte is niet vereist indien de gezamenlijke huishouding aantoonbaar al vijf jaar onafgebroken wordt gevoerd,
- die geen bloed- of aanverwant in de eerste graad is van de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde en
- met wie de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde, blijkens een uittreksel uit het bevolkingsregister, gedurende de zes maanden direct voorafgaand aan het overlijden op één adres heeft gewoond.
Voor de toepassing van het bepaalde in dit reglement geldt dat de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde:
- gedurende enige tijd slechts één partner heeft,
- welke partner gedurende enige periode slechts met één (gewezen) deelnemer of gepensioneerde een gemeenschappelijke huishouding kan voeren.
1.14 datum scheiding of ontbinding huwelijk:
a. in geval van echtscheiding, de datum van inschrijving van de beschikking in de registers van de burgerlijke stand;
b. in geval van scheiding van tafel en bed, de datum waarop de beschikking in kracht van gewijsde is gegaan;
c. in geval van ontbinding na scheiding van tafel en bed, de datum van inschrijving van de beschikking tot ontbinding na scheiding van tafel en bed in de registers van de burgerlijke stand.
1.15 datum einde geregistreerd partnerschap:
de datum van inschrijving van de beschikking van beëindiging van het geregistreerd partnerschap of van de verklaring dat een beëindigingsovereenkomst is gesloten, in de registers van de burgerlijke stand.
1.16 datum einde gemeenschappelijke huishouding:
de datum waarop het partnerschap is beëindigd blijkens een door de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde en de gewezen partner ondertekende schriftelijke verklaring.
1.17 de ex-partner:
x. xx xxxxxxx die in het verleden als echtgeno(o)t(e) of bij de burgerlijke stand als geregistreerd partner van de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde kon worden aangemerkt;
b. de ongehuwde persoon als bedoeld in artikel 1.13.b van wie het partnerschap is beëindigd, zoals blijkt uit een verklaring als bedoeld in 1.16, welke verklaring binnen twee jaar na de beëindiging is overgelegd.
1.18 de uitkeringsgerechtigde:
de persoon, niet zijnde de gepensioneerde, die recht heeft op een pensioenuitkering.
1.19 de nabestaande(n):
de persoon die bij overlijden van de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde aangemerkt kan worden als partner als bedoeld in artikel 1.13 en de kinderen die op grond van het bepaalde in artikel 9 recht hebben op wezenpensioen.
1.20 normale arbeidsduur:
de bij de werkgever van toepassing zijnde normale arbeidsduur.
1.21 actievenindex:
de actievenindex is gelijk aan de procentuele stijging als omschreven in artikel 16.1.
1.22 uitvoeringsovereenkomst:
de uitvoeringsovereenkomst tussen het fonds en de werkgever op basis waarvan de in dit pensioenreglement vastgelegde pensioenregeling wordt uitgevoerd door het fonds.
1.23 kostendekkende premie:
de kostendekkende premie in de zin van artikel 128 Pensioenwet, zoals deze wordt vastgesteld volgens de uitvoeringsovereenkomst en de actuariële en bedrijfstechnische nota van het fonds.
1.24 toetsrente:
de rente die voortvloeit uit de door De Nederlandsche Bank N.V. gepubliceerde gemiddelde rentetermijnstructuur in de zin van artikel 2 lid 2 van het Besluit financieel toetsingskader pensioenfondsen, over een periode van 36 maanden die eindigt op 1 oktober voorafgaande aan vaststelling van de pensioenpremie.
1.25 pensioenpremie:
de ingevolge de in dit pensioenreglement door de werkgever periodiek af te dragen premie, zoals omschreven in artikel 17.
1.26 pensioencommissie:
de bij de werkgever door de werkgever en centrale ondernemingsraad ingestelde Pensioencommissie waarin de werkgever, de centrale ondernemingsraad en de bij de werkgever betrokken vakorganisaties zijn vertegenwoordigd en aan wie in de pensioenregeling zoals deze is vastgelegd in dit pensioenreglement bepaalde bevoegdheden zijn toegekend.
1.27 uitgezonden werknemer:
de werknemer die in het kader van een uitzending tijdelijk voor de werkgever werkzaamheden verricht buiten Nederland, daaronder mede begrepen de gedetacheerde werknemer in de zin van artikel 1 van de Pensioenwet.
1.28 afkoopgrens:
het bedrag waaronder kleine pensioenen mogen worden afgekocht volgens artikel 66 van de Pensioenwet, zoals voor ieder kalenderjaar opgenomen in bijlage 6.
1.29 pensioengerechtigde:
degene die op grond van dit reglement jegens het fonds recht heeft op een ingegaan pensioen.
1.30 pensioenuitvoerder:
een ondernemingspensioenfonds, een bedrijfstakpensioenfonds, een algemeen pensioenfonds of een premiepensioeninstelling of verzekeraar die zetel heeft in Nederland.
Artikel 2 Voorwaarden voor deelneming
Deelneming
2.1 In het fonds zijn als deelnemer opgenomen:
a. de werknemer die geen uitgezonden werknemer is, ongeacht of hij op basis van een collectieve dan wel een persoonlijke arbeidsovereenkomst in dienst is van de werkgever, die op 31 december 2014 deelnemer was:
– bij Stichting Pensioenfonds Cargill B.V.,
– bij Stichting Pensioenfonds Bonda Concern of
– in een bij Centraal Beheer verzekerde ouderdomspensioenregeling van Cargill B.V.
b. een andere dan de onder a. genoemde werknemer die door een daartoe genomen besluit van het bestuur van het fonds - op voorstel van de directie van Cargill B.V.- in deze pensioenregeling is opgenomen, mits hij geen uitgezonden werknemer is. Het bestuur kan daartoe bijzondere voorwaarden stellen. De opneming en de eventuele bijzondere voorwaarden zullen daarbij schriftelijk door het bestuur tegenover de betrokkenen worden vastgelegd.
Aanvang en einde deelneming
2.2 Deelneming aan deze pensioenregeling vangt aan op of na 1 januari 2015 op de datum waarop aan de voorwaarden voor deelneming wordt voldaan.
De deelneming eindigt met ingang van de dag waarop:
a. de deelnemer de hoedanigheid van werknemer verliest;
b. de werkgever van de deelnemer niet meer is aangesloten bij het fonds;
c. op de pensioeningangsdatum of bij eerder overlijden;
d. de deelnemer uitgezonden wordt buiten Nederland, behoudens een voortzetting van de deelneming op grond van artikel 2.5.
Voortzetting deelneming
2.3 In afwijking van het bepaalde in artikel 2.2 eindigt de deelneming niet of wordt de deelneming hersteld, voor zover en zolang de deelnemer recht heeft op voortzetting van de pensioenopbouw wegens arbeidsongeschiktheid.
2.4 Het recht op voortzetting van de deelneming kan geheel of gedeeltelijk bestaan en kan tevens bestaan naast gedeeltelijke voortzetting van het dienstverband met de werkgever. De gedeeltelijke voortzetting op grond van dit lid en de deelneming op grond van arbeidsovereenkomst worden in dat geval samen aangemerkt als één deelneming.
Uitzending naar het buitenland
2.5 Onder nader door het bestuur vast te stellen voorwaarden wordt de deelneming tijdelijk en voor in beginsel maximaal vijf jaar voortgezet voor de uitgezonden werknemer, mits en zolang de werknemer nog uitgezonden werknemer is en voor de verwerving van pensioenaanspraken ingevolge dit pensioenreglement uitsluitend onderworpen is aan de Pensioenwet.
De door het bestuur vast te stellen voorwaarden kunnen ook behelzen dat bepaalde onderdelen van dit pensioenreglement niet gelden gedurende de voortgezette deelneming.
In het belang van het fonds en na overleg met de werkgever kan het bestuur een tijdelijke voortzetting in de zin van dit lid ook eerder beëindigen dan het moment dat
niet meer aan de vastgestelde voorwaarden wordt voldaan.
Artikel 3 Aanspraken op pensioen
Algemeen geldende aanspraken
3.1 Een deelneming geeft, met inachtneming van de bepalingen van dit reglement, aanspraak op:
- ouderdomspensioen voor de (gewezen) deelnemer;
- partnerpensioen na overlijden van een (gewezen) deelnemer of gepensioneerde voor zijn partner;
- wezenpensioen na overlijden van een (gewezen) deelnemer of gepensioneerde voor zijn minderjarige en/of studerende kind(eren).
De pensioenovereenkomst ter uitvoering waarvan dit reglement is opgesteld, heeft het karakter van een uitkeringsovereenkomst.
Premievrije voortzetting
3.2 De deelnemer heeft voorts aanspraak op gehele of gedeeltelijke premievrije voortzetting van de pensioenopbouw tijdens arbeidsongeschiktheid.
Verbod afkoop pensioenaanspraken
3.3 De aanspraken ingevolge dit reglement kunnen niet worden afgekocht, vervreemd of prijsgegeven, dan wel formeel of feitelijk voorwerp van zekerheid worden, anders dan in de gevallen voorzien bij of krachtens de Pensioenwet.
Valuta en afronding
3.4 De aanspraken op pensioen uit hoofde van dit reglement luiden in Euro.
Artikel 4 Perioden van deelneming en opbouwfactoren
(Perioden van de) deelnemingstijd
4.1 a. Opbouw van aanspraken als bedoeld in artikel 3, vindt plaats gedurende de vanaf 1 januari 2015 gelegen tijd tussen de aanvang van de deelneming en het einde van de deelneming.
b. Het deel/de delen van de deelnemingstijd waarin een deeltijd dienstbetrekking geldt telt/tellen voor de berekening van de aanspraken mee naar rato van de in de betreffende periode geldende deeltijdfactoren.
c. In geval van voortzetting van de deelneming als bedoeld in artikel 2.3 telt het betreffende deel van de deelnemingstijd mee naar rato van het voortzettingspercentage.
d. Een periode van onbetaald verlof telt voor de vaststelling van de deelnemingstijd mee zoals dat in de arbeidsvoorwaarden van de werkgever is bepaald. Gedurende een periode van verlof blijft de dekking van partnerpensioen en wezenpensioen evenwel behouden met inachtneming van artikel 56 Pensioenwet voor een periode van maximaal 18 maanden.
Deeltijdfactor
4.2 De deeltijdfactor in enige periode is de breuk die de verhouding weergeeft van de overeengekomen arbeidsduur in die periode tot de normale arbeidsduur.
Voortzettingspercentage
4.3 Het voortzettingspercentage voor de arbeidsongeschikte deelnemer is gelijk aan het percentage als bedoeld in artikel 10.3.
Als de deelnemer die in aanmerking komt voor voortzetting van de deelneming, in de twaalf maanden direct voorafgaand aan de maand waarin het recht op voortzetting is ontstaan in deeltijd werkzaam is geweest, worden het hiervoor bedoelde percentage vermenigvuldigd met de gemiddelde deeltijdfactor gedurende bedoelde twaalf maanden.
Artikel 5 Grondslagen voor de berekening van de aanspraken
5.1 De hoogte van de aanspraken bedoeld in artikel 3.1, wordt vastgesteld aan de hand van het pensioengevend salaris, de franchise en de salarisgrens, alsmede aan de hand van de daarvan afgeleide pensioengrondslag (bij voortzetting), zoals deze bedragen gelden per 1 januari van enig jaar, dan wel bij latere aanvang deelneming.
Pensioengevend salaris
5.2 a. Het pensioengevend salaris in enig kalenderjaar wordt gevormd door het vaste bruto-jaarsalaris, inclusief een eventuele dertiende maand, een eventuele vaste eindejaarsuitkering, vakantietoeslag en eventuele vaste toeslagen. Vaste toeslagen zijn die toeslagen waarover vakantietoeslag en een eventuele dertiende maand worden berekend.
Hierbij wordt uitgegaan van de bedragen die gelden bij de normale arbeidsduur.
b. De werkgever kan, na instemming van het bestuur, andere inkomensbestanddelen dan bedoeld onder a. aanmerken als pensioengevend salaris.
c. Het pensioengevend salaris kan niet meer bedragen dan € 100.000,- (2015). Dit maximum bedrag is gelijk aan het maximum pensioengevend salaris dat is opgenomen in artikel 18ga van de Wet op de loonbelasting 1964 en zal daaraan worden aangepast zodra dit wettelijk maximum wordt gewijzigd. In bijlage 6 bij dit pensioenreglement is een overzicht opgenomen van het maximale pensioengevend salaris zoals dit voor ieder kalenderjaar is vastgesteld.
d. De werkgever kan ingeval van een salarisdaling als gevolg van het terugtreden na de 58e verjaardag van de deelnemer naar een lager gekwalificeerde functie, bepalen dat het pensioengevend salaris wordt vastgesteld op het pensioengevend salaris direct voorafgaand aan het terugtreden, verhoogd met alle algemene verhogingen van de salarissen volgens de cao die nadien hebben plaatsgevonden.
Franchise
5.3 Over het deel van het pensioengevend salaris ter grootte van de franchise wordt geen pensioen opgebouwd.
Op 1 januari 2015 bedraagt de franchise per jaar € 12.642,-.
De franchise wordt jaarlijks op 1 januari aangepast met dezelfde procentuele stijging als de stijging per 1 januari van het bruto-ouderdomspensioen, inclusief de vakantie- uitkering, waarop een gehuwde ingevolge de AOW recht heeft.
De franchise per maand is gelijk aan het bedrag van de franchise per jaar gedeeld door 12. In bijlage 6 bij dit pensioenreglement is een overzicht opgenomen van de franchise zoals die voor ieder kalenderjaar is vastgesteld.
Salarisgrens
5.4 Over het gedeelte van het pensioengevend salaris tot en met de salarisgrens wordt pensioen opgebouwd volgens het middelloonsysteem.
De salarisgrens bedraagt voor 2015 € 70.000,- op jaarbasis en wordt jaarlijks verhoogd met het nominale bedrag waarmee de franchise in het betreffende jaar wordt verhoogd.
De salarisgrens per maand is gelijk aan het bedrag van de salarisgrens per jaar gedeeld door 12.
In bijlage 6 bij dit pensioenreglement is een overzicht opgenomen van de salarisgrens zoals deze voor ieder kalenderjaar is vastgesteld.
Pensioengrondslag
5.5 De pensioengrondslag per jaar op enig tijdstip is gelijk aan het voor de deelnemer geldende pensioengevend salaris per jaar, tot een maximum van de op dat moment geldende salarisgrens en verminderd met de franchise per jaar op het desbetreffende tijdstip.
Pensioengrondslag bij voortzetting pensioenopbouw wegens arbeidsongeschiktheid
5.6 De pensioengrondslag bij voortzetting wegens arbeidsongeschiktheid wordt als volgt bepaald:
a. bij aanvang van de voortzetting wordt de pensioengrondslag die geldt op de eerste dag van de maand waarin het recht op voortzetting ontstaat vastgesteld op basis van artikel 5.5, waarbij ook in geval van een verlaagde loondoorbetaling bij ziekte wordt uitgegaan van 100% van het pensioengevend salaris;
b. indien en zolang de deelneming op grond van artikel 2.3 wordt voortgezet, wordt de pensioengrondslag nadien jaarlijks op 1 januari vastgesteld op basis van:
– Het pensioengevend salaris bij aanvang van de voortzetting, vermeerderd met het totaal van de verhogingen, vanaf aanvang van de voortzetting tot en met
1 januari van het betreffende jaar, waarbij het de verhogingen betreft zoals door het bestuur toegekend aan deelnemers op grond van artikel 16.1,
verminderd met
– de per die datum geldende franchise als bedoeld in artikel 5.3.
c. indien de eerste ziektedag van de deelnemer is gelegen in de periode 1 juni 2020 tot en met 31 december 2021 wordt, in afwijking van sub b. van dit artikel, indien en zolang de deelneming op grond van artikel 2.3 wordt voortgezet, de pensioengrondslag nadien jaarlijks op 1 januari vastgesteld op basis van de pensioengrondslag op de eerste ziektedag, vermeerderd met het totaal van de verhogingen, vanaf 1 januari van het jaar volgend op de eerste ziektedag tot en met 1 januari van het betreffende jaar, van 2% per jaar.
Artikel 6 Ouderdomspensioen middelloonsysteem
Ingang en einde
6.1 Het ouderdomspensioen gaat in op de pensioendatum en wordt uitgekeerd tot en met de laatste dag van de maand waarin de gepensioneerde overlijdt.
Hoogte ouderdomspensioen
6.2 Per jaar van deelneming vanaf 1 januari 2015 wordt een jaarlijks ouderdomspensioen opgebouwd ter grootte van 1,875% van de voor dat jaar geldende pensioengrondslag. Daarbij wordt rekening gehouden met de deeltijdfactor en het voortzettingspercentage in elke maand van het desbetreffende jaar.
Ingevolge de in dit pensioenreglement vastgelegde pensioenregeling is de werkgever nooit meer verschuldigd dan de pensioenpremie. Indien artikel 17.3 van toepassing is, zal het hierboven genoemde percentage worden verlaagd. In bijlage 6 bij dit pensioenreglement is een overzicht opgenomen van de opbouwpercentages zoals deze gelden voor elk kalenderjaar vanaf 2015.
Ouderdomspensioen uit deelneming in pensioenregelingen vóór 2015
De (gewezen) deelnemer die vóór 2015 heeft deelgenomen aan een of meer door het fonds uitgevoerde pensioenregelingen, heeft tevens aanspraak op het in die regeling(en) tot en met 31 december 2014 opgebouwde ouderdomspensioen.
Ouderdomspensioen na scheiding of einde geregistreerd partnerschap
6.3 Indien het ouderdomspensioen bij scheiding of bij het einde van een geregistreerd partnerschap wordt verevend als bedoeld in artikel 12.1, wordt elke termijn van ouderdomspensioen die aan de gepensioneerde wordt uitbetaald, verminderd met het deel dat, inclusief de aanpassingen op grond van artikel 16 en verminderingen overeenkomstig artikel 22.2, aan de ex-partner wordt uitbetaald.
6.4 Indien bij scheiding of bij het einde van een geregistreerd partnerschap conversie heeft plaatsgevonden, als bedoeld in artikel 12.3, wordt het recht op ouderdomspensioen van de gepensioneerde, ongeacht het in leven zijn van de ex- partner, verminderd met het deel van het ouderdomspensioen ter zake waarvan de ex-partner op grond van artikel 12.1 een recht op uitbetaling zou hebben verkregen, als niet voor conversie zou zijn gekozen , inclusief aanpassingen overeenkomstig artikel 16 en verminderingen overeenkomstig artikel 22.2.
Artikel 7 Partnerpensioen bij overlijden tijdens het deelnemerschap
Recht op partnerpensioen
7.1 Na het overlijden van de deelnemer heeft de partner recht op partnerpensioen.
Ingang en einde
7.2 Het partnerpensioen gaat in op de eerste dag van de maand volgend op de maand waarin de deelnemer is overleden. Het partnerpensioen wordt uitgekeerd tot en met de laatste dag van de maand waarin de partner overlijdt.
Hoogte partnerpensioen
7.3 a. Het jaarlijkse partnerpensioen bedraagt 70% van het ouderdomspensioen dat in deze middelloonregeling vanaf 1 januari 2018 of latere datum van aanvang deelneming tot de datum van overlijden is opgebouwd. Daarbij wordt voor dit artikel verondersteld dat de opbouw ook heeft plaatsgevonden tussen de datum van overlijden en de pensioendatum op basis van de laatst vastgestelde pensioengrondslag en arbeidsduur.
Voor de hoogte van het in dit lid bedoelde ouderdomspensioen wordt een eventuele omzetting in een eigen recht op ouderdomspensioen als bedoeld in artikel 12.3 buiten beschouwing gelaten.
b. De partner heeft tevens recht op:
- het partnerpensioen dat tot en met 31 december 2017 in deze middelloonregeling is opgebouwd, en
- het partnerpensioen dat tot en met 31 december 2014 is opgebouwd in een pensioenregeling van het fonds waaraan vóór 2015 is deelgenomen, en
- het op risicobasis verzekerde partnerpensioen dat is verkregen uit een vóór 2015 van kracht geweest zijnde flexibele regeling van het fonds, voor zover van toepassing voor de deelnemer.
c. Op het jaarlijks partnerpensioen dat is vastgesteld op grond van dit artikel wordt een op grond van artikel 12.2 vastgestelde aanspraak op bijzonder partnerpensioen, ook indien deze aanspraak ingevolge artikel 12.3 is omgezet in een eigen recht op ouderdomspensioen, in mindering gebracht. Het bepaalde in de vorige volzin is niet van toepassing, indien de ex-partner die tot dat bijzonder partnerpensioen gerechtigd was, is vooroverleden en geen omzetting in een eigen recht op ouderdomspensioen ingevolge artikel 12.3 heeft plaatsgevonden.
Artikel 8 Partnerpensioen bij overlijden na einde deelnemerschap
Recht op partnerpensioen
8.1 a. Na het overlijden van de gewezen deelnemer of van de gepensioneerde heeft de partner in totaal recht op:
- een partnerpensioen van 70% van het vanaf 1 januari 2018 in deze middelloonregeling opgebouwde ouderdomspensioen, en
- het partnerpensioen dat tot en met 31 december 2017 in deze middelloonregeling is opgebouwd, en
- het partnerpensioen dat tot en met 31 december 2014 is opgebouwd in een pensioenregeling van het fonds.
Voor de hoogte van de in dit lid het bedoelde ouderdomspensioen wordt een eventuele omzetting in een eigen recht op ouderdomspensioen als bedoeld in artikel 12.3 buiten beschouwing gelaten.
b. Op het recht op partnerpensioen zoals vastgesteld onder a. wordt een op grond van artikel 12.2 vastgestelde aanspraak op bijzonder partnerpensioen, ook indien deze aanspraak ingevolge artikel 12.3 is omgezet in een eigen recht op ouderdomspensioen, in mindering gebracht. Het bepaalde in de vorige volzin is niet van toepassing, indien de ex-partner die tot dat bijzonder partnerpensioen gerechtigd was, is vooroverleden en geen omzetting in een eigen recht op ouderdomspensioen ingevolge artikel 12.3 heeft plaatsgevonden.
Ingang en einde
8.2 Het partnerpensioen gaat in op de eerste dag van de maand volgend op de maand waarin de gewezen deelnemer of de gepensioneerde is overleden en wordt uitgekeerd tot en met de laatste dag van de maand waarin de partner overlijdt.
Artikel 9 Wezenpensioen
Recht op wezenpensioen
9.1 Na het overlijden van de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde heeft recht op wezenpensioen:
a. het eigen kind dat tot de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde
in familierechtelijke betrekking stond in de zin van het Burgerlijk Wetboek;
b. het kind voor wie de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde
zowel voor de pensioendatum als ten tijde van zijn overlijden de xxxx voor het onderhoud en de opvoeding droeg als was het een eigen kind.
Ingang en einde
9.2 a. Het wezenpensioen gaat in op de eerste dag van de maand volgend op het overlijden van de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde. Het wordt uitgekeerd tot en met de laatste dag van de maand waarin het kind de 21-jarige leeftijd bereikt.
b. In afwijking van onderdeel a. wordt het wezenpensioen ook uitgekeerd na het bereiken van de 21-jarige leeftijd van het kind, mits de voor werkzaamheden beschikbare tijd grotendeels in beslag wordt genomen door of in verband met het volgen van onderwijs of van een beroepsopleiding, doch uiterlijk tot en met de laatste dag van de maand waarin het kind de 27-jarige leeftijd bereikt. Het bestuur heeft de bevoegdheid om in voor het kind gunstige zin af te wijken van de voorwaarde gesteld in de eerste volzin.
c. In afwijking van onderdeel a. wordt het wezenpensioen ook uitgekeerd na het bereiken van de 21-jarige leeftijd van het kind, indien en zolang het kind na het bereiken van de leeftijd van 21 jaar ten gevolge van ziekte of gebreken niet in staat is om 55% te verdienen van hetgeen lichamelijk en geestelijk gezonde kinderen, die overigens in gelijke omstandigheden verkeren, kunnen verdienen en daartoe ook, hetzij in het afgelopen jaar niet in staat zijn geweest, hetzij vermoedelijk in het eerstkomende jaar niet in staat zullen zijn, doch uiterlijk tot en met de laatste dag van de maand waarin het kind de 27-jarige leeftijd bereikt. Het bestuur heeft de bevoegdheid om in voor het kind gunstige zin af te wijken van de voorwaarde gesteld in de eerste volzin.
d. Als het kind overlijdt voor de bedoelde 21- of 27-jarige leeftijd, eindigt het wezenpensioen op de laatste dag van de maand van overlijden van het kind.
Hoogte wezenpensioen
9.3 a. Bij overlijden van de deelnemer bedraagt het jaarlijks wezenpensioen per kind 20% van het partnerpensioen in deze middelloonregeling als bedoeld in artikel 7.3, zonder rekening te houden met de vermindering met het bijzonder partnerpensioen als bedoeld in artikel 7.3, onderdeel c.
b. Bij overlijden van de gewezen deelnemer of gepensioneerde bedraagt het jaarlijks wezenpensioen per kind 20% van het in deze middelloonregeling opgebouwde partnerpensioen als bedoeld in artikel 8.1.
c. Het wezenpensioen wordt voor volle wezen verdubbeld. Een verdubbeling gaat in op de eerste dag van de maand volgend op het overlijden van de laatste ouder.
Artikel 10 Voortzetting van de pensioenopbouw en verzekering bij arbeidsongeschiktheid
Recht op voortzetting
10.1 De deelnemer die recht heeft op een WIA-uitkering, en voor wie de eerste ziektedag is gelegen in de periode van deelneming aan deze middelloonregeling, dan wel van deelneming aan een op 31 december 2014 bestaande pensioenregeling van de werkgever, alsmede de deelnemer die recht heeft op een WIA-uitkering voor wie de eerste ziektedag is gelegen in de periode voorafgaand aan de datum waarop de deelneming is aangevangen, heeft recht op voortzetting van de:
a. opbouw van ouderdomspensioen, partnerpensioen en wezenpensioen
b. verzekering van partnerpensioen en wezenpensioen.
Ingang en einde
10.2 Het recht op voortzetting ontstaat op de dag waarop de WIA-uitkering
ingaat en duurt zolang de WIA-uitkering voortduurt. Het recht op voortzetting eindigt uiterlijk op de pensioendatum.
Perioden van deelneming waarin het recht op voortzetting bestaat tellen, onverminderd het bepaalde in artikel 4.3, tweede volzin, voor de berekening van de aanspraken mee voor het percentage waarvoor dat recht op voortzetting bestaat.
Indien de eerste ziektedag is gelegen in de periode voorafgaand aan de datum waarop de deelneming is aangevangen, geschiedt de voortzetting uitsluitend voor de toename van de mate van arbeidsongeschiktheid die is ingetreden na aanvang van de deelneming.
De voortzetting wordt mede gebaseerd op een toename die is ontstaan na beëindiging van de arbeidsovereenkomst, mits de toename volgt op een daling van de mate van arbeidsongeschiktheid die is ingetreden na beëindiging van de arbeidsovereenkomst en de toename niet langer dan vier weken na een eventuele beëindiging van de WIA- uitkering plaatsvindt, in welk geval de voortzetting ten hoogste gebaseerd wordt op de toename tot de mate van arbeidsongeschiktheid die bestond bij de beëindiging van de arbeidsovereenkomst of op de latere datum waarop de (gewezen) deelnemer inzake die arbeidsongeschiktheid voor het eerst recht kreeg op een WIA-uitkering.
Omvang voortzetting
10.3 De voortzetting vindt plaats voor:
- 100% bij een arbeidsongeschiktheid van 80% of meer;
- 80% bij een arbeidsongeschiktheid van 65% of meer doch minder dan 80%;
- 60% bij een arbeidsongeschiktheid van 55% of meer doch minder dan 65%;
- 50% bij een arbeidsongeschiktheid van 45% of meer doch minder dan 55%;
- 40% bij een arbeidsongeschiktheid van 35% of meer doch minder dan 45%.
De in dit lid bedoelde mate van arbeidsongeschiktheid is dezelfde als die waarnaar de WIA-uitkering is vastgesteld.
Als de eerste ziektedag van de deelnemer is gelegen na 31 mei 2020 wordt, in afwijking van bovenstaande tabel bij een arbeidsongeschiktheid van 65% of meer doch minder dan 80% voor 72,5% voortgezet.
Bij een voortzetting zal ingeval sprake is van het verrichten van betaalde arbeid, de voortzetting zo nodig zodanig worden verlaagd dat het totaal van de opbouw van aanspraken uit pensioenregelingen van de werkgever, in de zin van de Wet op de loonbelasting 1964, niet meer bedraagt dan op grond van het bepaalde bij of krachtens de Wet op de loonbelasting 1964 maximaal is toegestaan indien er geen sprake is van voortzetting bij arbeidsongeschiktheid.
10.4 Als de mate van arbeidsongeschiktheid daalt, wordt de mate van voortzetting met ingang van de eerste dag van de maand volgend op de maand waarin de daling plaatsvindt dienovereenkomstig aangepast.
Bij een toename van de mate van arbeidsongeschiktheid, wordt de mate van voortzetting met ingang van de eerste dag van de maand volgend op de maand waarin de toename plaatsvindt dienovereenkomstig aangepast.
Het bepaalde in de vorige volzin is niet van toepassing indien en voor zover de toename van de mate van arbeidsongeschiktheid plaatsvindt na beëindiging van de arbeidsovereenkomst, behoudens voor zover de situatie als bedoeld in de laatste volzin van artikel 10.2 zich voordoet.
10.5 De deelnemer is verplicht het fonds onmiddellijk in kennis te stellen van elke herziening van de mate van arbeidsongeschiktheid.
10.6 Als dit pensioenreglement wordt aangepast in het kader van, doch niet beperkt tot, wijziging van (fiscale) wetgeving, zal deze aanpassing eveneens van toepassing zijn op aanspraken die worden verworven op basis van het recht op voortzetting, tenzij het bestuur gemotiveerd besluit deze aanpassing niet toe te passen op aanspraken die worden verworven op basis van het recht op voortzetting.
Artikel 11 Beëindiging van de deelneming voor de pensioendatum
Premievrije aanspraken op pensioen
11.1 Indien de deelneming anders eindigt dan door het ingaan van ouderdomspensioen of door overlijden houdt de gewezen deelnemer een premievrije aanspraak op ouderdomspensioen, partnerpensioen en wezenpensioen. De premievrije aanspraken op pensioen worden vastgesteld op grond van de artikelen 6, 7, 8 en 9, over de deelnemingstijd tot de datum waarop de deelneming is geëindigd, dan wel op grond van de reglementen 2014. In afwijking hiervan vervallen de pensioenaanspraken van de gewezen deelnemer indien op basis van de tot het tijdstip van beëindiging opgebouwde aanspraak op ouderdomspensioen, de uitkering van ouderdomspensioen op jaarbasis op de pensioendatum niet meer zal bedragen dan € 2,– per jaar. De voorgaande zin is niet van toepassing indien de gewezen deelnemer verhuist naar een andere lidstaat in de zin van artikel 1 van de Pensioenwet en hij het fonds daarover bij beëindiging van de deelneming heeft geïnformeerd.
Partnerpensioen bij einde huwelijk of samenleving
11.2 Indien het huwelijk van de gewezen deelnemer eindigt door echtscheiding of door ontbinding na scheiding van tafel en bed dan wel indien het geregistreerd partnerschap of de gemeenschappelijke huishouding eindigt, behoudt de betreffende partner na het overlijden van de gewezen deelnemer recht op het partnerpensioen conform het bepaalde in artikel 8.
11.3 De gewezen deelnemers en de ex-partners ontvangen een bewijs van hun aanspraken.
Artikel 12 Einde huwelijk of geregistreerd partnerschap
Verevening van ouderdomspensioen
12.1 a. Indien het huwelijk van een (gewezen) deelnemer of gepensioneerde eindigt door echtscheiding respectievelijk bij scheiding van tafel en bed of als het geregistreerd partnerschap eindigt door ontbinding of op wederzijds verzoek, heeft de ex-partner bedoeld in artikel 1.17 onder a, recht op uitbetaling van een deel van elke termijn van het ouderdomspensioen van de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde.
De ex-partner heeft recht op uitbetaling jegens het fonds, indien binnen 2 jaar na de (echt)scheiding c.q. na het einde van het geregistreerd partnerschap door een van beide gewezen partners mededeling aan het fonds wordt gedaan van die (echt)scheiding c.q. dat einde door middel van een formulier, waarvan het model is vastgesteld door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
b. Het deel bedoeld onder a. is gelijk aan:
1. de helft van het ouderdomspensioen als bedoeld in artikel 6 voor zover dat is opgebouwd tijdens de periode van huwelijk of geregistreerd partnerschap zoals dat heeft bestaan tijdens de deelneming aan deze pensioenregeling; vermeerderd met
2. de helft van de aanspraak op ouderdomspensioen, opgebouwd vóór 2015 tijdens een periode waarin de (gewezen) deelnemer gehuwd was of een geregistreerd partnerschap had met bedoelde partner.
c. Bij huwelijkse voorwaarden of bij een bij geschrift gesloten overeenkomst met het oog op de (echt)scheiding of beëindiging van het geregistreerd partnerschap kunnen de gewezen partners het recht op uitbetaling van een deel van het pensioen uitsluiten, dan wel bepalen dat het betreffende deel op een ander percentage dan bij helfte, of op basis van een andere periode dan de huwelijkse periode of de periode van geregistreerd partnerschap wordt vastgesteld.
Het fonds is slechts gebonden aan deze overeenkomst,
indien en vanaf het tijdstip waarop de partners een gewaarmerkt afschrift of uittreksel van de overeenkomst aan het fonds hebben overgelegd.
d. Het recht van de ex-partner van de (gewezen) deelnemer op uitbetaling gaat in bij ingang van het ouderdomspensioen van de (gewezen) deelnemer. Het recht van de ex-partner van de gepensioneerde op uitbetaling gaat in op de eerste dag van de maand, volgend op de maand waarin het fonds de melding bedoeld onder
a. heeft ontvangen.
Het recht op uitbetaling eindigt als het betreffende pensioen van de gepensioneerde eindigt of als de partner voordien overlijdt, aan het eind van de maand van diens overlijden.
Het recht op uitbetaling eindigt bovendien aan het eind van de maand waarin de beide partners (opnieuw) met elkaar zijn getrouwd, zich hebben verzoend na scheiding van tafel en bed, dan wel met elkaar een geregistreerd partnerschap zijn aangegaan of een gemeenschappelijke huishouding zijn gaan voeren.
e. Indien het ouderdomspensioen van de onder a genoemde (gewezen) deelnemer of gepensioneerde wordt verhoogd of verlaagd, wordt het bedrag dat voor de ex- partner is vastgesteld op basis van onderdeel b of c verhoogd of verlaagd met een evenredig deel van de verhoging of verlaging van het pensioen. Met verhoging van het ouderdomspensioen wordt een verhoging op basis van een toeslag bedoeld. Met een verlaging wordt een vermindering op grond van artikel 134 van de Pensioenwet bedoeld.
Rechten op bijzonder partnerpensioen bij einde huwelijk of geregistreerd partnerschap
12.2 a. Indien het huwelijk van de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde eindigt door echtscheiding of door ontbinding na scheiding van tafel en bed dan wel indien het geregistreerd partnerschap eindigt door ontbinding of op wederzijds verzoek, heeft de ex-partner bij overlijden van de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde recht op bijzonder partnerpensioen.
Dit partnerpensioen is gelijk aan:
1. het partnerpensioen dat voor de ex-partner zou zijn verzekerd, als het huwelijk of het partnerschap bij het einde van de dienstbetrekking zou zijn geëindigd, als bedoeld in artikel 8, vermeerderd met
2. het bijzonder partnerpensioen op basis van de pensioenregeling(en) waaraan de deelnemer vóór 2015 heeft deelgenomen.
b. Het bijzonder partnerpensioen gaat in op de eerste dag van de maand volgend op de maand waarin de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde is overleden en wordt uitgekeerd tot en met de maand van overlijden van de gewezen partner.
c. In afwijking van het bepaalde in artikel 11.2 vervalt het recht op partnerpensioen van de ex-partner als de partners bij voorwaarden in verband met de partnerrelatie of bij een bij geschrift gesloten overeenkomst met het oog op de echtscheiding of de ontbinding van het huwelijk dan wel de beëindiging van het geregistreerd partnerschap of de gemeenschappelijke huishouding, overeenkomen dat de ex-partner afstand doet van zijn recht op het partnerpensioen.
Het fonds is slechts gebonden aan de overeenkomst, indien de partners binnen twee jaar na het eindigen van hun huwelijk, het geregistreerd partnerschap of de gemeenschappelijke huishouding een gewaarmerkt afschrift of uittreksel van de overeenkomst aan het fonds hebben overgelegd.
Conversie
12.3 a. De gewezen partners als bedoeld in artikel 1.17.a kunnen bij huwelijkse voorwaarden of bij een bij geschrift gesloten overeenkomst met het oog op de echtscheiding, de ontbinding van het huwelijk of de beëindiging van het partnerschap, overeenkomen dat artikel 12.1 buiten toepassing blijft en dat het recht van de ex-partner als bedoeld in artikel 1.17.a op uitbetaling van een deel van het ouderdomspensioen van de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde
alsmede het recht op bijzonder partnerpensioen als bedoeld in artikel 12.2, worden omgezet in een eigen recht voor de ex-partner op ouderdomspensioen. Het fonds is slechts gebonden aan de overeenkomst tot conversie als het fonds vooraf schriftelijk met de conversie heeft ingestemd en de gewezen partners binnen twee jaar na de scheiding of het einde van het partnerschap een gewaarmerkt afschrift of uittreksel van de overeenkomst aan het fonds hebben overgelegd.
b. Het eigen recht op ouderdomspensioen gaat in op de eerste dag van de maand waarin de 68e verjaardag van de ex-partner of zoveel later als de conversie plaatsvindt en wordt uitgekeerd tot en met de laatste dag van de maand van diens overlijden.
c. De conversie zal, voor zover het de delen van het ouderdomspensioen krachtens artikel 6 betreft, plaatsvinden op basis van door het bestuur, na advies van de actuaris, vastgestelde verzekeringstechnische grondslagen, onverlet het terzake bepaalde bij of krachtens de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding. In verband met de conversie wordt een aftrekbedrag ouderdomspensioen vastgesteld, dat in mindering wordt gebracht op het ouderdomspensioen van de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde.
d. Door de conversie vervalt het recht van de ex-partner op uitbetaling van een deel van het ouderdomspensioen van de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde, bedoeld in artikel 12.1.
e. De ex-partner heeft na conversie geen aanspraak op bijzonder partnerpensioen als bedoeld in artikel 12.2.
Einde gemeenschappelijke huishouding
12.4 Het bepaalde in artikel 12.1 of 12.3 is van overeenkomstige toepassing indien de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde en de ex-partner bedoeld in artikel 1.17.b, bij notarieel verleden akte of bij een bij geschrift gesloten overeenkomst, opgemaakt met het oog op de beëindiging van hun gemeenschappelijke huishouding, een regeling voor pensioenverevening of conversie hebben getroffen naar analogie van de regeling bij scheiding.
Het fonds is slechts gebonden aan de overeenkomst indien het fonds vooraf schriftelijk met de overeenkomst heeft ingestemd en indien de gewezen partners binnen twee jaar na het eindigen van de gemeenschappelijke huishouding een gewaarmerkt afschrift of uittreksel van de overeenkomst aan het fonds hebben overgelegd.
De ex-partner als bedoeld in artikel 1.17.b heeft bij overlijden van de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde recht op bijzonder partnerpensioen als bedoeld in artikel 12.2.
Uitsluiting
12.5 Als het deel van het ouderdomspensioen waarop bij scheiding of beëindiging van het geregistreerd partnerschap of de gemeenschappelijke huishouding recht op uitbetaling ontstaat minder is dan het bedrag, bedoeld in artikel 66 van de Pensioenwet, vindt het bepaalde in artikel 12.1 of 12.3 geen toepassing.
Informatie
12.6 De ex-partner ontvangt een opgave van het voor verevening in aanmerking komend ouderdomspensioen dan wel van zijn eigen recht op ouderdomspensioen na conversie en het bijzonder partnerpensioen.
Artikel 13 Uitgaande waardeoverdracht
Recht op waardeoverdracht gewezen deelnemer
13.1 Op verzoek van een gewezen deelnemer zal de (premievrije-) waarde van de aanspraken die zijn verkregen bij een beëindiging van de deelneming anders dan door overlijden of pensioneren, met inachtneming van de bepalingen in de Pensioenwet en
de daarop gebaseerde regelgeving, worden overgedragen aan de pensioenuitvoerder van de nieuwe werkgever, mits het een individuele beëindiging van de arbeidsovereenkomst anders dan door pensionering betreft en er een wettelijk recht op die overdracht bestaat.
De overgedragen waarde wordt omgezet in aanspraken die meetellen in de pensioenregeling bij de nieuwe werkgever, onder verval van de aanspraken jegens het fonds.
Het in dit artikel bepaalde is niet van toepassing indien de financiële toestand van het fonds een wettelijk afdwingbare waardeoverdracht volgens de Pensioenwet niet toelaat. Zodra de financiële toestand van het fonds een dergelijke
waardeoverdracht volgens de Pensioenwet weer toelaat, wordt de deelnemer geïnformeerd over de mogelijkheid alsnog de waardeoverdracht te realiseren.
Overdracht te verevenen ouderdomspensioen
13.2 De waardeoverdracht omvat ook het deel van het ouderdomspensioen waarop de ex- partner een recht van uitbetaling heeft als bedoeld in 12.1. Voor deze overdracht is de toestemming van de ex-partner niet nodig.
Door de overdracht vervalt het recht op uitbetaling door het fonds van het verevende deel van het ouderdomspensioen.
Automatische waardeoverdracht
13.3 Het fonds heeft met inachtneming van het bepaalde bij en krachtens artikel 70a en 220b van de Pensioenwet het recht de waarde van de aanspraak op pensioen van een gewezen deelnemer over te dragen aan de pensioenuitvoerder van de nieuwe werkgever van de gewezen deelnemer als de aanspraak op ouderdomspensioen op jaarbasis niet uitgaat boven de afkoopgrens.
Hoogte overdrachtswaarde
13.4 De wijze waarop de overdracht plaatsvindt alsmede de bepaling van de overdrachtswaarde geschiedt volgens de ter zake geldende wettelijke voorschriften.
Artikel 14 Pensioenkapitaal uit de beschikbare premieregeling van de werkgever
14.1 De (gewezen) deelnemer die tevens (gewezen) deelnemer is aan de beschikbare premieregeling van de werkgever, kan ervoor kiezen om het uit hoofde van de beschikbare premieregeling bij Aegon Cappital, of opvolgende pensioenuitvoerder waarmee de werkgever een uitvoeringsovereenkomst inzake de beschikbare premieregeling heeft gesloten, opgebouwde pensioenkapitaal op de pensioeningangsdatum te gebruiken als koopsom voor de aankoop binnen het fonds van:
a) Een vast levenslang ouderdomspensioen op basis van de pensioendatum van het reglement;
b)Een vast levenslang partnerpensioen bij overlijden na de pensioeningangsdatum ter grootte van 70% van het levenslange ouderdomspensioen.
14.2 De hoogte van de aan te kopen pensioenen wordt bepaald door de inkoopfactoren die het fonds op dat moment hanteert. De inkoopfactoren die het fonds hiervoor hanteert staan vermeld op de website het fonds (xxx.xxxxxxxxxxxxxxx.xx) en worden maandelijks aangepast.
14.3 Op het op grond van de voorgaande leden aangekochte vaste ouderdomspensioen is artikel 15 van het reglement van overeenkomstige toepassing, met inachtneming van de mogelijkheden voor flexibele pensionering en omzetting die de pensioenuitvoerder van de beschikbare premieregeling van de werkgever biedt.
14.4 Op de op grond van de voorgaande leden aangekochte vaste pensioenen is artikel 16 van het reglement van overeenkomstige toepassing.
14.5 Ouderdomspensioen na scheiding of einde geregistreerd partnerschap
Indien het ouderdomspensioen bij scheiding of bij het einde van een geregistreerd partnerschap wordt verevend als bedoeld in artikel 12.1, wordt elke termijn van ouderdomspensioen die aan de gepensioneerde wordt uitbetaald, verminderd met het deel dat, inclusief de aanpassingen op grond van artikel 16 van het reglement, aan de ex-partner wordt uitbetaald.
14.6 Indien bij scheiding of bij het einde van een geregistreerd partnerschap conversie heeft plaatsgevonden, als bedoeld in artikel 12.3, wordt het recht op ouderdomspensioen van de gepensioneerde, ongeacht het in leven zijn van de ex- partner, verminderd met het deel van het ouderdomspensioen ter zake waarvan de ex-partner op grond van artikel 12.3 een recht op uitbetaling zou hebben verkregen, als niet voor conversie zou zijn gekozen.
Artikel 15 Flexibele pensionering en omzetting
Recht op flexibele pensioeningang
15.1 a. De ingang van het ouderdomspensioen van de (gewezen) deelnemer kan op diens verzoek worden vervroegd tot uiterlijk de eerste dag van de maand waarin de (gewezen) deelnemer 60 jaar wordt. Bijlage 1 bij het reglement bevat bepalingen over de van toepassing zijnde factoren.
De vervroeging kan er niet toe leiden dat er geen sprake meer is van een pensioenregeling in de zin van de Wet op de loonbelasting 1964.
Bij ingang van het ouderdomspensioen van de (gewezen) deelnemer meer dan 10 jaar voorafgaand aan de AOW-gerechtigde leeftijd, moet het arbeidzame leven in (ten minste) dezelfde mate worden c.q. zijn beëindigd als waarin de (gewezen) deelnemer vervroegd met pensioen gaat. Hiertoe zal het fonds de (gewezen)
deelnemer verzoeken schriftelijk te verklaren voor welk deel het arbeidzame leven wordt c.q. is beëindigd en niet de intentie bestaat de arbeid in de toekomst uit te breiden.
Indien de (gewezen) deelnemer een WIA/WAO-uitkering ontvangt, is alleen vervroeging mogelijk voor het gedeelte dat de (gewezen) deelnemer arbeidsgeschikt is.
Een verzoek tot vervroeging moet ten minste drie maanden voor de beoogde pensioeningangsdatum worden ingediend. Een verzoek kan niet eerder dan zes maanden voor de voorziene pensioeningangsdatum worden gedaan. Een verzoek moet schriftelijk bij het fonds worden ingediend.
Deeltijdpensioen
b. De (gewezen) deelnemer heeft het recht om gedeeltelijk vervroegd met pensioen te gaan. De voorwaarden zoals genoemd in het vorige sub a zijn van overeenkomstige toepassing.
De rechten op ingegaan ouderdomspensioen worden bepaald naar rato van het gedeelte waarvoor de (gewezen) deelnemer met pensioen gaat. Voor de deelnemer geldt in dat geval gedeeltelijke voortzetting van de deelneming. Alsdan wordt de verdere opbouw van de pensioenaanspraken voor het gedeelte dat de deelneming wordt voortgezet, vastgesteld overeenkomstig de bepalingen van het
reglement en met inachtneming van de deeltijdfactor van de voortgezette arbeidsovereenkomst dan wel met inachtneming van de mate van voortzetting van de pensioenopbouw bij arbeidsongeschiktheid.
Recht op omzetting
15.2 De (gewezen) deelnemer heeft het recht om ouderdomspensioen bij beëindiging van de deelneming en op de pensioeningangsdatum om te zetten in partnerpensioen en om, met instemming van de partner, partnerpensioen op de pensioeningangsdatum om te zetten in ouderdomspensioen.
Als de (gewezen) deelnemer op de pensioeningangsdatum een partner heeft als bedoeld in artikel 1.13.a, dan wel op die datum een partner als bedoeld in artikel
1.13.b bij het fonds laat registreren, is de toestemming van deze partner vereist voor de in de vorige volzin bedoelde omzetting. Het partnerpensioen mag na omzetting niet meer bedragen dan het ouderdomspensioen.
Bijlage 1 bij het reglement bevat bepalingen over de van toepassing zijnde factoren.
Variabele hoogte van het ouderdomspensioen
15.3 De (gewezen) deelnemer heeft het recht zijn ouderdomspensioen om te zetten in een pensioen waarvan de hoogte van de uitkeringen varieert waarbij een hogere uitkering wordt gevolgd door een lagere uitkering (hoog-laag) en waarbij de lagere uitkering niet minder dan 75% van de hogere mag bedragen. De variatie in de hoogte van de uitkering wordt door het bestuur vastgesteld op basis van een collectief actuarieel gelijkwaardige tabel. Bijlage 1 bij het reglement bevat bepalingen over de van toepassing zijnde factoren.
Naast de keuze voor een variabel ouderdomspensioen heeft de (gewezen) deelnemer het recht een deel van zijn ouderdomspensioen om te zetten in een AOW- compensatie. De AOW-compensatie bedraagt maximaal het bedrag van tweemaal het bruto-ouderdomspensioen, inclusief de vakantie-uitkering, waarop een gehuwde ingevolge de AOW recht heeft. De AOW-compensatie wordt uitgekeerd tot uiterlijk de AOW-gerechtigde leeftijd zoals deze gold voor de (gewezen) deelnemer bij ingang van zijn ouderdomspensioen.
Bijlage 1 bij het reglement bevat bepalingen over de van toepassing zijnde factoren.
Grondslagen voor de pensioenberekening bij flexibele pensionering en omzetting
15.4 a. De vaststelling van de pensioenen van de deelnemer bij flexibele pensionering en omzetting van ouderdomspensioen in partnerpensioen of vice versa vindt plaats op basis van de overeenkomstig het bepaalde in artikel 6
opgebouwde aanspraken op ouderdomspensioen over de deelnemingstijd tot de pensioeningangsdatum.
b. De berekening van de pensioenen van de gewezen deelnemer bij flexibele pensionering vindt plaats op basis van de premievrije aanspraken op pensioen als bedoeld in artikel 11.1. inclusief de toeslagen die op die pensioenen tot en met de pensioeningangsdatum krachtens artikel 16 zijn verleend.
Volgorde verwerken flexibiliseringsmaatregelen
15.5 Flexibilisering van de pensioeningangsdatum en omzetting van ouderdomspensioen in partnerpensioen of vice versa zal plaatsvinden in de volgorde van maatregelen voor zover van toepassing als opgenomen in bijlage 1 bij het reglement.
Tarieven, percentages en geldigheidsduur
15.6 De hoogte van de in artikel 15.5 bedoelde tarieven en percentages, alsmede de geldigheidsduur daarvan, worden vastgesteld door het bestuur.
Flexibilisering eigen recht ouderdomspensioen ex-partner
15.7 Het bepaalde in artikel 15, met uitzondering van artikel 15.2, en het bepaalde in bijlage 1 bij het reglement, is zoveel mogelijk van overeenkomstige toepassing op het eigen recht op ouderdomspensioen van de ex-partner krachtens artikel 12.3.
Aanpassing ingegaan tijdelijk ouderdomspensioen
15.8 De einddatum van reeds ingegaan tijdelijk ouderdomspensioen, dat is ontstaan na toepassing van artikel 15.3, kan bij wijziging van de AOW-ingangsdatum op verzoek van de gepensioneerde worden aangepast. De hoogte van het tijdelijke ouderdomspensioen wordt actuarieel neutraal herrekend en is afhankelijk van de datum van wijziging, de grondslagen voor flexibele pensionering en omzetting die op de datum van wijziging van toepassing zijn en de nieuwe einddatum.
Artikel 16 Aanpassing pensioenaanspraken, ingegane pensioenen en premievrije pensioenaanspraken
16.1 De op 1 januari van een jaar opgebouwde aanspraak op ouderdomspensioen in de zin van artikel 6 van een deelnemer, waaronder de deelnemers met recht op voortzetting van de pensioenopbouw wegens arbeidsongeschiktheid, wordt jaarlijks op 1 januari verhoogd met de procentuele stijging van de actievenmaatstaf op die datum ten opzichte van de actievenmaatstaf op 1 januari van het jaar daarvoor, doch met niet meer dan met 2%. De actievenmaatstaf zal op een nader te bepalen moment worden vastgesteld. De verhoging wordt uit een premie van de werkgever gefinancierd. Het bestuur kent een jaarlijkse verhoging uitsluitend aan deelnemers toe nadat de premie zoals bedoeld in artikel 17.9 van werkgever volledig ontvangen is.
16.2 Het fonds probeert jaarlijks het op 1 januari opgebouwde pensioen van een gewezen deelnemer en ex-partner en het ingegane pensioen van een pensioengerechtigde te verhogen op basis van 50% van de procentuele stijging van de inactievenmaatstaf in de maand oktober voorafgaand aan de toekenning van de toeslag ten opzichte van die inactievenmaatstaf in de maand oktober van het jaar daarvoor. Het bestuur van het fonds besluit of er een verhoging wordt toegekend en in welke mate op basis van de daarvoor beschikbare middelen. Die middelen worden gevormd door het deel van het overrendement dat het fonds hiervoor beschikbaar stelt en dat niet benodigd is voor afdekking van de technische voorzieningen en de vorming van het (minimaal) vereist eigen vermogen.
De inactievenmaatstaf is gelijk aan het consumentenprijsindexcijfer alle bestedingen, niet-afgeleid, zoals vastgesteld door het Centraal Bureau voor de Statistiek of een daarmee vergelijkbaar indexcijfer als dit indexcijfer niet langer wordt vastgesteld.
16.3 Het bestuur stelt een toeslagbeleid vast met inachtneming van het bepaalde bij en krachtens de Pensioenwet. Onderdeel van dat beleid is de methodiek die wordt gehanteerd bij incidentele toeslagverlening om in het verleden niet toegekende toeslagen of in het verleden doorgevoerde vermindering van pensioenaanspraken en pensioenrechten te compenseren.
Het bestuur kan dit beleid bijstellen of wijzigen of besluiten in enig jaar om van dat beleid af te wijken, met inachtneming van het bepaalde bij en krachtens de Pensioenwet.
16.4 Als op enig moment de toeslagregeling zoals vastgelegd in artikel 16.2 of het toeslagbeleid zoals bedoeld in artikel 16.3 wijzigen, zullen deze wijzigingen ook van toepassing zijn voor de reeds aanwezige gewezen deelnemers, ex-partners en de pensioengerechtigden. Bij een wijziging stelt het bestuur een gewijzigd pensioenreglement vast.
16.5 Vanaf de datum van beëindiging van de uitvoeringsovereenkomst met werkgever voert het fonds de onvoorwaardelijke toeslagregeling zoals bedoeld in artikel 16.1 en de voorwaardelijke toeslagregeling zoals bedoeld in artikel 16.2 niet meer uit voor de werkgever. In plaats daarvan is het bestuur bevoegd een toeslagregeling vast te stellen.
Artikel 17 Financiering en verlaging van te verwerven aanspraken
Affinanciering opgebouwde aanspraken en rechten op pensioen
17.1 Met inachtneming van de tussen het bestuur en de werkgever gesloten Uitvoeringsovereenkomst en de Actuariële en Bedrijfstechnische Nota draagt de werkgever er zorg voor dat de met het fonds overeengekomen premie tijdig zal worden voldaan.
17.2 Cargill B.V. draagt jaarlijks met inachtneming van de uitvoeringsovereenkomst de pensioenpremie af aan het fonds.
17.3 Als de toetsrente lager is dan de renteondergrens dan wordt het opbouwpercentage voor het ouderdomspensioen per 1 januari volgend op de vaststelling van de toetsrente verlaagd op basis van de systematiek zoals daarvoor vastgelegd in bijlage 4 ‘Procedure mitigerende maatregelen’ bij dit pensioenreglement. Die verlaging van het opbouwpercentage geldt ook voor de deelnemers die recht hebben op voortzetting van de pensioenopbouw wegens arbeidsongeschiktheid.
Als gevolg van de verlaging van het opbouwpercentage voor ouderdomspensioen, zullen de daarvan afgeleide nog te verwerven aanspraken op partner- en wezenpensioen dienovereenkomstig worden verlaagd. Als gevolg van die verlaging worden de in artikel 6 tot en met 9 genoemde percentages vervangen voor de aldus lager vastgestelde percentages.
17.4 Als de toetsrente hoger is dan de rentebovengrens dan wordt in het daaropvolgende kalenderjaar, conform het bepaalde in de uitvoeringsovereenkomst en op basis van de systematiek zoals vastgelegd in bijlage 4 ‘Procedure mitigerende maatregelen’ bij dit pensioenreglement, een extra premie door de werkgever afgedragen die wordt toegevoegd aan de Premie-egalisatiereserve.
17.5 De renteondergrens en rentebovengrens worden telkens voor een periode van 3 jaar vastgesteld door het fonds, voor het eerst op 1 januari 2015, op basis van het op die datum aanwezige deelnemersbestand. De rentebovengrens wordt vastgesteld op basis van 70% van de pensioenpremie die bij die aannames zou gelden als de actuele rente op die datum 3% zou zijn. De renteondergrens wordt vastgesteld op basis van 130% van de pensioenpremie die bij die aannames zou gelden als de actuele rente op die datum 3% zou zijn. Voor ieder periode van drie kalenderjaren vanaf 2015 liggen de hier genoemde grenzen vast in bijlage 6 bij dit pensioenreglement.
17.6 De systematiek zoals uitgewerkt in bijlage 4, met inbegrip van de daarin opgenomen tabellen en rentegrenzen, worden telkens voor een periode van 3 jaar vastgesteld door de Pensioencommissie, voor het eerst op 1 januari 2015.
17.7 Het fonds houdt een Premie-egalisatiereserve aan met inachtneming van hetgeen daartoe is overeengekomen in de uitvoeringsovereenkomst. Deze Premie- egalisatiereserve is geen onderdeel van de waarden die het fonds aanhoudt ter dekking van de technische voorzieningen, de eventueel aan het fonds verstrekte leningen en het vereist eigen vermogen in de zin van de Pensioenwet. De Premie- egalisatiereserve kan uitsluitend worden gebruikt in het kader van bijlage 4 en lid 8 van dit artikel en met inachtneming van de uitvoeringsovereenkomst.
17.8 De verlaging van de te verwerven pensioenaanspraken op grond van 17.3 kan achterwege blijven in zoverre de Pensioencommissie vóór eind november van het jaar voorafgaande aan de verlaging op grond van artikel 17.3 maatregelen heeft genomen en heeft medegedeeld aan het fonds, waardoor aan het fonds een pensioenpremie verschuldigd zou zijn die zou gelden als de betreffende verlaging niet zou zijn doorgevoerd. Daarbij kan de Pensioencommissie
a. de deelnemersbijdrage verhogen, waardoor de totaal door de werkgever af te dragen premie hoger wordt; en/of
b. middelen in de Premie-egalisatiereserve aanwenden.
Als de maatregelen niet of niet tijdig zijn genomen, dan wel de maatregelen niet voldoen aan de voorwaarden van dat lid, wordt de aanpassing op grond van artikel
17.3 doorgevoerd door het fonds en verwerkt in het pensioenreglement.
17.9 De premie die de werkgever verschuldigd is voor ingevolge dit pensioenreglement te verlenen onvoorwaardelijke toeslagen en ingevolge artikel 17.10 is voor de toepassing van artikel 17.3 en 17.8 geen onderdeel van de pensioenpremie.
17.10 Indien de in artikel 16.1 genoemde actievenindex lager is dan 1% dan zal de minderpremie ten opzichte van de premie voor een toeslag van 1% worden toegevoegd aan de Premie-egalisatiereserve.
17.11 De werkgever is xxxxxxx van een vermogenstekort geen andere bedragen of premies verschuldigd dan de pensioenpremies en premies zoals deze op grond van dit artikel zijn vastgesteld.
Vermindering opbouw pensioenaanspraken
17.12 De werkgever heeft het recht tot vermindering of beëindiging van zijn bijdrage aan de pensioenregeling in geval van ingrijpende wijziging van omstandigheden. Zodanige omstandigheden worden in ieder geval aanwezig geacht:
a. indien de financiële positie van de werkgever een vermindering van de bijdrage noodzakelijk maakt;
b. bij wijzigingen van wettelijke regelingen op het gebied van de pensioenen, sociale zekerheid en sociale verzekeringen alsmede van daarmee samenhangende fiscale wetgeving in de meest ruime zin, die financiële gevolgen hebben voor de werkgever en/of de werknemer.
De verdere opbouw van de pensioenaanspraken en de verzekering van partnerpensioen die voortvloeien uit een arbeidsovereenkomst met de werkgever die een beroep op dit artikel doet, zullen dan dienovereenkomstig worden verminderd.
Een desbetreffend besluit van de werkgever zal onverwijld schriftelijk aan het fonds, alsmede aan de deelnemers en andere belanghebbenden worden medegedeeld.
Artikel 18 Toekenning en uitkering van de pensioenen
Toekenning
18.1 Toekenning van xxxxxxxx vindt plaats op schriftelijke aanvraag door of vanwege de pensioengerechtigde, onder bijvoeging van de voor de regeling van het pensioen benodigde stukken.
Het fonds zal de (gewezen) deelnemer ten minste zes maanden voor de pensioendatum informeren over de naderende pensioendatum voor het ouderdomspensioen en over de eventuele keuzemogelijkheden van zijn pensioen. Het bestuur is bevoegd in bijzondere gevallen een pensioen toe te kennen indien de schriftelijke aanvraag achterwege is gebleven.
Uitbetaling ingegane pensioenen
18.2 De pensioenen worden achteraf uitgekeerd in maandelijkse termijnen ter grootte van een twaalfde deel van het jaarlijkse pensioen.
De maandelijkse pensioentermijnen worden naar boven afgerond op centen. Het bestuur kan een afwijkende wijze van betaling vaststellen.
Indien de pensioengerechtigde in het buitenland gevestigd is, zullen de pensioentermijnen desgevraagd in het betreffende land betaalbaar worden gesteld. Alsdan zullen de kosten van betaling bij de pensioengerechtigde in rekening worden gebracht en verrekend met de pensioentermijnen.
Herziening in verband met buitenlandse aanspraken
18.3 Ingeval een (gewezen) deelnemer of gepensioneerde werkzaam is geweest in het buitenland en hij/zij dan wel een nabestaande een uitkering ontvangt krachtens een buitenlands sociaal zekerheidsstelsel - hierna te noemen de buitenlandse uitkering - over een periode die samenvalt met de deelnemingsperiode aan een pensioenregeling van het fonds, geldt het volgende:
- indien de buitenlandse uitkering samen met de eventuele uitkering die de pensioengerechtigde over dezelfde periode ontvangt krachtens het Nederlandse sociale zekerheidsstelsel, hoger is dan de uitkering die deze op grond van dat Nederlandse stelsel zou hebben ontvangen indien geen sprake was geweest van werkzaamheden in het buitenland, kan het bestuur van het fonds besluiten het meerdere van die buitenlandse uitkering in mindering te brengen op het krachtens dit reglement aan de pensioengerechtigde uit te keren pensioen.
De pensioengerechtigde is verplicht de buitenlandse uitkering aan het fonds te melden.
Artikel 19 Afkoop
Afkoop klein pensioen
19.1 Het fonds heeft onder de in artikel 66 tot en met 68 van de Pensioenwet genoemde voorwaarden het recht een pensioenrecht of pensioenaanspraak af te kopen indien dit niet uitgaat boven de afkoopgrens.
Het fonds betaalt de uitkering op de dag dat de pensioenaanspraken of pensioenrechten vervallen in verband met de afkoop.
Het bedrag van de afkoopwaarde is gelijk aan de contante waarde van de aanspraken, berekend volgens door het bestuur, na advies van de actuaris, vastgestelde verzekeringstechnische grondslagen. Bijlage 2 bij het reglement bevat bepalingen over de van toepassing zijnde afkoopfactoren.
Artikel 20 Overige rechten en plichten van de deelnemer
Verstrekken inlichtingen
20.1 De (gewezen) deelnemer, gepensioneerde, de nabestaande(n) en ex-partner(s) die recht op pensioen hebben, zijn verplicht de inlichtingen te verstrekken en de bescheiden over te leggen die voor de uitvoering van de pensioenregeling nodig zijn. Als niet wordt voldaan aan deze verplichting is het bestuur bevoegd, zo nodig na ingewonnen advies van de actuaris, de benodigde gegevens zelf vast te stellen. Het bestuur is bevoegd toegekende rechten te herzien indien mocht blijken dat onjuiste inlichtingen zijn verstrekt of dat van verkeerde gegevens is uitgegaan.
Informatieverstrekking
20.2 Het fonds verstrekt bij aanvang van de deelneming en, voor zover nodig, op elk moment daarna aan de deelnemer en andere belanghebbenden de benodigde informatie zoals vastgelegd in de informatieverplichtingen in of op grond van de Pensioenwet.
Voor zover de wettelijke regelingen zich daartegen niet verzetten, kunnen de kosten van de informatie op verzoek door het fonds bij de aanvrager in rekening worden gebracht.
20.3 Het fonds stelt (gewezen) deelnemers, ex-partners of pensioengerechtigden in staat kennis te nemen van de geldende statuten en reglementen van het fonds, met inachtneming van het bepaalde bij en krachtens de Pensioenwet.
20.4 Ingeval van een wijziging van het reglement die van invloed is op de pensioenovereenkomst van de deelnemers worden de deelnemers zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen drie maanden na invoering van de reglementswijziging, over de gewijzigde pensioenovereenkomst geïnformeerd.
Het fonds informeert de gewezen deelnemer, ex-partner en pensioengerechtigde binnen drie maanden na een voor hem relevante wijziging in het pensioenreglement over die wijziging en de mogelijkheid om het gewijzigde pensioenreglement op te vragen.
20.5 De (gewezen) deelnemer ontvangt binnen drie maanden na een daartoe strekkend verzoek een opgave van het geregistreerd aantal deelnemingsjaren als bedoeld in artikel 2 Besluit Sociaal akkoord 2004.
Overige informatie
20.6 Het fonds heeft als streven om zoveel mogelijk de informatie vanuit het fonds digitaal te verstrekken. De deelnemer, gewezen deelnemer, pensioengerechtigde of de gewezen partner kunnen bezwaar maken tegen digitale verstrekking van de in dit hoofdstuk genoemde informatie en het fonds verzoeken de informatie schriftelijk te verstrekken.
Artikel 21 Afwijkingen van het reglement
Afwijkingen van de bepalingen van het reglement
21.1 Het bestuur is bevoegd, onder van geval tot geval te stellen voorwaarden en, indien leidend tot financiële gevolgen voor de werkgever, na instemming door de werkgever:
a. ten gunste van een deelnemer of een groep van deelnemers af te wijken van de bepalingen in dit reglement;
b. een werknemer of groep van werknemers die niet aan de in artikel
2.1. onder a genoemde voorwaarden van deelneming voldoet, als (groep van) deelnemer(s) in het fonds op te nemen;
c. een artikel uit het pensioenreglement niet toe te passen of daarvan af te wijken als de toepassing ervan, gelet op het doel of de strekking van de betreffende bepaling, kennelijk onredelijk is.
Voortzetten deelneming bij verlies hoedanigheid werkgever
21.2 Indien de deelneming eindigt door verlies van de hoedanigheid van
aangesloten werkgever door de onderneming of instelling waarbij de deelnemer in dienst is, is het bestuur bevoegd te besluiten dat de deelneming onder van geval tot geval te stellen voorwaarden gedurende enige tijd kan worden voortgezet.
Onvoorziene zaken
21.3 Ten aanzien van alle zaken waarin de wet, de statuten of dit reglement niet voorzien beslist het bestuur.
Artikel 22 Uitsluitingen en kortingen
Overige uitsluitingen en kortingen
22.1 Indien de (ex-)partner of wees de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde wederrechtelijk opzettelijk van het leven heeft beroofd of daaraan medeplichtig is geweest, bestaat recht op een periodieke uitkering die gebaseerd is op de premievrije waarde berekend naar de dag voorafgaand aan het overlijden.
22.2 Het bestuur kan besluiten om verworven pensioenaanspraken en ingegane pensioenuitkeringen te verminderen, indien de financiële toestand van het fonds daartoe aanleiding geeft, met inachtneming van de statuten en het daartoe in de Actuariële en Bedrijfstechnische Nota opgenomen beleidskader.
Artikel 23 Wijzigingsvoorbehoud werkgever
23.1 De werkgever heeft zich het recht voorbehouden de in dit pensioenreglement opgenomen pensioenregeling te wijzigen of te beëindigen.
De werkgever kan uitsluitend gebruik maken van dit voorbehoud indien de werkgever daarbij een zodanig zwaarwichtig belang heeft dat het belang van de deelnemers, gewezen deelnemers, andere aanspraakgerechtigden en pensioengerechtigden, dat door de wijziging zou worden geschaad daarvoor naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid moet wijken.
De werkgever zal de Centrale Ondernemingsraad en de werknemersorganisaties tijdig betrekken bij dan wel informeren over een (voorgenomen) besluit om gebruik te maken van het in de eerste volzin genoemde recht.
Artikel 24 Wijziging van de pensioenregeling/pensioenleeftijd
24.1 Bij iedere verhoging van de in artikel 18a lid 6 van de Wet op de loonbelasting 1964 opgenomen leeftijd (vanaf 2014: 67 en vanaf 2018: 68) na 1 januari 2014, wordt de pensioendatum verhoogd naar de eerste dag van de maand of samenvallend met de datum waarop de volgens de 18a lid 6 van de Wet op de loonbelasting 1964 geldende leeftijd wordt bereikt.
24.2 De aanspraak op ouderdomspensioen die een aanspraakgerechtigde heeft verworven op basis van dit pensioenreglement tot de datum waarop de pensioendatum wordt verhoogd ingevolge lid 1, wordt zonder instemming van de aanspraakgerechtigde, omgezet naar een ouderdomspensioen ingaande op de gewijzigde pensioendatum. De aanspraakgerechtigde heeft het recht om zes maanden voorafgaande aan de pensioendatum die gold onmiddellijk voorafgaande aan de omzetting deze aanspraak op ouderdomspensioen vervroegd te laten ingaan op die oorspronkelijke pensioendatum. Die omzetting vindt plaats met inachtneming van artikel 15, waarbij geldt dat in de ruilfactoren die op basis van dat artikel zijn vastgesteld geen rekening wordt gehouden met selectiefactoren. De ruilfactoren zoals deze gelden op de datum waarop de omzetting plaatsvindt blijven voor de toepassing van dit lid gelden gedurende een periode van drie jaar vanaf de omzettingsdatum.
Een omzetting op basis van dit lid heeft geen gevolgen voor het partner- en wezenpensioen. Die pensioenen worden vastgesteld zonder rekening te houden met omzettingen op basis van dit lid.
24.3 Zodra de pensioenregeling ingevolge dit artikel (automatisch) wijzigt, wijzigt het fonds het pensioenreglement, met inachtneming van de procedure zoals opgenomen in de uitvoeringsovereenkomst. De automatische aanpassingen ingevolge lid 1 zijn een vast onderdeel van de pensioenregeling, waarmee de deelnemer bij voorbaat heeft ingestemd door te gaan deelnemen aan deze pensioenregeling.
Artikel 25 Overgangsbepalingen Nieuwe regeling
Afwijkende salarisgrens in 2015 en 2016
25.1 In afwijking van het bepaalde in dit pensioenreglement bedraagt de salarisgrens voor de kalenderjaren 2015 en 2016 voor de middelloonregeling als bedoeld in artikel 5.4
€ 100.000,- (voor 2016 vermeerderd met de aldaar bedoelde verhoging).
Afwijkende financiering in 2015 en 2016
25.2 In afwijking van het bepaalde in dit pensioenreglement zijn artikel 17.3 tot en met
17.9 in de jaren 2015 en 2016 niet van toepassing.
De premie voor de pensioenregeling, voor zover deze niet voor rekening komt van de deelnemer, komt in die jaren zonder voorbehoud geheel voor rekening van de werkgever op basis van de kostendekkende premie.
Afwijkende toeslagverlening in de jaren 2015 tot en met 2024
25.3 In afwijking van artikel 16.1 wordt over de kalenderjaren 2015 tot en met 2024 in plaats van de daar beschreven toeslag een vaste onvoorwaardelijke toeslag verleend over de reeds opgebouwde aanspraken van deelnemers. Dit geldt ook voor de toeslagen die deelnemers krijgen op basis van artikel 26.14.
Over de jaren 2015 en 2016 wordt een vaste toeslag van 2,5% verleend; over de jaren 2017, 2018 en 2019, 2020, 2021, 2022, 2023 en 2024 bedraagt deze 2,0%.
Artikel 26 Overgangsbepalingen voor de op 31 december 2014 bestaande pensioenregelingen
Premievrije voortzetting bij arbeidsongeschiktheid
26.1 De deelnemer die op 31 december 2014 aanspraken uit een pensioenregeling van het fonds verwierf op basis van premievrije voortzetting bij arbeidsongeschiktheid, verwerft vanaf 1 januari 2015 aanspraken op basis van de pensioenregeling zoals vastgelegd in dit pensioenreglement en niet langer op basis van de pensioenregeling waaruit hij/zij voor 2015 aanspraken verwierf. Per 1 januari 2015 wordt een pensioengrondslag vastgesteld op basis van dit reglement.
Voor de vaststelling van het percentage van de premievrije voortzetting voor een deelnemer die reeds op 31 december 2014 recht had op premievrije voortzetting, blijven vanaf 1 januari 2015 de percentages gelden zoals deze golden op basis van de tabellen op 31 december 2014.
Lopende uitkeringen uit een WAO- of WIA-aanvullingsregeling of uit een regeling van tijdelijk partnerpensioen
26.2 Een ingegane uitkering uit
- WAO- of WIA-aanvullingsregeling of
- regeling van tijdelijk partnerpensioen
op basis van een op 31 december 2014 bestaande regeling van het fonds, wordt vanaf 1 januari 2015 voortgezet op basis van het op 31 december 2014 geldende pensioenreglement.
Voorwaardelijke aanspraken op ouderdomspensioen
26.3 Vervallen met ingang van 1 januari 2022.
26.4 Vervallen met ingang van 1 januari 2022.
26.5 Vervallen met ingang van 1 januari 2022.
26.6 Vervallen met ingang van 1 januari 2022.
26.7 Vervallen met ingang van 1 januari 2022.
26.8 Vervallen met ingang van 1 januari 2022.
Wezenpensioen ex-deelnemers Centraal Beheer
26.9 Vervallen met ingang van 1 januari 2022.
Flexibilisering
26.10 Vervallen met ingang van 1 januari 2022.
Korting met uitkering uit hoofde van buitenlands sociale verzekeringsrecht
26.11 Voor de deelnemer die vóór 1 januari 2007 in het buitenland werkzaam is geweest en voor wie de franchise, in afwijking van het bepaalde in artikel 5.3, voor enig jaar of gedeelte van een jaar op nul is gesteld, geldt dat de pensioenuitkeringen gekort zullen worden met een bedrag gelijk aan het bedrag dat de deelnemer ontvangt uit hoofde van het in het buitenland opgebouwde sociale verzekeringsrecht (al dan niet ter onmiddellijke vervanging van een AOW-uitkering of een ANW-uitkering) waarvoor de premie door of namens de werkgever waar de betreffende deelnemer werkzaam is of was, wordt of is voldaan.
Toeslagverlening over aanspraken opgebouwd vóór 1 januari 2015
26.12 Het bepaalde in artikel 16.1 en 16.2 over toeslagen is ook van toepassing op de tot en met 31 december 2014 opgebouwde aanspraken en rechten op pensioen uit de regelingen op basis van een uitkeringsovereenkomst van de werkgever die vóór
1 januari 2015 hebben gegolden, met inbegrip van de op risicobasis verzekerde aanspraken op partner- en wezenpensioen uit de op 31 december 2014 van kracht zijnde flexibele regelingen.
26.13 Voor de deelnemers die op 31 december 2014 deelnamen in de bij Centraal Beheer verzekerde regeling geldt dat door Centraal Beheer toegekende toeslagen in mindering worden gebracht op de onvoorwaardelijk door het fonds aan deelnemers toegekende toeslagen ingevolge artikel 16.1, 25.3 en 26.14. Artikel 26.14 is niet van toepassing na het einde van het deelnemerschap.
26.14 Voor deelnemers die op 31 december 2014 deelnamen in Stichting Pensioenfonds Bonda Concern geldt voor de toeslagverlening over de per eind 2014 bestaande aanspraken het volgende:
- per 1 januari 2015 en 1 januari 2016 wordt een toeslag verleend van telkens 0%;
- artikel 16.1 is van overeenkomstige toepassing voor de jaren 2017, 2018 en 2019, 2020, 2021, 2022, 2023 en 2024;
- artikel 16.1 is niet van toepassing na het einde van het deelnemerschap;
- artikel 16.2 en artikel 16.3 zijn niet van toepassing na het einde van het deelnemerschap.
Overige premievrije aanspraken
26.15 Op de op 31 december 2014 bestaande premievrije aanspraken op prepensioen blijven na die datum de per die datum geldende bepalingen voor de ingangsdatum en de einddatum van de uitkering van toepassing.
26.16 De op 31 december 2014 bestaande premievrije aanspraken op tijdelijk partnerpensioen blijven na die datum in stand. Op deze aanspraken blijft het reglement van toepassing op basis waarvan deze aanspraken zijn verworven.
Artikel 27 Toepassing reglementen 2014 op de op 31 december 2014 bestaande aanspraken en rechten
27.1 De reglementen 2014 worden vanaf 2015 nog slechts toegepast voor de vaststelling van de hoogte van de voor 1 januari 2015 verworven aanspraken en rechten.
Dit reglement wordt vanaf 1 januari 2015 toegepast op de vóór 1 januari 2015 verworven aanspraken en rechten voor zover het betreft het uitkeren van
pensioenrechten, het verlenen van toeslagen, het kunnen beschikken over de uitkeringen en het gebruik van de flexibiliseringsmogelijkheden als beschreven in artikel 15.
Artikel 28 Regeling pensioensaldo trap II
Vervallen per 1 januari 2017.
Artikel 29 Overgangsbepaling - Fennema
Vervallen met ingang van 1 januari 2020.
Artikel 30 Fiscale toetsing
30.1 Bij de uitvoering van de bepalingen van dit reglement wordt het bepaalde bij en krachtens de Wet op de loonbelasting 1964 in acht genomen, en wel zodanig dat er te allen tijde sprake is van een pensioenregeling in de zin van de Wet op de loonbelasting 1964.
30.2 Indien onherroepelijk komt vast te staan dat deze regeling geen pensioenregeling is in de zin van het bepaalde bij of krachtens de Wet op de loonbelasting 1964 zal de regeling onverwijld en zodanig worden aangepast dat de regeling wel een pensioenregeling is die niet uitgaat boven de grenzen die zijn bepaald in de Wet op de loonbelasting 1964 met in achtneming van artikel 20 van de Pensioenwet.
Artikel 31 Inwerkingtreding
Dit reglement is in werking getreden op 1 januari 2015 en geldt voor alle aanspraken die worden verworven vanaf 1 januari 2015, inclusief de daarop verleende toeslagen, met inachtneming van artikel 27.1 voor de op 31 december 2014 verworven aanspraken en rechten. Dit reglement is laatstelijk gewijzigd per 1 januari 2024.
Aldus vastgesteld door het bestuur van de Stichting Pensioenfonds Cargill B.V. op 18 april 2024.
Voorzitter Secretaris
E.J. van der Plas X. Xxxxxxxxxx
Voorzitter Secretaris
Bijlage 1 Flexibele pensionering en omzetting
Flexibilisering van de pensioeningangsdatum, omzetting van ouderdomspensioen in partnerpensioen en omzetting van partnerpensioen in ouderdomspensioen vindt plaats op basis van de flexibiliseringsfactoren zoals opgenomen in het tabellenboek. Het tabellenboek met de flexibiliserings‐ en afkoopfactoren wordt beschikbaar gesteld op de website van het pensioenfonds.
Flexibilisering vindt plaats in deze volgorde:
1. Vervroeging van de pensioeningangsdatum;
2. Uitruil tussen ouderdoms- en partnerpensioen;
3. Omzetting van ouderdomspensioen in een AOW-compensatie;
4. Variatie in de hoogte van het ouderdomspensioen (hoog/laag), waarbij de lagere uitkering niet minder dan 75% van de hogere mag bedragen.
Het partnerpensioen wordt niet gewijzigd door de onder 1, 3 en 4 bedoelde vormen van omzetting.
Als de leeftijd tussen twee in de tabel genoemde leeftijden ligt, vindt bepaling van de factor plaats door middel van lineaire interpolatie tussen de desbetreffende leeftijden.
Het bestuur stelt jaarlijks het tabellenboek vast, gehoord de adviserend actuaris, met inachtneming van de bestandsontwikkeling, actuele overlevingsgrondslagen, wijziging in marktrente, de verhouding tussen het aantal mannen en vrouwen, de gebruikmakingfrequenties en/of wettelijke wijzigingen.
Bijlage 2 Afkoop
Afkoop zal plaatsvinden op basis van de afkoopfactoren zoals opgenomen in het tabellenboek. Het tabellenboek met de flexibiliserings‐ en afkoopfactoren wordt beschikbaar gesteld op de website van het pensioenfonds.
Als de leeftijd tussen twee in de tabel genoemde leeftijden ligt, vindt bepaling van de factor plaats door middel van lineaire interpolatie tussen de desbetreffende leeftijden.
Het bestuur stelt jaarlijks het tabellenboek vast, gehoord de adviserend actuaris, met inachtneming van de bestandsontwikkeling, actuele overlevingsgrondslagen, wijziging in marktrente, de verhouding tussen het aantal mannen en vrouwen, de gebruikmakingfrequenties en/of wettelijke wijzigingen.
Bijlage 3 Tot en met 2014 door het fonds uitgevoerde pensioenregelingen
Informatie over deze regelingen kunt u opvragen via: xxx.xxxxxxxxxxxxxxx.xx/xxxxxxx
Bijlage 4 Procedure mitigerende maatregelen
Deze procedure bestaat uit een zestal stappen, die onderstaand nader worden toegelicht.
Stap 1: Toetsing rente
Jaarlijks wordt in de tweede week van oktober de toetsrente vastgesteld en wordt door het fonds getoetst of de toetsrente lager is dan de renteondergrens of hoger dan de rentebovengrens of tussen de renteondergrens en rentebovengrens inligt.
De toetsrente is gelijk aan de gewogen rente die voortvloeit uit de door De Nederlandsche bank gepubliceerde gemiddelde rentetermijnstructuur, over een periode van 36 maanden die eindigt op 1 oktober voorafgaande aan vaststelling van de verschuldigde premie en is mede afhankelijk van de premie-duratie van de Cargill populatie.
De renteondergrens en -bovengrens die voor de vaststelling van de verschuldigde premie voor de jaren 2023 tot en met 2025 gehanteerd moeten worden zijn respectievelijk
1,9% (= renteondergrens behorende bij 130% van de premie bij een 3% rente) en 4,6% (= rentebovengrens behorende bij 70% van de premie bij een 3% rente).
Indien de toetsrente in oktober van het voorgaande jaar lager is dan de renteondergrens is er sprake van een ‘financieringstekort’ en leidt dit tot of een onttrekking aan de premie- egalisatiereserve, een aanvullende werknemersbijdrage en/of een verlaging van de opbouwpercentages op basis van een besluit van de pensioencommissie. Indien de toetsrente op
1 oktober van het voorgaande jaar hoger is dan de rentebovengrens is er sprake van een ‘financieringsoverschot’ en leidt dit tot een toevoeging aan de premie-egalisatiereserve.
Uiterlijk in 2025 worden de tabellen voor de procedure mitigerende maatregelen geactualiseerd.
Stap 2: Vaststelling vervolgstappen
Nadat de rentetoetsing heeft plaatsgevonden dient bepaald te worden welke vervolgstappen aan de orde zijn. In de onderstaande tabel staan verschillende uitkomsten van de rentetoetsing en de te nemen vervolgstappen schematisch weergegeven.
Tabel 1
Uitkomst rentetoetsing | Te volgen stappen |
Toetsrente ligt tussen renteondergrens en rentebovengrens | Mitigerende maatregelen niet aan de orde. De verschuldigde premie wordt door het fonds vastgesteld op basis van fonds eigen premiesystematiek zonder mitigerende maatregelen. |
Toetsrente ligt onder renteondergrens | Mitigerende maatregelen zijn aan de orde. Stap 3a, 4, 5 en 6 dienen vervolgens opgepakt te worden. |
Toetsrente ligt boven rentebovengrens | Mitigerende maatregelen zijn aan de orde. Stap 3b, 4, 5 en 6 dienen vervolgens opgepakt te worden. |
Stap 3a: Vaststelling staffel mitigerende maatregelen bij ‘financieringstekort’ Nadat is vastgesteld dat er sprake is van een ‘financieringstekort’, zijn de mitigerende maatregelen aan de orde. Indien er gelden beschikbaar zijn in de premie-egalisatiereserve kunnen deze door de pensioencommissie worden gebruikt om de door te voeren korting van het opbouwpercentage te mitigeren. Uiterlijk 30 november dient de pensioencommissie een besluit te hebben genomen ten aanzien van de invulling van de mitigerende maatregelen en dienen deze door Cargill B.V. aan het fonds te zijn medegedeeld.
Uitgangspunt is de hieronder beschreven default volgorde. Indien de pensioencommissie haar besluit niet voor 30 november aan de werkgever meldt, wordt de verwerving van pensioenaanspraken verlaagd met inachtneming van artikel 17.3 van het pensioenreglement.
De pensioencommissie heeft de mogelijkheid om hiervan af te wijken. De pensioencommissie dient bij het vaststellen van de mitigerende maatregelen gebruik te maken van de onderstaande staffel. In de staffel worden bij verschillende toetsrentes (= de rente conform stap 1 van deze bijlage) de gevolgen van de mitigerende maatregelen zichtbaar.
Staffel ‘financieringstekort’
Keuze | Default | |||
Rente | Opbouwpercentag e ouderdomspensio en na verlaging | Verhoging deelnemersbijdrage tot 1,875% opbouw OP (in % van de pgsom) | Opbouwpercentage ouderdomspensioen na verlaging. Verlaging gelimiteerd tot 1,500% opbouw OP | Verhoging deelnemersbijdrage tot 1,500% opbouw OP (in % van de pgsom) |
1,90% | 1,875% | 0,00% | 1,875% | 0,00% |
1,80% | 1,826% | 0,78% | 1,826% | 0,00% |
1,70% | 1,778% | 1,58% | 1,778% | 0,00% |
1,60% | 1,731% | 2,41% | 1,731% | 0,00% |
1,50% | 1,684% | 3,27% | 1,684% | 0,00% |
1,40% | 1,639% | 4,15% | 1,639% | 0,00% |
1,30% | 1,594% | 5,07% | 1,594% | 0,00% |
1,20% | 1,551% | 6,01% | 1,551% | 0,00% |
1,10% | 1,508% | 6,99% | 1,508% | 0,00% |
1,00% | 1,466% | 8,00% | 1,500% | 0,66% |
0,90% | 1,425% | 9,04% | 1,500% | 1,51% |
0,80% | 1,385% | 10,12% | 1,500% | 2,38% |
0,70% | 1,345% | 11,23% | 1,500% | 3,28% |
0,60% | 1,307% | 12,38% | 1,500% | 4,21% |
0,50% | 1,269% | 13,57% | 1,500% | 5,18% |
0,40% | 1,232% | 14,81% | 1,500% | 6,17% |
0,30% | 1,196% | 16,08% | 1,500% | 7,21% |
0,20% | 1,160% | 17,40% | 1,500% | 8,28% |
0,10% | 1,125% | 18,77% | 1,500% | 9,38% |
0,00% | 1,091% | 20,18% | 1,500% | 10,53% |
Voorbeeld: Indien de toetsrente 1,40% bedraagt dan wordt het opbouwpercentage verlaagd tot 1,639%. Op grond van bovenvermelde default volgorde zal de werknemersbijdrage pas kunnen worden verhoogd vanaf het moment dat het opbouwpercentage ouderdomspensioen lager wordt dan 1,5% (beneden de 1,10% toetsrente). Dit is zichtbaar in de meest rechtse kolom. Indien van toepassing zal de in deze kolom vermelde extra werknemersbijdrage ervoor zorgdragen dat het opbouwpercentage op 1,5% wordt gehandhaafd.
De pensioencommissie kan verlaging van de toekomstige verwerving van pensioenaanspraken voorkomen door het inzetten van één van de andere mitigerende maatregelen. De pensioencommissie kan bijvoorbeeld de deelnemersbijdrage verhogen. In bovengenoemd voorbeeld bedraagt de extra werknemersbijdrage dan 4,15% van de pensioengrondslag (3e kolom). De reguliere werknemersbijdrage kan per deelnemer verschillen.
De extra werknemersbijdrage is voor alle deelnemers een gelijk percentage van de reglementaire pensioengrondslag. Stel dat de reguliere werknemersbijdrage 3,0% van de pensioengrondslag bedraagt dan bedraagt de totale werknemersbijdrage in dit voorbeeld dus 7,15% van de pensioengrondslag.
Uiteraard kan ook worden gekozen voor een gecombineerde oplossing.
Bij verlaging van het opbouwpercentage ouderdomspensioen, zullen de opbouwpercentages voor het partnerpensioen en wezenpensioen in dezelfde mate mee worden verlaagd.
Indien de rente tussen twee percentages in ligt dient er gebruik gemaakt te worden van lineaire interpolatie.
De verlaging van de opbouwpercentages heeft geen gevolgen voor de in te kopen toeslagen voor actieve deelnemers.
De staffel wordt eens in de drie jaar in september geactualiseerd door de pensioencommissie op basis van het recentste deelnemersbestand, hierbij zal steeds worden uitgegaan van een 3- jaars gemiddelde. In geval van, naar het oordeel van de pensioencommissie, grote wijzigingen in het deelnemersbestand (bijvoorbeeld als gevolg van verkoop bedrijfsonderdelen) zal de staffel in september van datzelfde jaar worden herzien.
Stap 3b: Vaststelling staffel mitigerende maatregelen bij ‘financieringsoverschot’ Nadat is vastgesteld dat er sprake is van een ‘financieringsoverschot’ (dit is het ‘financieringsoverschot’ exclusief een mogelijk overschot als gevolg van een toeslagpercentage onder de 1%) dient bepaald te worden hoeveel aanvullende premie de werkgever verschuldigd is bovenop de verschuldigde premie op basis van de fondseigen premiesystematiek. Deze aanvullende premie (uitgedrukt in een percentage van de pensioengrondslag) wordt aan de premie-egalisatiereserve toegevoegd. De pensioencommissie dient deze aanvullende premie ten behoeve van de premie-egalisatiereserve vast te stellen door gebruik te maken van de onderstaande staffel. In de staffel worden bij verschillende toetsrentes (= de rente conform stap 1 van dit memo) de aanvullende premie ten behoeve van de premie-egalisatiereserve vermeld.
Staffel ‘financieringsoverschot’
Rente | Aanvullende premie t.b.v. premie-egalisatie reserve (in % van de pgsom) |
4,60% | 0,00% |
4,70% | 0,34% |
4,80% | 0,67% |
4,90% | 1,00% |
5,00% | 1,31% |
5,10% | 1,62% |
Indien de toetsrente tussen twee percentages inligt dient er gebruik gemaakt te worden van lineaire interpolatie.
De staffel wordt eens in de drie jaar in september geactualiseerd door de pensioencommissie op basis van het recentste deelnemersbestand, hierbij zal steeds worden uitgegaan van een 3- jaars gemiddelde. In geval van, naar oordeel van de pensioencommissie, grote wijzigingen in het deelnemersbestand (bijvoorbeeld als gevolg van verkoop bedrijfsonderdelen) zal de staffel in september van datzelfde jaar worden herzien.
Stap 4: Informeren van werkgever door fonds en informeren van pensioencommissie door werkgever
Jaarlijks wordt, in uiterlijk de laatste week van oktober, door het fonds de volgende informatie (schriftelijk of per e-mail) aan de werkgever medegedeeld:
– de hoogte van de toetsrente en de uitkomsten van de rentetoetsing (stap 1);
– te nemen vervolgstappen op basis van de uitkomsten rentetoetsing (stap 2);
– de beschikbare gelden in de premie-egalisatiereserve. Dit bedrag dient te worden uitgedrukt in een percentage van de pensioengrondslag, zodat de verhoging van de deelnemersbijdrage of de aanvullende premie ten behoeve van de premie-egalisatiereserve kan worden vastgesteld;
– de update van de staffel (stap 3a of stap 3b), indien aan de orde;
– toe te kennen toeslagpercentage aan deelnemers per 1 januari (voorlopige opgave) plus overschot (uitgedrukt in percentage van de pensioengrondslag) indien toeslagpercentage lager is dan 1%;
De werkgever informeert de pensioencommissie hierover.
Uiterlijk in de eerste week van december geeft het fonds (schriftelijk of per e-mail) de verandering in de gelden van de premie-egalisatiereserve en het definitief toe te kennen toeslagpercentage per
1 januari (plus overschot indien toeslagpercentage lager ligt dan 1%) door aan de werkgever. De werkgever informeert de pensioencommissie hierover.
Stap 5: Besluitvorming door pensioencommissie, informeren fonds door werkgever en vaststelling verschuldigde premie door fonds
Door de pensioencommissie wordt besloten welke en op welke wijze de mitigerende maatregelen worden ingezet. De genomen besluiten worden door de pensioencommissie aan de werkgever doorgegeven. De werkgever informeert vervolgens het fonds.
Hierbij dient het volgende in ogenschouw genomen worden:
– De onttrekking aan de premie-egalisatiereserve zal nooit meer bedragen dan wat er daadwerkelijk aanwezig is in de premie-egalisatiereserve.
– De aanvullende premie ten behoeve van de premie-egalisatiereserve wordt uitgedrukt in een percentage van de pensioengrondslag. Bij vaststelling van de totale premie (= verschuldigde premie plus aanvullende premie) die door het fonds in rekening wordt gebracht bij de werkgever wordt uitgegaan van de voor het betreffende jaar van toepassing zijnde pensioengrondslag uitgaande van het deelnemersbestand per 1 januari.
De definitieve besluiten betreffende de mitigerende maatregelen door de pensioencommissie worden uiterlijk 30 november van het jaar voorafgaande aan de premievaststelling schriftelijk of per e-mail door de werkgever aan het fonds gecommuniceerd. Indien de mitigerende maatregelen per laatstgenoemde datum niet bekend zijn bij het fonds vindt verlaging van de verwerving van pensioenaanspraken plaats met inachtneming van artikel 17.3 van het pensioenreglement.
Een verlaging van de opbouwpercentages wordt door het fonds meegenomen bij de vaststelling van de verschuldigde premie (uitgaande van de fondseigen premiesystematiek). Een verhoging van de werknemersbijdrage dient door de werkgever ingeregeld te worden. Indien er sprake is van onttrekking of toevoeging aan de premie-egalisatiereserve wordt dit door de werkgever aan het fonds doorgegeven en door het fonds administratief verwerkt.
Bijlage 5 Conversiefactoren
De volgende omzettingsfactoren zijn toegepast bij de omzetting van de pensioendatum van 67 jaar naar 68 jaar per 1 januari 2018.
Omzettingsfactor
Leeftijd | LOP67,083 → LOP68 |
21 | 1,0529 |
22 | 1,0530 |
23 | 1,0531 |
24 | 1,0532 |
25 | 1,0533 |
26 | 1,0534 |
27 | 1,0536 |
28 | 1,0537 |
29 | 1,0538 |
30 | 1,0539 |
31 | 1,0540 |
32 | 1,0541 |
33 | 1,0542 |
34 | 1,0543 |
35 | 1,0544 |
36 | 1,0544 |
37 | 1,0545 |
38 | 1,0546 |
39 | 1,0547 |
40 | 1,0547 |
41 | 1,0548 |
42 | 1,0548 |
43 | 1,0548 |
44 | 1,0548 |
45 | 1,0548 |
46 | 1,0548 |
47 | 1,0547 |
48 | 1,0547 |
49 | 1,0548 |
50 | 1,0549 |
51 | 1,0550 |
52 | 1,0552 |
53 | 1,0553 |
54 | 1,0555 |
55 | 1,0557 |
56 | 1,0559 |
57 | 1,0560 |
58 | 1,0562 |
59 | 1,0564 |
60 | 1,0564 |
61 | 1,0563 |
62 | 1,0562 |
63 | 1,0560 |
64 | 1,0556 |
65 | 1,0552 |
66 | 1,0546 |
67 | 1,0540 |
67,083 | 1,0539 |
Bijlage 6 Bedragen en percentages
Onderwerp | Artikel | Xxxx | Xxxxxx |
Maximale pensioengevend salaris | 5.2 | 2015 | € 100.000 |
2016 | € 101.519 | ||
2017 | € 103.317 | ||
2018 | € 105.075 | ||
2019 | € 107.593 | ||
2020 | € 110.111 | ||
2021 | € 112.189 | ||
2022 | € 114.866 | ||
2023 | € 128.810 | ||
2024 | € 137.800 | ||
Franchise | 5.3 | 2015 | € 12.642 |
2016 | € 12.953 | ||
2017 | € 13.123 | ||
2018 | € 13.344 | ||
2019 | € 13.785 | ||
2020 | € 14.167 | ||
2021 | € 14.544 | ||
2022 | € 14.802 | ||
2023 | € 16.322 | ||
2024 | € 17.545 | ||
Salarisgrens | 5.4 | 2015 | € 100.000 |
2016 | € 101.519 | ||
2017 | € 70.481 | ||
2018 | € 70.702 | ||
2019 | € 71.143 | ||
2020 | € 71.525 | ||
2021 | € 71.902 | ||
2022 | € 72.160 | ||
2023 | € 73.680 | ||
2024 | € 74.903 | ||
Opbouwpercentage ouderdomspensioen | 6.2 | 2015 | 1,875% |
2016 | 1,875% | ||
2017 | 1,875% | ||
2018 | 1,744% | ||
2019 | 1,687% | ||
2020 | 1,641% | ||
2021 | 1,469% | ||
2022 | 1,297% | ||
2023 | 1,365% | ||
2024 | 1,630% | ||
Rente ondergrens | 17.6 | 2015 t/m 2017 | 2,05% |
2018 t/m 2020 | 2,00% | ||
2020 t/m 2022 | 2,00% | ||
2023 t/m 2025 | 1,90% | ||
Xxxxx xxxxxxxxxx | 17.6 | 2015 t/m 2017 | 4,35% |
2018 t/m 2020 | 4,45% | ||
2020 t/m 2022 | 4,45% | ||
2023 t/m 2025 | 4,60% | ||
Afkoopgrens klein pensioen | 19.1 | 2015 | € 462,88 |
2016 | € 465,94 | ||
2017 | € 467,89 | ||
2018 | € 474,11 | ||
2019 | € 484,09 | ||
2020 | € 497,27 | ||
2021 | € 503,24 | ||
2022 | € 520,35 | ||
2023 | € 594,89 | ||
2024 | € 592,51 |