SCHEIDSGERECHT GEZONDHEIDSZORG
SCHEIDSGERECHT GEZONDHEIDSZORG
Arbitraal vonnis van 22 maart 2017 Kenmerk: 16/23
Het Scheidsgerecht, samengesteld als volgt: mr. H.F.M. Xxxxxxx, wonende te Z., voorzitter,
H. Luik MHA, wonende te Haarlem,
dr. P.D.J. Vegt, wonende te Leiderdorp, bijgestaan door xx. X. Xxxxxxxx, griffier, heeft het navolgende vonnis gewezen
in de zaak van:
dr. A., wonende te Z., eiser,
gemachtigde: mr. X.X. Xxxx, tegen:
de stichting B., gevestigd te Y., verweerster,
gemachtigde: mr. X.X.X. xx Xxxx.
Partijen worden hierna aangeduid als eiser en de Stichting.
1. De procedure
1.1 Xxxxx heeft met een brief van 21 november 2016 deze procedure aanhangig gemaakt. Met een memorie van eis van 17 januari 2017 heeft hij het Scheidsgerecht verzocht om de Stichting bij arbitraal vonnis te veroordelen tot:
primair:
a) intrekking van de opzegging van de toelatingsovereenkomst tussen partijen tegen 1 mei 2017, althans deze opzegging te vernietigen;
subsidiair:
b) betaling van een schadevergoeding aan hem, eiser, van € 1.500.000, althans betaling van een schadevergoeding die het Scheidsgerecht in redelijkheid zal
vaststellen, aan hem te voldoen binnen vier weken na betekening van het vonnis, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente daarover vanaf de datum van betekening van dit vonnis tot aan die der algehele voldoening;
(c) betaling van een goodwillvergoeding van € 202.777, althans betaling van een bedrag dat het Scheidsgerecht in redelijkheid zal vaststellen, aan hem te voldoen binnen vier weken na betekening van het vonnis, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente daarover vanaf de datum van betekening van dit vonnis tot aan die der algehele voldoening;
primair en subsidiair:
(d) betaling van de kosten van deze procedure, waaronder een bedrag van
€ 8.000 aan salaris van de gemachtigde.
Bij de genoemde brief en de memorie van eis van eiser zijn in totaal dertien producties gevoegd (genummerd 1-13).
1.2 De Stichting heeft bij memorie van antwoord van 13 februari 2017 verweer gevoerd. De Stichting heeft daarbij geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van eiser, althans ontzegging van zijn vorderingen, met veroordeling van hem in de kosten van de procedure, waaronder een bedrag van € 5.000 vanwege advocaatkosten. Bij de memorie van de Stichting zijn vijf producties (genummerd 1-5) gevoegd.
1.3 De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden te Utrecht op 13 maart 2017. Xxxxx is daar in persoon verschenen, met zijn gemachtigde. Aan de zijde van de Stichting waren aanwezig mevrouw dr. C. (hierna: “C.”), lid van de raad van bestuur, mevrouw mr. D. (bedrijfsjurist) en de heer E. (bedrijfsmatig manager), vergezeld door de gemachtigde van de Stichting. Aan de zijde van eiser waren aanwezig: hijzelf, zijn accountant/ belastingadviseur F. en de heer X., anesthesioloog en bestuurslid van de medische staf van het hierna te noemen ziekenhuis, tezamen met de gemachtigde van xxxxx.
2. De vaststaande feiten
2.1 Eiser is ongeveer 22 jaren als zelfstandig plastisch chirurg werkzaam geweest in het voormalige H. te X., dat na een fusie per 1 januari 2015 is voortgezet als het door de Stichting in stand gehouden B. (“het ziekenhuis”). Sinds 1 januari 2015 is xxxxx als vrijgevestigd medisch specialist in het ziekenhuis werkzaam op basis van een toelatings-overeenkomst die is gedateerd op 2 februari 2016 (“de toelatings- overeenkomst”).
2.2 Xxxxx verzorgde tot 7 oktober 2016 elke woensdagavond samen met zijn Physician Assistant (PA) in een van het ziekenhuis gehuurde ruimte een inloopspreekuur.
Tijdens dat spreekuur konden patiënten desgewenst ter plaatse een botoxinjectie of een filler krijgen.
2.3 De toelatingsovereenkomst houdt – voor zover in verband met deze zaak relevant – het volgende in.
- Artikel 1 (“Doel overeenkomst: geïntegreerd aanbod medisch specialistische zorg”) bepaalt in lid 9 onder meer dat partijen ieder de voor hen afzonderlijk en/of gezamenlijk geldende wet- en regelgeving in verband met medisch specialistische zorg aan patiënten nakomen.
- Artikel 2 (“Productie”) bepaalt in lid 1 onder meer dat partijen met de ondertekening van deze overeenkomst een samenwerking aangaan tot het gezamenlijk verlenen van medisch specialistische zorg aan patiënten die zich toevertrouwen aan de zorg van het ziekenhuis voor zover deze bestaat uit medisch specialistische zorg op het terrein van de medisch specialismen waarvoor “Leden” geregistreerd zijn.
- Artikel 9 (“Administratie”) bepaalt dat de medisch specialist steeds gebruikmaakt van de in het ziekenhuis geïmplementeerde administratieve, organisatorische en ICT-systemen met inachtneming van de interne en externe administratievoorschriften.
- Artikel 20 (“Tussentijdse beëindiging: opzegging”) houdt onder meer het volgende in:
“1. Elk van de partijen heeft het recht om deze overeenkomst tussentijds te beëindigen door middel van opzegging.
2. De opzegging als bedoeld in lid 1 dient plaats te vinden bij aangetekend schrijven onder vermelding van de gronden waarop zij berust.
3. Partijen nemen terwijl bij deze opzegging een termijn van zes maanden in acht, behoudens in de hierna te melden gevallen.
(…)”
- Artikel 24 (“Goodwill”) luidt als volgt:
“De medisch specialist heeft het recht goodwill te bedingen bij de overname van de medisch specialistische praktijk uitgeoefend in het ziekenhuis, tenzij schriftelijk anders is overeengekomen.”
- Artikel 31 (“Forumkeuze en rechtskeuze (geschillenregeling)”) bepaalt in lid 2 dat partijen alle geschillen die naar aanleiding van deze overeenkomst mochten ontstaan, “bij voorkeur in onderling overleg” tot een oplossing brengen, “zonodig met behulp van een in gezamenlijk overleg te benoemen mediator”. Lid 3 voorziet in geschilbeslechting door de bevoegde rechter te Y. dan wel het Scheidsgerecht indien met betrekking tot geschillen geen vergelijk door partijen wordt bereikt of redelijkerwijs kan worden verwacht.
2.4 Op 20 april 2016 heeft xxxxx aan de toenmalige voorzitter van de raad van bestuur van de Stichting een e-mail gestuurd met onder meer de volgende inhoud:
“Ik ben zojuist overvallen door de L. J. journalist X.. Hij had een vriendin bij zich met de bekende L. camera in de handtas. Mijn PA heeft eerst wat
algemene informatie gegeven over haar wens tot een Botox behandeling van het voorhoofd en haar wens om een neus-wangplooi op te vullen met een filler. Daarna ben ik zelf gaan kijken en bleek de gehele indicatiestelling een farce te zijn. (…) Daarna ontstond een vervelende discussie over de kosten van de behandeling en wanneer deze kosten onderhevig zijn aan BTW. Ik heb uitleg gegeven dat cosmetische behandelingen in principe volgens [mij] BTW- plichtig zijn en medische behandelingen vrijgesteld zijn van BTW. In de praktijk is de grens tussen cosmetisch en medisch soms moeilijk aan te geven. Ik heb hier enkele voorbeelden van gegeven.
Volgens de verbaal agressieve I. was de wet hierover kraakhelder en mag de arts niet zelf beslissing welk tarief (met of zonder BTW) gehanteerd wordt. Deze discussie willen zij wederom met de verborgen camera met jullie gaan voeren (…)”
2.5 Op 5 juli 2016 is tijdens een overleg met het ziekenhuis gesproken over een mogelijk vertrek van de vakgroep (plastische chirurgie) waarvan xxxxx deel uitmaakt. In een verslag van dat overleg is onder meer het volgende vermeld:
“Verder is er gesproken over een fusie tussen de 2 vakgroepen. Het ziekenhuis wil dat alle vakgroepen gaan fuseren, zodat er per specialisme 1 vakgroep overblijft. De plastisch chirurgen geven aan dat dit vanwege de verschillen in bedrijfsvoering en leeftijd niet haalbaar is. In dit kader is gevraagd of de vakgroep K. ‘uit te kopen’ is. Dit is mogelijk indien er 10 jaar omzet wordt betaald”.
2.6 Op 22 augustus 2016 ontving de afdeling marketing en communicatie van de Stichting een e-mail van de programmamaker van X., met onder meer de volgende inhoud:
“Ik wil u via deze weg op de hoogte stellen van het feit dat L. onderzoek heeft gedaan naar de praktijken van een plastisch chirurg die in uw ziekenhuis werkzaam is. Het gaat om de heer [eiser], die zo is gebleken uit undercoveronderzoek, patiënten zwart laat betalen voor botoxbehandelingen. Een anonieme tip die in de loop van 2015 binnenkwam op de redactie was aanleiding om het onderzoek op te starten (…) Tijdens intakegesprekken die volgden, werd meerdere malen aan ons als patiënte medegedeeld dat het mogelijk is om cash af te rekenen en dat er dan geen btw hoeft te worden betaald. Indien de patiënt het bedrag voor de behandeling wil pinnen zou wel btw in rekening worden gebracht. (…) We hebben het onderzoek afgerond en zijn voornemens het betreffende item in het najaar uit te zenden. Via deze weg willen wij u van het bovenstaande op de hoogte stellen en het ziekenhuis de mogelijkheid geven tot een reactie”.
2.7 Op 5 oktober 2016 heeft de redactie van L. undercoverbeelden getoond aan X., in aanwezigheid van een bedrijfsjurist en de manager marketing en communicatie van de Stichting. De delegatie van de Stichting heeft met behulp van een mobiele telefoon een geluidsopname gemaakt van de getoonde beelden.
2.8 Op 6 oktober 2016 heeft opnieuw een gesprek tussen partijen plaatsgevonden. Op 7 oktober 2016 was er een telefoongesprek tussen C. en eiser. Beide gesprekken zijn bevestigd in een brief van 7 oktober 2016 van C. aan xxxxx, waarin meer het volgende is vermeld:
“Op donderdag 6 oktober jl. heeft een gesprek plaatsgevonden in aanwezigheid van (…), bedrijfsjurist, en mijzelf over het beeldmateriaal dat is gemaakt door een productiemaatschappij van J. ten behoeve van het televisieprogramma ‘L.’. (…) Deze brief bevat de samenvatting en bevestiging van het gesprek van 6 oktober, alsmede van het telefoongesprek dat wij op 7 oktober voerden.
Aanleiding voor het gesprek van 6 oktober jl. is het feit dat de productiemaatschappij van J. op 5 oktober beelden aan mij heeft getoond van een aantal opnamen van de zogenoemde inloopspreekuren op de poli plastische chirurgie in [het ziekenhuis]. Deze open spreekuren hebben als doel informatie te verstrekken en advies te geven aan klanten die mogelijk cosmetische ingrepen willen ondergaan die niet vallen onder de verzekerde zorg. (…)
Ik heb u voorgehouden dat op ruwe filmbeelden te zien is, dat zowel u als [de PA] aan de nieuwe patiënten vertellen dat indien er contant afgerekend wordt er geen BTW verschuldigd is en dat bij het voldoen van de kosten van de behandeling door middel van pinnen er BTW in rekening is gebracht. Daarop hebt u verteld dat u zich hierin niet herkent. (…)
Vanochtend, 7 oktober, spraken wij elkaar telefonisch over deze kwestie. Telefonisch spraken wij af dat u met onmiddellijke ingang stopt met het inloopspreekuur op de woensdagavond. (…)
Voorts heb ik u tijdens dit telefoongesprek uitgenodigd voor een afspraak op
12 oktober a.s. (…) Daarop heb ik u nogmaals voorgehouden dat uit de beeldopnamen blijkt dat er bij contant betalen geen BTW wordt gevraagd en bij een pinbetaling wel BTW wordt gevraagd. Hierop heeft u aangegeven dat het in rekening brengen van BTW inderdaad gekoppeld wordt aan de manier van betaling en dat dit berust op administratieve gemakzucht tijdens een druk spreekuur, maar dat er naar uw mening geen sprake is van moedwillige fraude.”
2.9 Op 11 oktober 2016 heeft C. eiser nogmaals (schriftelijk) uitgenodigd voor een gesprek:
“In verband met de naderende uitzending van het item op televisie, blijf ik van mening dat de afspraak deze week moet plaatsvinden. Wij vinden het belangrijk om u in de gelegenheid te stellen kennis te nemen van de geluidsopname en daarop te kunnen reageren. Ik nodig u uit om deze
geluidsopname te beluisteren op woensdagavond 12 oktober om 19.00 uur
(…)”
2.10 Omdat eiser en zijn PA op 12 oktober 2016 niet beschikbaar waren, heeft op 13 oktober 2016 alsnog een gesprek plaatsgevonden. Naar aanleiding daarvan heeft X. op 18 oktober 2016 een brief aan eiser gestuurd met onder meer de volgende inhoud:
“In reactie op de geluidsopname is het volgende besproken:
[Eiser] licht toe dat er sprake is geweest van administratieve gemakzucht. Het is druk tijdens een inloopspreekuur en het is dan gemakkelijker om patiënten contant te laten afrekenen. Deze contante betalingen zijn opgenomen in de boekhouding. (…) [Eiser] begrijpt dat het B. in verlegenheid wordt gebracht. Zijn komst deze avond is dan ook om zijn goede wil te laten zien om dit op te lossen. [Eiser] betreurt het dat een weergave van de confrontatie met X., tijdens zijn laatste bezoek, niet beschikbaar is. [Xxxxx] geeft aan dat uit dat fragment zal blijken op dat moment dat hij heeft uitgelegd over het al dan niet verschuldigd zijn van BTW voor een medische of cosmetische behandeling (…)
[Eiser] licht nogmaals het onderscheid tussen medisch en cosmetisch toe en noemt daarbij als voorbeeld psychisch welbevinden. Daarop heb ik herhaald dat dit niet is wat ik hoor in de fragmenten. Wanneer er wordt gesproken over de wijze van afrekenen, wordt er enkel onderscheid gemaakt tussen contant betalen zonder BTW en pinnen met BTW. (…)
Afgesproken werd dat [eiser] begin volgende week (uiterlijk dinsdag) zal zorgdragen voor een verklaring van zijn accountant en advocaat. Aan [eiser] het verzoek om ervoor zorg te dragen dat deze verklaring expliciet ingaat op het onderscheid dat wordt gemaakt in het berekenen van BTW bij contante betalingen en pinbetalingen.”
2.11 Op 20 oktober 2016 heeft xxxxx de Stichting een verklaring van 19 oktober 2016 van zijn accountant/belastingadviseur overhandigd, waarin het volgende is vermeld:
“Ondergetekende heeft de definitieve jaarrekening 2015 uitgebracht van xxxxx
(…).
In deze jaarrekening zijn mede als baten verantwoord, de uit de aangeleverde administratie blijkende inkomsten uit de zogenaamde injectables, welke gedeeltelijk per pin afgerekend zijn, en gedeeltelijk contant.
Uit de aangeleverde administratie is voorts gebleken dat na aftrek van de voorbelasting van de kosten die rechtstreeks verband hebben met de btw belaste inkomsten, het per saldo verschuldigde btw bedrag lager is dan €
1.345. Dit betekent dat de door de belastingdienst verstrekte ontheffing
administratieve verplichtingen inzake btw-plicht van toepassing blijft, en dat er geen btw-aangifte gedaan hoeft te worden.”
Op diezelfde dag heeft wederom een bespreking tussen partijen plaatsgevonden.
2.12 Op 27 oktober 2016 heeft C. een brief aan eiser gestuurd met onder meer de volgende inhoud:
“(…)
Namens de Raad van Bestuur zeg ik hierbij de Toelatingsovereenkomst met u op tegen 1 mei 2017. De Raad van Bestuur is van oordeel dat voortzetting van de overeenkomst met u in redelijkheid niet van de Raad van Bestuur kan worden gevergd. (…)
(…)
10. (…) De Raad van Bestuur is geschokt door de constatering dat er binnen [het ziekenhuis] kennelijk een praktijk bestond waarin op zijn minst genomen de stellige indruk wordt gewekt door en/of namens u dat contante betaling aantrekkelijk is, omdat dan de prijs met 21% verminderd wordt en er geen btw in rekening behoeft te worden gebracht. De verklaring die u in reactie op deze constatering heeft gegeven is totaal niet geloofwaardig en in ieder geval niet voldoende als verklaring voor de onjuiste communicatie aan cliënten. Uit de beelden blijkt dat het kennelijk vanzelfsprekend is dat kan worden gesproken over contante betaling zonder btw dan wel pinbetaling mét btw. Uit de beelden blijkt niet dat daaromtrent enige aarzeling bestaat.
11. In ons gesprek van 20 oktober 2016 heeft u deze werkwijze wederom niet erkend en zelfs ontkend. U gaf opnieuw geen bevredigende verklaring voor het feit dat op de beelden en geluidsopnames niet anders te zien is dan dat patiënten zonder enige terughoudendheid in de gelegenheid worden gesteld om contant te betalen zonder btw.
12. Juist ook het feit dat u geen valide verklaring kunt geven, maar blijft suggereren dat er sprake is van een misverstand en administratieve gemakzucht, maakt dat het vertrouwen in een goede samenwerking met u verdwenen is en niet meer hersteld kan worden. De Raad van Bestuur wenst geen samenwerking met een medisch specialist die zelfs maar de indruk wekt dat er financieel voordeel te halen valt indien er contant betaald wordt. Evenmin wenst de Raad van Bestuur samen te werken met een medisch specialist die, geconfronteerd met vaststaande feiten, die feiten blijft betwisten en zelfs suggereert dat er bij de Raad van Bestuur sprake is van een dubbele agenda. Ik doel daarbij op de opmerkingen van u en uw advocaat tijdens de gesprekken op 13 en 20 oktober jl. waarin u suggereerde dat de Raad van Bestuur mogelijk zelfs de tipgever van het desbetreffende televisieprogramma zou zijn geweest, omdat de Raad van Bestuur de
samenwerking met u al eerder wilde beëindigen. Voor zover er nog sprake was van enig vertrouwen in de samenwerking met u, is dat door die opmerkingen definitief verdwenen.”
2.13 Op 30 oktober 2016 is het besproken item van ‘L.’ op de televisie uitgezonden.
2.14 Op 3 november 2016 heeft eiser aan C. een e-mail gestuurd met onder meer de volgende inhoud:
“Naar aanleiding van alles wat er de afgelopen maanden is gebeurd en de inhoud van de opzeggingsbrief van 27 oktober jl. wil ik je bij deze excuses aanbieden voor mijn eerdere halsstarrige ontkenningen van hetgeen er op de stiekem opgenomen geluidsfragmenten van I. en consorten te horen is (…)
Ik begrijp dat ik met mijn ongelukkige uitlatingen over een verschil in prijs als je contant betaalt of per bank de indruk heb gewekt dat er bij mij zwart kan worden betaald.
Dat is echter absoluut niet zo en dat zal ik niet alleen blijven ontkennen maar met harde gegevens aantonen in de procedure die nu zal moeten volgen bij het Scheidsgerecht (…)
Je geeft aan, dat juist ook door mijn reacties op de beluisterde fragmenten, het vertrouwen in mij kwijt bent geraakt en dat dit niet meer te herstellen zou zijn. Daar ben ik het niet mee eens. Er is nog niet eens een poging ondernomen om de door jou ondervonden vertrouwensbreuk te herstellen.
Gelet op wat er in ons contract staat over mediation als eerste weg om geschillen in het kader van de overeenkomst te beslechten, stel ik je bij deze concreet voor op korte termijn in gezamenlijk overleg een mediator in te schakelen, om een serieuze poging te doen het geschonden vertrouwen te herstellen. Ik meen dat dit mogelijk is. In mijn 20 jaren dat ik nu bij K. werkzaam ben heb ik nooit eerder een conflict gehad met de Raad van Bestuur en is er altijd samengewerkt op basis van respect en wederzijds vertrouwen. Het kan toch niet zo zijn dat dit zomaar weg is vanwege riooljournalistiek en een ongelukkige, maar onjuiste indruk, die over mijn financiele administratie gewekt is?”
2.15 C. heeft xxxxx op 11 november 2016 per brief geantwoord dat zijn e-mail voor de raad van bestuur geen aanleiding vormde om terug te komen op haar besluit om de toelatingsovereenkomst te beëindigen.
2.16 Op 16 november 2016 heeft de PA een schriftelijke verklaring ondertekend waarin onder meer het volgende is vermeld:
“Er wordt op het spreekuur vrijwel nooit met mij gediscussieerd over de eventuele btw plichtigheid van deze injecties. Wel is dit nadrukkelijk gebeurd door de acteurs van L. waarbij ik steeds aangaf dat ik het ook niet helemaal
zeker wist maar dacht dat pin betalingen onderhevig waren aan een btw toeslag. Ik heb ook in mijn derde interview voor de verborgen camera duidelijk verstaanbaar uitgelegd dat dr A. naar mijn weten alles keurig opgeeft aan zijn accountant en dat hij daar keurig belasting over betaalt. Helaas is deze laatste uitleg over het betalingsverkeer niet uitgezonden en er selectief uitgelaten.”
2.17 Op 21 november 2016 heeft een naaste collega van xxxxx, die eveneens als plastisch chirurg werkzaam is in het ziekenhuis, aan C. zijn onbegrip geuit over de opzegging van de toelatingsovereenkomst van eiser, en voorgesteld om de beslissing over de opzegging “op zijn minst ‘on hold’ te zetten totdat alles bekend en uitgesproken is”.
2.18 Bij dagvaarding van 28 november 2016 heeft xxxxx X. en N., een vennootschap van I., in kort geding gedagvaard en, kort samengevat, gevorderd dat de gedaagde partijen worden veroordeeld een rectificatie uit te zenden en op de website te publiceren. In de dagvaarding is namens eiser naar voren gebracht:
“Kennelijk heeft de Raad van Bestuur van het ziekenhuis gemeend uit eigen belang de ongefundeerde en valse beschuldigingen dat xxxxx zich schuldig zou maken aan belastingontduiking maar te bevestigen, ten koste van de rechten en belangen van eiser.”
2.19 Op 7 december 2016 heeft de behandeling van het kort geding plaatsgevonden. In de pleitnota van eisers advocaat is onder meer het volgende te lezen:
“Uit de opgenomen fragmenten (wel uitgezonden) daarover blijkt dat zowel de assistente als cliënt verklaren dat er bij de contante betalingen geen BTW hoeft te worden betaald, in tegenstelling tot betalingen per pin. Dit verschil wordt verder niet uitgelegd in de gemaakte opnamen. En dat verschil kan eigenlijk ook niet worden gerechtvaardigd. Het is gewoon een onverklaarbare en domme opmerking van cliënt die daarover niet heeft nagedacht en helaas vermoedens oproepen dat men bij cliënt zwart zou kunnen betalen. Maar ook absoluut niet meer dan dat.”
2.20 Bij vonnis van 21 december 2016 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam de vorderingen van eiser afgewezen. In het kortgedingvonnis is (onder het kopje ‘De feiten’) het volgende gedeelte van de televisie-uitzending als volgt geciteerd (waarbij “Pres” staat voor de presentatietekst, “VO” voor de voice-over, “Dokter” voor eiser, “[PA]” voor de hierboven genoemde PA, en “AS”, “Med2”, “Med3” en “Med5” voor de programmamakers):
“Med2 En hoe zit het met de kosten? [PA] Ja, de frons dat kost honderd euro (…)
Med2 En de betaling? Is dat contant of via de rekening, wat is handig?
[PA] Contant is oké. En het kan ook gepind worden, maar dan moet er btw bij.
(…)
[PA] Want iets met een bon, weet ik veel. Dus.
Med2 Dus voor ons de keuze of wij met btw of zonder…
[PA] Ja, ja precies. Nou ja, dat doet haast niemand want dat is zonde geld natuurlijk.
(…)
VO Duidelijke taal dus. De tip blijkt te kloppen. Volgens deze vrouw kunnen wij hier dus zonder belasting te betalen een botoxbehandeling laten verrichten. Mijn collega’s weten voldoende en verlaten het ziekenhuis met de smoes dat ze nog twijfelen. (…)
Pres Met de bekentenis van de assistent van de plastisch chirurg is het eerste bewijs geleverd. Maar als ik de plastisch chirurg ook zelf wil aanspreken op het feit dat hij structureel de belasting ontduikt, moet ik het ook uit zijn mond horen. En daarom stuur ik enige tijd later twee andere collega’s. Krijgen we meer bewijs van de frauduleuze praktijken binnen de muren van [het ziekenhuis? (…)
……
VO (…) als de plastisch chirurg even zijn gezicht laat zien, grijpen mijn collega’s hun kans om een gesprek aan te gaan. (…)
Med3 En wat zijn de prijzen voor…?
Dokter Eén zone, dus de frons, dat is honderd. Het hele voorhoofd met de frons, dat zijn twee zones, is tweehonderd.
(…)
Dokter Dat zijn de prijzen.
Med3 Ja. En dat moet ik overmaken, hoe werkt dat precies?
Dokter Je kan het contant betalen of we hebben een pinapparaat. Met het pinapparaat komt er natuurlijk ook nog btw bij. Dat moeten wij ook afstaan.
Med3 Oké. En als ik het contant geef is het dus minder?
Dokter ja, dan is het gewoon honderd.
Med3 Oké
Dokter Zonder btw (…)
……
AS Het was rustig, zag ik.
[PA] Het is, ja maar we hebben er al zeker vijftien gedaan. (…)
VO Net als tijdens de vorige afspraken krijgen we uitgebreid overleg over botox en fillers. Maar natuurlijk gaat het ons om de manier waarop we kunnen afrekenen.
Med5 En wat kost dat ongeveer, net als de filler? [PA] Die filler kost 250 euro. Dat is gewoon per spuit. (…)
[PA] En de Botox kost per zone 100 euro. (…)
Med5 Ja, precies. Oké, en hoe zou ik dat af kunnen rekenen?
[PA] Ja, in feite is het contant betalen. Xxxxxx, dan wil hij er altijd iets van btw erbij rekenen. Ik vind dat altijd zo zonde. Maar goed, dan ligt het anders natuurlijk. Dus het liefst contant betalen. Maar pinnen kan ook, er staat een pinautomaat.
Med5 Want als ik pin, hoeveel kost het dan?
[PA] Volgens mij komt er iets van twintig procent bij, ofzo? Ik weet het eigenlijk niet precies.
(…)”
2.21 De voorzieningenrechter heeft in haar vonnis van 21 december 2016 onder meer het volgende overwogen:
“Xxxxxx dan [eiser] heeft gesteld, kan niet worden gezegd dat I. c.s. door bepaalde beelden weg te laten de uitzending heeft gemanipuleerd en/of dat uitlatingen van [xxxxx] uit zijn verband zijn gerukt. Het ruwe materiaal is niet dermate afwijkend van de vertoonde beelden dat deze niet representatief zouden zijn voor de aan het publiek geopenbaarde uitlatingen. (…)
4.6 Uit de beelden is genoegzaam gebleken dat zowel [eiser] als zijn assistente bij herhaling aan patiënten, die voor een cosmetische behandeling komen, meedeelt dat zij bij een cash betaling geen, en bij een pin betaling wel BTW moeten betalen en dat cash betalen dus gunstiger is. [Xxxxx] heeft voor dit onderscheid noch ter zitting, noch in een eerder stadium een logische verklaring gegeven.(…)
[Xxxxx] heeft door zijn uitspraken, en ook door deze, zoals uit de opnames blijkt, aanvankelijk te ontkennen en er omheen te draaien, in elk geval de schijn gewekt dat er in de praktijk voor sommige behandelingen zwart betaald kan worden.”
2.22 Xxxxx heeft berust in het kortgedingvonnis.
2.23 Eiser is thans – en tot het einde van de opzegtermijn – nog werkzaam voor het ziekenhuis. Het inloopspreekuur in het ziekenhuis is met ingang van 6 oktober 2016 vervallen. Eiser heeft thans een inloopspreekuur elders, buiten de locaties of de verantwoordelijkheid van de Stichting.
3. Samenvatting van het geschil
Opzegging toelatingsovereenkomst
3.1 Eiser legt aan zijn in 1.1 vermelde vordering – kort samengevat – het volgende ten grondslag. De opzegging van de toelatingsovereenkomst is nietig en heeft in elk geval zonder deugdelijke grond plaatsgevonden, zodat zij naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet in stand kan blijven. In dat kader stelt hij onder meer het volgende.
De uitgezonden fragmenten rechtvaardigen niet meer dan een vermoeden dat men bij hem tijdens het spreekuur bij contante betalingen zwart zou kunnen betalen, maar dit vermoeden wordt uitdrukkelijk weerlegd (zowel door hemzelf als door zijn PA) in fragmenten die J. niet heeft uitgezonden.
De Stichting is ten onrechte voorbijgegaan aan de aangehaalde verklaring van 19 oktober 2016 van de accountant en aan het aanbod om een boekenonderzoek van zijn (eisers) financiële administratie uit te voeren.
De werkzaamheden van hem op basis van de toelatingsovereenkomst hebben niets te maken met zijn werkzaamheden op het inloopspreekuur, zeker niet nadat het inloopspreekuur per 7 oktober 2016 was stopgezet. De door de Stichting gestelde vertrouwensbreuk in verband met de gang van zaken op het inloopspreekuur kan daarom de opzegging van de toelatingsovereenkomst niet rechtvaardigen en de Stichting kan zich ook niet beroepen op enige wanprestatie. In dit verband is ook van belang dat in het ziekenhuis, met de huidige situatie en de verhoudingen, ook na 1 mei 2017 prima te leven en te werken is.
Het besluit tot opzegging van de toelatingsovereenkomst is ingegeven door een al langer bestaande wens van de Stichting om afscheid te nemen van hem, eiser.
3.2 De Stichting houdt staande dat zij de toelatingsovereenkomst met eiser rechtsgeldig en op goede gronden heeft opgezegd. Zij beroept zich op artikel 20 van de toelatingsovereenkomst en stelt dat dit artikel geen (zware) eisen stelt aan de gronden van de opzegging. Artikel 20 lid 2 bepaalt slechts dat die gronden bij de opzegging moeten worden vermeld.
3.3 In reactie op eisers stellingen heeft de Stichting verder, kort gezegd, het volgende naar voren gebracht.
De verklaring van de accountant en het aanbod om een boekenonderzoek te doen zijn niet relevant, omdat de Stichting de toelatingsovereenkomst niet heeft opgezegd wegens de wijze waarop eiser omzetbelasting in rekening brengt en afdraagt, maar omdat hij, hoewel hij daartoe langdurig de gelegenheid heeft gehad én verschillende malen door of namens de raad van bestuur in de gelegenheid is gesteld, geen afdoende, geloofwaardige verklaring heeft gegeven voor de vastgelegde beelden waaruit blijkt dat zonder enige aarzeling aan patiënten de mogelijkheid wordt geboden contant te betalen en dat dat zelfs wordt aan- gemoedigd, omdat dan geen BTW in rekening wordt gebracht.
Xxxxx heeft geen geloofwaardige verklaring gegeven voor de gefilmde gang van zaken, en hij is er niet in geslaagd om de indruk weg te nemen dat sprake is geweest van gesjoemel. Daardoor is hij er niet in geslaagd om het geschonden vertrouwen te herstellen en is er wel degelijk sprake van een toerekenbare tekortkoming in de nakoming van de toelatingsovereenkomst. Hierbij gaat het om de artikelen 1 lid 9, 2 lid 2 en 9 van de toelatingsovereenkomst en om de aanvul- lende werking van de redelijkheid en billijkheid. De Stichting is eindverantwoor- delijk voor een goede gang van zaken in het ziekenhuis en zij moet in staat zijn om desnoods verantwoording af te leggen, bijvoorbeeld jegens toezichthouders.
Eisers suggestie dat de Stichting de toelatingsovereenkomst heeft opgezegd omdat zij zo goedkoop mogelijk van xxxxx en diens collega af zou willen, is onjuist is en ook niet onderbouwd.
Schadevergoeding ten bedrage van € 1.500.000 (subsidiair)
3.3 Ter toelichting op de door hem subsidiair gevorderde schadevergoeding verwijst eiser naar de door zijn accountant/belastingadviseur opgestelde ‘Schadeberekening gederfde inkomsten B. (inclusief eigen praktijk/ inloopspreekuur in ziekenhuis)’. Uitgangspunt van deze berekening is dat hij gedurende een periode van ten minste vijf jaren dient te worden gecompenseerd voor de inkomstenderving als gevolg van de opzegging, omdat volgens hem niet valt te verwachten dat hij snel weer als plastisch chirurg in een ander ziekenhuis een vergelijkbaar inkomen zal kunnen verdienen.
3.4 De Stichting heeft zich tegen deze vordering verweerd. Zij stelt, kort gezegd, dat voor deze vordering geen rechtsgrond bestaat en dat het gevorderde bedrag onvoldoende is toegelicht en disproportioneel is.
Goodwillvergoeding ten bedrage van € 202.777 (subsidiair)
3.5 Bij wijze van toelichting op de door hem (subsidiair) gevorderde goodwillvergoeding verwijst eiser naar een door zijn accountant opgestelde ‘Goodwill berekening’. Hij stelt daarbij dat hij gedurende de afgelopen twintig jaar een eigen praktijk heeft opgebouwd, die hij als gevolg van de opzegging van de toelatingsovereenkomst volledig zal moeten achterlaten.
3.6 De Stichting brengt daar tegenin dat niet valt in te zien waarom zij een bedrag wegens goodwill zou moeten betalen. Ook hiervoor bestaat geen rechtsgrond, zeker niet in artikel 24 van de toelatingsovereenkomst.
4. De bevoegdheid van het Scheidsgerecht
De bevoegdheid van het Scheidsgerecht volgt uit artikel 31 lid 3 van de toelatingsovereenkomst, en staat tussen partijen vast.
5. De beoordeling van het geschil
5.1 Artikel 20 van de toelatingsovereenkomst biedt de mogelijkheid voor opzegging, ook door de Stichting, met inachtneming van een termijn van zes maanden. Bij deze opzegging moet melding worden gemaakt van de gronden waarop zij berust, maar de tekst stelt geen eisen aan de juistheid of gerechtvaardigdheid van de aangevoerde gronden. In deze situatie komt aan beide partijen een ruime mate van vrijheid toe bij het al dan niet opzeggen. Een opzegging kan echter ongerechtvaardigd zijn als daarvoor geen gronden zijn aangevoerd (of gronden zijn aangevoerd die irreëel blijken te zijn en dus een situatie opleveren die op één lijn staat met die na een opzegging zonder gronden) of als de uitoefening van de bevoegdheid tot opzegging, alle omstandigheden in aanmerking genomen, naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is.
5.2 Tegen deze achtergrond zal het Scheidsgerecht moeten onderzoeken of de opzegging van de Stichting stand houdt en aan eiser kan worden tegengeworpen. Daarbij is een gegeven dat eiser een uitstekende vakman is, die gedurende vele jaren op de locatie K. heeft gewerkt en over wie nooit klachten zijn geuit. De Stichting heeft deze door eiser gestelde kwalificaties met zoveel woorden bevestigd en in elk geval niet tegengesproken. Dit laatste geldt ook voor datgene wat eiser heeft aangevoerd over de voordelen die voor de stichting en haar rechtsvoorganger verbonden zijn geweest aan zijn toelating en de daarop gebaseerde samenwerking.
5.3 Beide partijen hebben verklaard dat de weergave van datgene wat in het vonnis van de voorzieningenrechter is opgetekend als het besprokene bij drie bezoeken van medewerkers van X., juist is. Daarom kunnen de in 2.20 geciteerde aanhalingen als vaststaand worden aangenomen. Uit deze aanhalingen blijkt dat eiser of zijn PA tot driemaal toe aan iemand die zich als potentiële patiënt heeft voorgedaan, mededelingen heeft gedaan die er onmiskenbaar op neerkomen dat contante betaling vooropstaat en dat ook de mogelijkheid van pinnen bestaat, maar dat er dan btw bijkomt. Het betalen van btw is tweemaal verwoord als “zonde (geld)”.
5.4 Tijdens de mondelinge behandeling ten overstaan van het Scheidsgerecht heeft eiser verklaard dat hij bij alle behandelingen die aan btw-heffing zijn onderworpen, de btw ook altijd afdraagt. Dit zou betekenen dat in de gevallen waarin btw zou moeten worden afgedragen maar de patiënt kiest voor contante betaling en dus geen btw betaalt, de btw wordt vergoed door eiser zelf. Het Scheidsgerecht acht het hoogst onaannemelijk dat dit in de praktijk is gebeurd. De bewoordingen waarmee, in de uitgezonden fragmenten, het voordeel van contante betaling is toegelicht maken geen melding van een dergelijk voordeel, waarbij eiser het gehele bedrag aan omzetbelasting voor eigen rekening neemt. Ook overigens blijkt uit niets dat eiser zo te werk is gegaan. Hij heeft daarvan nooit melding gemaakt in zijn contacten met vertegenwoordigers van de Stichting naar aanleiding van de opnamen, hoewel het bepaald voor de hand zou hebben gelegen dat dat was gebeurd als dit inderdaad zijn werkwijze was. Hij heeft ook niet aan de hand van een concreet voorbeeld uit zijn administratie, op het niveau van een of meer
individuele transacties, aangetoond dat dit ooit is voorgekomen. Zijn aanbod om bewijs te leveren met behulp van zijn financiële administratie omvat niet deze stelling. Gelet op dit alles gaat het Scheidsgerecht aan deze mogelijkheid voorbij. In dit verband is ook de verklaring van eiser dat de gewraakte mededelingen zijn gedaan uit ‘administratieve gemakzucht’, niet aannemelijk. Het achteraf bepalen en afdragen van een bedrag wegens omzetbelasting is niet gemakkelijker dan het vooraf afzonderlijk in rekening brengen van de btw die moet worden afgedragen.
5.5 De Stichting heeft beklemtoond dat de opzegging in de kern is ingegeven door het verlies van vertrouwen in eiser. Daarbij gaat het volgens haar niet zozeer om de wijze waarop hij zijn administratie heeft ingericht of te werk gaat bij zijn aangiften voor de omzetbelasting, maar om het gegeven – zoals zij dit ziet – dat eiser in de opeenvolgende contacten na de opnamen geen open kaart tegenover de raad van bestuur heeft gespeeld en in elk geval geen deugdelijke verklaring voor het gebeurde heeft gegeven.
5.6 Eiser heeft gesteld dat de Stichting, in de persoon van (een lid van) de raad van bestuur, precies wist hoe hij op het inloopspreekuur te werk ging, en ook dat daarbij contante betalingen voorkwamen. Dit laatste is op zichzelf juist, maar uit niets blijkt – of wordt zelfs maar aannemelijk – dat de raad van bestuur op de hoogte was van het onderscheid dat daar (standaard of meermalen) werd gemaakt tussen pinbetalingen en contante betalingen voor zover het ging om het in rekening brengen van btw. Het ligt ook al daarom niet voor de hand om op dit specifieke punt wetenschap van de raad van bestuur te veronderstellen, omdat eiser in zijn eerste mededelingen aan de raad van bestuur over de tv-opnamen niet heeft gesproken over juist dat onderscheid (pinbetalingen met btw, contante betalingen zonder btw).
5.7 Het Scheidsgerecht stelt vast dat eiser in de loop van de contacten met vertegenwoordigers van de Stichting niet een eensluidende en duidelijke verklaring voor het gebeurde heeft gegeven. In zijn eerste melding, van 20 april 2016, heeft hij niets meegedeeld over het verschil tussen enerzijds pinbetalingen (met btw) en anderzijds contante betalingen zonder btw. Het is niet geloofwaardig dat hij toen niet zou hebben geweten wat zijn PA in eerdere contacten had gezegd of placht te zeggen. Deze assistente heeft in haar door eiser overgelegde schriftelijke verklaring van 16 november 2016 zelf meegedeeld dat zij aan degenen die acteur van het tv- programma waren “steeds aangaf dat [zij] ook niet helemaal zeker wist maar dacht dat pin betalingen onderhevig was aan een btw toeslag”. Als zij niet voldoende eigen kennis had op dit punt, zal datgene wat zij enkele malen zo duidelijk heeft gezegd, zijn ingegeven door de instructie van xxxxx, die ook zelf in deze zelfde zin heeft verklaard tegenover een medewerker van het tv-programma. In de latere contacten met de raad van bestuur heeft eiser uiteenlopende verklaringen gegeven, die niet de kern van de kwestie raken.
5.8 Het is alleszins begrijpelijk dat de Stichting dit aanmerkt als een ernstige aantasting van het vertrouwen dat zij in een medisch specialist in haar ziekenhuis moet hebben. De Stichting is eindverantwoordelijk voor de goede gang van zaken in het
ziekenhuis en stelt terecht dat daarvoor vertrouwen moet bestaan in degenen die in het ziekenhuis werkzaam zijn. Dit geldt ook voor de vrijgevestigde medisch specialisten en ongeacht de locatie waarin dezen hun werkzaamheden uitvoeren. De stelling van xxxxx dat zijn werkzaamheden op basis van de toelatings- overeenkomst niets te maken hebben met zijn werkzaamheden op het inloopspreekuur en dat de vertrouwensbreuk in verband met de gang van zaken op het inloopspreekuur de opzegging van de toelatingsovereenkomst niet kan recht- vaardigen, moet in deze context worden verworpen. Uit de aard van de toelatingsovereenkomst vloeit voort dat partijen ook zonder een expliciete bepaling van deze strekking, de verplichting hebben om over en weer aan elkaar juiste en volledige informatie te verstrekken over datgene wat voor de ander, gezien diens verantwoordelijkheid, van belang kan zijn. Dit was in deze kwestie zeker het geval, nu ook de Stichting en het door haar in stand gehouden ziekenhuis nadeel konden ondervinden van de tv-uitzending, waarin de naam van het ziekenhuis is genoemd. Bij dit alles is ook van belang dat eiser meermalen de suggestie heeft gewekt dat de Stichting een eigen agenda had bij de opzegging van de toelatingsovereen- komst, doordat het eindigen van deze toelating haar wel goed uitkwam. In het overleg in oktober 2016 heeft xxxxx de mogelijkheid geopperd dat de Stichting zelf de tipgever voor het tv-programma is geweest, om op die wijze zonder verdere problemen uitvoering te kunnen geven aan haar al langer bestaande wens om de relatie met eiser te verbreken. Dat zou, op zichzelf bezien, nog als een (te) emotionele uiting van eiser kunnen worden gezien, maar het gegeven dat zijn advocaat ook in de toelichting op zijn vordering bij de voorzieningenrechter heeft gezinspeeld op een eigen belang van de stichting om de “ongefundeerde en valse beschuldigingen maar te bevestigen”, wijst niet op een eenmalige, in een opwelling opgekomen, gedachte aan de zijde van eiser. Anders dan eiser is het Scheidsgerecht van oordeel dat de Stichting bij de formele opzegging, op 27 oktober 2016, ook rekening kon houden met gegevens die dateren van na de eerste aankondiging van het voornemen tot opzegging (op 20 oktober 2016).
5.9 Gegeven het hier besproken verlies van vertrouwen in eiser aan de zijde van de Stichting komt het Scheidsgerecht tot de conclusie dat er geen grond is om te oordelen dat de Stichting in dit geval geen gebruik kon maken van haar bevoegdheid tot opzegging op grond van artikel 20 lid 1 van de toelatings- overeenkomst. Er is dus geen reden om een uitzondering te maken op de in 5.1 vermelde hoofdregel op dit punt. Een dergelijke reden wordt ook niet gevormd door het gegeven dat gedurende de opzegtermijn – in de thans lopende periode waarin eiser nog in het ziekenhuis werkzaam is, zij het dat het inloopspreekuur daar is vervallen – geen problemen in de relatie tussen de raad van bestuur en eiser zijn voorgevallen. Het verlies van vertrouwen betrof ook niet de onhoudbaarheid van eiser in diens dagelijkse functioneren. Aan het gebruik van de bevoegdheid om de toelatingsovereenkomst op te zeggen met inachtneming van de contractuele termijn van zes maanden is inherent dat de situatie niet zo gespannen is dat voortzetting van de relatie per direct niet meer van de Stichting zou kunnen worden gevergd.
5.10 Bij deze uitkomst gaat het Scheidsgerecht voorbij aan het aanbod van eiser om het Scheidsgerecht in de gelegenheid te stellen kennis te nemen van meer opnamen dan die welke betrekking hebben op de hier geciteerde transcripties. De feiten die op dit punt vaststaan rechtvaardigen de opzegging, die zoals gezegd ook niet primair is gebaseerd op mededelingen van eiser en zijn PA tegenover medewerkers van het tv-programma. Ditzelfde geldt, mutatis mutandis, voor het aanbod van eiser om nadere financiële gegevens betreffende zijn boekhouding in het geding te brengen.
5.11 Bespreking behoeft nog de stelling van xxxxx dat artikel 31 lid 2 van de toelatingsovereenkomst in de weg staat aan de opzegging. Het Scheidsgerecht verwerpt deze stelling. Er is overleg van partijen geweest dat aan de opzegging is voorafgegaan en de mogelijkheid van mediation is niet geformuleerd als een verplichte tussenstap voordat rechtsgeldig kan worden opgezegd.
5.12 Uit het voorgaande volgt dat het primaire onderdeel van de vordering niet slaagt. Ditzelfde geldt voor het eerste gedeelte van het subsidiaire onderdeel, dat betrekking heeft op een schadevergoeding ter zake van de opzegging. Het is niet onmogelijk dat een regelmatige (dat wil zeggen: in overeenstemming met de daarop betrekking hebbende regels gedane) opzegging in stand blijft maar niettemin reden geeft voor een schadevergoeding naar billijkheid. In dit geval ziet het Scheidsgerecht een zodanige reden niet. Uitgangspunt is dat eiser als vrij ondernemer de schade moet lijden die kan worden veroorzaakt door het – tegen zijn zin, maar niet onrechtmatig – eindigen van de toelatingsovereenkomst. Gronden voor het maken van een uitzondering hierop zijn er niet. Het Scheidsgerecht vindt ook in hetgeen in 5.2 is vermeld over eisers bekwaamheden en de lange duur van zijn ook voor de Stichting profijtelijk gebleken toelating niet een dergelijke grond. Deze gegevens zijn wel meegewogen, maar rechtvaardigen in dit geval niet dat een uitzondering wordt gemaakt op de bevoegdheid om de toelatingsovereenkomst zonder meer met inachtneming van een termijn van zes maanden op te zeggen.
5.13 Het tweede gedeelte van de subsidiaire vordering betreft de goodwill die aan de praktijk van xxxxx in het ziekenhuis is verbonden. Uit artikel 24 van de toelatingsovereenkomst volgt niet dat eiser in dit opzicht een aanspraak jegens de Stichting heeft. Bij een vrijgevestigde specialist is het bedingen van goodwill naar zijn aard een zaak tussen hem en zijn opvolger. Artikel 24 bepaalt daarover slechts dat de Stichting tegenover eiser verplicht is eisers (mogelijke) recht om van degene die zijn praktijk overneemt zo’n vergoeding te bedingen, te respecteren. Een daarvan afwijkende overeenkomst is er niet, zodat de uitzondering die in het slot van artikel 24 is voorzien zich niet voordoet. Eiser zou tegenover de Stichting alleen dan mogelijk aanspraak op een vergoeding hebben als de Stichting zijn praktijk zou overnemen of hem belemmert in het overdragen van zijn praktijk (met een goodwillvergoeding) aan een ander. Geen van deze gevallen doet zich hier voor. De Stichting heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat zij in beginsel bereid is een toelatingsovereenkomst aan te gaan met degene die door de zittende plastisch chirurgen wordt voorgedragen als de opvolger van xxxxx. Op grond van dit
een en ander wijst het Scheidsgerecht het hier besproken onderdeel van de subsidiaire vordering af.
5.14 Nu alle hoofdvorderingen worden afgewezen, dient eiser te worden veroordeeld in de kosten van deze procedure. Dit betreft zowel de kosten van het Scheidsgerecht als een tegemoetkoming – ten bedrage van de gevorderde som van € 5.000 – in de kosten van rechtsbijstand van de Stichting. Het door de Stichting gestelde feit dat eiser verzekerd is voor kosten van rechtsbijstand, doet daaraan niet af. Dit feit, wat daarvan verder ook zij, strekt niet tot voordeel van de Stichting.
6. De beslissing bij wege van arbitraal vonnis
Het Scheidsgerecht:
6.1 wijst de vordering in alle onderdelen af;
6.2 bepaalt dat de kosten van het Scheidsgerecht, ten bedrage van € 8.600, ten laste van eiser komen en zullen worden verrekend met het door hem betaalde voorschot;
6.3 veroordeelt eiser tot betaling aan de Stichting van een bedrag van € 5.000 als vergoeding voor de rechtsbijstand van de Stichting.
Dit vonnis is vastgesteld te Utrecht en is op 23 maart 2017 aan partijen verstuurd.