Pensioenreglement
Stichting Pensioenfonds Atradius Nederland
Pensioenreglement
van kracht per 1 januari 2020
Stichting Pensioenfonds Atradius Nederland
Amsterdam, 19 maart 2020
X.X. Xxxxxxxx X.X. xxx xx Xxxx
Bestuurslid Voorzitter
1
Inhoudsopgave
Artikel 1 Begripsomschrijvingen en algemene bepalingen 4
Artikel 2 Deelnemerschap - Aanvang en einde 7
Artikel 3 Pensioenaanspraken 8
Artikel 4 Herverzekering en dekkingsbeperkingen 8
Artikel 5 Grondslag voor de berekening van de pensioenen 8
Artikel 6 Ouderdomspensioen 9
Artikel 7 Overbruggingspensioen (overgangsbepaling) 10
Artikel 8 Arbeidsongeschiktheidspensioen 10
Artikel 9 Partnerpensioen 11
Artikel 10 Wezenpensioen 12
Artikel 11 Pensioenopbouw tijdens verlof 13
Artikel 12 Deeltijddienstverband 14
Artikel 13 Flexibele pensioendatum 14
Artikel 13a Flexibele pensioendatum – aanspraken met pensioenrichtdatum 65 (overgangsbepaling) 15
Artikel 13b Flexibele pensioendatum – aanspraken met pensioenrichtdatum 62 (overgangsbepaling) 16
Artikel 14 Deeltijdpensionering 17
Artikel 15 Uitruil van partnerpensioen in ouderdomspensioen 17
Artikel 16 Uitruil van ouderdomspensioen in partnerpensioen 18
Artikel 17 Hoog-laag ouderdomspensioen 19
Artikel 18 Uitbetaling, verjaring en afkoop 19
Artikel 19 Beëindiging van de dienstbetrekking vóór de pensioenrichtdatum 20
Artikel 20 Waardeoverdracht 21
Artikel 21 Echtscheiding of beëindiging van het geregistreerd partnerschap of gemeenschappelijke huishouding - Bijzonder partnerpensioen 22
Artikel 22 Verevening ouderdoms- en overbruggingspensioen 23
Artikel 23 Toeslagenbeleid - Voorwaardelijke toeslagverlening 24
Artikel 24 Verminderen van pensioenaanspraken en pensioenrechten 25
Artikel 25 Kosten van de pensioenregeling –- Voorbehoud 26
Artikel 26 Vrijstelling van premiebetaling bij arbeidsongeschiktheid 26
Artikel 27 Plichten van de deelnemer 28
Artikel 28 Klachten en geschillen 28
Artikel 29 Informatieverplichtingen 28
Artikel 30 Verbod op vervreemding 29
Artikel 31 Onvoorziene gevallen 30
Artikel 32 Fiscaal voorbehoud en glijclausule 30
Artikel 33 Inwerkingtreding 31
2
Bijlage 1 - Overgangsbepalingen met betrekking tot de wijziging van de pensioenrichtdatum van 32
65 JAAR IN 68 JAAR 32
Artikel 1 Deelnemers 32
Artikel 2 Premievrije aanspraken met pensioendatum 65 jaar 32
Artikel 3 Factoren voor uitruil en hoog-laag pensioen 32
Bijlage 2 - Overgangsbepalingen met betrekking tot de wijziging van de pensioenrichtdatum van 33
62 JAAR IN 65 JAAR 33
Artikel 1 Deelnemers 33
Artikel 2 Premievrije aanspraken met pensioendatum 62 jaar 33
Artikel 3 Factoren voor uitruil en hoog-laag pensioen 33
Bijlage 3 – Maximum dagloon op jaarbasis, maximum jaarsalaris en franchise 34
Bijlage 4 – Flexfactoren 36
3
Artikel 1 Begripsomschrijvingen en algemene bepalingen
1. In dit pensioenreglement wordt verstaan onder:
ABTN de actuariële en bedrijfstechnische nota van het Pensioenfonds zoals die van tijd tot tijd geldt
Administrateur de instantie die in opdracht van het Pensioenfonds de in dit
pensioenreglement omschreven pensioenen administreert en de pensioenuitkeringen verricht
Bestuur het bestuur van het Pensioenfonds
XXX XXX zoals die van tijd tot tijd geldt bij de werkgever Collectieve polis de collectieve polis die onderdeel is van de herverzekerings-
overeenkomst gesloten tussen het Pensioenfonds en de verzekeraar
Converteren het herrekenen van de pensioenaanspraken naar een andere
pensioenrichtdatum met inachtneming van de geldende vereisten
Deelnemer de werknemer van 18 jaar en ouder die op 31 december 2008 reeds in
dienst was van de werkgever, en door de werkgever is aangemeld bij het Pensioenfonds met het verzoek de geldende pensioenregeling die het Pensioenfonds uitvoert voor de werkgever, voor de werknemer uit te voeren
Flexperiode de periode die ingaat op de eerste dag van de maand waarin de
(gewezen) deelnemer de leeftijd van 57 jaar bereikt en eindigt op de eerste dag van de maand volgend op de maand waarin de (gewezen) deelnemer de leeftijd van 68 jaar bereikt
Franchise het bedrag waarmee het jaarsalaris van de deelnemer wordt verminderd om te komen tot de pensioengrondslag. Over dat deel van het salaris wordt geen pensioen opgebouwd en wordt ook geen pensioenpremie betaald
Gepensioneerde de voormalige deelnemer van wie op grond van dit pensioenreglement
het ouderdomspensioen geheel of gedeeltelijk is ingegaan
Gewezen deelnemer de voormalige deelnemer, niet zijnde een gepensioneerde, die bij het
einde van de arbeidsovereenkomst op grond van dit pensioenreglement pensioenaanspraken jegens het Pensioenfonds heeft behouden
(Gewezen) deelnemer de deelnemer of gewezen deelnemer
Jaarsalaris het jaarsalaris van de deelnemer is gelijk aan 12 maal het maandsalaris, plus de vakantietoeslag en de 13e maand. Alle toe- of bijslagen of andere emolumenten, onder welke benaming ook verleend, worden niet tot het jaarsalaris gerekend, tenzij de CAO anders voorschrijft.
4
Salarisverhogingen werken enkel door in de berekening van de pensioenaanspraken voor zover het jaarsalaris binnen twee jaar niet met meer dan 40% stijgt
Kinderen a. de kinderen die tot de (gewezen) deelnemer in familierechtelijke betrekking staan als bedoeld in het Burgerlijk Wetboek en pleegkinderen van de (gewezen) deelnemer;
b. de pleegkinderen en kinderen die tot de echtgenoot of (geregistreerde) partner van de (gewezen) deelnemer in familierechtelijke betrekking staan als bedoeld in het Burgerlijk Wetboek;
c. de pleegkinderen en kinderen die tot de echtgenoot of (geregistreerde) partner van de (gewezen) deelnemer in familierechtelijke betrekking staan en door de (gewezen) deelnemer worden opgevoed en geheel of nagenoeg geheel door de (gewezen) deelnemer worden onderhouden
Partner x. xx xxxxxxx met wie de (gewezen) deelnemer is gehuwd (echtgenoot) of een geregistreerd partnerschap is aangegaan (geregistreerde partner); of
b. de ongehuwde man of vrouw met wie de (gewezen) deelnemer geen huwelijk of geregistreerd partnerschap is aangegaan, die geen verwant in de rechte lijn van de (gewezen) deelnemer is en met wie de ongehuwde (gewezen) deelnemer blijkens een notarieel verleden samenlevingsovereenkomst gedurende ten minste een half jaar een gemeenschappelijke huishouding voert; als aanvangsdatum van de gemeenschappelijke huishouding geldt de datum vermeld in de notariële akte;
Als de gemeenschappelijke huishouding vijf jaar of langer duurt, dient niet te worden voldaan aan het vereiste van een notarieel verleden akte mits ten genoegen van het Pensioenfonds wordt aangetoond dat de gezamenlijke huishouding vijf jaar of langer bestaat en vanaf welke datum
Pensioendatum de eerste dag van de maand waarin de (gewezen) deelnemer feitelijk met pensioen gaat, doch uiterlijk de datum waarop de deelnemer de AOW- gerechtigde leeftijd bereikt
Pensioenfonds Stichting Pensioenfonds Atradius Nederland, gevestigd te Amsterdam Pensioengerechtigde de persoon voor wie op grond van het pensioenreglement het pensioen is
ingegaan
Pensioenregeling pensioenregeling als vastgelegd in dit pensioenreglement Pensioenrichtdatum de eerste dag van de maand volgend op de maand waarin de (gewezen)
deelnemer de leeftijd van 68 jaar bereikt dan wel de datum zoals nader door het bestuur vastgesteld conform artikel 5 lid 8
5
Verzekeraar de verzekeringsmaatschappij(en) bij welke, ter waarborging van
bepaalde in dit pensioenreglement omschreven pensioenen, verzekeringen worden gesloten
Werkgever Atradius N.V. gevestigd te Amsterdam en door het bestuur op verzoek van de Raad van Bestuur van Atradius N.V. als gelieerde onderneming aangewezen onderneming(en)
Werknemer ieder die een arbeidsovereenkomst volgens Nederlands recht met de
werkgever heeft, met uitzondering van de Directeur-grootaandeelhouder
WIA Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen
Voor de volledigheid wordt opgemerkt dat indien in de arbeidsovereenkomst van de deelnemer is vermeld dat de arbeidsovereenkomst in ieder geval eindigt op “de laatste dag vóór de dag dat de medewerker de pensioengerechtigde leeftijd bereikt volgens het geldende pensioenreglement”, of woorden van gelijke strekking, dit betekent dat de arbeidsovereenkomst in ieder geval eindigt op “de datum waarop de medewerker de geldende AOW-gerechtigde leeftijd bereikt”.
2. Deze pensioenregeling is een uitkeringsovereenkomst in de zin van de Pensioenwet. De pensioenaanspraken worden verworven op basis van een middelloonregeling. Deelnemers bouwen ieder dienstjaar een deel van het pensioen op. Conform het bepaalde in artikel 23 kan het voorheen opgebouwde pensioen jaarlijks worden verhoogd met een toeslag. De toeslag van het pensioen is voorwaardelijk; er is geen recht op een toeslag en het is ook voor de langere termijn niet zeker of en in hoeverre toeslagen zullen plaatsvinden. Een besluit van het bestuur dat in enig jaar een verhoging kan plaatsvinden, vormt geen garantie voor in toekomstige jaren toe te kennen toeslagen en houdt geen beperking in van de beleidsvrijheid die het bestuur ter zake heeft.
3. De pensioenregeling biedt de (gewezen) deelnemer een aantal keuzemogelijkheden, zoals een flexibele pensioendatum, een deeltijdpensioen, de uitruil van verschillende soorten van pensioen en een hoog-laag pensioen. De zogenaamde flexibele elementen van de pensioenregeling worden beschreven in artikel 13, 13a, 13b, 14, 15, 16 en 17 van dit pensioenreglement.
Voor alle keuzemogelijkheden geldt:
• dat de keuze schriftelijk kenbaar moet worden gemaakt aan het Pensioenfonds met vermelding van de relevante data;
• dat een keuze onherroepelijk is en slechts eenmalig kan worden gemaakt (terugkomen op een gemaakte keuze is derhalve niet mogelijk);
• dat de pensioenen ten gevolge van de keuze zullen worden herrekend;
• dat voor de herberekening de volgorde wordt aangehouden die door het bestuur zal worden bepaald in geval van keuze voor meerdere mogelijkheden en de invloed daarvan op de hoogte van het partnerpensioen;
• dat de huidige factoren welke worden gebruikt bij de herberekening van pensioenen in verband met de flexibele elementen van de pensioenregeling zijn opgenomen in de bijlagen bij dit pensioenreglement;
• dat de factoren welke worden gebruikt bij de herberekening van pensioenen in verband met de flexibele elementen van de pensioenregeling door het bestuur worden vastgesteld en van tijd tot tijd zullen worden gewijzigd indien de grondslagen voor de bepaling van de factoren significant wijzigen;
• dat de keuze uiterlijk twee maanden voorafgaand aan de ingangsdatum (eerste betaaldatum) van het herrekende pensioen kenbaar moet worden gemaakt;
6
• dat vervroeging van de pensioendatum, in het geval de deelnemer op de vervroegde pensioendatum nog niet de leeftijd heeft bereikt van 62 jaar of de leeftijd welke 5 jaar ligt vóór de voor die deelnemer van toepassing zijnde AOW-gerechtigde leeftijd, alleen mogelijk is als het arbeidzame leven van de (gewezen) deelnemer is geëindigd (bij deeltijd pensioen: naar rato), door de (gewezen) deelnemer aan te tonen ten genoegen van het Pensioenfonds;
Bij keuze voor een eerdere of latere pensioendatum dan de desbetreffende pensioenrichtdatum (zie artikel 13 lid 2, artikel 13a lid 2 en artikel 13b lid 2) en/of bij de keuze voor deeltijdpensionering geldt bovendien:
• dat voor een eerdere pensioendatum dan de desbetreffende pensioenrichtdatum ten minste 6 maanden voorafgaande aan de gewenste pensioendatum overeenstemming met de werkgever moet zijn bereikt;
• dat voor een latere pensioendatum dan de desbetreffende pensioenrichtdatum ten minste 6 maanden voor de desbetreffende pensioenrichtdatum overeenstemming moet zijn bereikt met de werkgever; en
• ingeval van deeltijdpensionering al dan niet in combinatie met een eerdere of latere pensioendatum, dat ten minste 6 maanden voorafgaande aan de gewenste deeltijdpensioendatum overeenstemming met de werkgever moet zijn bereikt over het aantal arbeidsuren.
4. In dit pensioenreglement wordt gelijkgesteld met:
a. echtgenoot: geregistreerde partner;
b. echtgenoten: geregistreerde partners;
c. de man en de vrouw: de geregistreerde partners;
d. huwelijk: geregistreerd partnerschap;
e. gehuwde: als partner geregistreerde;
f. huwelijksvoorwaarden: voorwaarden van geregistreerd partnerschap;
g. scheiding of echtscheiding: beëindiging van een geregistreerd partnerschap anders dan door de dood, vermissing of de omzetting van het geregistreerde partnerschap in een huwelijk.
5. Dit pensioenreglement is geschreven in de mannelijke taalvorm, maar de bepalingen zijn gelijk bedoeld voor mannen en vrouwen.
Artikel 2 Deelnemerschap - Aanvang en einde
1. Opname als deelnemer in het Pensioenfonds vindt plaats op de eerste dag van de maand, waarin de werknemer aan de gestelde voorwaarden voldoet, zoals gedefinieerd in artikel 1 en bepaald in artikel 27.
2. De deelnemer ontvangt bij aanvang van het deelnemerschap een opgave van de voor de deelnemer volgens dit pensioenreglement berekende pensioenbedragen.
3. Het deelnemerschap eindigt:
a. door het ingaan van het volledige ouderdomspensioen;
b. door het overlijden van de deelnemer;
c. door de beëindiging van de arbeidsovereenkomst met de werkgever vóór de pensioenrichtdatum, anders dan door het gestelde in sub a of b, tenzij en voor zover de deelnemer recht heeft op premievrijstelling bij arbeidsongeschiktheid.
7
Artikel 3 Pensioenaanspraken
1. Aan alle deelnemers worden de volgende pensioenaanspraken verleend:
- ouderdomspensioen;
- arbeidsongeschiktheidspensioen;
- partnerpensioen;
- wezenpensioen.
2. Aan de deelnemers die aanspraken hebben opgebouwd vóór 1 januari 2006 onder de toen geldende pensioenregeling met als pensioenrichtdatum 62 jaar wordt tevens een aanspraak op overbruggingspensioen verleend (zie artikel 7).
Artikel 4 Herverzekering en dekkingsbeperkingen
1. Het Pensioenfonds heeft ten aanzien van deelnemers het risico op overlijden voorafgaand aan de pensioendatum en het risico op arbeidsongeschiktheid herverzekerd bij de verzekeraar, zoals in dit artikel nader beschreven.
2. De verzekering van het overlijdensrisico dekt de uitkering van het partner- en/of wezenpensioen voor zover dit nog niet is gefinancierd. Voor deelnemers wordt het partnerpensioen en wezenpensioen van jaar tot jaar opgebouwd door het Pensioenfonds. Het nog niet gefinancierde partnerpensioen en wezenpensioen voor deelnemers (m.a.w. de toekomstige aanspraak) wordt van jaar tot jaar herverzekerd op risicobasis.
3. De verzekering van het arbeidsongeschiktheidsrisico dekt zowel de uitkering van het arbeidsongeschiktheidspensioen (zie artikel 8) als de vrijstelling van premiebetaling bij arbeidsongeschiktheid (zie artikel 26). Voor deelnemers wordt het arbeidsongeschiktheidsrisico van jaar tot jaar herverzekerd op risicobasis.
4. Op de herverzekering zijn enkele dekkingsbeperkingen van toepassing (in het geval van molest, nucleaire reactie, terrorisme of kwaadwillige besmetting), zoals vastgelegd in de herverzekeringsovereenkomst tussen het Pensioenfonds en de verzekeraar.
5. De bij de aanvang van de verzekering verstrekte persoonsgegevens en de eventueel nader te overleggen persoonsgegevens worden opgenomen in de door de verzekeraar gevoerde persoonsregistratie.
Artikel 5 Grondslag voor de berekening van de pensioenen
1. Bij de berekening van het ouderdomspensioen wordt uitgegaan van
- de pensioengrondslag van de deelnemer;
- de dienstjaren van de deelnemer.
Bij de berekening van het overbruggingspensioen (zie artikel 7) wordt uitgegaan van:
- een franchise;
- de dienstjaren van de deelnemer doorgebracht ná 1 januari 2001 en vóór 1 januari 2006.
8
Bij de berekening van het arbeidsongeschiktheidspensioen wordt uitgegaan van:
- het jaarsalaris;
- het maximum dagloon op jaarbasis, waarover de uitkeringen ingevolge de WIA worden berekend. De maximum daglonen op jaarbasis zoals die van tijd tot tijd gelden, zijn opgenomen in bijlage 3.
2. De pensioengrondslag voor de berekening van het ouderdoms-, partner- en wezenpensioen is een bedrag gelijk aan het bruto jaarsalaris van de deelnemer met een maximum van € 110.111,-
(het maximum pensioengevend jaarsalaris per 1 januari 2020) waarbij dit maximum jaarlijks zal worden aangepast met inachtneming van wet- en regelgeving, verminderd met de franchise.
3. Het jaarsalaris is gemaximeerd op € € 441.200,- bruto per jaar per 1 januari 2020. De gemaximeerde jaarsalarissen voor de dienstjaren vanaf 1 januari 2007 zijn opgenomen in bijlage 3. Voor zover het jaarsalaris het maximum pensioengevend jaarsalaris, zoals beschreven in artikel 5 lid 2, overstijgt wordt hierover binnen dit pensioenreglement uitsluitend arbeidsongeschiktheidspensioen opgebouwd.
4. De te hanteren franchise voor de dienstjaren vanaf 1 januari 2001 zijn opgenomen in bijlage 3.
5. Voor de dienstjaren vanaf 1 januari 2015 geldt dat de gehanteerde franchise gelijk is aan de wettelijk minimale franchise voor het betreffende dienstjaar. Onder de wettelijk minimale franchise wordt verstaan: 100/75 maal het bedrag ter grootte van het jaarlijkse pensioen, dat krachtens de Algemene Ouderdomswet wordt uitgekeerd aan een gehuwde met een AOW-gerechtigde partner. In het bovengenoemde jaarlijkse pensioen krachtens de Algemene Ouderdomswet is de vakantie-uitkering ingevolge die wet mede begrepen.
6. De vaststelling van de pensioengrondslag vindt voor het eerst plaats per de datum van aanvang van het deelnemerschap en vervolgens jaarlijks per 1 januari op basis van de per 1 januari van hetzelfde jaar geldende gegevens.
7. Dienstjaren zijn jaren in dienst van de werkgever doorgebracht, tussen de eerste dag van de maand waarin de 18e verjaardag van de deelnemer valt en de pensioendatum plus het aantal dienstjaren dat wordt toegekend in verband met een waardeoverdracht conform het bepaalde in artikel 20. Het aantal dienstjaren wordt bepaald in jaren en volle maanden. Het Pensioenfonds administreert de dienstjaren.
8. Het bestuur is bevoegd met inachtneming van de geldende vereisten de pensioenaanspraken van deelnemers en/of gewezen deelnemers die zijn opgebouwd ná 1 januari 2014 te converteren naar een nieuwe pensioenrichtdatum.
Artikel 6 Ouderdomspensioen
1. Ieder dienstjaar wordt een deel van het ouderdomspensioen opgebouwd dat zal ingaan op de pensioenrichtdatum. Voor de dienstjaren vanaf 1 januari 2015 bedraagt de opbouw per dienstjaar 1,875% van de pensioengrondslag in het betreffende jaar.
2. Het ouderdomspensioen gaat in op de pensioendatum van de (gewezen) deelnemer en wordt uitgekeerd tot de eerste dag van de maand volgend op diens overlijden.
9
Artikel 7 Overbruggingspensioen (overgangsbepaling)
1. De aanspraak op overbruggingspensioen geldt uitsluitend voor deelnemers die tussen 1 januari 2001 en 1 januari 2006 reeds deelnemer waren onder de toen geldende pensioenregeling(en) met als pensioenrichtdatum 62 jaar.
2. Het overbruggingspensioen gaat in op de toen geldende pensioenrichtdatum (leeftijd 62) en wordt uitgekeerd tot de eerste dag van de maand volgend op het overlijden van de (gewezen) deelnemer, doch uiterlijk tot de eerste dag van de maand waarin diens 65ste verjaardag valt of, indien gebruik wordt gemaakt van de optie in artikel 13b lid 7, uiterlijk tot de eerste dag van de maand volgend op de maand waarin de (gewezen) deelnemer de leeftijd van 68 jaar bereikt.
3. Het overbruggingspensioen dat jaarlijks is opgebouwd bedroeg 2,5% van de franchise, zoals bepaald in de toen geldende pensioenregeling(en) en zoals opgenomen in bijlage 3, per doorgebracht dienstjaar ná 1 januari 2001. De totale aanspraak op overbruggingspensioen is per deelnemer vastgesteld en premievrij gemaakt per 1 januari 2006.
Artikel 8 Arbeidsongeschiktheidspensioen
1. De aanspraak op arbeidsongeschiktheidspensioen geldt voor alle deelnemers, die behoren tot de verplicht verzekerden volgens de WIA en van wie het jaarsalaris meer bedraagt dan het maximum dagloon op jaarbasis, waarover de uitkeringen ingevolge voornoemde wet worden berekend.
2. Onder arbeidsongeschiktheid wordt in dit artikel verstaan: Ongeschiktheid in de zin van de WIA alsmede gedurende de wachttijd voorafgaand aan de uitkering, een en ander als vastgesteld door het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV).
3. Het arbeidsongeschiktheidspensioen gaat in op de dag, waarop de deelnemer onafgebroken gedurende 104 weken ten minste 35% arbeidsongeschikt is geweest, dan wel op het later gelegen moment waarop de verlengde loondoorbetalingverplichting op grond van het Burgerlijk Wetboek eindigt, en wordt, zolang de deelnemer ten minste 35% arbeidsongeschikt is, aan de deelnemer uitgekeerd tot de eerste dag van de maand volgend op het overlijden van de deelnemer, doch uiterlijk tot de eerste dag van de maand volgend op de maand waarin de deelnemer de leeftijd van 68 jaar bereikt of, indien eerder, de wettelijk bepaalde einddatum van de WIA.
4. De grootte van het arbeidsongeschiktheidspensioen wordt afgeleid van:
• het jaarsalaris (tot het maximum jaarsalaris zoals beschreven in artikel 5 lid 3);
• het op de ingangsdatum van het arbeidsongeschiktheidspensioen geldende maximum dagloon op jaarbasis, waarover de uitkeringen ingevolge de WIA worden berekend.
Voor een deelnemer die verlof opneemt wordt uitgegaan van het jaarsalaris, dat voor de deelnemer gegolden zou hebben indien dat verlof niet was opgenomen. Verzekerd wordt maximaal een arbeidsongeschiktheidspensioen dat 70% bedraagt van het verschil tussen het jaarsalaris en het maximum dagloon op jaarbasis waarover de uitkeringen ingevolge de WIA worden berekend.
10
5. Het uit te keren (aanvullend-) arbeidsongeschiktheidspensioen bedraagt afhankelijk van de mate van arbeidsongeschiktheid:
Bij een arbeidsongeschiktheid van:
80 – 100 % | 100,0 % |
65 – 80 % | 72,5 % |
55 – 65 % | 60,0 % |
45 – 55 % | 50,0 % |
35 – 45 % | 40,0 % |
0 – 35 % | 0,0 % |
van het verzekerd arbeidsongeschiktheidspensioen.
6. Het bestaan van arbeidsongeschiktheid en de mate daarvan worden vastgesteld aan de hand van en overeenkomstig de beslissing van de uitvoeringsinstanties van de WIA.
7. Indien na de ingang van het arbeidsongeschiktheidspensioen een wijziging optreedt in de mate van arbeidsongeschiktheid zal het pensioen met inachtneming van het in lid 4 bepaalde worden herzien met ingang van de maand na die, waarin de wijziging is vastgesteld.
Voor een arbeidsongeschikte deelnemer met een eerste ziektedag op of ná 1 januari 2014 geldt dat een wijziging in de mate van arbeidsongeschiktheid nadat de (gedeeltelijk) arbeidsongeschikte deelnemer de dienst van de werkgever heeft verlaten eveneens tot herziening van het arbeidsongeschiktheidspensioen zal leiden.
8. In voorkomende gevallen zijn de dekkingsbeperkingen zoals vermeld in artikel 4 lid 4 van dit pensioenreglement overeenkomstig van toepassing op de uitkering van het arbeidsongeschiktheidspensioen.
Artikel 9 Partnerpensioen
1. De partner heeft na het overlijden van een (gewezen) deelnemer of gepensioneerde aanspraak op partnerpensioen.
2. Voor de partnerpensioenaanspraken van (gewezen) deelnemers of gepensioneerden die zijn opgebouwd ná 1 januari 2001 geldt het zogenaamde onbepaald partner systeem, dat wil zeggen dat partnerpensioen wordt opgebouwd voor alle deelnemers, ongeacht of de deelnemer een partner heeft aangemeld bij het Pensioenfonds. Het jaarlijkse partnerpensioen voor de dienstjaren ná 1 januari 2001 bedraagt 70% van het berekende ouderdomspensioen voor de betreffende dienstjaren vastgesteld aan de hand van de (toen) geldende pensioenregeling(en).
Voor de partnerpensioenaanspraken van (gewezen) deelnemers of gepensioneerden die zijn opgebouwd vóór 1 januari 2001 onder de toen geldende pensioenregeling(en) gold het zogenaamde bepaald partner systeem, dat wil zeggen dat partnerpensioen alleen werd opgebouwd, voor zover de partner van de deelnemer was aangemeld bij het Pensioenfonds onder de toen geldende pensioenregeling(en), en in dat geval alleen gedurende de periode waarvoor de partner was aangemeld. Het jaarlijkse partnerpensioen voor de dienstjaren vóór 1 januari 2001 is gelijk aan een percentage van het berekende ouderdomspensioen vastgesteld aan de hand van de toen geldende pensioenregeling(en) (indien geen partner of partner gedurende bepaalde periode: naar rato).
11
In geval van overlijden van een deelnemer vóór de pensioenrichtdatum bedraagt het partnerpensioen (i) 70% van het bereikbare ouderdomspensioen berekend over de dienstjaren ná 1 januari 2001 en (ii) voor de dienstjaren vóór 1 januari 2001 een percentage van het berekende ouderdomspensioen vastgesteld aan de hand van de toen geldende pensioenregeling(en) (indien geen partner of partner gedurende bepaalde periode: naar rato). Het bereikbare ouderdomspensioen is het pensioen dat de deelnemer op de pensioenrichtdatum verkregen zou hebben indien hij tot die datum deelnemer zou zijn geweest.
De aanspraak op partnerpensioen kan afwijken van hetgeen hierboven is beschreven, bijvoorbeeld indien een (gewezen) deelnemer of gepensioneerde pensioenaanspraken uit een vorige dienstbetrekking heeft ingebracht door middel van waardeoverdracht (zie artikel 20), of als gevolg van echtscheiding (zie artikel 21).
3. Het partnerpensioen wordt uitbetaald vanaf de eerste dag van de maand volgend op de maand waarin het overlijden van de (gewezen) deelnemer of de gepensioneerde plaatsvond en wordt aan de partner uitgekeerd tot de eerste dag van de maand volgend op diens overlijden.
4. Het aldus berekende partnerpensioen wordt verminderd met het pensioen waarop een voorgaande echtgenoot of partner van de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde ingevolge het bepaalde bij artikel 21 'Echtscheiding of beëindiging van het geregistreerd partnerschap of de gemeenschappelijke huishouding' aanspraak heeft verkregen.
5. Geen aanspraak op partnerpensioen bestaat ten behoeve van degene met wie een (gewezen) deelnemer in het huwelijk treedt of een gemeenschappelijke huishouding is gaan voeren:
a) na de datum waarop het ouderdomspensioen volledig is ingegaan; of
b) na de datum waarop het partnerpensioen volledig is uitgeruild voor ouderdomspensioen, conform artikel 15 van dit pensioenreglement.
6. In voorkomende gevallen zijn de dekkingsbeperkingen zoals vermeld in artikel 4 lid 4 van dit pensioenreglement overeenkomstig van toepassing op de partnerpensioenaanspraak van een deelnemer. In dat geval is de partnerpensioenaanspraak van deze deelnemer ten minste gelijk aan de voor deze deelnemer reeds opgebouwde partnerpensioenaanspraak.
Artikel 10 Wezenpensioen
1. Kinderen hebben na het overlijden van de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde aanspraak op wezenpensioen. Kinderen ontvangen wezenpensioen zolang zij jonger zijn dan 18 jaar, dan wel zolang zij studeren of arbeidsongeschikt zijn en jonger zijn dan 27 jaar. Een kind wordt als studerend aangemerkt, indien zijn voor werkzaamheden beschikbare tijd grotendeels in beslag wordt genomen door of in verband met het volgen van onderwijs of een beroepsopleiding. Voor de aanmerking van een kind als invalide wordt de definitie gevolgd uit de Algemene Kinderbijslag Wet (AKW).
2. Het jaarlijkse wezenpensioen bedraagt voor ieder kind 14% van het berekende ouderdomspensioen voor de betreffende dienstjaren vastgesteld aan de hand van de (toen) geldende pensioenregeling(en).
In geval van overlijden van een deelnemer voor de pensioenrichtdatum bedraagt het wezenpensioen 14% van het bereikbare ouderdomspensioen. Het bereikbare ouderdomspensioen is het pensioen dat de deelnemer op de pensioenrichtdatum verkregen zou hebben indien hij tot die datum deelnemer zou zijn geweest.
12
3. Het wezenpensioen wordt uitbetaald vanaf de eerste dag van de maand volgend op de maand waarin het overlijden van de (gewezen) deelnemer of de gepensioneerde plaatsvond en wordt aan elk van de kinderen uitgekeerd tot de eerste dag van de maand volgend op de 18de verjaardag van het kind, dan wel tot de eerste dag van de maand volgend op de eerdere overlijdensdatum van het kind.
Het ingegane wezenpensioen zal voorts worden uitgekeerd na de eerste dag van de maand volgend op de 18de verjaardag van het kind indien het kind invalide of studerend is. De uitkering wordt dan uitbetaald tot de eerste dag van de maand volgend op de 27ste verjaardag van het kind, dan wel tot de eerste dag van de maand volgend op de datum, waarop het kind voordien overlijdt, of ophoudt invalide te zijn of ophoudt te studeren.
Het feit van het studeren of invalide zijn moet worden aangetoond en wordt telkens voor een geheel kalenderjaar beoordeeld naar de situatie op de eerste dag van dat kalenderjaar. Bij tijdelijke onderbreking van de studie gedurende meer dan één kalenderkwartaal zal tijdens de onderbreking het wezenpensioen niet worden uitgekeerd.
4. Het totale jaarlijkse wezenpensioen voor alle kinderen tezamen bedraagt ten hoogste 50% van het (bereikbare) ouderdomspensioen en ten hoogste 100% als het bepaalde in lid 5 toepassing vindt.
5. Het wezenpensioen wordt verdubbeld indien de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde overlijdt zonder een pensioengerechtigde partner na te laten of indien de pensioengerechtigde partner overlijdt.
6. Indien het huwelijk van een gewezen deelnemer na de beëindiging van het deelnemerschap is ontbonden door echtscheiding of na scheiding van tafel en bed, dan wel indien de gezamenlijke huishouding is beëindigd en de gewezen echtgenoot of partner aanspraak heeft op partnerpensioen, is het overlijden van de gewezen echtgenoot of partner bepalend voor het ingaan van de verdubbeling.
7. Geen aanspraak op wezenpensioen wordt verkregen ten behoeve van kinderen, die zijn geboren uit een huwelijk of gemeenschappelijke huishouding met een partner na de beëindiging van het deelnemerschap en ook niet door stief- of pleegkinderen die na de beëindiging van het deelnemerschap in zijn gezin zijn opgenomen.
8. In voorkomende gevallen zijn de dekkingsbeperkingen zoals vermeld in artikel 4 lid 4 van dit pensioenreglement overeenkomstig van toepassing op de wezenpensioenaanspraak van een deelnemer. In dat geval is de wezenpensioenaanspraak van deze deelnemer ten minste gelijk aan de voor de deze deelnemer reeds opgebouwde wezenpensioenaanspraak.
Artikel 11 Pensioenopbouw tijdens verlof
1. De werknemer die zorgverlof of ouderschapsverlof opneemt, blijft deelnemer aan de pensioenregeling tijdens de periode van zorgverlof of ouderschapsverlof op basis van de pensioengrondslag onmiddellijk voorafgaande aan het zorgverlof of ouderschapsverlof.
2. De werknemer die levensloopverlof opneemt direct voorafgaand aan de pensioenrichtdatum, blijft deelnemer aan de pensioenregeling tijdens de periode van levensloopverlof, op basis van de pensioengrondslag onmiddellijk voorafgaande aan het levensloopverlof.
13
3. De werknemer die levensloopverlof opneemt niet direct voorafgaand aan de pensioenrichtdatum, blijft alleen voor het partnerpensioen, wezenpensioen en het arbeidsongeschiktheidspensioen deelnemer aan de pensioenregeling tijdens de periode van levensloopverlof, op basis van de pensioengrondslag onmiddellijk voorafgaande aan het levensloopverlof. Tijdens de periode van levensloopverlof vindt derhalve geen opbouw plaats van ouderdomspensioen, althans voor zover levensloopverlof wordt opgenomen.
Artikel 12 Deeltijddienstverband
1. Er is sprake van een deeltijddienstverband (parttime werken) als een deelnemer voor minder of voor meer dan een basis-werkweek werkzaam is. De basis-werkweek is gedefinieerd in de CAO zoals die van tijd tot tijd geldt bij de werkgever.
2. Als een deelnemer een deeltijddienstverband heeft, wordt voor de vaststelling van de pensioengrondslag, als bedoeld in artikel 5, het jaarsalaris herleid tot een fictief jaarsalaris over een basis-werkweek.
3. Voor de deelnemer werkzaam in deeltijd wordt door het bestuur een deeltijdfactor vastgesteld, inhoudende het aantal uren dat een deelnemer per week werkzaam is, gedeeld door 38 uur.
4. De opbouw van ouderdomspensioen voor de perioden dat de deelnemer werkzaam is in deeltijd is gelijk aan de pensioenopbouw bij een basis-werkweek vermenigvuldigd met de deeltijdfactor.
5. Voor de berekening van het partner- en wezenpensioen bij overlijden van de deelnemer voor de pensioenrichtdatum wordt voor de periode vanaf overlijden tot aan de pensioenrichtdatum het deeltijdpensioen als bereikbaar pensioen aangehouden.
Artikel 13 Flexibele pensioendatum
1. Het bepaalde in dit artikel is alleen van toepassing op de aanspraken van deelnemers die zijn opgebouwd ná 1 januari 2014.
2. De (gewezen) deelnemer heeft het recht het ouderdomspensioen op een vroeger tijdstip dan de pensioenrichtdatum te laten ingaan. Hierbij zijn de voorwaarden als bepaald in artikel 1 lid 3 van toepassing.
3. Indien van de mogelijkheid van vervroeging van de pensioendatum gebruik gemaakt wordt, wordt het bereikte tijdsevenredige ouderdomspensioen aan de hand van de op dat moment geldende flexfactoren, herrekend naar een direct op de vervroegde pensioendatum ingaand ouderdomspensioen.
Als voorbeeld zijn in bijlage 4 de flexfactoren opgenomen zoals die voor het laatst zijn herzien per 1 januari 2020. Een vervroegingsfactor van 0,787 wil zeggen dat voor iedere € 1.000,- ouderdomspensioen op de pensioenrichtdatum, € 787,- ouderdomspensioen op de vervroegde
pensioendatum van 62 jaar verkregen kan worden. Komt de vervroegde pensioendatum niet overeen met een in de tabel vermelde leeftijd, dan wordt herrekend naar de bij die leeftijd behorende factor.
Het pensioen kan niet eerder ingaan dan op de eerste dag van de maand waarin de (gewezen) deelnemer de leeftijd van 57 jaar bereikt en niet later dan op de eerste dag van de maand volgend op de maand waarin de (gewezen) deelnemer de leeftijd van 68 jaar bereikt.
14
Het jaarlijkse partnerpensioen en het jaarlijkse wezenpensioen per de vervroegde pensioendatum worden vastgesteld op basis van het betreffende artikel 9 lid 2 (jaarlijkse partnerpensioen) en artikel 10 lid 2 (jaarlijkse wezenpensioen). De partner van de (gewezen) deelnemer dient het verzoek tot vervroeging van de (gewezen) deelnemer mede te ondertekenen.
Artikel 13a Flexibele pensioendatum – aanspraken met pensioenrichtdatum 65 (overgangsbepaling)
1. Het bepaalde in dit artikel is alleen van toepassing op de aanspraken van (gewezen) deelnemers die zijn opgebouwd ná 1 januari 2006 en vóór 1 januari 2014 onder de toen geldende pensioenregeling met als pensioenrichtdatum 65 jaar, zoals beschreven in bijlage 1.
2. De (gewezen) deelnemer heeft het recht het ouderdomspensioen op een vroeger of later tijdstip dan de toen geldende pensioenrichtdatum (leeftijd 65) te laten ingaan. Hierbij zijn de voorwaarden als bepaald in artikel 1 lid 3 van toepassing.
3. Fiscale wetgeving dient bij uitstellen van pensioenuitkeringen in acht genomen te worden.
4. Indien het op de pensioenrichtdatum (leeftijd 65) vastgestelde ouderdomspensioen wordt uitgesteld, wordt dit aan de hand van de op dat moment geldende flexfactoren, herrekend naar een op de uitgestelde pensioendatum ingaand ouderdomspensioen. Als voorbeeld zijn in bijlage 4 de flexfactoren opgenomen zoals die voor het laatst zijn herzien per 1 januari 2020. Een uitstelfactor van 1,049 wil zeggen dat voor iedere € 1.000,- ouderdomspensioen op de pensioenrichtdatum (leeftijd 65) € 1.049,- ouderdomspensioen op de pensioendatum van 66 jaar verkregen kan worden. Komt de uitgestelde pensioendatum niet overeen met een in de tabel vermelde leeftijd, dan wordt herrekend naar de bij die leeftijd behorende factor.
5. Indien van de mogelijkheid van vervroeging van de pensioendatum gebruik gemaakt wordt, wordt het bereikte tijdsevenredige ouderdomspensioen aan de hand van de op dat moment geldende flexfactoren, herrekend naar een direct op de vervroegde pensioendatum ingaand ouderdomspensioen. Als voorbeeld zijn in bijlage 4 de flexfactoren opgenomen zoals die voor het laatst zijn herzien per
1 januari 2020. Een vervroegingsfactor van 0,804 wil zeggen dat voor iedere € 1.000,- ouderdomspensioen op de pensioenrichtdatum (leeftijd 65), € 804,- ouderdomspensioen op de vervroegde pensioendatum van 60 jaar verkregen kan worden. Komt de vervroegde pensioendatum niet overeen met een in de tabel vermelde leeftijd, dan wordt herrekend naar de bij die leeftijd behorende factor.
Het pensioen kan niet eerder ingaan dan op de eerste dag van de maand waarin de (gewezen) deelnemer de leeftijd van 57 jaar bereikt en niet later dan op de eerste dag van de maand volgend op de maand waarin de (gewezen) deelnemer de leeftijd van 68 jaar bereikt.
Het jaarlijkse partnerpensioen (zie artikel 9 lid 2) en het jaarlijkse wezenpensioen (zie artikel 10 lid 2) per de vervroegde pensioendatum wordt vastgesteld op basis van het ouderdomspensioen dat per de vervroegde pensioendatum wordt verkregen (zie artikel 13a lid 5). De partner van de (gewezen) deelnemer dient het verzoek tot vervroeging van de (gewezen) deelnemer mede te ondertekenen.
6. Gedurende de periode van uitstel gaat de opbouw van het ouderdoms-, partner-, en wezenpensioen tot de nieuwe pensioendatum volgens artikel 6, 9 en 10 van dit pensioenreglement voort.
15
Voor de aanspraken van deelnemers op ouderdomspensioen, partnerpensioen en wezenpensioen die zijn opgebouwd ná 1 januari 2006 en vóór 1 januari 2014 onder de toen geldende pensioenregeling met als pensioenrichtdatum 65 jaar geldt voorts hetgeen is bepaald in bijlage 1.
Artikel 13b Flexibele pensioendatum – aanspraken met pensioenrichtdatum 62 (overgangsbepaling)
1. Het bepaalde in dit artikel is alleen van toepassing op de aanspraken van deelnemers die zijn opgebouwd vóór 1 januari 2006 onder de toen geldende pensioenregeling met als pensioenrichtdatum 62 jaar, zoals beschreven in bijlage 2.
2. De (gewezen) deelnemer heeft het recht het ouderdomspensioen en het overbruggingspensioen op een vroeger of later tijdstip dan de toen geldende pensioenrichtdatum (leeftijd 62) te laten ingaan. Hierbij zijn de voorwaarden als bepaald in artikel 1 lid 3 van toepassing.
3. Fiscale wetgeving dient bij uitstellen van pensioenuitkeringen in acht genomen te worden. Zo is er bijvoorbeeld een maximale hoogte van het overbruggingspensioen van toepassing en is bepaald dat een voorwaarde voor het uitstellen van overbruggingspensioen is: het hebben van een actieve dienstbetrekking bij een Nederlandse onderneming.
4. Indien het op de pensioenrichtdatum (leeftijd 62) vastgestelde ouderdoms- en overbruggingspensioen wordt uitgesteld, wordt dit aan de hand van de op dat moment geldende flexfactoren, herrekend naar een op de uitgestelde pensioendatum ingaand ouderdoms- en overbruggingspensioen. Als voorbeeld zijn in bijlage 4 de flexfactoren opgenomen zoals die voor het laatst zijn herzien per 1 januari 2020. Een uitstelfactor van 1,044 wil zeggen dat voor iedere € 1.000,- ouderdomspensioen op de pensioenrichtdatum (leeftijd 62) € 1.044,- ouderdomspensioen op de pensioendatum van 63 jaar verkregen kan worden. Komt de uitgestelde pensioendatum niet overeen met een in de tabel vermelde leeftijd, dan wordt herrekend naar de bij die leeftijd behorende factor.
Bij uitstel van het overbruggingspensioen tot uiterlijk de pensioenrichtdatum, zal het overbruggingspensioen worden omgezet in ouderdomspensioen conform de op dat moment geldende flexfactoren. Als voorbeeld zijn in bijlage 4 de flexfactoren opgenomen zoals die voor het laatst zijn herzien per 1 januari 2020. Een uitstelfactor van 0,144 wil zeggen dat op pensioenrichtdatum (leeftijd 62) voor iedere € 1.000,- overbruggingspensioen € 144,- ouderdomspensioen op de pensioendatum van 65 jaar verkregen kan worden. Komt de uitgestelde pensioendatum niet overeen met een in de tabel vermelde leeftijd, dan wordt herrekend naar de bij die leeftijd behorende factor.
5. Gedurende de periode van uitstel gaat de opbouw van het ouderdoms-, partner-, en wezenpensioen tot de nieuwe pensioendatum volgens artikel 6, 9 en 10 van dit pensioenreglement voort.
6. Indien van de mogelijkheid van vervroeging van de pensioendatum gebruik gemaakt wordt, wordt het bereikte tijdsevenredige ouderdoms- en overbruggingspensioen aan de hand van de op dat moment geldende flexfactoren voor ouderdomspensioen respectievelijk overbruggingspensioen, herrekend naar een direct op de vervroegde pensioendatum ingaand ouderdoms- en overbruggingspensioen.
Als voorbeeld zijn in bijlage 4 de flexfactoren opgenomen zoals die voor het laatst zijn herzien per 1 januari 2020. Een vervroegingsfactor van 0,820 wil zeggen dat voor iedere € 1.000,- ouderdomspensioen op de pensioenrichtdatum (leeftijd 62) € 820,- ouderdomspensioen op de
vervroegde pensioendatum van 57 jaar verkregen kan worden. Komt de vervroegde pensioendatum niet overeen met een in de tabel vermelde leeftijd, dan wordt herrekend naar de bij die leeftijd behorende factor.
16
Het pensioen kan niet eerder ingaan dan op de eerste dag van de maand waarin de (gewezen) deelnemer de leeftijd van 57 jaar bereikt en niet later dan op de eerste dag van de maand volgend op de maand waarin de (gewezen) deelnemer de leeftijd van 68 jaar bereikt.
Het jaarlijkse partnerpensioen (zie artikel 9 lid 2) en het jaarlijkse wezenpensioen (zie artikel 10 lid 2) per de vervroegde pensioendatum wordt vastgesteld op basis van het ouderdomspensioen dat per de vervroegde pensioendatum wordt verkregen (zie artikel 13b lid 6). De partner van de (gewezen) deelnemer dient het verzoek tot vervroeging van de (gewezen) deelnemer mede te ondertekenen.
7. Indien het overbruggingspensioen met eindleeftijd 65 jaar wordt omgezet in overbruggingspensioen met eindleeftijd 68 jaar, wordt dit aan de hand van de op dat moment geldende flexfactoren herrekend.
Als voorbeeld zijn in bijlage 4 de flexfactoren opgenomen zoals die voor het laatst zijn herzien per 1 januari 2020. Een omzettingsfactor van 0,987 wil zeggen dat voor iedere € 1.000,-
overbruggingspensioen ingaand op leeftijd 62 met eindleeftijd 65 jaar € 987,- overbruggingspensioen kan worden verkregen ingaand op leeftijd 65 jaar met eindleeftijd de eerste dag van de maand volgend op de maand waarin de deelnemer de leeftijd van 68 jaar bereikt. Komt de pensioendatum niet overeen met een in de tabel vermelde leeftijd, dan wordt herrekend naar de bij die leeftijd behorende factor.
8. Voor de aanspraken van deelnemers op ouderdomspensioen, partnerpensioen en wezenpensioen die zijn opgebouwd vóór 1 januari 2006 onder de toen geldende pensioenregeling met als pensioenrichtdatum 62 jaar geldt voorts hetgeen is bepaald in bijlage 2.
Artikel 14 Deeltijdpensionering
1. De deelnemer heeft het recht om het ouderdomspensioen en/of het overbruggingspensioen gedeeltelijk tot uitkering te laten komen in de periode vanaf 57 tot de eerste dag van de maand volgend op de maand waarin de deelnemer de leeftijd van 68 jaar bereikt. Hierbij zijn de voorwaarden als bepaald in artikel 1 lid 3 van toepassing.
2. Het deel van het ouderdomspensioen (en het daarvan afgeleide partner- en wezenpensioen) en het overbruggingspensioen dat bij deeltijdpensionering vanaf de pensioendatum tot uitkering komt, is gelijk aan het opgebouwde pensioen op pensioenleeftijd verminderd met het deel waarvoor de opbouw wordt voortgezet.
3. Bij de keuze deeltijdpensionering en een vervroegde pensioendatum wordt ter zake van het deel van het ouderdomspensioen (en het daarvan afgeleide partner- en wezenpensioen) en overbruggingspensioen dat gedeeltelijk vanaf de vervroegde pensioendatum tot uitkering komt, naar evenredigheid gehandeld conform het bepaalde in artikel 13 lid 3,13a lid 5 en 13b lid 6.
4. Met betrekking tot het deel van het ouderdomspensioen (en het daarvan afgeleide partner- en wezenpensioen) en het overbruggingspensioen dat niet vanaf de pensioenrichtdatum tot uitkering komt, wordt gehandeld conform het bepaalde in artikel 13, 13a lid 4 en 13b lid 4.
Artikel 15 Uitruil van partnerpensioen in ouderdomspensioen
1. De (gewezen) deelnemer heeft het recht op de pensioendatum het partnerpensioen dat is opgebouwd ná 1 januari 2001 uit te ruilen voor een hoger ouderdomspensioen. De (gewezen) deelnemer heeft hierbij de keuze om 100%, 75%, 50% of 25% van het partnerpensioen uit te ruilen. Hierbij zijn de voorwaarden als bepaald in artikel 1 lid 3 van toepassing.
17
2. Als voorbeeld zijn in bijlage 4 de uitruilfactoren voor partnerpensioen in ouderdomspensioen opgenomen zoals die voor het laatst zijn herzien per 1 januari 2020. Een uitruilfactor van 30,7% wil zeggen dat voor iedere € 1.000,- partnerpensioen op de pensioendatum € 307,- ouderdomspensioen verkregen kan worden ingaand op de eerste dag van de maand volgend op de maand waarin de deelnemer de leeftijd van 68 jaar bereikt. Komt de pensioendatum niet overeen met een in de tabel vermelde leeftijd, dan wordt herrekend naar de bij die leeftijd behorende factor.
3. Bij uitruil op een vervroegde pensioendatum kan het uit te ruilen partnerpensioen niet meer bedragen dan het op de vervroegde pensioendatum opgebouwde evenredige partnerpensioen. Bij uitruil en vervroeging wordt bij de herrekening eerst het extra ouderdomspensioen op grond van de uitruil en vervolgens op grond van de vervroeging berekend.
4. Indien de (gewezen) deelnemer besluit partnerpensioen uit te ruilen, vervalt geheel of gedeeltelijk, afhankelijk van de gemaakte keuze, de aanspraak op partnerpensioen.
5. Uitruil van de aanspraak op partnerpensioen heeft geen invloed op de hoogte van het wezenpensioen.
6. De partner van de (gewezen) deelnemer dient het verzoek tot uitruil van het partnerpensioen van de (gewezen) deelnemer mede te ondertekenen.
7. Het bijzonder partnerpensioen als bedoeld in artikel 21 kan niet worden uitgeruild.
Artikel 16 Uitruil van ouderdomspensioen in partnerpensioen
1. De (gewezen) deelnemer heeft het recht op de pensioendatum ouderdomspensioen uit te ruilen voor een hoger partnerpensioen. De (gewezen) deelnemer heeft hierbij de keuze om 75%, 50% of 25% van het ouderdomspensioen uit te ruilen. Hierbij zijn de voorwaarden als bepaald in artikel 1 lid 3 van toepassing.
2. Als voorbeeld zijn in bijlage 4 de uitruilfactoren voor ouderdomspensioen in partnerpensioen bij de verschillende leeftijden opgenomen zoals die voor het laatst zijn herzien per 1 januari 2020. Een uitruilvoet van 325,4% wil zeggen dat voor iedere € 1.000,- ouderdomspensioen ingaand op de eerste dag van de maand volgend op de maand waarin de deelnemer de leeftijd van 68 jaar bereikt, op de pensioendatum € 3.254,- partnerpensioen verkregen kan worden. Komt de pensioendatum niet overeen met een in de tabel vermelde leeftijd, dan wordt herrekend naar de bij die leeftijd behorende factor.
3. Artikel 9 lid 4 is ook van toepassing op het hoger partnerpensioen verkregen na uitruil.
4. Uitruil is ook mogelijk op de vervroegde pensioendatum. Het uit te ruilen ouderdomspensioen kan niet meer bedragen dan het op de vervroegde pensioendatum opgebouwde evenredige ouderdomspensioen.
5. Indien de (gewezen) deelnemer besluit ouderdomspensioen uit te ruilen vervalt gedeeltelijk de aanspraak op ouderdomspensioen.
6. Het deel van het ouderdomspensioen waarop de gewezen echtgenoot als bedoeld in artikel 22 lid 1 recht op uitbetaling heeft, in verband met toepassing van de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding, kan niet worden uitgeruild voor partnerpensioen.
18
Artikel 17 Hoog-laag ouderdomspensioen
1. De (gewezen) deelnemer heeft het recht te kiezen voor een hoger ouderdomspensioen in aanvang en aansluitend een lager ouderdomspensioen of andersom. Het verschil in uitkering is slechts mogelijk voor twee tijdvakken. Hierbij zijn de voorwaarden als bepaald in artikel 1 lid 3 van toepassing. De partner van de (gewezen) deelnemer dient het verzoek tot een hoger of lager ouderdomspensioen van de (gewezen) deelnemer mede te ondertekenen.
2. De deelnemer bepaalt de verhouding tussen de uitkering van het ouderdomspensioen in het eerste en in het tweede tijdvak. Hierbij dient geen rekening te worden gehouden met de mogelijke aanpassingen op grond van artikel 23.
3. De laagste uitkering van het ouderdomspensioen mag niet minder dan 75% van de hoogste uitkering van ouderdomspensioen bedragen.
4. De duur van het eerste tijdvak moet ten minste 24 maanden zijn.
5. Als voorbeeld zijn in bijlage 4 de hoog-laagfactoren opgenomen zoals die voor het laatst zijn herzien per 1 januari 2020. Een factor van 1,227 op 68 jaar betekent dat gedurende het eerste tijdvak 122,0% van het oorspronkelijk opgebouwd ouderdomspensioen wordt uitgekeerd en in het tweede tijdvak 75% van het ouderdomspensioen in het eerste tijdvak. In de eerste vijf jaar wordt dan voor elke € 1.000,- oorspronkelijk opgebouwd ouderdomspensioen € 1.227,- uitgekeerd en daarna levenslang (tweede tijdvak) € 920 (zijnde 75% van € 1.227,-). Komt de leeftijd op de pensioendatum niet overeen met een in de tabel vermelde leeftijd, dan wordt herrekend naar de bij die leeftijd behorende factor. Andere tijdvakken dan 5 en 10 jaar zijn toegestaan, waarbij eveneens herrekend naar een bij het andere tijdvak behorende factor.
Artikel 18 Uitbetaling, verjaring en afkoop
1. De pensioenen worden uitgekeerd per maand achteraf. De administrateur van het Pensioenfonds – voor zover daartoe gemachtigd door het Pensioenfonds - verricht namens het Pensioenfonds de uitbetaling en zal op de uitkering belastingen en premies (en dergelijke) inhouden.
2. Pensioengerechtigden dienen zich te melden bij het Pensioenfonds voor het geval een maand voor de pensioendatum geen bericht van uitbetaling is ontvangen.
3. De vordering tot uitkering van een pensioentermijn, die opeisbaar is, verjaart niet zolang de pensioengerechtigde in leven is.
4. Als de deelneming is beëindigd vóór 1 januari 2018 en het opgebouwde ouderdomspensioen op reguliere ingangsdatum tot een uitkering zal leiden die het in lid 12 omschreven bedrag niet te boven gaat, heeft het Pensioenfonds het recht om: het opgebouwde ouderdomspensioen automatisch over te dragen aan een andere pensioenuitvoerder;
a) het opgebouwde ouderdomspensioen af te kopen binnen een termijn van twee jaar en zes maanden na beëindiging van de deelneming;
b) het opgebouwde ouderdomspensioen na de termijn van twee jaar en zes maanden na beëindiging van de deelneming met instemming van de gewezen deelnemer tussentijds af te kopen;
c) het opgebouwde ouderdomspensioen met instemming van de gepensioneerde op de pensioendatum af te kopen.
19
Het Pensioenfonds neemt zowel bij de automatische waardeoverdracht als de afkoop als bedoeld in dit lid het bepaalde bij of krachtens de Pensioenwet in acht.
5. Als het Pensioenfonds tot afkoop als bedoeld in lid 4 onder b) tot en met d) overgaat, wordt de (gewezen) deelnemer daarover geïnformeerd en gaat het Pensioenfonds, na de eventueel benodigde, verkregen instemming over tot de uitbetaling van de afkoopwaarde aan de gewezen deelnemer of gepensioneerde.
6. Als het hiervoor in dit artikel bepaalde toepassing vindt ten aanzien van ouderdomspensioen, worden de opgebouwde aanspraken op partnerpensioen en wezenpensioen eveneens afgekocht ten gunste van de gewezen deelnemers of gepensioneerden. Een eventueel bijzonder partnerpensioen wordt afgekocht ten gunste van de gewezen partner.
7. Afkoop als bedoeld in lid 4 onder b) zal niet plaatsvinden indien de gewezen deelnemer binnen twee jaar na einde van de deelneming een procedure tot waardeoverdracht heeft gestart.
8. Na de vervanging van de premievrije aanspraken tot een uitkering ineens, kan door de betrokkene tegenover het Pensioenfonds geen enkel recht worden ontleend aan de periode van deelneming waarop bij de op de premievrije aanspraken betrekking hebben en wordt bij een hernieuwde deelneming met die periode geen rekening meer gehouden.
9. Als de deelneming is beëindigd op of na 1 januari 2018 en het opgebouwde ouderdomspensioen op reguliere ingangsdatum tot een uitkering zal leiden die het in lid 12 omschreven bedrag niet te boven gaat, heeft het Pensioenfonds het recht om het ouderdomspensioen met instemming van de gepensioneerde op de pensioendatum af te kopen. Lid 8 van dit artikel is van overeenkomstige toepassing bij een dergelijke afkoop.
10. Als het partnerpensioen bij ingang kleiner is dan het in lid 12 bedoelde bedrag, wordt het partnerpensioen binnen zes maanden na ingang daarvan afgekocht ten gunste van de rechthebbende hierop. De rechthebbende wordt door het bestuur geïnformeerd over de voorgenomen afkoop.
11. Als het bijzonder partnerpensioen bij vaststelling hiervan kleiner is dan het in lid 12 bedoelde bedrag, wordt het bijzonder partnerpensioen binnen zes maanden na de melding van de scheiding afgekocht ten gunste van de rechthebbende hierop. De rechthebbende wordt door het bestuur geïnformeerd over de voorgenomen afkoop.
12. Het in de leden 4, 9, 10 en 11 bedoelde bedrag staat vermeld in artikel 66 lid 1 van de Pensioenwet en wordt bij ministeriële regeling telkens herzien met ingang van 1 januari met de consumentenprijsindex alle bestedingen.
Artikel 19 Beëindiging van de dienstbetrekking vóór de pensioenrichtdatum
1. Indien de arbeidsovereenkomst tussen de werkgever en een deelnemer vóór de pensioenrichtdatum wordt beëindigd anders dan door overlijden van de deelnemer, geldt het in dit artikel bepaalde.
2. Bij beëindiging van het deelnemerschap door ontslag verkrijgt de gewezen deelnemer een premievrije aanspraak op ouderdomspensioen, partnerpensioen en wezenpensioen die gelijk is aan het tot de ontslagdatum opgebouwde ouderdomspensioen, partnerpensioen en wezenpensioen, een en ander berekend op basis van de gegevens per de datum van beëindiging van de dienstbetrekking.
20
3. De aanspraak op niet ingegaan arbeidsongeschiktheidspensioen vervalt per de datum van beëindiging van de dienstbetrekking.
4. De aanspraak op vrijstelling van premiebetaling bij arbeidsongeschiktheid vervalt. Als echter vrijstelling van premiebetaling is verleend tijdens de dienstbetrekking, wordt de vrijstelling voortgezet.
Met eventuele verhogingen of verlagingen van het arbeidsongeschiktheidspercentage na beëindiging van de dienstbetrekking op grond van toegenomen arbeidsongeschiktheid, wordt geen rekening gehouden.
5. De beëindiging van de dienstbetrekking is niet van invloed op de uitkering van een ingegaan arbeidsongeschiktheidspensioen. Met eventuele aanspraken op verhoging van een uitkering op grond van toegenomen arbeidsongeschiktheid wordt geen rekening gehouden.
Artikel 20 Waardeoverdracht
1. De werknemer heeft het recht pensioenaanspraken uit een vorige dienstbetrekking in te brengen in de pensioenregeling van de werkgever door middel van waardeoverdracht indien de vorige dienstbetrekking op of na 8 juli 1994 is beëindigd.
2. De deelnemer moet na aanvang van het deelnemerschap het Pensioenfonds verzoeken een opgave te laten verstrekken.
3. De overdrachtswaarde wordt aangewend voor extra ouderdoms- en partnerpensioen.
4. Na het einde van het deelnemerschap heeft de gewezen deelnemer, indien de dienstbetrekking op of na 8 juli 1994 en voor de pensioenrichtdatum werd beëindigd anders dan door overlijden van de deelnemer, het recht de premievrije pensioenaanspraken die hij jegens het Pensioenfonds heeft behouden, om te laten zetten in pensioenaanspraken jegens de pensioenuitvoerder van een nieuwe werkgever of de nieuwe beroepspensioenregeling in de zin van de Wet verplichte beroepspensioenregeling. Voor de waardeoverdracht van het partnerpensioen dient de partner toestemming te verlenen.
5. Overdracht vindt plaats met inachtneming van de voorwaarden zoals vermeld in de Pensioenwet, het Besluit uitvoering Pensioenwet en de Regeling pensioenwet.
21
Artikel 21 Echtscheiding of beëindiging van het geregistreerd partnerschap of gemeenschappelijke huishouding - Bijzonder partnerpensioen
1. Indien het huwelijk van een deelnemer wordt beëindigd door echtscheiding of ontbinding van het huwelijk na scheiding van tafel en bed, dan wel indien het geregistreerd partnerschap wordt beëindigd, verkrijgt de gewezen partner aanspraak op het gedeelte van het partnerpensioen, waarop de deelnemer aanspraak zou hebben behouden indien op het tijdstip van de huwelijksontbinding dan wel beëindiging van het geregistreerd partnerschap het deelnemerschap zou zijn beëindigd anders dan door het bereiken van de pensioenrichtdatum of het overlijden van de deelnemer. De aanspraak op partnerpensioen die de gewezen partner verkrijgt wordt hierna aangeduid met ‘bijzonder partnerpensioen’.
2. Indien het huwelijk dan wel geregistreerde partnerschap van een gewezen deelnemer op bovenomschreven wijze wordt beëindigd, verkrijgt de gewezen partner de aanspraak op bijzonder partnerpensioen die de gewezen deelnemer bij beëindiging van de dienstbetrekking met de werkgever heeft behouden.
3. Het in de leden 1 en 2 bedoelde bijzonder partnerpensioen wordt eventueel verminderd overeenkomstig het bepaalde in artikel 9 lid 4 van dit pensioenreglement.
4. Het bepaalde in de voorgaande leden vindt geen toepassing, indien de (gewezen) deelnemer en diens gewezen echtgenoot bij huwelijkse voorwaarden of bij een echtscheidingsconvenant anders zijn overeengekomen, dan wel indien de (gewezen) deelnemer en diens gewezen geregistreerde partner bij voorwaarden van partnerschap of bij een overeenkomst met het oog op beëindiging van het partnerschap anders zijn overeengekomen. Aan de overeenkomst moet een verklaring van het Pensioenfonds zijn gehecht, waarin dit verklaart dat het bereid is een uit de afwijking voortvloeiend pensioenrisico te dekken.
5. Indien de gemeenschappelijke huishouding van een (gewezen) deelnemer, die niet is gehuwd en die geen geregistreerd partnerschap is aangegaan, anders dan door overlijden van de deelnemer of vermissing wordt beëindigd, is de hierboven beschreven regeling betreffende echtscheiding, ontbinding van het huwelijk na scheiding van tafel en bed en beëindiging van geregistreerd partnerschap van overeenkomstige toepassing, mits de einddatum van de gemeenschappelijke huishouding ten overstaan van het Pensioenfonds voldoende is aangetoond, met name door overlegging van uittreksels uit het bevolkingsregister.
Het bepaalde in de vorige alinea is niet van toepassing indien:
• de (gewezen) deelnemer en diens gewezen partner in de overeenkomst met het oog op beëindiging van de samenleving uitdrukkelijk zijn overeengekomen dat aan de gewezen partner geen bijzonder partnerpensioen toekomt; en;
• aan de overeenkomst een verklaring van het Pensioenfonds is gehecht, waarin het Pensioenfonds verklaart dat het bereid is een uit de afwijking voortvloeiend pensioenrisico te dekken.
6. De gewezen partner met recht op een ingegaan bijzonder partnerpensioen kan dit recht vervreemden aan een eerdere of latere partner van de overleden (gewezen) deelnemer, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
• het Pensioenfonds heeft zich na overleg met de verzekeraar schriftelijk bereid verklaard de eventuele wijziging van het risico te dragen;
• de vervreemding is onherroepelijk en
• de vervreemding is vastgelegd in een notariële akte.
22
Als bij vervreemding het risico wijzigt, kan het recht op bijzonder partnerpensioen op basis van actuariële gelijkwaardigheid worden herrekend.
Artikel 22 Verevening ouderdoms- en overbruggingspensioen
1. Bij echtscheiding, scheiding van tafel en bed of bij beëindiging van het geregistreerd partnerschap, anders dan door overlijden of vermissing, is de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding van toepassing. De gewezen partner van de (gewezen) deelnemer verkrijgt recht op uitbetaling van de helft van het gedeelte van het ouderdoms- en overbruggingspensioen dat aan de (gewezen) deelnemer toekomt, voor zover dit kan worden toegerekend aan de diensttijd gelegen tussen de datum van sluiten van het huwelijk respectievelijk het aangaan van het geregistreerd partnerschap en de datum van scheiding of beëindiging van het geregistreerd partnerschap. De Wet verevening pensioenrechten bij scheiding is niet van toepassing bij beëindiging van de gezamenlijke huishouding.
2. Partijen kunnen in de huwelijkse voorwaarden of de voorwaarden van een geregistreerd partnerschap dan wel in een schriftelijke overeenkomst met betrekking tot de echtscheiding, scheiding van tafel en bed of de beëindiging van het geregistreerd partnerschap, overeenkomen dat er geen verdeling zal plaatsvinden door de toepasselijkheid van Wet verevening pensioenrechten bij scheiding uit te sluiten dan wel dat er een andere verdeling dan de hiervoor genoemde zal plaatsvinden.
3. Het recht op uitbetaling dat de gewezen partner van de (gewezen) deelnemer verkrijgt, kan rechtstreeks geldend gemaakt worden bij het Pensioenfonds. Hiervoor dient de (gewezen) deelnemer of de gewezen partner binnen twee jaar na echtscheiding, scheiding van tafel en bed of beëindiging van het geregistreerd partnerschap het door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid voor de verevening voorgeschreven formulier ingevuld en ondertekend aan de administrateur van het Pensioenfonds te zenden. Als het genoemde formulier niet of niet tijdig wordt teruggezonden, dan bestaat het recht op uitbetaling alleen ten opzichte van de (gewezen) deelnemer, maar niet ten opzichte van het Pensioenfonds.
4. Voor de toepassing van dit artikel geldt als scheidingsdatum:
• in geval van echtscheiding: de datum van inschrijving van de beschikking in de registers van de burgerlijke stand; en
• in geval van scheiding van tafel en bed: de datum van de inschrijving van de scheiding van tafel en bed in het huwelijksgoederenregister;
• in geval van beëindiging van het geregistreerd partnerschap: de datum van inschrijving van de rechterlijke uitspraak in de registers van de burgerlijke stand of de datum van inschrijving van een door beide gewezen geregistreerde partners en een of meer advocaten of notarissen ondertekende en gedateerde verklaring in de registers van de burgerlijke stand, waaruit blijkt dat en op welk tijdstip de gewezen geregistreerde partners omtrent de beëindiging van het geregistreerde partnerschap een overeenkomst hebben gesloten.
5. Er vindt geen verevening plaats, indien op de scheidingsdatum dan wel op datum van beëindiging van het geregistreerd partnerschap, het deel van het ouderdomspensioen waarop recht op uitbetaling ontstaat het in artikel 66 van de Pensioenwet bepaalde bedrag niet te boven gaat. In afwijking van het bepaalde in de vorige volzin vindt echter verevening plaats, indien op de scheidingsdatum, dan wel op de datum van beëindiging van het geregistreerd partnerschap, het deel van het ouderdomspensioen samen met het deel van het overbruggingspensioen waarop recht op uitbetaling ontstaat, tezamen meer bedragen dan het in de Pensioenwet genoemde bedrag. Het recht op uitbetaling bestaat dan slechts in de periode dat overbruggingspensioen wordt uitgekeerd.
23
6.
a. Na ontvangst door het Pensioenfonds van het formulier als bedoeld in de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding heeft de (gewezen) deelnemer niet meer ten volle het recht gebruik te maken van het bepaalde in artikel 13, 13a, 13b, 14 en 17.
b. Voor de uitoefening van bedoelde rechten ter zake van het deel van het ouderdoms- en overbruggingspensioen waarop volgens het bepaalde in lid 1 voor de gewezen echtgenoot of de gewezen geregistreerde partner recht op uitbetaling bestaat, is schriftelijk verleende toestemming van de gewezen echtgenoot of gewezen geregistreerde partner noodzakelijk.
c. Zonder de toestemming als bedoeld onder letter b wordt het deel van het pensioen, waarop de gewezen echtgenoot of gewezen geregistreerde partner recht heeft, uitbetaald vanaf de pensioendatum. Na verkregen toestemming wordt het onderhavige deel van het pensioen aangepast en uitbetaald overeenkomstig de wijze waarop het ouderdoms- en overbruggingspensioen wordt aangepast.
7. In geval van echtscheiding of beëindiging van het geregistreerd partnerschap kunnen het recht van de gewezen echtgenoot of gewezen partner op uitbetaling van een deel van het ouderdoms- en overbruggingspensioen en de in artikel 21 bedoelde aanspraak op bijzonder partnerpensioen worden geconverteerd in een eigen recht op ouderdomspensioen op het leven van de gewezen echtgenoot of gewezen geregistreerde partner, onder de voorwaarden als omschreven in artikel 5 van de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding.
De echtgenoten of partners dienen de bovengenoemde conversie bij huwelijkse voorwaarden, dan wel voorwaarden van geregistreerd partnerschap, of bij een echtscheidingsconvenant, dan wel overeenkomst met het oog op beëindiging van het geregistreerd partnerschap overeen te komen. Deze overeenkomst is slechts geldig indien aan de overeenkomst een verklaring van het Pensioenfonds is gehecht waarin het Pensioenfonds instemt met de conversie.
8. Het Pensioenfonds kan de kosten van een verevening voor de helft aan ieder van de echtgenoten of partners in rekening brengen dan wel in mindering brengen op de aan hen uit te betalen bedragen.
9. De (gewezen) echtgenoten of gewezen partners ontvangen ieder een schriftelijke opgave ter zake van het pensioen waarop zij aanspraak hebben.
10. Als het tijdstip van echtscheiding, scheiding van tafel en bed dan wel de beëindiging van het geregistreerd partnerschap ná de (flexibele) pensioendatum ligt, gaat het recht op uitbetaling in een maand na de datum waarop de administrateur van het Pensioenfonds het in dit artikel genoemde formulier heeft ontvangen.
Artikel 23 Toeslagenbeleid - Voorwaardelijke toeslagverlening
1. Het Pensioenfonds streeft ernaar om de pensioenen te verhogen met een toeslag op basis van nominale termen. Daarnaast streeft het Pensioenfonds ernaar om in het verleden niet verleende volledige toekenning van toeslagen tot maximaal 5 jaar terug in te halen.
2. Actieve deelnemers: Verhogen met een toeslag op basis van nominale termen betekent dat de opgebouwde pensioenen toegezegd aan actieve deelnemers jaarlijks per 1 januari kunnen worden verhoogd indien en voor zover het Pensioenfonds deze toeslag toekomstbestendig kan verlenen. Hierbij geldt een maximale maatstaf van 2,25%.
24
Deze toeslagverlening is van overeenkomstige toepassing op een ingegaan arbeidsongeschiktheidspensioen. Het beleid omtrent toekomstbestendige toeslagverlening is uitgewerkt in de ABTN. Indien er conform dit beleid geen ruimte is om toekomstbestendig toeslag te verlenen, is de verhoging nihil.
3. Gewezen deelnemers: Verhogen met een toeslag op basis van nominale termen betekent dat de pensioenaanspraken toegezegd aan gewezen deelnemers, pensioengerechtigden en overige aanspraakgerechtigden jaarlijks per 1 januari kunnen worden verhoogd indien en voor zover het Pensioenfonds deze toeslag toekomstbestendig kan verlenen. Hierbij geldt een maximale maatstaf van 2,00%. Het beleid omtrent toekomstbestendige toeslagverlening is uitgewerkt in de ABTN. Indien er conform dit beleid geen ruimte is om toekomstbestendig toeslag te verlenen, is de verhoging nihil.
4. Bij de voorwaardelijke toeslagverlening gelden de volgende uitgangspunten:
a. bij een beleidsdekkingsgraad onder het in de Pensioenwet vastgelegde niveau van 110% wordt geen toeslag verleend;
b. er wordt niet meer toeslag verleend dan naar verwachting in de toekomst te realiseren is; en
c. incidentele toeslagverlening om in het verleden niet volledig toegekende toeslag of in het verleden doorgevoerde vermindering van pensioenaanspraken en pensioenrechten te compenseren kan worden verleend indien:
• die toeslagverlening geen gevolgen heeft voor de toeslagverlening in de toekomst overeenkomstig het onder b bepaalde;
• de beleidsdekkingsgraad het niveau van het vereist eigen vermogen, bedoeld in artikel 132 van de Pensioenwet, behoudt; en
• in enig jaar ten hoogste een vijfde van het vermogen dat voor deze toeslagverlening beschikbaar is, wordt aangewend.
Hierbij streeft het Pensioenfonds ernaar om in het verleden niet verleende volledige toekenning van toeslagen tot maximaal 5 jaar terug in te halen.
5. Het bestuur stelt beleid vast voor de vaststelling van de ingevolge de vorige leden te verlenen toeslagen, met inachtneming van het daartoe bij en krachtens de Pensioenwet bepaalde. Het bestuur kan dit beleid aanpassen of hiervan afwijken door het toepassen van een lagere toeslagverlening indien dit in het belang is van het Pensioenfonds en de deelnemers, gewezen deelnemers, pensioengerechtigden en overige aanspraakgerechtigden en mits dit in overeenstemming is met het bij en krachtens de Pensioenwet bepaalde.
6. Het verhogen van het pensioen met een toeslag is voorwaardelijk; er is geen recht op een toeslag en het is ook voor de langere termijn niet zeker of en in hoeverre toeslagen zullen plaatsvinden. Het bestuur toetst elk jaar of de verhoging met een toeslag als bedoeld in de leden 2 en 3 kan plaatsvinden.
7. In de premies bepaald conform de daarvoor geldende regelgeving en op de wijze zoals omschreven in de ABTN wordt geen marge aangehouden voor toekomstige toeslagen. De toekenning van toeslagen dient daarom te worden gefinancierd uit het beleggingsrendement dat het Pensioenfonds maakt. Er wordt geen bestemmingsreserve gevormd voor toeslagen.
Artikel 24 Verminderen van pensioenaanspraken en pensioenrechten
1. Als ten gevolge van enige omstandigheid het financieel evenwicht van het Pensioenfonds wordt verbroken, wordt getracht het verbroken financieel evenwicht te herstellen, zonder reeds verworven aanspraken en reeds ingegane pensioenen aan te tasten. Mocht dat niet mogelijk zijn, dan kan het Pensioenfonds, als omschreven bij of krachtens de Pensioenwet, besluiten de verworven aanspraken en de ingegane pensioenen te verminderen, indien:
25
a. het Pensioenfonds gezien de beleidsdekkingsgraad niet voldoet aan de bij of krachtens artikel 131 van de Pensioenwet gestelde eisen ten aanzien van het minimaal vereist eigen vermogen of de bij of krachtens artikel 132 van de Pensioenwet gestelde eisen ten aanzien van het vereist eigen vermogen;
b. het Pensioenfonds niet in staat is binnen een redelijke termijn te voldoen aan artikel 131 of 132 van de Pensioenwet zonder dat de belangen van deelnemers, gewezen deelnemers, pensioengerechtigden, overige aanspraakgerechtigden of de werkgever onevenredig worden geschaad; en
c. alle overige beschikbare sturingsmiddelen, met uitzondering van het beleggingsbeleid, zijn ingezet in het herstelplan, bedoeld in artikel 138 of 139 van de Pensioenwet.
Het Pensioenfonds informeert de (gewezen) deelnemers, pensioengerechtigden, de werkgever en toezichthouder onverwijld schriftelijk over het besluit tot vermindering van pensioenaanspraken en pensioenrechten. De vermindering kan op zijn vroegst drie maanden nadat de pensioengerechtigden hierover zijn geïnformeerd en een maand nadat de (gewezen) deelnemers, werkgever en toezichthouder hierover zijn geïnformeerd, worden gerealiseerd.
Artikel 25 Kosten van de pensioenregeling –- Voorbehoud
1. Tussen het Pensioenfonds en de werkgever is vastgelegd dat de kosten van deze pensioenregeling voor rekening van de werkgever zijn. In de uitvoeringsovereenkomst tussen de werkgever en het Pensioenfonds zijn afspraken vastgelegd over de wijze waarop de verschuldigde premie tussen het Pensioenfonds en de werkgever wordt vastgesteld.
2. De werkgever is met de deelnemers overeengekomen dat zij een bijdrage in de kosten van de pensioenregeling verschuldigd zijn. De deelnemersbijdrage volgt uit afspraken die in het kader van het CAO-overleg en/of ondernemingsraad overleg tussen de werkgever en vakbonden en/of werknemersvertegenwoordigers van tijd tot tijd wordt overeengekomen.
3. De werkgever houdt zich de bevoegdheid voor tot vermindering of beëindiging van zijn bijdrage aan de pensioenregeling, in geval van een ingrijpende wijziging van omstandigheden.
Indien de werkgever van deze bevoegdheid gebruik maakt, zullen de deelnemers daarvan onverwijld schriftelijk in kennis worden gesteld, en zal het pensioenreglement zo nodig worden aangepast aan de gewijzigde situatie.
Artikel 26 Vrijstelling van premiebetaling bij arbeidsongeschiktheid
1. Tijdens de periode dat een deelnemer recht heeft op een uitkering krachtens de WIA, doch uiterlijk tot de eerste dag van de maand volgend op de maand waarin de deelnemer de leeftijd van 68 jaar bereikt, wegens ziekte ontstaan tijdens het deelnemerschap wordt vrijstelling van premiebetaling wegens arbeidsongeschiktheid verleend. Na verlening van vrijstelling van premiebetaling bij arbeidsongeschiktheid, wordt de verwerving van de pensioenaanspraken die de deelnemer op grond van deze pensioenregeling heeft, voortgezet overeenkomstig het vrijstellingspercentage volgens de hierna in dit artikel genoemde tabel:
Bij een arbeidsongeschiktheid van
26
Arbeidsongeschiktheidspercentage | Premievrijstellingspercentage |
80 – 100 % | 100,0 % |
65 – 80 % | 72,5 % |
55 – 65 % | 60,0 % |
45 – 55 % | 50,0 % |
35 – 45 % | 40,0 % |
0 – 35 % | 0,0 % |
2. Onder arbeidsongeschiktheid wordt in dit artikel verstaan: ongeschiktheid in de zin van de WIA alsmede gedurende de wachttijd voorafgaand aan de uitkering, een en ander als vastgesteld door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV).
3. De premievrijgestelde pensioenen worden berekend op basis van de laatst vastgestelde pensioengrondslag voorafgaande aan de datum waarop de arbeidsongeschiktheid 24 maanden heeft bestaan rekening houdend met het maximum pensioengevend jaarsalaris zoals beschreven in artikel 5 lid 2.
4. Indien en zolang de arbeidsovereenkomst van de deelnemer met de werkgever tijdens het bestaan van gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid in stand blijft, wordt met betrekking tot het deel van het ouderdomspensioen (en het daarvan afgeleide partner en wezenpensioen) en het overbruggingspensioen dat niet premievrij is gesteld, gehandeld conform het bepaalde in artikel 12 en artikel 13 lid 2.
5. Het bestaan van arbeidsongeschiktheid en de mate daarvan worden vastgesteld aan de hand van en overeenkomstig de beslissing van de uitvoeringsinstanties van de WIA.
6. Indien een wijziging optreedt in de mate van arbeidsongeschiktheid, zal de mate van premievrijstelling, voor zover berekend over dan nog toekomstige jaren met inachtneming van het in lid 4 bepaalde worden herzien, met ingang van de eerste van de maand volgende op de maand waarin de wijziging is vastgesteld. Als de mate van arbeidsongeschiktheid minder wordt dan 35%, wordt de premievrijstelling beëindigd per de eerste van de maand volgende op de maand waarin de wijziging is vastgesteld.
7. Indien een gedeeltelijk arbeidsongeschikte deelnemer de dienst van de werkgever verlaat, zal een daarna optredende verhoging van de mate van arbeidsongeschiktheid niet meer tot verhoging van de behouden aanspraken op ouderdoms-, overbruggings-, partner- en wezenpensioen kunnen leiden.
8. In voorkomende gevallen zijn de dekkingsbeperkingen zoals vermeld in artikel 4 lid 4 van dit pensioenreglement overeenkomstig van toepassing op vrijstelling van betaling van premie ten gevolge van arbeidsongeschiktheid.
27
Artikel 27 Plichten van de deelnemer
1. De deelnemer is verplicht:
• het Pensioenfonds alle gegevens te verschaffen, dan wel te doen verschaffen, die de verzekeraar nodig acht voor het sluiten en verhogen van de verzekering van partner-, wezen- en arbeidsongeschiktheidspensioen of vrijstelling van premiebetaling bij arbeidsongeschiktheid, dan wel voor het doen van uitkeringen van pensioen en het verlenen van vrijstelling van premiebetaling bij arbeidsongeschiktheid;
• het Pensioenfonds zo spoedig mogelijk mededeling te doen van feiten waarvan het bestaan of de wijziging van enige pensioenaanspraak afhankelijk is;
• het Pensioenfonds een uittreksel van de samenlevingsovereenkomst te overleggen (ten bewijze van een gezamenlijke huishouding) indien sprake is van samenwonen.
2. Het niet (doen) verschaffen van gegevens kan leiden tot afwijzen van aanvaarding van het risico van verzekeringen van pensioen of verhogingen daarvan, opschorting van uitkeringen of van het verlenen van vrijstelling van premiebetaling bij arbeidsongeschiktheid.
Artikel 28 Klachten en geschillen
Geschillen of klachten, die uit de toepassing van dit pensioenreglement ontstaan, worden beslist conform het bepaalde in het door het bestuur vast te stellen reglement klachten en geschillen.
Artikel 29 Informatieverplichtingen
1. Informatie aan deelnemer
a. Het Pensioenfonds verstrekt binnen drie maanden na de aanvang van het deelnemerschap laag 1 van Pensioen 1-2-3 aan de deelnemer, waarin de pensioenregeling in eenvoudige bewoordingen is uiteengezet.
b. Het Pensioenfonds verstrekt aan de deelnemer jaarlijks een uniform pensioenoverzicht (UPO). Hierin staan onder andere de verworven pensioenaanspraken en de te bereiken pensioenaanspraken indien de verwerving ongewijzigd tot de pensioendatum wordt voortgezet. Tevens worden op het UPO 3 mogelijke pensioenuitkomsten getoond: goed weer, slecht weer en verwacht scenario.
2. Informatie bij beëindiging van het deelnemerschap door ontslag
Bij beëindiging van het deelnemerschap door ontslag (anders dan door overlijden of pensionering), zoals bedoeld in artikel 19, en daarna ten minste jaarlijks, verstrekt het Pensioenfonds aan de gewezen deelnemer een opgave van de tot de ontslagdatum opgebouwde pensioenaanspraken.
3. Informatie bij scheiding
Bij echtscheiding of ontbinding van het huwelijk na scheiding van tafel en bed, bij beëindiging geregistreerd partnerschap dan wel bij beëindiging van de gezamenlijke huishouding, anders dan door overlijden of vermissing, zoals bedoeld in artikel 21 en daarna ten minste eenmaal per jaar, verstrekt het Pensioenfonds aan de gewezen partner een opgave van de opgebouwde aanspraak op bijzonder partnerpensioen.
Als in het kader van verevening van pensioenrechten, zoals omschreven in artikel 22, de gewezen partner recht op uitbetaling van een deel van het ouderdomspensioen van de (gewezen) deelnemer heeft verkregen, verstrekt het Pensioenfonds aan de gewezen partner een opgave waarin het recht op
28
uitbetaling van het te verevenen ouderdomspensioen en de pensioendatum zijn vermeld. De (gewezen) deelnemer dan wel gepensioneerde ontvangt van de opgave een afschrift.
4. Informatie bij ingang pensioen
Op de ingangsdatum van het pensioen, bij tussentijdse wijzigingen in het nettopensioen en daarna jaarlijks verstrekt het Pensioenfonds aan de rechthebbende een opgave van zijn pensioenuitkering.
5. Informatie op verzoek
5.1 Het Pensioenfonds verstrekt de deelnemers, de gewezen deelnemers, de gewezen partners en pensioengerechtigden op verzoek:
a. het pensioenreglement;
b. het jaarverslag en de jaarrekening van het Pensioenfonds;
c. de uitvoeringsovereenkomst;
d. een herstelplan;
e. informatie over de hoogte van de beleidsdekkingsgraad;
f. informatie over het van toepassing zijn van een aanwijzing;
g. informatie over de instelling van een bewindvoerder; en
h. informatie over de consequenties van uitruil.
5.2 Het Pensioenfonds verstrekt deze informatie op verzoek ook aan vertegenwoordigers van (gewezen) deelnemers, van gewezen partners of van pensioengerechtigden.
5.3 Het Pensioenfonds verstrekt de deelnemers, de gewezen deelnemers, de gewezen partners en pensioengerechtigden op verzoek een opgave van de hoogte van zijn opgebouwde pensioenaanspraken, reglementair te bereiken pensioenaanspraken of pensioenrechten en de voor hem relevante informatie over beleggingen.
6. Overige informatieverplichtingen
Naast de hierboven genoemde informatie zal het Pensioenfonds alle informatie verstrekken of via de website beschikbaar stellen die op grond van de Pensioenwet, het Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling en andere bij of krachtens de Pensioenwet vastgestelde regels verplicht is.
7. Schriftelijke informatie
Alle informatie wordt door het Pensioenfonds schriftelijk verstrekt en verzonden naar het bij haar laatst bekende adres van de deelnemer, gewezen deelnemer, de gewezen partner of de rechthebbende op een pensioenuitkering. Zodra het Pensioenfonds in staat is de informatie elektronisch te verstrekken, zal na instemming van de deelnemer, gewezen deelnemer, de gewezen partner of de rechthebbende de informatie elektronisch worden verzonden naar het bij haar laatst bekende e-mailadres. Als het e- mailadres onjuist blijkt te zijn, zal de informatie schriftelijk worden verstrekt.
Artikel 30 Verbod op vervreemding
1. De uit deze pensioenregeling voortvloeiende aanspraken zijn niet vatbaar voor vervreemding, verpanding, bezwaring op welke wijze dan ook, kunnen niet feitelijk voorwerp van zekerheid worden en kunnen niet worden prijsgegeven.
2. Overdracht, inpandgeving of elke andere handeling, waardoor de deelnemer of de gewezen deelnemer enig recht op zijn pensioen of zijn aanspraak of pensioen aan een ander toekent, is slechts geldig voor zover beslag op zijn pensioen geldig zou zijn bij het ontbreken van andere inkomsten.
29
3. Een pensioen of een aanspraak op pensioen kan niet worden afgekocht, behoudens het bepaalde in de Pensioenwet.
Artikel 31 Onvoorziene gevallen
In alle gevallen waarin dit pensioenreglement niet voorziet, beslist het bestuur.
Artikel 32 Fiscaal voorbehoud en glijclausule
1. De werkgever maakt een voorbehoud ten aanzien van de omvang van de in dit pensioenreglement vastgelegde pensioentoezegging.
2. Onder het totale ouderdomspensioen wordt verstaan:
• de uitkering als omschreven in artikel 9, eerste lid, onderdeel b, en vijfde lid, onderdeel b, van de Algemene Ouderdomswet, vermeerderd met de vakantietoeslag;
• uitkeringen ingevolge pensioenaanspraken uit andere dienstbetrekkingen;
• de uit deze toezegging voortvloeiende uitkeringen.
3. Het begrip pensioengevend loon omvat alle loonbestanddelen als bedoeld in hoofdstuk IIb van de Wet op de loonbelasting 1964 en de daarop gebaseerde bepalingen uit het Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965 die als pensioengevend loon kunnen meetellen. Ingeval over de uitleg van de vorenstaande volzin geen overeenstemming kan worden bereikt in een bezwaar- dan wel beroepsprocedure, zal het begrip pensioengevend loon worden opgevat als het vaste, in contanten uitgekeerde pensioengevend inkomen, vermeerderd met de ingevolge de bepalingen van de Wet op de loonbelasting 1964 in aanmerking te nemen looncomponenten.
Het vorenstaande is van overeenkomstige toepassing op de in dit pensioenreglement vastgelegde aanspraken op partner- en wezenpensioen, zij het dat voor deze aanspraken geldt dat zij nooit meer kunnen bedragen dan 70% respectievelijk 14% van het bereikbare ouderdomspensioen, waarbij het percentage van 14 wordt vervangen door 28 ingeval de partner van de deelnemer na de deelnemer komt te overlijden, doch voordat de gerechtigden tot het wezenpensioen de leeftijd van 30 jaar hebben bereikt. Onder bereikbaar pensioengevend loon wordt verstaan het pensioengevend loon dat de deelnemer binnen de vastgestelde loopbaanontwikkeling in zijn functie zou hebben kunnen bereiken.
In aanvulling op het voorgaande: het ouderdomspensioen, partnerpensioen en wezenpensioen kunnen meer bedragen dan in de Wet op de Loonbelasting opgenomen maxima voor zover zulks het gevolg is van de omstandigheid dat artikel 18ga van de Wet op de Loonbelasting 1964 tot 1 januari 2015 niet van toepassing was.
4. Indien naar het oordeel van de belastingadministratie of de rechter in belastingzaken, blijkens een rechtens onaantastbare aanslag wegens één of meer elementen de onderhavige pensioenregeling niet beschouwd kan worden als regeling in de zin van hoofdstuk IIB van de Wet op de loonbelasting 1964, dan zullen de elementen van deze pensioenregeling worden vervangen door zodanige elementen die wel in overeenstemming zijn met de wettelijke regeling van hoofdstuk IIB van de Wet op de loonbelasting 1964 en waarover uiterlijk in het jaar waarin de uitspraak van de belastingrechter onherroepelijk is geworden, overeenstemming zal zijn bereikt met de belastingadministratie.
De aanspraken zullen in de in deze alinea bedoelde situatie van aanvang af worden verminderd tot het niveau van de maximale toezegging waarop de omkeerregel wel van toepassing is. Vervanging zal geschieden binnen 9 maanden nadat de uitspraak van de belastingrechter onherroepelijk is geworden of overeenstemming zal zijn bereikt met de belastingadministratie.
30
Ingeval het Pensioenfonds en de belastingadministratie geen overeenstemming bereiken en er geen sprake is van inmenging van de belastingrechter, zullen de fiscaal niet-geaccepteerde elementen binnen 9 maanden nadat van het niet bereiken van overeenstemming blijkt, worden vervangen door fiscaal geaccepteerde elementen.
Artikel 33 Inwerkingtreding
Dit pensioenreglement is in werking getreden op 1 januari 2020 en laatstelijk gewijzigd per 19 maart 2020 Het oude pensioenreglement, laatstelijk gewijzigd per 1 januari 2019 is vervallen en niet meer van kracht voor degenen die op of na 1 januari 2020 deelnemer zijn, onverminderd het bepaalde in de bijlagen.
31
Bijlage 1 - Overgangsbepalingen met betrekking tot de wijziging van de pensioenrichtdatum van 65 jaar in 67 jaar
Deze overgangsbepalingen zijn van kracht geworden als gevolg van de wijziging van de pensioenrichtdatum van 65 jaar in 67 jaar per 1 januari 2014. De pensioenrichtdatum is per 1 januari 2018 verder verhoogd van 67 jaar in 68 jaar.
Artikel 1 Deelnemers
De bepalingen in deze bijlage zijn van toepassing op de deelnemers aan de pensioenregeling zoals deze van kracht was ná 1 januari 2006 en vóór 1 januari 2014.
Artikel 2 Premievrije aanspraken met pensioendatum 65 jaar
1. De aanspraken op ouderdomspensioen, partnerpensioen en wezenpensioen die zijn opgebouwd ná 1 januari 2006 en vóór 1 januari 2014 worden premievrij gemaakt.
2. Voor de ouderdomspensioenaanspraken blijft de pensioenrichtdatum 65 jaar.
3. De premievrije aanspraken op ouderdomspensioen, partnerpensioen en wezenpensioen kunnen jaarlijks worden aangepast conform het bepaalde in artikel 23 van het pensioenreglement.
Artikel 3 Factoren voor uitruil en hoog-laag pensioen
1. De factoren voor de uitruil van pensioensoorten en voor de berekening van een hoog-laag pensioen zijn de factoren volgens artikel 13a, 15, 16 en 17 van het pensioenreglement.
2. Voor zover daarvan in deze bijlage niet is afgeweken, gelden voor de aanspraken uit hoofde van deze bijlage de bepalingen van het pensioenreglement.
32
Bijlage 2 - Overgangsbepalingen met betrekking tot de wijziging van de pensioenrichtdatum van 62 jaar in 65 jaar
Artikel 1 Deelnemers
De bepalingen in deze bijlage zijn van toepassing op de deelnemers aan de pensioenregeling zoals deze van kracht was tot 31 december 2005.
Artikel 2 Premievrije aanspraken met pensioendatum 62 jaar
1. De aanspraken op ouderdomspensioen, partnerpensioen en wezenpensioen die zijn opgebouwd tot en met 31 december 2005 worden premievrij gemaakt.
2. Voor de ouderdomspensioenaanspraken blijft de pensioenrichtdatum 62 jaar.
3. De premievrije aanspraken op ouderdomspensioen, partnerpensioen en wezenpensioen kunnen jaarlijks worden aangepast conform het bepaalde in artikel 23 van het pensioenreglement.
Artikel 3 Factoren voor uitruil en hoog-laag pensioen
1. De factoren voor de uitruil van pensioensoorten en voor de berekening van een hoog-laag pensioen zijn de factoren volgens artikel 13b, 15, 16 en 17 van het pensioenreglement.
2. Voor zover daarvan in deze bijlage niet is afgeweken, gelden voor de aanspraken uit hoofde van deze bijlage de bepalingen van het pensioenreglement.
33
Bijlage 3 – Maximum dagloon op jaarbasis, maximum jaarsalaris en franchise
Het maximum dagloon op jaarbasis conform artikel 5 lid 1 van het pensioenreglement
1-1-2007 | € 45.017,- |
1-1-2008 | € 46.205,- |
1-1-2009 | € 47.802,- |
1-1-2010 | € 48.716,- |
1-1-2011 | € 49.298,- |
1-1-2012 | € 50.064,- |
1-1-2013 | € 50.853,- |
1-7-2013 | € 51.145,- |
1-1-2014 | € 51.417,- |
1-1-2015 | € 51.976,- |
1-1-2016 | € 52.766,- |
1-1-2017 | € 53.706,- |
1-1-2018 | € 54.614,- |
1-1-2019 | € 55.927,- |
1-1-2020 | € 57.232,- |
Het maximum jaarsalaris conform artikel 5 lid 3 van het pensioenreglement
1-1-2007 | € 275.000,- |
1-1-2008 | € 287.300,- |
1-1-2009 | € 309.100,- |
1-1-2010 | € 324.700,- |
1-1-2011 | € 330.300,- |
1-1-2012 | € 339.600,- |
1-1-2013 | € 350.100,- |
1-1-2014 | € 356.000,- |
1-1-2015 | € 364.100,- |
1-1-2016 | € 375.200,- |
1-1-2017 | € 389.300,- |
1-1-2018 | € 401.500,- |
1-1-2019 | € 418.400,- |
1-1-2020 | € 441.200,- |
34
Te hanteren franchise conform artikel 5 lid 4 van het pensioenreglement
1-1-2001 | € | 13.613,41 |
1-1-2002 | € | 14.128,68 |
1-1-2003 | € | 14.648,44 |
1-1-2004 | € | 14.648,44 |
1-1-2005 | € | 15.583,00 |
1-1-2006 | € | 11.566,00 |
1-1-2007 | € | 11.872,00 |
1-1-2008 | € | 12.209,00 |
1-1-2009 | € | 12.575,00 |
1-1-2010 | € | 12.952,00 |
1-1-2011 | € | 12.952,00 |
1-1-2012 | € | 13.310,00 |
1-1-2013 | € | 13.542,00 |
1-1-2014 | € | 13.765,00 |
1-1-2015 | € | 12.642,00 |
1-1-2016 | € | 12.953,00 |
1-1-2017 | € | 13.123,00 |
1-1-2018 | € | 13.344,00 |
1-1-2019 | € | 13.785,00 |
1-1-2020 | € | 14.167,00 |
35
Bijlage 4 – Flexfactoren
Onderstaande flexfactoren zijn voor het laatst herzien per 1 januari 2020.
Factoren flexibele pensioendatum conform artikel 13 van het pensioenreglement (aanspraken met pensioenrichtdatum 68)
Factoren geldend voor vervroeging van de pensioendatum conform artikel 13 lid 3 van het pensioenreglement:
Vervroegde Pensioendatum | Vervroegingsfactor ouderdomspensioen |
57 | 0,610 0,633 0,659 0,686 0,715 0,746 0,780 0,816 0,855 0,898 0,945 1,000 |
58 | |
59 | |
60 | |
61 | |
62 | |
63 | |
64 | |
65 | |
66 | |
67 | |
68+1m |
36
Factoren flexibele pensioendatum conform artikel 13a van het pensioenreglement (aanspraken met pensioenrichtdatum 65)
Factoren geldend voor uitstel van de pensioendatum conform artikel 13a lid 4 van het pensioenreglement:
Uitgestelde Pensioendatum | Uitstelfactor ouderdomspensioen |
65 | 1,000 1,049 1,104 1,169 |
66 | |
67 | |
68+1m |
Factoren geldend voor vervroeging van de pensioendatum conform artikel 13a lid 5 van het pensioenreglement:
Vervroegde Pensioendatum | Vervroegingsfactor ouderdomspensioen |
57 | 0,715 0,742 0,772 0,804 0,838 0,874 0,913 0,955 1,000 |
58 | |
59 | |
60 | |
61 | |
62 | |
63 | |
64 | |
65 |
37
Factoren flexibele pensioendatum conform artikel 13b van het pensioenreglement (aanspraken met pensioenrichtdatum 62)
Factoren geldend voor uitstel van de pensioendatum conform artikel 13b lid 4 van het pensioenreglement
Uitgestelde Pensioendatum | Uitstelfactor Ouderdomspensioen | Overbruggingspensioen |
62 | ||
1,000 | 1,000 | |
63 | ||
1,044 | 1,501 | |
64 | ||
1,092 | 3,008 | |
65 | ||
1,144 | ||
66 | ||
1,202 | ||
67 | ||
1,265 | ||
68+1m | ||
1,341 |
Factoren geldend voor omzetten op leeftijd 62 van overbruggingspensioen in ouderdomspensioen per de gekozen pensioendatum conform artikel 13b lid 4 van het pensioenreglement
Uitgestelde Pensioendatum | Omzettingsfactor op leeftijd 62 bij omzetten overbruggingspensioen 62-65 in ouderdomspensioen per gekozen pensioendatum |
62 | 0,126 0,132 0,138 0,144 0,152 0,160 0,169 |
63 | |
64 | |
65 | |
66 | |
67 | |
68+1m |
38
Factoren geldend voor vervroeging van de pensioendatum conform artikel 13b lid 6 van het pensioenreglement:
Vervroegde Pensioendatum | Vervroegingsfactor | |
Ouderdomspensioen | Overbruggingspensioen | |
57 | 0,820 | 0,371 |
58 | 0,852 | 0,425 |
59 | 0,886 | 0,498 |
60 | 0,921 | 0,599 |
61 | 0,959 | 0,749 |
62* | 1,000 | 1,000 |
*Vervroegingsfactoren, die betrekking hebben op vervroeging van pensioenaanspraken met pensioenrichtdatum 60 jaar, worden op verzoek door het Pensioenfonds verstrekt.
Factoren geldend voor omzetten van overbruggingspensioen met eindleeftijd 65 jaar in overbruggingspensioen met eindleeftijd de eerste dag van de maand volgend op de maand waarin de deelnemer de leeftijd van 68 jaar bereikt conform artikel 13b lid 7 van het pensioenreglement
Pensioendatum | Bij pensioneren Overbruggingspensioen | Op leeftijd 62 Overbruggingspensioen |
57 | 0,271 | |
58 | 0,299 | |
59 | 0,332 | |
60 | 0,374 | |
61 | 0,427 | |
62 | 0,497 | 0,497 |
63 | 0,596 | |
64 | 0,743 | |
65 | 0,987 | |
66 | 1,466 | |
67 | 2,833 | |
68+1m |
39
Uitruilfactoren partnerpensioen in ouderdomspensioen conform artikel 15 van het pensioenreglement
Pensioenleeftijd | Percentage |
57 | 19,4% 20,2% 21,1% 21,9% 22,9% 23,8% 24,8% 25,9% 27,0% 28,1% 29,3% 30,7% |
58 | |
59 | |
60 | |
61 | |
62 | |
63 | |
64 | |
65 | |
66 | |
67 | |
68+1m |
Uitruilfactoren ouderdomspensioen in partnerpensioen conform artikel 16 van het pensioenreglement
Pensioenleeftijd | Percentage |
57 | 515% 495% 475% 456% 438% 420% 403% 387% 371% 356% 342% 325% |
58 | |
59 | |
60 | |
61 | |
62 | |
63 | |
64 | |
65 | |
66 | |
67 | |
68+1m |
40
Hoog - Laag factoren ouderdomspensioen conform artikel 17 van het pensioenreglement
Tabel voor de eerste periode hoog en de tweede periode laag ouderdomspensioen (in de verhouding 100:75) | ||
Xxxxxxxxxxxxxxxx | Factor bij een eerste tijdvak van | |
5 jaar | 10 jaar | |
57 | 1,258 | 1,193 |
58 | 1,256 | 1,189 |
59 | 1,254 | 1,185 |
60 | 1,251 | 1,182 |
61 | 1,249 | 1,177 |
62 | 1,246 | 1,173 |
63 | 1,243 | 1,169 |
64 | 1,240 | 1,164 |
65 | 1,237 | 1,159 |
66 | 1,234 | 1,153 |
67 | 1,230 | 1,148 |
68+1m | 1,227 | 1,130 |
41