Bijlage 5 Uitsluitings- en beëindigingsgronden
Bijlage 5 Uitsluitings- en beëindigingsgronden
Looptijd
Deze bijlage gaat in op 1 januari 2020 en duurt tot en met 31 december 2020.
Akkoordverklaring
Ondergetekende verklaart zich als gerechtigd vertegenwoordiger van opdrachtnemer akkoord met deze bijlage door een handtekening te plaatsen achter het betreffende document op het Handtekeningenblad, wat samen met deze bijlage onderdeel uitmaakt van de contractering in Negometrix onder tendernummer ?.
Inleiding
Artikel 20 lid 2 DVO luidt dat op geen van de deelnemers aan een samenwerkingsverband noch op de hoofd- en/of de onderaannemer(s) een van de uitsluitingsgronden zoals opgenomen in deze bijlage van toepassing is. Daarnaast kunnen de omstandigheden zoals hierbeneden omschreven op grond van artikel 6 lid 5 DVO reden zijn tot onmiddellijke ontbinding van de DVO.
Deze bepalingen en deze bijlage dienen zo te worden gelezen dat dit op opdrachtnemer als hoofdaannemer zelf alsmede de relatie die de hoofdaannemer wil aangaan met toekomstige onderaannemers alsook de relatie(s) die de hoofdaannemer reeds aangegaan is (dus met bestaande onderaannemers), betrekking heeft. Aldus is de hoofdaannemer als opdrachtnemer jegens opdrachtgever gehouden nimmer een onderaannemer te engageren op wie een van de onderstaande gronden van toepassing is.
Indien op grond van artikel 6 lid 5 DVO de DVO onmiddellijk wordt ontbonden, kan dan wel kunnen door één of meer van de deelnemers aan voornoemd samenwerkingsverband in verband met die ontbinding jegens opdrachtgever geen aanspraak gemaakt worden op een vergoeding uit welke hoofde dan ook. Het voorgaande laat alle overige rechten van opdrachtgever onverlet.
Artikel 20 lid 2 DVO en deze bijlage dienen verder zo gelezen te worden dat voor zover sprake is van een bestaande contractuele relatie tussen opdrachtgever en opdrachtnemer en zich ten aanzien van een bestaande onderaannemer van opdrachtnemer een grond voordoet genoemd in deze bijlage, er een bevoegdheid ontstaat voor opdrachtgever van opdrachtnemer (zijnde de hoofdaannemer) te verlangen dat deze terstond het contract tussen haar en de onderaannemer ontbindt. Indien dat contract tussen haar en de onderaannemer wordt ontbonden, kan door de onderaannemer in verband met die ontbinding jegens opdrachtgever geen aanspraak gemaakt worden op een vergoeding uit welke hoofde dan ook. Het voorgaande laat alle overige rechten van opdrachtgever onverlet.
Uitsluitings- en beëindigingsgronden
Artikel 20 lid 2 DVO en artikel 6 lid 5 DVO zien in ieder geval op de navolgende gronden:
1. Een onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak waarin een veroordeling als bedoeld in het tweede lid is uitgesproken. Het gaat in dat geval uitsluitend om rechterlijke uitspraken die niet ouder dan 5 jaar zijn te rekenen vanaf het moment dat opdrachtgever aanspraak maakt op nakoming van de in artikel 20 lid 2 DVO, artikel 6 lid 5 DVO en deze bijlage genoemde verplichtingen.
2. Voor de toepassing van het eerste lid worden aangewezen veroordelingen ter zake van:
a. deelneming aan een criminele organisatie in de zin van artikel 2 van Kaderbesluit 2008/841/JBZ van de Raad van 24 oktober 2008 ter bestrijding van de georganiseerde criminaliteit (PbEU 2008, L 300);
b. omkoping in de zin van artikel 3 van de Overeenkomst ter bestrijding van corruptie waarbij ambtenaren van de Europese Gemeenschappen of van de lidstaten van de Europese Unie betrokken zijn (PbEU 1997, C 195) en van artikel 2, eerste lid, van Kaderbesluit 2003/568/JBZ van de Raad van 22 juli 2003 inzake de bestrijding van corruptie in de privésector (PbEU 2003, L 192);
c. fraude in de zin van artikel 1 van de overeenkomst aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Gemeenschap (PbEG 1995, C 316);
x. xxxxxxxxx van geld in de zin van artikel 1 van richtlijn nr. 91/308/EEG van de Raad van 10 juni 1991 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld (PbEG L 1991, L 166) zoals gewijzigd bij richtlijn nr. 2001/97/EG van het Europees Parlement en de Raad (PbEG L 2001, 344);
e. terroristische misdrijven of strafbare feiten in verband met terroristische activiteiten in de zin van de artikelen 1, 3 en 4 van Kaderbesluit 2002/475/JBZ van de Raad van 13 juni 2003 inzake terrorismebestrijding (PbEU 2002, L 164);
f. kinderarbeid en andere vormen van mensenhandel in de zin van artikel 2 van Richtlijn 2011/36/EU van het Europees Parlement en de Raad van 5 april 2011 inzake de voorkoming en bestrijding van mensenhandel en de bescherming van slachtoffers daarvan, en ter vervanging van Kaderbesluit 2002/629/JBZ (PbEU 2011, L 101).
3. Indien jegens een persoon die lid is van het bestuurs-, leidinggevend of toezichthoudend orgaan of die daarin vertegenwoordigings-, beslissings- of controlebevoegdheid heeft, een onherroepelijke veroordeling als bedoeld in het tweede lid is uitgesproken.
4. Een onherroepelijke en bindende rechterlijke of administratieve beslissing overeenkomstig de wettelijke bepalingen van het land waar de (rechts)persoon is gevestigd of overeenkomstig nationale wettelijke bepalingen is vastgesteld dat de (rechts)persoon niet voldoet aan zijn verplichtingen tot betaling van belastingen of sociale zekerheidspremies.
5. Het vierde lid is niet van toepassing indien de (rechts)persoon zijn verplichtingen is nagekomen door de verschuldigde belastingen of sociale zekerheidspremies te betalen, met inbegrip van lopende rente of boetes indien toepasselijk, of een bindende regeling tot betaling daarvan te treffen.
6. Als veroordelingen als bedoeld in het tweede lid worden in ieder geval aangemerkt veroordelingen op grond van artikel 134a140, 140a, 177, 178, 225, 226, 227, 227a, 227b, 273f, 285, derde lid, 323a, 328ter, tweede lid, 420bis, 420ter of 420quater van het Wetboek van Strafrecht, of veroordelingen wegens overtreding van de in artikel 83 van het Wetboek van Strafrecht bedoelde misdrijven, indien aan het bepaalde in dat artikel is voldaan.
7. De (rechts)persoon verkeert in staat van faillissement of liquidatie, diens werkzaamheden zijn gestaakt, jegens hem geldt een surseance van betaling of een (faillissements -)akkoord, of de (rechts)persoon verkeert in een andere vergelijkbare toestand ingevolge een soortgelijke procedure uit hoofde van op hem van toepassing zijnde wet - en regelgeving;
8. Opdrachtgever kan aannemelijk maken dat de persoon in de uitoefening van zijn beroep een ernstige fout1 heeft begaan, waardoor zijn integriteit in twijfel kan worden getrokken. Het gaat in dit geval uitsluitend om ernstige fouten die niet ouder zijn dan 3 jaar te rekenen vanaf het moment dat opdrachtgever aanspraak maakt op nakoming van de in artikel 20 lid 2 DVO, artikel 6 lid 5 DVO en deze bijlage genoemde verplichtingen;
9. Opdrachtgever beschikt over aanwijzingen om te concluderen dat de (rechts)persoon met andere ondernemers overeenkomsten heeft gesloten die gericht zijn op vervalsing van de mededinging. Het gaat in dit geval uitsluitend om beschikkingen als bedoeld in artikel 4.7, eerste lid, onderdelen c en d Aanbestedingswet 2012 die niet langer dan 3 jaar geleden onherroepelijk zijn geworden, te rekenen vanaf het moment dat opdrachtgever aanspraak maakt op nakoming van de in artikel 20 lid 2 DVO, artikel 6 lid 5 DVO en deze bijlage genoemde verplichtingen;
10. De (rechts)persoon heeft blijk gegeven van aanzienlijke of voortdurende tekortkomingen bij de uitvoering van een wezenlijk voorschrift van een eerdere overheidsopdracht, een eerdere opdracht van een speciale-sectorbedrijf of een eerdere concessieopdracht en dit heeft geleid tot vroegtijdige beëindiging van die eerdere opdracht, tot schadevergoeding of tot andere vergelijkbare sancties. Het gaat in dat geval uitsluitend om tekortkomingen die niet ouder zijn dan 3 jaar te rekenen vanaf het moment dat opdrachtgever aanspraak maakt op nakoming van de in artikel 20 lid 2 DVO, artikel 6 lid 5 DVO en deze bijlage genoemde verplichtingen;
11. De (rechts)persoon heeft zich in ernstige mate schuldig gemaakt aan valse verklaringen bij het verstrekken van de informatie die nodig is voor de controle op het ontbreken van gronden
1 De persoon heeft in de uitoefening van zijn beroep de afgelopen drie jaar een ernstige fout begaan, waardoor zijn integriteit in twijfel kan worden getrokken. Als het door de persoon begaan van een ernstige fout in de uitoefening van zijn beroep wordt in ieder geval aangemerkt:
a) het doen van een gift of belofte of het aanbieden van een dienst indien redelijkerwijs kan worden aangenomen dat daarmee wordt beoogd iemand iets te laten doen wat in strijd is met zijn plicht;
b) het vervalsen of valselijk opmaken van een geschrift dat bestemd is om tot bewijs van enig feit te dienen;
c) het verstrekken van onjuiste gegevens of het ten onrechte niet verstrekken van juiste gegevens, indien redelijkerwijs kan worden aangenomen dat daarmee wordt beoogd financieel voordeel te behalen (vermoeden van fraude);
d) het handelen of nalaten waardoor de lichamelijke integriteit van werknemers of andere personen ernstig in gevaar wordt gebracht;
e) het opgelegd hebben gekregen van een boete of last onder dwangsom in de zin van artikel 56 van de Mededingingswet;
f) het in het kader van de uitvoering van een opdracht hebben begaan van een onrechtmatige daad waaruit ernstige schade is voortgevloeid, met dien verstande dat de onder a tot en met f genoemde gedragingen plaatsvinden.
voor uitsluiting of het voldoen aan de geschiktheidseisen of heeft die informatie achtergehouden, dan wel was niet in staat de ondersteunende documenten over te leggen;
12. De (rechts)persoon heeft getracht om het besluitvormingsproces van opdrachtgever onrechtmatig te beïnvloeden, om vertrouwelijke informatie te verkrijgen die hem onrechtmatige voordelen in de aanbestedingsprocedure kan bezorgen, of heeft door nalatigheid misleidende informatie verstrekt die een belangrijke invloed kan hebben op besluiten inzake uitsluiting, selectie en gunning;
13. De (rechts)persoon heeft niet voldaan aan zijn verplichtingen tot betaling van belastingen of van sociale zekerheidspremies. Het gaat in dit geval uitsluitend om het niet nakomen van de in dat onderdeel bedoelde betalingsverplichtingen die zijn vastgesteld niet langer dan 3 jaar voorafgaand aan het moment dat opdrachtgever aanspraak maakt op nakoming van de in artikel 20 lid 2 DVO, artikel 6 lid 5 DVO en deze bijlage genoemde verplichtingen. Artikel 2.86, vijfde lid Aanbestedingswet, is in een dergelijk geval van overeenkomstige toepassing.
14. De (rechts)persoon voorkomt op de lijst van de Global Compact Principles van de Verenigde Naties.
15. De (rechts)persoon is niet in het bezit van een actief geregistreerde AGB-code.
16. De (rechts)persoon heeft geen solvabiliteitsratio opgebouwd die gelijk is aan, of hoger is dan 15% op basis van de volgende formule:
eigen vermogen / (gedeeld door het) totaal vermogen * (vermenigvuldigd met) 100%.
De solvabiliteitsratio dient te zijn gebaseerd op de meest recente jaarrekening, zijnde die van het kalenderjaar 2018. Vanaf het (eventuele) kalenderjaar 2021 moet de solvabiliteitsratio worden opgehoogd naar 20% op basis van dezelfde formule en gebaseerd op de jaarrekening over het kalenderjaar 2019. De definities van de RJ dienen te worden gehanteerd voor de verslaggeving.
Uitzondering: Kleine aanbieders die geen jaarrekening (laten) maken en die de inkomsten opgeven als inkomsten uit overige werkzaamheden voor de Inkomstenbelasting zijn vrijgesteld van de vermogenseis.
17. Voor een coöperatie U.A. volstaat voor 2020 een solvabiliteit van 10%, waarbij de coöperatie erop toeziet dat de leden individueel voldoen aan de boven gestelde/eerder gestelde eis van 15% in 2020 en 20% in 2021.
18. De (rechts)persoon is tekortgeschoten in de nakoming van enige verbintenis voortvloeiend uit een eerdere DVO en/of bijlagen. Deze tekortkoming(en) heeft (dan wel hebben) geleid tot opzegging en/of ontbinding van die eerdere DVO.