Dit document vormt slechts een documentatiehulpmiddel en verschijnt buiten de verantwoordelijkheid van de instellingen
Dit document vormt slechts een documentatiehulpmiddel en verschijnt buiten de verantwoordelijkheid van de instellingen
►B OVEREENKOMST BETREFFENDE EEN GEMEENSCHAPPELIJKE REGELING INZAKE
DOUANEVERVOER
(PB L 226 van 13.8.1987, blz. 2)
Gewijzigd bij:
Publicatieblad
nr. blz. datum
►M1 | Besluit nr. 1/88 van de Gemengde Commissie EEG-EVA „Gemeen schappelijk douanevervoer” van 22 april 1988 | L 162 | 5 | 29.6.1988 |
►M2 | Besluit nr. 1/89 van de Gemengde Commissie EEG-EVA „Gemeen schappelijk douanevervoer” van 3 mei 1989 | L 200 | 4 | 13.7.1989 |
►M3 | Besluit nr. 2/89 van de Gemengde Commissie EEG-EVA „Gemeen schappelijk douanevervoer” van 8 december 1989 | L 108 | 4 | 28.4.1990 |
►M4 | Besluit nr. 1/90 van de Gemengde Commissie EEG-EVA „Gemeen schappelijk douanevervoer” van 13 december 1990 | L 75 | 2 | 21.3.1991 |
►M5 | Besluit nr. 1/91 van de Gemengde Commissie EEG-EVA „Gemeen schappelijk douanevervoer” van 19 september 1991 | L 402 | 1 | 31.12.1992 |
►M6 | Overeenkomst in de vorm van een briefwisseling inzake de wijziging van de Overeenkomst tussen de Europese Economische Gemeenschap en de Republiek Oostenrijk, de Republiek Finland, de Republiek IJs land, het Koninkrijk Noorwegen, het Koninkrijk Zweden en de Zwit serse Bondsstaat inzake de wijziging van de Overeenkomst van 20 mei 1987 betreffende een gemeenschappelijke regeling inzake douanever voer | L 25 | 27 | 2.2.1993 |
►M7 | Besluit nr. 2/93 van de Gemengde Commissie EEG-EVA „Gemeen schappelijk douanevervoer” van 23 september 1993 | L 12 | 33 | 15.1.1994 |
►M8 | Besluit nr. 1/94 van de Gemengde Commissie EEG-EVA „Gemeen schappelijk douanevervoer” van 8 december 1994 | L 371 | 2 | 31.12.1994 |
►M9 | Besluit nr. 3/94 van de Gemengde Commissie EEG-EVA „Gemeen schappelijk douanevervoer” van 8 december 1994 | L 371 | 6 | 31.12.1994 |
►M10 | Aanbeveling nr. 1/93 van het Gemengd Comité EEG-EVA „Vereen voudiging van de formaliteiten” van 23 september 1993 | L 36 | 27 | 14.2.1996 |
►M11 | Aanbeveling nr. 1/93 van het Gemengde Commissie EEG-EVA „Ge meenschappelijk douanevervoer” van 23 september 1993 | L 36 | 32 | 14.2.1996 |
►M12 | Besluit nr. 2/95 van de Gemengde Commissie EG-EVA „Gemeen schappelijk douanevervoer” van 26 oktober 1995 | L 117 | 14 | 14.5.1996 |
►M13 | Besluit nr. 3/96 van de Gemengde Commissie EG-EVA „Gemeen schappelijk douanevervoer” van 5 december 1996 | L 43 | 32 | 14.2.1997 |
►M14 | Besluit nr. 4/96 van de Gemengde Commissie EG-EVA „Gemeen schappelijk douanevervoer” van 5 december 1996 | L 43 | 33 | 14.2.1997 |
►M15 | Overeenkomst in de vorm van een briefwisseling tussen de Europese Gemeenschap en de Republiek IJsland, het Koninkrijk Noorwegen en de Zwitserse Bondsstaat houdende wijziging van de Overeenkomst van 20 mei 1987 betreffende een gemeenschappelijke regeling inzake dou anevervoer | L 91 | 14 | 5.4.1997 |
►M16 | Besluit nr. 2/97 van de Gemengde Commissie EG-EVA „Gemeen schappelijk douanevervoer” van 23 juli 1997 | L 238 | 27 | 29.8.1997 |
►M17 | Besluit nr. 3/97 van de Gemengde Commissie EG-EVA „Gemeen schappelijk douanevervoer” van 23 juli 1997 | L 238 | 30 | 29.8.1997 |
►M18 | Besluit nr. 4/97 van de Gemengde Commissie EG-EVA „Gemeen | L 5 | 34 | 9.1.1998 |
schappelijk douanevervoer” van 17 december 1997
►M19 | Besluit nr. 1/99 van de Gemengde Commissie EG-EVA „Gemeen schappelijk douanevervoer” van 12 februari 1999 | L 65 | 50 | 12.3.1999 |
►M20 | Besluit nr. 2/99 van de Gemengde Commissie EG-EVA Gemeenschap pelijk douanevervoer van 30 maart 1999 | L 119 | 53 | 7.5.1999 |
►M21 | Besluit nr. 1/2000 van de Gemengde Commissie EG-EVA „Gemeen schappelijk douanevervoer” van 20 december 2000 | L 9 | 1 | 12.1.2001 |
►M22 | Besluit nr. 1/2001 van de Gemengde Commissie EG-EVA „Gemeen schappelijk douanevervoer” van 7 juni 2001 | L 165 | 54 | 21.6.2001 |
►M23 | Besluit nr. 2/2002 van de Gemengde Commissie EG-EVA „Gemeen schappelijk douanevervoer” van 27 november 2002 | L 4 | 18 | 9.1.2003 |
►M24 | Besluit nr. 1/2005 van de Gemengde Commissie EG-EVA „Gemeen schappelijk douanevervoer” van 17 juni 2005 | L 189 | 35 | 21.7.2005 |
►M25 | Besluit nr. 2/2005 van de Gemengde Commissie EG-EVA „Gemeen schappelijk douanevervoer” van 17 juni 2005 | L 189 | 59 | 21.7.2005 |
►M26 | Besluit nr. 3/2005 van de Gemengde Commissie EG-EVA „Gemeen schappelijk douanevervoer” van 17 juni 2005 | L 189 | 61 | 21.7.2005 |
►M27 | Besluit nr. 4/2005 van de Gemengde Commissie EG-EVA „Gemeen schappelijk douanevervoer” van 15 augustus 2005 | L 225 | 29 | 31.8.2005 |
►M28 | Besluit nr. 6/2005 van de Gemengde Commissie EG-EVA „Gemeen schappelijk douanevervoer” van 4 oktober 2005 | L 324 | 96 | 10.12.2005 |
►M29 | Besluit nr. 1/2007 van de Gemengde Commissie EG-EVA „Gemeen schappelijk douanevervoer” van 16 april 2007 | L 145 | 18 | 7.6.2007 |
►M30 | Besluit nr. 1/2008 van de Gemengde Commissie EG-EVA „Gemeen schappelijk douanevervoer” van 16 juni 2008 | L 274 | 1 | 15.10.2008 |
►M31 | Besluit nr. 1/2009 van de Gemengde Commissie EG-EVA „Gemeen schappelijk douanevervoer” van 31 juli 2009 | L 207 | 12 | 11.8.2009 |
►M32 | Besluit nr. 3/2012 van de Gemengde Commissie EU-EVA „Gemeen schappelijk douanevervoer” van 26 juni 2012 | L 182 | 42 | 13.7.2012 |
►M33 | Besluit nr. 4/2012 van de Gemengde Commissie EU-EVA „Gemeen schappelijk douanevervoer” van 26 juni 2012 | L 297 | 34 | 26.10.2012 |
►M34 | Besluit nr. 1/2013 van de Gemengde Commissie EU-EVA „Gemeen schappelijk douanevervoer” van 1 juli 2013 | L 277 | 14 | 18.10.2013 |
►M35 | Besluit nr. 2/2013 van de Gemengde Commissie EU-EVA „Gemeen schappelijk douanevervoer” van 7 november 2013 | L 315 | 106 | 26.11.2013 |
►M36 | Besluit nr. 2/2015 van de Gemengde Commissie EU-EVA „Gemeen schappelijk douanevervoer” van 17 juni 2015 | L 174 | 32 | 3.7.2015 |
►M37 | Besluit nr. 4/2015 van de Gemengde Commissie EU-EVA „Gemeen | L 344 | 7 | 30.12.2015 |
schappelijk douanevervoer” van 26 november 2015
Gerectificeerd bij:
►C1 Rectificatie PB L 13 van 16.1.2002, blz. 36 (1/2000)
►C2 Rectificatie PB L 45 van 19.2.2015, blz. 22 (1/2008)
OVEREENKOMST BETREFFENDE EEN GEMEENSCHAPPE- LIJKE REGELING INZAKE DOUANEVERVOER
DE REPUBLIEK OOSTENRIJK, DE REPUBLIEK FINLAND, DE REPU- BLIEK IJSLAND, HET KONINKRIJK NOORWEGEN, HET KONINKRIJK ZWEDEN, DE ZWITSERSE BONDSSTAAT,
hierna „de EVA-landen” genoemd, en
DE EUROPESE ECONOMISCHE GEMEENSCHAP,
hierna „de Gemeenschap” genoemd,
GELET OP de vrijhandelsovereenkomsten tussen de Gemeenschap en ieder van de EVA-landen,
GELET OP de gemeenschappelijke verklaring waarin wordt opgeroepen tot de oprichting van een Europese economische ruimte, die op 9 april 1984 te Luxem- burg door de ministers van de EVA-landen en van de Lid-Staten van de Ge- meenschap en de Commissie van de Europese Gemeenschappen werd aange- nomen, en met name wat de vereenvoudiging van de grensformaliteiten en de regels van oorsprong betreft,
GEZIEN de overeenkomst betreffende de vereenvoudiging van de formaliteiten in het handelsverkeer die tussen de EVA-landen en de Gemeenschap is gesloten, waarbij in dit handelsverkeer een enig administratief document wordt ingevoerd,
OVERWEGENDE dat het gebruik van dit enig document in het kader van een gemeenschappelijke regeling inzake douanevervoer voor het vervoer van goede- ren tussen de Gemeenschap en de EVA-landen en tussen de EVA-landen onder- ling tot vereenvoudigingen leidt;
OVERWEGENDE dat de meest passende wijze om deze doelstelling te bereiken erin bestaat de regeling inzake douanevervoer die momenteel bij het vervoer van goederen binnen de Gemeenschap evenals tussen de Gemeenschap en Oostenrijk en Zwitserland en tussen Oostenrijk en Zwitserland onderling van toepassing is, uit te breiden tot de EVA-landen welke deze regeling nog niet toepassen;
OVERWEGENDE dat eveneens rekening wordt gehouden met de Noordse re- geling voor douanevervoer welke tussen Finland, Noorwegen en Zweden van toepassing is,
HEBBEN BESLOTEN de hierna volgende Overeenkomst te sluiten:
Algemene bepalingen
Artikel 1
1. In deze Overeenkomst zijn bepalingen neergelegd voor het vervoer van goederen in doorvoer tussen de Gemeenschap en de EVA-landen evenals tussen de EVA-landen onderling, met inbegrip van, in voor- komend geval, goederen die worden overgeladen, doorgezonden of op- geslagen in een douane-entrepot, in de vorm van een gemeenschappe- lijke regeling inzake douanevervoer voor goederen van om het even welke aard en oorsprong.
2. Onverminderd het bepaalde in deze Overeenkomst, en in het bij- zonder het bepaalde inzake zekerheidstelling, wordt het goederenverkeer binnen de Gemeenschap geacht te zijn geplaatst onder de regeling com- munautair douanevervoer.
3. Onder voorbehoud van de artikelen 7 tot en met 12 is de gemeen- schappelijke regeling inzake douanevervoer in de Aanhangsels I en II neergelegd.
▼M6
4. De aangiften en documenten voor douanevervoer voor de toepas- sing van de gemeenschappelijke regeling inzake douanevervoer beant- woorden aan en worden opgesteld overeenkomstig het bepaalde in Aan- hangsel III.
Artikel 2
▼M11
1. De gemeenschappelijke regeling inzake douanevervoer wordt hier- na, al naar gelang van het geval, T1-regeling of T2-regeling genoemd.
2. De Tl-regeling kan worden gebruikt voor alle goederen die over- eenkomstig artikel 1, lid 1, worden vervoerd.
3. De T2-regeling is van toepassing op goederen die overeenkomstig artikel 1, lid 1, worden vervoerd:
a) in de Gemeenschap:
uitsluitend wanneer het communautaire goederen betreft. Onder com- munautaire goederen worden voor de toepassing van deze bepaling verstaan:
— goederen die geheel zijn verkregen in het douanegebied van de Gemeenschap, zonder toevoeging van goederen afkomstig uit derde landen of uit gebieden die geen deel uitmaken van het douanegebied van de Gemeenschap;
— goederen afkomstig uit landen of gebieden die, geen deel uitma- ken van het douanegebied van de Gemeenschap en die zich in een Lid-Staat in het vrije verkeer bevinden;
— goederen die in het douanegebied van de Gemeenschap zijn ver- kregen uit hetzij uitsluitend in het tweede streepje hetzij in het eerste en het tweede streepje bedoelde goederen.
Onverminderd de onderhavige Overeenkomst of andere door de Gemeenschap gesloten overeenkomsten, worden ook als niet-communautaire goederen beschouwd goederen die, hoewel zij voldoen aan de in een van de drie voorgaande streepjes gestelde voorwaarden, opnieuw in het douanegebied van de Ge- meenschap worden binnengebracht na uit dit gebied te zijn uitgevoerd;
b) in een land van de XXX:
uitsluitend wanneer de goederen dit EVA-land met toepassing van de T2-regeling zijn binnengebracht en wederuitgevoerd worden onder de bijzondere voorwaarden bedoeld in artikel 9.
4. De bijzondere voorwaarden welke in deze Overeenkomst zijn vast- gesteld ten aanzien van de plaatsing van goederen onder de T2-regeling zijn eveneens van toepassing op de afgifte van de documenten ten bewijze van het communautaire karakter van de goederen; goederen die onder geleide van een document van dit type worden vervoerd, krijgen dezelfde behandeling als goederen welke met toepassing van de T2-regeling worden vervoerd, met dit verschil dat dergelijke goede- ren niet noodzakelijk vergezeld dienen te gaan van het document ten bewijze van het communautaire karakter van de goederen.
Artikel 3
1. Voor de toepassing van deze Overeenkomst wordt verstaan onder:
a) „douanevervoer”: een douaneregeling voor het vervoer van goederen onder het toezicht van de bevoegde autoriteiten van een kantoor van een partij bij deze Overeenkomst naar een ander kantoor van de- zelfde partij of naar een kantoor van een andere partij bij deze Overeenkomst, waarbij ten minste één grens wordt overschreden;
▼M11
b) „land”: elk EVA-land, elke Lid-Staat van de Gemeenschap of elke andere Staat die tot deze Overeenkomst is toegetreden;
c) „derde land”: elke Staat die geen partij bij deze Overeenkomst is.
2. Met ingang van de datum waarop de toetreding van een land tot de Overeenkomst van kracht wordt als bedoeld in artikel 15 bis, is elke verwijzing naar de EVA-landen voor wat de toepassing van deze Over- eenkomst betreft van overeenkomstige toepassing op dat land.
3. Bij de toepassing van de in deze Overeenkomst neergelegde be- palingen ten aanzien van de T1- en de T2-regeling hebben de EVA-landen en de Gemeenschap en haar Lid-Staten dezelfde rechten en verplichtingen.
▼M6
Artikel 4
1. Deze Overeenkomst doet geen afbreuk aan de toepassing van enige andere internationale overeenkomst die een regeling inzake dou- anevervoer behelst, onder voorbehoud van de beperkingen welke aan deze toepassing worden opgelegd met betrekking tot het vervoer van goederen van een plaats in de Gemeenschap naar een andere plaats in de Gemeenschap en van de beperkingen op de afgifte van documenten ten bewijze van het communautaire karakter van de goederen.
2. Deze Overeenkomst doet evenmin afbreuk aan:
a) goederenbewegingen in het kader van een regeling voor tijdelijke invoer, en
b) overeenkomsten betreffende grensverkeer.
▼B
Artikel 5
Bij gebreke van een overeenkomst tussen de Overeenkomstsluitende Partijen en een derde land op grond waarvan goederen die tussen de Overeenkomstsluitende Partijen worden vervoerd, door dat land mogen worden doorgevoerd onder de T1- of T2-regeling, is een dergelijke regeling slechts van toepassing op het vervoer dat plaatsvindt door het betrokken derde land, indien de doorvoer door dat land geschiedt onder dekking van op het grondgebied van een Overeenkomstsluitende Partij afgegeven enig transportdocument en de werking van die regeling op het grondgebied van het derde land wordt opgeschort.
▼M6
Artikel 6
Mits de toepassing van alle maatregelen waaraan de goederen zijn on- derworpen verzekerd is, kunnen de landen in het kader van de Tl- of T2-regeling door middel van bilaterale of multilaterale regelingen over- eenkomstig zo nodig in ►M21 aanhangsel I ◄ nader vast te stellen criteria vereenvoudigde procedures voor bepaalde goederenbewegingen of bepaalde ondernemingen vaststellen. Deze regelingen worden de Commissie van de Europese Gemeenschappen en de andere landen ter kennis gebracht.
▼B
▼M6
Tenuitvoerlegging van de regeling inzake douanevervoer
Artikel 7
1. Behoudens eventuele bijzondere bepalingen van deze Overeen- komst zijn de bevoegde kantoren van de XXX-landen gerechtigd de functies van kantoor van vertrek, van doorgang, van bestemming en van zekerheidstelling te vervullen.
2. De bevoegde kantoren van de Lid-Staten van de Gemeenschap zijn gerechtigd ►M21 T1- of T2-aangiften te aanvaarden ◄ voor douanevervoer naar een in een EVA-land gevestigd kantoor van bestem- ming. Behoudens eventuele bijzondere bepalingen van deze Overeen- komst zijn zij eveneens gerechtigd documenten ten bewijze van het communautaire karakter af te geven voor goederen welke naar een EVA-land worden verzonden.
3. Wanneer een aantal zendingen wordt gegroepeerd en ►M21 op één enkel vervoermiddel ◄ wordt geladen en vervolgens als groepage- zending door een zelfde aangever, in het kader van één enkel Tl- of T2- vervoer, van een zelfde kantoor van vertrek naar een zelfde kantoor van bestemming wordt verzonden en aldaar aan een zelfde geadresseerde wordt geleverd, kan een overeenkomstsluitende partij eisen dat deze zendingen, behalve in uitzonderlijke, naar behoren gemotiveerde geval- len, met de overeenkomstige ladingslijsten op een zelfde aangifte Tl of T2 worden vermeld.
4. Niettegenstaande het vereiste dat, in voorkomend geval, het com- munautaire karakter van de goederen dient te worden aangetoond, is een persoon die de uitvoerformaliteiten aan het grenskantoor van een over- eenkomstsluitende partij vervult, niet gehouden de zending onder de Tl- of T2-regeling te plaatsen, ongeacht de douaneprocedure waaronder de goederen in het belendende grenskantoor zullen worden geplaatst.
5. Niettegenstaande het vereiste dat, in voorkomend geval, het com- munautaire karakter van de goederen dient te worden aangetoond, kan het grenskantoor van de overeenkomstsluitende partij waar de uitvoer- formaliteiten worden vervuld, weigeren de goederen onder de Tl- of T2- regeling te plaatsen wanneer deze regeling wordt beëindigd in het be- lendende grenskantoor.
▼B
Artikel 8
Aan goederen die ►M21 onder de T1- of T2-regeling ◄ worden vervoerd mogen geen goederen worden toegevoegd of onttrokken, noch mogen deze goederen worden vervangen, met name in geval van splitsing, overlading of groepage.
▼M6
Artikel 9
1. Goederen die een EVA-land worden binnengebracht met toepas- sing van de T2-regeling en die eventueel in het kader van deze regeling worden doorgezonden, blijven onder hét bestendig toezicht van de au- toriteiten van het betrokken land, ten einde hun identiteit en hun on- geschonden staat te waarborgen.
2. Wanneer dergelijke goederen uit een EVA-land worden door- gezonden na in dat EVA-land onder een andere douaneregeling dan een doorvoer- of entrepotregeling te zijn geplaatst, mag de T2-regeling niet worden toegepast.
Deze bepaling is echter niet van toepassing op goederen die tijdelijk werden toegelaten om op een tentoonstelling, jaarbeurs of soortgelijke openbare manifestatie te worden getoond en die geen andere behan- delingen hebben ondergaan dan die welke nodig zijn om de goederen in hun oorspronkelijke staat te bewaren of die welke erin bestaan de goederen in onderscheidene partijen te splitsen.
3. Voor goederen die na opslag in douane-entrepot uit een EVA-land worden doorgezonden, mag de T2-regeling slechts worden toegepast onder de hierna volgende voorwaarden:
— de opslag mag niet langer dan vijf jaar geduurd hebben; voor de goederen van de hoofdstukken 1 tot en met 24 van de nomenclatuur voor de indeling van goederen in de douanetarieven (Internationaal Verdrag betreffende het geharmoniseerde systeem inzake de om- schrijving en de codering van goederen van 14 juni 1983) wordt deze duur evenwel tot zes maanden beperkt,
— de goederen moeten op daartoe aangewezen plaatsen opgeslagen zijn geweest en mogen geen andere behandelingen hebben onder- gaan dan die welke nodig zijn om de goederen in hun oorspronke- lijke staat te bewaren of die welke erin bestaan de goederen, zonder de verpakking te vervangen, in onderscheidene partijen te splitsen,
— de behandelingen moeten onder douanetoezicht hebben plaatsgevonden.
4. Ieder door een bevoegd kantoor van een EVA-land
►M21 aanvaarde T2-aangifte ◄ of document ten bewijze van het communautaire karakter van de goederen dient een verwijzing te bevat- ten naar ►M21 de overeenkomstige T2-aangifte ◄ of document ten bewijze van het communautaire karakter onder geleide waarvan de goederen in dit EVA-land zijn binnengebracht, evenals alle bijzondere vermeldingen welke daarop voorkomen.
Artikel 10
▼M21
1. Tenzij in lid 2 van dit artikel of in de aanhangsels anders is bepaald, dient voor elk vervoer onder geleide van een document Tl of T2 een zekerheid te worden gesteld die geldig is voor alle overeen- komstsluitende partijen welke bij dat vervoer zijn betrokken.
2. Het bepaalde in lid 1 doet geen afbreuk aan het recht:
a) van de overeenkomstsluitende partijen onderling afspraken te maken waarbij ontheffing van de verplichting tot zekerheidstelling wordt verleend voor vervoer onder geleide van documenten Tl of T2 dat uitsluitend over hun grondgebied plaatsvindt,
b) van een overeenkomstsluitende partij geen zekerheid te eisen voor het gedeelte van het vervoer onder geleide van een document Tl of T2 tussen het kantoor van vertrek en het eerste kantoor van doorgang.
▼M6
Artikel 11
1. De identificatie van de goederen wordt in de regel verzekerd door middel van verzegeling.
2. Verzegeling geschiedt:
a) per laadruimte, wanneer het vervoermiddel is goedgekeurd met toe- passing van andere voorschriften, of wanneer het door het kantoor van vertrek geschikt is bevonden;
b) per collo, in de andere gevallen.
▼M30
▼B
▼M17
▼B
▼M6
3. Als geschikt voor verzegeling per laadruimte kunnen worden aan- gemerkt de vervoermiddelen:
a) die op eenvoudige en doeltreffende wijze kunnen worden verzegeld,
b) die zodanig zijn gebouwd dat geen goederen kunnen worden ont- trokken of toegevoegd zonder braak welke zichtbare sporen achter- laat of zonder verbreking van de verzegeling,
c) die geen geheime ruimten bevatten waarin goederen kunnen worden verborgen, en
d) waarvan de laadruimten gemakkelijk toegankelijk zijn voor de con- trole door de bevoegde autoriteiten.
4. Het kantoor van vertrek kan van verzegeling afzien, wanneer het, rekening houdend met eventuele andere identificatiemaatregelen, moge- lijk is de goederen te identificeren aan de hand van de omschrijving ervan in de aangifte voor douanevervoer of de bijgevoegde stukken.
Artikel 12
1. Totdat overeenstemming is bereikt over een procedure voor de uitwisseling van statistische gegevens die de EVA-landen en de Lid-Staten van de Gemeenschap de noodzakelijke inlichtingen voor het opstellen van hun doorvoerstatistieken waarborgt, dient, tenzij een Overeenkomstsluitende Partij dit niet vereist, een extra exemplaar, dat identiek is aan ►M30 exemplaar 4 of het begeleidingsdocument voor douanevervoer ◄ van de ►M21 T1- of T2-aangifte ◄, voor statisti- sche doeleinden te worden afgegeven:
a) aan het eerste kantoor van doorgang in elk EVA-land;
b) aan het eerste kantoor van doorgang in de Gemeenschap voor goe- deren waarvan het vervoer onder geleide van een document T1 of T2 in een EVA-land begint.
2. Het hierboven bedoelde extra exemplaar is echter niet vereist in- dien de goederen onder de in ►M21 titel III, hoofdstuk VIII, van aanhangsel I ◄ omschreven voorwaarden worden vervoerd.
3. Op verzoek van de ter zake van de statistiek van het douanever- voer bevoegde nationale diensten is de aangever of zijn gevolmachtigde verplicht alle voor het opstellen van de betreffende statistieken beno- digde inlichtingen over ►M21 de T1- of T2-aangifte ◄ te verstrekken.
Administratieve bijstand
Artikel 13
1. De bevoegde autoriteiten van de betrokken landen wisselen alle beschikbare informatie uit die van belang is om de goede werking van deze Overeenkomst te verzekeren.
2. Voor zover nodig geven de bevoegde autoriteiten van de betrok- ken landen elkaar kennis van de vaststellingen, zenden elkaar documen- ten, rapporten en processen-verbaal toe en verstrekken elkaar inlichtin- gen betreffende het vervoer dat met toepassing van de Tl- of T2-rege- ling heeft plaatsgevonden en doen zij elkaar mededeling van de on- regelmatigheden en de overtredingen met betrekking tot deze regeling begaan.
Bovendien stellen zij elkaar, voor zover nodig, in kennis van alle vast- stellingen die zijn gedaan ten aanzien van goederen waarvoor de admi- nistratieve bijstand is voorgeschreven en die in douane-entrepots opge- slagen werden.
3. Bij vermoeden van onregelmatigheid of overtreding in verband met goederen die een land worden binnengebracht vanuit een ander land of die over het grondgebied van een land zijn vervoerd of aldaar met toepassing van een entrepotregeling werden opgeslagen, verstrekken de bevoegde autoriteiten van de betrokken landen elkaar op verzoek alle inlichtingen betreffende:
a) de voorwaarden waaronder deze goederen werden vervoerd:
— toen zij het land waaraan het verzoek is gericht, onder geleide van een ►M21 T1-, T2-regeling ◄ of een document ten be- wijze van het communautaire karakter van de goederen, binnen- kwamen, ongeacht de wijze waarop zij zijn doorgezonden, of
— toen zij onder geleide van een ►M21 T1-, T2-regeling ◄ of een document ten bewijze van het communautaire karakter van de goederen uit dit land werden doorgezonden, ongeacht de wijze waarop zij werden binnengebracht;
b) de voorwaarden waaronder deze goederen werden opgeslagen toen zij het land waaraan het verzoek is gericht, binnenkwamen onder geleide van een ►M21 T2-regeling ◄ of een document ten be- wijze van het communautaire karakter van de goederen of toen zij uit dit land werden doorgezonden onder geleide van een
►M21 T2-regeling ◄ of een document ten bewijze van het com- munautaire karakter van de goederen.
4. In elk verzoek dat overeenkomstig de leden 1 tot en met 3 wordt gedaan, dient het geval of dienen de gevallen te worden vermeld waarop het betrekking heeft.
5. Indien de bevoegde autoriteit van een land verzoekt om bijstand die zij, indien hierom wordt gevraagd, zelf niet zou kunnen verlenen, dient zij in het verzoek de aandacht hierop te vestigen. De bevoegde autoriteit tot wie het verzoek is gericht, beslist zelf of zij aan het ver- zoek zal voldoen.
6. Overeenkomstig de leden 1 tot en met 3 verkregen informatie wordt uitsluitend gebruikt voor de toepassing van de Overeenkomst en krijgt van het ontvangende land dezelfde bescherming als het geval is voor soortgelijke informatie onder de nationale wetgeving van dat land. Dergelijke informatie mag alleen met schriftelijke instemming van de bevoegde autoriteit die de informatie heeft verstrekt en met inacht- neming van de door deze autoriteit opgelegde beperkingen voor andere doeleinden worden gebruikt.
▼M15
Invordering
Artikel 13a
De bevoegde autoriteiten van de betrokken landen verlenen elkaar, over- eenkomstig het bepaalde in aanhangsel IV, bijstand voor de invordering van schuldvorderingen die bij een T1- of T2-transactie zijn ontstaan.
De Gemengde Commissie
Artikel 14
1. Er wordt een Gemengde Commissie ingesteld waarin elke Over- eenkomstsluitende Partij bij deze Overeenkomst vertegenwoordigd is.
2. De Gemengde Commissie spreekt zich uit in onderlinge overeenstemming.
3. De Gemengde Commissie komt telkens wanneer dit nodig is, doch ten minste eenmaal per jaar bijeen. Iedere Overeenkomstsluitende Partij kan om een vergadering verzoeken.
4. De Gemengde Commissie stelt zijn reglement van orde vast dat onder meer bepalingen bevat voor het bijeenroepen van vergaderingen, voor het aanwijzen van de voorzitter en voor het vaststellen van diens ambtstermijn.
5. De Gemengde Commissie kan besluiten subcomités of werkgroe- pen op te richten die haar in de vervulling van haar taak kunnen bijstaan.
Artikel 15
▼M11
▼M21
1. De Gemengde Commissie is belast met het beheer van deze Over- eenkomst en ziet toe op de correcte uitvoering daarvan. Hiertoe wordt zij regelmatig door de Overeenkomstsluitende Partijen op de hoogte gebracht van de ervaring die bij de toepassing van deze Overeenkomst is opgedaan, doet zij aanbevelingen en in de gevallen als bedoeld in lid 3 neemt zij besluiten.
2. De Gemengde Commissie beveelt in het bijzonder aan:
a) wijzigingen in deze Overeenkomst, andere dan die bedoeld in lid 3, onder c);
b) iedere andere voor de toepassing ervan vereiste maatregel.
3. De Gemengde Commissie stelt bij besluit vast:
a) wijzigingen in de Aanhangsels;
▼M11
▼M17
c) andere wijzigingen in deze Overeenkomst die noodzakelijk zijn ten gevolge van de wijzigingen in de Aanhangsels;
▼M11
▼M17
►M17 d) ◄ overgangsmaatregelen welke bij de toetreding van nieuwe Lid-Staten tot de Gemeenschap dienen te worden genomen;
►M17 e) ◄ de uitnodiging aan derde landen in de zin van artikel 3, lid 1, onder c), om tot deze Overeenkomst toe te treden volgens de in artikel 15 bis vastgestelde procedure.
De overeenkomstsluitende partijen geven in overeenstemming met hun eigen wetgeving gevolg aan de besluiten die uit hoofde van de punten a) tot en met d) zijn genomen.
4. Indien een vertegenwoordiger van een Overeenkomstsluitende Par- tij in de Gemengde Commissie een besluit heeft aanvaard op voor- waarde dat aan grondwettelijke vereisten is voldaan, treedt het besluit, indien daarin geen datum is vastgesteld, in werking op de eerste dag van de tweede maand na de kennisgeving van de opheffing van het voorbehoud.
▼M17
5. De in lid 3, onder e), bedoelde besluiten van de Gemengde Com- missie waarbij derde landen worden uitgenodigd tot deze overeenkomst toe te treden, worden toegezonden aan het Secretariaat-generaal van de Raad van de Europese Unie, die ze aan de betrokken derde landen doet toekomen met de tekst van de overeenkomst die op die datum van kracht is.
▼M11
6. Met ingang van de in lid 5 bedoelde datum kan het betrokken derde land in de Gemengde Commissie en in de subcomités en werk- groepen door waarnemers worden vertegenwoordigd.
Toetreding van derde landen
Artikel 15 bis
1. Derde landen kunnen partij bij de Overeenkomst worden, indien de depositaris van de Overeenkomst op grond van een besluit van de Gemengde Commissie hun daartoe uitnodigt.
2. Het derde land dat hiertoe is uitgenodigd, wordt partij bij de Overeenkomst door de neerlegging van een akte van toetreding bij het Secretariaat-generaal van de Raad van de Europese Gemeenschap- pen. Bij die akte dient een vertaling van de Overeenkomst in de offi- ciële taal (talen) van het toetredende derde land te zijn gevoegd.
3. De toetreding wordt van kracht op de eerste dag van de tweede maand na de neerlegging van de toetredingsakte.
4. De depositaris stelt alle partijen bij de Overeenkomst in kennis van de datum van neerlegging van de toetredingsakte en van de datum waarop de toetreding van kracht wordt.
5. De in artikel 15, leden 2 en 3, bedoelde aanbevelingen en beslui- ten die de Gemengde Commissie doet respectievelijk neemt tussen de in lid 1 van dit artikel bedoelde datum en de datum waarop de toetreding van kracht wordt, worden eveneens door het Secretariaat-generaal van de Raad van de Europese Gemeenschappen ter kennis gebracht van het uitgenodigde derde land.
De aanvaarding van die aanbevelingen en besluiten geschiedt door een verklaring hetzij in de akte van toetreding, hetzij in een afzonderlijke akte die binnen zes maanden na de kennisgeving bij het Secretariaat-generaal van de Raad van de Europese Gemeenschappen wordt neergelegd. Indien de verklaring niet binnen deze termijn wordt neergelegd, wordt de toetreding als nietig beschouwd.
Algemene en slotbepalingen
Artikel 16
Elke Overeenkomstsluitende Partij neemt de passende maatregelen om de daadwerkelijke en harmonieuze toepassing van de bepalingen van deze Overeenkomst te verzekeren en houdt daarbij rekening met de noodzaak om de aan de handel opgelegde formaliteiten zoveel mogelijk te beperken en met de noodzaak om voor alle moeilijkheden die door de tenuitvoerlegging van deze bepalingen ontstaan een wederzijds bevredi- gende oplossing te vinden.
Artikel 17
De Overeenkomstsluitende Partijen stellen elkaar in kennis van de maat- regelen die zij voor de tenuitvoerlegging van de Overeenkomst vaststellen.
Artikel 18
▼M17
▼B
De bepalingen van deze Overeenkomst vormen geen beletsel voor ver- boden of beperkingen van invoer, uitvoer of doorvoer, uitgevaardigd door de Overeenkomstsluitende Partijen of de Lid-Staten van de Ge- meenschap, welke gerechtvaardigd zijn uit hoofde van bescherming van de openbare orde, de openbare veiligheid en de openbare zedelijkheid, de gezondheid en het leven van personen, dieren of planten, het natio- naal artistiek, historisch en archeologisch bezit uit hoofde van bescher- ming van de industriële en commerciële eigendom.
Artikel 19
De aanhangels bij deze overeenkomst vormen een onderdeel van deze overeenkomst.
Artikel 20
1. De Overeenkomst is van toepassing op de grondgebieden waar het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap van toepassing is en onder de in dat Verdrag neergelegde vermelde voor- waarden, enerzijds, en op de grondgebieden van de EVA-landen, anderzijds.
2. De Overeenkomst is eveneens van toepassing op het Vorstendom Liechtenstein zolang dit door een douane-unieverdrag met de Zwitserse Bondsstaat verbonden blijft.
Artikel 21
Elke Overeenkomstsluitende Partij kan de Overeenkomst opzeggen, mits zij dit twaalf maanden van tevoren schriftelijk meldt aan de depositaris die alle andere Overeenkomstsluitende Partijen daarvan in kennis stelt.
Artikel 22
1. Deze Overeenkomst treedt in werking op 1 januari 1988, mits de Overeenkomstsluitende Partijen vóór 1 november 1987 hun akten van aanvaarding hebben neergelegd bij het Secretariaat-generaal van de Raad van de Europese Gemeenschappen, die als depositaris fungeert.
2. Indien deze Overeenkomst niet in werking treedt op 1 januari 1988, gebeurt dit op de eerste dag van de tweede maand volgende op de neerlegging van de laatste akte van aanvaarding.
3. De depositaris deelt de datum van de neerlegging van de akte van aanvaarding van elke Overeenkomstsluitende Partij alsmede de datum van de inwerkingtreding van deze Overeenkomst mede.
Artikel 23
1. Bij de inwerkingtreding van deze Overeenkomst treden de Over- eenkomsten van 30 november 1972 en 23 november 1972 betreffende de toepassing van de regeling communautair douanevervoer die door respectievelijk Oostenrijk en Zwitserland met de Gemeenschap werden gesloten, evenals de Overeenkomst van 12 juli 1977 betreffende de uitbreiding van de toepassing van de regeling communautair douanever- voer die door deze landen en de Gemeenschap werd gesloten, buiten werking.
2. De in lid 1 genoemde Overeenkomsten blijven evenwel van toe- passing op vervoer onder geleide van documenten T1 of T2 dat vóór de datum van inwerkingtreding van deze Overeenkomst is begonnen.
3. De Noordse regeling voor douanevervoer welke tussen Finland, Noorwegen en Zweden van toepassing is, zal met ingang van de datum van inwerkingtreding van deze Overeenkomst worden beëindigd.
Artikel 24
Deze Overeenkomst is opgesteld in één exemplaar in de Deense, de Duitse, de Engelse, de Finse, de Franse, de Griekse, de IJslandse, de Italiaanse, de Nederlandse, de Noorse, de Portugese, de Spaanse en de Zweedse taal, zijnde alle teksten gelijkelijk authentiek, en wordt neer- gelegd in de archieven van het Secretariaat-generaal van de Raad van de Europese Gemeenschappen dat een voor eensluidend gewaarmerkt exemplaar daarvan aan elke Overeenkomstsluitende Partij zal overhandigen.
Gedaan te Interlaken, 20 mei 1987.
AANHANGSEL I
REGELINGEN VOOR GEMEENSCHAPPELIJK DOUANEVERVOER
TITEL I
ALGEMEEN
Artikel 1
1. Dit aanhangsel bevat bepalingen ter uitvoering van de regeling gemeenschappelijk douanevervoer overeenkomstig artikel 1, lid 3, van de overeenkomst.
2. Tenzij anders vermeld, zijn de bepalingen van dit aanhangsel van toepassing op het vervoer onder de regeling gemeenschappelijk dou- anevervoer, ongeacht het feit of dit onder de T1- of de T2-regeling geschiedt.
3. De goederen met verhoogd frauderisico zijn opgenomen in bijlage I. Wanneer in een bepaling van deze overeenkomst naar deze bijlage wordt verwezen, zijn de maatregelen met betrekking tot de daarin opgenomen goederen alleen van toepassing wanneer de hoeveel- heid van deze goederen de overeenkomstige minimumhoeveelheid over- schrijdt. Bijlage I wordt minstens ieder jaar herzien.
HOOFDSTUK I
Toepassingsgebied en definities
Artikel 2
Toepassingsgebied
1. De regeling gemeenschappelijk douanevervoer is niet van toepas- sing op postzendingen (met inbegrip van postpakketten) verstuurd over- eenkomstig de voorschriften van de Wereldpostvereniging (UPU), in- dien de goederen worden vervoerd door of voor rekening van personen die rechten en verplichtingen hebben op grond van die voorschriften.
2. Een overeenkomstsluitende partij kan besluiten de regeling ge- meenschappelijk douanevervoer niet op het vervoer per pijpleiding toe te passen. Dit besluit wordt aan de Commissie meegedeeld, die de andere landen daarvan in kennis stelt.
Artikel 3
Definities
In deze overeenkomst wordt verstaan onder:
a) „bevoegde autoriteiten”:
de douaneautoriteit of elke andere autoriteit die met de uitvoering van deze overeenkomst is belast;
b) „aangifte voor douanevervoer”:
de handeling waarbij een persoon in de voorgeschreven vorm en op de voorgeschreven wijze te kennen geeft dat hij goederen onder de regeling gemeenschappelijk douanevervoer wil plaatsen;
c) „begeleidingsdocument voor douanevervoer”:
het document ter begeleiding van de goederen, dat wordt afgedrukt door het computersysteem en is gebaseerd op de gegevens van de aangifte voor douanevervoer;
d) „T2-regeling”:
de in artikel 2 van de overeenkomst bedoelde T2-regeling die op de aangifte voor douanevervoer met de aantekening „T2” of „T2F” wordt aangeduid;
e) „aangever”:
de persoon die de aangifte voor gemeenschappelijk douanevervoer doet of de persoon in wiens naam een aangifte voor gemeenschap- pelijk douanevervoer wordt gedaan;
f) „kantoor van vertrek”:
het douanekantoor waar de aangifte tot plaatsing onder de regeling gemeenschappelijk douanevervoer wordt aanvaard;
g) „kantoor van doorgang”:
— het douanekantoor op de plaats van binnenkomst in een over- eenkomstsluitende partij, of
— het douanekantoor van uitgang van een overeenkomstsluitende partij wanneer onder de regeling douanevervoer geplaatste goe- deren het douanegebied van die overeenkomstsluitende partij verlaten via een grens tussen die overeenkomstsluitende partij en een derde land;
h) „kantoor van bestemming”:
het douanekantoor waar de onder de regeling gemeenschappelijk douanevervoer geplaatste goederen moeten worden aangeboden om de regeling te beëindigen;
i) „kantoor van zekerheidstelling”:
het door de bevoegde autoriteiten van elk land aangewezen kantoor waar door de borg zekerheid wordt gesteld;
j) „borg”:
een derde natuurlijke persoon of rechtspersoon die zich er schrifte- lijk toe verbindt, binnen de grenzen van het bedrag van de zeker- heid, met de aangever hoofdelijk aansprakelijk te zijn voor de be- taling van de schuld die kan ontstaan;
k) „GS-code”:
de numerieke code die verwijst naar een post of postonderverdeling van de bij de overeenkomst van 14 juni 1983 vastgestelde nomen- clatuur van het geharmoniseerd systeem inzake de omschrijving en codering van goederen;
l) „schuld”:
de rechten bij in- of uitvoer en de andere heffingen op onder de regeling gemeenschappelijk douanevervoer geplaatste goederen;
m) „schuldenaar”:
de natuurlijke persoon of de rechtspersoon die de schuld moet betalen;
n) „Commissie”:
de Commissie van de Europese Gemeenschappen;
o) „vrijgave van goederen”:
de handeling waarbij de bevoegde autoriteiten toestaan dat goederen ter beschikking worden gesteld voor een van de doeleinden waarin de regeling gemeenschappelijk douanevervoer voorziet;
p) „in een overeenkomstsluitende partij gevestigde persoon”:
— de natuurlijke persoon die daar zijn gewone verblijfplaats heeft,
— de rechtspersoon of de vereniging van personen die daar zijn/ haar statutaire of maatschappelijke zetel, zijn/haar hoofdbestuur of een vaste inrichting heeft;
q) „geautomatiseerde gegevensverwerkingstechnieken”:
— de uitwisseling van genormaliseerde XXX-berichten met de be- voegde autoriteiten, of
— het inbrengen van gegevens die nodig zijn voor het vervullen van de desbetreffende formaliteiten in de gegevensverwerkende systemen van de bevoegde autoriteiten;
r) „EDI” (Electronic Data Interchange):
de elektronische verzending van gestructureerde gegevens volgens erkende berichtnormen tussen twee gegevensverwerkende systemen;
s) „genormaliseerd bericht”:
een vooraf vastgestelde en erkende structuur voor de elektronische verzending van gegevens;
t) „persoonsgegevens”:
gegevens over een geïdentificeerde of te identificeren natuurlijke persoon of rechtspersoon;
u) „noodprocedure”:
de procedure die berust op het gebruik van op papier opgestelde documenten met het oog op de indiening van de aangifte voor douanevervoer, de controle van die aangifte en de afwikkeling van het vervoer wanneer de standaardprocedure, die langs elektro- nische weg verloopt, niet kan worden gevolgd;
v) „ED-overeenkomst”:
de overeenkomst inzake de vereenvoudiging van de formaliteiten in het goederenverkeer van 20 mei 1987.
HOOFDSTUK II
Standaardprocedure
Artikel 4
1. De formaliteiten voor de toepassing van de T1- of de T2-regeling worden vervuld met behulp van elektronische gegevensverwerkingstech- nieken overeenkomstig de door de bevoegde autoriteiten vastgestelde voorwaarden en met inachtneming van de beginselen van de douanewetgeving.
2. De overeenkomstsluitende partijen stellen in onderling overleg de maatregelen vast houdende:
a) de voorschriften die het voor de uitvoering van de regeling gemeen- schappelijk douanevervoer vereiste berichtenverkeer tussen de dou- anekantoren definiëren en regelen;
b) de gemeenschappelijke gegevensset en het gemeenschappelijk for- maat voor het berichtenverkeer in het kader van de regeling gemeen- schappelijk douanevervoer.
Artikel 5
Toepassingsgebied
1. Onverminderd bijzondere omstandigheden geschiedt de in dit aan- hangsel omschreven uitwisseling van gegevens tussen de bevoegde au- toriteiten met behulp van elektronische gegevensverwerkingstechnieken en informatienetwerken.
2. Voor de in lid 1 bedoelde uitwisseling van gegevens gebruiken alle overeenkomstsluitende partijen het „gemeenschappelijke communi- catienetwerk met gemeenschappelijke systeeminterface” (CCN/CSI) van de Gemeenschap. De financiële bijdrage van de EVA-landen en aan- verwante zaken worden in onderling overleg tussen de Gemeenschap en elk EVA-land vastgesteld.
3. Dit hoofdstuk is niet van toepassing op de in artikel 44, lid 1, onder f) en g), bedoelde vereenvoudigde procedures tenzij anders is bepaald.
Artikel 6
Beveiliging
1. De voorwaarden voor het vervullen van de formaliteiten met be- hulp van geautomatiseerde gegevensverwerkingstechnieken omvatten onder meer maatregelen ter controle van de bron van de gegevens als- mede ter bescherming van gegevens tegen onopzettelijke of onrecht- matige vernietiging, onopzettelijk verlies en ongeoorloofde wijziging of toegang.
2. Naast de in lid 1 genoemde beveiligingsbehoeften stellen de be- voegde autoriteiten vast welke beveiligingsmiddelen worden ingezet en op welke wijze deze worden onderhouden ter waarborging van een doelmatige, betrouwbare en veilige werking van het volledige systeem voor douanevervoer.
3. Om bovengenoemd beveiligingsniveau te waarborgen, wordt elke invoering, wijziging of schrapping van gegevens geregistreerd met op- gave van het doel en het exacte tijdstip van deze bewerking en de persoon die deze heeft verricht. Voorts worden de oorspronkelijke ge- gevens of alle gegevens die een bewerking hebben ondergaan, ten min- ste drie jaar bewaard vanaf het einde van het kalenderjaar waarop deze gegevens betrekking hebben of voor een langere periode indien andere bepalingen hierin voorzien.
4. De beveiliging wordt regelmatig door de bevoegde autoriteiten gecontroleerd.
5. De betrokken bevoegde autoriteiten delen vermoedens van inbreu- ken op de beveiliging aan elkaar mee.
Artikel 7
Bescherming van persoonsgegevens
1. De overeenkomstsluitende partijen gebruiken de persoonsgegevens die bij de toepassing van deze overeenkomst worden uitgewisseld, uit- sluitend voor de doeleinden van deze overeenkomst en voor andere douanebestemmingen die op de regeling gemeenschappelijk douanever- voer volgen. Dit betekent echter niet dat deze gegevens niet mogen worden gebruikt ten behoeve van risicoanalysen tijdens het gemeen- schappelijk douanevervoer of in het kader van gerechtelijke onderzoe- ken en vervolgingen volgende op dat gemeenschappelijk douanevervoer. In dat geval wordt de bevoegde autoriteit die deze gegevens heeft ver- strekt, terstond van een dergelijk gebruik in kennis gesteld.
2. De overeenkomstsluitende partijen verbinden zich ertoe de nodige maatregelen te nemen om de persoonsgegevens die in het kader van deze overeenkomst zijn uitgewisseld, een bescherming te bieden die ten minste gelijkwaardig is met die welke wordt geboden op grond van de beginselen van de overeenkomst van de Raad van Europa van 28 januari 1981 tot bescherming van personen met betrekking tot de geautomati- seerde verwerking van persoonsgegevens.
3. Elke overeenkomstsluitende partij neemt de nodige maatregelen om door middel van doelmatige controles de inachtneming van dit artikel te garanderen.
HOOFDSTUK III
Verplichtingen van de aangever, de vervoerder en de geadresseerde
Artikel 8
1. De aangever is verplicht:
a) de goederen ongeschonden en de vereiste documenten binnen de gestelde termijn bij het kantoor van bestemming aan te brengen, met inachtneming van de door de bevoegde autoriteiten genomen identificatiemaatregelen;
b) de andere voorschriften inzake het gemeenschappelijk douanevervoer in acht te nemen;
c) de met toezicht belaste bevoegde autoriteiten, op hun verzoek en binnen de eventueel gestelde termijnen, alle nodige documenten en gegevens te verstrekken, op welke drager deze zich ook mogen bevinden, en de nodige bijstand te verlenen.
2. Onverminderd de in lid 1 genoemde verplichtingen van de aange- ver is de vervoerder of de ontvanger van de goederen die deze aan- vaardt in de wetenschap dat zij onder de regeling gemeenschappelijk douanevervoer zijn geplaatst, eveneens verplicht de goederen onge- schonden en de vereiste documenten binnen de gestelde termijn bij het kantoor van bestemming aan te brengen, met inachtneming van de door de bevoegde autoriteiten genomen identificatiemaatregelen.
HOOFDSTUK IV
Zekerheidstelling
Artikel 9
Verplichting tot zekerheidstelling
1. De aangever stelt zekerheid om de betaling van de schuld die ten aanzien van de betrokken goederen kan ontstaan, te waarborgen.
2. De zekerheid is:
a) een zekerheid per aangifte, die voor één enkele aangifte voor ge- meenschappelijk douanevervoer wordt gesteld, of
b) een doorlopende zekerheid, die ingevolge een vereenvoudigings- maatregel in de zin van artikel 44 op meerdere aangiften voor ge- meenschappelijk douanevervoer betrekking heeft.
Artikel 10
Zekerheidstelling
1. Zekerheid wordt gesteld:
a) hetzij door een storting van contant geld bij het kantoor van vertrek;
b) hetzij door borgstelling bij een kantoor van zekerheidstelling.
2. De bevoegde autoriteiten kunnen de voorgestelde wijze van zeker- heidstelling weigeren te aanvaarden wanneer deze onverenigbaar is met de goede werking van de regeling.
Artikel 10 bis
Storting van contant geld
De storting van contant geld geschiedt in de valuta van het land van vertrek of door de overhandiging van elk ander betaalmiddel dat door de bevoegde autoriteiten van dat land wordt aanvaard.
De zekerheidstelling door middel van een storting van contant geld of van een gelijkwaardig betaalmiddel geschiedt overeenkomstig de voor- schriften van het land van vertrek.
Artikel 10 ter
Borg
1. De borg moet gevestigd zijn in de overeenkomstsluitende partij waar de zekerheid wordt gesteld en daar door de bevoegde autoriteiten zijn erkend. De borg moet in elke overeenkomstsluitende partij die bij het desbetreffende gemeenschappelijk douanevervoer betrokken is, woonplaats kiezen of een gemachtigde aanstellen. Indien de Gemeen- schap een van deze overeenkomstsluitende partijen is, moet de borg in elke lidstaat van de Gemeenschap woonplaats kiezen of een gemach- tigde aanstellen.
2. De verbintenis van de borg geldt ook, binnen de grenzen van het bedrag van de borgstelling, voor de rechten die opeisbaar worden na controles achteraf.
3. De bevoegde autoriteiten weigeren de voorgestelde borg te erken- nen, indien deze naar hun oordeel niet alle waarborgen biedt dat het totale bedrag van de schuld die kan ontstaan, binnen de grenzen van het bedrag van de borgstelling, binnen de gestelde termijn zal worden betaald.
4. Wanneer een borg zekerheid stelt bij een kantoor van zekerheid- stelling:
a) wordt aan de aangever een „Guarantee Reference Number” toege- kend met het oog op het gebruik van de zekerheid en ter identificatie van iedere verbintenis van de borg;
b) wordt aan de aangever een toegangscode die betrekking heeft op het
„Guarantee Reference Number”, toegekend en meegedeeld.
Artikel 11
Ontheffing van zekerheidstelling
1. Behoudens in eventueel nader te bepalen gevallen dient geen ze- kerheid te worden gesteld voor:
a) het vervoer door de lucht;
b) het vervoer van goederen over de Rijn en de Rijnvaartwegen;
c) het vervoer per pijpleiding;
d) het vervoer onder de regeling gemeenschappelijk douanevervoer overeenkomstig artikel 44, lid 1, onder f), i).
2. Elk land kan ontheffing van zekerheidstelling verlenen voor het goederenvervoer over andere dan de in lid 1, onder b), genoemde water- wegen op zijn grondgebied. Het doet de gegevens over de maatregelen die het in dit verband neemt, toekomen aan de Commissie, die de andere landen daarvan in kennis stelt.
HOOFDSTUK V
Diverse bepalingen
Artikel 12
Juridische status van de documenten en vaststellingen
1. Ongeacht de gegevensdrager die daarvoor wordt gebruikt, hebben de door de bevoegde autoriteiten van een land op regelmatige wijze afgegeven documenten en de door deze autoriteiten getroffen of aan- vaarde maatregelen in de andere landen dezelfde rechtsgevolgen als de op regelmatige wijze afgegeven documenten die de bevoegde autoritei- ten van elk van die andere landen hebben afgegeven en als de maat- regelen die deze bevoegde autoriteiten hebben getroffen of aanvaard.
2. De vaststellingen van de bevoegde autoriteiten van een land bij controles in het kader van het gemeenschappelijk douanevervoer hebben in andere landen dezelfde bewijskracht als de vaststellingen van de bevoegde autoriteiten van elk van die andere landen.
Artikel 13
Lijst van voor het gemeenschappelijk douanevervoer bevoegde douanekantoren
Elk land voert in het computersysteem in welke kantoren voor gemeen- schappelijk douanevervoer bevoegd zijn, onder opgave van het kantoor- nummer, de bevoegdheden en de openingstijden van deze kantoren. Wijzigingen moeten eveneens in het computersysteem worden ingevoerd.
De Commissie stelt alle landen hiervan in kennis via het computersysteem.
Artikel 14
Centralisatiekantoor
Elk land stelt de Commissie in voorkomend geval in kennis van de oprichting van centralisatiekantoren en van de aan deze kantoren ver- leende bevoegdheden inzake het beheer en de afwikkeling van de rege- ling gemeenschappelijk douanevervoer alsmede inzake de verzending en de ontvangst van documenten, met opgave van het soort documenten in kwestie.
De Commissie deelt deze informatie aan de andere landen mee.
Artikel 15
Inbreuken en strafmaatregelen
De landen nemen de nodige maatregelen om inbreuken en onregelma- tigheden tegen te gaan en deze op doeltreffende, evenredige en afschrik- kende wijze te bestraffen.
TITEL II
WERKING VAN DE REGELING
HOOFDSTUK I
Zekerheidstelling per aangifte
Artikel 16
Wijze waarop de zekerheid per aangifte wordt gesteld
1. De zekerheid per aangifte dient het gehele bedrag van de schuld die kan ontstaan, te dekken. Dit bedrag wordt berekend aan de hand van de hoogste rechten en heffingen, inclusief die bij invoer, die in het land van vertrek op de betrokken goederen van toepassing zouden zijn wan- neer zij tot verbruik worden aangegeven. Voor deze berekening worden communautaire goederen die met toepassing van de overeenkomst be- treffende een gemeenschappelijke regeling inzake douanevervoer wor- den vervoerd, als niet-communautaire goederen beschouwd.
De bedragen waarmee rekening moet worden gehouden bij de bereke- ning van de zekerheid per aangifte, mogen evenwel niet lager zijn dan een minimumbedrag, wanneer een dergelijk bedrag is vermeld in de vijfde kolom van bijlage I.
2. De zekerheidstelling per aangifte door middel van het storten van een bedrag in contant geld is in alle overeenkomstsluitende partijen geldig. Dit bedrag wordt terugbetaald wanneer de regeling is gezuiverd.
3. De zekerheidstelling per aangifte door middel van borgstelling kan berusten op het gebruik van in alle overeenkomstsluitende partijen gel- dige bewijzen van zekerheidstelling per aangifte voor een bedrag van 7 000 EUR die door de borg worden afgegeven aan personen die als aangever zullen optreden.
De aansprakelijkheid van de borg is beperkt tot 7 000 EUR per bewijs van zekerheidstelling.
4. Wanneer de zekerheidstelling per aangifte door middel van borg- stelling geschiedt, kan de aangever de toegangscode die betrekking heeft op het „Guarantee Reference Number” niet wijzigen behalve in het kader van de toepassing van bijlage IV, punt 3.
Artikel 17
Zekerheidstelling per aangifte door middel van borgstelling
1. De zekerheidstelling per aangifte door middel van borgstelling geschiedt door middel van een akte van borgtocht waarvan het model in bijlage C1 van aanhangsel III is opgenomen. De akte van borgtocht wordt bewaard door het kantoor van zekerheidstelling.
2. Wanneer dit volgens de nationale wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen of de gebruiken is vereist, kan elk land de in lid 1 bedoelde akte van borgtocht in een andere vorm doen opstellen, mits deze de- zelfde gevolgen heeft als de als model gegeven akte.
Artikel 18
Zekerheidstelling per aangifte door middel van bewijzen van zekerheidstelling
1. In het in artikel 16, lid 3, bedoelde geval geschiedt de zekerheid- stelling per aangifte door middel van een akte van borgtocht waarvan het model in bijlage C2 van aanhangsel III is opgenomen.
Artikel 17, lid 2, is van overeenkomstige toepassing.
2. De borg verstrekt het kantoor van zekerheidstelling op de door de bevoegde autoriteiten vastgestelde wijze alle vereiste gegevens met be- trekking tot de door hem afgegeven bewijzen van zekerheidstelling per aangifte. De uiterste datum waarop deze bewijzen kunnen worden ge- bruikt, mag niet later zijn dan een jaar na afgifte.
3. De borg deelt de aangever voor elk aan hem afgegeven bewijs van zekerheidstelling per aangifte een „Guarantee Reference Number” mee waarvan de bijbehorende toegangscode slechts door de aangever kan worden gewijzigd.
4. Voor de toepassing van artikel 22, lid 1, onder b), verstrekt de borg de aangever bewijzen van zekerheidstelling per aangifte op papier opgesteld overeenkomstig het model in bijlage C3. Het identificatie- nummer wordt op het bewijs vermeld.
5. ►C2 De borg kan bewijzen van zekerheidstelling per aangifte afgeven die niet geldig zijn voor gemeenschappelijk douanevervoer dat betrekking heeft op de in bijlage I vermelde goederen. ◄ In dat geval brengt de borg op elk door hem afgegeven bewijs van zekerheid- stelling per aangifte op papier diagonaal de volgende vermelding aan:
— Beperkte geldigheid — 99200.
6. De aangever geeft bij het kantoor van vertrek het aantal bewijzen van zekerheidstelling per aangifte af dat overeenstemt met het veelvoud van 7 000 EUR dat vereist is om het gehele bedrag van de schuld die kan ontstaan, te dekken. ►C2 Voor de toepassing van artikel 22, lid 1, onder b), worden de bewijzen op papier afgegeven en bewaard bij het kantoor van vertrek, dat het identificatienummer van elk bewijs aan het op het bewijs vermelde kantoor van zekerheidstelling meedeelt. ◄
Artikel 19
Intrekking en opzegging van de akte van borgtocht
1. Wanneer niet meer wordt voldaan aan de voorwaarden die golden op het tijdstip waarop het kantoor van zekerheidstelling de beschikking heeft genomen de verbintenis van de borg te aanvaarden, trekt dit kan- toor deze beschikking tot aanvaarding van de verbintenis in.
De borg kan zijn verbintenis te allen tijde opzeggen.
2. De intrekking of opzegging gaat in op de zestiende dag volgende op de dag van kennisgeving aan de borg respectievelijk het kantoor van zekerheidstelling.
Vanaf de datum van ingang van de intrekking of opzegging kunnen de eerder afgegeven bewijzen van zekerheidstelling per aangifte niet meer worden gebruikt om goederen onder de regeling gemeenschappelijk douanevervoer te plaatsen.
3. De gegevens met betrekking tot de intrekking of de opzegging en de datum waarop deze ingaat, worden door de bevoegde autoriteiten van het land waaronder het kantoor van zekerheidstelling ressorteert, onver- wijld in het computersysteem ingevoerd.
HOOFDSTUK II
Vervoermiddelen en aangiften
Artikel 20
Ladingsvoorwaarden
1. Met eenzelfde aangifte voor douanevervoer mogen slechts goede- ren worden aangegeven die in of op één enkel vervoermiddel zijn of worden geladen en die van eenzelfde kantoor van vertrek naar eenzelfde kantoor van bestemming zullen worden vervoerd.
Voor de toepassing van dit artikel worden de onderstaande vervoer- middelen als één enkel vervoermiddel beschouwd, mits zij met goederen zijn of worden beladen die samen moeten worden vervoerd:
a) een voertuig voor wegverkeer met een of meer aanhangwagens of opleggers;
b) twee of meer aan elkaar gekoppelde spoorwagons;
c) twee of meer schepen die één geheel vormen;
d) containers geladen op één enkel vervoermiddel in de zin van dit artikel.
2. Voor het laden van goederen bij verschillende kantoren van ver- trek en voor het lossen van goederen bij verschillende kantoren van bestemming kan een enkel voertuig worden gebruikt.
Artikel 21
Aangifte voor douanevervoer met behulp van geautomatiseerde gegevensverwerkingstechnieken
1. De in bijlage A1 van aanhangsel III bedoelde gegevens van de aangifte worden vermeld in gecodeerde vorm of in een andere door de bevoegde autoriteiten vastgestelde vorm met het oog op de verwerking ervan per computer, en zij stemmen overeen met de vereiste gegevens.
2. Een met behulp van EDI opgestelde aangifte voor douanevervoer wordt geacht te zijn ingediend op het tijdstip waarop het EDI-bericht door de bevoegde autoriteiten wordt ontvangen.
De aanvaarding van de met behulp van EDI ingediende aangifte voor douanevervoer wordt de aangever meegedeeld door middel van een antwoordbericht, waarin ten minste de identificatie van het ontvangen bericht en/of het registratienummer van de aangifte voor douanevervoer, alsmede de datum van aanvaarding zijn vermeld.
3. De aangifte voor douanevervoer die met behulp van genormali- seerde EDI-berichten wordt gedaan, stemt overeen met de structuur en de aanwijzingen in aanhangsel III.
4. De aangifte voor douanevervoer wordt overeenkomstig aanhangsel III ingevuld in een van de officiële talen van de overeenkomstsluitende partijen die door de bevoegde autoriteiten van het land van vertrek wordt aanvaard. Zo nodig kunnen de bevoegde autoriteiten van het bij het douanevervoer betrokken land de vertaling eisen in de officiële taal of in een van de officiële talen van dat land.
5. Wanneer in het land van vertrek de regeling gemeenschappelijk douanevervoer op een andere douanebestemming volgt, kan het kantoor van vertrek de overlegging van de desbetreffende documenten eisen.
6. De goederen worden samen met het vervoersdocument aange- boden. Het kantoor van vertrek kan besluiten dat dit document bij het vervullen van de douaneformaliteiten niet behoeft te worden voorgelegd, mits het te zijner beschikking wordt gehouden.
Artikel 22
Schriftelijke aangifte voor douanevervoer
1. Goederen kunnen onder de regeling gemeenschappelijk dou- anevervoer worden geplaatst met behulp van een schriftelijke aangifte voor douanevervoer die wordt ingevuld op een formulier dat overeen- stemt met het model in aanhangsel 1 van bijlage I bij de ED-overeenkomst, in de volgende gevallen:
a) wanneer de goederen worden vervoerd door reizigers die geen recht- streekse toegang hebben tot het computersysteem van de douane, overeenkomstig de in artikel 22 bis omschreven voorwaarden;
b) wanneer de noodprocedure is ingesteld, overeenkomstig de in bijlage V vastgestelde voorwaarden;
c) wanneer een overeenkomstsluitende partij aldus besluit.
2. In het kader van de toepassing van lid 1, onder a) en c), dragen de bevoegde autoriteiten er zorg voor dat de gegevens met betrekking tot het douanevervoer tussen de bevoegde autoriteiten worden uitgewisseld via het computersysteem van de douane.
3. Het in lid 1, onder b), genoemde gebruik van de schriftelijke aangifte voor douanevervoer moet de bevoegde autoriteiten ter goedkeu- ring worden voorgelegd wanneer de applicatie van de aangever en/of het netwerk niet functioneren.
4. De aangifte voor douanevervoer kan worden aangevuld met een of meer aanvullende formulieren die overeenstemmen met het model in aanhangsel 3 van bijlage I van de ED-overeenkomst. Deze formulieren maken integrerend deel uit van de aangifte.
5. Ladingslijsten die overeenkomstig het model in aanhangsel III zijn opgesteld, kunnen in plaats van aanvullende formulieren worden ge- bruikt als beschrijvend gedeelte van de aangiften voor douanevervoer waarvan zij dan integrerend deel uitmaken.
6. De in de leden 1, 4 en 5 bedoelde formulieren worden overeen- komstig de aanwijzingen in aanhangsel III ingevuld.
7. Artikel 21, leden 4 tot en met 6, is van overeenkomstige toepassing.
Artikel 22 bis
Aangifte voor douanevervoer door reizigers
Voor de toepassing van artikel 22, lid 1, onder a), stelt de reiziger de aangifte voor douanevervoer op overeenkomstig de artikelen 5 en 6 en bijlage B6 van aanhangsel III.
Artikel 23
Gemengde zendingen
Voor zendingen die zowel goederen omvatten die onder de T1-regeling als goederen die onder de T2-regeling moeten worden vervoerd, wordt de aangifte voor douanevervoer die van de vermelding T is voorzien, op artikelniveau aangevuld met het kenmerk „T1”, „T2” of „T2F”.
Artikel 24
Ondertekening van de aangifte voor douanevervoer en verbintenis van de aangever
1. De aangifte voor gemeenschappelijk douanevervoer dient een elektronische handtekening of enige andere vorm van identificatie te bevatten.
2. Met de indiening van de aangifte voor douanevervoer stelt de aangever zich aansprakelijk voor:
a) de juistheid van de gegevens in de aangifte voor douanevervoer;
b) de echtheid van de ingediende documenten;
c) de naleving van alle verplichtingen in verband met de plaatsing van de betrokken goederen onder de regeling gemeenschappelijk douanevervoer.
HOOFDSTUK III
Formaliteiten bij het kantoor van vertrek
Artikel 25
Indiening van de aangifte voor douanevervoer
De aangifte voor douanevervoer wordt ingediend en de goederen wor- den aangeboden bij het kantoor van vertrek tijdens de door de bevoegde autoriteiten vastgestelde openingstijden.
Het kantoor van vertrek kan op verzoek en op kosten van de aangever toestaan dat de goederen op een andere plaats worden aangeboden.
Artikel 26
Route
1. De onder de regeling gemeenschappelijk douanevervoer geplaatste goederen moeten volgens een economisch verantwoorde route naar het kantoor van bestemming worden vervoerd.
2. Onverminderd artikel 59 stelt het kantoor van vertrek voor de goederen die zijn vermeld op de lijst in bijlage I of wanneer de be- voegde autoriteiten of de aangever dit nodig achten, een verplicht te volgen route vast en vermeldt het met behulp van het kenmerk van vak 44 van de aangifte voor douanevervoer ten minste de landen via welke de goederen moeten worden vervoerd, rekening houdend met de gege- vens die de aangever heeft verstrekt.
Artikel 27
Aanvaarding en registratie van de aangifte voor douanevervoer
1. De aangifte voor douanevervoer wordt door het kantoor van ver- trek tijdens de door de bevoegde autoriteiten vastgestelde openingstijden aanvaard en geregistreerd, mits:
a) zij alle gegevens bevat die voor de toepassing van deze overeen- komst noodzakelijk zijn;
b) zij van alle vereiste documenten vergezeld gaat; en
c) de goederen waarop zij betrekking heeft, bij de douane zijn aangebracht.
2. De bevoegde autoriteiten kunnen toestaan dat de in lid 1, onder b), bedoelde vereiste documenten niet samen met de aangifte worden aan- geboden. In dat geval worden deze documenten ter beschikking van de bevoegde autoriteiten gehouden.
3. Tenzij specifiek anders is bepaald, is de datum die in aanmerking moet worden genomen voor de toepassing van alle bepalingen met betrekking tot de regeling gemeenschappelijk douanevervoer, de datum van aanvaarding van de aangifte door de bevoegde autoriteiten.
Artikel 28
Verbetering van de aangifte voor douanevervoer
1. De aangever mag, op zijn verzoek, een of meer gegevens van de aangifte voor douanevervoer verbeteren nadat deze door de bevoegde autoriteiten is aanvaard. De verbetering kan niet als gevolg hebben dat de aangifte voor douanevervoer op andere goederen betrekking heeft dan oorspronkelijk het geval was.
2. Er kan echter geen verbetering meer worden aangebracht, wanneer het verzoek daartoe wordt ingediend nadat de bevoegde autoriteiten:
a) de aangever van hun voornemen in kennis hebben gesteld de goe- deren aan een onderzoek te onderwerpen;
b) hebben vastgesteld dat de vermelde gegevens niet juist zijn;
c) de goederen hebben vrijgegeven.
Artikel 29
Termijn voor de aanbieding ter bestemming
1. Het kantoor van vertrek stelt de uiterste datum vast waarop de goederen bij het kantoor van bestemming moeten worden aangeboden, rekening houdend met de te volgen reisweg en alle voorschriften inzake vervoer en andere relevante voorschriften en, eventueel, de door de aangever verstrekte gegevens.
2. De aldus door het kantoor van vertrek vastgestelde termijn is bindend voor de bevoegde autoriteiten van de landen over het grond- gebied waarvan de goederen tijdens het gemeenschappelijk douanever- voer worden vervoerd, en kan door deze autoriteiten niet worden gewijzigd.
Artikel 30
Controle van de aangifte voor douanevervoer en onderzoek van de goederen
1. De bevoegde autoriteiten van het land van vertrek kunnen, op basis van een risicoanalyse of door middel van steekproeven, overgaan tot:
a) een controle van de aanvaarde aangifte voor douanevervoer en van de daarbij gevoegde documenten;
b) een onderzoek van de goederen en, eventueel, een monsterneming met het oog op een analyse of een grondig onderzoek.
2. De goederen worden onderzocht op de daarvoor bestemde plaatsen en tijdstippen. De bevoegde autoriteiten kunnen, op verzoek en op kosten van de aangever, de goederen echter op andere plaatsen of tijd- stippen onderzoeken.
Artikel 31
Identificatiemaatregelen
1. Het kantoor van vertrek neemt de identificatiemaatregelen die het noodzakelijk acht, en voert de overeenkomstige gegevens in de aangifte voor douanevervoer in.
2. Onverminderd artikel 11, lid 4, van de overeenkomst mogen onder de regeling gemeenschappelijk douanevervoer te plaatsen goederen niet worden vrijgegeven wanneer de verzegeling niet overeenkomstig arti- kel 11, lid 2 of lid 3, van de overeenkomst kan geschieden.
3. Wanneer de verzegeling per laadruimte geschiedt, gaan de be- voegde autoriteiten na of de vervoermiddelen voor verzegeling zijn goedgekeurd dan wel, indien dit niet het geval is, of de vervoermiddelen verzegeld kunnen worden.
4. Voertuigen voor het wegverkeer, aanhangwagens, opleggers of containers die voor het vervoer van goederen onder douaneverzegeling zijn goedgekeurd overeenkomstig de bepalingen van een internationale overeenkomst waarbij de Europese Gemeenschap of haar lidstaten en de EVA-landen partij zijn, worden geacht overeenkomstig andere bepalin- gen, in de zin van artikel 11, lid 2, onder a), van de overeenkomst, te zijn goedgekeurd.
5. De verzegeling moet aan de in bijlage II omschreven eisen voldoen.
6. De verzegeling mag zonder toestemming van de bevoegde autori- teiten niet worden verbroken.
7. De goederen worden geacht aan de hand van hun omschrijving te kunnen worden geïdentificeerd in de zin van artikel 11, lid 4, van de overeenkomst, wanneer deze omschrijving zodanig nauwkeurig is dat hoeveelheid en aard van de goederen gemakkelijk kunnen worden nagegaan.
Artikel 32
Vrijgave van de goederen
1. Afhankelijk van de resultaten van de controle voert het kantoor van vertrek de desbetreffende gegevens in de aangifte voor douanever- voer in.
2. Indien de resultaten van de controle het toelaten, geeft het kantoor van vertrek de goederen vrij en vermeldt het de datum ervan in het computersysteem.
3. Bij de vrijgave van de goederen zendt het kantoor van vertrek de gegevens over het gemeenschappelijk douanevervoer aan het opgegeven kantoor van bestemming met behulp van een „voorafgaand bericht van aankomst” en aan de opgegeven kantoren van doorgang met behulp van een „voorafgaande kennisgeving van doorgang”. Deze berichten worden gebaseerd op de gegevens die zijn ontleend aan de, eventueel verbeter- de, aangifte voor douanevervoer.
Artikel 33
Begeleidingsdocument voor douanevervoer
1. Het begeleidingsdocument voor douanevervoer stemt overeen met het model en de gegevens in aanhangsel III. Het vergezelt het vervoer van de onder de regeling gemeenschappelijk douanevervoer geplaatste goederen. Na de vrijgave van de goederen wordt dit document op een van de volgende wijzen ter beschikking gesteld van het bedrijf:
a) het wordt door het kantoor van vertrek overhandigd aan de aangever of het wordt, met toestemming van de bevoegde autoriteiten, opge- steld met het computersysteem van de aangever; of
b) het wordt opgesteld met het computersysteem van de toegelaten afzender nadat deze het bericht van het kantoor van vertrek heeft ontvangen waarin de vrijgave van de goederen wordt goedgekeurd.
2. Het begeleidingsdocument voor douanevervoer wordt eventueel aangevuld door een lijst van artikelen die integrerend deel uitmaakt van dit document en overeenstemt met het model in aanhangsel III.
HOOFDSTUK IV
Formaliteiten tijdens het vervoer
Artikel 34
Aanbieding van het begeleidingsdocument voor douanevervoer
Het begeleidingsdocument voor douanevervoer en de andere documen- ten die het vervoer van de goederen vergezellen, worden op elk verzoek van de bevoegde autoriteiten voorgelegd.
Artikel 35
Kantoor van doorgang
1. De zending en het begeleidingsdocument voor douanevervoer wor- den bij elk kantoor van doorgang aangeboden.
2. Het kantoor van doorgang registreert de doorgang aan de hand van de „voorafgaande kennisgeving van doorgang” die van het kantoor van vertrek is ontvangen. De doorgang wordt met behulp van een „kennis- geving van grensoverschrijding” aan het kantoor van vertrek meegedeeld.
3. De kantoren van doorgang controleren de goederen indien zij dit noodzakelijk achten. De eventuele controle van de goederen geschiedt met name op basis van de „voorafgaande kennisgeving van doorgang”.
4. Wanneer het vervoer geschiedt over een ander dan het opgegeven en op het begeleidingsdocument voor douanevervoer vermelde kantoor van doorgang, verzoekt het kantoor van doorgang over hetwelk het vervoer werkelijk is verlopen, het kantoor van vertrek om de „voor- afgaande kennisgeving van doorgang” en stelt het het kantoor van ver- trek in kennis van de doorgang door middel van een „kennisgeving van grensoverschrijding”. In voorkomend geval wordt dit kantoor door het kantoor van vertrek ervan in kennis gesteld dat de zekerheid niet geldt voor het land in kwestie.
5. De leden 1 tot en met 4 zijn niet van toepassing op het goederen- vervoer per spoor.
Artikel 36
Voorvallen tijdens het vervoer
1. De vervoerder is in de volgende gevallen verplicht het begelei- dingsdocument voor douanevervoer van vermeldingen te voorzien en dit, tezamen met de zending, aan te bieden bij de bevoegde autoriteiten van het land op het grondgebied waarvan het vervoermiddel zich be- vindt:
a) bij wijziging van de voorgeschreven route, wanneer artikel 26, lid 2, van toepassing is;
b) bij verbreking van de verzegeling tijdens het vervoer door een oor- zaak buiten de wil van de vervoerder;
c) bij overlading van de goederen op een ander vervoermiddel; deze overlading dient onder toezicht van de bevoegde autoriteiten te ge- schieden, doch deze kunnen toestaan dat de goederen buiten hun toezicht worden overgeladen;
d) bij dreigend gevaar, waardoor het noodzakelijk wordt de goederen onmiddellijk, geheel of gedeeltelijk, te lossen;
e) indien zich gebeurtenissen, voorvallen of ongevallen voordoen waar- door de aangever of de vervoerder hun verplichtingen niet zouden kunnen nakomen.
2. Indien de bevoegde autoriteiten van oordeel zijn dat het gemeen- schappelijk douanevervoer, eventueel na het nemen van de nodige maat- regelen, op normale wijze kan worden voortgezet, viseren zij het bege- leidingsdocument voor douanevervoer. Alle relevante gegevens met be- trekking tot de overlading of enig voorval worden in het computersys- teem van de douane ingevoerd door, naargelang van het geval, de bevoegde autoriteiten van het kantoor van doorgang dan wel van het kantoor van bestemming.
HOOFDSTUK V
Formaliteiten bij het kantoor van bestemming
Artikel 37
Aanbieding bij het kantoor van bestemming
1. De goederen en de vereiste documenten worden tijdens de ope- ningstijden bij het kantoor van bestemming aangeboden. Dit kantoor kan evenwel, op verzoek en op kosten van de belanghebbende, toestaan dat de aanbieding op een ander tijdstip plaatsvindt. Dit kantoor kan, op verzoek en op kosten van de belanghebbende, eveneens toestaan dat de goederen en de vereiste documenten op een andere plaats worden aangeboden.
2. Wanneer de goederen na afloop van de door het kantoor van vertrek vastgestelde termijn bij het kantoor van bestemming worden aangeboden en de overschrijding van de termijn te wijten is aan om- standigheden buiten de wil van de vervoerder of de aangever en dit ten genoegen van het kantoor van bestemming kan worden aangetoond, wordt de aangever geacht de voorgeschreven termijn in acht te hebben genomen.
3. Het kantoor van bestemming bewaart het begeleidingsdocument voor douanevervoer en het onderzoek van de goederen geschiedt met name aan de hand van het „voorafgaand bericht van aankomst” dat het kantoor van vertrek heeft toegezonden.
4. Op verzoek van de aangever viseert het kantoor van bestemming, ten bewijze van het feit dat de regeling overeenkomstig artikel 42, lid 1, is beëindigd, de kopie van het begeleidingsdocument voor douanever- voer dat van de volgende vermelding is voorzien:
— Alternatief bewijs — 99202
5. Het gemeenschappelijk douanevervoer kan bij een ander kantoor worden beëindigd dan het kantoor dat oorspronkelijk in de aangifte voor douanevervoer is opgegeven. Dit kantoor wordt dan het kantoor van bestemming.
Indien het nieuwe kantoor van bestemming onder een andere overeen- komstsluitende partij ressorteert dan het oorspronkelijk voorziene kan- toor, verzoekt het nieuwe kantoor van bestemming bij het kantoor van vertrek om toezending van het „voorafgaand bericht van aankomst”.
Artikel 38
Ontvangstbewijs
1. Het kantoor van bestemming viseert een ontvangstbewijs op ver- zoek van de persoon die de goederen en de vereiste documenten aanbiedt.
2. Het ontvangstbewijs wordt opgesteld overeenkomstig de aanwij- zingen in aanhangsel III.
3. Het ontvangstbewijs moet vooraf door de belanghebbende worden ingevuld. Het mag andere gegevens betreffende de zending bevatten, buiten het voor het kantoor van bestemming vermelde vak. Het ont- vangstbewijs kan niet dienen als bewijs dat de regeling in de zin van artikel 42, lid 1, is beëindigd.
Artikel 39
Terugzending van de gegevens
1. Het kantoor van bestemming stelt het kantoor van vertrek, op de dag van de aanbieding van de goederen bij het kantoor van bestemming, door middel van een „bericht van aankomst” in kennis van de aankomst van de goederen.
2. Indien het douanevervoer wordt beëindigd in een ander dan het in de aangifte voor douanevervoer vermelde kantoor, stelt het nieuwe kan- toor van bestemming het kantoor van vertrek door middel van een
„bericht van aankomst” in kennis van de aankomst van de goederen.
Het kantoor van vertrek stelt het oorspronkelijk voorziene kantoor van bestemming door middel van een „bericht van aankomst ter kennisge- ving” in kennis van de aankomst van de goederen.
3. Het in de leden 1 en 2 bedoelde „bericht van aankomst” kan niet dienen als bewijs dat de regeling in de zin van artikel 40, lid 2, is beëindigd.
4. Behalve in naar behoren gemotiveerde omstandigheden deelt het kantoor van bestemming het bericht „resultaten van de controle” ui- terlijk op de derde dag volgende op de dag van aanbieding van de goederen bij het kantoor van bestemming aan het kantoor van vertrek mee. Bij toepassing evenwel van artikel 65 zendt het kantoor van be- stemming het bericht „resultaten van de controle” uiterlijk op de zesde dag volgende op de dag van aanbieding van de goederen aan het kan- toor van vertrek toe.
HOOFDSTUK VI
Controle op de beëindiging van de regeling
Artikel 40
Beëindiging en zuivering van de regeling
1. De regeling gemeenschappelijk douanevervoer eindigt en de ver- plichtingen van de aangever zijn nagekomen wanneer de onder de re- geling geplaatste goederen samen met de vereiste documenten en gege- vens, overeenkomstig de bepalingen van de regeling, werden aange- bracht op het kantoor van bestemming.
2. De bevoegde autoriteiten zuiveren de regeling gemeenschappelijk douanevervoer wanneer zij, op grond van een vergelijking van de ge- gevens van het kantoor van vertrek met die van het kantoor van be- stemming, kunnen vaststellen dat de regeling naar behoren is beëindigd.
Artikel 41
Nasporingsprocedure
1. Wanneer de bevoegde autoriteiten van het land van vertrek geen
„bericht van aankomst” hebben ontvangen binnen de voorgeschreven termijn voor de aanbieding van de goederen bij het kantoor van be- stemming of wanneer zij geen bericht „resultaten van de controle” hebben ontvangen binnen zes dagen na ontvangst van het „bericht van aankomst”, dienen zij de nasporingsprocedure in te leiden teneinde alle gegevens te verzamelen die voor de zuivering van de regeling noodzakelijk zijn of, indien dit niet mogelijk is:
— de voorwaarden vast te stellen waaronder de douaneschuld is ontstaan;
— vast te stellen wie de schuldenaar is;
— vast te stellen welke autoriteiten voor de invordering bevoegd zijn.
2. De nasporingsprocedure wordt ingeleid uiterlijk zeven dagen na het verstrijken van een van de in lid 1 genoemde termijnen behalve in uitzonderlijke gevallen, die in onderling overleg door de overeenkomst- sluitende partijen worden vastgesteld. Deze procedure wordt terstond ingeleid indien de bevoegde autoriteiten in een vroeg stadium vernemen dat de regeling niet werd beëindigd of indien zij dit vermoeden.
3. Indien de bevoegde autoriteiten van het land van vertrek uitslui- tend het „bericht van aankomst” hebben ontvangen, leiden zij de na- sporingsprocedure in en verzoeken het kantoor van bestemming, dat het
„bericht van aankomst” heeft verzonden, om het bericht „resultaten van de controle”.
4. Indien de bevoegde autoriteiten van het land van vertrek geen
„bericht van aankomst” hebben ontvangen, leiden zij de nasporingspro- cedure in en verzoeken zij de aangever om alle voor de zuivering van de regeling vereiste gegevens te verstrekken, dan wel het kantoor van bestemming wanneer voldoende gegevens voor het onderzoek beschik- baar zijn op de plaats van bestemming.
▼C2
De aangever moet uiterlijk 28 dagen na de inleiding van de nasporings- procedure bij het kantoor van bestemming worden verzocht om de voor de zuivering van de regeling vereiste gegevens te verstrekken.
▼M30
5. Het kantoor van bestemming en de aangever moeten op het in lid 4 genoemde verzoek antwoorden binnen 28 dagen. Indien de aan- gever binnen die termijn voldoende gegevens verstrekt, moeten de be- voegde autoriteiten van het land van vertrek rekening houden met deze gegevens of de regeling zuiveren indien dat op basis van de verstrekte gegevens mogelijk is.
6. Indien het op basis van de door de aangever verstrekte gegevens niet mogelijk is de regeling te zuiveren, maar deze gegevens door de bevoegde autoriteiten van het land van vertrek wel toereikend worden geacht om de nasporingsprocedure in te leiden, moet terstond een ver- zoek worden ingediend bij het betrokken douanekantoor.
7. Wanneer bij de nasporingsprocedure blijkt dat de regeling correct is beëindigd, zuiveren de bevoegde autoriteiten van het land van vertrek de regeling en delen zij dit onmiddellijk mee aan de aangever en, in voorkomend geval, aan de bevoegde autoriteiten die overeenkomstig artikel 117 met de invordering zijn begonnen.
Artikel 41 bis
1. Wanneer na de inleiding van een nasporingsprocedure en vóór het verstrijken van de in artikel 116, lid 1, onder c), genoemde termijn de bevoegde autoriteiten van het land van vertrek, hierna „verzoekende autoriteiten” genoemd, door ongeacht welk middel het bewijs verkrijgen van de plaats waar de feiten zich hebben voorgedaan die tot het ontstaan van de schuld hebben geleid, en voor zover deze plaats zich bevindt in een andere overeenkomstsluitende partij, zenden zij onverwijld alle be- schikbare gegevens toe aan de autoriteiten die voor die plaats bevoegd zijn, hierna „aangezochte autoriteiten” genoemd.
2. De aangezochte autoriteiten zenden een ontvangstbevestiging waarin zij meedelen of zij voor de invordering verantwoordelijk zijn. Wanneer geen antwoord wordt ontvangen binnen 28 dagen, dienen de verzoekende autoriteiten onmiddellijk de nasporingsprocedure voort te zetten.
Artikel 42
Alternatief bewijs van beëindiging van de regeling
1. Het bewijs dat de regeling binnen de in de aangifte gestelde ter- mijnen werd beëindigd, kan door de aangever ten genoegen van de bevoegde autoriteiten worden geleverd door de overlegging van een door de bevoegde autoriteiten van het land van bestemming gewaar- merkt document dat de identificatie van de betrokken goederen bevat en waaruit blijkt dat deze bij het kantoor van bestemming of, bij toepassing van artikel 64, bij de toegelaten geadresseerde werden aangebracht.
2. De regeling gemeenschappelijk douanevervoer wordt eveneens als beëindigd beschouwd wanneer de aangever ten genoegen van de be- voegde autoriteiten een van de volgende documenten met de identifica- tie van de goederen overlegt:
a) een in een derde land opgesteld douanedocument waaruit blijkt dat de goederen een douanebestemming hebben gekregen;
b) een in een derde land opgesteld document dat is geviseerd door de douaneautoriteiten van dat land en waarin wordt bevestigd dat de goederen worden geacht zich in het vrije verkeer te bevinden in dat derde land.
3. De in lid 2 genoemde documenten kunnen worden vervangen door een kopie of een fotokopie die voor conform is gewaarmerkt door de instantie die de originele documenten heeft geviseerd, door de autori- teiten van de betrokken derde landen of de autoriteiten van een van die landen.
Artikel 43
Controle achteraf
1. De bevoegde autoriteiten kunnen de uitgewisselde gegevens even- als de documenten, formulieren, vergunningen of gegevens die verband houden met de regeling gemeenschappelijk douanevervoer, achteraf controleren teneinde de echtheid of de juistheid van de gegevens en de eventuele stempels na te gaan. Deze controles worden verricht in geval van twijfel of indien fraude wordt vermoed. Zij kunnen eveneens op basis van een risicoanalyse of bij wijze van steekproef worden verricht.
2. De bevoegde autoriteiten die een verzoek om een controle achteraf ontvangen, beantwoorden dit onmiddellijk.
3. Wanneer de bevoegde autoriteiten van het land van vertrek om een controle achteraf van de gegevens in het bericht „resultaten van de controle” verzoeken omdat zij twijfels hebben of fraude vermoeden, worden de voorwaarden van artikel 40, lid 2, niet geacht te zijn vervuld zolang de echtheid of de juistheid van de gegevens waarover het ver- zoek om controle achteraf is ingediend, niet is bevestigd.
4. Deze bepalingen zijn van overeenkomstige toepassing op arti- kel 22.
TITEL III
VEREENVOUDIGINGEN
HOOFDSTUK I
Algemene bepalingen inzake vereenvoudigingen
Artikel 44
Toepassingsgebied
1. Op verzoek van de aangever of van de geadresseerde kunnen de bevoegde autoriteiten de volgende vereenvoudigingen toestaan:
a) het gebruik van een doorlopende zekerheid of ontheffing van zekerheidstelling;
b) het gebruik van verzegelingen van een bijzonder model;
c) de vrijstelling van de verplichting een bepaalde route te volgen;
d) de status van toegelaten afzender;
e) de status van toegelaten geadresseerde;
f) de toepassing van vereenvoudigde procedures voor bijzondere wijzen van vervoer:
i) per spoor of door middel van grote containers,
ii) door de lucht,
iii) per pijpleiding;
g) andere vereenvoudigde procedures op grond van artikel 6 van de overeenkomst.
2. Tenzij in dit aanhangsel of in de vergunning anders is bepaald, zijn de in lid 1, onder a) en f), vermelde vereenvoudigingen, wanneer zij worden toegestaan, in alle landen van toepassing. Wanneer de onder b),
c) en d) vermelde vereenvoudigingen worden toegestaan, zijn zij uit- sluitend van toepassing op gemeenschappelijk douanevervoer dat aan- vangt in het land waar zij werden toegestaan. Wanneer de onder e) vermelde vereenvoudiging wordt toegestaan, is zij uitsluitend van toe- passing in het land waar zij werd toegestaan.
Artikel 45
Algemene voorwaarden voor de afgifte van vergunningen
1. De in artikel 44, lid 1, bedoelde vergunning wordt slechts verleend aan personen die:
a) in een overeenkomstsluitende partij zijn gevestigd; de vergunning voor het gebruik van de doorlopende zekerheid kan echter slechts worden verleend aan personen die gevestigd zijn in het land waar de zekerheid wordt gesteld;
b) regelmatig van de regeling gemeenschappelijk douanevervoer ge- bruikmaken, of van wie het de bevoegde autoriteiten bekend is dat zij de uit deze regeling voortvloeiende verplichtingen kunnen nako- men of, in geval van de in artikel 44, lid 1, onder e), bedoelde vereenvoudiging, regelmatig onder de regeling gemeenschappelijk douanevervoer geplaatste goederen ontvangen; en
c) zich niet schuldig hebben gemaakt aan ernstige of herhaalde inbreu- ken op de douane- of de belastingwetgeving.
2. Met het oog op een correct beheer van de vereenvoudigingen wordt de vergunning slechts verleend:
a) indien de bevoegde autoriteiten het gebruik van de regeling kunnen volgen en controleren zonder dat zij daarvoor administratieve maat- regelen moeten treffen die niet in verhouding staan tot de behoeften van de betrokkenen;
b) en indien de personen een administratie voeren aan de hand waarvan de bevoegde autoriteiten een doeltreffende controle kunnen verrichten.
Artikel 46
Inhoud van het aanvraagformulier
1. De aanvraag van een vergunning voor gebruikmaking van vereen- voudigingen, hierna „de aanvraag” genoemd, wordt gedateerd en onder- tekend. De aanvraag wordt schriftelijk of met behulp van elektronische gegevensverwerkingstechnieken ingediend onder de door de bevoegde autoriteiten vastgestelde voorwaarden en op de door hen bepaalde wijze.
2. De aanvraag moet alle gegevens bevatten aan de hand waarvan de bevoegde autoriteiten kunnen beoordelen of aan de voorwaarden voor het verlenen van de aangevraagde vereenvoudigingen is voldaan.
Artikel 47
Verantwoordelijkheid van de aanvrager
De persoon die om het gebruik van vereenvoudigingen verzoekt, is, overeenkomstig de in de overeenkomstsluitende partijen geldende bepa- lingen en onverminderd de mogelijke toepassing van strafbepalingen, verantwoordelijk voor:
a) de juistheid van de verstrekte gegevens,
b) de echtheid van de bijgevoegde documenten.
Artikel 48
Bevoegde autoriteiten
1. De aanvraag wordt ingediend bij de bevoegde autoriteiten van het land waarin de aanvrager is gevestigd.
2. De vergunning wordt afgegeven of de aanvraag wordt afgewezen overeenkomstig de bepalingen die in de overeenkomstsluitende partijen van toepassing zijn.
3. De beschikking tot afwijzing van de aanvraag wordt aan de aan- vrager meegedeeld binnen de door de overeenkomstsluitende partijen vastgestelde termijnen en op de daar geldende wijze. Zij moet met redenen zijn omkleed.
Artikel 49
Inhoud van de vergunning
1. Het gedateerde en ondertekende origineel van de vergunning en een of meer gewaarmerkte kopieën worden aan de houder verstrekt.
2. In de vergunning zijn de voorwaarden vermeld waaronder van de vereenvoudigingen gebruik kan worden gemaakt en de wijze waarop deze worden toegepast en gecontroleerd. De vergunning wordt van kracht op de datum van afgifte.
3. De persoon die om het gebruik van vereenvoudigingen verzoekt, is verantwoordelijk voor de nakoming van alle verplichtingen die aan de plaatsing van de betrokken goederen onder de regeling gemeenschap- pelijk douanevervoer zijn verbonden.
4. In geval van de in artikel 44, lid 1, onder b), c), en f), bedoelde vereenvoudigingen wordt de vergunning op elk verzoek van het kantoor van vertrek overgelegd.
Artikel 50
Intrekking en wijziging
1. De vergunninghouder dient de bevoegde autoriteiten in kennis te stellen van alle voorvallen die zich na de toekenning van de vergunning voordoen en die op de handhaving of de inhoud van de vergunning van invloed kunnen zijn.
2. De vergunning wordt door de bevoegde autoriteiten ingetrokken of gewijzigd wanneer:
a) aan een of meer voor de afgifte gestelde voorwaarden niet of niet meer is voldaan; of
b) een voorval na de toekenning van de vergunning op de handhaving of de inhoud van de vergunning van invloed is.
3. De vergunning kan door de bevoegde autoriteiten worden in- getrokken of gewijzigd wanneer de vergunninghouder een van de ver- plichtingen die hem uit hoofde van de vergunning zijn opgelegd, niet meer nakomt.
4. De beschikking tot wijziging of intrekking van de vergunning wordt met redenen omkleed aan de vergunninghouder meegedeeld.
5. De intrekking of de wijziging van de vergunning gaat in op de datum waarop zij wordt meegedeeld. In uitzonderlijke gevallen en voor zover de rechtmatige belangen van de vergunninghouder zulks vereisen, kunnen de bevoegde autoriteiten bepalen dat de intrekking of wijziging later ingaat. De datum van ingang is in de beschikking vermeld.
Artikel 51
Bewaring van de dossiers door de bevoegde autoriteiten
1. De bevoegde autoriteiten bewaren de aanvragen en de daarbij gevoegde stukken alsmede een kopie van de afgegeven vergunningen.
2. Wanneer een aanvraag wordt afgewezen of een vergunning in- getrokken, worden de aanvraag en, naargelang van het geval, de be- schikking tot afwijzing van de aanvraag of tot intrekking van de ver- gunning en de daarbij gevoegde stukken gedurende ten minste drie jaar bewaard vanaf het einde van het kalenderjaar waarin de aanvraag is afgewezen of de vergunning is ingetrokken.
HOOFDSTUK II
Doorlopende zekerheid en ontheffing van zekerheidstelling
Artikel 52
Referentiebedrag
1. De aangever maakt gebruik van de doorlopende zekerheid of van de ontheffing van zekerheidstelling binnen de grenzen van een referentiebedrag.
2. Het referentiebedrag stemt overeen met het bedrag van de schuld die kan ontstaan ten aanzien van door de aangever in een periode van ten minste een week onder de regeling gemeenschappelijk douanever- voer geplaatste goederen.
Het kantoor van zekerheidstelling stelt het referentiebedrag vast in sa- menwerking met de belanghebbende:
a) op grond van de gegevens over het goederenvervoer in het verleden en van een raming van de omvang van het te verrichten gemeen- schappelijk douanevervoer, die met name blijken uit de handelsadmi- nistratie en de boekhouding van de belanghebbende;
b) rekening houdend met het hoogste bedrag aan rechten en heffingen, inclusief die bij invoer, die in het land van het kantoor van zeker- heidstelling op de betrokken goederen van toepassing zijn wanneer zij tot verbruik worden aangegeven. Voor deze berekening worden communautaire goederen die met toepassing van de overeenkomst betreffende een gemeenschappelijke regeling inzake douanevervoer worden vervoerd, als niet-communautaire goederen beschouwd.
Het precieze bedrag van de douanerechten en andere belastingen ten aanzien waarvan de aangever zich voor elk douanevervoer verbindt, wordt berekend wanneer de nodige gegevens beschikbaar zijn. In het andere geval wordt dit bedrag, wanneer het andere goederen betreft dan die welke zijn vermeld op de lijst in bijlage I, geacht 7 000 EUR te belopen, tenzij de bevoegde autoriteiten op grond van andere, hun be- kende gegevens een ander bedrag vaststellen.
3. Het kantoor van zekerheidstelling onderzoekt het referentiebedrag, waarbij met name rekening wordt gehouden met een verzoek van de aangever, en past zo nodig dit bedrag aan.
4. De aangever dient erop toe te zien dat de eventueel opeisbare bedragen, rekening houdend met het vervoer waarvoor de regeling niet is beëindigd, het referentiebedrag niet overschrijden.
In de computersystemen van de bevoegde autoriteiten wordt het gebruik van het referentiebedrag voor elk douanevervoer verwerkt en kan dit worden gecontroleerd.
Artikel 53
Bedrag van de doorlopende zekerheid en ontheffing van zekerheidstelling
1. Het door de doorlopende zekerheid te dekken bedrag is gelijk aan het in artikel 52 bedoelde referentiebedrag.
2. Personen van wie de financiële situatie naar het oordeel van de bevoegde autoriteiten gezond is en die aan de in de leden 3 en 4 omschreven voorwaarden inzake betrouwbaarheid voldoen, kunnen toe- stemming verkrijgen doorlopende zekerheid te stellen voor een vermin- derd bedrag of ontheffing van zekerheidstelling.
3. Het bedrag van de doorlopende zekerheid kan worden verminderd:
a) tot 50 % van het referentiebedrag wanneer de aangever aantoont dat hij voldoende ervaring heeft met het gebruik van de regeling ge- meenschappelijk douanevervoer;
b) tot 30 % van het referentiebedrag wanneer de aangever aantoont dat hij voldoende ervaring heeft met het gebruik van de regeling ge- meenschappelijk douanevervoer en dat hij een hoog niveau van sa- menwerking met de bevoegde autoriteiten heeft bereikt.
4. Ontheffing van zekerheidstelling kan worden verleend wanneer de aangever aantoont dat hij voldoende ervaring heeft met het gebruik van de regeling gemeenschappelijk douanevervoer, een hoog niveau van samenwerking met de bevoegde autoriteiten heeft bereikt, controle heeft over het vervoer en financieel voldoende draagkrachtig is om aan zijn verplichtingen te voldoen.
5. Voor de toepassing van de leden 3 en 4 houden de landen reke- ning met de bepalingen van bijlage III.
Artikel 53 bis
Wijze van doorlopende zekerheidstelling en ontheffing van zekerheidstelling
Voor het gebruik van iedere doorlopende zekerheid en/of voor iedere ontheffing van zekerheidstelling wordt:
a) aan de aangever een „Guarantee Reference Number” toegekend dat is gekoppeld aan het vastgestelde referentiebedrag;
b) door het kantoor van zekerheidstelling aan de aangever een initiële toegangscode met betrekking tot het „Guarantee Reference Number” toegekend en meegedeeld.
De aangever kan aan de zekerheid een of meer toegangscodes toeken- nen voor hemzelf of zijn vertegenwoordigers.
Artikel 54
Bijzondere bepalingen inzake goederen met een verhoogd risico
1. Voor goederen die zijn vermeld op de lijst in bijlage I, moet de aangever, om van de doorlopende zekerheid gebruik te kunnen maken, niet alleen aantonen dat hij aan de voorwaarden van artikel 45 voldoet, maar bovendien dat zijn financiële situatie gezond is, dat hij voldoende ervaring heeft met het gebruik van de regeling gemeenschappelijk dou- anevervoer en dat hij hetzij een hoog niveau van samenwerking met de bevoegde autoriteiten heeft bereikt, hetzij controle heeft over het vervoer.
2. Voor deze goederen kan het bedrag van de doorlopende zekerheid worden verminderd:
a) tot 50 % van het referentiebedrag wanneer de aangever aantoont dat hij een hoog niveau van samenwerking met de bevoegde autoriteiten heeft bereikt en dat hij controle heeft over het vervoer;
b) tot 30 % van het referentiebedrag wanneer de aangever aantoont dat hij een hoog niveau van samenwerking met de bevoegde autoriteiten heeft bereikt, dat hij controle heeft over het vervoer en dat hij financieel voldoende draagkrachtig is om aan zijn verplichtingen te voldoen.
3. Voor de toepassing van lid 2 houden de landen rekening met de bepalingen van bijlage III.
4. De voorgaande leden zijn ook van toepassing wanneer een aan- vraag tot gebruikmaking van de doorlopende zekerheidstelling uitdruk- kelijk melding maakt van het gebruik van één en hetzelfde certificaat van doorlopende zekerheidstelling niet alleen voor goederen die zijn vermeld op de lijst in bijlage I, maar ook voor niet daarin opgenomen goederen.
5. De ontheffing van zekerheidstelling is niet van toepassing op ge- meenschappelijk douanevervoer dat betrekking heeft op goederen die zijn vermeld op de lijst in bijlage I.
6. Rekening houdend met de beginselen die van toepassing zijn op de toekenning van de doorlopende zekerheid en de vermindering van het bedrag van de zekerheid, kan het gebruik van de doorlopende ze- kerheid voor een verminderd bedrag bij wijze van uitzondering in bij- zondere omstandigheden tijdelijk worden verboden.
7. Rekening houdend met de beginselen die van toepassing zijn op de toekenning van de doorlopende zekerheid en de vermindering van het bedrag van de zekerheid, kan het gebruik van de doorlopende ze- kerheid tijdelijk worden verboden ten aanzien van goederen waarmee in het kader van de doorlopende zekerheid op grote schaal blijkt te zijn gefraudeerd.
8. De voorwaarden voor de toepassing van de leden 6 en 7 zijn in bijlage IV omschreven.
Artikel 55
Akte van borgtocht
1. De doorlopende zekerheid wordt door een borg gesteld.
2. De doorlopende zekerheid wordt door middel van een akte van borgtocht gesteld waarvan het model in bijlage C4 van aanhangsel III is opgenomen. De akte van borgtocht wordt bewaard door het kantoor van zekerheidstelling.
3. Artikel 17, lid 2, is van overeenkomstige toepassing.
Artikel 56
Certificaten van doorlopende zekerheidstelling of ontheffing van zekerheidstelling
1. Op grond van de vergunning geven de bevoegde autoriteiten een of meer overeenkomstig aanhangsel III opgestelde certificaten van door- lopende zekerheidstelling of ontheffing van zekerheidstelling, hierna
„certificaten” genoemd, aan de aangever af, aan de hand waarvan deze kan aantonen dat een doorlopende zekerheid werd gesteld of dat ontheffing van zekerheidstelling werd verleend in het kader van de toepassing van artikel 22, lid 1, onder b).
2. De geldigheidsduur van een certificaat bedraagt ten hoogste twee jaar. Het kantoor van zekerheidstelling kan de geldigheidsduur echter eenmaal met een nieuwe termijn van niet meer dan twee jaar verlengen.
Artikel 57
Intrekking en opzegging
1. Artikel 19, lid 1, en artikel 19, lid 2, eerste alinea, zijn van over- eenkomstige toepassing op de intrekking en opzegging van de door- lopende zekerheid.
2. De intrekking van de vergunning voor doorlopende zekerheidstel- ling of voor ontheffing van zekerheidstelling door de bevoegde autori- teiten, de intrekking van de beschikking van het kantoor van zekerheid- stelling tot aanvaarding van de verbintenis van de borg, de opzegging van de verbintenis door de borg en de datum van ingang van de in- trekking of de opzegging moeten door het kantoor van zekerheidstelling in het computersysteem worden ingevoerd.
3. Op de datum van ingang van de intrekking of de opzegging kun- nen de voor de toepassing van artikel 22, lid 1, onder b), afgegeven certificaten niet meer worden gebruikt om goederen onder de regeling gemeenschappelijk douanevervoer te plaatsen, en moeten deze terstond door de aangever bij het kantoor van zekerheidstelling worden ingeleverd.
Elk land deelt de Commissie de gegevens mee ter identificatie van de nog geldige certificaten die niet zijn ingeleverd of die als gestolen, verloren of vervalst zijn aangemeld. De Commissie stelt de andere lid- staten hiervan in kennis.
HOOFDSTUK III
Gebruik van verzegelingen van een bijzonder model
Artikel 58
1. De bevoegde autoriteiten kunnen toestaan dat de aangever voor vervoermiddelen of colli verzegelingen van een bijzonder model ge- bruikt, mits de bevoegde autoriteiten hebben erkend dat deze verzege- lingen de in bijlage II vermelde kenmerken bezitten.
2. De aangever vermeldt het aantal, het soort en het identificatiemerk van de gebruikte verzegelingen in de aangifte voor douanevervoer.
Hij brengt de verzegelingen uiterlijk bij de vrijgave van de goederen aan.
HOOFDSTUK IV
Vrijstelling van voorgeschreven route
Artikel 59
De bevoegde autoriteiten kunnen een aangever die de nodige maatrege- len neemt om ervoor te zorgen dat de bevoegde autoriteiten te allen tijde kunnen nagaan waar de zending zich bevindt, van de verplichting vrij- stellen een bepaalde route te volgen.
HOOFDSTUK V
Status van toegelaten afzender
Artikel 60
Toegelaten afzender
De status van toegelaten afzender kan worden toegekend aan personen die gemeenschappelijk douanevervoer willen verrichten zonder de in de aangifte voor douanevervoer vermelde goederen bij het kantoor van vertrek of op een andere aangewezen plaats aan te brengen.
Deze vereenvoudiging wordt uitsluitend toegestaan aan personen die gebruikmaken van een doorlopende zekerheid of aan wie ontheffing van zekerheidstelling is verleend.
Artikel 61
Inhoud van de vergunning
In de vergunning wordt met name vermeld:
a) welk kantoor of welke kantoren van vertrek voor het te verrichten gemeenschappelijk douanevervoer bevoegd is respectievelijk zijn;
b) over welke termijn de bevoegde autoriteiten beschikken nadat de toegelaten afzender zijn aangifte heeft ingediend, om vóór de vrij- gave van de goederen eventueel een controle te verrichten;
c) welke identificatiemaatregelen moeten worden genomen. De be- voegde autoriteiten kunnen te dien einde voorschrijven dat de ver- voermiddelen of de colli van verzegelingen van een bijzonder model worden voorzien waarvan de bevoegde autoriteiten hebben erkend dat zij de in bijlage II omschreven kenmerken hebben en die door de toegelaten afzender worden aangebracht;
d) welke categorieën goederen of welke soorten vervoer zijn uitgesloten.
Artikel 62
Formaliteiten bij vertrek
De toegelaten afzender dient bij het kantoor van vertrek een aangifte voor douanevervoer in. De goederen kunnen niet worden vrijgegeven vóór het verstrijken van de in artikel 61, onder b), genoemde termijn.
Artikel 63
Te vermelden gegevens
De toegelaten afzender voert in voorkomend geval de volgende gege- vens in het computersysteem in:
— het aantal, het soort en het identificatiemerk van de verzegelingen;
— in voorkomend geval de overeenkomstig artikel 26, lid 2, vast- gestelde voorgeschreven route;
— de overeenkomstig artikel 29 vastgestelde termijn waarbinnen de goederen bij het kantoor van bestemming moeten worden aangeboden.
HOOFDSTUK VI
Status van toegelaten geadresseerde
Artikel 64
Toegelaten geadresseerde
1. Aan personen die in hun bedrijfsruimte of op andere aangewezen plaatsen onder de regeling gemeenschappelijk douanevervoer geplaatste goederen in ontvangst wensen te nemen zonder dat de goederen of het begeleidingsdocument voor douanevervoer aan het kantoor van bestem- ming worden aangeboden, kan de status van „toegelaten geadresseerde” worden toegekend.
2. De aangever heeft aan de ingevolge artikel 8, lid 1, onder a), op hem rustende verplichtingen voldaan en de regeling gemeenschappelijk douanevervoer is beëindigd zodra het bij de zending gevoegde bege- leidingsdocument voor douanevervoer en de goederen in ongeschonden staat, binnen de gestelde termijn en met inachtneming van de voor- geschreven identificatiemaatregelen aan de toegelaten geadresseerde in diens bedrijfsruimte of op de in de vergunning aangewezen plaats zijn afgeleverd.
3. De toegelaten geadresseerde geeft voor elke zending die onder de in lid 2 bedoelde omstandigheden bij hem wordt afgeleverd, op verzoek van de vervoerder het in artikel 38 bedoelde ontvangstbewijs af dat van overeenkomstige toepassing is.
Artikel 65
Verplichtingen
1. Ten aanzien van de goederen die in zijn bedrijfsruimte of op de in de vergunning aangewezen plaats aankomen, is de toegelaten geadres- seerde ertoe gehouden:
a) het bevoegde kantoor van bestemming onmiddellijk in kennis te stellen van de aankomst van de goederen met behulp van een „ken- nisgeving van aankomst” waarin alle voorvallen tijdens het vervoer zijn vermeld;
b) te wachten op de „toestemming tot lossen” voordat met lossen wordt begonnen;
c) na ontvangst van de „toestemming tot lossen” aan het kantoor van bestemming uiterlijk op de derde dag volgende op de dag van aan- komst van de goederen een bericht „opmerkingen met betrekking tot het lossen” te zenden waarin alle verschillen zijn vermeld, overeen- komstig de in de vergunning vastgestelde voorwaarden;
d) het bij de goederen gevoegde begeleidingsdocument ter beschikking te houden van of te doen toekomen aan het kantoor van bestemming overeenkomstig het bepaalde in de vergunning.
2. Het kantoor van bestemming voert de gegevens van het bericht
„resultaten van de controle” in het computersysteem in.
Artikel 66
Inhoud van de vergunning
1. In de vergunning wordt met name vermeld:
a) welk kantoor of welke kantoren van bestemming bevoegd is respec- tievelijk zijn voor de goederen die de toegelaten geadresseerde ontvangt;
b) binnen welke termijn de toegelaten geadresseerde van het kantoor van bestemming via het bericht „toestemming tot lossen” de rele- vante gegevens ontvangt van het „voorafgaand bericht van aan- komst” met het oog op de overeenkomstige toepassing van artikel 37, lid 3;
c) welke categorieën goederen of welke soorten vervoer zijn uitgesloten.
2. De bevoegde autoriteiten vermelden in de vergunning of de toe- gelaten geadresseerde zonder tussenkomst van het kantoor van bestem- ming over de goederen mag beschikken zodra deze aankomen.
HOOFDSTUK VII
Bijzondere vereenvoudigde procedures voor het vervoer per spoor of met behulp van grote containers
A f d e l i n g 1
A l g e m e n e b e p a l i n g e n v o o r h e t v e r v o e r p e r s p o o r
Artikel 67
Toepassingsgebied
De formaliteiten in verband met de regeling gemeenschappelijk dou- anevervoer worden overeenkomstig de artikelen 68 tot en met 79, 95 en 96 vereenvoudigd voor het door spoorwegmaatschappijen verrichte vervoer onder geleide van een „vrachtbrief CIM en expresgoed”, hierna
„vrachtbrief CIM” genoemd.
Artikel 68
Rechtskracht van het gebruikte document
De vrachtbrief CIM geldt als aangifte voor douanevervoer.
Artikel 69
Controle van de administratie
De spoorwegmaatschappij van elk land houdt de administratie in haar centrale kantoor (kantoren) ter inzage van de bevoegde autoriteiten van haar land, zodat deze daar de nodige controles kunnen verrichten.
Artikel 70
Aangever
1. De spoorwegmaatschappij die goederen met een vrachtbrief CIM, die als aangifte voor gemeenschappelijk douanevervoer dienst doet, ten vervoer aanneemt, geldt voor dit vervoer als de aangever.
2. De spoorwegmaatschappij van het land over het grondgebied waarvan goederen de overeenkomstsluitende partijen binnenkomen, geldt als aangever voor het vervoer van de goederen die door de spoor- wegen van een derde land ten vervoer zijn aangenomen.
Artikel 71
Etiket
De spoorwegmaatschappijen dragen er zorg voor dat zendingen die onder de regeling gemeenschappelijk douanevervoer worden vervoerd, gekenmerkt worden door middel van etiketten met een pictogram waar- van het model in bijlage B11 van aanhangsel III is opgenomen.
De etiketten worden aangebracht op de vrachtbrief CIM, alsmede op de wagon, indien het een wagonlading betreft, of op het collo of de colli in andere gevallen.
Het in de eerste alinea bedoelde etiket kan worden vervangen door een stempel in groene inkt dat het in bijlage B11 van aanhangsel III opge- nomen pictogram weergeeft.
Artikel 72
Wijziging van de vervoersovereenkomst
In geval van wijziging van de vervoersovereenkomst teneinde:
— een vervoer binnen in plaats van buiten een overeenkomstsluitende partij te beëindigen,
— een vervoer buiten in plaats van binnen een overeenkomstsluitende partij te beëindigen,
mogen de spoorwegmaatschappijen de gewijzigde overeenkomst slechts met voorafgaande toestemming van het kantoor van vertrek ten uitvoer brengen.
In alle andere gevallen mogen de spoorwegmaatschappijen de gewij- zigde overeenkomst ten uitvoer brengen; zij stellen het kantoor van vertrek onverwijld van de wijziging in kennis.
H e t v e r v o e r v a n g o e d e r e n t u s s e n d e o v e r e e n k o m s t s l u i t e n d e p a r t i j e n
Artikel 73
Gebruik van de vrachtbrief CIM
1. Wanneer een vervoer onder de regeling gemeenschappelijk dou- anevervoer binnen de overeenkomstsluitende partijen begint en dient te eindigen, wordt de vrachtbrief CIM bij het kantoor van vertrek overgelegd.
2. Wanneer goederen over het grondgebied van een of meer EVA-landen van de ene naar de andere plaats binnen de Gemeenschap worden vervoerd, vermeldt het kantoor van vertrek in het voor de douane bestemde vak van de exemplaren 1, 2 en 3 van de vrachtbrief CIM op duidelijk zichtbare wijze:
— „T1”, indien de goederen onder de T1-regeling worden vervoerd;
— „T2” of „T2F”, naargelang van het geval, indien de goederen met toepassing van de T2-regeling worden vervoerd in die gevallen waarin het volgens de communautaire wetgeving verplicht is deze aantekening aan te brengen.
Het teken „T2” of „T2F” wordt gewaarmerkt door het stempel van het kantoor van vertrek.
3. Wanneer goederen vanuit de Gemeenschap naar een EVA-land worden vervoerd, brengt het kantoor van vertrek in het voor de douane bestemde vak van de exemplaren 1, 2 en 3 van de vrachtbrief CIM op duidelijk zichtbare wijze het teken „T1” aan, indien de goederen met toepassing van de T1-regeling worden vervoerd.
4. Behalve in de in de leden 2 en 3 bedoelde gevallen worden goederen die over het grondgebied van een of meer EVA-landen van de ene naar de andere plaats binnen de Gemeenschap worden vervoerd, alsmede goederen die vanaf een plaats in de Gemeenschap naar een EVA-land worden vervoerd, op de door elke lidstaat van de Gemeen- schap vast te stellen wijze, voor het gehele traject tussen het station van vertrek en het station van bestemming, onder de T2-regeling geplaatst zonder dat de voor deze goederen opgestelde vrachtbrief CIM bij het kantoor van vertrek behoeft te worden overgelegd.
Wanneer goederen over het grondgebied van een of meer EVA-landen van de ene naar de andere plaats in de Gemeenschap worden vervoerd, behoeven de in artikel 71 bedoelde etiketten niet te worden aangebracht.
5. Goederen waarvan het vervoer in een EVA-land begint, worden geacht met toepassing van de T1-regeling te worden vervoerd. Worden de goederen evenwel, overeenkomstig artikel 2, lid 3, onder b), van de overeenkomst, met toepassing van de T2-regeling vervoerd, dan ver- meldt het kantoor van vertrek dit op exemplaar 3 van de bijbehorende vrachtbrief CIM; te dien einde worden op duidelijk zichtbare wijze het teken „T2” of „T2F”, naargelang van het geval, het stempel van het kantoor van vertrek en de handtekening van de bevoegde ambtenaar in het voor de douane bestemde vak aangebracht. Wanneer de goederen met toepassing van de T1-regeling worden vervoerd, behoeft het teken
„T1” niet op het document te worden aangebracht.
6. Alle exemplaren van de vrachtbrief CIM worden aan de belang- hebbende teruggegeven.
7. Elk EVA-land kan bepalen dat goederen die zich onder de T1- regeling bevinden, met toepassing van de T1-regeling mogen worden vervoerd zonder dat de vrachtbrief CIM aan het kantoor van vertrek behoeft te worden overgelegd.
8. Voor de in de leden 2, 3 en 5 bedoelde goederen vervult het kantoor waaronder het station van bestemming ressorteert, de functie van kantoor van bestemming. Indien de goederen echter in een tussen- station in het vrije verkeer worden gebracht of onder een andere rege- ling worden geplaatst, vervult het kantoor waaronder dit station ressor- teert de functie van kantoor van bestemming. Voor de goederen die over het grondgebied van een of meer EVA-landen van de ene naar de andere plaats in de Gemeenschap worden vervoerd onder de in lid 4 bedoelde voorwaarden, behoeven bij het kantoor van bestemming geen formaliteiten te worden vervuld.
Artikel 74
Identificatiemaatregelen
Rekening houdend met de door de spoorwegmaatschappijen toegepaste identificatiemaatregelen, worden de vervoermiddelen of de colli in het algemeen niet door het kantoor van vertrek verzegeld.
Artikel 75
Gebruik van de onderscheiden exemplaren van de vrachtbrief CIM
1. Behoudens in het geval waar de goederen over het grondgebied van een of meer EVA-landen van de ene naar de andere plaats binnen de Gemeenschap worden vervoerd, levert de spoorwegmaatschappij van het land waaronder het kantoor van bestemming ressorteert, bij dit kan- toor de exemplaren 2 en 3 van de vrachtbrief CIM in.
2. Het kantoor van bestemming geeft exemplaar 2 na visering onver- wijld aan de spoorwegmaatschappij terug en behoudt exemplaar 3.
H e t v e r v o e r v a n g o e d e r e n n a a r o f v a n u i t d e r d e l a n d e n
Artikel 76
Vervoer naar derde landen
1. Wanneer een vervoer binnen de overeenkomstsluitende partijen begint en buiten de overeenkomstsluitende partijen dient te eindigen, zijn de artikelen 73 en 74 van toepassing.
2. Het douanekantoor waaronder het grensstation ressorteert via het- welk het vervoer het grondgebied van de overeenkomstsluitende partijen verlaat, wordt aangemerkt als kantoor van bestemming.
3. Bij het kantoor van bestemming behoeven geen formaliteiten te worden vervuld.
Artikel 77
Vervoer vanuit derde landen
1. Wanneer een vervoer buiten de overeenkomstsluitende partijen begint en binnen de overeenkomstsluitende partijen dient te eindigen, wordt het douanekantoor waaronder het grensstation ressorteert via het- welk het vervoer het grondgebied van de overeenkomstsluitende partijen binnenkomt, als kantoor van vertrek aangemerkt.
Bij het kantoor van vertrek behoeven geen formaliteiten te worden vervuld.
2. Het kantoor waaronder het station van bestemming ressorteert, wordt als kantoor van bestemming aangemerkt. Wanneer de goederen echter op een tussenstation in het vrije verkeer worden gebracht of onder een andere douaneregeling worden geplaatst, wordt het kantoor waaronder dit station ressorteert, als kantoor van bestemming aangemerkt.
De bij artikel 75 voorgeschreven formaliteiten worden bij het kantoor van bestemming vervuld.
Artikel 78
Doorvoer over het grondgebied van de overeenkomstsluitende partijen
1. Wanneer een vervoer buiten de overeenkomstsluitende partijen begint en dient te eindigen, worden als kantoor van vertrek en als kantoor van bestemming aangemerkt de in artikel 77, lid 1, respectie- velijk artikel 76, lid 2, bedoelde kantoren.
2. Bij het kantoor van vertrek en bij het kantoor van bestemming behoeven geen formaliteiten te worden vervuld.
Artikel 79
Douanestatus van de goederen
Het vervoer als bedoeld in artikel 77, lid 1, of in artikel 78, lid 1, wordt geacht met toepassing van de T1-regeling plaats te vinden, tenzij het communautaire karakter van de goederen overeenkomstig aanhangsel II wordt aangetoond.
A f d e l i n g 2
V e r v o e r m e t b e h u l p v a n g r o t e c o n t a i n e r s
Artikel 80
Toepassingsgebied
De formaliteiten voor het gemeenschappelijk douanevervoer worden overeenkomstig de artikelen 81 tot en met 96 vereenvoudigd, wanneer spoorwegmaatschappijen onder geleide van overdrachtsformulieren, in dit aanhangsel „overdrachtsformulier TR” genoemd, met behulp van grote containers goederen vervoeren door tussenkomst van vervoers- ondernemingen. Dit vervoer omvat, in voorkomend geval, mede het vervoer van deze goederen door de vervoersonderneming op andere wijze dan per spoor in het land van verzending tot aan het station van vertrek in dit land en in het land van bestemming vanaf het station van bestemming in dit land alsmede het vervoer over zee tussen deze beide stations.
Artikel 81
Definities
Voor de toepassing van de artikelen 80 tot en met 96 wordt verstaan onder:
1. „vervoersonderneming”: een onderneming die de spoorwegmaat- schappijen hebben opgericht in de vorm van een vennootschap, waarvan zij de vennoten zijn en die tot doel heeft goederen met behulp van grote containers onder geleide van overdrachtsformulie- ren te vervoeren;
2. „grote container”: een vervoermiddel
— dat een duurzaam karakter heeft,
— dat speciaal ontworpen is om het vervoer van goederen met verschillende soorten vervoermiddelen te vergemakkelijken zon- der dat de goederen moeten worden overgeladen,
— dat ontworpen is om gemakkelijk te worden vastgezet en/of ge- laden en gelost,
— dat op doeltreffende wijze kan worden verzegeld wanneer ver- zegeling overeenkomstig artikel 89 noodzakelijk is,
— waarvan de oppervlakte begrensd door de vier onderste buiten- hoeken ten minste 7 m2 bedraagt;
3. „overdrachtsformulier TR”: het document waarin de vervoersover- eenkomst is vastgelegd op grond waarvan de vervoersonderneming in internationaal vervoer een of meer grote containers van een ver- zender naar een geadresseerde laat vervoeren. Het overdrachtsformu- lier TR is in de rechterbovenhoek van een volgnummer voorzien, dat uit acht cijfers bestaat, voorafgegaan door de letters „TR”.
Het overdrachtsformulier TR bestaat uit de volgende exemplaren, in volgorde van nummering:
1: exemplaar voor de algemene directie van de vervoersonderneming,
2: exemplaar voor de nationale vertegenwoordiger van de ver- voersonderneming in het station van bestemming,
3A: exemplaar voor de douane,
3B: exemplaar voor de geadresseerde,
4: exemplaar voor de algemene directie van de vervoersonderneming,
5: exemplaar voor de nationale vertegenwoordiger van de ver- voersonderneming in het station van vertrek,
6: exemplaar voor de afzender.
Met uitzondering van exemplaar 3A is elk exemplaar van het over- drachtsformulier TR aan de rechterzijde voorzien van een groene band die ongeveer 4 cm breed is;
4. „lijst van grote containers”, hierna „lijst” genoemd: het document dat bij een overdrachtsformulier TR is gevoegd en waarvan het integre- rend deel uitmaakt en dat dient ten geleide van verscheidene grote containers die van eenzelfde station van vertrek naar eenzelfde sta- tion van bestemming worden verzonden, waarbij de douaneformali- teiten in deze stations dienen te worden vervuld.
De lijst wordt in evenveel exemplaren opgesteld als er overeenkom- stige overdrachtsformulieren TR zijn.
Het aantal lijsten wordt vermeld in het daarvoor bestemde vak in de rechterbovenhoek van het overdrachtsformulier TR.
Tevens wordt in de rechterbovenhoek van elke lijst het volgnummer van het overeenkomstige overdrachtsformulier TR vermeld.
Artikel 82
Rechtskracht van het gebruikte document
Het door de vervoersonderneming gebruikte overdrachtsformulier TR geldt als aangifte voor douanevervoer.
Artikel 83
Controle van de administratie — Te verstrekken informatie
1. In elk land houdt de vervoersonderneming, door bemiddeling van haar nationale vertegenwoordiger(s), de administratie in haar centrale kantoor (kantoren) of in dat van haar nationale vertegenwoordiger(s), ter beschikking van de bevoegde autoriteiten, zodat deze de nodige controles kunnen verrichten.
2. De vervoersonderneming of haar nationale vertegenwoordiger(s) stelt (stellen) de bevoegde autoriteiten op hun verzoek zo spoedig mo- gelijk in kennis van alle documenten, boekhoudkundige bescheiden of inlichtingen betreffende zendingen die reeds vervoerd of nog onderweg zijn en waarvan deze autoriteiten kennis willen nemen.
3. Wanneer het overdrachtsformulier TR overeenkomstig artikel 82 als aangifte voor douanevervoer dienst doet, stelt (stellen) de vervoers- onderneming of haar nationale vertegenwoordiger(s):
a) de kantoren van bestemming ervan in kennis wanneer exemplaar 1 van het overdrachtsformulier TR zonder visering door de douane bij haar is binnengekomen;
b) de kantoren van vertrek ervan in kennis wanneer exemplaar 1 van het overdrachtsformulier TR niet aan haar is teruggezonden, en dat met betrekking tot dat formulier niet kon worden vastgesteld of de zending op regelmatige wijze bij het kantoor van bestemming werd aangeboden dan wel, bij toepassing van artikel 93, of de zending de overeenkomstsluitende partijen met als bestemming een derde land heeft verlaten.
Artikel 84
Aangever
1. Voor het in artikel 80 bedoelde vervoer dat door de vervoers- onderneming in een land wordt aanvaard, geldt de spoorwegmaatschap- pij van dat land als aangever.
2. Voor het in artikel 80 bedoelde vervoer dat door de vervoers- onderneming in een derde land wordt aanvaard, geldt de spoorwegmaat- schappij van het land over het grondgebied waarvan het vervoer de overeenkomstsluitende partijen binnenkomt, als aangever.
Artikel 85
Douaneformaliteiten bij ander vervoer dan vervoer per spoor
Indien douaneformaliteiten dienen te worden vervuld op het traject dat niet per spoor wordt afgelegd tot aan het station van vertrek of dat niet per spoor wordt afgelegd vanaf het station van bestemming, kan het overdrachtsformulier TR slechts op één grote container betrekking hebben.
Artikel 86
Etiket
De vervoersonderneming draagt er zorg voor dat op zendingen die onder de regeling gemeenschappelijk douanevervoer worden vervoerd, etiketten worden aangebracht die van het pictogram zijn voorzien waar- van het model in bijlage B11 van aanhangsel III is opgenomen. De etiketten worden aangebracht op het overdrachtsformulier TR, alsmede op de grote container respectievelijk grote containers.
Het in de eerste alinea bedoelde etiket kan worden vervangen door een stempel in groene inkt dat het in bijlage B11 van aanhangsel III opge- nomen pictogram weergeeft.
Artikel 87
Wijziging van de vervoersovereenkomst
In geval van wijziging van de vervoersovereenkomst teneinde:
— een vervoer binnen in plaats van buiten een overeenkomstsluitende partij te beëindigen,
— een vervoer buiten in plaats van binnen een overeenkomstsluitende partij te beëindigen,
mag de vervoersonderneming de gewijzigde overeenkomst slechts met voorafgaande toestemming van het kantoor van vertrek ten uitvoer brengen.
In alle andere gevallen mag de vervoersonderneming de gewijzigde overeenkomst ten uitvoer brengen; zij stelt het kantoor van vertrek onverwijld van de wijziging in kennis.
H e t v e r v o e r v a n g o e d e r e n t u s s e n d e o v e r e e n k o m s t s l u i t e n d e p a r t i j e n
Artikel 88
Overdrachtsformulier TR en lijsten
1. Wanneer een vervoer onder de regeling gemeenschappelijk dou- anevervoer binnen de overeenkomstsluitende partijen begint en dient te eindigen, wordt het overdrachtsformulier TR bij het kantoor van vertrek overgelegd.
2. Wanneer goederen over het grondgebied van een of meer EVA-landen van de ene naar de andere plaats binnen de Gemeenschap worden vervoerd, vermeldt het kantoor van vertrek in het voor de douane bestemde vak van de exemplaren 1, 2, 3A en 3B van het over- drachtsformulier TR op duidelijk zichtbare wijze:
— „T1”, indien de goederen onder de T1-regeling worden vervoerd;
— „T2” of „T2F”, naargelang van het geval, indien de goederen met toepassing van de T2-regeling worden vervoerd in die gevallen waarin het volgens de communautaire wetgeving verplicht is deze aantekening aan te brengen.
Het teken „T2” of „T2F” wordt gewaarmerkt door het stempel van het kantoor van vertrek.
3. Wanneer goederen vanuit de Gemeenschap naar een EVA-land worden vervoerd, brengt het kantoor van vertrek in het voor de douane bestemde vak van de exemplaren 1, 2, 3A en 3B van het overdrachts- formulier TR op duidelijk zichtbare wijze het teken „T1” aan, indien de goederen met toepassing van de T1-regeling worden vervoerd.
4. Behalve in de in de leden 2 en 3 bedoelde gevallen worden goederen die over het grondgebied van een of meer EVA-landen van de ene naar de andere plaats in de Gemeenschap worden vervoerd, alsmede goederen die vanaf een plaats in de Gemeenschap naar een EVA-land worden vervoerd, op de door elke lidstaat van de Gemeen- schap vast te stellen wijze, voor het gehele traject onder de T2-regeling geplaatst zonder dat het overdrachtsformulier TR betreffende deze goe- deren bij het kantoor van vertrek behoeft te worden overgelegd. Wan- neer goederen over het grondgebied van een of meer EVA-landen van de ene naar de andere plaats in de Gemeenschap worden vervoerd, behoeven de in artikel 86 bedoelde etiketten niet te worden aangebracht.
5. Goederen waarvan het vervoer in een EVA-land begint, worden geacht met toepassing van de T1-regeling te worden vervoerd. Worden de goederen evenwel, overeenkomstig artikel 2, lid 3, onder b), van de overeenkomst, met toepassing van de T2-regeling vervoerd, dan ver- meldt het kantoor van vertrek dit op exemplaar 3A van het bijbehorende overdrachtsformulier TR; te dien einde worden het teken „T2” of
„T2F”, naargelang van het geval, het stempel van het kantoor van vertrek en de handtekening van de bevoegde ambtenaar in het voor de douane bestemde vak van het exemplaar 3A van het overdrachts- formulier TR aangebracht. Wanneer de goederen met toepassing van de T1-regeling worden vervoerd, behoeft het teken „T1” niet op het docu- ment te worden aangebracht.
6. Wanneer een overdrachtsformulier TR zowel betrekking heeft op containers die goederen bevatten welke met toepassing van de T1-rege- ling worden vervoerd als op containers die goederen bevatten welke met toepassing van de T2-regeling worden vervoerd, maakt het kantoor van vertrek, in het voor de douane bestemde vak van de exemplaren 1, 2, 3A en 3B van het overdrachtsformulier TR, afzonderlijk melding van de container(s), naargelang van het soort goederen dat hij (zij) bevat(ten), en brengt, naast de vermelding van de container(s) het teken „T1” respectievelijk „T2” of „TF2” naargelang van het geval aan.
7. Wanneer, in het in lid 3 bedoelde geval, gebruik wordt gemaakt van lijsten van grote containers, worden per categorie container afzon- derlijke lijsten opgesteld. De containers worden in het voor de douane bestemde vak van de exemplaren 1, 2, 3A en 3B van het overdrachts- formulier TR aangeduid met het (de) volgnummer(s) van de lijst(en) van grote containers. Het teken „T1” wordt naast het (de) volgnummer(s) van de lijst(en) aangebracht, naargelang van het geval.
8. Alle exemplaren van het overdrachtsformulier TR worden aan de belanghebbende teruggegeven.
9. Elk EVA-land kan bepalen dat goederen die zich onder de T1- regeling bevinden, met toepassing van de T1-regeling worden vervoerd zonder dat het overdrachtsformulier TR aan het kantoor van vertrek behoeft te worden overgelegd.
10. Het overdrachtsformulier TR voor de in de leden 2, 3 en 5 bedoelde goederen wordt aan het kantoor van bestemming overgelegd waar de goederen voor het vrije verkeer of voor een andere regeling worden aangegeven.
Voor de goederen die over het grondgebied van een of meerdere EVA-landen van de ene naar de andere plaats in de Gemeenschap worden vervoerd onder de in lid 4 bedoelde voorwaarden, behoeven bij het kantoor van bestemming geen formaliteiten te worden vervuld.
Artikel 89
Identificatiemaatregelen
De identificatie van de goederen geschiedt overeenkomstig de bepalin- gen van artikel 11 van de overeenkomst. Het kantoor van vertrek gaat in de regel niet over tot verzegeling van grote containers wanneer door de spoorwegmaatschappij reeds identificatiemaatregelen zijn toegepast. Wanneer de containers worden verzegeld, wordt dit in het voor de douane bestemde vak van de exemplaren 3A en 3B van het overdrachts- formulier TR vermeld.
Artikel 90
Gebruik van de onderscheiden exemplaren van het overdrachtsformulier TR
1. Behoudens in het geval waar de goederen over het grondgebied van een of meerdere EVA-landen van de ene naar de andere plaats in de Gemeenschap worden vervoerd, levert de vervoersonderneming de exemplaren 1, 2 en 3A van het overdrachtsformulier TR bij het kantoor van bestemming in.
2. Het kantoor van bestemming geeft de exemplaren 1 en 2 na vise- ring onverwijld aan de vervoersonderneming terug en behoudt exem- plaar 3A.
H e t v e r v o e r v a n g o e d e r e n n a a r e n v a n u i t d e r d e l a n d e n
Artikel 91
Vervoer naar derde landen
1. Artikel 88, leden 1 tot en met 9, en artikel 89 zijn van toepassing wanneer een vervoer op het grondgebied van de overeenkomstsluitende partijen begint en buiten het grondgebied van de overeenkomstsluitende partijen dient te eindigen.
2. Het douanekantoor waaronder het grensstation ressorteert via het- welk het vervoer het grondgebied van de overeenkomstsluitende partijen verlaat, wordt aangemerkt als kantoor van bestemming.
3. Bij het kantoor van bestemming behoeven geen formaliteiten te worden vervuld.
Artikel 92
Vervoer vanuit derde landen
1. Wanneer een vervoer buiten het grondgebied van de overeen- komstsluitende partijen begint en op het grondgebied van de overeen- komstsluitende partijen dient te eindigen, wordt het douanekantoor waaronder het grensstation ressorteert via hetwelk het vervoer de over- eenkomstsluitende partijen binnenkomt, als kantoor van vertrek aange- merkt. Bij het kantoor van vertrek behoeven geen formaliteiten te wor- den vervuld.
2. Het kantoor waar de goederen worden aangebracht, wordt als kantoor van bestemming aangemerkt. De bij artikel 90 voorgeschreven formaliteiten worden bij het kantoor van bestemming vervuld.
Artikel 93
Doorvoer over het grondgebied van de overeenkomstsluitende partijen
1. Wanneer een vervoer buiten het grondgebied van de overeen- komstsluitende partijen begint en dient te eindigen, worden als kantoor van vertrek en als kantoor van bestemming aangemerkt de in artikel 92, lid 1, respectievelijk artikel 91, lid 2, bedoelde kantoren.
2. Bij het kantoor van vertrek en bij het kantoor van bestemming behoeven geen formaliteiten te worden vervuld.
Artikel 94
Douanestatus van de goederen
Het vervoer als bedoeld in artikel 92, lid 1, of in artikel 93, lid 1, wordt geacht met toepassing van de T1-regeling plaats te vinden, tenzij het communautaire karakter van de goederen overeenkomstig aanhangsel II wordt aangetoond.
A f d e l i n g 3
O v e r i g e b e p a l i n g e n
Artikel 95
Ladingslijsten
1. Artikel 22, lid 5, van dit aanhangsel en punt 24 van bijlage V bij dit aanhangsel zijn van toepassing op de ladingslijsten die eventueel bij de vrachtbrief CIM of het overdrachtsformulier TR zijn gevoegd. Het aantal lijsten wordt aangetekend in het voor de vermelding van de bijlagen bestemde vak van de vrachtbrief CIM of het overdrachtsformu- lier TR.
Voorts wordt op de ladingslijst het nummer vermeld van de wagon waarop de vrachtbrief CIM betrekking heeft of, in voorkomend geval, het nummer van de container waarin de goederen zich bevinden.
2. Voor vervoer dat op het grondgebied van de overeenkomstslui- tende partijen begint en dat zowel betrekking heeft op goederen die met toepassing van de T1-regeling als op goederen die met toepassing van de T2-regeling worden vervoerd, worden afzonderlijke ladingslijsten opgesteld. Voor het vervoer met behulp van grote containers onder geleide van overdrachtsformulieren TR worden afzonderlijke ladings- lijsten opgesteld voor elke grote container waarin zich goederen van beide categorieën bevinden.
De volgnummers van de ladingslijsten die betrekking hebben op elk van de twee categorieën goederen worden vermeld in het voor de omschrij- ving van de goederen bestemde vak van de vrachtbrief CIM of het overdrachtsformulier TR.
3. In de gevallen als bedoeld in de leden 1 en 2 en met het oog op de toepassing van de in de artikelen 67 tot en met 96 bedoelde procedures maken de bij de vrachtbrief CIM of het overdrachtsformulier TR ge- voegde ladingslijsten daarvan integrerend deel uit en hebben zij dezelfde rechtsgevolgen.
Het origineel van deze ladingslijsten wordt geviseerd door het station van verzending.
A f d e l i n g 4
T o e p a s s i n g s g e b i e d v a n d e n o r m a l e e n d e v e r e e n v o u d i g d e p r o c e d u r e s — g e c o m b i n e e r d r a i l - / w e g v e r v o e r
Artikel 96
1. De artikelen 67 tot en met 95 vormen geen beletsel voor de toepassing van de in titel II omschreven procedures, met dien verstande dat de artikelen 69 en 71 of 83 en 86 niettemin van toepassing zijn.
2. In het in lid 1 bedoelde geval wordt bij het opstellen van de vrachtbrief CIM of het overdrachtsformulier TR in het voor de ver- melding van de bijlagen bestemde vak op duidelijke wijze verwezen naar het (de) gebruikte document(en) voor douanevervoer.
Deze verwijzing dient een vermelding van het soort, het kantoor van afgifte, de datum en het registratienummer van elk gebruikt document te bevatten.
Bovendien moet exemplaar 2 van de vrachtbrief CIM of moeten de exemplaren 1 en 2 van het overdrachtsformulier TR worden geviseerd door de spoorwegmaatschappij waaronder het laatste bij het gemeen- schappelijk douanevervoer betrokken station ressorteert. Deze spoor- wegmaatschappij viseert de exemplaren na te hebben nagegaan dat het vervoer van de goederen geschiedt onder geleide van het document, respectievelijk de documenten, voor douanevervoer waarnaar wordt verwezen.
Wanneer het in lid 1 en in de eerste alinea van dit lid bedoelde ge- meenschappelijk douanevervoer in een EVA-land eindigt, kan dit land bepalen dat exemplaar 2 van de vrachtbrief CIM of de exemplaren 1 en 2 van het overdrachtsformulier TR aan het douanekantoor worden over- gelegd waaronder het laatste bij het gemeenschappelijk douanevervoer betrokken station ressorteert. Dit douanekantoor viseert de exemplaren na te hebben nagegaan dat het vervoer van de goederen geschiedt onder geleide van het document, respectievelijk de documenten, voor dou- anevervoer waarnaar wordt verwezen.
3. Wanneer, overeenkomstig de artikelen 80 tot en met 94, gemeen- schappelijk douanevervoer onder geleide van een overdrachtsformulier TR plaatsvindt, valt de in het kader van dit vervoer gebruikte vrachtbrief CIM buiten het toepassingsgebied van de artikelen 67 tot en met 79 en artikel 96, leden 1 en 2. Op de vrachtbrief CIM wordt in het voor de vermelding van de bijlagen bestemde vak op duidelijke wijze naar het overdrachtsformulier TR verwezen. Deze verwijzing bevat de vermel- ding „Overdrachtsformulier TR”, gevolgd door het volgnummer.
4. Wordt een zending voor gecombineerd rail-/wegvervoer onder ge- leide van een of meer aangiften voor douanevervoer volgens de in titel II omschreven procedure door de spoorwegen in een spoorwegterminal aanvaard en op wagons vervoerd, dan nemen de spoorwegmaatschap- pijen de aansprakelijkheid op zich voor de betaling van de rechten en andere heffingen in geval van overtredingen of onregelmatigheden tij- dens het spoorwegtraject, indien er geen geldige zekerheid is gesteld in het land waar de overtreding of de onregelmatigheid geacht wordt te zijn begaan en voor zover het niet mogelijk is deze bedragen van de aangever in te vorderen.
Artikel 97
Toegelaten afzender en geadresseerde
1. Wanneer de ontheffing van de verplichting om de aangifte voor douanevervoer bij het kantoor van vertrek aan te bieden, betrekking heeft op goederen die overeenkomstig de artikelen 67 tot en met 96 onder geleide van een vrachtbrief CIM of een overdrachtsformulier TR worden verzonden, nemen de bevoegde autoriteiten de nodige maat- regelen om ervoor te zorgen dat, naargelang van het geval, het teken
„T1”, „T2” of „T2F” op de exemplaren 1, 2 en 3 van de vrachtbrief CIM of op de exemplaren 1, 2, 3A en 3B van het overdrachtsformulier TR wordt aangebracht.
2. Wanneer goederen die overeenkomstig de artikelen 67 tot en met 96 worden vervoerd, voor een toegelaten geadresseerde zijn bestemd, kunnen de bevoegde autoriteiten voorschrijven dat, in afwijking van artikel 64, lid 2, en artikel 66, lid 1, onder a), de exemplaren 2 en 3 van de vracht- brief CIM of de exemplaren 1, 2 en 3A van het overdrachtsformulier TR rechtstreeks door de spoorwegmaatschappij of de vervoersonderneming bij het kantoor van bestemming worden ingeleverd.
(Er zijn geen artikelen 98 tot en met 110)
HOOFDSTUK VIII
Vereenvoudigde procedures voor het vervoer door de lucht
Artikel 111
Vereenvoudigde procedure (niveau 1)
1. Een luchtvaartmaatschappij kan toestemming verkrijgen het lucht- vaartmanifest als aangifte voor douanevervoer te gebruiken, mits de inhoud van dit manifest overeenstemt met het model in aanhangsel 3 van bijlage 9 bij het Verdrag inzake de Internationale Burgerluchtvaart (vereenvoudigde procedure — niveau 1).
De vorm van het manifest, evenals de luchthavens van vertrek en van bestemming van het gemeenschappelijk douanevervoer, worden in de vergunning vermeld. De luchtvaartmaatschappij doet een voor eenslui- dend gewaarmerkte kopie van de vergunning toekomen aan de be- voegde autoriteiten van elke betrokken luchthaven.
2. Wanneer de zending zowel goederen omvat die met toepassing van de T1-regeling als goederen die met toepassing van de T2-regeling worden vervoerd, worden deze goederen op afzonderlijke manifesten vermeld.
3. Het manifest bevat een door de luchtvaartmaatschappij gedateerde en ondertekende vermelding, namelijk:
— „T1”, indien de goederen onder de T1-regeling worden vervoerd;
— „T2” of „T2F”, indien de goederen onder de T2-regeling worden vervoerd. Een manifest mag slechts van een van deze beide tekens worden voorzien.
4. In het manifest worden voorts de volgende gegevens vermeld:
— de naam van de luchtvaartmaatschappij die de goederen vervoert,
— het vluchtnummer,
— de datum van de vlucht,
— de naam van de luchthaven van lading (luchthaven van vertrek) en lossing (luchthaven van bestemming),
en voor elke in het manifest vermelde zending:
— het nummer van de luchtvrachtbrief,
— het aantal colli,
— een omschrijving van de goederen volgens de gebruikelijke handels- benaming, alsmede de noodzakelijke gegevens om de goederen te kunnen identificeren,
— de brutomassa.
Bij groepagevervoer wordt de omschrijving in voorkomend geval ver- vangen door de vermelding „consolidation”, eventueel in afgekorte vorm. In dit geval moeten de omschrijving van de goederen volgens de gebruikelijke handelsbenaming alsmede de noodzakelijke gegevens om de goederen te kunnen identificeren, voorkomen op de luchtvracht- brieven die op de in het manifest vermelde goederen betrekking hebben.
5. Het manifest wordt ten minste in tweevoud overgelegd aan de bevoegde autoriteiten van de luchthaven van vertrek, die een exemplaar ervan behouden.
Deze autoriteiten kunnen eisen dat alle luchtvrachtbrieven die op de in de manifesten vermelde goederen betrekking hebben, ter controle wor- den overgelegd.
6. Een exemplaar van het manifest wordt aan de bevoegde autoritei- ten van de luchthaven van bestemming overgelegd, die dit exemplaar behouden.
De bevoegde autoriteiten van de luchthaven van bestemming kunnen eisen dat de manifesten en de luchtvrachtbrieven die op alle in die luchthaven geloste goederen betrekking hebben, ter controle worden overgelegd.
7. De bevoegde autoriteiten van elke luchthaven van bestemming doen de bevoegde autoriteiten van elke luchthaven van vertrek maan- delijks, na waarmerking, de door de luchtvaartmaatschappijen opge- stelde lijst van de manifesten toekomen die hen in de loop van de voorgaande maand werden voorgelegd.
Elk manifest wordt op deze lijst omschreven door vermelding van:
— het referentienummer van het manifest,
— het teken dat aangeeft dat het manifest overeenkomstig lid 3 als aangifte voor douanevervoer wordt gebruikt,
— de naam (eventueel afgekort) van de luchtvaartmaatschappij die de goederen heeft vervoerd,
— het vluchtnummer,
— de datum van de vlucht.
Eveneens kan worden toegestaan dat de luchtvaartmaatschappijen deze gegevens zelf doorzenden.
Wanneer onregelmatigheden worden vastgesteld ten opzichte van de gegevens van de in deze lijst opgenomen manifesten, delen de bevoegde autoriteiten van de luchthaven van bestemming dit mee aan de bevoegde autoriteiten van de luchthaven van vertrek en aan de autoriteit die de vergunning heeft afgegeven, waarbij zij met name verwijzen naar de luchtvrachtbrieven betreffende de goederen die tot de vaststelling van de onregelmatigheden aanleiding hebben gegeven.
Artikel 112
Vereenvoudigde procedure (niveau 2)
1. Een luchtvaartmaatschappij kan toestemming verkrijgen om mani- festen die met behulp van een systeem voor elektronische uitwisseling van gegevens worden doorgezonden als aangifte voor douanevervoer te gebruiken, indien zij een beduidend aantal vluchten tussen de landen uitvoert (vereenvoudigde procedure — niveau 2).
In afwijking van artikel 45, lid 1, onder a), behoeven de luchtvaartmaat- schappijen niet in een overeenkomstsluitende partij te zijn gevestigd, mits zij aldaar over een regionaal kantoor beschikken.
2. Zodra zij de aanvraag om een vergunning hebben ontvangen, delen de bevoegde autoriteiten dit mee aan de andere landen op het grondgebied waarvan luchthavens van vertrek en van bestemming zijn gelegen die door een systeem voor elektronische uitwisseling van ge- gevens met elkaar zijn verbonden.
Indien binnen zestig dagen na de datum van deze mededeling geen bezwaren zijn ontvangen, verlenen de bevoegde autoriteiten de vergunning.
Deze vergunning is geldig in alle betrokken landen en is uitsluitend van toepassing op het gemeenschappelijk douanevervoer tussen de in de vergunning genoemde luchthavens.
3. De vereenvoudiging wordt als volgt toegepast:
a) het op de luchthaven van vertrek opgestelde manifest wordt met behulp van het systeem voor elektronische uitwisseling van gegevens naar de luchthaven van bestemming gezonden;
b) de luchtvaartmaatschappij vermeldt op het manifest:
— „T1”, indien de goederen onder de T1-regeling worden vervoerd,
— „T2” of „TF”, naargelang van het geval, indien de goederen onder de T2-regeling worden vervoerd,
— „TD” voor goederen die reeds onder een regeling voor dou- anevervoer zijn geplaatst. In dergelijke gevallen brengt de lucht- vaartmaatschappij het teken „TD” eveneens aan op de betrokken luchtvrachtbrief en vermeldt zij de gevolgde procedure, het refe- rentienummer, de datum en het kantoor van afgifte van de aan- gifte voor douanevervoer,
— „C” (gelijk aan „T2L”) of „F” (gelijk aan „T2LF”), naargelang van het geval, voor communautaire goederen die niet onder een douanevervoerregeling zijn geplaatst,
— „X” voor uit te voeren communautaire goederen die niet onder een douanevervoerregeling zijn geplaatst,
naast de betrokken artikelen van het manifest.
Het manifest dient eveneens de in artikel 111, lid 4, bedoelde gege- vens te bevatten;
c) de regeling gemeenschappelijk douanevervoer wordt als beëindigd beschouwd zodra de bevoegde autoriteiten van de luchthaven van bestemming kunnen beschikken over het manifest dat met behulp van het systeem voor elektronische uitwisseling van gegevens is verzonden en de goederen bij hen zijn aangebracht;
d) een afdruk van het met behulp van het systeem voor elektronische uitwisseling van gegevens doorgezonden manifest wordt op verzoek voorgelegd aan de bevoegde autoriteiten van de luchthaven van ver- trek en van bestemming;
e) in de administratie van de luchtvaartmaatschappij moeten ten minste de onder b) genoemde gegevens zijn opgenomen;
f) de bevoegde autoriteiten van de luchthaven van vertrek controleren de administratie van de luchtvaartmaatschappij op basis van een risicoanalyse;
g) de bevoegde autoriteiten van de luchthaven van bestemming contro- leren de administratie van de luchtvaartmaatschappij op basis van een risicoanalyse; zo nodig zenden zij de gegevens over de ontvan- gen manifesten met behulp van het systeem voor elektronische uit- wisseling van gegevens ter controle aan de bevoegde autoriteiten van de luchthaven van vertrek.
4. Onverminderd het bepaalde in hoofdstuk VI van titel II en titel IV:
— stelt de luchtvaartmaatschappij de bevoegde autoriteiten van over- tredingen en onregelmatigheden in kennis;
— delen de bevoegde autoriteiten van de luchthaven van bestemming overtredingen en onregelmatigheden zo spoedig mogelijk mee aan de bevoegde autoriteiten van de luchthaven van vertrek en aan de autoriteit die de vergunning heeft afgegeven.
HOOFDSTUK IX
Vereenvoudigde procedure voor het vervoer door pijpleidingen
Artikel 113
1. Wanneer de regeling gemeenschappelijk douanevervoer wordt toe- gepast voor het vervoer van goederen per pijpleiding, worden de in het kader van deze regeling te vervullen formaliteiten overeenkomstig de leden 2 tot en met 5 aangepast.
2. De door middel van pijpleidingen vervoerde goederen worden geacht onder de regeling gemeenschappelijk douanevervoer te zijn geplaatst:
— op het tijdstip waarop zij het douanegebied van een overeenkomst- sluitende partij door middel van een pijpleiding binnenkomen;
— op het tijdstip waarop zij in de pijpleiding worden gebracht, wan- neer het goederen betreft die zich reeds in het douanegebied van een overeenkomstsluitende partij bevinden.
In voorkomend geval wordt het communautaire karakter van deze goe- deren vastgesteld overeenkomstig de bepalingen van aanhangsel II.
3. Voor de in lid 2 bedoelde goederen wordt de exploitant van de pijpleiding die in het land is gevestigd over het grondgebied waarvan de goederen het grondgebied van een overeenkomstsluitende partij binnen- komen of de exploitant van de pijpleiding die in het land is gevestigd waar het vervoer begint, als aangever aangemerkt.
4. Voor de toepassing van artikel 4, lid 2, wordt de exploitant van de pijpleiding die is gevestigd in een land over het grondgebied waarvan de goederen per pijpleiding worden vervoerd, geacht de vervoerder te zijn.
5. Onverminderd lid 8 wordt de regeling gemeenschappelijk dou- anevervoer beëindigd op het tijdstip waarop de per pijpleiding vervoerde goederen de installaties of het distributienetwerk van de geadresseerde bereiken en in diens administratie worden opgenomen.
6. Wanneer goederen die overeenkomstig lid 2 onder de regeling gemeenschappelijk douanevervoer zijn geplaatst per pijpleiding tussen twee overeenkomstsluitende partijen worden vervoerd, tijdens het traject door het grondgebied van een overeenkomstsluitende partij worden ver- voerd waar de regeling gemeenschappelijk douanevervoer niet voor het vervoer per pijpleiding wordt toegepast, wordt deze regeling gedurende het vervoer over dit grondgebied geschorst.
7. Wanneer goederen per pijpleiding worden vervoerd vanuit een overeenkomstsluitende partij waar de regeling gemeenschappelijk dou- anevervoer voor dit soort vervoer niet wordt toegepast naar een over- eenkomstsluitende partij waar deze regeling voor dit soort vervoer wel wordt toegepast, wordt deze regeling geacht aan te vangen op het tijd- stip waarop de goederen het grondgebied van deze laatste overeen- komstsluitende partij binnenkomen.
8. Wanneer goederen per pijpleiding worden vervoerd vanuit een overeenkomstsluitende partij waar de regeling gemeenschappelijk dou- anevervoer voor dit soort vervoer wordt toegepast naar een overeen- komstsluitende partij waar deze regeling voor dit soort goederen niet wordt toegepast, wordt deze regeling geacht te worden beëindigd op het tijdstip waarop de goederen het grondgebied van de overeenkomstslui- tende partij verlaten waar deze regeling wordt toegepast.
9. De bij het vervoer betrokken ondernemingen voeren een admini- stratie en houden deze ter inzage van de bevoegde autoriteiten zodat deze alle controles kunnen verrichten die zij in het kader van het in dit artikel bedoelde gemeenschappelijk douanevervoer nodig achten.
TITEL IV
SCHULD EN INVORDERING
Artikel 114
Ontstaan van de schuld
1. Een schuld in de zin van artikel 3, onder l), ontstaat:
a) door de onttrekking van goederen aan de regeling gemeenschappelijk douanevervoer; of
b) indien de goederen niet aan de regeling gemeenschappelijk dou- anevervoer zijn onttrokken, door het niet nakomen van een van de verplichtingen die uit het gebruik van deze regeling voortvloeien of het niet voldoen aan een van de voorwaarden om goederen onder deze regeling te mogen plaatsen.
Er ontstaat geen schuld indien de tekortkomingen geen werkelijke ge- volgen hebben gehad voor de werking van de regeling, mits:
i) zij geen poging tot onttrekking van de goederen aan de regeling gemeenschappelijk douanevervoer inhouden;
ii) zij geen kennelijke nalatigheid van de zijde van de belanghebbende inhouden;
iii) alle noodzakelijke formaliteiten voor het regulariseren van de situ- atie van de goederen alsnog worden vervuld.
De overeenkomstsluitende partijen kunnen de situaties omschrijven waarin de tweede alinea van toepassing kan worden geacht.
2. De schuld ontstaat:
a) op het tijdstip waarop de goederen aan de regeling gemeenschappe- lijk douanevervoer worden onttrokken, of
b) op het tijdstip waarop de verplichting waarvan de niet-nakoming de schuld doet ontstaan, niet meer wordt nagekomen, hetzij op het tijdstip waarop de goederen onder de regeling worden geplaatst wanneer later blijkt dat aan een van de voorwaarden voor de plaat- sing onder de regeling niet is voldaan.
3. Geen schuld wordt geacht te zijn ontstaan ten aanzien van onder de regeling gemeenschappelijk douanevervoer geplaatste goederen wan- neer de belanghebbende het bewijs levert dat de in lid 1, eerste alinea, onder b), bedoelde niet-nakoming van de uit de regeling gemeenschap- pelijk douanevervoer voortvloeiende verplichtingen het gevolg is van de volledige vernietiging of het onherroepelijk verlies van de betrokken goederen door een oorzaak die uit de aard van die goederen voortvloeit, die het gevolg is van toeval of overmacht, of de toestemming van de bevoegde autoriteiten.
Goederen zijn onherroepelijk verloren gegaan wanneer zij niet meer kunnen worden gebruikt.
Artikel 115
Identificatie van de schuldenaar
1. In het in artikel 114, lid 1, onder a), bedoelde geval zijn de schuldenaars:
a) de persoon die de goederen aan de regeling gemeenschappelijk dou- anevervoer onttrekt;
b) de personen die aan deze onttrekking hebben deelgenomen terwijl zij wisten, of redelijkerwijze hadden moeten weten, dat de goederen aan de regeling gemeenschappelijk douanevervoer waren onttrokken;
c) de personen die de betrokken goederen hebben verworven of onder zich hebben gehad en die, op het ogenblik waarop zij deze goederen verwierven of ontvingen, wisten of redelijkerwijze hadden moeten weten dat deze aan de regeling gemeenschappelijk douanevervoer waren onttrokken;
d) alsmede de aangever.
2. In het in artikel 114, lid 1, onder b), bedoelde geval is de schul- denaar de persoon die, naargelang van het geval, de verplichtingen moet nakomen die uit de plaatsing van de goederen onder de regeling ge- meenschappelijk douanevervoer voortvloeien of die de aan de plaatsing van de goederen onder de regeling verbonden voorwaarden in acht moet nemen.
3. Indien verschillende schuldenaars dezelfde schuld moeten betalen, zijn zij hoofdelijk gehouden tot de betaling van die schuld.
Artikel 116
Plaats waar de schuld is ontstaan
1. De schuld ontstaat:
a) op de plaats waar de feiten zich voordoen waaruit de schuld voortvloeit;
b) of, indien deze plaats niet kan worden vastgesteld, op de plaats waar de bevoegde autoriteiten constateren dat de goederen zich in een situatie bevinden die tot het ontstaan van de schuld heeft geleid;
c) of, indien deze plaats niet door toepassing van het bepaalde onder a) of b) kan worden vastgesteld binnen een termijn van:
— zeven maanden vanaf de datum waarop de goederen bij het kantoor van bestemming hadden moeten worden aangeboden, tenzij een verzoek tot invordering is verzonden, in welk geval deze termijn met maximaal één maand wordt verlengd, of
— één maand na het verstrijken van de in artikel 41, lid 5, ge- noemde termijn wanneer de aangever geen dan wel onvoldoende gegevens heeft verstrekt,
in het land waaronder het laatste kantoor van binnenkomst ressorteert of in het land waaronder het kantoor van vertrek ressorteert.
2. De in artikel 117, lid 1, bedoelde bevoegde autoriteiten zijn die van het land waar de schuld is ontstaan of waar de schuld overeenkom- stig dit artikel geacht wordt te zijn ontstaan.
Artikel 117
Actie ten aanzien van de schuldenaar
1. De bevoegde autoriteiten beginnen met de invorderingsprocedure zodra zij in staat zijn:
a) het bedrag van de schuld te berekenen; en
b) te bepalen wie de schuldenaar is.
2. Te dien einde en onder voorbehoud van verjaring delen deze autoriteiten het bedrag van de schuld aan de schuldenaar mee onder de voorwaarden en binnen de termijnen die in de overeenkomstsluitende partijen van kracht zijn.
3. Elk bedrag van de schuld dat in de in lid 2 bedoelde kennisgeving is vermeld, moet door de schuldenaar worden betaald onder de voor- waarden en binnen de termijnen die in de overeenkomstsluitende par- tijen van kracht zijn.
4. Wanneer na de aanvang van de invorderingsprocedure de autori- teiten die overeenkomstig artikel 116 bevoegd zijn (verzoekende auto- riteiten) het bewijs verkrijgen, door welk middel dan ook, dat de plaats waar de feiten zich hebben voorgedaan die tot het ontstaan van de schuld hebben geleid in een andere overeenkomstsluitende partij is ge- legen, zenden zij de ter zake dienende documenten, waaronder gewaar- merkte kopieën van de bewijsstukken, terstond aan de autoriteiten die voor die plaats bevoegd zijn (aangezochte autoriteiten).
De aangezochte autoriteiten zenden een ontvangstbevestiging waarin zij verklaren of zij voor de invordering bevoegd zijn. Indien zij niet binnen drie maanden antwoorden, hervatten de verzoekende autoriteiten ter- stond de invorderingsprocedure.
5. Indien de aangezochte autoriteiten bevoegd zijn, leiden zij, in voorkomend geval nadat de in het vorige lid genoemde termijn van drie maanden is verstreken en mits de verzoekende autoriteiten onmid- dellijk worden ingelicht, een nieuwe procedure tot invordering van de schuld in.
Een niet-voltooide invorderingsprocedure die is ingeleid door de ver- zoekende autoriteiten wordt geschorst zodra de aangezochte autoriteiten hun meedelen dat zij tot invordering overgaan.
Zodra de aangezochte autoriteiten het bewijs leveren dat zij de schuld hebben ingevorderd, betalen de verzoekende autoriteiten de reeds inge- vorderde sommen terug of beëindigen zij de invorderingsprocedue.
Artikel 118
Actie ten aanzien van de borg
1. Onder voorbehoud van lid 4 is de borg aansprakelijk zolang het bedrag van de schuld kan worden opgeëist.
2. Wanneer de regeling niet is gezuiverd, moeten de bevoegde au- toriteiten van het land van vertrek de borg binnen een termijn van negen maanden vanaf de datum waarop de goederen bij het kantoor van be- stemming hadden moeten worden aangeboden, in kennis stellen van de niet-zuivering van de regeling.
3. Wanneer de regeling niet is gezuiverd, moeten de autoriteiten die overeenkomstig artikel 116 bevoegd zijn, de borg binnen een termijn van drie jaar vanaf de datum van aanvaarding van de aangifte voor douanevervoer, ervan in kennis stellen dat hij verplicht is of kan worden de bedragen waarvoor hij in verband met het betrokken gemeenschap- pelijk douanevervoer aansprakelijk is, te betalen. In deze kennisgeving moeten het identificatienummer voor verzending en de datum van de aangifte voor douanevervoer, de naam van het kantoor van vertrek, de naam van de aangever en de mogelijk opeisbare bedragen worden vermeld.
4. De borg is van zijn verbintenissen ontslagen wanneer een van de in de leden 2 en 3 genoemde kennisgevingen hem niet binnen de voor- geschreven termijnen is gedaan.
5. Wanneer een van de twee kennisgevingen is verzonden, wordt de borg in kennis gesteld van de invordering van de schuld of van de zuivering van de regeling.
Artikel 119
Uitwisseling van informatie en samenwerking bij de invordering
Onverminderd artikel 13 bis van de overeenkomst verlenen de landen elkaar bijstand om vast te stellen welke autoriteiten overeenkomstig artikel 116 voor de invordering bevoegd zijn.
Deze autoriteiten stellen het kantoor van vertrek en het kantoor van zekerheidstelling in kennis van alle gevallen waarin een schuld is ont- staan in verband met door het kantoor van vertrek aanvaarde aangiften voor douanevervoer en van alle maatregelen die worden genomen om de verschuldigde bedragen bij de schuldenaar in te vorderen. Voorts stellen zij het kantoor van vertrek in kennis van de inning van de rechten en andere belastingen, teneinde dit kantoor in staat te stellen het douanevervoer te zuiveren.
▼M31
▼M35
▼M31
▼M35
▼M31
BIJLAGE I
GOEDEREN MET VERHOOGD FRAUDERISICO
(als bedoeld in artikel 1, lid 3, van aanhangsel I)
1 | 2 | 3 | 4 | 5 | |||
GS-code | Omschrijving van de goederen | Minimumhoeveel- heid | Code gevoelige goederen (1) | Minimumbedrag van zekerheidstelling per aangifte | |||
0207 0207 | 12 14 | Vlees en eetbare slachtafvallen van pluimvee (bedoeld in post 0105), van hanen of van kippen, bevroren | 3 000 kg | — | |||
1701 | 12 | Rietsuiker en beetwortelsuiker, als- | 7 000 kg | — | |||
1701 | 13 | mede chemisch in vaste vorm | zuivere | sacharose, | — | ||
1701 | 14 | — | |||||
1701 | 91 | — | |||||
1701 | 99 | ||||||
2208 | 20 | Gedistilleerde dranken, likeuren en | 5 hl | ||||
andere dranken die gedistilleerde al- | |||||||
cohol bevatten | |||||||
2208 | 30 | ||||||
2208 | 40 | 2 500 EUR/hl zui- | |||||
2208 | 50 | vere alcohol | |||||
2208 | 60 | ||||||
2208 | 70 | ||||||
ex 2208 | 90 | 1 | |||||
2402 | 20 | Sigaretten, tabak bevattend | 35 000 stuks | 120 EUR/ 1 000 stuks | |||
2403 | 11 | Rooktabak, ook indien tabakssurro- | 35 kg | — | |||
2403 | 19 | gaten bevattend, ongeacht in welke verhouding |
(1) Wanneer de douanevervoergegevens met behulp van elektronische gegevensverwerkings-technieken worden uitgewisseld en de GS-code niet voldoende is om de in kolom 2 genoemde goederen met zekerheid te identificeren, moet zowel de in kolom 4 aangegeven code voor gevoelige goederen als de in kolom 1 vermelde GS-code worden gebruikt.
▼M30
BIJLAGE II
KENMERKEN VAN VERZEGELINGEN
De in artikel 31 van dit aanhangsel bedoelde verzegelingen dienen ten minste de volgende essentiële kenmerken te bezitten en aan de volgende technische speci- ficaties te voldoen.
a) Essentiële kenmerken De verzegelingen:
1. moeten stevig en duurzaam zijn;
2. moeten op eenvoudige wijze gecontroleerd en geïdentificeerd kunnen worden;
3. mogen niet verbroken en weer aangebracht kunnen worden zonder dat dit met het blote oog waarneembare sporen achterlaat;
4. mogen slechts voor eenmalig gebruik geschikt zijn of, wanneer het gaat om verzegelingen die bestemd zijn om meermaals te worden gebruikt, moeten zo zijn ontworpen dat elk gebruik duidelijk blijkt;
5. moeten van identificatiekenmerken zijn voorzien.
b) Technische specificaties
1. De vorm en afmetingen van de verzegelingen kunnen variëren naargelang van het type, maar alle identificatiekenmerken moeten duidelijk leesbaar zijn.
2. De identificatiekenmerken van de verzegelingen mogen niet vervalst kun- nen worden en moeten moeilijk zijn na te maken.
3. Het gebruikte materiaal dient zo stevig te zijn dat het niet mogelijk is het per ongeluk te breken. Het mag niet vervalst of ongemerkt opnieuw ge- bruikt kunnen worden.
▼M30
BIJLAGE III
DE IN DE ARTIKELEN 53 EN 54 BEDOELDE VOORWAARDEN
Voorwaarden | Opmerkingen |
1. Voldoende ervaring | Voldoende ervaring blijkt uit het correcte gebruik van de regeling gemeenschappelijk douanevervoer in de hoedanigheid van aangever gedurende een van de volgende, aan de aanvraag voorafgaande pe- rioden: — zes maanden voor de toepassing van artikel 53, lid 3, onder a), en artikel 54, lid 1; — één jaar voor de toepassing van artikel 53, lid 3, onder b), en artikel 54, lid 2, onder a); — twee jaar voor de toepassing van artikel 53, lid 4, en artikel 54, lid 2, onder b). |
2. Een hoog niveau van samenwerking met de bevoegde autoriteiten | De aangever heeft een hoog niveau van samenwer- king met de bevoegde autoriteiten bereikt indien hij bij het beheer van het vervoer bijzondere maatregelen heeft genomen waardoor deze autoriteiten meer mo- gelijkheden tot controle hebben en de belangen die op het spel staan, beter kunnen beschermen. Deze door de bevoegde autoriteiten goedgekeurde maatregelen kunnen bijvoorbeeld betrekking hebben op: — de voorwaarden waaronder de aangifte voor dou- anevervoer wordt opgesteld; — de inhoud van de aangifte voor douanevervoer wanneer de aangever meer dan de verplichte ge- gevens op deze aangifte laat vermelden in andere gevallen dan wanneer dit verplicht is; of — de wijze waarop de formaliteiten om goederen onder de regeling te plaatsen, worden vervuld (met name de aanbieding van de aangifte bij een enkel douanekantoor). |
3. Controle over het vervoer | De aangever toont aan dat hij controle heeft over het vervoer, met name doordat hij: a) zelf de goederen vervoert en daarbij aan hoge beveiligingsnormen voldoet; of b) van de diensten van vervoerders gebruikmaakt op basis van contracten van lange duur die een hoog beveiligingsniveau garanderen; of c) gebruikmaakt van de diensten van tussenpersonen die contracten met vervoerders hebben gesloten die aan hoge beveiligingsnormen voldoen. |
4. Voldoende financieel vermogen om aan de verplichtingen te kunnen voldoen | De aangever toont aan dat hij aan zijn financiële verplichtingen kan voldoen door de bevoegde autori- teiten stukken voor te leggen waaruit blijkt dat hij over voldoende middelen beschikt om de schuld te betalen die uit hoofde van de betrokken goederen kan ontstaan. |
▼M30
BIJLAGE IV
WIJZE VAN TOEPASSING VAN ARTIKEL 54, LID 7
Tijdelijk verbod op het gebruik van de doorlopende zekerheid of van de doorlopende zekerheid voor een verminderd bedrag
1. Situaties waarin het gebruik van de doorlopende zekerheid of van de doorlopende zekerheid voor een verminderd bedrag tijdelijk kan worden verboden
1.1. Tijdelijk verbod op het gebruik van de doorlopende zekerheid voor een verminderd bedrag
Onder „bijzondere omstandigheden” in de zin van artikel 54, lid 6, wordt een situatie verstaan waarin in een beduidend aantal gevallen waarbij meerdere aangevers zijn betrokken en waardoor de goede werking van de regeling in gevaar is gebracht, is vastgesteld dat, ondanks de eventuele toepassing van de artikelen 50 of 57, de betaling binnen de gestelde termijn van de schulden die zijn ontstaan door de onttrekking aan de regeling gemeenschappelijk douanevervoer van de goederen die zijn ver- meld op de lijst in bijlage I, niet langer door de in artikel 54, lid 2, bedoelde doorlopende zekerheid voor een verminderd bedrag kan worden gewaarborgd.
1.2. Tijdelijk verbod op het gebruik van de doorlopende zekerheid
Onder „fraude op grote schaal” in de zin van artikel 54, lid 7, wordt een situatie verstaan waarin is vastgesteld dat, ondanks de eventuele toepas- sing van de artikelen 50 of 57 of eventueel van artikel 54, lid 6, de betaling binnen de gestelde termijn van de schulden die zijn ontstaan door de onttrekking aan de regeling gemeenschappelijk douanevervoer van de goederen die zijn vermeld op de lijst in bijlage I, niet langer door de in artikel 54, lid 1, bedoelde doorlopende zekerheid kan worden gewaarborgd, gezien de hoeveelheden waarin deze goederen aan de re- geling zijn onttrokken en de omstandigheden waarin dit is gebeurd, met name wanneer deze fraude het gevolg is van de activiteiten van inter- nationale misdaadorganisaties.
2. Besluitvormingsprocedure om het gebruik van de doorlopende zekerheid en het gebruik van de doorlopende zekerheid voor een verminderd bedrag tijdelijk te verbieden.
2.1. Het besluit van ►C2 het Gemengd Comité ◄ om het gebruik van de doorlopende zekerheid en het gebruik van de doorlopende zekerheid voor een verminderd bedrag overeenkomstig artikel 54, lid 6 of lid 7, tijdelijk te verbieden (hierna „het besluit” genoemd) wordt volgens de hieronder beschreven procedure genomen.
2.2. Het besluit kan op verzoek van een of meer overeenkomstsluitende par- tijen worden genomen.
2.3. Wanneer een dergelijk verzoek is gedaan, delen de overeenkomstsluitende partijen elkaar de door hen vastgestelde feiten mee en onderzoeken zij of aan de voorwaarden van de punten 1.1 of 1.2 is voldaan.
2.4. Indien de overeenkomstsluitende partijen van oordeel zijn dat aan die voorwaarden is voldaan, wordt een ontwerp-besluit aan ►C2 het Ge- mengd Comité ◄ voorgelegd dat dit via de in punt 2.5 omschreven schriftelijke procedure kan goedkeuren.
▼M30
2.5. Het secretariaat-generaal van de Commissie doet de andere overeenkomst- sluitende partijen dan de Gemeenschap een ontwerp-besluit toekomen.
Het besluit wordt goedgekeurd indien binnen dertig dagen na verzending geen van de overeenkomstsluitende partijen hiertegen schriftelijk bezwaar maakt bij het secretariaat-generaal van de Commissie. Het secretariaat-generaal van de Commissie deelt de goedkeuring van het besluit aan de overeenkomstsluitende partijen mee.
Indien een of meer overeenkomstsluitende partijen binnen de gestelde termijn tegen het ontwerp bezwaar maken, deelt het secretariaat-generaal van de Commissie dit mee aan de andere overeen- komstsluitende partijen.
2.6. Elke overeenkomstsluitende partij draagt zorg voor de bekendmaking van het besluit.
2.7. Het besluit is twaalf maanden geldig. ►C2 Het Gemengd Comité ◄ kan de geldigheidsduur van het besluit xxxxxxx verlengen of het besluit in- trekken na een nieuw onderzoek door de overeenkomstsluitende partijen.
3. Maatregelen ter verlichting van de financiële gevolgen van het verbod op het gebruik van de doorlopende zekerheid
De houders van een vergunning tot gebruikmaking van een doorlopende zekerheid kunnen, wanneer het gebruik van die vergunning tijdelijk is verboden voor goederen die zijn vermeld op de lijst in bijlage I, op verzoek toestemming verkrijgen om gebruik te maken van een zekerheid per aangifte, waarop de volgende bijzondere voorwaarden van toepassing zijn:
— voor de zekerheid per aangifte moet een bijzondere akte van borgtocht worden opgesteld waarin naar deze bijlage wordt verwezen en die slechts betrekking heeft op de in het besluit genoemde goederen;
— deze zekerheid per aangifte kan slechts bij het in de akte van borg- tocht vermelde kantoor van vertrek worden gebruikt;
— zij kan voor verschillende, gelijktijdige of opeenvolgende, douanever- voertransacties worden gebruikt, mits het totaalbedrag waarvoor de regeling niet is gezuiverd het bedrag van de zekerheid per aangifte niet overschrijdt. In dat geval kent het kantoor van zekerheidstelling aan de aangever een initiële toegangscode voor een zekerheid toe. De aangever kan aan deze zekerheid een of meer toegangscodes toeken- nen voor hemzelf of zijn vertegenwoordigers;
— wanneer een door deze zekerheid per aangifte gedekte transactie ge- meenschappelijk douanevervoer wordt gezuiverd, wordt het desbetref- fende bedrag vrijgegeven en kan dit vervolgens, binnen de grenzen van het bedrag van de zekerheid, ter dekking van een andere trans- actie worden gebruikt.
4. Uitzonderingen op het tijdelijke verbod op het gebruik van de door- lopende zekerheid of van de doorlopende zekerheid voor een verminderd bedrag
4.1. De aangever kan evenwel toestemming verkrijgen toch gebruik te mogen maken van de doorlopende zekerheid of van de doorlopende zekerheid voor een verminderd bedrag wanneer hij goederen onder de regeling gemeenschappelijk douanevervoer plaatst waarop het verbod van toepas- sing is, indien hij kan aantonen dat voor de betrokken goederen in het kader van door hem verricht gemeenschappelijk douanevervoer geen schuld is ontstaan in de twee jaar voorafgaand aan het verbod of, wanneer tijdens deze periode wel een schuld is ontstaan, indien hij kan aantonen dat deze door de schuldenaar of borg binnen de gestelde termijn volledig is voldaan.
▼M30
Om gebruik te kunnen maken van de tijdelijk verboden doorlopende zekerheid moet de aangever bovendien voldoen aan de voorwaarden van artikel 54, lid 2, onder b).
4.2. De artikelen 46 tot en met 51 zijn van overeenkomstige toepassing op de aanvragen en de vergunningen voor de in punt 4.1 bedoelde uitzonderingen.
4.3. Wanneer de bevoegde autoriteiten de uitzonderingen toestaan, brengen zij in vak 8 van het certificaat van doorlopende zekerheidstelling de volgende vermelding aan:
— GEBRUIK ONBEPERKT — 99209.
▼M30
BIJLAGE V
NOODPROCEDURE
HOOFDSTUK I
Algemene bepalingen
1. In deze bijlage worden de bijzondere voorwaarden vastgesteld voor de tenuitvoerlegging van de noodprocedure overeenkomstig artikel 22, lid 1, in de volgende gevallen:
a) voor reizigers:
— wanneer het computersysteem van de bevoegde autoriteiten niet functioneert;
b) voor aangevers, met inbegrip van toegelaten afzenders:
— wanneer het computersysteem van de bevoegde autoriteiten niet functioneert;
— wanneer de applicatie van een aangever niet functioneert; of
— wanneer het netwerk tussen een aangever en de bevoegde autori- teiten niet beschikbaar is.
2. De bepalingen van deze bijlage zijn van toepassing op de noodprocedure behalve wanneer hieronder anders is bepaald.
3. Aangiften voor douanevervoer
3.1. De bij de noodprocedure gebruikte schriftelijke aangifte voor douanever- voer moet als zodanig herkenbaar zijn voor alle partijen die bij het dou- anevervoer betrokken zijn, om problemen te vermijden bij het (de) kan- toor (kantoren) van doorgang en het kantoor van bestemming. Daarom mogen slechts de volgende documenten worden gebruikt:
— het enig document (ED),
— een afdruk van het ED op gewoon papier, gemaakt met behulp van het systeem van het bedrijf overeenkomstig de bepalingen in bijlage B6 bij aanhangsel III, of
— het model van het begeleidingsdocument voor douanevervoer (TAD) in plaats van het ED, mits de bevoegde autoriteiten daarvoor toestem- ming hebben verleend omdat zij de behoeften van het bedrijf gerecht- vaardigd achten.
3.2. Voor de toepassing van punt 3.1, derde streepje, wordt het TAD opge- steld overeenkomstig de bijlagen A1 tot en met A3 bij aanhangsel III.
3.3. Wanneer in deze bijlage wordt verwezen naar exemplaren van de aangifte voor douanevervoer die de goederen vergezellen, zijn deze bepalingen van overeenkomstige toepassing op het TAD.
HOOFDSTUK II
Uitvoeringsbepalingen
4. Onbeschikbaarheid van het computersysteem van de bevoegde autoriteiten
▼M30
4.1. Uitvoeringsbepalingen, ongeacht het gebruikte document:
— de aangifte wordt ingevuld en voorgelegd aan het kantoor van vertrek in drie exemplaren overeenkomstig bijlage B6 van aanhangsel III voor het ED en overeenkomstig de bijlagen A1 tot en met A3 voor het TAD,
— de aangifte wordt door de douane geregistreerd in vak C door middel van een nummering die losstaat van die van het computersysteem,
— de noodprocedure wordt op de exemplaren van de aangifte voor dou- anevervoer vermeld door het in bijlage B7 van aanhangsel III be- doelde stempel aan te brengen in vak A van het ED of op de plaats van het MRN en de streepjescode voor het TAD,
— in het geval van de vereenvoudigde procedure gebruikt de toegelaten afzender vooraf gewaarmerkte documenten en voldoet hij aan alle verplichtingen en voorwaarden betreffende de in de aangifte te ver- melden gegevens en het gebruik van de speciale stempel (hoofdstuk III, punten 27-30) door gebruik te maken van respectievelijk de vak- ken D en C,
— het document wordt geviseerd door het kantoor van vertrek in de standaardprocedure of door de toegelaten afzender in de vereenvou- digde procedure,
— bij gebruik van het TAD wordt op de aangifte geen streepjescode noch identificatienummer voor verzending (MRN) vermeld.
4.2. Wanneer tot de noodprocedure is besloten, moet iedere aangifte die in het computersysteem is ingevoerd maar door het falen van het systeem nog niet is verwerkt, worden geannuleerd. Het bedrijf moet de bevoegde autoriteiten steeds laten weten wanneer een aangifte in het systeem wordt ingevoerd maar vervolgens in de noodprocedure terechtkomt.
4.3. De bevoegde autoriteit ziet toe op het gebruik van de noodprocedure om misbruik te voorkomen.
5. Onbeschikbaarheid van de applicatie van de aangevers en/of van het netwerk
Wanneer de applicatie van de aangever en/of het netwerk tussen de aangevers en de bevoegde autoriteiten onbeschikbaar is, geldt de vol- gende procedure:
— de bepalingen van punt 4 zijn van toepassing met uitzondering van de bepalingen betreffende de vereenvoudigde procedure,
— de aangever dient de bevoegde autoriteiten ervan in kennis te stellen wanneer zijn applicatie en/of het netwerk opnieuw beschikbaar is.
6. Onbeschikbaarheid van de applicatie van de toegelaten afzender en/of van het netwerk
Wanneer de applicatie van de toegelaten afzender en/of het netwerk onbe- schikbaar is, geldt de volgende procedure:
— de bepalingen van punt 4 zijn van toepassing,
— de toegelaten afzender dient de bevoegde autoriteiten ervan in kennis te stellen wanneer zijn applicatie en/of het netwerk opnieuw beschik- baar is,
▼M30
— wanneer een toegelaten afzender jaarlijks meer dan 2 % van zijn aangiften in de noodprocedure indient, dient de vergunning te worden herzien teneinde na te gaan of nog aan de voorwaarden is voldaan.
7. Invoering van de gegevens door de nationale douanediensten
In de twee voornoemde gevallen (5 en 6) kunnen de nationale douaneau- toriteiten de bedrijven toestaan de aangifte voor douanevervoer in één exemplaar bij het kantoor van vertrek in te dienen (met behulp van het ED of, wanneer dat passend is, het model van het TAD), zodat de gegevens over het douanevervoer tussen de douaneautoriteiten kunnen worden uitgewisseld met behulp van het computersysteem van de douane.
8. Statistische gegevens
Een extra exemplaar van exemplaar 4 van de T1- of T2-aangifte of van het TAD moet worden opgesteld met het oog op de toepassing van artikel 12 van de overeenkomst.
HOOFDSTUK III
Werking van de procedure
9. Onder de regeling gemeenschappelijk douanevervoer geplaatste goederen worden vervoerd onder geleide van de exemplaren 4 en 5 van de aangifte voor douanevervoer op het ED of onder geleide van het TAD, die door het kantoor van vertrek aan de aangever ter beschikking worden gesteld.
10. Zekerheidstelling per aangifte door middel van borgstelling
Wanneer het kantoor van vertrek niet hetzelfde is als het kantoor van zekerheidstelling, behoudt dit laatste kantoor een kopie van de akte waar- bij het de verbintenis van de borg heeft aanvaard. Het origineel wordt door de aangever aangeboden bij het kantoor van vertrek waar het wordt bewaard. Indien nodig kan dit kantoor om de vertaling vragen in de officiële taal of een van de officiële talen van het betrokken land.
11. Gemengde zendingen
Voor zendingen die zowel goederen omvatten die onder de T1-regeling als goederen die onder de T2-regeling moeten worden vervoerd, kan de aangifte voor douanevervoer die van het teken T is voorzien, worden aangevuld:
— met aanvullende formulieren waarop „T1bis”, „T2bis” of „T2Fbis” wordt vermeld,
— met ladingslijsten waarop „T1 bis”, „T2 bis” of „T2F bis” wordt vermeld.
12. Gebruik van de T1-regeling als standaardregeling
Wanneer het teken X0, X0 of T2F in het rechterdeelvak van vak 1 van de aangifte voor douanevervoer ontbreekt of wanneer, in geval van zendin- gen die zowel onder de T1-regeling als onder de T2-regeling geplaatste goederen omvatten, niet is voldaan aan het bepaalde in punt 11 hierboven, wordt ervan uitgegaan dat de betrokken goederen onder de T1-regeling zijn geplaatst.
13. Ondertekening van de aangifte voor douanevervoer en verbintenis van de aangever
Met de ondertekening van de aangifte voor douanevervoer verbindt de aangever zich ertoe de bepalingen van artikel 24 in acht te nemen.
▼M30
14. Identificatiemaatregelen
Bij toepassing van artikel 11, lid 4, van de overeenkomst brengt het kantoor van vertrek in vak „D. Controle door het kantoor van vertrek” van de aangifte voor douanevervoer naast de rubriek „Aangebrachte ver- zegeling” de volgende vermelding aan:
— Vrijstelling — 99201.
15. Aantekeningen op de aangifte voor douanevervoer en vrijgave van de goederen
— Het kantoor van vertrek vermeldt de resultaten van de controle op de aangifte voor douanevervoer.
— Indien de resultaten van de controle met de aangifte overeenstemmen, geeft het kantoor van vertrek de goederen vrij en vermeldt het de desbetreffende datum op de aangifte voor douanevervoer.
16. Kantoor van doorgang
16.1. De vervoerder geeft bij elk kantoor van doorgang een kennisgeving van doorgang af die met het model in bijlage B8 bij aanhangsel III overeen- stemt en door dit kantoor wordt bewaard.
16.2. Wanneer het vervoer geschiedt over een ander dan het op de exemplaren 4 en 5 van de aangifte voor douanevervoer vermelde kantoor van door- gang, dient het kantoor van doorgang over hetwelk het vervoer werkelijk is verlopen,
— de kennisgeving van doorgang xxxxxxxx toe te zenden aan het aan- vankelijk voorziene kantoor van doorgang, of
— het kantoor van vertrek in kennis te stellen van de doorgang van de zending in de gevallen en volgens de procedure die de bevoegde autoriteiten met elkaar zijn overeengekomen.
17. Aanbieding bij het kantoor van bestemming
17.1. Het kantoor van bestemming registreert de exemplaren 4 en 5 van de aangifte voor douanevervoer en vermeldt daarop de datum van aankomst en de resultaten van de verrichte controle.
17.2. Het douanevervoer kan bij een ander dan het in de aangifte voor dou- anevervoer genoemde kantoor worden beëindigd. Dit kantoor wordt dan het kantoor van bestemming.
Wanneer het nieuwe kantoor van bestemming onder een andere overeen- komstsluitende partij ressorteert dan het oorspronkelijk voorziene kantoor, brengt het nieuwe kantoor van bestemming in het vak „I. Controle door het kantoor van bestemming” van exemplaar 5 van de aangifte voor douanevervoer, naast de gebruikelijke vermeldingen, de volgende vermel- ding aan:
— Verschillen: kantoor waar de goederen zijn aangebracht …… (naam en land) — 99203.
17.3. Indien punt 17.2, tweede alinea, van toepassing is en de aangifte voor douanevervoer van de hiernavolgende vermelding is voorzien, houdt het nieuwe kantoor van bestemming de goederen onder toezicht en staat het niet toe dat deze een andere bestemming krijgen dan de overeenkomst- sluitende partij waaronder het kantoor van vertrek ressorteert zonder de uitdrukkelijke toestemming van dit kantoor:
▼M30
— Bij uitgang uit zijn de beperkingen of heffingen van
Verordening/Richtlijn/Besluit nr. an toepassing — 99204.
17.4. De naam van de overeenkomstsluitende partij en het nummer van het desbetreffende rechtsbesluit worden in de in punt 17.3 bedoelde vermel- ding ingevuld in de taal van de aangifte.
18. Ontvangstbewijs
Het ontvangstbewijs kan worden gesteld op het model onderaan op de achterzijde van exemplaar 5 van de aangifte voor douanevervoer.
19. Terugzending van exemplaar 5
De bevoegde autoriteiten van het land van bestemming zenden exemplaar 5 van de aangifte voor douanevervoer terstond en in ieder geval binnen acht dagen na de beëindiging van de regeling terug aan de bevoegde autoriteiten van het land van vertrek. Bij gebruik van het TAD wordt een kopie van het overgelegde TAD teruggezonden onder dezelfde voor- waarden als exemplaar 5.
20. Kennisgeving aan de aangever en alternatieve bewijzen van de beëindi- ging van de regeling
Indien exemplaar 5 van de aangifte voor douanevervoer niet binnen een maand na het verstrijken van de termijn voor de aanbieding van de goederen bij het kantoor van bestemming is teruggekeerd bij de bevoegde autoriteiten van het land van vertrek, delen deze autoriteiten dit mee aan de aangever met het verzoek het bewijs te leveren dat de regeling werd beëindigd.
21. Nasporingsprocedure
21.1. Wanneer de bevoegde autoriteiten van het land van vertrek twee maanden na het verstrijken van de termijn voor de aanbieding van de goederen bij het kantoor van bestemming niet over het bewijs beschikken dat de regeling werd beëindigd, leiden zij terstond een nasporingsprocedure in om alle gegevens te verzamelen die voor de zuivering van de regeling noodzakelijk zijn of, indien dit niet mogelijk is:
— de voorwaarden vast te stellen waaronder de schuld is ontstaan,
— vast te stellen wie de schuldenaar is,
— vast te stellen welke autoriteiten voor de invordering bevoegd zijn.
21.2. Deze procedure wordt terstond ingeleid indien de bevoegde autoriteiten in een vroeg stadium vernemen dat de regeling niet werd beëindigd of indien zij dit vermoeden.
21.3. De nasporingsprocedure wordt eveneens ingeleid wanneer achteraf blijkt dat het bewijs van de beëindiging van de regeling is vervalst en zulks nodig is om de in punt 21.1 beoogde doelstellingen te bereiken.
22. Zekerheid — Referentiebedrag
22.1. Met het oog op de toepassing van artikel 52, eerste alinea, van dit aan- hangsel verricht de aangever voor ieder douanevervoer een berekening van het bedrag van de schuld die kan ontstaan, en ziet hij erop toe dat de eventueel opeisbare bedragen, rekening houdend met het vervoer waar- voor de regeling niet is beëindigd, het referentiebedrag niet overschrijden.
▼M30
22.2. Wanneer het referentiebedrag onvoldoende is om het vervoer onder de regeling gemeenschappelijk douanevervoer te dekken, moet de aangever dit aan het kantoor van zekerheidstelling melden.
23. Certificaten van doorlopende zekerheidstelling of van ontheffing van ze- kerheidstelling
Op basis van de vergunning krachtens artikel 44, lid 1, onder a):
Het door de bevoegde autoriteiten afgegeven certificaat van doorlopende zekerheidstelling of van ontheffing van zekerheidstelling moet aan het kantoor van vertrek worden voorgelegd. Op de aangifte voor douanever- voer moet naar het certificaat worden verwezen.
24. Bijzondere ladingslijsten
24.1. De bevoegde autoriteiten kunnen toestaan dat de aangever die aan de algemene voorwaarden van artikel 45 voldoet, lijsten die niet aan alle voorwaarden van aanhangsel III voldoen, als ladingslijst gebruikt.
Het gebruik van dergelijke lijsten kan slechts worden toegestaan wanneer:
— zij zijn opgesteld door ondernemingen waarvan de administratie op een geïntegreerd systeem voor elektronische of geautomatiseerde ge- gevensverwerking berust,
— zij zo zijn ontworpen en ingevuld dat zij probleemloos door de be- voegde autoriteiten kunnen worden gebruikt, en
— hierop, voor elk artikel, de gegevens zijn vermeld die overeenkomstig bijlage B5 van xxxxxxxxxx XXX zijn vereist.
24.2. Het kan eveneens worden toegestaan dat ten behoeve van de verzendings/ uitvoerformaliteiten opgestelde lijsten waarin de goederen zijn omschre- ven, worden gebruikt als de in punt 24.1 bedoelde ladingslijsten, ook indien deze lijsten zijn opgesteld door ondernemingen waarvan de admi- nistratie niet op een geïntegreerd systeem voor elektronische of geauto- matiseerde gegevensverwerking berust.
24.3. Aan ondernemingen waarvan de administratie op een geïntegreerd sys- teem voor elektronische of geautomatiseerde gegevensverwerking berust en waaraan op grond van de punten 24.1 en 24.2 reeds werd toegestaan lijsten van een bijzonder model te gebruiken, mag eveneens worden toe- gestaan deze lijsten te gebruiken voor gemeenschappelijk douanevervoer dat slechts op een enkel soort goederen betrekking heeft, voor zover deze vereenvoudiging in verband met de door de betrokken ondernemingen gebruikte computerprogramma's noodzakelijk is.
25. Gebruik van verzegelingen van een bijzonder model
De aangever vermeldt in vak „D. Controle door het kantoor van vertrek” van de aangifte voor douanevervoer naast de rubriek „Aangebrachte ver- zegeling” de aard, het aantal en de merken van de gebruikte verzegelingen.
26. Vrijstelling van voorgeschreven route
De houder van deze vrijstelling brengt in vak 44 van de aangifte voor douanevervoer de volgende vermelding aan:
— Geen verplichte route — 99205.
▼M30
27. Toegelaten afzender — Voorafgaande waarmerking en formaliteiten bij vertrek
27.1. Voor de toepassing van de punten 4 en 6 is in de vergunning bepaald dat vak „C. Xxxxxxx van vertrek” van de aangifte voor douanevervoer:
— vooraf wordt voorzien van het stempel van het kantoor van vertrek en de handtekening van een ambtenaar van dit kantoor, of
— door de toegelaten afzender wordt voorzien van de afdruk van de speciale, door de bevoegde autoriteiten goedgekeurde metalen stempel die met het in bijlage B9 van aanhangsel III opgenomen model over- eenstemt. Dit stempel mag ook, door een hiertoe gemachtigde druk- kerij, op de formulieren worden voorgedrukt.
De toegelaten afzender vermeldt in dit vak de datum van verzending van de goederen en geeft de aangifte voor douanevervoer een nummer vol- gens de aanwijzingen in de vergunning.
27.2. De bevoegde autoriteiten kunnen het gebruik voorschrijven van formulie- ren die van een speciaal onderscheidingsteken zijn voorzien.
28. Toegelaten afzender — Bewaring van de stempel
28.1. De toegelaten afzender moet alle maatregelen treffen om de speciale stempel of de formulieren die van het stempel van het kantoor van vertrek of van het speciale stempel zijn voorzien, veilig te bewaren.
Hij stelt de bevoegde autoriteiten in kennis van de veiligheidsmaatregelen die hij op grond van de voorgaande alinea heeft genomen.
28.2. Bij misbruik van formulieren, door ongeacht welke persoon, die vooraf van het stempel van het kantoor van vertrek zijn voorzien of waarop het speciale stempel is aangebracht, is de toegelaten afzender, onverminderd eventuele strafrechtelijke vervolging, aansprakelijk voor de betaling van de rechten en andere heffingen die in een bepaald land verschuldigd zijn uit hoofde van de goederen die onder geleide van die formulieren werden vervoerd, tenzij hij ten genoegen van de bevoegde autoriteiten die hem de vergunning hebben verleend, aantoont dat hij de in punt 28.1 bedoelde maatregelen heeft genomen.
29. Toegelaten afzender — Verplichte vermeldingen
29.1. Uiterlijk op het tijdstip van de verzending van de goederen vult de toe- gelaten afzender de aangifte voor douanevervoer aan, door in voor- komend geval in vak 44 de overeenkomstig artikel 26, lid 2, verplichte route en in vak „D. Controle door het kantoor van vertrek” de overeen- komstig artikel 29 vastgestelde termijn waarbinnen de goederen bij het kantoor van bestemming moeten worden aangebracht, en de toegepaste identificatiemaatregelen te vermelden en in dit vak de volgende vermel- ding aan te brengen:
— Toegelaten afzender — 99206.
29.2. Wanneer de bevoegde autoriteiten van het land van vertrek bij het vertrek van een zending een controle instellen, viseren zij het vak „D. Controle door het kantoor van vertrek” van de aangifte voor douanevervoer.
▼M30
29.3. Na de verzending van de goederen wordt exemplaar 1 van de aangifte voor douanevervoer onmiddellijk naar het kantoor van vertrek gezonden. De bevoegde autoriteiten kunnen in de vergunning voorschrijven dat exemplaar 1 naar de bevoegde autoriteiten van het land van vertrek wordt gezonden zodra de aangifte voor douanevervoer is opgemaakt. De andere exemplaren begeleiden de goederen onder de in punt 9 van deze bijlage vastgestelde voorwaarden.
30. Toegelaten afzender — Vrijstelling van ondertekening
30.1. De toegelaten afzender kan worden vrijgesteld van de verplichting de aangiften voor douanevervoer die van het in bijlage B9 van aanhangsel III omschreven speciale stempel zijn voorzien en die met behulp van een geïntegreerd systeem voor elektronische of geautomatiseerde gegevens- verwerking zijn opgemaakt, te ondertekenen. Deze vrijstelling kan pas worden verleend nadat de toegelaten afzender de bevoegde autoriteiten een schriftelijke verklaring heeft doen toekomen dat hij als aangever optreedt voor alle verrichtingen inzake gemeenschappelijk douanevervoer die plaatsvinden onder geleide van aangiften voor douanevervoer die van dit speciale stempel zijn voorzien.
30.2. Op de overeenkomstig punt 30.1 opgemaakte aangiften voor douanever- voer wordt in het voor de handtekening van de aangever bestemde vak de volgende vermelding aangebracht:
— Van ondertekening vrijgesteld — 99207.
31. Toegelaten geadresseerde — Verplichtingen
31.1. Ten aanzien van de goederen die in zijn bedrijfsruimte of op de in de vergunning aangewezen plaats aankomen, is de toegelaten geadresseerde gehouden het kantoor van bestemming onverwijld de exemplaren 4 en 5 van de aangifte voor douanevervoer die deze goederen begeleiden, toe te zenden, onder opgave van de datum van aankomst, de staat van de eventueel aangebrachte verzegelingen en iedere onregelmatigheid.
31.2. Het kantoor van bestemming brengt op de exemplaren 4 en 5 van de aangifte voor douanevervoer de in punt 17 voorgeschreven vermeldingen aan.
32. Tijdelijk verbod op het gebruik van de doorlopende zekerheid of van de doorlopende zekerheid voor een verminderd bedrag
32.1. Ten aanzien van het douanevervoer van goederen waarvoor een verbod tot gebruikmaking van de doorlopende zekerheid geldt, blijven de in bijlage IV van dit aanhangsel opgenomen uitvoeringsvoorwaarden van artikel 54, lid 7, van toepassing en worden deze als volgt aangevuld:
— De volgende vermelding, waarvan de afmetingen ten minste 100 mm
× 10 mm moeten bedragen, wordt in rode hoofdletters diagonaal op de exemplaren van de aangifte voor douanevervoer aangebracht:
— DOORLOPENDE ZEKERHEID VERBODEN — 99208.
— In afwijking van punt 19 moet exemplaar 5 van een aangifte voor douanevervoer die van deze vermelding is voorzien, uiterlijk op de werkdag volgende op de dag waarop de zending en de vereiste exem- plaren van de aangifte bij het kantoor van bestemming zijn aange- boden, door dit kantoor worden teruggezonden. Wanneer een derge- lijke zending bij een toegelaten geadresseerde in de zin van artikel 64 wordt aangeboden, moet deze exemplaar 5 uiterlijk op de werkdag volgende op de dag waarop hij de zending in ontvangst heeft ge- nomen, bij het kantoor van bestemming waaronder hij ressorteert, inleveren.
▼M30
32.2. Maatregelen ter verlichting van de financiële gevolgen van het verbod op het gebruik van de doorlopende zekerheid
De houders van een vergunning tot gebruikmaking van een doorlopende zekerheid kunnen, wanneer het gebruik van die vergunning tijdelijk is verboden voor goederen die zijn vermeld op de lijst in bijlage I, op verzoek toestemming verkrijgen om gebruik te maken van een zekerheid per aangifte, waarop de volgende bijzondere voorwaarden van toepassing zijn:
— Deze zekerheid per aangifte kan, in het kader van de noodprocedure, slechts bij het in de akte van borgtocht vermelde kantoor van vertrek worden gebruikt.
33. ED-formulieren — Met behulp van een computersysteem vervulde for- maliteiten
33.1. Indien de formaliteiten met behulp van een openbaar of particulier sys- teem voor automatische gegevensverwerking worden vervuld, staan de bevoegde autoriteiten de belanghebbenden op hun verzoek toe om de eigenhandige ondertekening te vervangen door een andere identificatie- methode die eventueel op het gebruik van codes berust en die dezelfde rechtsgevolgen als de eigenhandige handtekening heeft. Deze faciliteit wordt slechts verleend indien de door de bevoegde autoriteiten vast- gestelde technische en administratieve voorwaarden zijn vervuld.
33.2. Indien de formaliteiten met behulp van een openbaar of particulier sys- teem voor automatische gegevensverwerking worden vervuld dat tevens de aangiften opmaakt, kunnen de bevoegde autoriteiten bepalen dat de aldus opgemaakte aangiften rechtstreeks door dit systeem worden gewaar- merkt en niet door de handmatige of mechanische plaatsing van het stempel van het douanekantoor en van de handtekening van de bevoegde ambtenaar.
▼M30
AANHANGSEL II
COMMUNAUTAIR KARAKTER VAN GOEDEREN EN BEPALINGEN BETREFFENDE DE EURO
Artikel 1
Dit aanhangsel bevat de nadere voorschriften voor de tenuitvoerlegging van de overeenkomst en van aanhangsel I met betrekking tot het com- munautaire karakter van goederen en het gebruik van de euro.
TITEL I
COMMUNAUTAIR KARAKTER VAN GOEDEREN
HOOFDSTUK I
Toepassingsgebied
Artikel 2
1. Het communautaire karakter van goederen kan uitsluitend over- eenkomstig deze titel worden aangetoond wanneer deze goederen recht- streeks van een overeenkomstsluitende partij naar een andere overeen- komstsluitende partij worden vervoerd.
Xxxxxx beschouwd rechtstreeks van een overeenkomstsluitende partij naar een andere overeenkomstsluitende partij te worden vervoerd:
a) goederen die niet over het grondgebied van een derde land worden vervoerd;
b) goederen die over het grondgebied van een of meer derde landen worden vervoerd, mits het vervoer door deze landen onder geleide van één enkel vervoersdocument geschiedt dat in een overeenkomst- sluitende partij is opgemaakt.
2. Deze titel is niet van toepassing op goederen:
a) die bestemd zijn om uit de overeenkomstsluitende partijen te worden uitgevoerd; of
b) die met toepassing van de regeling voor het internationale vervoer van goederen onder geleide van een TIR-carnet worden vervoerd, tenzij:
— de goederen bestemd zijn om op het grondgebied van een over- eenkomstsluitende partij te worden gelost en tezamen worden vervoerd met goederen die bestemd zijn om in een derde land te worden gelost, of
— de goederen over het grondgebied van een derde land van de ene naar de andere overeenkomstsluitende partij worden vervoerd.
3. Deze titel is van toepassing op postzendingen (met inbegrip van postpakketten) die van een postkantoor in een overeenkomstsluitende partij naar een postkantoor in een andere overeenkomstsluitende partij worden verzonden.
▼M30
HOOFDSTUK II
Bewijs van het communautaire karakter
Artikel 3
Bevoegd kantoor
In dit hoofdstuk wordt onder „bevoegd kantoor” verstaan de bevoegde autoriteiten die het bewijs van het communautaire karakter van de goe- deren kunnen afgeven.
Artikel 4
Algemene bepalingen
1. Het bewijs van het communautaire karakter van goederen die niet onder de T2-regeling worden vervoerd, kan op een in dit hoofdstuk genoemde wijze worden geleverd.
2. Indien aan de voorwaarden voor de afgifte wordt voldaan, kan het document ten bewijze van het communautaire karakter van de goederen achteraf worden afgegeven. In dit geval wordt de volgende vermelding in het rood op dit document aangebracht:
— Achteraf afgegeven — 99210.
A f d e l i n g 1
D o c u m e n t T 2 L
Artikel 5
Definitie
1. Het bewijs van het communautaire karakter van de goederen wordt, onder de hierna genoemde voorwaarden, geleverd door overleg- ging van een document T2L.
2. Onder document T2L wordt elk document verstaan dat van het teken „T2L” of „T2LF” is voorzien.
Artikel 6
Te gebruiken formulier
1. Het document T2L wordt gesteld op een formulier dat met een van de modellen in de ED-overeenkomst overeenstemt.
2. Dit formulier wordt zo nodig aangevuld met een of meer aanvul- lende formulieren die overeenstemmen met de modellen in de ED-overeenkomst en die dan integrerend deel uitmaken van het docu- ment T2L.
3. Ladingslijsten die overeenkomstig het model in aanhangsel III zijn opgesteld, kunnen in plaats van aanvullende formulieren als beschrij- vend deel van het document T2L worden gebruikt en maken dan inte- grerend deel uit van dit document.
▼M30
4. De in de leden 1 tot en met 3 bedoelde formulieren worden ingevuld volgens de aanwijzingen in aanhangsel III. Zij worden gedrukt en ingevuld in een van de officiële talen van de overeenkomstsluitende partijen die door de bevoegde autoriteiten worden aanvaard.
Artikel 7
Bijzondere ladingslijsten
1. De bevoegde autoriteiten kunnen eenieder die aan de voorwaarden van artikel 45 van aanhangsel I voldoet, toestaan lijsten die niet aan alle voorwaarden van aanhangsel III voldoen, als ladingslijst te gebruiken.
2. Het gebruik van dergelijke lijsten kan slechts worden toegestaan wanneer:
a) zij worden opgesteld door ondernemingen waarvan de administratie op een geïntegreerd systeem voor elektronische of geautomatiseerde gegevensverwerking berust;
b) zij zo zijn ontworpen en ingevuld dat zij probleemloos door de bevoegde autoriteiten kunnen worden gebruikt, en
c) hierop, voor elk artikel, de gegevens zijn vermeld die overeenkom- stig bijlage B5 van aanhangsel III zijn vereist.
3. Het kan eveneens worden toegestaan dat ten behoeve van de ver- zendings/uitvoerformaliteiten opgestelde lijsten waarin de goederen zijn omschreven als de in lid 1 bedoelde ladingslijsten worden gebruikt, ook indien deze lijsten zijn opgesteld door ondernemingen waarvan de ad- ministratie niet op een geïntegreerd systeem voor elektronische of ge- automatiseerde gegevensverwerking berust.
Artikel 8
Het opmaken van het document T2L
1. Onder voorbehoud van het bepaalde in artikel 19 wordt het docu- ment T2L in één exemplaar opgemaakt.
2. Het document T2L en, in voorkomend geval, het (de) aanvul- lend(e) formulier(en) of de gebruikte ladingslijst(en) worden op verzoek van de belanghebbende door het bevoegde kantoor geviseerd. Het visum bevat de hiernavolgende gegevens die, voor zover mogelijk, in vak „C. Kantoor van vertrek” van deze documenten worden vermeld:
a) wat het document T2L betreft: de naam en het stempel van het bevoegde kantoor, de handtekening van een ambtenaar van dit kan- toor, de datum van visering en hetzij een registratienummer, hetzij het nummer van de aangifte tot verzending of ten uitvoer indien een dergelijke aangifte noodzakelijk is;
b) wat het aanvullend formulier of de ladingslijst betreft: het nummer dat voorkomt op het document T2L. Dit nummer wordt aangebracht hetzij met een stempel waarin de naam van het bevoegde kantoor voorkomt, hetzij met de hand. In dit laatste geval wordt bij het nummer het officiële dienststempel van dit kantoor geplaatst.
▼M30
Deze documenten worden de belanghebbende teruggegeven zodra de formaliteiten met betrekking tot de verzending van de goederen naar het land van bestemming zijn vervuld.
A f d e l i n g 2
H a n d e l s d o c u m e n t e n
Artikel 9
Factuur en vervoersdocument
1. Het communautaire karakter van de goederen wordt, onder de hierna genoemde voorwaarden, aangetoond door de overlegging van de factuur of van het vervoersdocument die/dat op deze goederen be- trekking heeft.
2. Op de factuur of het vervoersdocument als bedoeld in lid 1 komen ten minste de volgende gegevens voor: naam en volledig adres van de afzender/exporteur of van de belanghebbende indien deze niet de afzen- der/exporteur is, alsmede het aantal, de soort, de merken en nummers van de colli, de omschrijving van de goederen, de brutomassa in kilo- gram en, in voorkomend geval, de nummers van de containers.
De belanghebbende brengt op de factuur of op het vervoersdocument duidelijk zichtbaar het teken „T2L” of „T2LF” en zijn handtekening aan.
3. Indien de formaliteiten met behulp van een openbaar of particulier systeem voor automatische gegevensverwerking worden vervuld, geven de bevoegde autoriteiten de belanghebbenden op verzoek toestemming de in lid 2 bedoelde handtekening te vervangen door een andere iden- tificatiemethode die eventueel op het gebruik van codes berust en die dezelfde rechtsgevolgen als de handtekening heeft.
Deze faciliteit wordt slechts verleend indien de door de bevoegde au- toriteiten vastgestelde technische en administratieve voorwaarden zijn vervuld.
4. De factuur of het vervoersdocument, door de belanghebbende naar behoren ingevuld en ondertekend, wordt op diens verzoek door het bevoegde kantoor geviseerd. Dit visum omvat de naam en het stempel van het bevoegde kantoor, de handtekening van een ambtenaar van dit kantoor, de datum van visering en hetzij een registratienummer, hetzij het nummer van de aangifte tot verzending of ten uitvoer indien een dergelijke aangifte noodzakelijk is.
5. Dit artikel is slechts van toepassing indien de factuur of het ver- voersdocument uitsluitend op communautaire goederen betrekking heeft.
6. Voor de toepassing van deze overeenkomst wordt de factuur of het vervoersdocument die/dat aan de voorwaarden bedoeld in de leden 2 tot en met 5 voldoet, gelijkgesteld met het document T2L.
7. Voor de toepassing van artikel 9, lid 4, van de overeenkomst kan het douanekantoor van een EVA-land, op het grondgebied waarvan de goederen onder geleide van een met een document T2L gelijkgesteld(e) factuur of vervoersdocument zijn binnengekomen, bij het document T2 of T2L dat het voor deze goederen afgeeft, een voor eensluidend ge- waarmerkte kopie of fotokopie van die factuur of dat vervoersdocument voegen.
▼M30
Artikel 10
Scheepvaartmanifest
1. Het communautaire karakter van de goederen wordt, onder de hierna genoemde voorwaarden, aangetoond aan de hand van het scheep- vaartmanifest dat op deze goederen betrekking heeft.
2. Dit manifest dient ten minste de volgende gegevens te bevatten:
a) naam en volledig adres van de scheepvaartmaatschappij;
b) naam van het schip;
c) plaats en datum van lading van de goederen;
d) plaats van lossing van de goederen.
Voorts bevat het manifest voor elke zending:
a) een verwijzing naar het cognossement of naar een ander handelsdocument;
b) aantal, aard, merken en nummers van de colli;
c) de gebruikelijke handelsbenaming van de goederen in voldoende nauwkeurige termen om de goederen te kunnen identificeren;
d) de brutomassa in kilogram;
e) in voorkomend geval, de nummers van de containers;
f) de volgende tekens betreffende de douanestatus van de goederen:
— „C” (gelijk aan „T2L”) of „F” (gelijk aan „T2LF”) voor goede- ren waarvan het communautaire karakter kan worden aangetoond,
— „N” voor alle andere goederen.
3. Het door de scheepvaartmaatschappij naar behoren ingevulde en ondertekende manifest wordt op haar verzoek door de bevoegde auto- riteiten geviseerd. Dit visum omvat de naam en het stempel van het bevoegde kantoor, de handtekening van een ambtenaar van dit kantoor en de datum van visering.
Artikel 11
Een enkel manifest
Wanneer de in artikel 112 van aanhangsel I omschreven vereenvoudigde procedure voor gemeenschappelijk douanevervoer wordt gebruikt, wordt het bewijs van het communautaire karakter van de goederen geleverd door op het manifest naast de betrokken artikelen het teken „C” (gelijk aan „T2L”) of „F” (gelijk aan „T2LF”) te vermelden.
▼M30
A f d e l i n g 3
A n d e r e b e w i j s s t u k k e n
Artikel 12
Vervoer onder geleide van TIR- of ATA-carnets
1. Wanneer goederen onder geleide van een TIR-carnet worden ver- voerd, in een van de in artikel 2, lid 2, onder b), bedoelde gevallen, of onder geleide van een ATA-carnet, mag de aangever, als bewijs van het communautaire karakter van de goederen en onder voorbehoud van artikel 2, op duidelijk zichtbare wijze het teken „T2L”of „T2LF” en zijn handtekening aanbrengen in het voor de omschrijving van de goe- deren bestemde vak van alle betrokken stroken van het gebruikte xxxxxx, alvorens het ter visering aan het kantoor van vertrek over te leggen. Het teken „T2L” of „T2LF” moet op alle stroken waarop het is aangebracht, worden gewaarmerkt door het stempel van het kantoor van vertrek en de handtekening van de bevoegde ambtenaar.
2. Wanneer het TIR- of ATA-carnet zowel op communautaire goe- deren als op niet-communautaire goederen betrekking heeft, worden deze twee categorieën goederen afzonderlijk vermeld en wordt het teken
„T2L” of „T2LF” zo aangebracht dat het duidelijk uitsluitend op de communautaire goederen betrekking heeft.
Artikel 13
Reizigersbagage
Indien het communautaire karakter dient te worden vastgesteld van goederen die door reizigers worden meegevoerd of die zich in hun bagage bevinden, worden die goederen, mits zij niet voor commerciële doeleinden zijn bestemd, geacht communautaire goederen te zijn:
a) wanneer zij als communautaire goederen worden aangegeven en er omtrent de juistheid van deze aangifte geen twijfel bestaat;
b) in de overige gevallen, overeenkomstig de bepalingen van dit hoofdstuk.
A f d e l i n g 4
B e w i j s v a n h e t c o m m u n a u t a i r e k a r a k t e r v a n g o e d e r e n d o o r d e t o e g e l a t e n a f z e n d e r
Artikel 14
Toegelaten afzender
1. De bevoegde autoriteiten van elk land kunnen elke persoon, hierna
„toegelaten afzender” genoemd, die aan de voorwaarden van artikel 45 van aanhangsel I voldoet en die het communautaire karakter van goe- deren overeenkomstig artikel 6 door middel van een document T2L wenst aan te tonen of door middel van een van de in de artikelen 9 tot en met 11 bedoelde documenten, hierna „handelsdocumenten” ge- noemd, toestemming verlenen deze documenten te gebruiken zonder dat deze ter visering aan het bevoegde kantoor behoeven te worden overgelegd.
▼M30
2. De artikelen 46 tot en met 51 van aanhangsel I zijn van over- eenkomstige toepassing op de in lid 1 bedoelde vergunning.
Artikel 15
Inhoud van de vergunning
In de vergunning wordt met name vermeld:
a) welk kantoor belast is met voorafgaande waarmerking overeenkom- stig artikel 16, lid 1, onder a), van de formulieren waarop de des- betreffende documenten worden gesteld;
b) de wijze waarop de toegelaten afzender het gebruik van de ge- noemde formulieren moet rechtvaardigen;
c) op welke categorieën goederen of op welk vervoer de vergunning niet van toepassing is;
d) de termijn waarbinnen en de voorwaarden waarop de toegelaten afzender het bevoegde kantoor van de verzending van goederen in kennis stelt zodat dit, vóór het vertrek van de goederen, eventueel een controle kan verrichten.
Artikel 16
Voorafgaande waarmerking en formaliteiten bij vertrek
1. In de vergunning wordt bepaald dat de voorzijde van de desbetref- fende handelsdocumenten of vak „C. Kantoor van vertrek” op de voor- zijde van de formulieren die voor het opstellen van het document T2L en, in voorkomend geval, van het (de) aanvullende formulier(en) wor- den gebruikt:
a) vooraf van het stempel van het in artikel 15, lid 1, onder a), be- doelde kantoor en van de handtekening van een ambtenaar van dit kantoor wordt voorzien; of
b) door de toegelaten afzender wordt voorzien van de afdruk van de speciale, door de bevoegde autoriteiten goedgekeurde metalen stem- pel die met het in bijlage B9 van aanhangsel III opgenomen model overeenstemt. Dit stempel mag ook, door een hiertoe gemachtigde drukkerij, op de formulieren worden voorgedrukt.
2. De toegelaten afzender moet alle maatregelen treffen om de spe- ciale stempel of de formulieren die van het stempel van het kantoor van vertrek of van het speciale stempel zijn voorzien, veilig te bewaren.
Hij stelt de bevoegde autoriteiten in kennis van de veiligheidsmaatrege- len die hij op grond van de voorgaande alinea heeft genomen.
▼M30
3. Bij misbruik van formulieren, door ongeacht welke persoon, die vooraf van het stempel van het kantoor van vertrek zijn voorzien of waarop het speciale stempel is aangebracht, is de toegelaten afzender, onverminderd eventuele strafrechtelijke vervolging, aansprakelijk voor de betaling van de rechten en andere heffingen die in een bepaald land verschuldigd zijn uit hoofde van de goederen die onder geleide van die formulieren werden vervoerd, tenzij hij ten genoegen van de bevoegde autoriteiten die hem de vergunning hebben verleend, aantoont dat hij de in lid 2 bedoelde maatregelen heeft genomen.
4. De toegelaten afzender is verplicht het formulier, uiterlijk bij ver- zending van de goederen, in te vullen en te ondertekenen. Bovendien vermeldt hij in vak „D. Controle door het kantoor van vertrek” van het document T2L, of op een duidelijk zichtbare plaats op het gebruikte handelsdocument, de naam van het bevoegde kantoor en de datum waarop het document is opgesteld en brengt hij daar de volgende ver- melding aan:
— Toegelaten afzender — 99206.
Artikel 17
Vrijstelling van ondertekening
1. De toegelaten afzender kan toestemming verkrijgen zijn handteke- ning niet aan te brengen op de documenten T2L of de handelsdocu- menten die voorzien zijn van het speciale stempel als bedoeld in bij- lage B9 van aanhangsel III en die met behulp van een geïntegreerd systeem voor elektronische of geautomatiseerde gegevensverwerking zijn opgesteld. Deze toestemming kan pas worden gegeven nadat de toegelaten afzender deze autoriteiten een schriftelijke verklaring heeft doen toekomen dat hij aansprakelijk is voor de rechtsgevolgen van de afgifte van alle documenten T2L of alle handelsdocumenten die van het speciale stempel zijn voorzien.
2. Op de documenten T2L of de handelsdocumenten als in lid 1 bedoeld, wordt in plaats van de handtekening van de toegelaten afzen- der de volgende vermelding aangebracht:
— Van ondertekening vrijgesteld — 99207.
Artikel 18
Scheepvaartmanifest dat met behulp van het systeem voor de uitwisseling van gegevens wordt doorgezonden
1. De bevoegde autoriteiten van elk land kunnen toestaan dat scheep- vaartmaatschappijen het manifest aan de hand waarvan het communau- taire karakter van goederen wordt aangetoond, later opstellen, doch uiterlijk op de dag na het vertrek van het vaartuig en, in ieder geval, voor de aankomst van het vaartuig in de haven van bestemming.
2. De in lid 1 bedoelde vergunning wordt uitsluitend verleend aan internationale scheepvaartmaatschappijen die:
a) aan de voorwaarden van artikel 45 van aanhangsel I voldoen; in afwijking van artikel 45, lid 1, onder a), behoeven de scheepvaart- maatschappijen evenwel niet in een overeenkomstsluitende partij te zijn gevestigd, mits zij daar een regionaal kantoor hebben; en
▼M30
b) systemen voor de elektronische uitwisseling van gegevens gebruiken om gegevens door te zenden tussen de haven van vertrek en van bestemming op het grondgebied van de overeenkomstsluitende par- tijen; en
c) regelmatig tussen de landen heen en weer varen volgens erkende routes.
3. Zodra zij het verzoek hebben ontvangen, geven de bevoegde au- toriteiten van het land waar de scheepvaartmaatschappij is gevestigd, dit door aan de andere landen op het grondgebied waarvan de voorziene havens van vertrek en van bestemming zijn gelegen.
Indien binnen zestig dagen na deze kennisgeving hiertegen geen be- zwaar is gemaakt, staan de bevoegde autoriteiten toe dat gebruik wordt gemaakt van de in lid 4 omschreven vereenvoudigde procedure.
Deze vergunning is geldig in de betrokken landen en is slechts van toepassing op douanevervoer tussen de in de vergunning genoemde havens.
4. De vereenvoudiging wordt als volgt toegepast:
a) het manifest van de haven van vertrek wordt met behulp van een systeem voor elektronische uitwisseling van gegevens naar de haven van bestemming gezonden;
b) de scheepvaartmaatschappij vermeldt op het manifest de in artikel 10, lid 2, bedoelde gegevens;
c) een afdruk van het met behulp van een systeem voor elektronische uitwisseling van gegevens doorgezonden manifest wordt de be- voegde autoriteiten van de haven van vertrek op verzoek aange- boden, uiterlijk op de werkdag volgende op de dag van vertrek van het vaartuig, doch in ieder geval voor de aankomst van het vaartuig in de haven van bestemming;
d) een afdruk van het met behulp van een systeem voor elektronische uitwisseling van gegevens doorgezonden manifest wordt aan de be- voegde autoriteiten van de haven van bestemming voorgelegd;
e) de bevoegde autoriteiten van de haven van vertrek controleren de administratie van de scheepvaartmaatschappij op basis van een risicoanalyse;
f) de bevoegde autoriteiten van de haven van bestemming controleren de administratie van de scheepvaartmaatschappij op basis van een risicoanalyse; zo nodig zenden zij de gegevens van de manifesten ter controle aan de bevoegde autoriteiten van de haven van vertrek.
5. Onverminderd titel IV van aanhangsel I:
— stelt de scheepvaartmaatschappij de bevoegde autoriteiten van over- tredingen en onregelmatigheden in kennis;
— delen de bevoegde autoriteiten van de haven van bestemming over- tredingen en onregelmatigheden zo spoedig mogelijk mee aan de bevoegde autoriteiten van de haven van vertrek en aan de autoriteit die de vergunning heeft afgegeven.
▼M30
Artikel 19
Verplichte kopie
De toegelaten afzender is verplicht een kopie te maken van elk docu- ment T2L of van elk overeenkomstig deze afdeling afgegeven handels- document. De bevoegde autoriteiten bepalen op welke wijze deze ko- pie ter controle wordt overgelegd en voor ten minste twee jaar wordt bewaard.
Artikel 20
Controles bij de toegelaten afzender
De bevoegde autoriteiten kunnen bij de toegelaten afzenders elke con- trole verrichten die zij nuttig achten. De toegelaten afzenders zijn ver- plicht medewerking te verlenen en alle nodige inlichtingen te verstrekken.
HOOFDSTUK III
Wederzijdse bijstand
Artikel 21
De bevoegde autoriteiten van de landen verlenen elkaar bijstand bij de controle op de echtheid en de juistheid van de documenten en de regelmatigheid van de middelen die, overeenkomstig het bepaalde in dit hoofdstuk, worden aangewend om het communautaire karakter van goederen aan te tonen.
TITEL II
BEPALINGEN BETREFFENDE DE EURO
Artikel 22
1. De tegenwaarde in nationale valuta's van de in deze overeenkomst in euro uitgedrukte bedragen wordt berekend tegen de koers die op de eerste werkdag van de maand oktober van kracht is en wordt met ingang van 1 januari van het daaropvolgende jaar toegepast.
Indien deze koers voor een bepaalde nationale valuta niet beschikbaar is, wordt voor deze valuta de koers toegepast van de eerste dag waarop, na de eerste werkdag van oktober, een koers is bekendgemaakt. Indien na de eerste werkdag van oktober geen koers is bekendgemaakt, wordt de laatste gepubliceerde koers vóór deze datum genomen.
2. De voor de toepassing van lid 1 in aanmerking te nemen tegen- waarde van de euro is die welke van toepassing was op de datum van registratie van de aangifte voor gemeenschappelijk douanevervoer die door het bewijs of de bewijzen van zekerheidstelling per aangifte, over- eenkomstig artikel 18, lid 5, van aanhangsel I is gedekt.
▼M30
AANHANGSEL III
AANGIFTEN VOOR DOUANEVERVOER, BEGELEIDINGSDOCUMEN- TEN VOOR DOUANEVERVOER EN ANDERE DOCUMENTEN
Artikel 1
Dit aanhangsel bevat de bepalingen, formulieren en modellen die nodig zijn voor het opstellen van de aangiften voor douanevervoer, het bege- leidingsdocument voor douanevervoer en de andere documenten die overeenkomstig de aanhangsels I en II in het kader van de regeling gemeenschappelijk douanevervoer worden gebruikt.
TITEL I
AANGIFTE VOOR DOUANEVERVOER EN FORMULIEREN VOOR DE ELEKTRONISCHE TOEZENDING VAN GEGEVENS
Artikel 2
Aangifte voor douanevervoer
De aangifte voor douanevervoer als bedoeld in artikel 21, lid 1, van aanhangsel I heeft de in bijlage A1 weergegeven structuur en wordt volgens de aanwijzingen in die bijlage opgesteld. De te gebruiken codes zijn die welke in bijlage A2 zijn opgenomen.
Artikel 3
Begeleidingsdocument voor douanevervoer
Het begeleidingsdocument voor douanevervoer stemt overeen met het model en de aanwijzingen in bijlage A3. Het wordt opgesteld en ge- bruikt overeenkomstig de toelichting in bijlage A4.
Artikel 4
Lijst van artikelen
De lijst van artikelen stemt overeen met het model en de aanwijzingen in bijlage A5. Hij wordt opgesteld en gebruikt overeenkomstig de toe- lichting in bijlage A6.
TITEL II
FORMULIEREN VOOR:
— DE OPSTELLING VAN HET DOCUMENT TEN BEWIJZE VAN HET COMMUNAUTAIRE KARAKTER VAN GOEDEREN
— DE AANGIFTE VOOR DOUANEVERVOER VOOR REIZIGERS
— DE NOODPROCEDURE
Artikel 5
1. De formulieren waarop de documenten ten bewijze van het com- munautaire karakter van goederen worden gesteld, stemmen overeen met de modellen in de aanhangsels 1 tot en met 4 van bijlage I bij de ED-overeenkomst.
▼M30
2. Het formulier waarop de aangifte voor douanevervoer voor reizi- gers of de aangifte voor douanevervoer in het kader van de noodpro- cedure wordt gesteld, stemt overeen met het model in aanhangsel 1 van bijlage I bij de ED-overeenkomst.
3. De gegevens worden op de formulieren doorgeschreven door mid- del van een zelfkopiërend procédé:
a) voor de aanhangsels 1 en 3, op de in aanhangsel 1 van bijlage II bij de ED-overeenkomst opgenomen exemplaren;
b) voor de aanhangsels 2 en 4, op de in aanhangsel 2 van bijlage II bij de ED-overeenkomst opgenomen exemplaren.
4. De formulieren worden ingevuld en gebruikt:
a) als document ten bewijze van het communautaire karakter van goe- deren overeenkomstig de toelichting in bijlage B2;
b) als aangifte voor douanevervoer voor reizigers of voor de noodpro- cedure overeenkomstig de toelichting in bijlage B6.
In beide gevallen dient, in voorkomend geval, van de codes van de bijlagen X0, X0, X0 en B6 gebruik te worden gemaakt.
Artikel 6
1. De formulieren worden afgedrukt overeenkomstig artikel 2 van bijlage II bij de ED-overeenkomst.
2. In de linkerbovenhoek van het formulier kunnen de overeenkomst- sluitende partijen een teken laten drukken ter identificatie van de be- trokken overeenkomstsluitende partij. Zij kunnen eveneens de woorden
„GEMEENSCHAPPELIJK DOUANEVERVOER” in plaats van de
woorden „COMMUNAUTAIR DOUANEVERVOER” laten drukken. De aangiften die van een dergelijk teken of van een dergelijke ver- melding zijn voorzien, dienen te worden aanvaard wanneer zij in een andere overeenkomstsluitende partij worden ingediend.
TITEL III
ANDERE FORMULIEREN DAN HET ENIG DOCUMENT EN HET BEGELEIDINGSDOCUMENT VOOR DOUANEVERVOER
Artikel 7
Ladingslijsten
1. Het voor het opstellen van ladingslijsten te gebruiken formulier stemt overeen met het model in bijlage B4. Het wordt ingevuld over- eenkomstig de toelichting in bijlage B5.
▼M30
2. Het voor dit formulier te gebruiken papier is zodanig gelijmd dat het goed te beschrijven is, heeft een gewicht van ten minste 40 g per m2 en is zo stevig dat het bij normaal gebruik niet scheurt of kreukt. De kleur van het papier kan door de betrokkenen zelf worden gekozen.
3. Het formaat van het formulier is 210 × 297 mm, waarbij in de lengte een afwijking van ten hoogste 5 mm minder of 8 mm meer is toegestaan.
Artikel 8
Kennisgevingen van doorgang
1. Het voor het opstellen van kennisgevingen van doorgang te ge- bruiken formulier in het kader van de toepassing van artikel 22 stemt overeen met het model in bijlage B8 bij dit aanhangsel.
2. Het voor dit formulier te gebruiken papier is zodanig gelijmd dat het goed te beschrijven is, heeft een gewicht van ten minste 40 g per m2 en is zo stevig dat het bij normaal gebruik niet scheurt of kreukt. De kleur van het papier is wit.
3. Het formaat van het formulier is 210 × 148 mm.
Artikel 9
Ontvangstbewijzen
1. Het ontvangstbewijs stemt overeen met het model in bijlage B10.
2. Het voor dit formulier te gebruiken papier is zo stevig dat het bij normaal gebruik niet scheurt of kreukt. De kleur van het papier is wit.
3. Het formaat van het ontvangstbewijs is 148 × 105 mm.
Artikel 10
Bewijzen van zekerheidstelling per aangifte
1. Het voor het opstellen van bewijzen van zekerheidstelling per aangifte te gebruiken formulier stemt overeen met het model in bijlage C3.
2. Het voor dit formulier te gebruiken papier is houtvrij, is zodanig gelijmd dat het goed te beschrijven is, heeft een gewicht van ten minste 55 g per m2, en is voorzien van een rood geguillocheerde ondergrond die vervalsingen met behulp van mechanische of chemische middelen zichtbaar maakt. De kleur van het papier is wit.
3. Het formaat van het formulier is 148 × 105 mm.
▼M30
4. Het formulier van het bewijs van zekerheidstelling per aangifte moet van de naam en het adres van de drukker zijn voorzien of van een teken aan de hand waarvan deze kan worden geïdentificeerd, en van een individueel nummer aan de hand waarvan het formulier kan worden geïdentificeerd.
5. De op bewijzen van zekerheidstelling per aangifte te gebruiken taal wordt bepaald door de bevoegde autoriteiten van het land waar- onder het kantoor van zekerheidstelling ressorteert.
Artikel 11
Certificaat van doorlopende zekerheidstelling of van ontheffing van zekerheidstelling
1. De voor het opstellen van certificaten van doorlopende zekerheid- stelling en van ontheffing van zekerheidstelling (hierna „het certificaat” genoemd) te gebruiken formulieren stemmen overeen met het model in de bijlagen C5 en C6. Zij worden ingevuld overeenkomstig de toelich- ting in bijlage C7.
2. Het voor de certificaten te gebruiken papier is wit, houtvrij en weegt ten minste 100 g per m2. Het is aan de voor- en achterzijde van een geguillocheerde ondergrond voorzien die vervalsingen met be- hulp van mechanische of chemische middelen zichtbaar maakt. Deze ondergrond is:
— groen voor certificaten van zekerheidstelling;
— lichtblauw voor certificaten van ontheffing van zekerheidstelling.
3. Het formaat van de certificaten is 210 × 148 mm.
4. De overeenkomstsluitende partijen dienen de formulieren voor de certificaten te drukken of te laten drukken. Elk certificaat dient van een volgnummer te zijn voorzien.
Artikel 12
Gemeenschappelijke bepalingen bij titel III
1. Het formulier moet met de schrijfmachine of door middel van een mechanografisch of gelijksoortig procédé worden ingevuld. De in de artikelen 7 en 8 bedoelde formulieren kunnen eveneens met de hand worden ingevuld, mits dit op duidelijk leesbare wijze met inkt en in blokletters geschiedt.
2. Het formulier moet in een van de officiële talen van de overeen- komstsluitende partijen worden ingevuld die door de bevoegde autori- teiten van het land van vertrek wordt aanvaard. Deze bepaling is even- wel niet van toepassing op de bewijzen van zekerheidstelling per aangifte.
3. De bevoegde autoriteiten van een ander land waar het formulier moet worden voorgelegd, kunnen zo nodig om een vertaling verzoeken in de officiële taal of een van de officiële talen van dat land.
▼M30
4. Voor het certificaat van doorlopende zekerheidstelling of van ont- heffing van zekerheidstelling wordt de te gebruiken taal bepaald door de bevoegde autoriteiten van het land waaronder het kantoor van zeker- heidstelling ressorteert.
5. Op de formulieren mogen geen raderingen of overschrijvingen voorkomen. Eventuele wijzigingen worden aangebracht door de onjuiste gegevens door te halen en, in voorkomend geval, de gewenste gegevens toe te voegen. Iedere aldus aangebrachte wijziging dient te worden goedgekeurd door degene die deze heeft aangebracht en moet uitdruk- kelijk door de bevoegde autoriteiten worden geviseerd.
6. Een overeenkomstsluitende partij kan, mits de andere overeen- komstsluitende partijen hiertoe vooraf toestemming verlenen en voor zover dit geen afbreuk doet aan de correcte toepassing van de over- eenkomst, bijzondere maatregelen nemen om de fraudebestendigheid van de in deze titel genoemde formulieren te verbeteren.
▼M30
BIJLAGE A1
TOELICHTING BETREFFENDE AANGIFTE VOOR DOUANEVERVOER DOOR MIDDEL VAN DE UITWISSELING VAN EDI-STANDAARDBERICHTEN (EDI-AANGIFTE VOOR DOUANEVERVOER)
TITEL I
ALGEMEEN
De aangifte voor douanevervoer wordt elektronisch aangeboden, tenzij in de overeenkomst anders is bepaald.
De EDI-aangifte voor douanevervoer wordt gebaseerd op de gegevens die zijn opgenomen in de overeenkomst inzake de vereenvoudiging van de formaliteiten in het goederenverkeer van 20 mei 1987 en die overeenstemmen met de verschil- lende vakken van het enig document (ED), als vastgesteld in deze bijlage en bijlage B1, in voorkomend geval gecombineerd met of vervangen door een code.
Deze bijlage bevat de bijzondere basisvoorschriften die van toepassing zijn wan- neer de formaliteiten worden vervuld door middel van de uitwisseling van EDI-standaardberichten. Voorts zijn de aanvullende codes in bijlage A2 van toepassing. Bijlage B1 geldt voor EDI-aangiften voor douanevervoer, tenzij in deze bijlage of bijlage A2 anders is bepaald.
Om het correcte functioneren van het systeem te waarborgen, dienen de gedetail- leerde structuur en inhoud van de EDI-aangifte voor douanevervoer te voldoen aan de technische specificaties die de bevoegde autoriteiten aan de aangever meedelen. Deze specificaties zijn gebaseerd op de voorschriften in deze bijlage.
In deze bijlage wordt de structuur van de informatie-uitwisseling beschreven. De aangifte voor douanevervoer wordt ingedeeld in gegevensgroepen, die gegevens- kenmerken bevatten. De kenmerken zijn zodanig gegroepeerd dat ze samenhan- gende logische blokken vormen binnen het bericht. Het inspringen van een gegevensgroep geeft aan dat de gegevensgroep afhangt van een gegevensgroep van een hoger niveau.
In voorkomend geval wordt het nummer van het overeenkomstige vak op het enig document vermeld.
Met „aantal” in de uitleg bij een gegevensgroep wordt bedoeld het aantal malen dat die gegevensgroep in de aangifte voor het douanevervoer mag voorkomen.
„Type/lengte” in de uitleg bij een kenmerk geeft de vereisten aan voor gegeven- stype en gegevenslengte. Voor het gegevenstype worden de volgende codes gebruikt:
a alfabetisch,
n numeriek,
an alfanumeriek.
Het cijfer na de code geeft de toegelaten gegevenslengte aan. Hierbij geldt het volgende.
De facultatieve twee punten voor de lengte-indicator betekenen dat de gegevens geen vaste lengte hebben, maar dat het maximale aantal karakters wordt aange- geven door de lengte-indicator. Een komma in de gegevenslengte betekent dat het kenmerk decimalen kan bevatten, waarbij het cijfer voor de komma de totale lengte van het kenmerk aangeeft en het cijfer na de komma het maximaal aantal cijfers na de decimale punt.
▼M30
TITEL II
IN DE AANGIFTE VOOR DOUANEVERVOER TE VERMELDEN GEGEVENS EN STRUCTUUR VAN DE EDI-AANGIFTE VOOR DOUANEVERVOER
HOOFDSTUK I
Vereiste gegevens
Deze bijlage bevat alle gegevens die door de onderscheiden landen kunnen worden geëist en is gebaseerd op de gegevens waarin de ED-overeenkomst voorziet.
HOOFDSTUK II
Structuur
A. Overzicht gegevensgroepen
DOUANEVERVOER
HANDELAAR afzender HANDELAAR geadresseerde GOEDERENITEM
— HANDELAAR afzender
— HANDELAAR geadresseerde
— CONTAINERS
— SGI-CODES
— COLLI
— VOORAFGAANDE ADMINISTRATIEVE VERWIJZINGEN
— VOORGELEGDE STUKKEN/CERTIFICATEN
— BIJZONDERE VERMELDINGEN
DOUANEKANTOOR van vertrek HANDELAAR aangever VERTEGENWOORDIGER
DOUANEKANTOOR van doorgang DOUANEKANTOOR van bestemming HANDELAAR toegelaten geadresseerde CONTROLERESULTAAT VERZEGELINGSINFORMATIE
— VERZEGELINGSIDENTITEIT
▼M30
ZEKERHEIDSTELLING
— VERWIJZING NAAR ZEKERHEIDSTELLING
— GELDIGHEIDSBEPERKING EG
— GELDIGHEIDSBEPERKING NIET-EG
B. Gegevens EDI-aangifte douanevervoer DOUANEVERVOER
Aantal: 1
Deze gegevensgroep moet worden gebruikt.
LRN
Type/lengte: an ..22
Het lokale referentienummer (LRN) moet worden gebruikt. Dit nummer is nati- onaal gedefinieerd en wordt door de gebruiker toegewezen, in overeenstemming met de bevoegde autoriteiten, voor het identificeren van een aangifte.
Soort aangifte (vak 1)
Type/lengte: an ..5
Dit kenmerk moet worden gebruikt.
De volgende vermeldingen worden aangebracht:
1) voor goederen die onder de T2-regeling worden vervoerd: T2 of T2F
2) voor goederen die onder de T1-regeling worden vervoerd: T1
3) voor de in artikel 23 van aanhangsel I bedoelde zendingen: T- Dit kenmerk moet worden gebruikt.
Totaal aantal artikelen (vak 5)
Type/lengte: n ..5
Dit kenmerk moet worden gebruikt.
Totaal aantal colli (vak 6)
Type/lengte: n ..7
Het gebruik van dit kenmerk is facultatief. Het totale aantal colli is gelijk aan de som van alle „Totaal colli” + alle „Aantal stuks” + de waarde „1” voor elke aangegeven „bulk”.
Land van verzending (vak 15a)
Type/lengte: a2
Land van verzending/uitvoer van waaruit de goederen worden verzonden/uitge- voerd.