Samenwerkingsakkoord

“Diplomatieke vertegenwoordigers”

Accord de coopération “Représentants diplomatique”

Zusammenarbeitsabkommen “Diplomatische Vertreter” Cooperation Agreement “Diplomatic representatives”

Samenwerkingsakkoord van 18 mei 1995 tussen de federale staat, de gemeenschappen en de gewesten betreffende het statuut van de vertegenwoordigers van de gemeenschappen en de gewesten in de diplomatieke en consulaire posten (BS 16 oktober 2014, err. 21 oktober 2014)

Dit is een officieuze publicatie van regelgeving. Enkel de officiële bekendmaking in het Belgisch Staatsblad is rechtsgeldig.

Ceci est une publication officieuse de règlementation. Seulement la publication officielle au Moniteur belge fait foi.

Dies ist eine inoffizielle Veröffentlichung von Gesetzgebung. Rechtlich verbindlich ist nur die offizielle Bekanntmachung im Belgischen Staatsblatt

This is an unofficial publication of legislation. Only the official publication in the Belgian State Gazette is legally binding.

INHOUD

SAMENWERKINGSAKKOORD ‘DIPLOMATIEKE VERTEGENWOORDIGERS’ 4

Authentieke tekst in het Nederlands 4

Officiële toelichting in het Nederlands 10

Akkoord met de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie 14

Officiële toelichting in het Nederlands – akkoord met Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie 16

ACCORD DE COOPÉRATION ‘REPRÉSENTANTS DIPLOMATIQUE’ 17

Texte authéntique en français 17

Développements officiels en français 23

Accord avec la Commission communautaire commune 27

Développements officiels en français – Accord avec La Commission communautaire commune 29

ZUSAMMENARBEITSABKOMMEN ‘DIPLOMATISCHE VERTRETER’ 30

Authentischer tekst auf deutsch 30

Offizielle Erläuterungen auf deutsch 36

COOPERATION AGREEMENT ‘DIPLOMATIC REPRESENTATIVES’ 40

Unauthentic English translation 40

Agreement with the Common Community Commission - Unauthentic English translation 45

SAMENWERKINGSAKKOORD ‘DIPLOMATIEKE VERTEGENWOORDIGERS’

Authentieke tekst in het Nederlands

Samenwerkingsakkoord van 18 mei 1995 tussen de federale Staat, de Gemeenschappen en de Gewesten betreffende het statuut van de vertegenwoordigers van de Gemeenschappen en de Gewesten in de diplomatieke en consulaire posten (BS 16 oktober 2014, err. 21 oktober 2014)

Gelet op de artikelen 1, 2, 3, 33, 35, 38, 39, 127-130, 134 en 167 van de Grondwet;

Gelet op de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, gewijzigd bij de wet van 8 augustus 1988 en de bijzondere wet van 16 juli 1993 tot vervollediging van de federale staatsstructuur, inzonderheid op de artikelen 4, 5, 6 §1, 87 en 92bis §1;

Gelet op de bijzondere wet van 12 januari 1989 met betrekking tot de Brusselse instellingen, gewijzigd bij de bijzondere wet van 5 mei 1993 betreffende de internationale betrekkingen van de Gemeenschappen en de Gewesten en de bijzondere wet van 16 juli 1993 tot vervollediging van de federale staatsstructuur, inzonderheid op de artikelen 4, 40, 42, 60;

Gelet op de wet van 31 december 1983 tot hervorming der instellingen voor de Duitstalige Gemeenschap, gewijzigd bij de wet van 18 juli 1990 en de wet van 5 mei 1993 betreffende de internationale betrekkingen van de Gemeenschappen en de Gewesten, inzonderheid op de artikelen 4, 6, 55bis;

Gelet op de verdragen van Wenen van 18 april 1961 en van 24 april 1963 inzake het diplomatiek en consulair verkeer;

Overwegende dat de Gemeenschappen en de Gewesten de mogelijkheid hebben om vertegenwoordigers in diplomatieke en consulaire posten van de federale Staat te huisvesten en de noodzaak om hun aanwezigheid in deze zendingen te regelen;

Overwegende de wens van de partijen om over een uniek en algemeen samenwerkingsakkoord te beschikken dat de bepalingen groepeert die momenteel in de Protocollen staan die door de federale Staat afzonderlijk werden gesloten met de Franse Gemeenschap en het Waalse Gewest op 25 juli 1988, met de Vlaamse Gemeenschap op 9 januari 1990, met de Duitstalige Gemeenschap op 24 oktober 1991 en met het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest op 20 januari 1994;

INLEIDENDE BEPALING

Artikel 1. Dit samenwerkingsakkoord wordt in een geest van federale loyauteit en wederzijdse samenwerking uitgevoerd tussen de federale overheid, de Gemeenschaps- en/of de Gewestoverheden in België en in de Belgische diplomatieke en consulaire posten.

HOOFDSTUK I: HUISVESTING EN STATUUT VAN DE VERTEGENWOORDIGERS VAN DE GEMEENSCHAPPEN EN/OF DE GEWESTEN

Art. 2. Op verzoek van de betrokken Gemeenschap en/of het Gewest en in overleg met de contracterende partijen worden vertegenwoordigers van de Gemeenschappen en/of de Gewesten, gehuisvest in de Belgische diplomatieke en consulaire posten.

Art. 3. 1. Behoudens bezwaar van de ontvangende Staat worden de vertegenwoordigers van de Gemeenschappen en/of de Gewesten opgenomen op de diplomatieke of consulaire lijst van de post. Zij hebben rechten en plichten, gelijk aan die welke de ontvangende staat toekent aan de leden van diplomatieke of consulaire posten met een vergelijkbare graad en functie.

2. Het posthoofd stelt deze vertegenwoordigers aan de overheid van de ontvangende Staat officieel voor als leden van de diplomatieke of consulaire post in hoedanigheid van "Attaché van de .....Gemeenschap of van het Gewest" of, op aanvraag van de betrokken Gemeenschap of

het betrokken Gewest, en naargelang de aard van de bilaterale betrekkingen, in hoedanigheid hetzij van “Afgevaardigde van de ......Gemeenschap of van het Gewest", hetzij, in slechts één

geval voor elke Gemeenschap of Gewest, van "Algemeen Afgevaardigde van de Gemeenschap

of van het Gewest".

Ingeval van fusie der Regeringen van de Gemeenschappen en de Gewesten maken voornoemde officiële benamingen het voorwerp uit van afzonderlijke bilaterale afspraken met het federale Ministerie van Buitenlandse Zaken.

Art. 4. In hun contacten gebruiken de vertegenwoordigers van de Gemeenschappen en/of de Gewesten de titel waaronder zij officieel werden voorgesteld.

Art. 5. De vertegenwoordigers van de Gemeenschappen en/of de Gewesten hebben hun kantoren in de kanselarijen.

2. Als er afzonderlijke kantoorruimte vereist of gewenst is, maken de kantoren die door de Gemeenschap en/of het Gewest worden aangekocht of gehuurd, met de instemming van de overheden van de ontvangende Staat, deel uit van de betrokken diplomatieke of consulaire posten.

3. Op verzoek van de betrokken Gemeenschap en/of het betrokken Gewest, en op voorwaarde dat de ontvangende staat zijn voorafgaande en uitdrukkelijke goedkeuring geeft, kunnen de kantoren van de vertegenwoordigers van de Gemeenschappen en/of de Gewesten die deel uitmaken van een Belgische diplomatieke of consulaire post, in een andere stad worden gevestigd dan die waar voormelde post zich bevindt.

4. De kantoren van de vertegenwoordigers van de Gemeenschappen en/of de Gewesten met inbegrip van die welke buiten de kanselarijen (hoofdgebouwen) van de posten gelegen zijn, worden aan de ingang aangeduid door een naambord met de vermelding: "Ambassade van België of Consulaat-Generaal van België of Permanente Vertegenwoordiging van België - Diensten van de Attaché of van de Afgevaardigde van de ...... Gemeenschap of van het Gewest" of "van

de ......Gemeenschap en het Gewest" .

5. Wat de in dit artikel 5 bedoelde kantoren betreft, kan de vlag van de Gemeenschap en/of het Gewest naast de nationale vlag worden gehesen, mits de ontvangende staat akkoord gaat. Zowel de Belgische als de plaatselijke regels en gebruiken stellen de voorwaarden vast waarbinnen de bevlagging is toegestaan.

Art. 6. De vertegenwoordigers van de Gemeenschappen en/of de Gewesten in de posten beschikken over eigen infrastructuur, waaronder afzonderlijke telefoon- en telefaxlijnen en fotokopieertoestellen.

HOOFDSTUK II: UITOEFENING VAN DE FUNCTIES

Art. 7. 1. De vertegenwoordigers van de Gemeenschappen en/of de Gewesten worden uitsluitend door de betrokken Gemeenschappen en/of Gewesten aangewezen.

2. Zij oefenen hun functie uit overeenkomstig de bevoegdheden van de Gemeenschappen en de Gewesten, met uitzondering van de handelspromotie, geregeld door het samenwerkingsakkoord van 17 juni 1994 betreffende de gewestelijke economische en handelsattachés en de modaliteiten op het vlak van de handelspromotie.

3. Zij worden aangewezen door een officiële kennisgevingsbrief van de betrokken Gemeenschap en/of het betrokken Gewest aan het Ministerie van Buitenlandse Zaken, dat op zijn beurt de betrokken diplomatieke of consulaire post inlicht.

Art. 8. 1. De vertegenwoordigers van de Gemeenschappen en/of de Gewesten krijgen hun taken en opdrachten van hun overheden tegenover wie ze verantwoordelijk zijn, en aan wie ze rekenschap moeten geven.

2. De vertegenwoordigers van de Gemeenschappen en/of de Gewesten handelen autonoom in al hun contacten met hun werkgever.

3. De contacten en de correspondentie met de officiële overheden van de ontvangende Staat gebeuren in overleg met het posthoofd.

Art. 9. 1. Het posthoofd geeft, voor zover het personeelsbestand en de beschikbare middelen zulks mogelijk maken, gevolg aan de verzoeken van de Gemeenschap en/of het Gewest om ondersteuning op het gebied van bemiddeling en informatieverstrekking, dan wel hulp bij algemene taken in het kader van de bevordering van hun belangen, of de voorbereiding van officiële zendingen.

2. De vertegenwoordigers van de Gemeenschappen en/of de Gewesten kunnen het posthoofd om hulp en medewerking verzoeken als een bijkomende officiële tussenkomst noodzakelijk of nuttig lijkt voor de verwezenlijking van hun taken.

3. Anderzijds kan het posthoofd, na voorafgaande goedkeuring van de betrokken Gemeenschap en/of het betrokken Gewest, voor de algemene taken van de federale vertegenwoordiging een beroep doen op de samenwerking van de vertegenwoordigers van de Gemeenschappen en/of de Gewesten.

4. De vertegenwoordigers van de Gemeenschappen en/of de Gewesten beschikken over de informatie van de post die betrekking heeft op Gemeenschaps- en/of Gewestmateries, of die nuttig geacht wordt voor het uitoefenen van hun functie.

5. Vragen betreffende een Gemeenschap en/of een Gewest in het bijzonder, die ter plaatse aan de post worden gericht, worden bezorgd aan de betrokken vertegenwoordiger van de Gemeenschap en/of het Gewest, of worden, als er geen vertegenwoordiger is, rechtstreeks doorgestuurd naar de betrokken Gemeenschap en/of het betrokken Gewest.

6. Algemene vragen betreffende Gemeenschaps- en/of Gewestmateries, die ter plaatse aan de post worden gericht, worden aan de vertegenwoordigers van de drie Gemeenschappen en/of van de drie Gewesten voorgelegd.

7. In de posten waar een Gemeenschap en/of een Gewest een residerend vertegenwoordiger hebben aangeduid, behandelt enkel deze laatste de Gemeenschaps- en/of Gewestmateries, behalve de in artikel 9.2. bepaalde toepassingsgevallen.

8. De vertegenwoordigers van de Gemeenschappen en/of de Gewesten worden betrokken bij de interne coördinatie van de post, zowel voor de gemeenschaps- en/of Gewestzaken, als voor het algemene kader van de bilaterale betrekkingen tussen België en de ontvangende Staat.

HOOFDSTUK III: DIPLOMATIEK GEZAG VAN HET POSTHOOFD

Art. 10. 1. Onverminderd de bepalingen van de artikelen 7 en 8, oefent het posthoofd zijn leidinggevende en coördinerende functie uit t.a.v. de leden van de diplomatieke of consulaire post. Daarom houden de vertegenwoordigers van de Gemeenschappen en/of de Gewesten hem op de hoogte van hun activiteiten.

2. Zowel binnen de diplomatieke of consulaire post als naar buiten uit handelen de vertegenwoordigers van de Gemeenschappen en/of de Gewesten onder het diplomatiek gezag van het posthoofd. In hun persoonlijk en professioneel gedrag dienen zij de diplomatieke regels en gebruiken in acht te nemen. In alle omstandigheden dienen zij zich, net zoals de andere leden van de post, onberispelijk te gedragen.

3. De vertegenwoordigers van de Gemeenschappen en/of de Gewesten moeten, zoals de andere leden van het diplomatieke of consulaire personeel, de nodige discretie in acht nemen. Iedere openbare verklaring van hun kant, in het bijzonder t.o.v. de pers, vereist, in overleg met het posthoofd, een voorafgaande informatie van hun bevoegde overheden.

4. Geschillen tussen de leden van de diplomatieke of consulaire post over de toepassing van het diplomatieke statuut en betreffende de professionele activiteiten of het persoonlijk gedrag van de vertegenwoordigers van de Gemeenschappen en/of de Gewesten, worden in overleg tussen de rechtstreeks betrokken partijen behandeld, in de in artikel 15 bedoelde werkgroep.

5. De problemen van disciplinaire aard zullen het voorwerp uitmaken van een door de partijen vast te leggen eenvormige procedure.

HOOFDSTUK IV: ACTIVITEITENZONE

Art. 11. 1. De vertegenwoordigers van de Gemeenschappen en/of de Gewesten oefenen hun taken uit binnen de grenzen van de activiteitenzone die overeenstemt met het rechtsgebied van de post waaronder zij ressorteren.

Het federale Ministerie van Buitenlandse Zaken licht vooraf de betrokken Gemeenschappen en/of Gewesten in over elke wijziging van het rechtsgebied van de diplomatieke en consulaire posten.

2. Deze activiteitenzone kan uitgebreid worden voor zover de politieke en diplomatieke context dit toelaat en mits de bevoegde overheid van het of de betrokken land(en) akkoord gaat.

3. In dit laatste geval worden de functies van de vertegenwoordigers van de Gemeenschappen en/of de Gewesten uitgeoefend onder het diplomatieke gezag van het betrokken posthoofd, en met inachtneming van zijn leidinggevende en coördinerende functie.

HOOFDSTUK V: TENLASTENEMING VAN DE KOSTEN

Art. 12. 1. De kosten voortvloeiend uit de aanwezigheid van de vertegenwoordigers van de Gemeenschappen en/of de Gewesten in de diplomatieke en consulaire posten, zijn ten laste van de Gemeenschappen en/of de Gewesten waaronder de vertegenwoordigers ressorteren, volgens de hierna vermelde regels.

2.1. Wanneer de federale staat. eigenaar is van de kanselarij, betalen de betrokken Gemeenschap en/of het betrokken Gewest een symbolische huurprijs (1 BEF per jaar) voor de ingenomen kantoorruimte.

Wanneer de federale Staat de kanselarij huurt, betalen de betrokken Gemeenschap en/of het betrokken Gewest een huurprijs naar rata van de netto ingenomen oppervlakte.

2.2. De Gemeenschappen en/of de Gewesten die kantoren hebben in de kanselarijen, dragen een deel van de algemene werkingskosten (water, elektriciteit, onderhoudswerkzaamheden), naar rata van de netto ingenomen oppervlakte in verhouding tot de netto ingenomen oppervlakte van de andere kantoren.

2.3. De Gemeenschappen en/of de Gewesten zijn verantwoordelijk voor de inrichting en het onderhoud van de hun toegewezen kantoren. Hieruit volgt dat het binnenschilder- en behangwerk, de aanschaf of de vervanging van vloerbekleding, de aanpassingswerken volgens de

specifieke behoeften van de Gemeenschaps- en/of de Gewestdiensten, de aankoop van roerende goederen ten laste zijn van de betrokken Gemeenschappen en/of Gewesten.

De inrichtings- of aanpassingswerken dienen vooraf goedgekeurd te worden door de federale overheid.

De herstellingskosten van door het Gemeenschaps- en/of Gewestpersoneel of door bezoekers veroorzaakte schade, zijn ten laste van de betrokken Gemeenschappen en/of Gewesten.

2.4. Ingeval van renovatie van de kanselarij, wordt telkenmale een aparte regeling nagestreefd.

3. Ingeval extra oppervlakte vereist zou zijn, dragen de betrokken Gemeenschap en/of het betrokken Gewest hiervoor de kosten.

4. De betrokken Gemeenschappen en/of Gewesten dragen zelf de kosten voor hun eigen mailing, telefax en telefoon.

5. De bijdragen in de algemene kosten gebeuren ter plaatse door middel van periodieke stortingen aan de betrokken posten.

6. De betrokken Gemeenschap en/of het betrokken Gewest dragen volledig de specifieke kosten van de dienstreizen die de leden van de diplomatieke of consulaire posten op hun verzoek maken. Het federale Ministerie van Buitenlandse Zaken moet nochtans vooraf toestemming geven voor deze dienstreizen.

7. Het federale Ministerie van Buitenlandse Zaken draagt volledig de specifieke kosten van de dienstreizen die de vertegenwoordigers van de Gemeenschappen en/of de Gewesten op zijn verzoek maken. De betrokken Gemeenschap en/of het betrokken Gewest moeten nochtans hun toestemming geven voor deze dienstreizen.

HOOFDSTUK VI: ANDERE ADMINISTRATIEVE BEPALINGEN

Art. 13. 1. De vertegenwoordigers van de Gemeenschappen en/of de Gewesten gebruiken voor hun briefwisseling briefpapier met brievenhoofd van de post waaronder zij ressorteren, en waarop behalve hun titel, ook de naam en het logo van de Gemeenschap en/of het Gewest waaronder zij ressorteren of waarvoor zij werken, mogen voorkomen. Een gemeenschappelijk grafisch ontwerp zal worden uitgewerkt.

2. De aanwerving van hulppersoneel voor de Gemeenschappen en/of de Gewesten is voor rekening van de betrokken Gemeenschap en/of het betrokken Gewest. Zij vindt plaats na raadpleging van het federale Ministerie van Buitenlandse Zaken wanneer, als gevolg van deze aanwerving de Gemeenschappen en/of de Gewesten een bijzonder statuut aanvragen.

3. De veiligheidsregels met betrekking tot het personeel in de diplomatieke en consulaire posten zijn zonder uitzondering van toepassing op het voltallige personeel van deze post. Na de aanwijzing van de vertegenwoordigers van de Gemeenschappen en/of de Gewesten, dienen de betrokken Gemeenschap en/of het betrokken Gewest bij de Nationale veiligheidsoverheid een aanvraag in voor een veiligheidsonderzoek. De resultaten ervan worden tegelijkertijd meegedeeld aan de betrokken Gemeenschap en/of het betrokken Gewest alsmede aan het Ministerie van Buitenlandse Zaken.

Art. 14. De diplomatieke en consulaire posten in het buitenland sturen rechtstreeks een kopie van hun politieke en economische jaarrapporten naar de Gemeenschappen en/of de Gewesten. De vertegenwoordigers van de Gemeenschappen en/of de Gewesten zenden een kopie van hun jaarverslag aan de federale overheden. Dit geldt tevens voor gelegenheidsverslagen die nuttig worden geacht voor de partijen.

HOOFDSTUK VII: SLOTBEPALINGEN

Art. 15. 1. Een werkgroep waarin de Partijen vertegenwoordigd zijn, onderzoekt op regelmatige tijdstippen de uitvoering van dit samenwerkingsakkoord, en brengt desgevallend verslag uit aan de Interministeriële Conferentie "Buitenlands Beleid" (ICBB).

2. De werkgroep wordt ertoe gemachtigd richtlijnen vast te leggen die voor de regeling van eventuele regelmatig terugkerende problemen noodzakelijk zouden zijn.

Art. 16. Dit samenwerkingsakkoord heft de "Protocollen houdende statuut van de vertegenwoordigers van de Gemeenschappen in het buitenland en bij de Internationale Organisaties" op, gesloten met de Franse Gemeenschap en het Waalse Gewest op 25 juli 1988, met de Vlaamse Gemeenschap op 9 januari 1990, met de Duitstalige Gemeenschap op 24 oktober 1991, en met het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest op 20 januari 1994.

Art. 17. Dit samenwerkingsakkoord is van kracht vanaf 18 mei 1995.

Het wordt voor onbepaalde duur gesloten.

De bepalingen van dit samenwerkingsakkoord kunnen worden herzien op verzoek van één van de contracterende Partijen. Een verzoek tot herziening wordt binnen de drie maanden onderzocht in de Interministeriële Conferentie "Buitenlands Beleid" (ICBB).

Art. 18. De toelichting maakt integraal deel uit van dit samenwerkingsakkoord.

Gedaan te Brussel op 18 mei 1995, in één origineel, in de Nederlandse, Franse en Duitse taal, die gelijkelijk rechtsgeldig zijn.

Officiële toelichting in het Nederlands

Overeenkomstig de toelichting bij de bijzondere wet van 5 mei 1993 betreffende de internationale betrekkingen van de Gemeenschappen en de Gewesten "behouden de Gemeenschappen en de Gewesten wat de organisatie van hun bilaterale vertegenwoordiging betreft, de huidige keuzevrijheid geval per geval door middel van een autonome vertegenwoordiging of door middel van een vertegenwoordiging binnen de bestaande diplomatieke en consulaire posten".

Overeenkomstig de Verdragen van Xxxxx van 18 april 1961 en van 24 april 1963 onderhoudt enkel het Koninkrijk België diplomatieke en consulaire betrekkingen.

Vóór de inwerkingtreding van dit samenwerkingsakkoord werd het statuut van de vertegenwoordigers van de Gemeenschappen en van de Gewesten geregeld door vier protocollen. Deze werden gesloten tussen de federale Minister van Buitenlandse Zaken en zijn Collega’s van de Franse Gemeenschap en het Waalse Gewest op 25 juli 1988, van de Vlaamse Gemeenschap op 9 januari 1990, van de Duitstalige Gemeenschap op 24 oktober 1991 en van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest op 20 januari 1994.

Dit samenwerkingsakkoord vervangt de vier voormelde protocollen. Het legt de regels vast met betrekking tot de huisvesting van de vertegenwoordigers van de Gemeenschappen en van de Gewesten in de diplomatieke en consulaire posten van het Koninkrijk, de uitoefening van hun functies, het diplomatiek gezag van het Posthoofd, de activiteitenzones, de tenlasteneming van de kosten en andere administratieve of slotbepalingen.

De tekst van dit samenwerkingsakkoord werd voorbereid in een ad hoc werkgroep, samengesteld uit vertegenwoordigers van de federale en de Gemeenschaps- en Gewestoverheden.

Het Samenwerkingsakkoord is onderverdeeld in zeven hoofdstukken, die hieronder worden samengevat.

Een inleidende bepaling herinnert aan de noodzaak om het Samenwerkingsakkoord uit te voeren in een geest van federale loyauteit en wederzijdse samenwerking.

Hoofdstuk I betreft de huisvesting en het statuut van de vertegenwoordigers van de Gemeenschappen en/of de Gewesten. Het bevat een aantal bepalingen die van toepassing zijn wanneer de vertegenwoordigers van de Gemeenschappen en/of de Gewesten, op vraag van de Gemeenschap en/of het Gewest en in overleg met de contracterende partijen, in de Belgische diplomatieke en consulaire posten worden gehuisvest, en die hoofdzakelijk over volgende vragen handelen: de titels die kunnen worden gebruikt bij hun officiële presentatie bij de overheden van de ontvangende Staat, de modaliteiten van inschrijving op de diplomatieke of consulaire lijst van de post, de modaliteiten van huisvesting en identificatie van hun kantoren in de diplomatieke en consulaire posten, de modaliteiten van bevlagging van voormelde kantoren, en de mogelijkheid om over een eigen infrastructuur te beschikken.

Hoofdstuk II handelt over de uitoefening van de functie, en bevat een aantal grondbeginselen ter zake, te weten de aanwijzing van de vertegenwoordigers uitsluitend door de Gemeenschaps- en/of Gewestoverheden, de autonome uitoefening van de functie overeenkomstig de aan de Gemeenschappen en/of de Gewesten toegekende bevoegdheden (met uitzondering van de handelspromotie die door het samenwerkingsakkoord van 17 juni 1994 betreffende de gewestelijke economische en handelsattachés en de modaliteiten op het vlak van de handelspromotie wordt geregeld), het overleg met het posthoofd voor de contacten en de briefwisseling met de officiële overheden van de ontvangende Staat, alsook de wederzijdse bijstand en informatie tussen de vertegenwoordigers van de Gemeenschappen en/of de Gewesten en het posthoofd.

Hoofdstuk III verduidelijkt, zoals hierna uiteengezet, de rol van het posthoofd, meer bepaald wat het diplomatiek gezag en de leidinggevende en coördinerende functie betreft.

Hoofdstuk IV herinnert aan het principe volgens xxxxxxx het netwerk van Belgische diplomatieke en consulaire posten in het buitenland en de aan deze posten toegekende

rechtsgebieden, het institutionele en functionele kader vormen van de activiteitenzones van de vertegenwoordigers van de Gemeenschappen en/of de Gewesten.

Deze activiteitenzones kunnen door het federale Ministerie van Buitenlandse Zaken, op verzoek van de Gemeenschappen en/of de Gewesten, worden uitgebreid binnen de perken van de bestaande politieke en diplomatieke context, en mits het akkoord van de bevoegde overheden van het of de betrokken land(en).

Hoofdstuk V verduidelijkt de modaliteiten voor de tenlasteneming van de kosten, overeenkomstig het algemeen principe volgens hetwelk de Gemeenschap en/of het Gewest de kosten dragen die voortvloeien uit de aanwezigheid van haar/zijn vertegenwoordigers in de diplomatieke en consulaire posten. Een onderscheid wordt gemaakt tussen drie soorten kosten die ten laste zijn 1 van de Gemeenschappen en/of de Gewesten, te weten een deelname in de door de Staat betaalde huur, een evenredig deel in de algemene kosten naar rata van de netto ingenomen oppervlakte, en een tenlasteneming van de kosten van inrichtings- en onderhoudswerken van de hen toegewezen lokalen.

Bovendien bestaat er overeenstemming over het principe volgens hetwelk de specifieke kosten die door een partij worden aangegaan op vraag van een andere partij zullen worden gedragen door de vragende partij, mits voorafgaande toestemming van de andere partij.

Hoofdstuk VI bundelt een aantal administratieve bepalingen, noodzakelijk als gevolg van de huisvesting van de vertegenwoordigers van de Gemeenschappen en/of de Gewesten in de kanselarijen van de diplomatieke en consulaire posten, en voortvloeiend uit de nauwe samenwerking tussen de federale Staat en de Gemeenschappen en/of de Gewesten in de diplomatieke en consulaire posten.

Deze administratieve bepalingen betreffen meer bepaald de modaliteiten voor de aanwerving van hulppersoneel voor de Gemeenschappen en/of de Gewesten, de modaliteiten betreffende het veiligheidsonderzoek dat geldt voor het voltallig personeel van de post, en de modaliteiten voor het gebruik van het briefpapier met brievenhoofd van de diplomatieke of consulaire post.

Eveneens wordt voorzien dat de posten rechtstreeks een afschrift van hun politieke en economische jaarrapporten toesturen aan de Gemeenschappen en/of de Gewesten, en dat de vertegenwoordigers van de Gemeenschappen en/of de Gewesten een afschrift van hun jaarverslag sturen aan de federale overheden. Dit geldt tevens voor de gelegenheidsverslagen die nuttig geacht worden voor de partijen. De slotbepalingen voorzien in de oprichting van een werkgroep bestaande uit vertegenwoordigers van de partijen, die op regelmatige tijdstippen, ter intentie van de Interministeriële Conferentie "Buitenlands Beleid” (ICBB), de uitvoering van het samenwerkingsakkoord onderzoekt, alsmede in de opheffing van de vier vroegere protocollen, de inwerkingtreding van het samenwerkingsakkoord vanaf de datum van ondertekening, de modaliteiten voor de herziening van zijn bepalingen en het feit dat de toelichting een integraal deel is van het samenwerkingsakkoord.

ARTIKELSGEWIJZE INTERPRETATIEVE COMMENTAAR

Artikel 3

Artikel 3 maakt een onderscheid tussen de generieke term "Vertegenwoordigers van de Gemeenschappen en de Gewesten" die in de titel van het samenwerkingsakkoord voorkomt, en de werkelijk gebruikte titels van Xxxxxxx, van Afgevaardigde, of uitzonderlijk, van Algemeen Afgevaardigde.

De Gemeenschappen of de Gewesten, die dit opportuun zouden achten, kunnen inderdaad aan het federale Departement van Buitenlandse Zaken voorstellen om bij wijze van uitzondering, en beperkt tot een enkel geval, de titel van "Algemeen Afgevaardigde van de Gemeenschap of van

het Gewest" te gebruiken. Het federale Ministerie van Buitenlandse Zaken legt dit voorstel voor

aan de overheden van de ontvangende Staat.

Artikel 4

Artikel 4 verduidelijkt dat enkel de titel waaronder zij officieel werden voorgesteld, mag gebruikt worden in de contacten van de vertegenwoordigers van de Gemeenschappen en/of de Gewesten. Aangezien voormelde vertegenwoordigers lid zijn van een Belgische diplomatieke of consulaire post, impliceert dit noodzakelijkerwijze de gelijktijdige vermelding van de betrokken post.

Artikel 5

De gebruikelijke regels inzake de aanduiding van de kantoren door een naambord worden in artikel 5 herinnerd, te weten de noodzaak van een correcte vermelding van de post en van de officiële benaming van zowel de betrokken Gemeenschap en/of het betrokken Gewest als van de titel van de betrokken agent. De vertaling. van voormelde vermeldingen maakt het voorwerp uit van een akkoord tussen de betrokken partijen, in het kader van de werkzaamheden van de overeenkomstig artikel 15 opgerichte werkgroep.

Inzake bevlagging van de in artikel 5 bedoelde kantoren die deel uitmaken van de post, zijn de gebruikelijke regels, zowel Belgische als plaatselijke, van toepassing, te weten dat de vlag van de Gemeenschap en/of het Gewest naast de nationale vlag zal worden gehesen, en in ieder geval ter gelegenheid van manifestaties van de Gemeenschap en/of het Gewest binnen de post (zoals

b.v. de viering van het Feest van de Gemeenschap en/of het Gewest, de aanwezigheid van een lid van een Gemeenschaps- en/of Gewestregering, en de organisatie van een officiële manifestatie of activiteit op initiatief van een Gemeenschap en/of Gewest), behoudens bezwaar van het gastland.

Artikel 8

Artikel 8 handelt meer bepaald over het autonoom toewijzen van taken en opdrachten aan de vertegenwoordigers van de Gemeenschappen en/of de Gewesten door hun eigen overheden

t.a.v. wie zij verantwoordelijk zijn en volkomen autonoom handelen.

De contacten en de briefwisseling met de officiële overheden van de ontvangende Staat gebeuren in overleg met het Posthoofd.

Dit overleg wordt op een pragmatische wijze georganiseerd, en onderstelt geen formeel akkoord maar wel een wederzijdse informatie, gebaseerd op wederzijds vertrouwen en respect.

Artikel 9

Artikel 9 verduidelijkt de modaliteiten van wederzijdse bijstand en wederzijdse uitwisseling van inlichtingen tussen de vertegenwoordigers van de Gemeenschappen en/of de Gewesten en het Posthoofd, in een geest van samenwerking; wederkerigheid en federale loyauteit, en in de mate dat het personeelsbestand en de beschikbare middelen het toelaten.

Anderzijds onderstelt de betrokkenheid van . de vertegenwoordigers van de Gemeenschappen en/of de Gewesten bij de interne coördinatie van de Post, zowel voor de Gemeenschaps- en/of Gewestzaken als voor het algemeen kader van de bilaterale en/of multilaterale betrekkingen, een zekere regelmaat van dergelijke interne coördinaties alsook wederkerigheid inzake de krachtens de artikelen 9 en 10 uitgewisselde informatie.

Onverminderd deze algemene en wederzijdse informatie-uitwisseling, en telkens dit nuttig lijkt, is een individueel overleg voor specifieke punten tussen het posthoofd en de vertegenwoordigers van de Gemeenschappen en/of de Gewesten wenselijk.

Artikel 10

Artikel 10 stelt dat het posthoofd zijn leidinggevende en coördinerende rol vervult onverminderd de autonome uitoefening ten gronde van de functie van de vertegenwoordigers van de Gemeenschappen en/of de Gewesten, overeenkomstig de aan de Gemeenschappen en/of de Gewesten toegekende bevoegdheden. Dit houdt in dat het posthoofd op de hoogte wordt gehouden van de activiteiten van de vertegenwoordigers van de Gemeenschappen en/of de Gewesten in zijn rechtsgebied, meer bepaald door voormelde interne coördinatievergaderingen of door individueel overleg.

Overeenkomstig de nodige discretie van de leden van de post, vereist iedere openbare verklaring van de vertegenwoordigers van de Gemeenschappen en/of Gewesten, in het bijzonder t.o.v. de pers of de massamedia, conform het spreekrecht van de ambtenaren, een voorafgaande mededeling aan hun bevoegde overheden, in overleg met het posthoofd. Dit overleg moet in dezelfde zin begrepen worden als het overleg voorzien in voormeld artikel 8.

Artikel 11

Artikel 11 verduidelijkt dat, in geval van uitbreiding van de activiteitenzone ten voordele van niet-residerende vertegenwoordigers van de Gemeenschappen en/of de Gewesten, de betrokken diplomatieke en consulaire posten verder instaan voor de dagelijkse behandeling van de dossiers van de Gemeenschappen en/of de Gewesten, met uitzondering van de in onderling overleg aan te duiden specifieke dossiers.

Akkoord met de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie

Samenwerkingsakkoord van 18 mei 1995 tussen de Federale Staat en het Verenigd College van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie betreffende het statuut van de vertegenwoordigers van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie in de diplomatieke en consulaire posten

Gelet op de artikelen 1, 2, 3, 33, 35, 38, 127, 128, 135 en 167 van de Grondwet;

Gelet op de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen gewijzigd door de wet van 8 augustus 1988 en de bijzondere Wet van 16 juli 1993 tot vervollediging van de federale staatsstructuur, inzonderheid het artikel 92bis §1;

Gelet op de bijzondere Wet van 12 januari 1989 met betrekking tot de Brusselse instellingen, gewijzigd door de bijzondere wet van 5 mei 1993 betreffende de internationale betrekkingen van de Gemeenschappen en de Gewesten en de bijzondere wet van 16 juli 1993 tot vervollediging van de federale staatsstructuur, inzonderheid de artikelen 60 en 63;

Gelet op het samenwerkingsakkoord van 18 mei 1995 tussen de federale Staat, de Gemeenschappen en de Gewesten betreffende het statuut van de vertegenwoordigers van de Gemeenschappen en de Gewesten in de diplomatieke en consulaire posten;

Overwegende dat de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie in haar hoedanigheid van instelling met rechtspersoonlijkheid bevoegd voor de gemeenschapsaangelegenheden gemeen aan beide gemeenschappen van Brussel-Hoofdstad, de mogelijkheid moet hebben om, waar nodig, vertegenwoordigers in diplomatieke en consulaire posten van de federale Staat te huisvesten, en gezien de noodzaak on hun aanwezigheid in deze posten te regelen ;

Artikel 1. Op zijn verzoek en in overleg met de federale Staat kan het Verenigd College van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie vertegenwoordigers huisvesten in de Belgische diplomatieke en consulaire posten.

Art. 2. De bepalingen vervat in het samenwerkingsakkoord tussen de federale Staat, de Gemeenschappen en de Gewesten betreffende het statuut van de vertegenwoordigers van de Gemeenschappen en de Gewesten in de diplomatieke en consulaire posten zijn, voor de aangelegenheden die tot de bevoegdheid van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie behoren, in haar hoedanigheid van instelling met rechtspersoonlijkheid voor Brussel-Hoofdstad, van toepassing voor dit akkoord.

Art. 3. Het Verenigd College van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie wordt, voor de aangelegenheden die tot de bevoegdheid behoren van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie in haar hoedanigheid van instelling met rechtspersoonlijkheid voor Brussel-Hoofdstad, betrokken bij de vergaderingen van de werkgroep belast met het onderzoek van de uitvoering van voormeld akkoord zoals bepaald in zijn artikel 15.

Art. 4. Onderhavig akkoord is van kracht vanaf 18 mei 1995. Het wordt voor onbepaalde duur gesloten.

De bepalingen- van onderhavig Samenwerkingsakkoord kunnen worden herzien op verzoek van één van de contracterende partijen. Elk verzoek tot herziening wordt binnen drie maanden onderzocht in de Interministeriële Conferentie "Buitenlands Beleid" (I.C.B.B.).

Gedaan te Brussel, op 18 mei 1995, in twee originelen in de Nederlandse en Franse taal die gelijkelijk rechtsgeldig zijn.

Officiële toelichting in het Nederlands – akkoord met Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie

1. Bij de bijzondere wet van 16 januari 1989 met betrekking tot de Brusselse instellingen, gewijzigd bij de bijzondere wet van 5 mei 1993 betreffende de internationale betrekkingen van de Gemeenschappen en de Gewesten en de bijzondere wet van 16 juli 1993 tot vervollediging van de federale staatsstructuur, heeft het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest een instelling gekregen, de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie, die beschikt over exclusieve en gemengde bevoegdheden, inzonderheid inzake internationale betrekkingen.

Het is derhalve opportuun dat het naar het voorbeeld van de Gemeenschappen en de Gewesten de mogelijkheid zou hebben om, waar nodig, vertegenwoordigers bij de diplomatieke en consulaire posten van de federale Staat te huisvesten.

2. De bepalingen vervat in het samenwerkingsakkoord tussen de federale Staat, de Gemeenschappen en de Gewesten in verband met het statuut van de vertegenwoordigers van de Gemeenschappen en de Gewesten bij de diplomatieke en consulaire posten zijn, voor de aangelegenheden die tot de bevoegdheid van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie behoren, van toepassing voor dit akkoord.

3. Over de uitvoering van dit akkoord en de regeling van eventuele problemen wordt tussen de contracterende partijen overleg gepleegd. Het Verenigd College van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie zal, voor de aangelegenheden die tot zijn bevoegdheid behoren, betrokken worden bij de vergaderingen van de werkgroep, door artikel 15 van voormeld samenwerkingsakkoord belast met de uitvoering van zijn bepalingen.

ACCORD DE COOPÉRATION ‘REPRÉSENTANTS DIPLOMATIQUE’

Texte authéntique en français

Accord de coopération du 18 mai 1995 entre l’État fédéral, le Communautés et les Régions relatif au statut des représentants des Communautés et des Régions dans les postes diplomatiques et consulaires (MB 16 octobre 2014, err. 21 octobre 2014)

Vu les articles 1, 2, 3, 33, 35, 38, 39, 127-130, 134, 167 de la Constitution;

Vu la loi spéciale du 8 août 1980 de réformes institutionnelles, modifiée par la loi du 8 août 1988 et la loi spéciale du 16 juillet 1993 visant à achever la structure fédérale de l'Etat, notamment les articles 4, 5, 6 §1, 87, et 92bis §1;

Vu la loi spéciale du 12 janvier 1989, relative aux institutions bruxe1loises, modifiée par la loi spéciale du 5 mai 1993 sur les relations internationales des Communautés et des Régions et la loi spéciale du 16 juillet 1993 visant à achever la structure fédérale de l'Etat, notamment les articles 4, 40, 42, 60;

Vu la loi du 31 décembre 1983 de réformes institutionnelles pour la Communauté germanophone, modifiée par la loi du 18 juillet 1990 et la loi du 5 mai 1993 sur les relations internationales des Communautés et des Régions, notamment les articles 4, 6, 55bis;

Vu les Conventions de Vienne du 18 avril 1961 et du 24 avril 1963 sur les relations diplomatiques et consulaires;

Considérant la possibilité pour les Communautés et les Régions de localiser des représentants dans des postes diplomatiques et consulaires de l'Etat fédéral, et la nécessité de régler leur présence au sein de ces missions;

Considérant le souhait des Parties de disposer d'un accord de coopération global et unique regroupant les dispositions prévues actuellement aux Protocoles conclus séparément entre l'Etat fédéral, la Communauté française et la Région wallonne en date du 25 juillet 1988, la Communauté flamande en date du 9 janvier 1980, la Communauté germanophone en date du 24 octobre 1991, et la Région de Bruxelles-Capitale en date du 20 janvier 1994;

DISPOSITION PRELIMINAIRE

Article 1. Le présent Accord de coopération s'applique dans un esprit de loyauté fédérale et de coopération réciproque entre les pouvoirs fédéraux, communautaires et/ou régionaux en Belgique ainsi que dans les postes diplomatiques et consulaires belges.

CHAPITRE I: LOCALISATION ET STATUT DES REPRESENTANTS DES COMMUNAUTES ET/OU DES REGIONS

Art. 2. A la demande de la Communauté et/ou de la Région concernées, et en concertation avec les Parties contractantes, des représentants des Communautés et/ou des Régions sont localisés au sein des postes diplomatiques et consulaires belges.

Art. 3. 1. Sauf objection du pays d'accueil, les représentants des Communautés et/ou des Régions sont inscrits sur la liste diplomatique ou consulaire du poste. Ils jouissent des droits et obligations équivalant à ceux que l'Etat d'accueil octroie aux membres de postes diplomatiques et consulaires de rang et fonctions comparables.

2. Ces représentants sont présentés officiellement par le chef de poste aux autorités du pays d'accueil comme membres du poste diplomatique ou consulaire, en qualité d’"Attaché de la Communauté..... ou de la Région. " ou, à la demande de la Communauté ou de la Région

concernée et en fonction de la nature des relations bilatérales, en qualité soit de "Délégué de la Communauté...ou de la Région. ", soit, dans un seul cas pour chaque Communauté ou Région, de

"Délégué général de la Communauté..... ou de la Région. ".

En cas de fusion des Gouvernements des Communautés et des Régions, les dénominations officielles précitées font l'objet d'arrangements bilatéraux spécifiques avec le Ministère fédéral des Affaires étrangères.

Art. 4. Dans leurs contacts, les représentants des Communautés et/ou des Régions utilisent le titre sous lequel ils ont été présentés officiellement.

Art. 5. 1. Les représentants des Communautés et/ou des Régions ont leurs bureaux dans les chancelleries.

2. Dans les cas ou des espaces de bureaux distincts seraient requis ou souhaités, les bureaux achetés ou loués par la Communauté et/ou la Région font partie, avec l'accord des autorités du pays d'accueil, du poste diplomatique ou consulaire concerné.

3. A la demande de la Communauté et/ou de la Région concernées et moyennant le consentement préalable et explicite du pays d'accueil, les bureaux des représentants des Communautés et/ou des Régions faisant partie d'un poste diplomatique ou consulaire belge peuvent être établis dans une autre localité que celle de ce poste.

4. Les bureaux des représentants des Communautés et/ou des Régions, y compris ceux situés en dehors des chancelleries (bâtiments principaux) des postes, sont identifiés par une plaque placée à l'entrée et mentionnant "Ambassade de Belgique ou Consulat Général de Belgique ou Représentation permanente de la Belgique - Services de l’'Attaché ou du Délégué de la Communauté " ou "de la Région......" ou "de la Communauté et de la Région. ".

En cas de fusion des Gouvernements des Communautés et des Régions, les dénonciations officielles précitées font l'objet d'arrangements bilatéraux spécifiques avec le Ministère fédéral des Affaires étrangères.

5. En ce qui concerne les bureaux visés au présent article, le drapeau de la Communauté et/ou de la Région peut être arboré aux côtés du drapeau national moyennant l'accord du pays d’accueil. Les règles et usages tant belges que locaux déterminent les conditions dans lesquelles le pavoisement est autorisé.

Art. 6. Les représentants des Communautés et/ou des Régions dans les postes disposent d'infrastructures propres telles que, notamment, des lignes distinctes de télécopieurs et de téléphone et des appareils de photocopie.

CHAPITRE II: EXERCICE DES FONCTIONS

Art. 7. 1. Les représentants des Communautés et/ou des Régions sont exclusivement désignés par les Communautés et/ou les Régions.

2. Ils exercent leurs fonctions conformément aux compétences des Communautés et des Régions, à l'exception de la promotion commerciale faisant l'objet de l'Accord de Coopération du 17 juin 1994 relatif aux attachés économiques et commerciaux régionaux et aux modalités de promotion des exportations.

3. Leur désignation fait l’objet d'une notification officielle de la Communauté et/ou de la Région concernées au Ministre des Affaires étrangères qui en informe à son tour le poste diplomatique au consulaire intéressé.

Art. 8. 1. Les tâches et missions des représentants des Communautés et/ou des Régions sont attribuées par leurs autorités, vis-à-vis desquelles ils sont responsables et auxquelles ils doivent rendre compte.

2. Dans tous les contacts avec leur employeur, les représentants des Communautés et/ou des Régions agissent de manière autonome.

3. Les contacts et la correspondance avec les autorités officielles de l'Etat d'accueil s'effectuent en concertation avec le Chef de poste.

Art. 9. 1. Le Chef de poste donne suite, dans la mesure ou les effectifs et les moyens disponibles le permettent, à d'éventuelles demandes d'assistance introduites par la Communauté et/ou la Région pour des taches d'intervention, d'information, ou de portée générale destinées à promouvoir leurs intérêts, et également en vue de préparer des missions officielles.

2. Les représentants des Communautés et/ou des Régions peuvent demander l'aide et la coopération du chef de poste, au cas où une intervention complémentaire au niveau officiel se révélerait nécessaire ou utile pour la réalisation de leurs taches.

3. Inversement, le Chef de poste est habilité, moyennant l'accord préalable de la Communauté et/ou de la Région, à s'assurer de la collaboration des représentants des Communautés et/ou des Régions pour l'assister dans l'exécution des tâches générales de la représentation fédérale.

4. Les représentants des Communautés et/ou des Régions disposent des informations du poste relevant des compétences communautaires et/ou régionales, ou considérées utiles à l'exercice de leur fonction.

5. Les questions relatives à une Communauté et/ou à une Région en particulier, adressées localement au poste, sont transmises au représentant de la communauté et/ou de la Région concernées. A défaut elles sont adressées directement à la Communauté et/ou à la Région concernées.

6. Les questions relatives aux matières communautaires et/ou régionales en général, adressées localement au poste, sont transmises aux représentants des trois Communautés et/ou des trois Régions.

7. Dans les postes ou une Communauté et/ou une Région ont désigné un représentant résident, ce dernier traite en exclusivité les matières communautaires et/ou régionales, hormis les cas d'application de l'Article.

8. Les représentants des Communautés et/ou des Régions sont associés à la coordination interne du poste, tant pour ce qui est des affaires communautaires et/ou régionales que du cadre général des relations bilatérales entre la Belgique et le pays d'accueil.

CHAPITRE III: AUTORITE DIPLOHATIOUE DU CHEF DE POSTE

Art. 10. 1. Sans préjudice des dispositions prévues aux articles 7 et 8, le Chef de poste exerce ses fonctions de direction et de coordination à l'égard des membres faisant partie du poste diplomatique ou consulaire. A cette fin les représentants des Communautés et/ou des Régions le tiennent informé de leurs activités.

2. Tant à l'intérieur du poste que vis-à-vis de l'extérieur, les représentants des Communautés et/ou des Régions agissent sous l'autorité diplomatique du Chef de poste.

Ils sont tenus de respecter dans leur comportement personnel et professionnel les règles et usages en matière de relations diplomatiques. En toute circonstance, ils feront preuve, comme les autres membres du poste, d'une conduite irréprochable.

3. Les représentants des Communautés et/ou des Régions sont soumis au même devoir de réserve que les autres membres du personnel diplomatique ou consulaire. Toute déclaration

publique de leur part, notamment à l'égard de la presse, nécessite une information préalable de leurs autorités compétentes, en concertation avec le Chef de poste.

4. Les conflits entre membres du poste diplomatique ou consulaire, liés à l'application du statut diplomatique et touchant aux activités professionnelles ou au comportement personnel des représentants des Communautés et/ou des Régions, sont traités en concertation entre les parties contractantes directement concernées, au sein du groupe de travail prévu à l'article 15.

5. Les problèmes revêtant un caractère disciplinaire feront l'objet d'une procédure uniforme de règlement entre les parties.

CHAPITRE IV: ZONES D'ACTIVITE

Art. 11. 1. Les représentants des Communautés et/ou des Régions exercent leurs fonctions dans les limites de la zone d'activité correspondant à la juridiction du poste dont ils relèvent.

Le Ministère fédéral des Affaires étrangères informe préalablement les Communautés et/ou les Régions concernées de toute modification affectant les juridictions des postes diplomatiques ou consulaires.

2. L'étendue de cette zone d'activité peut être élargie, pour autant que la situation politique et diplomatique le permette, et moyennant l'accord des autorités compétentes du ou des pays concernés.

3. Dans ce dernier cas, les fonctions des représentants des Communautés et/ou des Régions s'exercent sous l'autorité diplomatique du Chef de poste concerné et dans le respect de ses fonctions de direction et de coordination.

CHAPITRE V: PRISE EN CHARGE DES FRAIS

Art. 12. 1. Les frais découlant de la présence de représentants des Communautés et/ou des Régions au sein des postes diplomatiques et consulaires sont supportés par la Communauté et/ou la Région dont les représentants dépendent, suivant les règles ci-après.

2.1. Lorsque l'Etat fédéral est propriétaire de la chancellerie, la Communauté et/ou la Région concernées paieront un loyer symbolique (1 FB par an) pour l'occupation des bureaux.

Lorsque l'Etat fédéral est locataire de la chancellerie, la Communauté et/ou la Région concernées paieront un loyer pour la superficie nette occupée.

2.2. Les Communautés et/ou les Régions bénéficiant de bureaux dans les chancelleries prennent en charge une quote-part des frais généraux de fonctionnement (eau, électricité, travaux d'entretien...), proportionnelle à la superficie nette occupée par rapport à la surface nette occupée des autres bureaux.

2.3. Les Communautés et/ou les Régions assument la sabilité des aménagements et de l'entretien des locaux qui leur sont attribués. Il s'ensuit que les travaux de peinture intérieure et de tapisserie, la fourniture ou le remplacement du revêtement du sol, les travaux d'adaptation en fonction des besoins spécifiques des services communautaires et/ou régionaux, l'achat de biens meubles, sont à charge des Communautés et/ou des Régions concernées.

Les travaux d’aménagement ou d’adaptation doivent recevoir préalablement l’approbation de l’autorité fédérale. Les frais de .réparation résultant des dommages occasionnés par le personnel communautaire et/ou régional ou par les visiteurs sont à charge des Communautés et/ou des Régions concernées.

2.4. En cas de rénovation de la chancellerie, un règlement séparé sera à chaque fois recherché.

3. Dans les cas ou des espaces supplémentaires seraient requis, la Communauté et/ou la Région concernées en supportent les frais.

4. Les Communautés et/ou les Régions prennent en charge les frais relatifs à leurs propres messageries, télécopieurs et téléphones.

5. Les contributions aux frais généraux s1 effectuent sur place, par le biais de versements périodiques aux postes concernés.

6. La Communauté et/ou la Région concernées supportent intégralement les frais spécifiques aux voyages de service qu'à sa demande des membres du poste diplomatique ou consulaire seraient amenés à effectuer. Ces voyages de service restent néanmoins soumis à l’autorisation préalable du Ministère fédéral des Affaires étrangères.

7. Le Ministère fédéral des Affaires étrangères supporte intégralement les frais spécifiques aux voyages de service qui à sa demande les représentants des Communautés et/ou des Régions seraient amenés à effectuer, moyennant l'autorisation préalable de la Communauté et/ou de la Région concernées.

CHAPITRE VI: AUTRES DISPOSITIONS ADMINISTRATIVES

Art. 13. 1. Les représentants des Communautés et/ou des Régions font usage pour leur correspondance, sur base d'un projet graphique à établir en commun, d’un papier à en-tête du poste dont ils relèvent, sur lequel pourra figurer, outre leur titre, le nom et le logo de la Communauté et/ou de la Région dont ils dépendent ou pour laquelle ils travaillent.

2. Le recrutement du personnel auxiliaire communautaire et/ou régional est à charge de la Communauté et/ou de la Région concernées. Il se fait après consultation du Ministère fédéral des Affaires étrangères lorsque les Communautés et/ou les Régions sollicitent, suite au recrutement, un statut particulier.

3. Les règles en matière de sécurité relatives au personnel dans les postes diplomatiques et consulaires s'appliquent sans exception à l'ensemble de celui-ci. Après désignation des représentants des Communautés et/ou des Régions, la Communauté et/ou la Région concernées introduisent auprès de l'Autorité nationale de Sécurité une demande d'enquête de sécurité. Les résultats en sont communiqués conjointement à la Communauté et/ou à la Région intéressées et au Ministère des Affaires étrangères.

Art. 14. Les postes diplomatiques et consulaires font parvenir directement une copie de leurs rapports politiques et économiques annuels aux Communautés et/ou aux Régions. Les représentants des Communautés et/ou des Régions transmettent une copie de leur rapport annuel aux autorités fédérales. Ceci vaut également pour des rapports de circonstance considérés utiles pour les parties.

CHAPITRE VII: DISPOSITIONS FINALES

Art. 15. 1. Un groupe de travail, au sein duquel les parties sont représentées, examine à intervalles réguliers la mise en œuvre des dispositions du présent Accord de coopération et, le cas échéant, fait rapport à la Conférence interministérielle de politique étrangère. (CIPE)

2. Ce groupe de travail est habilité à établir les principes directeurs que pourrait nécessiter le règlement d'éventuels problèmes récurrents.

Art. 16. Le présent Accord de Coopération abroge les "Protocoles relatifs au statut des représentants des Communautés et des Régions à l'étranger et auprès des organismes internationaux" conclus avec la Communauté française et la Région wallonne le 25 juillet 1988, avec la Communauté flamande le 9 janvier 1990, avec la Communauté germanophone le 24 octobre 1991, et avec la Région de Bruxelles-Capitale le 20 janvier 1994.

Art. 17. Le présent Accord produit ses effets à la date du 18 mai 1995.

Il est conclu pour une durée indéterminée.

Les dispositions du présent Accord de coopération peuvent être revues à la requête de toute Partie contractante. Toute requête de révision est examinée dans les trois mois au sein de la Conférence interministérielle "Politique étrangère" (C.I.P.E.).

Art. 18. . Les Développements sont une partie intégrante du présent Accord de Coopération.

Fait à Bruxelles en un original, le 18 mai 1995, en langue française, néerlandaise et allemande, chacun d'entre eux faisant également foi.

Développements officiels en français

Conformément à l'exposé des motifs de la loi spéciale du 5 mai 1993 sur les relations internationales des Communautés et des Régions, "les Communautés et les Régions conservent, en ce qui concerne l'organisation de leur représentation bilatérale,1 leur liberté actuelle de choix, au cas par cas, entre une représentation autonome et une représentation au sein des postes diplomatiques et consulaires existants".

Conformément aux Conventions de Vienne du 18 avril 1961 et du 24 avril 19631 seul le Royaume de Belgique entretient des relations diplomatiques et consulaires.

Avant l'entrée en vigueur du présent Accord de coopération1 le statut des représentants des Communautés et des Régions dans le postes diplomatiques et consulaires était réglementé par quatre Protocoles. Ceux-ci ont été conclus entre le Ministre fédéral des Affaires étrangères et ses Collègues de la Communauté française et de la Région wallonne en date du 25 juillet 1988, de la Communauté flamande en date du 9 janvier 1990, de la Communauté germanophone en date du 24 octobre 1991, et de la Région de Bruxelles-Capitale en date du 20 janvier 1994.

Le présent Accord de coopération remplace les quatre Protocoles précités. Il établit les modalités relatives à la localisation de représentants des Communautés et des Régions au sein des postes diplomatiques et consulaires du Royaume, à l’exercice de leurs fonctions à l'autorité diplomatique du Chef de poste, aux zones d'activités, à la prise en charge des frais et à d'autres dispositions administratives ou finales.

Le texte du présent Accord de Coopération a été préparé au sein d'un groupe de travail ad hoc composé de représentants de l’autorité fédérale et des autorités communautaires et régionales.

L'Accord de Coopération est subdivisé en sept chapitres, résumés ci-après

Une disposition préliminaire rappelle la nécessité d'une application de l'Accord de Coopération dans un esprit de loyauté fédérale et de coopération réciproque.

Le chapitre I relatif à la localisation et au statut des représentants des Communautés et/ou des Régions établit, lorsque des représentants des. Communautés. et/ou des Régions sont localisés à la demande de la Communauté et/ou de la Région concernées, et en concertation avec les Parties contractantes, au sein des postes diplomatiques et consulaires belges, un certain nombre de dispositions portant principalement sur les questions suivantes:

les titres dont il peut être fait usage lors de leur présentation officielle auprès des autorités du pays d'accueil, les modalités d'inscription sur la liste diplomatiques ou consulaires du poste, les modalités de localisation et d’identification de leurs bureaux dans les postes diplomatiques ou consulaires, les modalités de pavoisement des bureaux précités, et la possibilité à disposer de certaines infrastructures

Le chapitre II relatif à l'exercice des fonctions établit un certain nombre de principes fondamentaux, à savoir la désignation des représentants par les seules autorités des Communautés et/ou des Régions, l'exercice autonome des fonctions conformément aux compétences attribuées aux Communautés et/ou Régions (à l'exception de la promotion commerciale faisant l'objet de l'Accord de coopération du 17 Juin 1994 relatif aux attachés économiques et commerciaux régionaux et aux modalités de promotion des exportations), la concertation avec le Chef de poste peur les contacts et la correspondance avec les autorités officielles de l'Etat d'accueil, ainsi que l'assistance et l'information mutuelles entre les représentants des Communautés et/ou des Régions et le Chef de poste.

Le chapitre III précise, tel qu'explicité ci-après, le rôle du Chef de poste, plus particulièrement en ce qui concerne l'autorité diplomatique et le rôle de direction et de coordination.

Le chapitre IV rappelle le principe selon lequel le réseau des postes diplomatiques et consulaires de Belgique à l'étranger, et les juridictions attribuées à ces postes, constituent l'encadrement institutionnel et fonctionnel normal des zones d'activités des représentants des Communautés et/ou des Régions.

Ces zones d'activité peuvent être élargies par le Ministère fédéral des Affaires étrangères, à la demande des Communautés et/ou des Régions, dans les limites du contexte politique et

diplomatique existant et moyennant l'accord des autorités compétentes du ou des pays concernés.

Le chapitre V précise les modalités de prise en charge des frais, en vertu du principe général selon lequel la Communauté et/ou Région supportent les frais découlant de la présence de ses représentants au sein des postes diplomatiques et consulaires. Une distinction est opérée entre trois types de frais à charge de la Communauté et/ou de la Région, à savoir une participation au loyer payé par l'Etat, une quotepart des frais généraux proportionnelle à la surface nette occupée, et un prise en charge des aménagements intérieurs et de l'entretien des locaux attribués.

En outre, le principe est acquis selon lequel les frais spécifiques engagés par une partie à la demande d’une autre partie seront supportés par la partie demanderesse, moyennant l’autorisation préalable de l'autre partie..

Le Chapitre VI regroupe un certain nombre de dispositions administratives1 rendues nécessaires suite à la localisation des représentants des Communautés et/ou des Régions au sein des Chancelleries des postes diplomatiques et consulaires et résultant de la collaboration étroite entre l'Etat fédéral et les Communautés et/ou les Régions au sein de ces postes.

Ces dispositions administratives concernent notamment les modalités de recrutement du personnel auxiliaire communautaire et/ou régional,. les modalités relatives à l1 enquête de sécurité applicable à l'ensemble du personnel 1 et les modalités d'usage du papier à lettre à en- tête du poste diplomatique ou consulaire. Il est égalèrent prévu que les postes fassent parvenir directement une copie de leurs rapports politiques et économiques annuels aux Communautés et/ou aux Régions, et que les représentants des Communautés et/ou des Régions transmettent une copie de leur rapport annuel aux autorités fédérales. Ceci .vaut égalèrent peur des rapports de circonstance utiles peur les parties.

Aux dispositions finales sont prévues la création d'un groupe de travail comprenant les représentants des parties, et chargé, à intervalles réguliers, de l'examen de la mise en œuvre des dispositions de l'Accord de coopération à l'intention de la Conférence interministérielle "Politique étrangère" (CIPE), l’abrogation des quatre Protocoles antérieurs, l'entrée en vigueur de l’Accord de Coopération dès la date de sa signature, les modalités de révision de ses dispositions et le fait que les Développements sont une partie intégrante de l'Accord de Coopération.

COMMENTAIRE INTERPRETATIF DES ARTICLES

Article 3

Une distinction est opérée à l'article 3 entre le terme générique de "représentants des Communautés et des Régions", utilisé dans le titre de l'Accord de Coopération et les titres réellement utilisés d’Attaché, de Délégué, ou, à titre exceptionnel, de Délégué général.

Les Communautés ou les Régions qui l’estimeraient opportun peuvent effectivement proposer au Département fédéral des Affaires étrangères, qui la soumet aux autorités du pays d’accueil, l'utilisation exceptionnelle, limitée à un seul cas, du titre de "Délégué général de la Communauté..... ou de la Région. "

Article 4

L'article 4, précise que seul le titre officiel précité peut être utilisé dans les contacts des représentants des Communautés et/ou des Régions. Cette utilisation du fait de l'appartenance des représentants précités à un poste diplomatique ou consulaire de Belgique, implique nécessairement la mention conjointe du poste concerné.

Article 5

Les règles usuelles en matière d'identification des bureaux par une plaque sont rappelées à l'article 5 dans le sens de la nécessité d'une mention correcte du poste et de la dénomination officielle tant de la Communauté et/ou de la Région' concernées que du titre de l'agent en question. Les traductions des mentions précitées font l'objet d'un accord entre les parties concernées dans le cadre des travaux du groupe de travail institué à l'article 15.

En matière de pavoisement des bureaux visés à l’article 5 faisant partie du poste, les règles usuelles tant belges que locales sont d’application, à savoir que le drapeau communautaire et/ou régional sera ajouté au drapeau national, et en tout cas lors de manifestations de la Communauté et/ou de la Région à l'intérieur du poste (telles, par exemple la célébration de la Fête de la Communauté et/ou de la Région, la présence d'un membre du Gouvernement communautaire et/ou régional, et l'organisation d'une manifestation ou activité officielle à l'initiative d'une Communauté et/ou Région), sauf objection du pays hôte.

Article 8

L'Article 8 porte plus particulièrement sur l'attribution autonome des tâches et missions des représentants des Communautés et/ou des Régions par leurs propres autorités, vis-à-vis desquelles ils sont responsables et agissent de manière entièrement autonome.

Les contacts et la correspondance avec les autorités officielles de l’Etat d'accueil s'effectuent en concertation avec le Chef de poste.

Cette concertation doit être organisée d’une manière pragmatique. Elle n’ implique pas un accord formel, mais suppose une information mutuelle se fondant sur une relation de confiance et de respect réciproques.

Article 9

L'article 9 précise les modalités d'assistance mutuelle et de transmission réciproque d'information entre les représentants des Communautés et/ou des Régions et le Chef de poste, dans un esprit de coopération, de réciprocité et de loyauté fédérale, et dans la mesure des effectifs et des moyens disponibles.

D'autre part, l'association des représentants des Communautés et/ou des Régions à la coordination interne du poste, tant pour ce qui est des affaires communautaires et/ou régionales que du cadre général des relations bilatérales et/ou multilatérales, suppose une certaine régularité de telles coordinations internes ainsi qu'une réciprocité de l'information échangée en application des articles 9 et 10.

Indépendamment de cet échange général et réciproque d'informations, et chaque fois que cela paraît utile, une concertation individuelle pour des points spécifiques entre le Chef de poste et les représentants des Communautés et/ou des Régions est souhaitable.

Article 10

L’article 10 établit que le rôle de direction et de coordination du Chef de poste s’exerce sans préjudice de l’exercice autonome quant au fond des fonctions des représentants des Communautés et des Régions, correspondant aux compétences attribuées aux Communautés et/ou Régions. Ceci implique gue le Chef de poste soit tenu informé des activités des représentants des Communautés et/ou des Régions dans sa juridiction, notamment par le biais des réunions précitées de coordination interne ou de concertations individuelles.

Conformément au devoir de réserve des membres du poste, toute déclaration publique de la part des représentants des Communautés et/ou des Régions, notamment à l'égard de la presse ou des mass-média , nécessite, conformément au droit d’expression des agents de l’Etat, une

communication préalable à leurs autorités compétentes en concertation avec le Chef de poste. Cette concertation s'entend au même sens que celui relatif à l'article 8 précité.

Article 11

L'article 11 précise que dans les cas d'élargissement de la zone d'activité au bénéfice de représentants non-résidents des Communautés et/ou des Régions1 les Postes diplomatiques et consulaires concernés continuent à assurer la gestion quotidienne des dossiers relevant des Communautés et/ou Régions concernées, à l'exception des dossiers spécifiques à préciser de commun accord.

Accord avec la Commission communautaire commune

Accord de coopération du 18 mai 1995 entre l’État fédéral et le Collège réuni de la Commission communautaire commune relatif au statut des représentants de la Commission communautaire commune dans les postes diplomatiques et consulaires.

Vu les articles 1, 2, 3, 33, 35, 38, 127, 128, 135 et 167 de la Constitution.

Vu la loi spéciale du 8 août 1980 de réformes institutionnelles, modifiée par la loi du 8 août 1988 et la loi spéciale du 16 juillet1993 visant à achever la structure fédérale de l'Etat, notamment l'article 92bis, paragraphe 1;

Vu la loi spéciale du 12 janvier 1989, relative aux institutions bruxelloises, modifiée par la loi spéciale du 5 mai 1993 sur les relations internationales des Communautés et des Régions et la loi spéciale du 16 juillet 1993 visant à achever la structure fédérale de l'Etat, notamment les articles 60 et 63:

Vu l'accord de coopération du 18 mai 1995 entre l'Etat fédéral, les Communautés et les Régions relatif au statut des représentants des Communautés et des Régions dans les postes diplomatiques et consulaires:

Considérant qu'il y a lieu de reconnaître à la Commission Communautaire Commune, en sa qualité d'institution dotée de la personnalité juridique et compétente pour les matières communautaires communes aux deux communautés de Bruxelles-Capitale, la possibilité de localiser, si nécessaire, des représentants dans les postes diplomatiques et consulaires de l'Etat fédéral, et vu la nécessite de régler leur présence au sein de ces postes;

Article 1. A sa demande, et en concertation avec l'Etat fédéral, le Collège réuni de la Commission Communautaire Commune peut localiser des représentants au sein des postes diplomatiques et consulaires belges.

Art. 2. Les dispositions reprises à l'accord de coopération entre l'Etat fédéral, les Communautés et les Régions relatif au statut des représentants des Communautés et Régions dans les postes diplomatiques et consulaires sont, pour les matières relevant de la compétence de la Commission Communautaire Commune en sa qualité d'institution dotée de la personnalité juridique pour Bruxelles-Capitale, d'application pour le présent accord.

Art. 3. Le Collège réuni de la Commission Communautaire Commune est associé pour les matières relevant de la compétence de la Commission Communautaire Commune en sa qualité d'institution dotée de la personnalité juridique pour Bruxelles-Capitale, aux réunions du groupe de travail chargé d'examiner la mise en œuvre de l'accord précité tel que défini en son article 15.

Art. 4. Le présent Accord produit ses effets à la date du 18 mai 1995.

Il est conclu pour une durée indéterminée.

Les dispositions du présent Accord de coopération peuvent être revues à la requête d'une des deux parties contractantes. Toute requête de révision est examinée endéans les trois mois au sein de la Conférence Interministérielle "Politique Etrangère" (C.I.P.E.).

Fait à Bruxelles en deux originaux, le 18 mai 1995, en langue française et néerlandaise, chacune d'elle faisant également foi.

Développements officiels en français – Accord avec La Commission communautaire c ommune

1. La loi spéciale du 12 janvier 1989 relative aux institutions bruxelloises modifiée par la loi spéciale du 5 mai 1993 sur les relations internationales des Communautés et des Régions et la loi spéciale du 16 juillet 1993 visant à achever la structure fédérale de l'Etat, a doté la Région de Bruxelles-Capitale d'une institution, la Commission Communautaire Commune, dotée de compétences exclusives et mixtes, notamment en matière de relations internationales.

Il est par conséquent opportun qu'à l'instar des Communautés et Régions, elle ait la possibilité de localiser, si nécessaire, des représentants dans les postes diplomatiques et consulaires de l'Etat fédéral.

2. Les dispositions reprises à l'accord de coopération entre l'Etat fédéral, les Communautés et les Régions relatif au statut des représentants des Communautés et des Régions dans les postes diplomatiques et consulaires sont, pour les matières relevant de la compétence de la Commission Communautaire Commune, d'application pour le présent accord.

3. La mise en oeuvre du présent accord et le règlement d'éventuels problèmes font l'objet d'une concertation entre les parties contractantes. Le Collège réuni de la Commission Communautaire Commune sera associé pour les matières relevant de sa compétence aux réunions du groupe de travail chargé par l'article 15 de l'accord de coopération précité de la mise en oeuvre de ses dispositions.

ZUSAMMENARBEITSABKOMMEN ‘DIPLOMATISCHE VERTRETER’

Authentischer tekst auf deutsch

Zusammenarbeitsabkommen vom 18. Mai 1995 zwischen dem Föderalstaat, den Gemeinschaften und den Regionen bezüglich des Status der Vertreter der Gemeinschaften und der Regionen in den diplomatischen und Konsularischen Vertretungen (BS 16. Oktober 2014, err. 21. Oktober 2014)

Aufgrund der Artikel 1, 2, 3, 33, 35, 38, 39, 127-130, 134 und 167 der Verfassung;

Aufgrund des Sondergesetzes vom 8. August 1980 zur Reform der Institutionen, abgeändert durch das Gesetz vom 8. August 1988 und das Sondergesetz vom 16. Juli 1993 zur Vollendung der föderalen Staatsstruktur, insbesondere der Artikel 4, 5, 6 §1, 87 und 92bis §1;

Aufgrund des Sondergesetzes vom 12. Januar 1989 über die Brüsse1er Institutionen, abgeändert durch das Sondergesetz vom 5. Mai 1993 über die internationalen Beziehungen der Gemeinschaften und der Regionen und das Sondergesetz vom 16. Juli 1993 zur Vollendung der föderalen Staatsstruktur, insbesondere der Artikel 4, 40, 42 und 60;

Aufgrund des Gesetzes vom 31. Dezember 1983 über institutionelle Reformen für die Deutschsprachige Gemeinschaft, abgeändert durch das Gesetz vom 18. Juli 1990 und das Gesetz vom 5. Mai 1993 über die internationalen Beziehungen der Gemeinschaften und der Regionen, insbesondere der Artikel 4, 6 und 55bis;

Aufgrund der Wiener Übereinkommen vorn 18. April 1961 und vom 24. April 1963 über die diplomatischen und konsularischen Beziehungen;

In Anbetracht der Möglichkeit für die Gemeinschaften und die Regionen, Vertreter in diplomatischen und konsularischen Vertretungen des Föderalstaates unterzubringen, und der Notwendigkeit, deren Anwesenheit innerhalb dieser Missionen zu regeln;

In Anbetracht des Wunsches der Parteien, über ein einziges allgemeines Zusammenarbeitsabkommen zu verfügen, das die Bestimmungen zusammenfasst, die zur Zeit in den Protokallen stehen, die der Föderalstaat am 25. Juli 1988 mit der Französischen Gemeinschaft und der Wallonischen Region, am 9. Januar 1980 mit der Flämischen Gemeinschaft, am 24.

Oktober 1991 mit der Deutschsprachigen Gemeinschaft und am 20. Januar 1994 mit der Region Brüssel-Hauptstadt getrennt abgeschlossen hat.

EINLEITENDE BESTIMMUNG

Artikel 1. . Vorliegendes zusammenarbeitsabkommen findet Anwendung im Geiste einer föderalen Loyalität und einer auf Gegenseitigkeit beruhenden Kooperation zwischen den Föderal-, Gemeinschafts- und/oder Reg1uni"lbehörden in Belgien sowie in den belgischen diplomatischen und konsularischen Vertretungen.

KAPITEL I: UNTERBRINGUNG UND STATUS DER VERTRETER DER GEMEINSCHAFTEN UND/ODER DER REGIONEN

Art. 2. Auf Anfrage der betreffenden Gemeinschaft und/oder Region und in Absprache mit den vertragschließenden Parteien werden Vertreter der Gemeinschaften und/oder Regionen innerhalb der belgischen diplomatischen und konsularischen Vertretungen untergebracht.

Art. 3. 1. Abgesehen van Einwänden seitens des Empfangsstaates werden die Vertreter der Gemeinschaften und/oder Regionen in die diplomatische oder konsularische Liste der Vertretung eingetragen. Ihnen werden die gleichwertigen Rechte und Verpflichtungen eingeräumt, die der Empfangsstaat den Mitgliedern diplomatischer oder konsularischer Vertretungen mit vergleichbarem Rang und Amt gewährt.

2. Diese Vertreter werden den Behörden des Empfangsstaates vom Leiter der Vertretung offiziell als Mitglieder der diplomatischen oder konsularischen Vertretung vorgestellt, und zwar in ihrer Eigenschaft als "Attaché der .......... Gemeinschaft oder der Region" oder, auf Anfrage der

betreffenden Gemeinschaft oder Region und je nach Art der bilateralen Beziehungen, entweder in ihrer Eigenschaft als "Delegierter der ...... Gemeinschaft oder der Region" oder in einem

einzigen Fall für jede Gemeinschaft oder Region als "Generaldelegierter der Gemeinschaft

oder der Region".

Im Falle einer Fusion der Gemeinschaftsregierungen mit den Regionalregierungen werden die obengenannten offiziellen Bezeichnungen im Rahmen spezifischer bilateraler Abmachungen mit dem föderalen Ministerium der Auswärtigen Angelegenheiten festgelegt.

Art. 4. In ihren Kontakten benutzen die Vertreter der Gemeinschaften und/oder Regionen den Titel, unter dem sie offiziell vorgestellt worden sind.

Art. 5. 1. Die Vertreter der Gemeinschaften und/oder Regionen haben ihre Büros in den Kanzleien.

2. Falls getrennte Büroräume erforderlich oder erwünscht sein sollten, gehören die von der Gemeinschaft und/oder Region gekauften oder angemieteten Büros mit dem Einverständnis der Behörden des Empfangsstaates zur betreffenden diplomatischen oder konsularischen Vertretung.

3. Auf Anfrage der betreffenden Gemeinschaft und/oder Region und unter Vorbehalt der vorherigen und ausdrücklichen Zustimmung des Empfangsstaates dürfen die Büros der Vertreter der Gemeinschaften und/oder Regionen, die zu einer belgischen diplomatischen oder konsularischen Vertretung gehören, in einem anderen Ort als dem Ort dieser Vertretung eingerichtet werden.

4. Die Büros der Vertreter der Gemeinschaften und/oder Regionen, einschließlich derjenigen, die außerhalb der Kanzleien (Hauptgebäude) der Vertretungen gelegen sind, werden durch ein am Eingang angebrachtes Schild mit felgender Aufschrift gekennzeichnet: "Botschaft von Belgien oder Generalkonsulat von Belgien oder Ständige Vertretung von Belgien - Dienststellen des Attachés oder des . Delegierten der .......... Gemeinschaft oder der .......... Region" oder "der ..........

Gemeinschaft und der Region".

5. Was die in vorliegendem Artikel erwähnten Büros anbelangt, darf an den Seiten der Nationalflagge mit dem Einverständnis des Empfangsstaates die Plagge der Gemeinschaft und/oder der Region gehisst werden. Sowohl die belgischen als auch die vor Ort existierenden Regeln und. Bräuche bestimmen, unter welchen Umständen die Beflaggung erlaubt ist.

Art. 6. Die Vertreter der Gemeinschaften und/oder Regionen in den Vertretungen verfügen über eigene Infrastruktureinrichtungen wie u.a. getrennte Fernschreib- und Fernsprechlinien sowie. über Photokopiergeräte.

KAPITEL II: AUSÜBUNG DER ÄMTER

Art. 7. 1. Die Vertreter der Gemeinschaften und/oder Regionen werden allein von den Gemeinschaften und/oder Regionen bestimmt.

2. Sie üben ihr Amt gemäß den Befugnissen der Gemeinschaften und der Regionen aus, mit Ausnahme der Handelsförderung, die Gegenstand des Zusammenarbeitsabkommens vom 17. Juni 1994 über die Wirtschafts- und Handelsattachés der Regionen und über die Modalitäten zur Förderung des Exports ist.

3. Ihre Bestimmung ist Gegenstand einer offiziellen Notifizierung der betreffenden Gemeinschaft und/oder Region an den Minister der Auswärtigen Angelegenheiten, der seinerseits die jeweilige diplomatische oder konsularische Vertretung davon in Kenntnis setzt.

Art. 8. 1. Die Aufgaben und Aufträge der Vertreter der Gemeinschaften und/oder Regionen werden von den ihn en übergeordneten Behörden erteilt, denen gegenüber sie verantwortlich sind und denen sie Rechenschaft schuldig sind.

2. In all ihren Kontakten mit ihrem Dienstherrn handeln die Vertreter der Gemeinschaften und/oder Regionen autonom.

3. Die Kontakte und die Korrespondenz mit den offiziellen Behörden des Empfangsstaates erfolgen in Absprache mit dem Leiter der Vertretung.

Art. 9. 1. In dem Maße, wie es die zur Verfügung stehenden Personalkräfte und Mittel erlauben, gibt der Leiter der Vertretung den von der Gemeinschaft und/oder Region eventuell eingereichten Anträgen statt, mit denen sie um Unterstützung für Interventions-, Informations- oder allgemeine Aufgaben zur Förderung ihrer Interessen oder zur Vorbereitung offizieller Aufträge bitten.

2. Die Vertreter der Gemeinschaften und/oder Regionen können den Leiter der Vertretung um Hilfe und Zusammenarbeit bitten, falls . eine zusätzliche Intervention auf offizieller Ebene sich für die Verwirklichung ihrer Aufgaben als erforderlich oder nützlich erweisen sollte.

3. Umgekehrt ist der Leiter der Vertretung mit dem vorherigen Einverständnis der Gemeinschaft und/oder Region ermä6htigt, für die Ausführung allgemeiner Aufgaben auf Ebene der föderalen Vertretung die Mitarbeit der Vertreter der Gemeinschaften und/oder Regionen in Anspruch zu nehmen.

4. Die Vertreter der Gemeinschaften und/oder Regionen verfügen über diejenigen Informationen der Vertretung, die sich auf die Befugnisse der Gemeinschaft und/oder Region beziehen oder die für die Ausübung ihres Amtes für nützlich erachtet werden.

5. Fragen bezüglich einer Gemeinschaft und/oder einer Region im Einzelnen, die vor Ort an die Vertretung gerichtet werden, werden an den Vertreter der betreffenden Gemeinschaft und/oder Region weitergeleitet. Andernfalls werden sie direkt an die betreffende Gemeinschaft und/oder Region gerichtet.

6. Fragen bezüglich gemeinschaftlicher und/oder regionaler Angelegenheiten im allgemeinen, die vor Ort an die Vertretung gerichtet werden, werden an die Vertreter der drei Gemeinschaften und/oder der drei Regionen weitergeleitet.

7. In den Vertretungen, wo eine Gemeinschaft und/oder eine Region einen residierenden Vertreter bestimmt haben, behandelt ausschließlich letzterer die gemeinschaftlichen und/oder regionalen Angelegenheiten, au8er in den Fällen, wo Artikel 9.2. zur Anwendung kommt.

8. Die Vertreter der Gemeinschaften und/oder Regionen werden bei der internen Koordinierung der Vertretung mit einbezogen, sowohl was die gemeinschaftlichen und/oder regionalen Angelegenheiten als auch den allgemeinen Rahmen der bilateralen Beziehungen zwischen Belgien und dem Empfangsstaat betrifft.

KAPITEL III: DIPLOMATISCHE AUTORITÄT DES LEITERS DER VERTRETUNG

Art. 10. 1. Unbeschadet der in den Artikeln 7 und 8 vorgesehenen Bestimmungen übt der Leiter der Vertretung gegenüber den zur diplomatischen und konsularischen Vertretung gehörenden Mitgliedern seine Direktions - und Koordinierungsfunktionen aus. Zu diesem zweck halten die Vertreter der Gemeinschaften und/oder Regionen ihn über ihre Aktivitäten auf dem laufenden.

2. Sowohl innerhalb der diplomatischen und konsularischen Vertretung als nach außen hin handeln die Vertreter der Gemeinschaften und/oder Regionen unter der diplomatischen Autorität des Leiters der Vertretung. In ihrem persönlichen und berufsbezogenen Auftreten sind sie dazu verpflichtet, die Regeln und Gepflogenheiten in Sachen diplomatischer Beziehungen einzuhalten. Auf jeden Fall müssen sie wie alle anderen Mitglieder der Vertretung ein tadelloses Benehmen haben.

3. Die Vertreter der Gemeinschaften und/oder Regionen müssen wie alle anderen Mitglieder des diplomatischen und konsularischen Personals die Diskretionspflicht einhalten. Jede öffentliche Erklärung ihrerseits, insbesondere der Presse gegenüber, setzt eine vorherige Benachrichtigung ihrer zuständigen übergeordneten Behörde voraus, und zwar in Absprache mit dem Leiter der Vertretung.

4. Konflikte zwischen Mitgliedern der diplomatischen oder konsularischen Vertretung, die mit der Anwendung des Diplomatenstatus in Zusammenhang stehen und die berufliche Tätigkeit oder das persönliche Auftreten der Vertreter der Gemeinschaften und/oder Regionen betreffen, werden innerhalb der in Artikel 15 vorgesehenen Arbeitsgruppe in Absprache mit den direkt betroffenen Vertragsparteien behandelt.

5. Probleme disziplinarischer Art werden in einem von den Parteien festzulegenden einheitlichen Verfahren behandelt.

KAPITEL IV: AMTSBEREICHE

Art. 11. 1. Die Vertreter der Gemeinschaften und/oder Regionen üben ihr Amt innerhalb der Grenzen des Amtsbereichs aus, der der Gerichtsbarkeit der Vertretung entspricht, von der sie abhängen.

Das föderale Ministerium der Auswärtigen Angelegenheiten setzt die betroffenen Gemeinschaften und/oder Regionen im voraus über jegliche Änderung in Bezug auf die Gerichtsbarkeit der diplomatischen oder konsularischen Vertretungen in Kenntnis.

2. Dieser Amtsbereich kann ausgedehnt werden, vorausgesetzt, da/3 die politische und diplomatische Lage es ermöglicht und dass die zuständigen Behörden des oder der betroffenen Länder damit einverstanden sind.

3. In letzterem Falle üben die Vertreter der Gemeinschaften und/oder Regionen ihr Amt unter der diplomatischen Autorität des betreffenden Leiters der Vertretung und unter Inachtnahme seiner Direktions - und Koordinierungsfunktionen aus.

KAPITEL V: ÜBERNAHME DER KOSTEN

Art. 12. 1. Die durch die Anwesenheit von Vertretern der Gemeinschaften und/oder Regionen innerhalb der diplomatischen und konsularischen Vertretungen entstehenden Kosten werden von der Gemeinschaft und/oder Region, der die Vertreter unterstehen, nach folgenden Regeln übernommen.

2.1. Wenn der Föderalstaat Eigentümer der Kanzlei ist, zahlt die betreffende Gemeinschaft und/oder Region eine symbolische Miete (1 BF pro Jahr) für die Benutzung der Büros.

Wenn der Föderalstaat die Kanzlei mietet, zahlt die betreffende Gemeinschaft und/oder Region für die benutzte Nettofläche eine Miete.

2.2. Die Gemeinschaften und/oder Regionen, die in den Kanzleien über Büros verfügen, übernehmen einen Anteil der allgemeinen Funktionskosten (Wasser, Elektrizität,

Unterhaltsarbeiten, ...) entsprechend der benutzten Nettofläche im Verhältnis zur benutzten Nettofläche der anderen Büros.

2.3. Die Gemeinschaften und/oder Regionen übernehmen die Verantwortung für die Einrichtung und den Unterhalt der ihnen zugewiesenen Büros.

Infolgedessen gehen die Innenanstrich- und Tapezierarbeiten, die Lieferung oder der Ersatz von Bodenbelägen, die Arbeiten für die Anpassung der Räumlichkeiten an die spezifischen Bedürfnisse der gemeinschaftlichen und/oder regionalen Dienststellen sowie der Ankauf beweglicher Güter zu Lasten der betreffenden Gemeinschaften und/oder Regionen. Einrichtungs- und Anpassungs-arbeiten müssen vorher von der Föderalbehörde gutgeheißen werden. Kosten für die Reparatur von Schäden, die durch das Personal der Gemeinschaft und/oder Region oder durch Besucher verursacht wurden, gehen zu Lasten der betreffenden Gemeinschaften und/oder Regionen.

2.4. Im Falle einer Renovierung der Kanzlei wird jedes Mal eine getrennte Regelung angestrebt.

3. Sollten zusätzliche Räume erforderlich sein, tragen die betreffenden Gemeinschaften und/oder Regionen die damit Verbundenen Kosten.

4. Die Gemeinschaften und/oder Regionen übernehmen selber die Kosten für ihre eigenen Botendienste sowie ihren Fernschreib- und Fernsprechverkehr.

5. Die Beiträge zur Deckung der allgemeinen Kosten werden vor Ort durch periodische Überweisungen. an die betreffenden Vertretungen geleistet.

6. Die betreffende Gemeinschaft und/oder Region trägt in vollem Umfang die spezifischen Kosten für Dienstreisen, die auf ihre Anfrage hin von Mitgliedern der diplomatischen oder konsularischen Vertretung unternommen werden. Für diese Dienstreisen bleibt jedoch die vorherige Erlaubnis seitens des föderalen Ministeriums der Auswärtigen Angelegenheiten erforderlich.

7. Das föderale Ministerium der Auswärtigen Angelegenheiten trägt in vollem Umfang die spezifischen Kosten für Dienstreisen, di auf seine Anfrage hin und nach vorheriger Erlaubnis seitens der betreffenden Gemeinschaft und/oder Region von Vertretern der Gemeinschaften und/oder Regionen unternommen werden.

KAPITEL VI: SONSTIGE VERWALTUNGSBESTIMMUNGEN

Art. 13. 1. Die Vertreter der Gemeinschaften und/oder Regionen benutzen für ihre Korrespondenz Briefbögen mit dem Briefkopf der Vertretung, der sie unterstehen, und worauf außer ihrem Titel auch der Name und das Logo der Gemeinschaft und/oder Region, der sie unterstehen oder für die sie arbeiten, erscheinen dürfen. Hierzu wird ein gemeinsamer graphischer Entwurf erstellt.

2. Die Anwerbung des Hilfspersonals für die Gemeinschaften und/oder Regionen erfolgt auf Kosten der betreffenden Gemeinschaft und/oder Region. Sie findet statt, nach Konsultierung des föderalen Ministeriums der Auswärtigen Angelegenheiten wenn die Gemeinschaften und/oder Regionen infolge dieser Anwerbung einen besonderen Status beantragen.

3. Die Sicherheitsregeln in Bezug auf das Personal der diplomatischen und konsularischen Vertretungen finden ausnahmslos auf das gesamte Personal Anwendung.

Nachdem die Vertreter der Gemeinschaften und/oder Regionen bestimmt sind, leiten die betreffenden Gemeinschaften und/oder Regionen bei der nationalen Sicherheitsbehörde einen Antrag auf Sicherheitsüberprüfung ein. Deren Ergebnisse werden der betreffenden Gemeinschaft und/oder Region sowie dem Ministerium der Auswärtigen Angelegenheiten zugleich mitgeteilt.

Art. 14. Die diplomatischen und konsularischen Vertretungen lassen den Gemeinschaften und/oder Regionen direkt eine Kopie ihrer jährlichen politischen und wirtschaftlichen Berichte zukommen. Die Vertreter der Gemeinschaften und/oder Regionen übermitteln den Föderalbehörden eine Kopie ihres jährlichen Berichts. Dies gilt ebenfalls für Gelegenheitsberichte, die für die Parteien für nützlich gehalten werden.

KAPITEL VII: SCHLUSSBESTIMMUNGEN

Art. 15. 1. Eine Arbeitsgruppe, in der die Parteien vertreten sind, prüft 1n regelmäßigen Abständen die Ausführung der Bestimmungen des vorliegenden Zusammenarbeitsabkommens und erstattet der Interministeriellen Konferenz für Außenpolitik (IKAP) gegebenenfalls Bericht darüber.

2. Diese Arbeitsgruppe ist ermächtigt, Richtlinien festzulegen, die zur Regelung eventueller, regelmäßig zurückkehrender Probleme notwendig sein könnten.

Art. 16. Durch das vorliegende Zusammenarbeitsabkommen werden die "Protokolle über den Status der Vertreter der Gemeinschaften und der Regionen im Ausland und bei den internationalen Einrichtungen", die mit der Französischen Gemeinschaft und der Wallonischen Region am 25. Juli 1988, mit der Flämischen Gemeinschaft am 9. Januar 1990, mit der Deutschsprachigen Gemeinschaft am 24. Oktober 1991 und mit der Region Brüssel-Hauptstadt am

20. Januar 1994 abgeschlossen wurden, aufgehoben.

Art. 17. Vorliegendes Abkommen wird am 18. Mai 1995 wirksam.

Es wird für einen unbefristeten Zeitraum abgeschlossen.

Die Bestimmungen des vorliegenden Zusammenarbeitsabkommens können auf Antrag jeder der vertragschließenden Parteien revidiert werden. Jeder Antrag auf Revision wird binnen drei Monaten in der Interministeriellen Konferenz für "Außenpolitik" (IKAP) untersucht.

Art. 18. Die Erläuterungen sind integraler Bestandteil des vorliegenden Zusammenarbeitsabkommens.

Gegeben zu Brüssel, den 18. Mai 1995 in einer Urschrift in deutscher, französischer und niederländischer Sprache, wobei jeder Wortlaut gleichermaßen verbindlich ist.

Offizielle Erläuterungen auf deutsch

Gemäß der Begründung des Sondergesetzes vom 5. Mai 1993 über die internationalen Beziehungen der Gemeinschaften und der Regionen "behalten die Gemeinschaften und Regionen, was die Organisation ihrer bilateralen Vertretung betrifft, ihre derzeitige. Freiheit, im Einzelfall zwischen einer autonomen Vertretung und einer Vertretung innerhalb der bestehenden diplomatischen und konsularischen Vertretungen zu wählen".

Gemäß der Wiener Übereinkommen vom 18. April 1961 und vorn 24. April 1963 unterhält nur das Königreich Belgien diplomatische und konsularischen Beziehungen.

Vor Inkrafttreten des vorliegenden Zusammenarbeitsabkommens war der Status der Vertreter der Gemeinschaften und Regionen in den diplomatischen und konsularischen Vertretungen durch vier Protokolle geregelt. Diese hat der föderale Minister der Auswärtigen Angelegenheiten mit seinen Kollegen der Französischen Gemeinschaft und der Wallonischen Region am 25. Juli 19881 mit seinem Kollegen der Flämischen Gemeinschaft am 9. Januar 1990, mit seinem Kollegen der Deutschsprachigen Gemeinschaft am 24. Oktober 1991 und mit seinem Kollegen der Region Brüssel-Hauptstadt am 20. Januar 1994 abgeschlossen.

Vorliegendes zusammenarbeitsabkommen ersetzt die vier vorerwähnten Protokolle. Es legt die Modalitäten fest in Bezug auf die Unterbringung von Vertretern der Gemeinschaften und Regionen innerhalb der diplomatischen und konsularischen Vertretungen des Königreichs 1 in Bezug auf die Ausübung ihres Amtes, die diplomatische Autorität. des Leiters der Vertretung 1 die Amtsbereiche 1 die Übernahme der Kosten und in Bezug auf andere Verwaltungs- oder Schlussbestimmungen.

Der Text des vorliegenden Zusammenarbeitsabkommens ist innerhalb einer eigens zu diesem Zweck gebildeten Arbeitsgruppe vorbereitet worden1 die sich aus Vertretern der Föderalbehörde und der Gemeinschafts- und Regionalbehörden zusammensetzt.

Das Zusammenarbeitsabkommen ist in sieben Kapitel unterteilt, die im Folgenden zusammengefasst sind:

Eine einleitende Bestimmung macht auf die Notwendigkeit aufmerksam, das Zusammenarbeitsabkommen im Geiste einer föderalen Loyalität und einer auf Gegenseitigkeit beruhenden Kooperation anzuwenden.

Kapitel I, das über die Unterbringung und den Status der Vertreter der Gemeinschaften und/oder Regionen handelt, legt, in dem Falle, wo Vertreter der Gemeinschaften und/oder Regionen auf Anfrage der betreffenden Gemeinschaft und/oder Region und in .Absprache mit den vertragschließenden Parteien innerhalb der belgischen diplomatischen oder konsularischen Vertretungen untergebracht sind, eine Reihe van Bestimmungen fest, die sich vorwiegend auf die felgenden Fragen beziehen: die Frage nach den Titeln, die anlässlich der offiziellen Vorstellung bei den Behörden des Empfangsstaates benutzt werden dürfen die Frage nach den Modalitäten der Eintragung in die diplomatische und konsularische Liste der Vertretung, nach den Modalitäten der Unterbringung und der Kennzeichnung der Büros in den diplomatischen oder konsularischen Vertretungen, nach den Modalitäten für die Beflaggung vorerwähnter Büros und nach den Möglichkeiten, über eine bestimmte Infrastruktur zu verfügen.

Kapitel II, das über die Ausübung der Ämter handelt, legt eine Reihe von Grundprinzipien fest, insbesondere die Bestimmung der Vertreter durch die alleinigen Behörden der Gemeinschaften und/oder Regionen, die autonome Ausübung der Ämter gemäß den den Gemeinschaften und/oder Regionen erteilten Befugnissen (mit Ausnahme der Handelsförderung,1 die Gegenstand des Zusammenarbeitsabkommens vom 17. Juni 1994 über die Wirtschafts- und Handelsattachés der Regionen und über die Modalitäten zur Förderung des Exports ist) , die Absprache mit dem Leiter der Vertretung im Hinblick auf die Kontakte und die Korrespondenz mit den offiziellen Behörden des Empfangsstaates sowie die gegenseitige Unterstützung und Benachrichtigung zwischen den Vertretern der Gemeinschaften und/oder Regionen und dem Leiter der Vertretung.

Kapitel III macht, wie weiter unten erläutert wird, die Rolle des Leiters der Vertretung deutlich, insbesondere was die diplomatische Autorität und die Direktions- und Koordinierungsfunktion anbelangt.

Kapitel IV erinnert an den Grundsatz, nach dem das Netz der diplomatischen und konsularischen Vertretungen von Belgien im Ausland und die diesen Vertretungen jeweils zuerkannte Gerichtsbarkeit den normalen institutionellen und funktionellen Rahmen der Amtsbereiche der Vertreter der Gemeinschaften und/oder Regionen bilden.

Diese Amtsbereiche können auf Anfrage der Gemeinschaften und/oder Regionen vom föderalen Minister der Auswärtigen Angelegenheiten im Rahmen des bestehenden politischen und diplomatischen Umfeldes und nach erfolgtem Einverständnis der zuständigen Behörden des oder der betreffenden Länder erweitert werden.

Kapitel V stellt die Modalitäten der Übernahme der Kosten klar, und zwar aufgrund des allgemeinen Prinzips nach dem die Gemeinschaft und/oder Region die Kosten trägt, die sich aus der Anwesenheit ihrer Vertreter innerhalb der diplomatischen und konsularischen Vertretungen ergeben. Es werden drei Arten van Kosten zu Lasten der Gemeinschaft und/oder Region unterschieden, nämlich eine Beteiligung an der vom Staat gezahlten Miete, eine der benutzten Nettofläche entsprechende Beteiligung an den allgemeinen Kosten und eine Übernahme der Kosten für die Inneneinrichtungen und den Unterhalt der zugewiesenen Räume. Außerdem herrscht Einstimmigkeit über das Prinzip, nach dem spezifische Kosten, die van einer Partei auf Anfrage einer anderen Partei eingegangen werden, van der antragstellenden Partei getragen werden, nachdem die andere vorher ihre Zustimmung gegeben hat.

Kapitel VI fast eine Reihe van Verwaltungsbestimmungen zusammen, die infolge der Unterbringung der Vertreter -der Gemeinschaften und/oder Regionen innerhalb der Kanzleien der diplomatischen und konsularischen Vertretungen notwendig geworden sind und aus der engen Zusammenarbeit zwischen dem Föderalstaat und den Gemeinschaften und/oder Regionen innerhalb dieser Vertretungen hervorgehen.

Diese Verwaltungsbestimmungen betreffen insbesondere die Modalitäten der Anwerbung des Hilfspersonals für die Gemeinschaften und/oder Regionen, die Modalitäten in bezug auf die fürs gesamte Personal geltende Sicherheitsüberprüfung und die Modalitäten für die Verwendung von Briefbögen mit Briefkopf der diplomatischen oder konsularischen Vertretung.

Auch ist vorgesehen, dass die Vertretungen den Gemeinschaften und/oder Regionen direkt eine Kopie ihres jährlichen politischen und wirtschaftlichen Berichts zukommen lassen und dass die Vertreter der Gemeinschaften und/oder Regionen den Föderalbehörden eine Kopie ihres jährlichen Berichts übermitteln. Dies gilt ebenfalls für Gelegenheitsberichte, die für die Parteien nützlich sind.

In den Schlussbestimmungen sind vorgesehen: die Gründung einer Arbeitsgruppe, die sich aus Vertretern der Parteien zusammensetzt und beauftragt ist, für die Interministerielle Konferenz "Außenpolitik“ (IKAP) in regelmäßigen Abständen die Verwirklichung der Bestimmungen des Zusammenarbeitsabkommens zu überprüfen; die Aufhebung der vier früheren Protokolle; das Inkrafttreten des Zusammenarbeitsabkommens ab dem Datum seiner Unterzeichnung die Modalitäten für eine Revision seiner Bestimmungen und der Umstand, dass die Erläuterungen integraler Bestandteil des Zusammenarbeitsabkommens sind.

INTERPRETATIVER KOMMENTAR ZU DEN ARTIKELN

Artikel 3

In Artikel 3 wird ein Unterschied gemacht zwischen dem in der Überschrift des Zusammenarbeitsabkommens benutzten Oberbegriff ''Vertreter der Gemeinschaften und der Regionen“ und den tatsächlich benutzten Titeln Attaché, Delegierter oder, ausnahmsweise, Generaldelegierter.

Die Gemeinschaften oder Regionen, die es für zweckmäßig halten, können dem föderalen Ministerium der Auswärtigen Angelegenheiten in der Tat vorschlagen, ausnahmsweise den auf einen einzigen Fall beschränkten Titel “Generaldelegierter der .......... Gemeinschaft oder der ..........

Region" zu benutzen. Das föderale Ministerium der Auswärtigen Angelegenheiten unterbreitet den Behörden des Empfangsstaates diesen Vorschlag.

Artikel 4

Artikel 4 stellt klar, dass in den Kontakten der Vertreter der Gemeinschaften und/oder Regionen nur der obenerwähnte offizielle Titel benutzt werden darf. Da die vorerwähnten Vertreter zu einer diplomatischen oder konsularischen Vertretung von Belgien gehören, impliziert die Benutzung dieses Titels notwendigerweise den begleitenden Vermerk der betreffenden Vertretung.

Artikel 5

In Artikel 5 wird an die üblichen Regeln in Sachen Kennzeichnung der Büros durch ein Schild erinnert. Notwendig ist ein korrekter Vermerk der Vertretung und der offiziellen Bezeichnung sowohl der betreffenden Gemeinschaft und/oder Region als des Titels des jeweiligen Agenten.

Die Übersetzungen vorerwähnter Vermerke werden in einem Abkommen zwischen den betreffenden Parteien im Rahmen der Arbeit der durch Artikel 15 eingesetzten Arbeitsgruppe behandelt.

Im Falle einer Fusion der Gemeinschaftsregierungen mit den Regionalregierungen werden die obengenannten offiziellen Bezeichnungen 1m Rahmen: spezifischer bilateraler Abmachungen mit dem föderalen Ministerium der Auswärtigen Angelegenheiten festgelegt.

Was die Beflaggung der in Artikel 5 erwähnten und zur Vertretung gehörenden Büros anbelangt, werden die gebräuchlichen sowohl belgischen als auch örtlichen Regeln angewandt. Demzufolge wird die Flagge der Gemeinschaft und/oder Region der Nationalflagge hinzugefügt. Dies geschieht auf jeden Fall anlässlich von Veranstaltungen der Gemeinschaft und/oder der Region innerhalb der Vertretung (so z.B. anlässlich der Feierlichkeiten zum Fest der Gemeinschaft und/oder der Region,. bei der Anwesenheit eines Mitglieds der Regierung der Gemeinschaft und/oder der Region oder anlässlich einer offiziellen Veranstaltung oder Aktivität auf Initiative einer Gemeinschaft und/oder Region), es sei denn, es gäbe Einwände seitens des Empfangsstaates.

Artikel 8

Artikel 8 beschäftigt sich insbesondere mit der autonomen Zuweisung der Aufgaben und Aufträge der Vertreter der Gemeinschaften und/oder Regionen . durch ihre eigenen Behörden, denen gegenüber sie verantwortlich sind und völlig autonom handeln.

Die Kontakte und die Korrespondenz mit den offiziellen Behörden des Empfangsstaates erfolgen in Absprache mit dem Leiter der Vertretung.

Diese Absprache wird auf pragmatische Weise organisiert. Sie erfordert kein formelles Abkommen, setzt aber gegenseitige Information -voraus, die auf einem Verhältnis von gegenseitigem Vertrauen und Respekt basiert.

Artikel 9

In Artikel 9 werden einerseits die Modalitäten der gegenseitigen Hilfeleistung und Übermittlung von Informationen zwischen den Vertretern der Gemeinschaften und/oder Regionen und dem Leiter der Vertretung verdeutlicht; sie erfolgen im Geiste der Zusammenarbeit, der Gegenseitigkeit und der föderalen Loyalität und in dem Maße, wie es die zur Verfügung stehenden Arbeitskräfte und Mittel erlauben.

Andererseits setzt die Beteiligung der Vertreter der Gemeinschaften und/oder Regionen an der internen Koordination der Vertretung, sowohl was die Angelegenheiten der Gemeinschaften und/oder Regionen als auch den allgemeinen Rahmen der bilateralen und/oder multilateralen Beziehungen betrifft, eine bestimmte Regelmäßigkeit derartiger interner Koordinierungen und einen auf Gegenseitigkeit beruhenden Informationsaustausch in Anwendung der Artikel -9 und 10 voraus. Unabhängig von diesem allgemeinen und gegenseitigen Informationsaustausch ist

jedes Mal, wenn es nützlich erscheint, für spezifische Punkte eine Einzelkonzertierung zwischen dem Leiter der Vertretung und den Vertretern der Gemeinschaften und/oder Regionen erwünscht.

Artikel 10

In Artikel 10 wird festgelegt, dass der Leiter der Vertretung seine Direktions- und Koordinierungsrolle ausübt 1 unbeschadet der von der Sache her autonomen Ausübung der Ämter der Gemeinschafts- und/oder Regionalvertreter entsprechend den den Gemeinschaften und/oder Regionen erteilten Befugnissen. Das beinhaltet, dass der Leiter der Vertretung über die Aktivitäten der Vertreter der Gemeinschaften und/oder Regionen in seiner Gerichtsbarkeit auf dem Laufenden gehalten wird, insbesondere auf dem weg der obenerwähnten internen Koordinationsversammlungen oder auf dem Weg der Einzel Konzertierungen.

Gemäß der Diskretionspflicht der Mitglieder der Vertretung setzt jede öffentliche Erklärung seitens der Vertreter der Gemeinschaften und/oder Regionen insbesondere der Presse oder den Massenmedien gegenüber entsprechend der Redefreiheit der S:taatsbediensteten eine vorherige Benachrichtigung ihrer zuständigen übergeordneten Behörde voraus, und zwar in Absprachemit dem Leiter der Vertretung. Diese Absprache ist im selben Sinne zu verstehen, wie die, von der oben in Artikel 8 die Rede ist.

Artikel 11

Artikel 11 stellt klar, dass im Falle einer Erweiterung des Amtsbereichs zugunsten von nicht residierenden Vertretern der Gemeinschaften und/oder Regionen die tägliche Bearbeitung der Akten der betreffenden Gemeinschaften und/oder Regionen - mit Ausnahme der spezifischen, in gemeinsamen Einverständnis zu bestimmenden Akten - weiterhin : von der betreffenden diplomatischen und konsularischen Vertretung wahrgenommen wird.

COOPERATION AGREEMENT ‘DIPLOMATIC REPRESENTATIVES’

Unauthentic English translation

Cooperation agreement of 18 May 1995 between the Federal State, the Communities and the Regions concerning the status of Community and Regional Representatives in diplomatic and consular missions (Belgian Official Gazette, 19 October 2014, err. 21 October 2014)

PRELIMINARY PROVISION

Art. 1. This cooperation agreement shall be applied in a spirit of allegiance to the federation and mutual cooperation between the Federal, Community and/or Regional authorities in Belgium, and in Belgian diplomatic and consular missions abroad.

CHAPTER I. LOCATION AND STATUS OF COMMUNITY AND/OR REGIONAL REPRESENTATIVES

Art. 2. If requested by the Community and/or Region concerned, and in concertation with the contracting parties, Community and/or Regional representatives shall be appointed to Belgium’s diplomatic and consular representations abroad.

Art. 3. 1. Unless objected to by the receiving State, Community and/or Regional representatives shall be registered on the mission's diplomatic or consu1ar list. They shall have the same rights and obligations as those granted by the receiving State to members of diplomatic and consular missions of equivalent rank and function.

2. Community and/or Regional representatives shall be officially presented by the head of the mission to the authorities of the receiving State as members of the diplomatic or

consular mission as “Attaché for the … Community or the … Region" or, if so requested by the Community or Region concerned and depending on the type of bilateral relations as "Delegate for the … Community or the … Region" or for one such person only for each Community or Region, as "General Delegate for the … Community or the … Region".

In the event of a merger between the Community and Regional Governments, the aforementioned official titles shall be adapted accordingly under specific bilateral arrangements with the Federal Ministry of Foreign Affairs.

Art. 4. The Community and or Regional representatives shall use the title by which they were officially presented in their contacts.

Art. 5. 1. Community and/or Regional representatives shall have their offices in the chancellery.

2. If additional office space is required, the offices purchased or rented by the Community and/or the Region shall, with the assent of the receiving State authorities, form part of the diplomatic or consular mission concerned.

3. If requested by the Community and/or the Region concerned, and subject to the express prior consent of the receiving State, the offices of Community and/or Regional representatives which form part of a Belgian diplomatic or consular mission may be established elsewhere than in the premises of that mission.

4. The offices of Community and/or Regional representatives, including those located away from chancellery premises (main office bui1dings), shall be identified by a plate displayed at the entrance stating: "Belgian Embassy or Belgian Consulate-General or Permanent Representation of

Belgium – Services of the Attaché or Delegate for the ..... Community" or “the Region" or “the

..... Community and the Region".

In the event of a merger between the Community and Regional Governments, the aforementioned official titles shall be adapted under specific bilateral arrangements with the Federal Ministry of Foreign Affairs.

5. For the aforementioned xxxxx.xx, the Community and/or Regional standard may be displayed alongside the national flag with the assent of the receiving State. The flags shall be flown in accordance with local rules and practices.

Art. 6. Community and/or Regional representatives in missions shall have their facilities and amenities, such as in particular separate fax and telephone lines and photocopying equipment.

CHAPTER II. PERFORMANCE OF DUTIES.

Art. 7. 1. Only the Communities and/or the Regions shall appoint Community and/or Regional representatives.

2. They shall perform their duties in accordance with the competences of the Communities and Regions, except for the trade promotion activities covered by t:he cooperation agreement of 17 June 1994 concerning Regional economic and commercial attachés and export promotion procedures.

3. The Community and/or Region concerned shall give official notice of their appointment to the Minister for Foreign Affairs, who shall in turn inform the diplomatic or consular mission concerned.

Art. 8. 1. The tasks and duties of Community and/or Regional representatives shall be assigned to them by their authorities to whom they are responsible and accountable.

2. The Community and/or Regional representatives shall act independently in all contacts with their employer.

3. Contacts and correspondence with the official authorities of the receiving State shall take place in concertation with the head of the mission.

Art. 9. 1. Available staff and resources permitting, the head of the mission shall take action on any requests for assistance made by the Community and/or Region in the form of action, information or the general promotion of their interests, and to. Prepare official missions.

2. Community and/or Regional representatives may request the assistance and cooperation of the head of the mission should additional official intervention prove necessary or helpful in carrying out their duties.

3. Conversely, the head of mission is authorized with the prior agreement of the Community and/or Region, to require the Community and/or Regional representative to cooperate with him in the performance of his general duties of representing the federation.

4. The Community and/or Regional representatives shall have access to the mission’s information on matters which are Community and/or Regional competences, or deemed helpful to the performance of their duties.

5. Enquiries pertaining to a particular Community and/or Region addressed locally to the mission shall be transmitted to the Community and/or Regional representative concerned. Where there is no such representative, they shall be addressed directly to the Community and/or Region concerned.

6. Enquiries pertaining to Community and/or Regional matters generally addressed locally to the mission shall be transmitted to the representatives of all three Communities and all three Regions.

7. Where a Community and/or Regional representative has been appointed to a mission, he shall deal exclusively with all Community and/or Regional matters, except as otherwise stipulated in article 9.2.

8. The Community and/or Regional representatives shall be involved in the internal coordination of the mission both as regards Community and/or Regional affairs and the general framework of bilateral relations between Belgium and the receiving State.

CHAPTER III. THE HEAD OF MISSION’S DIPLOMATIC AUTHORITY.

Art. 10. 1. Without prejudice to the provisions of articles 7 and 8, the head of mission shall have the powers of control and coordination over the members of the diplomatic or consular mission. To that end, the Community and/or Regional representatives shall keep him informed of their activities.

2. The Community and/or Regional representatives shall act under the diplomatic authority of the head of mission both inside and in their dealings outside the mission.

3. They shall conduct themselves personally and professionally in accordance with the rules and practices of diplomatic relations. Their conduct shall at all times be seen to be beyond reproach in the same way as other members of the mission.

4. The Community and/or Regional representatives shall have the same duty of discretion as the other members of the diplomatic or consular staff. They shall make no public statement, particularly to the press, of which their competent authority has not first been informed, in concertation with the head of mission.

5. Disputes between members of the diplomatic or consular mission connected with the application of diplomatic status and relating to the professional activities or personal conduct of Community and/or Regional representatives shall be dealt with by concertation between the contracting parties directly concerned within the working party provided for in Article 15.

6. Problems of a disciplinary nature shall be dealt with by a uniform procedure agreed between the parties.

CHAPTER IV. OPERATING DISTRICTS.

Art. 11. 1. Community and/or Regional representatives shall carry out their duties within the operating district which is within the jurisdiction of the mission to which they are assigned. The Federal Minister for Foreign Affairs shall inform the Communities and/or the Regions beforehand of any change to the jurisdictions of diplomatic or consular missions.

2. The extent of the operating district may be extended if the political and diplomatic situation so allows and with the agreement of thee competent authorities of the country or countries concerned.

3. In the latter case, the Community and/or Regional representatives shall carry out their functions under the diplomatic authority of the head of mission concerned, and subject to his functions of control and coordination.

CHAPTER V. ACCOUNTABILITY FOR EXPENSES.

Art. 12. 1. The expenses incurred by the presence of Community and/or Regional representatives within diplomatic and consular missions shall be borne by the Community and/or Region under whose direction they fall in accordance with the following rules.

2.1. If the Federal State owns the chancellery premises, the Community and/or Region concerned shall pay a peppercorn rent (1 BF per year) for the office space occupied.

If the Federal State rents the chancellery premises, the Community and/or Region concerned shall pay rent for the net floor space occupied.

2.2. Communities and/or Regions with office space in chancelleries shall pay a percentage share of the overhead costs (water, electricity, upkeep,... ) in the proportion which the net floor space occupied bears to the net floor space occupied by other offices.

2.3. The Communities and/or Regions shall be responsible for maintaining the appointments and the upkeep of the premises assigned to them.

Accordingly, the Communities and/or Regions concerned shall be responsible for interior paintwork and wallpapering, the provision and replacement of floor coverings, adaptations required for the specific needs of Community and/or Regional services, and the purchase of furniture.

Fitting-out works and adaptations must be approved beforehand by the federal authority. The cost of repairs incurred by damage caused by Community and/or Regional personnel or visitors shall be borne by the Community and/or Region concerned.

2.4. A separate arrangement shall be made whenever refurbishments are made to the chancellery.

3. 1f extra space is required, the Community and/or Region concerned shall bear the cost.

4. The Communities and/or Regions shall pay their own message handling, fax and telephone expenses.

5. The contributions to overheads shall be paid locally through periodic payments to the missions concerned.

6. The Community and/or Region concerned shall bear the full amount of the specific costs of any official duty travel carried out by members of the diplomatic or consular mission at their request. Nevertheless, such official duty travel shall remain subject to prior authorization by the Federal Ministry of Foreign Affairs.

7. The Federal Ministry of Foreign Affairs shall bear the full amount of the specific costs of any official duty travel carried out by Community and/or Regional representatives at its request with the prior authorization of the Community and/or Region concerned.

CHAPTER VI. OTHER ADMINISTRATIVE PROVISIONS.

Art. 13. 1. For their correspondence, Community and/or Regional representatives shall use the letterhead paper of the mission to which they are attached, based on a jointly-agreed design, on which their official title and the name of the Region under whose authority they fall or for which they work may also be shown.

2. Recruitment of ancillary Community and/or Regional personnel shall be the responsibility of the Community and/or Region concerned after consulting the Federal Ministry of Foreign Affairs where the Community and/or Region applies for special employment status after recruitment.

3. The rules on security of members of diplomatic arid consular staff shall apply to all such personnel without exception.

After appointing the Community and/or Regional representatives, the Community and/or Region concerned shall submit a positive vetting request to the National Security Authority. The results of the vetting shall be communicated bach to the Community and/or Region concerned and the Ministry of Foreign Affairs.

Art. 14. Diplomatic and consular missions abroad shall send a copy of their annual economic and commercial reports directly to the Communities and/or the Regions. The Community and/or Regional representatives shall send a copy of their annual report to the Federal authorities. The same shall apply to ad hoc reports considered useful to the parties.

CHAPTER VII. CONCLUDING PROVISIONS.

Art. 15. 1. A working party in which the parties are represented shall review the implementation of the provisions of this cooperation agreement at regular intervals and, if needs be, report to the Inter-Ministerial Conference on Foreign Policy (ICFP).

2. The working party shall have power to lay down guidelines which may be needed to solve any recurrent problems.

Art. 16. This cooperation agreement repeals the "Protocols concerning the status of Community and Regional representatives abroad and to international organizations" concluded with the French Community and Walloon Region on 25 July 1988, with the Flemish Community on 9 January 1990, with the German-speaking Community on 24 October 1991, and with the Brussels Capital Region on 20 January 1994.

Art. 17. This agreement enters into force on 18 May 1995.

It is concluded without duration of time.

The provisions of this cooperation agreement may be reviewed at the instance of any contracting party. The Inter-Ministerial Conference on Foreign Policy (ICFP) shall consider an application for review within three months.

Art. 18. The Explanatory Provisions are an integrated part of this cooperation agreement.

Done in Brussels, this 18 May 1995, in one original in the Dutch, French and German languages, each being equally authentic.

Agreement with the Common Community Commission - Unauthentic English translation

Co-operation agreement concluded on 18 May 1994 between the Federal State and the United College of the Common Community Commission on the status of the representatives of the Common Community Commission in diplomatic and consular missions

Article 1. At its request and in concertation with the Federal State, representatives of the United College of the Common Community Commission shall be appointed to Belgium’s diplomatic and consular representations abroad.

Art. 2. For the matters within the competence of the Common Community Commission as an institution with legal personality for the Brussels Capital Region, the dispositions contained in the cooperation agreement between the Federal State, the Communities and the Regions concerning the status of Community and Regional Representatives in diplomatic and consular missions shall apply to this agreement.

Art. 3. For the matters within the competence of the Common Community Commission as an institution with legal personality for the Brussels Capital Region, the United College of the Common Community Commission shall be involved in the meetings of the working party charged with the review of the implementation of said agreement as provided for in its article 15.

Art. 4. This agreement enters into force on 18 May 1995.

It is concluded without duration of time.

Document Metadata

Table of Contents

Samenwerkingsakkoord

Document Metadata