HC 5a, 10 december 2019, overdracht aandelen, huwelijk, echtscheiding en geregistreerd partnerschap
HC 5a, 10 december 2019, overdracht aandelen, huwelijk, echtscheiding en geregistreerd partnerschap
Overdracht aandelen
Vb. Sanoma is een Fins bedrijf en geeft bladen als Xxxxxx Xxxx, Margriet en Libelle uit. Het is een moederonderneming. Er zijn meerdere werkmaatschappijen in verschillende landen, waaronder Nederlandse tak. Sanoma houdt in ‘Nederland BV’ 100% van de aandelen. DpG Media Group is een Belgische maatschappij. Zij heeft een overeenkomst met Sanoma, waarbij de aandelen worden overgenomen voor 460 miljoen euro. Het IPR is van toepassing. Welk recht is van toepassing op de overeenkomst? Welk recht is van toepassing op de aandelenoverdracht?
Bij de overdracht van aandelen moet er verschil worden gemaakt tussen de verbintenisrechtelijke en goederenrechtelijke aspecten. Het verbintenissenrecht is de overeenkomst. Rome I is van toepassing (art. 3 en 4), dus zonder rechtskeuze is het recht van het woon- of vestigingsland van de verkopende aandeelhouder van toepassing. Het gaat niet om de plaats waar de kenmerkende prestatie (de levering) wordt gemaakt. De goederenrechtelijke vraag ziet op de overdracht. Boek 10 BW is van toepassing. Art. 10:138 BW: het goederenrechtelijke regime met betrekking tot een aandeel op naam wordt beheerst door het recht dat van toepassing is op de vennootschap die het aandeel uitgeeft dan wel heeft uitgegeven. Art. 10:135 lid 1 en 2 BW geven aan wat valt onder het goederenrechtelijke regime: de vatbaarheid van de overdracht, de vereisten voor overdracht, etc. Die bepaling geldt ook ten aanzien van de vestiging van zekerheidsrechten op aandelen. Art. 10:118 BW ziet op de incorporatieleer, dus het recht waarnaar de vennootschap is opgericht, dus in het voorbeeld het Nederlandse recht. De overdracht van de aandelen wordt beheerst door het Nederlandse recht.
Huwelijk en geregistreerd partnerschap in Nederland
Wanneer zijn echtgenoten bevoegd om in het huwelijk te treden? In welke vorm moet het huwelijk worden gesloten? Dit zijn de voorvragen op de vraag of een huwelijk geldig is en welk recht erop van toepassing is. Het Haags Huwelijksverdrag 1978 is van toepassing. Xxxx 00 XX geeft ook regels omtrent het huwelijk. In principe gaat een verdrag voor de Nederlandse wet, maar het Haags Huwelijksverdrag staat het landen toe de eigen conflictregels toe te passen als die soepeler zijn. In de praktijk wordt in Nederland Boek 10 BW toegepast.
Wanneer is een echtgenoot bevoegd om in het huwelijk te treden en welk recht is van toepassing? Art. 10:28 BW: de bevoegdheid is onderworpen aan het Nederlandse recht. Voor het geregistreerd partnerschap geldt art. 10:60 lid 2 BW. Art. 10:30 BW geeft het uitgangspunt voor de vorm van het huwelijk. Elk huwelijk moet worden voltrokken ten overstaan bij de ambtenaar van de burgerlijke stand. Het Nederlandse recht is dus van toepassing, dus ondertrouw, ja-woord etc. Als een huwelijk op een buitenlandse ambassade of consulaat wordt gesloten, dan kan het zo zijn dat het buiten de Nederlandse ambtenaar van de burgerlijke stand om kan. Een buitenlands consulair ambtenaar kan bevoegd zijn om een huwelijk te betrekken, als beide echtgenoten niet over de Nederlandse nationaliteit bezitten.
Wanneer is een huwelijk dat in het buitenland is gesloten, in Nederland geldig? Art. 10:31/61 BW: een buitenlands huwelijk kan worden erkend als het huwelijk geldig is gesloten volgens het recht van het land van huwelijksvoltrekking. Voor een huwelijk gesloten in Las Vegas is de vraag of het huwelijk volgens het recht van Las Vegas een geldig huwelijk is. Zo ja, dan wordt het huwelijk in Nederland erkend. Het IPR valt onder het recht van het land. Het huwelijk moet geldig zijn in het land van huwelijksvoltrekking voordat het huwelijk in Nederland kan worden voltrokken. Art. 10:31 lid 4 BW: als er een buitenlandse huwelijksakte is opgemaakt, dan is het uitgangspunt dat wordt vermoed dat het huwelijk geldig is. De andere echtgenoot kan tegenbewijs leveren.
De in het buitenland gesloten huwelijken kunnen in Den Haag worden ingeschreven, zodat ze in Nederland in de registers komen. Het huwelijk wordt niet pas erkend als de registratie heeft plaatsgevonden. De registratie is niet nodig voor erkenning. Een niet ingeschreven buitenlands huwelijk kan worden erkend. De openbare orde-exceptie kan worden toegepast als het buitenlands recht de fundamentele normen en waarden schaadt. Vb. Een meisje in Saoedi-Xxxxxx kan op veertienjarige
leeftijd in het huwelijk treden met een veertigjarige man. Dat huwelijk wordt in Nederland niet erkend, omdat het in strijd is met onze openbare orde (art. 10:32 BW). Een nuance is opgenomen in zowel art. 10:32 sub a en c BW: de erkenning van een polygaam huwelijk stuit af op de Nederlandse openbare orde als een van de echtgenoten op het moment van huwelijkssluiting een band heeft met Nederland.
In de praktijk is de vraag vaak of het huwelijk wel rechtsgeldig is gesloten. Dit is van belang voor een eventuele echtscheiding. Bij afstammingsrecht is het ook van belang, want daar is verschil in of het kind binnen of buiten een huwelijk is geboren. Naar welk recht moet de voorvraag worden beantwoord? Art. 10:33 BW: de voorvraag over de erkenning van een huwelijk wordt beantwoord volgens het eigen IPR, want er is daarbij sprake van een zelfstandige aanknoping.
Xxxxx (1926) was getrouwd met moeder (overleden in 2003). Ze hebben een zoon, wonend te Canada. Xxxxx heeft een nieuwe vrouw, afkomstig uit Ghana. Ze hebben sinds 18 juni 2013 een samenlevingscontract. Zij woont afwisselend in Nederland en Ghana. In maart 2014 gaat de vader naar de notaris voor een testament. De zoon is enig erfgenaam en krijgt legaten voor de Ghanese vrouw. In september 2014 wil de Ghanese vrouw naar Nederland verhuizen met haar kinderen. De vader laat in juni weten dat hij er tegen opziet. Op 12 juli 2014 neemt de Ghanese vrouw contact op met de zoon en blijkt dat de vader met een vrouw uit Rwanda op vakantie is geweest. Op 23 juli 2014 stuurt de zoon aan de Ghanese vrouw om op verzoek van de vader de relatie te beëindigen. In oktober 2014 gaat de vader naar de notaris en wijzigt zijn testament. De zoon is enkel enig erfgenaam. De vader staat in het testament als ongehuwd. Op 21 januari 2015 overlijdt de vader. De zoon vraagt om afgifte van de spullen aan de vrouw uit Rwanda. De vrouw zegt dat ze de auto geschonken heeft gekregen. In december 2016 ontvangt de zoon een brief van de advocaat van de vrouw uit Rwanda, waarin staat dat ze gehuwd is met de vader in Rwanda. De helft van het vermogen is dus van de vrouw. De hoofdvraag is of het huwelijk in Rwanda gesloten erkend kan worden in Nederland. De vrouw heeft twee huwelijksakten, maar zijn onderling tegenstrijdig en bevatten feitelijke fouten. De rechtbank oordeelt dat aan de akten geen vermoeden van een geldig huwelijk wordt ontleend. Het Hof gaat ook uit van twee akten en onderzoekt het Rwandese recht. Het huwelijk moet op een bepaalde wijze en vooraf aangekondigd zijn. uit niets blijkt dat dat heeft plaatsgevonden. Ook moeten van beide echtgenoten familieleden of kennissen bij de huwelijksvoltrekking zijn geweest. Het Hof oordeelt dat het huwelijk tussen de vader en de vrouw niet geldig kan zijn.
Echtscheiding
Voor de rechtsmacht is Brussel II-bis van toepassing en daarnaast art. 1-14 Rv. Voor het toepasselijke recht is art. 10:56 BW van toepassing. Nederland past de Rome III-Verordening niet toe. Voor de erkenning zijn er twee bronnen: Brussel II-bis en art. 10:57-59 BW. Voor de rangorde van de bronnen is de vraag of er sprake is van samenloop. Eerst kijken of de casus valt in het toepassingsgebied van Brussel II-bis. Als de verordening niet van toepassing is, dan ga je naar Wetboek van Rechtsvordering. In een procedure tot echtscheiding gaat het vaak ook om huwelijksvermogensrecht en alimentatie. Het gaat in de procedure om verschillende onderwerpen, waarvoor de Nederlandse rechter per onderwerp moet bepalen of hij bevoegd is en welk recht toegepast moet worden.
Het materiële toepassingsgebied van Brussel II-bis is de burgerlijke zaken betreffende echtscheiding (art. 1 lid 1 sub a). Temporeel is de verordening van toepassing op zaken die op of na 1 maart 2005 worden aangeboden bij de rechter (art. 64 jo. 72). Het formele toepassingsgebied: de verwerende echtgenoot heeft de nationaliteit van of gewone verblijfplaats in lidstaat (art. 6 en 7). Uit het Xxxxxxxxx Xxxxx-arrest volgt dat als de echtgenoot geen gewone verblijfplaats heeft in een lidstaat of die nationaliteit heeft, maar de bevoegdheid van een lidstaat-rechter volgt uit art. 3 Brussel II-bis, dan is de Brussel II-bis van toepassing. Als aan beide regels niet is voldaan, dan is Brussel II-bis formeel niet van toepassing.
Art. 3 Brussel II-bis gaat over de bevoegdheid van de rechter. De bevoegdheidsgronden zijn nevengeschikt, dus er hoeft maar aan één van de bevoegdheidsgronden voldaan te worden voor de bevoegdheid van de Nederlandse rechter. De gronden zijn bijvoorbeeld de gewone verblijfplaats in Nederland of de verweerder heeft verblijfplaats in Nederland. De rechter is ook bevoegd als de
verzoeker meer dan een jaar verblijf heeft in Nederland of als de verzoeker 6 maanden heeft verbleven in Nederland en de Nederlandse nationaliteit heeft. een andere grond is de gemeenschappelijke nationaliteit. Vb. Een man heeft Nederlandse en Belgische nationaliteit. De vrouw heeft Nederlandse nationaliteit. Er moet een effectiviteitstoets worden uitgeoefend, om te kijken of de man meer banden heeft met Nederland of België. Als het dan België is, dan is er geen gemeenschappelijke nationaliteit. Bij de realiteitstoets wordt er gekeken of een persoon feitelijk wel verbonden is met het land van de rechter. In het kader van art. 3 Brussel II-bis hoeft de effectiviteitstoets en realiteitstoets niet plaats te vinden. Het enkel hebben van een nationaliteit is voldoende om te kunnen voldoen aan de grond ‘gemeenschappelijke nationaliteit’ (Hadadi/Xxxxx).
Als Brussel II-bis niet van toepassing is, dan kan je naar art. 1-14 Rv. In art. 4 lid 1 Rv staat dat Brussel II-bis naar analogie moet worden toegepast. Dit is vaag, want je kan niet komen tot de bevoegdheid van een Nederlandse rechter als echtscheidingsrechter. De Nederlandse rechter komt in rechtsvordering als Brussel II-bis niet van toepassing is, dus de Nederlandse rechter is niet bevoegd op grond van Brussel II-bis. Via art. 4 lid 1 Rv naar Brussel II-bis leidt dan niet tot bevoegdheid van de rechter. De rechter moet zich in zo’n geval onbevoegd verklaren.
Vb. Een man en vrouw hebben Belgisch-Nederlandse nationaliteit. Ze zijn getrouwd in 2005 met huwelijkse voorwaarden, waarin iedere gemeenschap is uitgesloten. De rechtskeuze is Belgisch recht. In 2019 vertrekt meteen uit de echtelijke woning en gaat wonen in Amsterdam. De vrouw blijft met kinderen in België. Is de Nederlandse rechter bevoegd? Brussel II-bis is van toepassing, want materieel, temporeel en formeel van toepassing. Formeel, want de nationaliteit. De Nederlandse rechter is bevoegd, want de man en vrouw hebben een gemeenschappelijke nationaliteit (art. 3 Brussel II-bis). De man woont in Nederland, dus zijn verblijfplaats is in Nederland. Dit levert ook bevoegdheid op van de Nederlandse rechter, nu het gaat om een gemeenschappelijk verzoek.
Vb. Nederlandse man en Surinaamse vrouw. Ze zijn in 2000 getrouwd en de vrouw verkrijgt iets later de Nederlandse nationaliteit. Ze trouwen in huwelijkse voorwaarden zonder rechtskeuze. In 2001 vertrekken ze naar de VS, waar een dochter wordt geboren. In 2019 gaat de man voor zijn werk naar Londen. De vrouw blijft met de dochter achter in VS. De man dient een echtscheidingsverzoek in bij de Nederlandse rechter. Is deze bevoegd? Brussel II-bis: materieel, temporeel. Formeel: de vrouw heeft nadat het huwelijk is gesloten de Nederlandse nationaliteit gekregen. Voor de formele toepassing is de nationaliteit of de gewone verblijfplaats van de verwerende echtgenoot (de vrouw) van belang. De vrouw heeft op het moment van het aanhangig maken van het echtscheidingsverzoek de Nederlandse nationaliteit. Brussel II-bis is van toepassing. Art. 3 lid 1 sub a: de Nederlandse rechter is bevoegd, want op het moment van indienen van het verzoek hebben de man en vrouw een gemeenschappelijke nationaliteit.
Welk recht moet worden toegepast, indien hij bevoegd is? De vraag is welke gronden er aanwezig moeten zijn om de echtscheiding toe te wijzen. Voor Nederlands recht moet er sprake zijn van duurzame ontwrichting. Dat is een papieren tijger, want als een echtgenoot zegt dat er sprake van is, dan heeft een verweer eigenlijk geen zin. Het toepasselijke recht volgt uit art. 10:56 BW. Lid 1 en 2: als gesteld wordt dat er sprake is van duurzame ontwrichting, dan is Nederlands recht van toepassing. een uitzondering geldt als de echtgenoten allebei een buitenlandse nationaliteit bezitten, want dan mogen ze kiezen voor het echtscheidingsrecht van het land van hun buitenlandse nationaliteit.
HC 5b, 13 december 2019, erkenning buitenlandse echtscheiding & huwelijksvermogensrecht Brussel II-bis is van toepassing op echtscheidingsverzoeken. Als het gaat om huwelijksontbinding, dan zijn er twee varianten: echtscheiding en eenzijdige huwelijksontbinding. Voor de erkenning maakt het verschil hierin uit. Bij echtscheiding zijn er verschillende toepasselijke bronnen: Brussel II-bis, Haags Verdrag 1970, Luxemburgs Verdrag 1967 en art. 10:57 BW. Voor de twee hiervoor genoemde verdragen geldt een beperkt belang, omdat soepelere regels voor erkenning van lidstaten mogen worden toegepast, zoals art. 10:57 BW. Voor eenzijdige huwelijksontbindingen geldt Brussel II-bis niet, maar art. 10:58 BW.
Uit Brussel II-bis volgt dat een echtscheiding die is uitgesproken in een andere lidstaat, wordt erkend in alle andere lidstaten. Er hoeft dan geen nieuwe echtscheidingsprocedure te worden gevoerd. De erkenning is van rechtswege. In art. 22 staan weigeringsgronden, zoals de openbare orde, verstekverlening of strijd met een eerdere beslissing die erkend kan worden. Erkenning vindt automatisch plaats (art. 21). De lidstaat mag niet toetsen op de rechter die echtscheiding heeft uitgesproken bevoegd was en of hij het juiste recht heeft toegepast en of de beslissing inhoudelijk wel juist is (art. 24-26).
Art. 10:57 BW: echtscheidingsbeslissingen afkomstig uit niet-lidstaten. ‘Favor divorti’ betekent dat de buitenlandse beslissing zo veel mogelijke wordt erkend. De beslissing moet afkomstig zijn van een rechter of een andere autoriteit (dus niet eenzijdige ontbinding). Een buitenlandse echtscheidingsbeslissing wordt erkend als de buitenlandse rechter of autoriteit rechtsmacht toekwam om de echtscheiding uit te spreken en de beslissing het gevolg is van een procedure waarin een behoorlijke rechtspleging aanwezig was. De vraag is hoe de rechtsmacht wordt getoetst. Er wordt onderzocht of de buitenlandse rechter bevoegdheid heeft aangenomen op een aanvaardbare bevoegdheidsgrond. Als dat niet het geval is, dan is dat een reden om de beslissing niet te erkennen. Lid 2 geeft een alternatief voor als de erkenning niet tot stand kan komen op grond van lid 1. De erkenning kan geschieden als de andere echtgenoot heeft ingestemd met de echtscheiding of inmiddels daarin heeft berust. Of er sprake van instemming is, moet worden getoetst. Bij een gemeenschappelijk verzoek is er al gauw instemming door de echtgenoot. Ook is er een instemming als de echtgenoot een verzoek doet tot vaststelling van de alimentatie. Berusting vindt plaats naderhand, bijvoorbeeld als de echtgenoot hertrouwt.
Art. 10:58 BW: eenzijdige huwelijksontbinding. Ten eerste kan hier alleen sprake van zijn als de huwelijksontbinding heeft plaatsgevonden in het buitenland. In Nederland kan er geen sprake zijn van ‘verstoting’. Voorwaarde voor de geldigheid in Nederland is dat de huwelijksontbinding in overeenstemming is met het recht van degene die verstoot. De verstoting moet ook geldig zijn in het land waar het heeft plaats gevonden. De andere echtgenoot moet uitdrukkelijk of ondubbelzinnig hebben ingestemd met de verstoting of nadien berust in de verstoting. Als niet aan de voorwaarden is voldaan, dan wordt in Nederland de verstoting niet erkend.
Art. 10:59 BW: als erkenning via art. 10:57 of 10:58 BW in strijd is met openbare orde, dan kan de erkenning achterwege blijven op die grond.
Vb. De man is Soedanees. De vrouw is Somalisch. Ze wonen in België. De man verstoot zijn vrouw op vakantie in Pakistan. De vrouw verhuist naar Nederland. De vrouw eist in Nederland de bruisgave op. Kan de verstoting in Nederland worden erkend? Het recht moet in overeenstemming zijn met het Soedanese (nationaliteit man) en Pakistaanse recht (plaats van verstoting). De vrouw vraagt bruidsgave op, dus ze berust in de verstoting. De verstoting kan worden erkend, mits de verstoting in overeenstemming is met benoemde rechtsstelsels.
Huwelijksvermogensrecht
Voor het toepasselijke recht zijn de bronnen: Haags Huwelijksgevolgenverdrag 1905, Haags Huwelijksvermogensverdrag 197, art. 10:42-53 BW en Huwelijksvermogensrechtverordening. Uit het arrest ‘Chelouch/Xxx Xxxx’ volgt een regel voor welk recht van toepassing is op het huwelijksvermogensrecht. Aan de hand van het overgangsrecht moet worden gekeken welke verordening of welk verdrag van toepassing is.
De temporele reikwijdte
Het Verdrag van 1905 (23 augustus 1912 tot 23 augustus 1977) ziet op het huwelijksvermogensrecht en was formeel alleen van toepassing als de man de nationaliteit van een verdragsland had. In ‘Chelouch/Xxx Xxxx’ van 10 december 1976 formuleert de Hoge Raad een nieuwe regel en gold tot 1 september 1992. Vanaf dat moment geldt Verdrag 1978. Sinds 29 januari 2019 geldt de Huwelijksvermogensrechtverordening.
Huwelijksvermogensrechtverordening
Verordeningen worden niet toegepast in Denemarken, het Verenigd Koninkrijk, Ierland, Polen, Hongarije, Letland, Litouwen, Roemenië en Slowakije. Voor Denemarken is het ten aanzien van Brussel I-bis zonde, want de verordening bracht erkenning van rechterlijke beslissingen met zich mee.
In Europa geldt dat een IPR-verordening enkel met algemene stem kan worden aangenomen. Als een lidstaat tegen is, dan komt de verordening er niet. In 2016 werd huwelijksvermogensrechtverordening niet goedgekeurd door twee landen. De andere landen zijn naar een commissie gegaan om samen te werken om de huwelijksvermogensrechtverordening toe te passen. Het is een verordening in het kader van de nauwere samenwerking. De verordening spreekt over lidstaten, maar daaronder vallen de deelnemende lidstaten (18 lidstaten). De niet-deelnemende lidstaten vallen niet onder het begrip ‘lidstaat’ van de verordening. Nederland neemt deel aan de nauwere samenwerking en past de verordening toe.
De verordening regelt het gehele huwelijksvermogensrecht met betrekking tot het IPR: rechtsmacht, toepasselijk recht, erkenning en tenuitvoerlegging. De temporele toepassing moet worden gesplitst. Voor de bevoegdheid van de rechter geldt dat voor de toets voor bevoegdheid moet worden gekeken naar of de zaak op of na 29 januari 2019 is ontstaat. Voor de conflictregels geldt dat het moet gaan om huwelijken gesloten op of na 29 januari 2019. Als het een ouder huwelijk betreft, dan is in beginsel de verordening niet van toepassing, tenzij de echtgenoten op of na 29 januari 2019 een rechtskeuze hebben uitgebracht. Het materiële toepassingsgebied: huwelijksvermogensstelsels (art. 1). Dit begrip moet autonoom worden uitgelegd, waaronder de definities in art. 3, dus vermogensrechtelijke verhouding ontstaan door huwelijk of ontbinding ten aanzien van elkaar en ten aanzien van derden. In art. 1 lid 2 worden onderwerpen uitgesloten, zoals erfopvolging, alimentatie en erkenning van het huwelijk. De verordening is niet van toepassing op de vraag wanneer een buitenlands huwelijk erkend moet worden. Het formele toepassingsgebied moet gesplitst worden. Voor de rechtsmacht-regels geldt dat ze universeel worden bepaald. Als de verordening geen bevoegdheid geeft, dan mag de Nederlandse rechter niet zijn bevoegdheid vaststellen op grond van Wetboek van Rechtsvordering. Voor de conflictregels geldt dat de verordening een universeel toepassingsgebied heeft (art. 20). De erkenning, uitvoerbaarheid en tenuitvoerlegging vallen slechts onder het toepassingsgebied ten aanzien van beslissingen, authentieke akten en gerechtelijke schikkingen afkomstig uit deelnemende EU-lidstaten (art. 36, 42 en 58-60).
Wanneer is de rechter bevoegd om kennis te nemen? De regels van internationaal bevoegdheidsrecht zijn van openbare orde. De Nederlandse rechter is ambtshalve gehouden te onderzoeken of hem rechtsmacht toekomt. Art. 10:2 BW: dit geldt ook voor het conflictenrecht. In hoger beroep is er een verschil. Ook bij het hof zal de rechter moeten toetsen of de Nederlandse rechter rechtsmacht toekomt. Zo niet, dan zal de rechter zich onbevoegd moeten verklaren. Dit is niet zo met betrekking tot de toepassing van het conflictenrecht. Het Hof hoeft dus niet ambtshalve te kijken naar het toepasselijke recht. Het Hof is gehouden aan het toepasselijke recht als de partijen niet grieven over dat recht.
De vraag naar het huwelijksvermogensrecht kan aan de orde komen bij een erfrechtelijke kwestie. Vraagstukken zullen dan zien op huwelijkse voorwaarden, gemeenschap van goederen, et cetera. In art.
4 staat dat de rechter die bevoegd is ten aanzien van de erfopvolging ook bevoegd om het huwelijksvermogensrechtelijke vraagstuk te beantwoorden. Het is een accessoire bevoegdheid. Ook komen die vraagstukken aan de orde bij een echtscheidingsprocedure. Uit art. 5 volgt een accessoire bevoegdheid. de rechter die volgens Brussel II-bis bevoegd is om echtscheiding te beoordelen, mag ook
de vragen rondom het huwelijk beantwoorden. Het tweede lid maakt een uitzondering op de hoofdregel. Als de rechter om zich bevoegd te achten een beroep moet doen op de gronden ‘gewone verblijfplaats van verzoeker (art. 3 Brussel II-bis), dus 12 maanden of 6 maanden en nationaliteit’, dan is de rechter ook bevoegd ten aanzien van de verdelingsvraagstukken als de echtgenoten daarover een overeenkomst hebben gesloten. Als de overeenkomst er niet is, dan is de rechter niet op grond van art. 5 bevoegd om ook over de verdelingsvraagstukken te oordelen. De partijen moeten daarvoor dan naar een andere rechter.
De zelfstandige verdelingszaken vallen niet onder art. 4 of 5. Art. 6 gaat over de bevoegdheid in andere gevallen: zelfstandige procedures en procedures waarin op basis van art. 5 geen enkele lidstaatrechter bevoegd is. De bepaling moet in chronologische volgorde worden gelezen. Als de eerste geen bevoegdheid oplevert, dan door naar de volgende, enzovoort. Het is een hiërarchische volgorde.
In de uitspraak van Rechtbank Rotterdam van 16-10-2019 ging het om een geschil van twee echtgenoten over de verdeling van de levensverzekering en kosten onderhoud aan het Nederlandse huis. Beide zijn Nederlander. De man is verhuist naar Oostenrijk. De vrouw woont in Nederland. Is de Nederlandse rechter bevoegd? De huwelijksvermogensrechtverordening is van toepassing. Art. 6 brengt mee dat er moet worden gekeken naar de gemeenschappelijke gewone verblijfplaats. Die is er in casu niet. Dan kijken naar de volgende: tijdens het huwelijk woonden ze samen in Nederland en de vrouw woont nog in Nederland. De Nederlandse rechter is dus bevoegd op grond van art. 6 aanhef en sub b.
Vb. Nederlandse man en Braziliaanse/Spaanse vrouw. Ze zijn gehuwd in 2005 in Brazilië en zijn daarna in Spanje gaan wonen. Het huwelijk loopt in 2018 op de klippen. De man vestigt zich in Nederland. In mei 2019 maakt de man de echtscheidingsprocedure aanhangig en vraagt om verdeling. Is de Nederlandse rechter bevoegd? Materieel, temporeel en formeel is de huwelijksvermogensrechtverordening van toepassing. Art. 5 is van toepassing. de rechter die bevoegd is ten aanzien van de echtscheiding is ook bevoegd ten aanzien van de verdeling, met uitzondering van een overeenkomst. Brussel II-bis voor de bevoegdheid van de Nederlandse rechter toepassen. De Nederlandse rechter is bevoegd op grond van het feit dat de verzoeker, de man, een gewone verblijfplaats heeft van 6 maanden en de Nederlandse nationaliteit heeft. Er moet dus een overeenkomst zijn gesloten tussen de man en de vrouw over de bevoegdheid van de rechter. Zo niet, dan levert art. 5 geen bevoegdheid op voor de Nederlandse rechter. Art. 6 mag dan nog worden toegepast. Sub a is niet aan de orde. Sub b leidt tot Spanje, dus de Spaanse rechter is bevoegd. De Nederlandse rechter moet zichzelf onbevoegd verklaren.