Zitting 1971 - 11 35 0 (R 800 )
Zitting 1971 - 11 35 0 (R 800 )
Overeenkomsten inzake economische (en technische) samenwerking tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Verenigde Republiek Tanzania, de Republiek Oeganda, de Democratische Republiek Soedan en de Republiek Kenya
BRIEF VAN DE MINISTER VAN XXXXXXXXXXXX XXXXX
Xx. 0
'x-Xxxxxxxxxx, 1 juni 1971.
Ter griffie van de Tweede Kamer der Statcn-Generaal ontvangen: 18 juni 1971.
De wens, dat deze overeenkomst aan de uitdrukkelijke goedkeuring van de Staten-Generaal zal worden onder- worpen, kan door of namens de Kamer of door ten minste dertig leden der Kamer of door de Gevolmach- tigd Minister van Suriname onderscheidenlijk de Neder- landse Antillen te kennen worden gegeven uiterlijk op 18 juli 1971.
Ter voldoening aan het bepaalde in het tweede lid van arti- kel 60 en onder verwijzing naar het derde lid van artikel 61 van de Grondwet, alsook naar het eerste lid van artikel 24 van het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden, de Raad van State van het Koninkrijk gehoord, heb ik de eer U Hoog- edelgestrengc hierbij de Engelse teksten en de vertalingen in het Nederlands over te leggen van de
Overeenkomst inzake economische en technische samen- werking tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Ver- enigde Republiek Tanzania, tot stand gekomen te Dar es Salaam op 14 april 1970 (Trb. 1970, 77);
Overeenkomst inzake economische samenwerking tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Oeganda, met Protocol, tot stand gekomen te Entebbe op 24 april 1970 (Trb. 1970, 87);
Overeenkomst inzake economische en technische samen- werking tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Demo- cratische Republiek Soedan, tot stand gekomen te Khartoem op 22 augustus 1970 (Trb. 1970, 168) en de
Overeenkomst inzake economische samenwerking tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Kenya, tot stand gekomen te Nairobi op 11 september 1970 (Trb. 1970, 166).
Een toelichtende nota bij deze overeenkomsten gelieve u hiernevens aan te treffen.
Wat het Koninkrijk der Nederlanden betreft zullen deze overeenkomsten voor het gehele Koninkrijk gelden.
Aan de Gouverneurs van Suriname en van de Nederlandse Antillen is verzocht hogergenoemde stukken op 18 juni 1971 over te leggen aan de Staten van Suriname, onderscheidenlijk van de Nederlandse Antillen.
De Gevolmachtigde Ministers van Suriname en van de Nederlandse Antillen zijn van deze overlegging in kennis ge- steld.
De Minister van Buitenlandse Zaken,
X. XXXX.
Aan
de Heer Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
11350 (R800) 1
2
A. Algemeen
Toelichtende nota
een rechtvaardige schadeloosstelling dient naar objectieve maat-
Ter voortzetting van het in 1965 aangevangen beleid inzake de versterking en uitbreiding van de economische betrekkingen met, in overleg met het georganiseerde bedrijfsleven voor dit doel gekozen, ontwikkelingslanden 1) heeft een beperkte Neder- landse delegatie in februari/maart 1968 Soedan, Tanzania, Kenya en Oeganda bezocht om de mogelijkheden op het gebied van de economische en technische samenwerking met die staten te onderzoeken. Deze delegatie heeft niet alleen besprekingen over de totstandbrenging van een viertal samenwerkingsover- eenkomsten gevoerd, maar heeft ook nagegaan in hoeverre Nederlandse deelneming aan enige, in overleg met elk der betrokken regeringen vast te stellen, ontwikkelingsprojecten te verwezenlijken was. Het in 1968 op de begroting van de tweede ondergetekende voor dit doel gereserveerde bedrag van 7 min. gulden bood hiertoe de noodzakelijke financiële basis.
Bij de opstelling van bedoelde overeenkomsten stonden voor ogen een intensivering van de economische betrekkingen in zo ruim mogelijke zin en het formaliseren daarvan voor zover daarin niet in multilateraal verband is voorzien. Uiteraard bevatten de overeenkomsten geen bepalingen die multilaterale regelingen doorkruisen.
De Nederlandse onderhandelaars werden in de Oostafrikaan- se landen op een aantal punten geconfronteerd met een ge- coördineerd beleid op grond van de op 1 december 1967 tussen Tanzania, Oeganda en Kenya opgerichte East African Com- munity. De samenwerking tussen deze staten gaat evenwel niet zó ver dat één overeenkomst met de Community kon worden gesloten in plaats van één met elk der drie Staten afzonderlijk. Tijdens de onderhandelingen bleek het mogelijk belangrijke facetten van economische samenwerking in bilateraal verband te regelen. Dit geldt met name zowel voor de bescherming van de specifieke belangen van de investeerders, waaromtrent met twee van de betrokken landen bepalingen werden overeen- gekomen inzake de regeling van geschillen tussen investeerder en het betrokken land, als met betrekking tot een bevredigende arbitrageprocedure in geval van geschillen tussen de Staten over de overeenkomsten en een verhaalsmogelijkheid ingeval een investering tegen niet-commerciële risico's is verzekerd. Deze bepalingen voldoen aan de eisen van de hieronder nog te noemen Nederlandse Wet herverzekering investeringen (Stb. 1969, 268). Van deze bepalingen kan een stimulering worden verwacht van Nederlandse investeringsactiviteiten in de betref- fende ontwikkelingslanden. Ook op het stuk van de verlening van kredietfaciliteiten bij leveranties, de toezegging van een non-discriminatoire belastingheffing ter zake van economische activiteiten, het voorzien in de mogelijkheid van consultatie ten verzoeke van een der partijen e.d. werden bevredigende rege-
lingen getroffen.
Bij de formulering van de bepalingen op het gebied van investeringen van het bedrijfsleven kon in velerlei opzicht gebruik worden gemaakt van het onder auspiciën van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) opgestelde en op 12 oktober 1967 door de Raad dier Organisatie aangenomen model voor een Verdrag inzake de bescherming van de eigendom van buitenlanders. Met name gelukte het met betrekking tot de investeringsbescherming nationale behandeling c.q. meestbegunstiging te waarborgen. Voorts kon worden overeengekomen dat maatregelen van on- vrijwillig bezitsverlies - waaronder niet alleen nationalisatie, onteigening e.d., maar ook een indirecte ontneming aan inves- teerders van de vrije beschikking over investeringen, goederen, rechten of belangen zijn te begrijpen — in beginsel slechts in het algemeen belang en met inachtneming van behoorlijke rechtsbeginselen kunnen worden genomen. De vaststelling van
i) Te weten de Overeenkomsten inzake economische en technische samenwerking, welke tussen het Koninkrijk der Nederlanden en onder- scheidenlijk Ivoorkust, Senegal en Kameroen zijn gesloten (laatstelijk Trb. 1967, 190, Trb. 1967, 79 en Trb. 1966, 165) alsmede de Overeenkomst in- zake economische samenwerking tussen het Koninkrijk der Nederlanden en Indonesië (Trb. 1968, 88).
staven te geschieden.
Bij de onderhandelingen dienden ook - gelijk dit reeds het geval was bij de totstandbrenging in 1968 van de economische samenwerkingsovereenkomst met Indonesië (Trb. 1968, 88) - in aanmerking te worden genomen de hier te lande voor even- tuele herverzekering tegen niet-commerciële risico's gestelde voorwaarden; deze zijn omschreven in artikel 7 van de op 26 juni 1969 in werking getreden Wet herverzekering inves- teringen (Stb. 1969, 268). Die voorwaarden houden onder meer in, dat met de regering van het land waar de investering plaatsvindt een bevredigende voorziening is getroffen met be- trekking tot de regels welke ten aanzien van Nederlandse inves- teringen aldaar zullen gelden, en voorts dat er een regeling is getroffen voor de procedure in geval van geschil tussen de investeerder en het betrokken land, dan wel - indien geen bevredigende procedure-regeling te treffen is - het verhaal van uitkeringen wegens verliezen die op grond van de in de wet bedoelde herverzekeringen moeten worden vergoed.
Tijdens de in Soedan en Oost-Afrika gevoerde onderhande- lingen bleek het mogelijk in de overeenkomsten met elk der betrokken landen een bevredigende arbitrageregeling te doen opnemen met betrekking tot eventuele geschillen tussen de overeenkomstsluitende staten over de onderscheidene overeen- komsten. Voorts slaagden de onderhandelaars erin voor de gevallen, dat de investeringen tegen niet-commerciële risico's zijn verzekerd, te voorzien in een verhaalsmogelijkheid als be- doeld in hogergenoemde wet door opneming in elk der vier overeenkomsten van een adequaat subrogatiebeding.
Daarenboven gelukte het een regeling van geschillen tussen de investeerder en het betrokken land op de voet van het Ver- drag van Washington van 18 maart 1965 (laatstelijk Trb. 1970, 100) in de context van de overeenkomsten met Kenya en Oe- ganda te doen neerleggen. Dit bleek niet mogelijk met betrek- king tot de overeenkomsten met Soedan en Tanzania. Soedan had namelijk ten tijde van de onderhandelingen over de over- eenkomst het Verdrag van Washington weliswaar ondertekend maar niet bekrachtigd, zodat opneming van de onderwerpelijke geschillenregeling in de samenwerkingsovereenkomst op verzet stuitte. Aangezien de ratificatie tot op heden is uitgebleven, hebben ook latere verzoeken van Nederlandse zijde om te ge- raken tot de totstandkoming van een aanvullend Protocol houdende een regeling tot beslechting van bedoelde geschillen geen resultaat gehad. Tanzania is niet bij het Verdrag van Washington partij en lijkt een dergelijk partij worden ook niet te overwegen. In verband met de bereikte overeenstemming omtrent het opnemen van een adequaat subrogatiebeding acht- ten de ondergetekenden het evenwel niet opportuun de tot- standkoming van de onderhavige overeenkomsten afhankelijk te stellen van de opneming van een regeling tot beslechting van vorenbedoelde geschillen.
Bij gelegenheid van een goodwill-missie welke de toen- malige Minister van Economische Zaken in juni 1968 naar Soedan leidde, kan tot parafering van de economische en tech- nische samenwerkingsovereenkomst met dat land worden over- gegaan. De economische en technische samenwerkingsovereen- komst kon ten slotte op 22 augustus 1970 te Khartoem onder- tekend worden (Trb. 1970, 168).
Het overleg met de Tanzaniaanse, de Kenyase en de Oegandese autoriteiten werd tijdens een tweede bezoek van de in de eerste alinea genoemde delegatie in december 1968 afgesloten.
Tijdens dat overleg bleken Oeganda en Kenya de opneming van slechts een beginselverklaring inzake technische samen- werking af te wijzen en de voorkeur te geven aan de even- tuele totstandkoming van een uitgewerkte regeling van deze materie bij afzonderlijke overeenkomst. De totstandkoming van een economische samenwerkingsovereenkomst achtten deze landen echter van primair belang.
Vorenbedoeld standpunt inzake de regeling van technische samenwerking kwam overeen met de in de loop der jaren ge-
groeide Nederlandse zienswijze, dat de regeling van econo- mische en van technische samenwerking met ontwikkelings- landen afzonderlijk de voorkeur verdient. Het karakter van economische samenwerking en dat van technische samen- werking verschillen immers omdat een economische samen- werking naast ontwikkelingsmotieven in belangrijke mate eco- nomische motieven ten grondslag liggen maar technische samenwerking primair hulpverlening beoogt. Een en ander heeft ertoe geleid, dat de overeenkomsten met Oeganda en met Kenya beperkt zijn tot economische samenwerking.
Xxxxxxx werd aan de wens van de autoriteiten te Dar es Salaam tegemoet gekomen om een overeenkomst te sluiten
3
lingen nopens de luchtvaart opgenomen. De samenwerkings- overeenkomst met Soedan bevat echter in haar artikel IV een verwijzing naar het vigerende, d.i. het op 12 februari 1956 te Khartoem ondertekende, luchtvaartakkoord (laatstelijk Trb. 1956, 97).
Scheepvaart
In artikel V van de Overeenkomst met Soedan is het beginsel van een liberaal en niet-discriminatoir scheepvaart- beleid tot uitdrukking gebracht. In deze context is de gebrui- kelijke uitzondering wat betreft de visserij en wat betreft de kustvaart in Soedan en in Suriname en de Nederlandse
die zowel de economische als de technische samenwerking
regelt; daarin wordt verwezen naar het op 27 april 1965 te 's-Gravenhage ondertekende technische samenwerkingsakkoord (laatstelijk Trb. 1969, 38). Eerst geruime tijd na hun parafe- ring konden de drie resterende overeenkomsten ondertekend worden: die met Tanzania {Trb. 1970, 77) op 14 april 1970 te Dar es Salaam, die met Oeganda (Trb. 1970, 87) op 24 april 1970 te Entebbe en die met Kenya (Trb. 1970, 166) op 11 september 1970 te Nairobi.
De regeringen van Suriname en van de Nederlandse Antillen hebben de wens te kennen gegeven, dat de vier overeenkom- sten voor hun respectieve landen gelden.
B. Inhoud der overeenkomsten
De bepalingen van de vier overeenkomsten stemmen in veler- lei opzicht met elkaar overeen. Incidentele verschillen vinden hun oorsprong in de noodzaak tot aanpassing aan bijzondere omstandigheden. Met betrekking tot de voornaamste onder- delen van de overeenkomsten mogen de ondergetekenden het volgende opmerken.
Beginsel van samenwerking
De artikelen I omschrijven in algemene zin het beginsel van wederzijdse samenwerking. De overeenkomsten met Kenya en Oeganda hebben slechts betrekking op economische samen- werking. Die met Soedan en Tanzania voorzien mede in samenwerking op technisch terrein, welke in bijzondere over- eenkomsten of administratieve akkoorden, respectievelijk in het kader van de reeds genoemde, op 27 april 1965 te 's-Gra- venhage ondertekende overeenkomst zal geschieden en wor- den voortgezet
Ingevolge het bepaalde in de artikelen III zullen de handelsbetrekkingen tussen de respectieve staten, zowel in de overheidssector als in de particuliere sfeer, worden bevorderd.
Kredietfaciliteiten/Transferwaarborgen
Op grond van het bepaalde in de artikelen II neemt elk der respectieve regeringen de verplichting op zich om, binnen de grenzen harer wettelijke mogelijkheden, het verlenen van kredietfaciliteiten door haar onderdanen in verband met de levering van kapitaalgoederen en de uitvoering van openbare werken in de sector van de staatsbedrijven of in de particuliere sfeer toe te staan.
Het voorzien — als logische aanvulling op vorenvermelde clausule - in de verplichting van de regering van het andere land om de overmaking van opeisbare, aan crediteuren van de wederpartij verschuldigde bedragen in het kader van haar wetgeving te waarborgen, kon in elk der Overeenkomsten worden verwezenlijkt, nl. met Soedan (artikel II, lid 2), Tan- zania (artikel VIII), Kenya (artikel II, lid 2) en Oeganda (artikel VIII, lid 1, sub (e)).
Luchtvaart
Gelet op de recente totstandkoming van luchtvervoersover- eenkomsten met onderscheidenlijk Oeganda, Kenya en Tan- zania (Trb. 1969, 158, 159 en 160) werden in de onderhavige samenwerkingsovereenkomsten met die landen geen bepa-
Antillen opgenomen. Wat betreft de havenformaliteiten is in nationale behandeling voorzien.
Tanzania bleek niet bereid een dergelijk beginsel vast te leggen. Oeganda grenst niet aan de zee. In de Overeenkomst met Kenya is een summiere bepaling op dit gebied opgenomen (artikel IV).
Belastingen
Op fiscaal gebied is in de Overeenkomsten met Soedan (artikel VI) en met Tanzania (artikel IV) gestipuleerd dat de Regering van het ene land onderdanen van het andere land, die economische activiteiten verrichten, dezelfde, c.q. geen minder gunstige behandeling, zal toekennen als eigen onder- danen. In de Overeenkomst met Oeganda is te dezen een bepaling opgenomen betreffende behandeling op de voet van de meestbegunstigde natie (artikel VII juncto paragraaf 2 van het protocol). Kenya bleek niet bereid op belastinggebied een verplichting, zoals in een der vorengenoemde overeen- komsten opgenomen, aan te gaan. Derhalve is in de overeen- komst met dit land (artikel V) slechts de toezegging opge- nomen, dat Partijen ernaar zullen streven aan de onderdanen van de andere Partij een gelijke behandeling als die van onderdanen van derde landen toe te staan.
Industriële eigendom
Ingevolge artikel VII van de Overeenkomst met Soedan, artikel V van die met Tanzania en artikel IV van die met Oeganda wordt ook op het gebied van de bescherming van de industriële eigendom, onverminderd het bepaalde in de mul- tilaterale regelingen ter zake, in behandeling van de onder- danen van het andere land voorzien, welke tenminste gelijk- waardig is aan die van de eigen onderdanen. Het begrip „indu- striële eigendom" omvat, blijkens de tekst van de Óvereen- komst met Soedan, octrooien op uitvindingen, fabrieks- en handelsmerken, handelsnamen, tekeningen of modellen van nijverheid en de bestrijding van oneerlijke mededinging. Kenya is - naar het oordeel van de ondergetekenden terecht - van mening dat een dergelijk artikel overbodig is, aangezien het de bepalingen van de desbetreffende verdragen, waarbij beide landen partij zijn, voldoende acht.
Investeringen
Ter toelichting op de bepalingen nopens investeringen (arti- kelen IX t/m XIII van de Overeenkomst met Soedan; artikelen VII t/m XI van de Overeenkomst met Tanzania; artikelen VII t/m XII van die met Kenya; artikel V en artikelen VIII t/m XII van de Overeenkomst met Oeganda en paragraaf 1 van het bij die overeenkomst behorende protocol betrekking hebbend op de artikelen VI en VII van die overeenkomst) mogen de ondergetekenden verwijzen naar het hierboven ge- stelde onder A. Algemeen.
Definities
De in de definitiebepalingen (artikel XV van de Overeen- komst met Soedan, artikel XIII van die met Tanzania, artikel XIV van die met Kenya en artikel XIV van die met Oeganda) voorziene mogelijkheid om bij contract in dier voege uitbrei-
4
ding te geven aan het begrip „rechtspersoon", dat daaronder ook dochtermaatschappijen kunnen worden begrepen, is ge- inspireerd op het bepaalde in artikel 25, tweede lid, letter b, van het reeds eerder genoemde Verdrag van Washington.
In de Overeenkomst met Soedan is voorts, ten verzoeke van de autoriteiten van dat land, een, zij het niet-limitatieve, om- schrijving gegeven van het begrip „investering".
Consultatie
Ingevolge artikel XIV van de Overeenkomst met Soedan, artikel XII van die met Tanzania en artikel XIII van die met Oeganda is een Gemengde Commissie ingesteld, welke op ver- zoek van een der Overeenkomstsluitende Partijen bijeenkomt en welke is belast met het volgen van de economische betrek- kingen tussen de betrokken landen in bilateraal en multilate- raal verband. De commissie is bevoegd aanbevelingen aan de respectieve regeringen te doen.
Artikel XIII van de Overeenkomst met Kenya voorziet even- eens in een verplichte consultatieprocedure.
Overige bepalingen
De overige bepalingen behoeven naar het oordeel van de ondergetekenden geen nadere toelichting. Slechts zij vermeld dat de looptijd van alle vier Overeenkomsten is bepaald op vijf jaren, met de mogelijkheid van stilzwijgende verlenging.
C. Slotopmerkingen
De ondergetekenden spreken de verwachting uit dat de tot- standkoming van de onderhavige samenwerkingsovereenkom- sten het doen van investeringen in de betrokken Oostafrikaanse Stalen zal bevorderen en ook anderszins zal bijdragen tot de ontwikkeling der economische betrekkingen met de onder- havige landen.
De Staatssecretaris van Economische Zaken,
L. J. M. VAN SON.
De Minister zonder Xxxxxxxxxxxx,
belast met de aangelegenheden betreffende de hulp aan ontwikkelingslanden,
UDINK.
De Minister van Buitenlandse Zaken,
X. XXXX.
De Minister van Financiën,
X. X. XXXXXXXXX.