BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN
Zitting 1971-1972 - 11 81 3
Overeenkomst tussen de Europese Economische Gemeenschap en Turkije
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN
Nr. 1
9 mei 1972.
Ter griffie van de Tweede Kamer der Staten-Generaal ontvangen: 10 mei 1972.
De wens, dat deze overeenkomst aan de uitdrukkelijke goedkeuring van de Staten-Generaal zal worden onder- worpen, kan door of namens de Kamer of door ten minste dertig leden der Kamer te kennen worden gege- ven uiterlijk op 9 juni 1972.
Ter voldoening aan het bepaalde in het tweede lid van artikel 60 en onder verwijzing naar het derde lid van artikel 61 van de Grondwet, de Raad van State gehoord, heb ik de eer u hierbij de Nederlandse en de Franse teksten over te leggen van het op 23 november 1970 te Brussel tot :tand gekomen Aan- vullend Protocol bij de op 12 september 1963 te Ankara onder- tekende Overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Economische Gemeenschap en Turkije, met bijlagen, Financieel Protocol, Akkoord inzake de produkten die vallen onder de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal, met bijlage, en Slotakte, met aangehechte ver- verklaringen (Trb. 1971, 70), alsmede van een op 23 november 1970 te Brussel ondertekende Interne Overeenkomst inzake het Financiële Protocol gehecht aan de Overeenkomst waarbij een Associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Econo- mische Gemeenschap en Turkije (Trb. 1971, 71).
Een toelichtende nota bij deze overeenkomsten gelieve u hiernevens aan te treffen.
De goedkeuring wordt alleen voor Nederland gevraagd.
De Minister van Buitenlandse Zaken,
X. XXXXXXXXX.
TOELICHTENDE fOTA
Aan
de Heer Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
I. Inleiding
Vrij kort na de vorming van de EEG in i959 zocht Turkije als een van de eerste va-; de zgn. derde landen contact met de EEG ten einde te komen tot een associatie. Na verscheidene jaren van onderhandelingen kwam op 12 september 1963 een overeenkomst tot stand die de basis werd voor de uitbouw en verdieping van de relatie tussen de EEG en Turkije (Trb. 1963, 184).
De overeenkomst die op 1 december 1964 in werking trad, voorziet een ontwikkeling in drie etappes: een voorbereidende, een overgangs- en een definitieve fase. Voor een uitvoerige toe- lichting van de overeenkomst moge worden verwezen naar het wetsontwerp tot goedkeuring daarvan, Bijl. Hand. II, nr. 7588. De voorbereidende fase van minimaal 5 jaar was bedoeld om de ontwikkeling van de economie van Turkije, o.a. door financiële hulp van de EEG, zo krachtig mogelijk te helpen bevorderen. In do overgangsfase zou een douaneunie tussen de EEG en Turkije tot stand moeten komen. Tijdens de defini- tieve fase zou de economische politiek van de EEG en Turkije
verder op elkaar afgestemd moeten worden.
Een voorlopig protocol en een financieel protocol bij de associatieovereenkomst regelden de verhouding tussen de EEG en Turkije tijdens de voorbereidende fase. Op grond van het voorlopig protocol werden aan Turkije tariefcontingenten ver- leend voor tabak, rozijnen en krenten, gedroogde vijgen en hazelnoten.
11813 1
2
Deze contingenten werden onder goedkeuring van artikel 4 van dit protocol van jaar tot jaar verruimd, terwijl sedert de- cember 1967 ingevolge artikel 6 ook voor andere produkten tariefcontingenten werden ingesteld, o.a. voor zeevoortbreng- selen, wijn en sommige textieiprodukten.
In artikel 1 van het voorlopige protocol is bepaald dat 4 jaar na het inwerkingtreden van de associatieovereenkomst de Associatieraad onderzoekt of de resultaten van de pogingen om de Turkse economie tot grotere bloei te brengen van dien aard zijn dat de voorwaarden voor de verwezenlijking van de overgangsfase in een aanvullend protocol kunnen worden vast- gelegd.
Op 9 december 1968 besliste de Associatieraad daarop posi- tief zodat overgegaan kon worden tot onderhandelingen over de inhoud van het aanvullend protocol met betrekking tot de overgangsfase.
De Associatieraad kon daartoe beslissen, doordat de EEG van mening was dat de Turkse economie inderdaad een bevre- digende ontwikkeling te zien had gegeven sinds de inwerking- treding van het associatieakkoord terwijl ook de vooruitzichten voor de Turkse economie positief leken.
Daarbij werd met name gewezen op de gunstige resultaten in het kader van het eerste Turkse vijfjarenplan terwijl goede verwachtingen gekoesterd worden voor de resultaten van het tweede vijfjarenplan.
Gelet hierop mocht worden verwacht dat Turkije in staat zal zijn alle verplichtingen in het kader van de overgangsfase na te komen.
Ingevolge artikel 1, lid 3, van het voorlopige protocol blijven de bepalingen daarvan van toepassing tot de inwerkingtreding van het aanvullende protocol. Aangezien het in het belang van beide partners was zo snel mogelijk van de voorbereidende naar de overgangsfase over te gaan, werd tussen de EEG en Turkije een interim-overeenkomst gesloten, waarin is afgespro- ken bepaalde voorschriften van het aanvullende protocol reeds voorlopig toe te passen (Pb. EEG 16 juni 1971, L 130).
Het financiële protocol regelde de hulp van de Gemeenschap aan Turkije ter financiering van investeringsprojecten die bij- dragen tot verhoging van de produktiviteit van de Turkse eco- nomie. Het totaal bedrag dat hiermee gemoeid was bedroeg voor de vijf jaar van de voorbereidende fase 175 miljoen r.e. in de vorm van leningen, te verstrekken via de speciale afde- ling van de Europese Investerings Bank. Van dit bedrag nam Nederland 12,7 miljoen r.e. voor zijn rekening.
Aangezien dit protocol op 30 november 1969 expireerde besliste de Associatieraad dat, alhoewel zulks geenszins nood- zakelijkerwijs uit het akkoord volgt, onderhandelingen ge- opend zouden worden met betrekking tot een nieuw financieel protocol. Het wegvallen van de financiële steun zou nl. het succes van het tweede vijfjarenplan van Turkije in gevaar kunnen brengen. Dit nieuwe financiële protocol kan echter pas na ratificering door partijen in werking treden, hetgeen maatregelen ter overbrugging wenselijk maakte. Gedeeltelijk was dit mogelijk doordat het bedrag, dat bestemd was voor financiële hulp in de voorbereidende fase, nog niet geheel was opgebruikt. Voorts werd de Europese Investerings Bank ge- machtigd om met ingang van 23 november 1970 (datum van de ondertekening van het nieuwe financiële protocol) door Turkije voorgelegde nieuwe projecten te onderzoeken, zodat de bijbehorende contracten onmiddellijk na inwerkingtreding van het nieuwe protocol kunnen worden ondertekend. Ten einde onmiddellijk na de inwerkingtreding van het protocol de financiering van een groter aantal projecten mogelijk te maken, werd bepaald dat de jaarlijkse gedeelten van de financiële steun - die in beginsel gelijk zullen zijn - tijdens de eerste toepassingsperiode zullen kunnen worden verhoogd.
II. De onderhandelingen
De onderhandelingen die ruim anderhalf jaar hebben ge- duurd, concentreerden zich vooral op handelspolitieke (met name tarief-afbraakschema), sociale en financiële kwesties.
Vooral voor Turkije was het uiterst belangrijk hoe zijn tarieven ten opzichte van de EEG zouden worden afgebroken. Voor een land dat nog pas aan het begin staat van zijn industriële ontwikkeling is het uiteraard bijzonder moeilijk een compromis te vinden tussen enerzijds de verplichting aan de vorming van een douane-unie mee te werken, anderzijds de jonge industrieën zoveel mogelijk te beschermen tegen de concurrentie van zoveel krachtiger Europese industrieën.
Mede gelet daarop was het belangrijkste deel van de onder- handelingen gewijd aan de wijze waarop en het tijdsverloop waarbinnen de douaneunie tussen de EEG en Turkije tot stand zou moeten komen.
De tijdsduur van de overgangsfase, waarop het aanvullende protocol betrekking heeft, is in de associatieovereenkomst vast- gesteld op 12 jaar, doch van de aanvang van de onderhande- lingen over de overgangsfase af heeft de EEG ermee ingestemd dat de periode waarin van Turkse zijde het gemeenschappelijke douanetarief bereikt moest worden voor een deel van de Turkse invoer langer mocht zijn dan 12 jaar. Daaraan lag onder meer de gedachte ten grondslag dat produkten van nieuwe Turkse industrieën behoefte zouden hebben aan een langzamer afbraak- tempo. Voor deze produkten werd aan een termijn van 22 jaar gedacht. Daarbij stelde de EEG zich echter op het standpunt dat het voor de ontwikkeling van de Turkse economie zelf belangrijk was dat kapitaalgoederen zo spoedig mogelijk vrij van invoerrechten in Turkije zouden kunnen worden ingevoerd. Met betrekking tot de sociale paragrafen kan gezegd worden dat de geldovermakingen van Turkse werknemers in de EEG naar Turkije een voor dit land moeilijk te ontberen bron van inkomsten is. Aan een regeling van dit punt hechtte Turkije dan
ook grote waarde.
Het resultaat van de onderhandelingen is tenslotte neergelegd in een viertal akten:
1. Het aanvullend protocol, met bijlagen
2. Het financiële protocol
3. Het Akkoord inzake EGKS-produkten
4. Slotakte.
III. De inhoud van de akten
A. Het Aanvullende Protocol
Dit Protocol is onderverdeeld in 4 titels
1. Het vrije verkeer van goederen
2. Het vrije verkeer van personen en diensten
3. Onderlinge aanpassing van het economische beleid
4. Algemene en slotbepalingen.
1. Vrij verkeer van goederen
Tussen de EEG en Turkije zal geleidelijk een douane-unie tot stand worden gebracht; daartoe is in een afbraak der onderlinge douanetarieven voorzien, alsmede in de realisatie van een ge- meenschappelijk buitentarief, terwijl voorts de handel tussen beide in toenemende mate geliberaliseerd zal worden.
De Gemeenschap zal, op een enkele uitzondering na, bij inwerkingtreden van het aanvullende protocol de invoerrechten op industrieprodukten uit Turkije volledig opheffen alsmede alle kwantitatieve restricties.
De uitzonderingen betreffen drie van de 35 tariefposten in de sector textieiprodukten, waarvoor de Gemeenschap het douanetarief over een periode van twaalf jaar zal afbreken, volgens het hierna volgende schema: bij inwerkingtreden 25 pet., aan het einde van het vierde jaar 50 pet. aan het einde van het achtste jaar 75 pet. en aan het einde van het twaalfde jaar 100 pet. Wel opent de Gemeenschap voor twee van deze prodoukten tariefcontingenten waarbinnen een tariefpreferentie van 75 pet. van het gemeenschappelijke douanetarief wordt verleend. Voor het derde produkt (tapijt van wol of van fijn haar) is de uitzondering beperkt tot het machinaal vervaardigde.
Een andere beperking van de algemene regel betreft de aard- olieprodukten. Deze kunnen tegen nulrecht worden ingevoerd binnen een tariefcontingent van 200 000 ton dat ruimschoots voldoende is om de huidige Turkse exportcapaciteit te om- vatten.
Door Turkije zullen de douanetarieven op produkten die uit de EEG worden ingevoerd, geleidelijk worden afgeschaft:
Voor 55 pet. van de Turkse invoer volgens een schema met een duur van 12 jaar;
Voor de resterende 45 pet. over een periode van 22 jaar. Onder de produkten van de 22-jaarlijst vallen o.a. de pro-
dukten van de jonge Turkse veredelingsindustrieën.
Gedurende de eerste 8 jaar van de overgangsfase kan Turkije nog wijzigingen aanbrengen in de samenstelling van de 22-jaar- lijst, mits de waarde van de invoer uit de Gemeenschap van alle in bijlage 3 opgenomen produkten, op basis van de cijfers over 1967, niet wordt verhoogd en deze wijzigingen tezamen niet een invoerwaarde vertegenwoordigen die hoger is dan 10 pet. van de invoer uit de Gemeenschap in 1967.
Met betrekking tot produkten, die onderworpen zijn aan het afbraakschema van 12 jaar, is het mogelijk douanerechten op- nieuw in te voeren, te verhogen of in te stellen tot ten hoogste 10 pet. van de invoer uit de Gemeenschap in 1967. Door deze tariefmaatregelen mogen voor elk der posten, waarop zij be- trekking hebben, de rechten welke worden toegepast op de in- voer uit de Gemeenschap niet hoger komen dan 25 pet ad valorem.
Parallel aan de afbraak van de douanetarieven ten opzichte van de EEG past Turkije zich over een periode van 12, res- pectievelijk 22 jaar, geleidelijk aan het buitentarief van de EEG aan.
Voorts heeft Turkije de mogelijkheid onder bepaalde voor- waarden tariefcontingenten te verlenen ten einde de invoer van sommige produkten te vergemakkelijken uit landen waarmee Turkije bilaterale handelsakkoorden heeft gesloten (met name Oostbloklanden).
Wat de opheffing door Turkije der kwantitatieve restricties betreft, is bepaald, dat deze zal plaatshebben over een periode van 22 jaar. Het gedeelte van de invoer dat al geliberaliseerd is, is geconsolideerd op 35 pet.
Dit consolidatiepercentage van goederen, waarvoor geen kwantitatieve restricties meer gelden, zal in fasen worden ver- hoogd.
Daarnaast kan Turkije onder bepaalde voorwaarden voor geliberaliseerde maar niet-geconsolideerde produkten opnieuw kwantitatieve restricties invoeren.
Voor de niet-geliberaliseerde produkten dienen, één jaar na inwerkingtreding van het akkoord, contingenten ten gunste van de Gemeenschap te worden geopend. Deze contingenten dienen geleidelijk te worden vergroot.
Ten slotte zijn ter nadere garantie van het vrije goederen- verkeer in het protocol bepalingen opgenomen betreffende de afschaffing van de cautie-stortingen (artikel 26), kwantitatieve uitvoerrestricties (artikel 27) en de aanpassing van natio- nale monopolies van commerciële aard (artikel 30).
Landbouw
In het aanvullende protocol is bepaald dat Turkije tijdens een periode van 22 jaar zal overgaan tot aanpassing van zijn landbouwbeleid om aan het einde van die periode de maatrege- len te treffen, waarvan de toepassing in Turkije noodzakelijk is voor de totstandbrenging van het vrije verkeer van landbouw- produkten.
De Gemeenschap realiseert zich echter, dat - althans zeker voor de nabije toekomst - Turkije een belangrijk deel van zijn inkomsten verwerft uit de uitvoer van landbouwprodukten.
Daarom is voor de periode tot aan de verwezenlijking van het vrije verkeer van landbouwprodukten voorzien in preferen- tiële regelingen voor 92 pet. van de Turkse uitvoer naar de Gemeenschap. De voordelen die Turkije geniet zijn per produkt afzonderlijk geregeld en wel zó dat zij de werking van de ge- meenschappelijke landbouwmarkt niet nadelig beïnvloeden, en
3
in het bijzonder het niveau der landbouwprijzen in de Gemeen- schap niet aantasten.
Voor verse citrusvruchten zijn aan Turkije evenals aan som- mige andere Middellandse-Zee-landen preferenties verleend. Ook de Turkse exporteurs zijn daarbij verplicht een minimum- prijs aan te houden om te delen in de preferentiële behande- ling. De preferentie wordt verleend in de vorm van een ver- laging van de douanerechten met 40 pet. voor sinaasappelen, en 50 pet. voor citroenen, mandarijnen, clementienen en sat- sumas. Ook voor olijfolie zal Turkije soortgelijke preferenties verkrijgen als aan andere Middellandse-Zee-staten zijn ver- leend.
Voor ruwe tabak (20 pet. van de totaalexport van landbouw- produkten) worden bij inwerkingtreding van het protocol alle douanerechten en heffingen van gelijke werking afgeschaft alsmede alle kwantitatieve beperkingen.
Voor een honderdtal andere produkten verleent de Gemeen- schap aan Turkije tariefreducties van 50/75 pet., terwijl voor een aantal produkten reeds een volledige afschaffing der douanerechten of van het vaste element der heffing hetzij bij de inwerkingtreding hetzij binnen 3 jaar werd bepaald.
De bovenomschreven voordelen worden Turkije bij inwer- kingtreding van het protocol verleend. Eén jaar later kan de Associatieraad bezien of verdergaande voordelen moeten of kunnen worden verleend, en vervolgens om de 2 jaar.
Naast de verplichting tot aanpassing van het Turkse land- bouwbeleid aan het EEG-beleid in 22 jaar gelden de bepalin- gen voor de afbraak van douanerechten in beginsel ook voor de invoer van landbouwprodukten in Turkije. Voor het overige is bepaald dat Turkije de Gemeenschap zodanige voordelen biedt, dat de uitvoer van landbouwprodukten uit de EEG een bevredigende groei te zien geeft.
2. Verkeer van personen en diensten Werknemers
Het werkzaam zijn van Turkse werknemers in de EEG- staten levert Turkije in tweeërlei opzicht een voordeel op:
In de eerste plaats zijn de geldovermakingen van Turkse werknemers naar hun vaderland een belangrijk element bij het in evenwicht houden van de betalingsbalans.
In de tweede plaats zal Turkije van de verworven vaardig- heden en kennis kunnen profiteren wanneer de werknemers naar hun land terugkeren.
Ingevolge artikel 36 zal het vrije verkeer van werknemers geleidelijk tussen 1976 en 1986 worden gerealiseerd, met dien verstande dat de lid-staten van de EEG zich laten inspireren door de artikelen 48, 49 en 50 van het EEG-Verdrag (Cf. artikel 12 van de Associatieovereenkomst).
In de periode tot 1976 kan de Associatieraad aanbevelingen doen aan de lid-staten teneinde de tewerkstelling van werk- nemers van Turkse nationaliteit te vergemakkelijken. Voor het einde van het eerste jaar na inwerkingtreding van dit protocol stelt de Associatieraad bepalingen vast met betrekking tot de sociale zekerheid van Turkse werknemers die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen ten behoeve van hun gezinnen.
Recht van vestiging, diensten en vervoer
Uitgangspunt ter zake is, dat bestaande beperkingen met betrekking tot de vrijheid van vestiging en van het verrichten van diensten geleidelijk moeten worden weggenomen. Het ritme waarin en de wijze waarop een en ander zal geschieden, zal worden bepaald door de Associatieraad, die ook ten aanzien van het vervoer regelingen zal vaststellen.
3. Onderlinge aanpassing van het economische beleid
Gestreefd zal worden om in de overgangsfase geleidelijk tot een onderlinge aanpassing van het economische beleid te komen op basis van de beginselen van het EEG-Verdrag. De Associatieraad zal daar in de loop van de overgangsfase een nadere uitwerking aan geven. Er zijn een aantal bepalingen opgesteld inzake de vrijmaking van het betalingsverkeer, de
4
verbetering van de regeling die wordt toegepast op particulier kapitaal van herkomst uit de Gemeenschap, de deviezenbeper- kingen en de overmakingen van kapitaal.
Met het oog op de verwezenlijking van de in artikel 17, 19 en 20 van de Associatieovereenkomst genoemde doelstellingen zal binnen de Associatieraad geregeld overleg worden gepleegd. Ook on het gebied van de handelspolitiek zullen de verdrag- sluitende partijen binnen de Associatieraad overleg plegen ten einde te komen tot een coördinatie van hun handelspolitiek tegenover derde landen. Bijvoorbeeld wanneer de Gemeen- schap een associatieovereenkomst respectievelijk een preferen- tiële overeenkomst sluit die een rechtstreekse en bijzondere invloed heeft op de werking van de associatie, of wanneer het gaat om de samenwerking van Turkije met zijn nabuurlanden voor de toepassing van de regionale ontwikkelingssamenwer- king, en ten slotte bij toetreding van een derde land tot de
Gemeenschap.
4. Algemene en slotbepalingen
Naast de gebruikelijke slotbepalingen inzake de inwerking- treding etc, is in deze titel de bepaling opgenomen, waarbij wordt voorzien in een geleidelijke aanpassing van de voor- waarden voor deelneming aan inschrijvingen, opengesteld door de overheidsorganen of overheidsbedrijven, alsmede door parti- culiere ondernemingen waaraan bijzondere of uitsluitende rechten zijn verleend, opdat aan het einde van de 22 jaar periode eike discriminatie tussen de onderdanen van partijen is weggenomen.
Voorts is de gebruikelijke, algemene en wederzijdse vrij- waringsclausule opgenomen. Deze bepaalt dat verdragspartijen gerechtigd zijn wijzigingsmaatregelen te nemen, indien ernstige verstoringen in een sector van economische bedrijvigheid optreden dan wel de externe financiële stabiliteit in gevaar brengen of indien moeilijkheden rijzen die tot uiting komen door de achteruitgang van de economische situatie in een bepaald gebied. Deze vrijwaringsmaatregelen mogen niet verder gaan dan strikt noodzakelijk is om de opgetreden moeilijkheden te overwinnen.
B. Tweede Financieel Protocol
Ondanks het feit dat er geen voorzieningen bestonden, die een verplichting inhielden tot het tot stand brengen van een tweede financieel protocol na afloop van het eerste, is toch deze voor Turkije zo belangrijke aanvullende bijdrage van de Gemeenschap op het Turkse streven naar ontwikkeling van haar economie gecontinueerd. Blijvende steun werd bovendien in beginsel toegelegd door opneming in het nieuwe protocol van de bepaling dat een jaar voor het verstrijken van het onderhavige protocol besprekingen gevoerd zullen worden over een derde financieel protocol. Het Tweede Financiële Protocol wijkt slechts op detailpunten af van het Eerste Financiële Protocol.
De financiële hulp van de Gemeenschap blijft primair gericht op die investeringsprojecten, die bijdragen tot verhoging van de produktiviteit. Het bedrag, dat in de periode tot 23 mei 1976 door tussenkomst van de speciale afdeling van de EIB uit regcringsmiddelen van de lid-staten besteed kan worden in de vorm van leningen tegen bijzondere voorwaarden is ver- hoogd van 175 min. r.e. in de eerste periode tot 195 min. r.e., een bedrag, waarin het Nederlandse aandeel 14,3 min. r.e. is, een verhoging van 1,6 min. r.e. ten opzichte van het bedrag in het kader van het Eerste Financiële Protocol.
Daarnaast kan de Gemeenschap tijdens de toepassing van het Tweede Financiële Protocol nog de mogelijkheid onder- zoeken tot het verstrekken van leningen tot een bedrag van maximaal 25 min. r.e. uit de eigen middelen van de Europese Investerings Bank. Dit bedrag zou dan uitsluitend bestemd zijn voor de financiering met leningen tegen normale markt- voorwaaiden van door particuliere ondernemingen in Turkije te realiseren projecten met een normale rentabiliteit.
De voorwaarden waaronder leningen voor projecten met een rentabiliteit op lange termijn worden verstrekt zijn in verge- lijking met die tijdens de eerste periode nog iets versoepeld.
Evenals bij het vorige financiële protocol is ook bij het onderhavige protocol een interne overeenkomst tussen de lid-staten der EEG onderling gesloten.
Deze overeenkomst wijkt nagenoeg niet af van die van 12 september 1963; voor een toelichting daarop moge worden verwezen naar de memorie van toelichting op de Associatie- overeenkomst (Bijl. Hand. II, zitting 1963/1964, 7588, blz. 6). Het relatieve Nederlandse aandeel in de financiële hulp aan Turkije in het kader van het Financiële Protocol is, zoals reeds werd vermeld in het „Verslag betreffende de uitwerking en de toepassing van het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap en van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoom- energie over 1970", door de gelijktrekking met het Belgische aandeel, enigszins vergroot. Dit gaf aanleiding ook het gewogen Nederlandse stemmenaantal in het comité, dat tot taak heeft de leningaanvragen nader te beoordelen indien een lid-staat om consultatie vraagt (artikel 10, Interne Overeenkomst) te verhogen, en wel van 7 tot 8. Deze verhoging werd mogelijk gemaakt door de bereidheid van Italië een stem aan Neder-
land af te staan.
In verband met het feit, dat de Investeringsbank thans ook leningen uit eigen middelen tegen gewone voorwaarden tot een bedrag van 25 miljoen kan verstrekken, is een extra bepaling in de overeenkomst opgenomen. Deze bepaling voorziet in het sluiten van overeenkomsten van elk der lid-staten met de Bank, waarin deze zich naar verhouding van hun deelneming in het kapitaal van de Bank borg stellen voor alle financiële en gelde- lijke verplichtingen die voor de geldnemers van de Bank voort- vloeien uit de door de Bank in deze vorm gegeven hulp.
C. EGKS-produkten
De Associatieovereenkomst tussen de Europese Economische Gemeenschap en Turkije is niet van toepassing op de produkten die onder de bevoegdheid van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal vallen.
Tijdens de vaststelling van de inhoud van de overgangsfase van de Associatie is de wens naar voren gekomen om de be- lemmeringen in het handelsverkeer van de produkten vallende onder het EGKS-verdrag geleidelijk af te schaffen en wel in de loop van de twaalf jaar durende overgangsperiode.
Het voorliggende akkoord is slechts een kader-akkoord, op grond waarvan de overeenkomstsluitende partijen in onderling overleg het ritme zullen vaststellen waarin de lid-staten en Turkije de handelsbelemmeringen zullen opheffen en de voor- waarden zullen vaststellen waaronder de EGKS-produkten in aanmerking komen voor een preferentiële behandeling. De Turkse regering heeft zich middels een verklaring van haar kant verplicht onderhandelingen over de uitwerking van het kader- akkoord uiterlijk op 1 januari 1975 te zullen aanvangen.
Het voorliggende akkoord dient door de ondertekenende staten te worden bekrachtigd overeenkomstig de eigen grond- wettelijke voorschriften; het akkoord treedt in werking op de eerste dag van de maand volgend op de datum van de uitwisse- ling van de akten van bekrachtiging.
De Staatssecretaris van Buitenlandse Zaken,
WESTERTERP.
De Minister van Economische Zaken,
X. XXXXXXX.
De Minister van Financiën a.i.,
X. XXXXXXX.
De Minister van Landbouw en Visserij,
P. J. LARDINOIS.