VOORZITTER VAN DE DERDE KAMER
Raad voor Vergunningsbetwistingen
VOORZITTER VAN DE DERDE KAMER
ARREST
nr. S/2015/0070 van 9 juni 2015 in de zaak 1415/0146/SA/3/0130
In zake: | de LEIDEND AMBTENAAR van het Agentschap Onroerend Erfgoed bijgestaan en vertegenwoordigd door: advocaat Xxxxxxxx XXXXXXXX kantoor houdende te 3320 Hoegaarden, Xxxxxxxxxxxxx 00 waar woonplaats wordt gekozen |
verzoekende partij | |
tegen: | |
de deputatie van de provincieraad van VLAAMS-BRABANT | |
verwerende partij |
I. Voorwerp van de vordering
De verzoekende partij vordert met een aangetekende brief van 7 november 2014 de schorsing van de tenuitvoerlegging en de vernietiging van de beslissing van de deputatie van de provincieraad van Vlaams-Brabant van 25 september 2014.
De deputatie heeft haar beslissing van 3 juli 2014 ingetrokken en het administratief beroep van de xxxx Xxxx XXXXXXXX en anderen tegen de beslissing van het college van burgemeester en schepenen van de gemeente Meise van 17 februari 2014 ontvankelijk doch ongegrond verklaard.
De deputatie heeft aan de xxxx Xxxxxx XX XXXXX (hierna de aanvrager) een vergunning verleend voor het verkavelen van een grond in 24 loten met aanleg van een nieuwe wegenis.
De bestreden beslissing heeft betrekking op de percelen gelegen te 1860 Meise, Stoeterijstraat ZN en met als kadastrale omschrijving afdeling 2, sectie C, nummers 309w, 309p, 309k, 243p, 243m(deel), 243g(deel) en 244a(deel).
II. Verloop van de rechtspleging
De verwerende partij heeft een nota betreffende de vordering tot schorsing ingediend en heeft het originele administratief dossier neergelegd.
De partijen zijn opgeroepen voor de openbare zitting van 26 mei 2015, waar de vordering tot schorsing werd behandeld.
Kamervoorzitter Xxxxx XXX XXXXX heeft verslag uitgebracht.
Advocaat Xxxxx XXXX die loco advocaat Xxxxxxxx XXXXXXXX verschijnt voor de verzoekende partij, is gehoord.
De verwerende partij is schriftelijk verschenen.
Titel IV, hoofdstuk VIII van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening (VCRO) betreffende de Raad voor Vergunningsbetwistingen en het Besluit van de Vlaamse Regering van 13 juli 2012 houdende de rechtspleging voor de Raad voor Vergunningsbetwistingen (Procedurebesluit) zijn toegepast.
De uitdrukkelijke verwijzingen in dit arrest naar artikelen van de VCRO en van het Procedurebesluit hebben betrekking op de tekst van deze artikelen, zoals zij golden op het ogenblik van het instellen van de voorliggende vordering.
III. FEITEN
Op 17 september 2013 (datum van het ontvangstbewijs) dient de aanvrager bij het college van burgemeester en schepenen van de gemeente Meise een aanvraag in voor een vergunning voor “het verkavelen in 24 loten met aanleg van nieuwe wegenis”.
De percelen zijn volgens de bestemmingsvoorschriften van het bij koninklijk besluit van 7 maart 1977 vastgestelde gewestplan „Halle-Vilvoorde-Asse‟, hoofdzakelijk gelegen in woongebied met landelijk karakter en deels in agrarisch gebied. De percelen zijn niet gelegen in een gebied waarvoor een goedgekeurd bijzonder plan van aanleg of ruimtelijk uitvoeringsplan geldt, noch binnen de omschrijving van een behoorlijk vergunde, niet-vervallen verkaveling.
Naar aanleiding van het openbaar onderzoek, georganiseerd van 14 oktober 2013 tot en met 12 november 2013, worden 9 bezwaarschriften ingediend.
Xxxxxxx brengt op 16 oktober 2013 een gunstig advies uit.
Het Agentschap Onroerend Erfgoed brengt op 21 oktober 2013 als volgt een voorwaardelijk gunstig advies uit:
“
ONDERZOEK
Artikel 4.3.1, §2,1° van de VCRO vermeldt cultuurhistorische aspecten als één van de beginselen die in acht genomen moeten worden bij de beoordeling van een stedenbouwkundige vergunningsaanvraag. Dit aspect maakt immers deel uit van de duurzame ruimtelijke ontwikkeling zoals bedoeld in artikel 1.1.4 van de VCRO. Om die reden zijn aanvragen in het kader van de reguliere procedure onderworpen aan een adviesverplichting volgens VCRO art. 4.7.16 §1 en het besluit van de Vlaamse regering van 5 juni 2009 tot aanwijzing van de instanties die over een vergunningsaanvraag advies verlenen.
Het uitgangsprincipe van de archeologische erfgoedzorg wordt beschreven in artikel 4 §2 van het decreet houdende bescherming van het archeologisch patrimonium van 30 juni 1993 gewijzigd bij decreten van 18 mei 1999, 28 februari 2003, 10 maart 2006, 27 maart 2009 en 18 november 2011 (archeologiedecreet): “de eigenaar en de gebruiker zijn ertoe
gehouden de archeologische monumenten die zich op hun gronden bevinden te bewaren en te beschermen en ze voor beschadiging en vernieling te behoeden”. Gelet op deze algemene zorgplicht kan de bouwheer kiezen voor een maximaal behoud in situ van het archeologisch patrimonium.
AFWEGING
De aanvraag is gelegen nabij de historische dorpskern van Imde, is grotendeels bebouwd en heeft gunstige bodemkundige omstandigheden die een goede bewaring van archeologisch erfgoed doen vermoeden.
In voorliggende verkavelingsvergunningsaanvraag is door de ontwikkelaar niet aangegeven dat de te ontwikkelen terreinen gelegen zijn in een reeds verstoorde zone. Het Agentschap Onroerend Erfgoed is dan ook van oordeel dat het terrein nog niet geroerd is en dus archeologisch erfgoed kan bevatten.
Overwegende de boven vermelde argumenten wordt de aanvraag gunstig met voorwaarden geadviseerd:
1. Voorafgaand aan de realisatie van het project dient het hele terrein door een archeologische prospectie met ingreep in de bodem te worden onderzocht en dit in opdracht van de bouwheer die de financiële lasten hiervoor draagt. Deze prospectie heeft als doel het terrein te screenen op aan- of afwezigheid van archeologisch erfgoed, om een ongedocumenteerde vernieling van waardevol archeologisch erfgoed te vermijden.
2. De archeologische prospectie met ingreep in de bodem houdt in dat er voorafgaand aan de werken op het terrein groefsleuven dienen te worden gegraven waarbij 12,5% van het terrein wordt open gelegd.
3. De prospectie met ingreep in de bodem dient te worden uitgevoerd conform de bepalingen van het archeologiedecreet. Dit betekent ondermeer dat de prospectie, inclusief de rapportage, wordt uitgevoerd door en onder leiding van een archeoloog. De archeoloog vraagt hiertoe een prospectievergunning aan bij het Agentschap (Onroerend Erfgoed Brussel, Backoffice beheer, Xxxxxx Xxxxxx-XX-xxxx 00, xxx 0, 0000 Xxxxxxx). Aan deze vergunning worden bijzondere voorwaarden gehecht. De bouwheer kan deze bijzondere voorwaarden vooraf opvragen bij de provinciale dienst van het Agentschap Onroerend Erfgoed (zie hoofding) om de aanbesteding van de archeologische prospectie vlot te laten verlopen.
4. De archeologische prospectie met ingreep in de bodem omvat eveneens de opmaak van een rapport. Dit rapport moet, conform de bijzondere voorwaarden, binnen een bepaalde termijn na het afronden van het onderzoek aan het Agentschap Onroerend Erfgoed worden toegezonden. Pas na de ontvangst van het rapport kan het Agentschap Onroerend Erfgoed beoordelen of de gronden kunnen worden vrijgegeven wegens een gebrek aan relevante archeologische sporen.
5. Indien wel relevante archeologische sporen aangetroffen worden, dient afgewogen te worden of het behoud in situ mogelijk is. Kan dit niet, dan moet de bouwheer de nodige tijd en financiële middelen voorzien voor een volwaardige archeologische opgraving voorafgaand aan de werken. Net als bij een prospectie wordt een opgraving uitgevoerd conform de bepalingen van het archeologiedecreet en onder
leiding van een archeoloog. Deze archeoloog beschikt over een opgravingsvergunning waaraan bijzondere voorwaarden zijn gehecht
…”
De Vlaamse Milieumaatschappij brengt op 25 oktober 2013 een voorwaardelijk gunstig advies uit.
De brandweer van de gemeente Londerzeel brengt op 5 november 2013 een voorwaardelijk gunstig advies uit.
De gemeentelijke stedenbouwkundige ambtenaar brengt op 10 december 2013 als volgt een voorwaardelijk gunstig advies uit:
“…
2.3. Toetsing van het project aan de omgeving
De verkaveling integreert zich in de omgeving, zowel op het vlak van infrastructuur, als op het vlak van woontypologieën. De noordelijk gelegen verkaveling aan de overzijde van de Stoeterijstraat en de verder liggende verkaveling aan de VRT-toren bevatten ééngezinswoningen in open en halfopen verband. Het ontwerp zet deze trend gewoon verder, ook voor wat betreft de maximaal toegelaten volumes namelijk 2 bouwlagen met dak.
De gehanteerde dichtheid is 18,205 woningen/ha ligt eveneens in de lijn van de omgevende bebouwing.
2.4. Aspecten van goede ruimtelijke ordening
De totale oppervlakte van het te verkavelen plangebied is 1 ha 31 a 83 ca. De 24 wooneenheden in de verkaveling geven een woondichtheid van gemiddeld 18,205 won/ha, wat aansluit bij de gerealiseerde ontwikkelingen in de nabije omgeving. De gemiddelde dichtheid van de bestaande gerealiseerde projecten uit de nabije omgeving bedraagt 17,84 won/ha. Op onderstaande kaart 1 zijn de nabijgelegen verkavelingen en bouwprojecten aangeduid, elk met hun eigen dichtheid.
…
3. CONCLUSIE
Er kan een gunstig advies worden afgeleverd gezien het project voldoet aan de juridische bepalingen en verenigbaar is met de goede ruimtelijke ordening.
…”
De gemeenteraad van de gemeente Meise keurt op 21 januari 2014 het tracé van de nieuwe wegenis goed.
Met overname van het voorwaardelijk gunstig advies van de gemeentelijke stedenbouwkundige ambtenaar, verleent het college van burgemeester en schepenen van de gemeente Meise op 17 februari 2014 een verkavelingsvergunning aan de aanvrager onder de volgende voorwaarden:
“…
- De voorschriften bij het verkavelingsplan worden voor lot 24 onder punt 2.1.C als volgt aangevuld: Uitgezonderd op lot 24 kan de dakvorm enkel uitgevoerd worden met een plat dak.
- De voorwaarden gesteld in het besluit van de Gemeenteraad van 21/01/2014 en de daaraan gekoppelde overeenkomst na te leven.
- Bestaande erfdienstbaarheden dienen gerespecteerd te worden. Betwistingen omtrent erfdienstbaarheden zijn echter burgerrechtelijk en dienen desgevallend
aangehangig gemaakt te worden bij het vredegerecht.
- De mogelijke vergunning stelt de aanvrager niet vrij van het aanvragen en verkrijgen van eventuele andere vergunningen of machtigingen, als die nodig zouden zijn.
- …
- Het advies van Ruimte en Erfgoed, Afdeling Vlaams-Brabant, Gewestelijk Erfgoed Ambtenaar van 21 oktober 2013 met als referentie 4.002/23050/99.56 maakt deel uit van deze beslissing.
- Het advies van AQUAFIN NV met als referentie GD/ba/121744 maakt deel uit van deze beslissing.
- Het advies van Xxxxxxxxx Xxxxxxxxxx van 5 november 2013 met als referentie 206.DK.JC.13.PREV1990.01 maakt deel uit van deze beslissing.
- Het advies van VMM van 25 oktober 2013 met als referentie WT 2013 G 0989 maakt deel uit van deze beslissing.
- Het advies van Ruimte en Erfgoed, afdeling Vlaams-Brabant, Gewestelijk Erfgoed Ambtenaar van 21 oktober 2013 met als referentie 4.002/23050/99.56 moet nageleefd worden.
Het advies van AQUAFIN NV van 16 oktober 2013 met als referentie GD/ba/121744 moet nageleefd worden.
Het advies van Brandweer Londerzeel van 5 november 2013 met als referentie 206.DK.JC.13.PREV 1990.01 moet nageleefd worden.
Deze vergunning stelt de aanvrager niet vrij van het aanvragen en verkrijgen van eventuele andere vergunningen of machtigingen, als die nodig zouden zijn.
…”
Tegen deze beslissing tekent de xxxx Xxxx XXXXXXXX, in eigen naam en namens een aantal derden, op 25 maart 2014 administratief beroep aan bij de verwerende partij.
De provinciale stedenbouwkundige ambtenaar adviseert in zijn verslag van 13 juni 2014 om dit beroep ontvankelijk doch ongegrond te verklaren en een verkavelingsvergunning te verlenen.
Na de hoorzitting van 3 juli 2014 beslist de verwerende partij op dezelfde datum om het beroep niet in te willigen en een verkavelingsvergunning te verlenen.
De verzoekende partij, de xxxx Xxxx XXXXXXXX en anderen hebben bij de Raad beroep ingesteld dat strekt tot schorsing van de tenuitvoerlegging en tot vernietiging van deze beslissing.
De provinciale stedenbouwkundige ambtenaar adviseert in een aanvullend verslag van 18 september 2014 om de beslissing van de deputatie van 3 juli 2014 in te trekken en een nieuwe verkavelingsvergunning te verlenen met een aangevulde motivering.
Op 25 september 2014 besluit de verwerende partij om haar beslissing van 3 juli 2014 in te trekken, het administratief beroep niet in te willigen en de verkavelingsvergunning te verlenen. De verwerende partij motiveert haar beslissing als volgt:
“…
b) Het goed is niet gelegen binnen de grenzen van een goedgekeurd bijzonder plan van aanleg of een ruimtelijk uitvoeringsplan en het maakt geen deel uit van een goedgekeurde niet vervallen verkaveling. Volgens het gewestplan Halle-Vilvoorde-Asse is het goed grotendeels gelegen in een landelijk woongebied en voor een klein deel in het agrarisch gebied. Artikelen 5, 6 en 11 van het KB van 28 december 1972 betreffende de inrichting en de toepassing van de ontwerpgewestplannen en de gewestplannen zijn van kracht.
De voorliggende verkaveling is niet in strijd met de planologische bestemmingsvoorschriften van het woongebied maar wel met die van het agrarisch gebied. Het deel gelegen in het agrarisch gebied moet als één geheel behouden blijven en uit de verkaveling worden gesloten om toe te voegen aan de aangrenzende landbouwgronden. Het kan nooit vertuind worden. Op deze wijze wordt versnippering van de landbouwgronden tegengegaan. De aanvraag voldoet hier niet aan, want de landbouwzone wordt in kleine kavels opgedeeld die dan later, volgens de bijgevoegde verkavelingsvoorschriften, bij de betreffende tuinzones van de voorliggende kavels gevoegd moeten worden. Dit is ruimtelijk onaanvaardbaar. De nodige aanpassingen dringen zich op.
…
e) In de omgeving van het goed zijn verschillende stedenbouwkundige patronen waarneembaar, die elk een reflectie zijn van de tijdsgeest waarin ze ontwikkeld werden. Het eerste heeft betrekking op de al oudere woningen, afgewisseld met nieuwbouw in modernere stijl, gelegen langs het bestaande wegenpartroon in de kern.
Een tweede bebouwingspatroon treffen we aan in de verkaveling van de Xxx Xxxxxxxxxxx. Hier gaat het niet om een verkaveling langs uitgeruste wegen maar om een eerste grote invulling van het toen verder weinig bebouwde landelijk woongebied aan de westzijde van de kern. Het gaat stedenbouwtechnisch vooral om de typische laagbouwverkavelingen op ruime kavels uit de jaren „80 en ‟90 en begin 2000. Deze verkaveling is ook niet meer dan een reflectie van de tijdsgeest waarin ze tot stand kwam. Laagbouwvilla‟s op ruime kavels betrof anno 1993 ook al een andere bebouwingsvorm en typologie als datgene wat er toen in de kern van Imde voorkwam.
…
k) Uit de voorgaande beschouwingen blijkt dat het voorliggend project in aanmerking komt voor een vergunning. Aan de vergunning zullen een aantal lasten en voorwaarden verbonden worden. Hierbij wordt wel opgemerkt dat het advies van Onroerend Erfgoed niet wordt overgenomen.
In dit verplicht advies stelt Onroerend Erfgoed:
…
Dit heeft geleid tot de voorwaarde bij het advies om op kosten van de bouwheer een archeologische prospectus met ingreep in de bodem op te leggen. Verdere voorwaarden leggen uit op welke wijze tot rapportering dient overgegaan te worden.
Bij arrestnummer van C.10.0574.N van 23 februari 2012 heeft het Hof van Cassatie evenwel gevonnist dat de zorgplichtregeling zoals vervat in het Archeologiedecreet niet zo ver strekt dat de eigenaar of gebruiker van een grond verplicht kan worden om op eigen kosten archeologische opgravingen uit te voeren alvorens hij stedenbouwkundig vergunde werken kan aanvatten indien de Vlaamse regering geen gebruik maakt van haar recht om een opgraving tot algemeen nut te verklaren.
Artikel 8 van het Archeologiedecreet bepaalt dat één ieder die, anders dan bij het uitvoeren van vergunde archeologische opgravingen een goed vindt waarvan hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat het een archeologisch monument betreft, verplicht is hiervan binnen drie dagen aangifte te doen bij het agentschap. Het agentschap stelt de eigenaar en de gebruiker, in geval zij niet de vinder zijn, en de betrokken gemeente hiervan in kennis. De gevonden archeologische monumenten en hun vindplaats moeten tot de tiende dag na de melding in onveranderde toestand door de eigenaar, gebruiker en vinder bewaard blijven, beschermd worden tegen beschadiging of vernieling en toegankelijk gesteld worden voor onderzoek door het Instituut, zonder dat dit aanleiding
kan geven tot het vorderen van enige schadevergoeding. De bepalingen inzake de prospectievergunning, waar naar verwezen wordt door Onroerend Erfgoed worden maar van toepassing in het geval van toevals-vondsten en binnen de al vastgelegde beschermde zones, en zijn niet van toepassing zolang er geen vondsten zijn gedaan.
…
Besluit
Artikel 1
Het besluit van de deputatie van 3 juli 2014 houdende het verlenen van een vergunning met voorwaarden voor het verkavelen van een grond in 24 loten met aanleg van een nieuwe wegenis, gelegen Stoeterijstraat zn te Meise in te trekken.
Art. 2
Het beroep ingediend door Xxxx Xxxxxxxx, Xxx Xxxxxxxxxxx 00, 0000 Xxxxx, namens zichzelf en andere belanghebbenden (zie beroepschrift), derden, tegen de vergunning met voorwaarden van het college van burgemeester en schepenen van Meise van 17 februari 2014, verleend aan Herwig De Smedt, Xxxxxxxxxxxxxx 00, 0000 Xxxxxxxx ontvankelijk te verklaren.
Art. 3
De aanvraag ingediend door Herwig De Smedt, Xxxxxxxxxxxxxx 00, 0000 Xxxxxxxx, inzake een aanvraag tot het verkavelen van een grond in 24 loten met aanleg van een nieuwe wegenis, gelegen Stoeterijstraat zn te Meise, kadastraal bekend: afdeling 2, sectie C, perceelnummer 309w, 309p, 309k, 243p, 243m(deel), 243g(deel) en244a(deel) te vergunnen met volgende voorwaarden en lasten:
- het deel van de projectsite gelegen in het agrarische gebied moet als één kavel behouden blijven en worden uitgesloten uit de verkaveling om toe te voegen aan de achterliggende landbouwgronden; het kan niet opgedeeld of vertuind worden; de kavels 1b, 2b, 3b, 4b, 5b en 12b komen te vervallen;
- er moet minimaal voldaan worden aan de doelstellingen van het Grond- en Pandenbeleid; het nodige aantal kavels/wooneenheden moet worden voorzien;
- kavel 18 en kavel 19 moeten worden samengevoegd; de bouwzone van kavel 19 komt te vervallen; kavel 18 wordt dan een ruime kavel voor halfopen bebouwing; mits een latere verkavelingswijziging kan, met behoud van een 3m brede strook langs de bouwzone op kavel 18, een strook grond worden afgestaan om aan te wenden als openbaar speelplein en toe te voegen aan het openbare domein;
- carports in de zijdelingse bouwvrije stroken zijn voor alle kavels verboden;
- behalve voor wat betreft de bescheiden kavels/wooneenheden, moet de garage inpandig zitten binnen de op plan aangeduide maximale bouwzone; voor de bescheiden kavels/wooneenheden mag maar moet geen inpandige garage worden voorzien;
- voor de kavels 8 en 24 bedraagt de linker zijdelingse bouwvrije strook minimaal 4m; de op plan aangeduide bouwzone wordt dan smaller;
- voor kavel 20 bedraagt de rechter zijdelingse bouwvrije strook minimaal 4m; de op plan aangeduide bouwzone wordt dan smaller;
- op elke kavel mag een tuinberging van maximaal 10m² worden opgericht;
- de oppervlakte verhardingen in de zijtuinen en de achtertuinen is beperkt tot 40m²;
- met uitzondering van kavel 5 mag er in de voortuinen maximaal een zone van 6m breed verhard worden als oprit en toegang tot de garage en de woning; voor kavel 5 mag maximaal 50% van de voortuin verhard worden;
- ook waterdoorlatende en half-waterdoorlatende verhardingen vallen onder de maximaal toegelaten verhardingen of niet-overdekte constructies;
- dakterrassen zijn niet toegelaten;
- complementaire bedrijvigheid wordt enkel toegelaten op de kavels 6, 7, 8 en 24; ze heeft een maximale oppervlakte van 50m²;
- de hierboven vermelde voorwaarden hebben voorrang op de door de verkavelaar opgestelde stedenbouwkundige voorschriften (zie bijlage 1);
- alle nutsleidingen en openbare wegenis moet worden aangelegd op kosten van de verkavelaar;
- de verkavelaar schikt zich naar de adviezen van de betreffende nutsmaatschappijen en naar de courante gebruiken van de gemeente betreffende de aanleg en het verdere verloop van de werken eigen aan deze verkaveling (zie bijlage 2);
- het respecteren van de verkavelingsovereenkomst opgesteld door de gemeenteraad van 21 januari 2014 (zie bijlage 3), voor zover deze nog relevant is ten overstaan van deze vergunning.
…”
Dit is de bestreden beslissing.
Gegeven de intrekking van de beslissing van 3 juli 2014, heeft de Raad met arresten van 18 november 2014 (nummer A/2014/0777 en nummer A/2014/0778) de vorderingen van de verzoekende partij en van de xxxx Xxxx XXXXXXXX en anderen, ingesteld tegen de beslissing van 3 juli 2014, onontvankelijk verklaard bij gebrek aan voorwerp.
De xxxx Xxxx XXXXXXXX en anderen hebben met een aangetekende brief van 24 oktober 2014 eveneens een vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging en tot vernietiging van de bestreden beslissing van 25 september 2014 ingesteld. Xx Xxxx heeft met een arrest van 28 april 2015 (nummer A/4.8.14/2015/0008) vermeld beroep onontvankelijk verklaard wegens het niet betalen van het verschuldigde rolrecht.
IV. Ontvankelijkheid van de vordering tot schorsing
De verwerende partij betwist de ontvankelijkheid van de voorliggende vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging en tot vernietiging van de bestreden beslissing. De verwerende partij werpt op dat het enig middel van de verzoekende partij “een nieuwe inhoudelijke beoordeling van de aanvraag” beoogt terwijl de Raad enkel bevoegd is om na te gaan of verwerende partij de haar toegekende appreciatiebevoegdheid naar behoren heeft uitgeoefend. De Raad is echter van oordeel dat de exceptie van de verwerende partij slechts onderzocht en beoordeeld dient te worden wanneer de voorwaarden om de schorsing van de tenuitvoerlegging van de bestreden beslissing te bevelen, zijn vervuld. Zoals hierna zal blijken, is dit niet het geval.
V. Onderzoek van de vordering tot schorsing
Luidens artikel 4.8.18, §2, eerste lid VCRO kan de Raad de schorsing van de tenuitvoerlegging van de bestreden beslissing enkel bevelen als de onmiddellijke tenuitvoerlegging van die beslissing een moeilijk te herstellen ernstig nadeel kan berokkenen en als de verzoekende partij ernstige middelen aanvoert die de vernietiging van de aangevochten beslissing kunnen verantwoorden.
A. Moeilijk te herstellen ernstig nadeel
Standpunt van de partijen
1.
De verzoekende partij omschrijft het moeilijk te herstellen ernstig nadeel dat zij meent te lijden als volgt:
“…
In voorliggend geval is de uitoefening van de overheidstaak, inzonderheid deze van Onroerend Erfgoed, of de bestuursopdracht waarmee die overheid belast is, verhinderd of in ernstige mate bemoeilijkt en wordt bij het ten uitvoer leggen van de bestreden beslissing de werking van haar diensten in die mate in het gedrang gebracht dat zij haar taken als overheid niet meer zou kunnen uitoefenen doordat in de bestreden beslissing een verkavelingsvergunning wordt vergund voor een perceel waardoor het archeologisch patrimonium dat zich op het perceel in kwestie kan bevinden definitief dreigt verloren te gaan, beschadigd en vernield.
Dit is precies in strijd met het uitgangsprincipe van de archeologische erfgoedzorg beschreven in artikel 4, §2 van het decreet houdende bescherming van het archeologisch patrimonium d.d. 30 juni 1993, gewijzigd bij de decreten van 18 mei 1999, 28 februari
2003, 10 maart 2006, 27 maart 2009 en 18 november 2011 (archeologiedecreet) dat de eigenaar en de gebruiker ertoe gehouden houdt de archeologische monumenten die zich op hun gronden bevinden te bewaren en te beschermen en ze voor beschadiging en vernieling te behoeden.
In het advies gegeven door Onroerend Erfgoed werd er op gewezen dat de aanvraag gelegen is op een terrein met gunstige bodemkundige omstandigheden, die een goede bewaring van archeologisch erfgoed doen vermoeden.
Er werd op gewezen dat in de voorliggende verkavelingsvergunningsaanvraag door de ontwikkelaar niet aangegeven is dat de te ontwikkelen terreinen gelegen zijn in een reeds verstoorde zone.
Het Agentschap Onroerend Erfgoed is dan ook van oordeel dat het terrein nog niet geroerd is en dus archeologisch erfgoed kan bevatten.
In de beleidsnota van de Vlaamse minister van bestuurszaken, binnenlands bestuur, inburgering, toerisme en Vlaamse rand, betreffende het onroerend erfgoed, wordt uitdrukkelijk in de omgevingsanalyse vermeld:
“Elke wijziging van het ruimtegebruik in Vlaanderen betekent een mogelijk verlies van onroerend erfgoedwaarden. Cruciaal is vooral de druk op de openruimte.
Door de toename van bebouwde percelen komt het – voornamelijk archeologische en landschappelijke – erfgoed sterk in het gedrang.”.
In de beleidsnota wordt verder nog met betrekking tot een vernieuwd archeologiebeleid gesteld:
“Het principe van het behoud van de archeologische erfgoedwaarden staat centraal.”,
waarbij de minister nog stelt:
“Om proactief te kunnen inspelen bij processen met een ruimtelijk impact, streef ik naar een verdere samenwerking tussen ruimtelijke ordening en archeologie.”.
De adviesplicht en de aard van het vergunde, nl. een verkavelingsvergunning, wat snel en gemakkelijk uitvoerbaar is en onherroepelijk, maakt dat de schorsing van de tenuitvoerlegging noodzakelijk is om het moeilijk te herstellen ernstig nadeel te verhinderen.
I.v.m. sloping werd het moeilijk te herstellen ernstig nadeel reeds aanvaard (arrest nr. S/2013/0039 van 28 februari 2013 en arrest nr. S/2013/0208 van 27 augustus 2013).
…”
2.
De verwerende partij antwoordt hierop als volgt:
“…
In casu zal uw Raad kunnen vaststellen dat verzoekende partij geenszins, minstens onvoldoende concreet en precies, aangeeft in welke mate de bestreden beslissing de uitoefening van haar overheidstaken of bestuursopdrachten verhindert dan wel in ernstige mate bemoeilijkt.
Meer bepaald laat verzoekende partij na om aan de hand van concrete, precieze en afdoende gegevens aan te tonen dat de algemene zorgplicht zoals voorzien in artikel 8 van het decreet van 30 juni 1993 houdende bescherming van het archeologisch patrimonium, in casu niet kan volstaan. Verzoeker toont niet aan dat ondanks het opleggen van deze algemene zorgvuldigheidsplicht, haar bestuursopdracht dermate zal worden bemoeilijkt dat zij haar taken als overheid niet meer zou kunnen uitoefenen.
Verzoekende partij stelt in haar verzoekschrift:
…
Hiermee wordt echter niet op afdoende wijze aangetoond dat de enkele toepassing van artikel 8 van het decreet van 30 juni 1993, zou leiden tot een moeilijk te herstellen ernstig nadeel.
Xxxxxxx brengt verzoekende partij immers concrete, precieze en afdoende gegevens bij waaruit blijkt dat het niet opleggen van de door haar opgelegde voorwaarde haar bestuursopdracht verhindert of in die mate bemoeilijkt dat zij haar taken als overheid niet meer zou kunnen uitoefenen.
Ook de verwijzing door verzoekende partij naar arresten waarbij het moeilijk te herstellen ernstig nadeel wordt aanvaard i.g.v. sloping, kan niet aanvaard worden als bewijs van
het bestaan van een moeilijk te herstellen ernstig nadeel. Het louter verwijzen naar een arrest dat is gewezen in een vergelijkbare zaak, volstaat niet (X.x.Xx., Verhelst, nr. 196.893 van 13 oktober 2009; X.x.Xx., Reinhold, nr. 112.607 van 19 november 2002)
De vordering tot schorsing dient dan ook als ongegrond te worden afgewezen.
…”
Beoordeling door de Raad
1.
In de memorie van toelichting wijst de decreetgever erop dat het begrip „moeilijk te herstellen ernstig nadeel‟ eveneens wordt gehanteerd binnen het schorsingscontentieux van de Raad van State en dat vermeld begrip, voor wat de mogelijkheid tot schorsing in procedures voor de Raad voor Vergunningsbetwistingen betreft, in diezelfde zin mag worden begrepen (Parl. St. Vl. Parl, 2008-2009, nr. 2011/1, p. 222, nr. 627). Opdat de schorsing van de tenuitvoerlegging van de bestreden beslissing door de Raad zou kunnen bevolen worden, moet de verzoekende partij doen blijken van een ernstig nadeel dat moeilijk te herstellen en bovendien persoonlijk is.
De verzoekende partij dient aan de hand van concrete en precieze gegevens aan te duiden waaruit enerzijds de ernst van het persoonlijke nadeel bestaat dat zij ondergaat of dreigt te ondergaan, wat inhoudt dat concrete en precieze aanduidingen moeten worden verschaft over de aard en de omvang van het nadeel dat de onmiddellijke tenuitvoerlegging van de aangevochten beslissing kan berokkenen, en waaruit anderzijds het moeilijk te herstellen karakter van het nadeel blijkt.
In hoofde van een bestuurlijke overheid (zoals de verzoekende partij) kan er bijkomend echter slechts sprake zijn van een persoonlijk moeilijk te herstellen ernstig nadeel indien de bestreden beslissing de uitoefening van de overheidstaak of de bestuursopdracht waarmee die overheid belast is, verhindert of in ernstige mate bemoeilijkt en indien de tenuitvoerlegging van de bestreden beslissing de werking van haar diensten in die mate in het gedrang zou brengen dat zij haar taken als overheid niet meer zou kunnen uitoefenen. Het nadeel van een bestuurlijke overheid kan daarom niet zonder meer gelijkgeschakeld worden met het nadeel dat private natuurlijke personen of rechtspersonen dienen aan te tonen.
2.
De Raad is van oordeel dat de verzoekende partij geen concrete en precieze gegevens aanreikt die toelaten de ernst van de ingeroepen nadelen daadwerkelijk te onderzoeken en vervolgens te beoordelen. Een al te summiere verwijzing naar het uitgangsprincipe van de archeologische erfgoedzorg, evenals de allesbehalve onderbouwde stelling dat het bouwterrein een goede bewaring van archeologisch erfgoed doet vermoeden, laten de Raad niet toe te onderzoeken of de verzoekende partij als gevolg van de onmiddellijke tenuitvoerlegging van de bestreden beslissing haar taken als overheid niet meer zou kunnen uitoefenen.
De verzoekende partij kan zich niet beperken tot het louter poneren van stellingen en slaagt er niet in om het niveau van de loutere hypothese te overstijgen wanneer zij aanvoert dat „het archeologisch patrimonium (…) dreigt verloren te gaan, beschadigd en vernield‟. De Raad concludeert dat uit de uiteenzetting van de verzoekende partij, evenals uit de bij het inleidend verzoekschrift gevoegde stukken, niet kan afgeleid worden in welke zin de tenuitvoerlegging van de bestreden beslissing de uitoefening van haar overheidstaken en bestuursopdrachten zal verhinderen of in ernstige mate zal bemoeilijken. De verzoekende partij toont evenmin aan of, en in voorkomend geval in welke mate, de tenuitvoerlegging van de bestreden beslissing de werking van haar diensten in het gedrang zou brengen.
Er is dan ook niet voldaan aan de in artikel 4.8.18, §2, eerste lid VCRO gestelde voorwaarde dat een bestreden vergunningsbeslissing slechts geschorst kan worden ter voorkoming van een moeilijk te herstellen ernstig nadeel. Deze vaststelling volstaat om de vordering af te wijzen.
B. Ernstig middel
Aangezien in het vorige onderdeel wordt vastgesteld dat de verzoekende partij niet voldoende aantoont dat de onmiddellijke tenuitvoerlegging van de bestreden beslissing haar een moeilijk te herstellen ernstig nadeel kan berokkenen, is een onderzoek naar de ernst van het middel niet aan de orde.
Om deze redenen beslist de Raad voor Vergunningsbetwistingen
1. De Raad verwerpt de vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging van de bestreden beslissing.
2. De uitspraak over de kosten wordt uitgesteld tot de beslissing over de vordering tot vernietiging.
Dit arrest is uitgesproken te Brussel, in openbare terechtzitting op 9 juni 2015, door de Raad voor Vergunningsbetwistingen, derde kamer, samengesteld uit:
Xxxxx XXX XXXXX, | voorzitter van de derde kamer, |
met bijstand van | |
Xxxxxxxxxx XXXXXX, | toegevoegd griffier. |
De toegevoegd griffier, | De voorzitter van de derde kamer, |
Xxxxxxxxxx XXXXXX | Xxxxx XXX XXXXX |