Artikel 1. Verplichting tot hulpverlening
B.II.i Verdrag bevattende het instrument bedoeld in ar- tikel 3, tweede lid, van de overeenkomst betreffen- de wederzijdse rechtshulp in strafzaken tussen de Verenigde Staten van Amerika en de Europese Unie, ondertekend te Washington op 25 juni 2003, inzake de toepassing van het verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Verenigde Sta- ten van Amerika aangaande wederzijdse rechts- hulp in strafzaken, ondertekend te 's-Gravenhage op 12 juni 1981 (Rechtshulpverdrag NL-VS)
biJlAGe1
Artikel 1. Verplichting tot hulpverlening
1 De Verdragsluitende partijen verbinden zich om, op verzoek en in overeenstem- ming met de bepalingen van dit Verdrag, elkaar wederzijds hulp te verlenen bij straf- rechtelijk onderzoek en strafrechtelijke procedures.
1bis
a. Rechtshulp wordt ook verleend aan een nationale administratieve autoriteit die, krachtens een specifieke administratieve of regelgevende bevoegdheid om der- gelijke onderzoeken te doen, gedragingen onderzoekt met het oog op strafrech- telijke vervolging van de gedraging of verwijzing van dergelijke gedragingen naar autoriteiten die bevoegd zijn deze strafrechtelijk te onderzoeken of te ver- volgen. Rechtshulp kan onder vergelijkbare omstandigheden ook worden ver- leend aan andere administratieve autoriteiten. Rechtshulp kan niet worden gevraagd in aangelegenheden waarin de administratieve autoriteit verwacht dat geen vervolging of, voor zover van toepassing, verwijzing zal plaatsvinden.
b. Verzoeken om rechtshulp uit hoofde van dit artikel worden verzonden tussen de bevoegde autoriteiten, genoemd in artikel 14 van dit Verdrag, of tussen an- dere autoriteiten die door de bevoegde autoriteiten zijn overeengekomen.
2 Deze rechtshulp omvat onder meer:
a. opsporing van personen;
b. betekening van stukken;
c. het verstrekken van documenten;
d. het horen van personen als getuige of anderszins;
e. overlegging van stukken;
f. uitvoering van verzoeken tot huiszoeking en inbeslagneming; en
g. overdracht van personen die zich in detentie bevinden met het oog op het afleg- gen van een getuigenverklaring.
1 Ten opzichte van het Verdrag van 12 juni 1981 is de vetgedrukte tekst de gewijzigde dan wel aangevulde tekst.
De Sitter 647
B.II.i Rechtshulpverdrag NL-VS
Artikel 2. Opsporing van personen
De aangezochte staat doet al het mogelijke om de verblijfplaats vast te stellen van personen, die in het verzoek zijn opgegeven en van wie wordt vermoed dat zij zich in de aangezochte staat bevinden.
Artikel 3. Betekening van stukken
1 De aangezochte staat zorgt voor de betekening van alle gerechtelijke stukken die hem met dat doel door de verzoekende staat worden toegezonden.
2 ieder verzoek tot betekening van een stuk waarin de verschijning van een persoon wordt gelast voor een autoriteit in de verzoekende staat dient een redelijke tijd vóór het vastgestelde tijdstip van de verschijning te worden toegezonden.
3 De aangezochte staat zendt als bewijs van de betekening een gedagtekende, door degene aan wie de betekening is verricht, ondertekende ontvangstbevestiging terug, dan wel een door de ambtenaar die de betekening heeft verricht, ondertekende ver- klaring waarin de vorm en de datum van de betekening nauwkeurig worden vermeld.
Artikel 4. Het verstrekken van documenten van overheidsinstanties of -instel- lingen
1 De aangezochte staat verstrekt afschriften van voor eenieder toegankelijke gege- vens uit de administratie van overheidsinstanties of -instellingen, die naar behoren dienen te worden gewaarmerkt door een bevoegde functionaris.
2 De aangezochte staat kan in de administratie voorkomende of andere gegevens, in het bezit van overheidsinstanties of -instellingen, die niet voor eenieder toeganke- lijk zijn, verstrekken in dezelfde mate en onder dezelfde voorwaarden als deze ter beschikking zouden kunnen worden gesteld van zijn eigen opsporings- of gerechte- lijke autoriteiten.
De aangezochte staat mag het verzoek naar eigen inzicht geheel of gedeeltelijk afwij- zen.
Artikel 5. Het horen van getuigen en de overlegging van stukken in de aange- zochte Staat
1 Een persoon van wie bewijsmateriaal wordt verlangd kan, indien nodig, worden gedagvaard teneinde te getuigen of worden gedwongen stukken, documenten en zaken over te leggen in dezelfde mate als in geval van een vooronderzoek of onderzoek ter terechtzitting in de aangezochte staat. Rechten tot verschoning van het afleggen van getuigenverklaringen krachtens de wetten van de verzoekende staat zijn niet van toepassing bij de uitvoering van verzoeken krachtens dit artikel.
2 De aangezochte staat vermeldt op verzoek de datum en plaats van het getuigen- verhoor.
3 De aangezochte staat stemt, bij de uitvoering van een verzoek, toe in de aanwezig- heid van de verdachte, de raadsman van de verdachte en van iedere andere, in het verzoek opgegeven belanghebbende.
4 De autoriteit die het verzoek uitvoert verschaft eenieder wiens aanwezigheid is toegestaan gelegenheid tot het stellen van vragen te richten tot degene van wie ver- klaringen worden verlangd.
648 De Sitter
Bijlage
Artikel 6. Uitvoering van verzoeken tot huiszoeking en inbeslagneming
1 De aangezochte staat geeft gevolg aan verzoeken tot huiszoeking en inbeslagne- ming overeenkomstig zijn wetten en gebruiken, indien op het desbetreffende feit krachtens de wetten van beide Verdragsluitende partijen een vrijheidsstraf is gesteld van meer dan een jaar, of, indien daarop een kortere vrijheidsstraf is gesteld dat feit is vermeld in de aanhangsel (red.: xxxx: het aanhangsel) bij dit Verdrag. De bevoegde autoriteiten bedoeld in artikel 14 kunnen schriftelijk wijzigingen van het Aanhangsel overeenkomen. Dergelijke wijzigingen treden in werking op een in een diplomatieke notawisseling vast te stellen datum.
2 Een feit wordt geacht krachtens de wetten van de aangezochte staat strafbaar te zijn gesteld indien het beweerde handelen of nalaten, wanneer het onder gelijksoor- tige omstandigheden in de aangezochte staat zou hebben plaatsgevonden, een straf- baar feit zou hebben opgeleverd krachtens de wetten van die staat. Voor de toepassing van dit lid worden rechtsmachtbepalende elementen van strafbare feiten, opgenomen in federale wetten van de Verenigde staten, zoals het gebruik van de posterijen of van de handel tussen de staten, niet beschouwd als wezenlijke elementen van die straf- bare feiten.
3 Een verzoek aan het Koninkrijk der Nederlanden tot overlegging van stukken, afkomstig van particulieren, dient aan het bepaalde in dit artikel te voldoen.
4 Een verzoek tot huiszoeking en inbeslagneming gericht tot de Verenigde staten dient vergezeld te gaan van een voor of door een rechter in het Koninkrijk der Neder- landen onder ede afgelegde verklaring, waaruit blijkt dat er gegronde redenen bestaan om aan te nemen dat een strafbaar feit is gepleegd of zal worden gepleegd en dat bewijsmateriaal ter zake bij de te onderzoeken personen of percelen zal worden ge- vonden, en waarin een nauwkeurige aanduiding van de te onderzoeken personen of percelen wordt gegeven. Een dergelijke verklaring geldt in de Verenigde staten als een voor een Amerikaanse rechterlijke autoriteit onder ede afgelegde verklaring (af- fidavit).
5 Krachtens dit artikel overgelegde stukken worden naar behoren gewaarmerkt, als aangegeven in het verzoek, en van iedere overdracht van andere in beslag genomen zaken of van ander in beslag genomen bewijsmateriaal wordt een proces-verbaal opgesteld. Dergelijke verbalen betreffende overdracht worden erkend als bewijs van de daarin vermelde feiten.
Artikel 7. Overdracht van personen die zich in detentie bevinden naar de verzoe- kende Staat
1 Een persoon die zich in detentie bevindt en wiens verschijning als getuige of tot confrontatie voor een autoriteit in de verzoekende staat noodzakelijk is, wordt naar de verzoekende staat overgebracht indien:
a. degene die zich in detentie bevindt daarmee instemt;
b. geen belangrijke verlenging van zijn detentie wordt verwacht; en
c. de aangezochte staat geen redenen heeft de overbrenging te weigeren.
2 De aangezochte staat kan de uitvoering van het verzoek uitstellen zolang de aan- wezigheid van de persoon noodzakelijk is in verband met een vooronderzoek of on- derzoek ter terechtzitting in de aangezochte staat.
3 De verzoekende staat heeft de bevoegdheid en is verplicht de persoon in detentie te houden, tenzij de aangezochte staat de vrijlating heeft bevolen.
De Sitter 649
B.II.i Rechtshulpverdrag NL-VS
4 De verzoekende staat draagt een persoon die niet krachtens het derde lid is vrij- gelaten wederom in detentie over aan de aangezochte staat, zodra de omstandigheden dat toelaten of zoals anderszins wordt overeengekomen. De verzoekende staat weigert niet een overgebrachte persoon wederom over te dragen omdat deze onderdaan van die staat is.
Artikel 8. Overdracht van personen die zich in detentie bevinden naar de aange- zochte Staat
1 Wanneer de verzoekende staat de overdracht van een zich in detentie bevin- dende persoon naar de andere staat tot confrontatie verlangt, maakt het verzoek daarvan melding.
2 De aangezochte staat houdt de persoon in detentie, tenzij de verzoekende staat de vrijlating heeft bevolen.
3 De aangezochte staat draagt een persoon die niet krachtens het tweede lid is vrijgelaten wederom in detentie over aan de verzoekende staat, zodra de omstandig- heden dat toelaten of zoals anderszins wordt overeengekomen. De aangezochte staat weigert niet de overgebrachte persoon wederom over te dragen omdat deze onderdaan van die staat is.
Artikel 9. Vrijgeleide
1 Een persoon die ingevolge dit Xxxxxxx voor een autoriteit in de andere staat ver- schijnt, kan niet voor de rechter worden gebracht, noch in hechtenis worden genomen of onderworpen aan enige andere beperking van zijn persoonlijke vrijheid, met betrek- king tot een feit of veroordeling vóór zijn vertrek, behalve als voorzien in de artikelen 7 en 8 en in het volgende lid.
2 Een persoon, ongeacht van welke nationaliteit, die is gedagvaard om als verdach- te te verschijnen voor de gerechtelijke autoriteiten van de verzoekende staat wordt niet vervolgd of onderworpen aan enige beperking van zijn persoonlijke vrijheid, wegens feiten of veroordelingen vóór zijn vertrek uit de aangezochte staat die niet in dagvaarding zijn omschreven.
3 Het in dit artikel verschafte vrijgeleide eindigt, indien de verschijnende persoon tien dagen nadat hij ervan in kennis is gesteld dat zijn aanwezigheid niet langer is vereist, de verzoekende staat niet heeft verlaten of, na die staat te hebben verlaten, daar is teruggekeerd.
4 Een persoon die als getuige verschijnt in de verzoekende staat kan weigeren een getuigenverklaring af te leggen wanneer hij daartoe krachtens de wetten van de aan- gezochte staat uit hoofde van zijn beroep een verplichting of een recht heeft, en de verlangde getuigenverklaring betrekking heeft op beschermde gegevens.
De verzoekende staat eerbiedigt de verplichting of het recht wanneer de bevoegde autoriteit van de aangezochte staat bevestigt dat een zodanige verplichting of een zodanig recht bestaat.
Artikel 9bis. Identificatie van bankgegevens 1.
a Op verzoek van de verzoekende Staat onderzoekt de aangezochte Staat ter- stond, in overeenstemming met de voorwaarden vervat in dit artikel, of de op zijn grondgebied gevestigde banken over informatie beschikken of een met name
650 De Sitter
Bijlage
genoemde natuurlijke persoon of rechtspersoon die verdacht wordt van of in staat van beschuldiging is gesteld wegens een strafbaar feit houder is van een of meer bankrekeningen. De aangezochte Staat deelt het resultaat van zijn onderzoek terstond aan de verzoekende Staat mee.
b De onder (a) omschreven handelingen kunnen ook worden uitgevoerd met het oog op het achterhalen van:
i. gegevens over veroordeelde of anderszins bij een strafbaar feit betrokken natuurlijke personen of rechtspersonen;
ii. gegevens die in het bezit zijn van niet-bancaire financiële instellingen; of
iii. niet aan rekeningen gebonden financiële transacties. 2.
Een verzoek om de in het eerste lid van dit artikel omschreven gegevens bevat naast de in artikel 13, eerste lid van dit Verdrag vermelde gegevens:
a. de identiteit van de natuurlijke persoon of rechtspersoon die van belang is om rekeningen of transacties op te sporen;
b. voldoende gegevens op grond waarvan de autoriteit van de aangezochte Staat die over het verzoek beslist:
i. redelijkerwijs kan vermoeden dat de betrokken natuurlijke persoon of rechtspersoon bij een strafbaar feit is betrokken en dat banken of niet- bancaire financiële instellingen op het grondgebied van de aangezochte Staat over de verlangde gegevens zouden kunnen beschikken; en
ii. kan vaststellen dat de verlangde gegevens betrekking hebben op een strafrechtelijk onderzoek of strafvervolging; en
x. xxxxxxxxx mogelijk, gegevens over de mogelijk betrokken bank of niet- bancaire financiële instelling, en andere gegevens die dienstig kunnen zijn om de omvang van het onderzoek te kunnen beperken.
3.
Tenzij in een later stadium anders overeengekomen bij diplomatieke notawisse- ling tussen de Europese Unie en de Verenigde Staten van Amerika, worden ver- zoeken om rechtshulp uit hoofde van dit artikel verzonden tussen:
a. voor het Koninkrijk der Nederlanden, de bevoegde autoriteit genoemd in artikel 14, en
b. voor de Verenigde Staten van Amerika, de voor het Koninkrijk der Neder- landen verantwoordelijke attaché van:
i. de Drug Enforcement Administration van het Department of Justice van de Verenigde Staten voor aangelegenheden die onder zijn rechtsmacht vallen;
ii. het Bureau of Immigration and Customs Enforcement van het Department of Homeland Security van de Verenigde Staten voor aangelegenheden die onder zijn rechtsmacht vallen;
iii. het Federal Bureau of Investigation van het Department of Justice van de Verenigde Staten voor alle overige aangelegenheden.
4.
Het Koninkrijk der Nederlanden verleent overeenkomstig dit artikel rechtshulp ten aanzien van gedragingen die strafbaar zijn volgens de wetten van zowel de aangezochte als de verzoekende Staat, mits de gedraging een misdrijf is krachtens het Nederlandse recht, waaronder witwassen van geld en terroristische activitei-
De Sitter 651
B.II.i Rechtshulpverdrag NL-VS
ten vallen, maar daartoe niet beperkt zijn. De Verenigde Staten van Amerika ver- lenen overeenkomstig dit artikel rechtshulp ten aanzien van het witwassen van geld en terroristische activiteiten die strafbaar zijn volgens de wetten van zowel de verzoekende als de aangezochte Staat en ten aanzien van andere criminele activiteiten die door de Verenigde Staten van Amerika aan het Koninkrijk der Nederlanden worden meegedeeld.
5.
De aangezochte Staat beantwoordt een verzoek om de overlegging van de stukken betreffende de rekeningen of transacties die conform dit artikel zijn geïdentifi- ceerd, in overeenstemming met de overige bepalingen van dit Verdrag.
Artikel 9ter. Gemeenschappelijke onderzoeksteams
1 Op de onderscheiden grondgebieden van het Koninkrijk der Nederlanden en de Verenigde Staten van Amerika kunnen, ter bevordering van een strafrechtelijk onderzoek of vervolging waarbij de Verenigde Staten van Amerika en een of meer lidstaten van de Europese Unie betrokken zijn, gemeenschappelijke onderzoek- steams worden ingesteld en optreden indien zulks nodig wordt geacht door het Koninkrijk der Nederlanden en de Verenigde Staten van Amerika.
2 De wijze van functioneren van het team, zoals de samenstelling, duur, plaats, organisatie, functies, doel en de voorwaarden voor deelneming van leden van het team van een Staat aan onderzoekshandelingen op het grondgebied van een an- dere Staat, worden overeengekomen tussen de bevoegde autoriteiten belast met het onderzoeken of vervolgen van strafbare feiten die door de respectieve betrok- ken Staten daartoe zijn aangewezen.
3 De autoriteiten, aangewezen door de respectieve betrokken Staten, treden rechtstreeks met elkaar in contact over de instelling en het functioneren van het team. Echter wanneer vanwege de uitzonderlijke complexiteit, de grote omvang of andere omstandigheden meer centrale coördinatie nodig wordt geacht voor bepaalde of voor alle aspecten, kunnen de Staten overeenkomen daartoe andere passende communicatiekanalen te gebruiken.
4 Wanneer het gemeenschappelijk onderzoeksteam het noodzakelijk acht dat in een van de Staten die het team hebben ingesteld, onderzoekshandelingen plaatsvinden, kan een uit die Staat afkomstig lid van het team zijn eigen autori- teiten vragen die handelingen te verrichten zonder dat de andere Staat (Staten) daartoe een verzoek om rechtshulp behoeft (behoeven) in te dienen. Aan de toe- passing van de maatregel zullen in die Staat dezelfde juridische eisen worden gesteld als aan nationale onderzoekshandelingen.
Artikel 9quater. Videoconferenties
1 Tussen het Koninkrijk der Nederland (red.: lees: Nederlanden) en de Verenig- de Staten van Amerika dienen videoconferenties te kunnen worden gehouden om personen die zich in de aangezochte Staat bevinden als getuige of deskundige te horen in een procedure waarin rechtshulp kan worden verleend. Voorzover niet specifiek in dit artikel bepaald, gelden voor die procedure de voorwaarden elders voorzien in dit Verdrag.
2 Tenzij de verzoekende en aangezochte Staat anders zijn overeengekomen, draagt de verzoekende Staat de kosten van het totstandbrengen en het functio-
652 De Sitter
Bijlage
neren van de videoverbinding. Andere kosten die voortvloeien uit het verlenen van de rechtshulp (met inbegrip van de reiskosten van de deelnemers in de aan- gezochte Staat) worden gedragen in overeenstemming met de bepalingen van artikel 17.
3 De verzoekende en aangezochte Staat kunnen met elkaar in overleg treden om de oplossing te bevorderen van juridische, technische of logistieke kwesties die zich bij de uitvoering van het verzoek kunnen voordoen.
4 Onverminderd de rechtsmacht krachtens het recht van de verzoekende Staat, dient het met opzet afleggen van een valse verklaring of ander wangedrag door een getuige of een deskundige tijdens de videoconferentie, in de aangezochte Staat op dezelfde wijze te worden gestraft alsof dit een verhoor in nationale pro- cedure betrof.
5 Dit artikel laat het gebruik onverlet van andere middelen die krachtens het toepasselijke verdrag of de toepasselijke wet beschikbaar zijn om getuigen te horen.
6 De aangezochte Staat kan het gebruik van videoconferenties voor andere dan de in het eerste lid aangeven (red.: lees: aangegeven) doelen toestaan, daaronder begrepen ten behoeve van de identificatie van personen of voorwerpen of het afnemen van verklaringen in het kader van een onderzoek.
Artikel 10. Beperkingen op de inwilliging
1 De aangezochte staat kan een verzoek afwijzen in zoverre:
a. de uitvoering van het verzoek zou kunnen leiden tot een aantasting van de vei- ligheid of van andere, wezenlijke algemene belangen van die staat;
b. het verzoek betrekking heeft op een zaak die door de aangezochte staat als een politiek delict wordt beschouwd;
c. het verzoek betrekking heeft op de vervolging van een persoon die uit hoofde van de wetten van de aangezochte staat betreffende een voorafgaande vervolging niet kan worden vervolgd ter zake van het strafbare feit waarvoor de rechtshulp wordt gevraagd;
d. het verzoek niet voldoet aan de bepalingen van dit Verdrag.
2 De aangezochte staat kan de uitvoering van een verzoek uitstellen of dit inwilligen onder bepaalde voorwaarden, indien de uitvoering een vooronderzoek of een onder- zoek ter terechtzitting in de aangezochte staat zou doorkruisen.
3 De aangezochte staat stelt de verzoekende staat onmiddellijk in kennis van de reden van een weigering of uitstel van de uitvoering van een verzoek.
Artikel 11. Bescherming van vertrouwelijke gegevens
1 De aangezochte staat kan, indien nodig, verlangen dat bewijsmateriaal en gege- vens, bij de toepassing van dit Verdrag verstrekt en gegevens daaraan ontleend, ver- trouwelijk blijven overeenkomstig vastgestelde voorwaarden, behalve voorzover openbaarmaking noodzakelijk is als bewijs in een openbaar proces.
2 De aangezochte Staat stelt alles in het werk teneinde een verzoek en de inhoud ervan geheim te houden indien de verzoekende Staat zulks verzoekt. Indien het verzoek niet kan worden ingewilligd zonder inbreuk te maken op de verlangde vertrouwelijkheid, stelt de bevoegde autoriteit van de aangezochte Staat de ver-
De Sitter 653
B.II.i Rechtshulpverdrag NL-VS
zoekende Staat daarvan in kennis, die vervolgens bepaalt of het verzoek deson- danks dient te worden uitgevoerd.
Artikel 11bis. Beperkingen van het gebruik ter bescherming van persoons- gegevens en andere gegevens
1 De verzoekende Staat kan van de aangezochte Staat verkregen bewijsmateri- aal of gegevens gebruiken:
x. xxx xxxxxxx van zijn strafrechtelijke onderzoeken en strafrechtelijke pro- cedures;
b. ter voorkoming van een onmiddellijke, ernstige bedreiging van zijn open- bare veiligheid;
c. voor zijn niet-strafrechtelijke gerechtelijke of administratieve procedures die rechtstreeks verband houden met onderzoeken of procedures:
i. als bedoeld onder (a); of
ii. waarvoor rechtshulp is verstrekt ingevolge artikel 1, eerste lid bis, van dit Verdrag;
d. voor enig ander doel, indien de gegevens of het bewijsmateriaal openbaar zijn gemaakt in het kader van een procedure waarvoor zij zijn verstrekt, of in enige andere situatie omschreven onder (a)), (b) en (c); en
e. voor enig ander doel, uitsluitend na voorafgaande toestemming van de aan- gezochte Staat.
2.
a Het eerste lid laat onverlet de mogelijkheid van de aangezochte Staat in een concrete zaak nadere voorwaarden te stellen indien het desbetreffende verzoek om rechtshulp bij gebreke van die voorwaarden niet kan worden ingewilligd. Wanneer uit hoofde van dit onderdeel nadere voorwaarden zijn gesteld, kan de aangezochte Staat van de verzoekende Staat verlangen dat deze inlichtingen ver- strekt over het gebruik dat wordt gemaakt van het bewijsmateriaal of de infor- matie.
b Algemene beperkingen met betrekking tot de rechtsnormen van de verzoe- kende Staat voor het verwerken van persoonsgegevens mogen door de aange- zochte Staat echter niet als een voorwaarde uit hoofde van onderdeel (a) worden verbonden aan het verschaffen van bewijsmateriaal of gegevens.
3.
Indien de aangezochte Staat, nadat hij het verlangde bewijsmateriaal en de gege- vens aan de verzoekende Staat heeft verstrekt, op de hoogte raakt van omstan- digheden die in een concreet geval aanleiding zouden geven aanvullende voor- waarden te stellen, kan de aangezochte Staat met de verzoekende Staat overleggen om te bepalen in hoeverre het bewijsmateriaal en de gegevens kunnen worden beschermd.
Artikel 12. Uitvoering van verzoeken
1 De bevoegde autoriteit van de aangezochte staat voldoet terstond aan het verzoek of zendt dit, in het voorkomende geval, ter uitvoering door aan de daartoe bevoegde autoriteit.
2 Verzoeken worden uitgevoerd overeenkomstig de interne wet en de interne pro- cedures van de aangezochte staat, behalve voor zover dit Xxxxxxx xxxxxx bepaalt. De
654 De Sitter
Bijlage
in het verzoek aangegeven procedures dienen te worden gevolgd, zelfs indien zij in de aangezochte staat ongebruikelijk zijn, behalve voor zover zulks uitdrukkelijk is verboden in de wetten van de aangezochte staat.
Artikel 13. Inhoud van de verzoeken
1 Een verzoek om rechtshulp houdt in:
a. de naam van de autoriteit die het onderzoek of de procedure waarop het verzoek betrekking heeft, leidt;
b. het onderwerp en de aard van het onderzoek of de procedure;
c. een beschrijving van het verlangde bewijsmateriaal, de verlangde gegevens of de te verrichten handelingen; en
d. het doel waartoe het bewijsmateriaal, de gegevens of de handeling worden verlangd.
2 Voor zover noodzakelijk en mogelijk houdt een verzoek tevens in:
a. de beschikbare gegevens betreffende de identiteit en verblijfplaats van een op te sporen persoon;
b. de identiteit en verblijfplaats van een persoon aan wie een stuk moet worden betekend, de relatie van die persoon tot de procedure en de wijze waarop de betekening moet worden verricht;
c. de identiteit en verblijfplaats van personen van wie bewijsmateriaal wordt ver- langd;
d. een beschrijving van de wijze waarop een getuigenverklaring dient te worden afgenomen en op schrift gesteld;
e. een lijst van de te beantwoorden vragen;
f. een nauwkeurige opgave van de plaats waar huiszoeking moet worden verricht en van de voorwerpen die in beslag moeten worden genomen;
g. een beschrijving van een eventuele bijzondere procedure die moet worden ge- volgd bij de uitvoering van het verzoek; en
h. gegevens betreffende de toelagen en onkostenvergoedingen waarop iemand die in de verzoekende staat verschijnt aanspraak kan maken.
Artikel 14. Bevoegde autoriteiten
1 Tenzij anders voorzien in dit Verdrag, worden verzoeken om rechtshulp inge- diend en uitgevoerd door tussenkomst van een bevoegde autoriteit voor elk der Ver- dragsluitende partijen. De bevoegde autoriteiten van de beide staten verstaan zich rechtstreeks tot elkaar met het oog op de uitvoering van de bepalingen van dit Verdrag. De bevoegde autoriteit voor de Verenigde staten van Amerika is de ‘Attorney General’ of zijn gemachtigde. De bevoegde autoriteit voor het Koninkrijk der Nederlanden is de minister van Justitie in Nederland of indien de territoriale toepassing van dit Verdrag wordt uitgebreid overeenkomstig artikel 16, eerste lid, onderdeel b, van de VS-EU-Overeenkomst betreffende wederzijdse rechtshulp, als omschreven in de ingevolge daarvan uitgewisselde diplomatieke nota's.
2 Verzoeken om wederzijdse rechtshulp en daarmee verband houdende mede- delingen kunnen worden bespoedigd door middel van snelle communicatiemid- delen, waaronder fax of e-mail, en, indien zulks verlangd wordt door de aange- zochte Staat, gevolgd door een formele bevestiging.
De Sitter 655
B.II.i Rechtshulpverdrag NL-VS
De aangezochte Staat kan het verzoek beantwoorden door middel van een snel communicatiemiddel.
Artikel 15. Terugzending van ingewilligde verzoeken
1 De aangezochte staat zendt nadat aan het verzoek is voldaan het originele verzoek, tezamen met alle verkregen gegevens en bewijsmateriaal, onder vermelding van de plaats en tijd waarop aan het verzoek werd voldaan, terug aan de verzoekende staat, tenzij anders is overeengekomen.
2 Voor zover mogelijk dienen alle volgens een verzoek krachtens dit Verdrag te verstrekken stukken en documenten volledig en in onverkorte vorm te worden ver- strekt. De aangezochte staat doet op verzoek van de verzoekende staat al het moge- lijke om originele stukken en documenten te verstrekken.
Artikel 16. Terugzending van stukken, documenten of ander bewijsmateriaal De verzoekende staat zendt alle stukken, documenten of zaken, die tot bewijs dienen en die zijn verstrekt ter voldoening aan een verzoek, zo snel mogelijk terug, tenzij de aangezochte staat afstand doet van die terugzending.
Artikel 17. Kosten en vertalingen
1 De aangezochte staat verleent rechtshulp aan de verzoekende staat zonder kosten in rekening te brengen, behalve voor honoraria van in het verzoek opgegeven, parti- culiere deskundigen en de kosten die verband houden met het totstandbrengen en het functioneren van een videoverbinding zoals bedoeld in artikel 9 quater.
2 De verzoekende staat draagt alle kosten met betrekking tot de overbrenging krach- tens de artikelen 7 en 8 van een zich in detentie bevindende persoon.
3 De verzoeken dienen te zijn gesteld zowel in het Engels als in het Nederlands. De vertaling van op verzoek verstrekte stukken wordt verzorgd door de verzoekende staat.
Artikel 18. Andere verdragen en interne wetten
1 De rechtshulp en procedures, voorzien in dit Verdrag, doen niet af aan enigerlei rechtshulp of procedure, die kan worden verleend of kan worden gevolgd krachtens andere internationale overeenkomsten of regelingen of krachtens de interne wetten van de Verdragsluitende partijen, noch verhinderen of beperken zij deze.
2 Behalve ingeval dit Verdrag uitdrukkelijk regels geeft voor de erkenbaarheid van bewijs, is aan de bepalingen van dit Verdrag voor niemand het recht te ontlenen in een strafrechtelijke procedure te vorderen dat enig bewijsmateriaal wordt achter gehouden of van de procedure wordt uitgesloten. Door dit Verdrag worden krachtens het interne recht bestaande rechten op een nieuwe gerechtelijke beoordeling niet uitgebreid of beperkt.
3 Bepalingen betreffende uitlevering van personen, hetzij van intern recht, hetzij verdragsbepalingen, zijn niet van toepassing op de overdracht van personen krachtens de artikelen 7 en 8, of op de verschijning krachtens het tweede lid van artikel 9.
Artikel 19. Opzegging
Elk van beide Verdragsluitende partijen kan dit Verdrag te allen tijde beëindigen door
656 De Sitter
Bijlage
daarvan aan de andere partij kennis te geven, en de beëindiging wordt van kracht zes maanden na de datum van ontvangst van die kennisgeving.
Aanhangsel lijst van strafbare feiten
Verzoeken tot huiszoeking en inbeslagneming kunnen ingevolge het eerste lid van artikel 6 van het Verdrag worden uitgevoerd, indien zij betrekking hebben op straf- bare feiten, omschreven in:
i
A. Voor het Koninkrijk der Nederlanden (Europa): Het Wetboek van strafrecht, de artikelen 194, 272, 328bis, 328ter en 336.
B. Indien de territoriale toepassing van dit Verdrag wordt uitgebreid overeen- komstig artikel 16, eerste lid, onderdeel b, van de VS-EU-Overeenkomst be- treffende wederzijdse rechtshulp als omschreven in de ingevolge daarvan uitgewisselde diplomatieke nota's.
ii Voor de Verenigde staten van Amerika: Titel 26, Wetboeken van de Verenigde staten (Wetboek betreffende interne belastingen), § 7203.
Tekst van de desbetreffende wettelijke bepalingen: Nederlands Wetboek van strafrecht
Artikel 194.
1 Hij die, in staat van faillissement verklaard of als echtgenoot van een gefail- leerde met wie hij in gemeenschap van goederen is gehuwd, of als bestuurder of commissaris van een rechtspersoon, wettelijk opgeroepen tot het geven van inlichtingen, hetzij zonder geldige reden opzettelijk wegblijft, hetzij weigert de vereiste inlichtingen te geven, hetzij opzettelijk verkeerde inlichtingen geeft, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste een jaar of een geldboete van de derde categorie.
2 Terzake van het feit, bedoeld in het eerste lid, wordt met dezelfde straf gestraft hij, ten aanzien van wie of ten aanzien van wiens echtgenoot met wie hij in gemeenschap van goederen is gehuwd, de schuldsaneringsregeling natuur- lijke personen van toepassing is.
Artikel 272.
1 Hij die enig geheim, waarvan hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden, dat hij het uit hoofde van ambt, beroep of wettelijk voorschrift, dan wel van vroeger ambt of beroep verplicht is het te bewaren, opzettelijk schendt, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste een jaar of geldboete van de vierde categorie.
2 indien dit misdrijf tegen een bepaald persoon gepleegd is, wordt het slechts vervolgd op diens klacht.
Artikel 328bis.
Hij die, om het handels- of bedrijfsdebiet van zichzelf of van een ander te vesti- gen, te behouden of uit te breiden, enige bedrieglijke handeling pleegt tot mis- leiding van het publiek of van een bepaald persoon, wordt, indien daaruit enig nadeel voor concurrenten van hem of van die ander kan ontstaan, als schuldig
De Sitter 657
B.II.i Rechtshulpverdrag NL-VS
aan oneerlijke mededinging, gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste een jaar of geldboete van de vijfde categorie.
Artikel 328ter.
1 Hij die, xxxxxx xxx als ambtenaar, werkzaam zijnde in dienstbetrekking of optredend als lasthebber, naar aanleiding van hetgeen hij in zijn betrekking of bij de uitvoering van zijn last heeft gedaan of nagelaten dan wel zal doen of nalaten, een gift of belofte aanneemt en dit aannemen in strijd met de goede trouw verzwijgt tegenover zijn werkgever of lastgever wordt gestraft met gevan- genisstraf van ten hoogste een jaar of geldboete van de vijfde categorie.
2 Met gelijke straf wordt gestraft hij die aan iemand die, anders dan als amb- tenaar, werkzaam is in dienstbetrekking of optreedt als lasthebber, naar aanlei- ding van hetgeen deze in zijn betrekking of bij de uitvoering van zijn last heeft gedaan of nagelaten dan wel zal doen of nalaten, een gift of belofte doet van dien aard of onder zodanige omstandigheden, dat hij redelijkerwijs moet aannemen dat deze de gift of de belofte in strijd met de goede trouw zal verzwijgen tegen- over zijn werkgever of lastgever.
Artikel 336.
De koopman, de bestuurder, de beherende vennoot of commissaris van een rechtspersoon, die opzettelijk een onware staat of een balans, winst- en verlies- rekening, staat van baten en lasten of toelichting op een van die stukken openbaar maakt of zodanige openbaarmaking opzettelijk toelaat, wordt gestraft met ge- vangenisstraf van ten hoogste een jaar of een geldboete van de vijfde categorie.
Wetboek inzake interne belastingen (Titel 26, Wetboeken van de Verenigde Staten). § 7203
Hij die ingevolge deze titel verplicht is een al dan niet geschat bedrag aan belas- ting te betalen of ingevolge of krachtens deze titel verplicht is een aangifte (niet zijnde een aangifte ingevolge § 6015) te doen, boekhouding bij te houden of informatie te verschaffen en opzettelijk in gebreke blijft op het daartoe bij of krachtens de wet aangegeven tijdstip dat al dan niet geschat bedrag aan belasting te betalen, die aangifte te doen, die boekhouding bij te houden of die informatie te verschaffen is, onverminderd andere bij de wet voorziene straffen, schuldig aan een overtreding en wordt in geval van veroordeling gestraft met een geld- boete van ten hoogste 00000 xx dollar of gevangenisstraf van ten hoogste 1 jaar, of beide, en dient tevens de kosten van de vervolging te betalen.
[29-09-2004, Trb. 300, x.x.xx. 01-02-2010]
[Inleidende opmerkingen]
1. Betrokken partijen/staten en datum inwerkingtreding.
a. Betrokken partijen/staten
Bij het op 29 september 2004 te ’s-Gravenhage tot stand gekomen Verdag bevattende het instrument bedoeld in art. 3, lid 2, van de overeenkomst betreffende wederzijdse
658 De Sitter
Inl. opm.
rechtshulp in strafzaken tussen de Verenigde staten van Amerika en de Europese Unie, ondertekend te Washington op 25 juni 2003, inzake de toepassing van het Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Verenigde staten van Amerika aan- gaande wederzijdse rechtshulp in strafzaken, ondertekend te ’s-Gravenhage op 12 juni 1981, zijn het Koninkrijk der Nederlanden en de Verenigde staten van Amerika partij. Het verdrag geldt alleen voor Nederland. Het oorspronkelijke rechtshulpverdrag van 12 juni 1981 gold tevens voor Aruba en de Nederlandse Antillen. Dit blijft thans, gezien de op 10 oktober 2010 gewijzigde Koninkrijksstructuur, ook nog ongewijzigd van toepassing op de Koninkrijksdelen Aruba, Curaçao en sint Maarten en het Cari- bische deel van Nederland: Bonaire, sint Eustatius en saba. Zie voor de oorspronke- lijke tekst van het verdrag Trb. 1981, 188 en Trb. 1983, 134.
b. Datum inwerkingtreding verdrag
Dit verdrag is op 15 september 1983 in werking getreden (Trb. 1983, 134) en gewijzigd op 1 februari 2010 (Trb. 2010, 8). ingevolge art. 1 van het onderhavige verdrag bevat de bijlage bij dit verdrag de tekst van de bepalingen van het rechtshulpverdrag van 1981 en van de Vs-EU-Overeenkomst betreffende wederzijdse rechtshulp. Vanaf de inwerkingtreding van dit Verdrag is deze integrale tekst van toepassing. Waar in het vervolg naar artikelen uit het verdrag wordt verwezen, wordt daarmee de bijlage bedoeld.
2. De verhouding tot andere verdragen.
a. Samenwerking EU-VS
De Overeenkomst betreffende wederzijdse rechtshulp in strafzaken tussen de Euro- pese Unie en de Verenigde staten van Amerika van 25 juni 2003 beoogt de samen- werking op het gebied van de rechtshulp tussen de EU en de Vs te verbeteren. De Overeenkomst geeft aan op welke wijze de tussen de lidstaten van de EU en de Vs geldende bilaterale rechtshulpverdragen zullen worden toegepast. Op basis van de EU-Vs rechtshulpovereenkomst werd vastgesteld dat het Rechtshulpverdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Verenigde staten van Amerika van 12 juni 1981 op diverse punten aanpassing behoefde. Ter uitvoering daarvan is op 29 september 2004 onderhavig verdrag tot stand gekomen (zie Trb. 2004, 300). Onder dit hoofdstuk van deze uitgave is het rechtshulpverdrag tussen Nederland en de Vs opgenomen zoals dat geldt voor rechtshulpverzoeken die zijn ontvangen vanaf 1 februari 2010. De gemarkeerde tekst is de, ten opzichte van het rechtshulpverdrag van 12 juni 1981, gewijzigde dan wel aangevulde tekst op basis van de EU-Vs rechtshulpovereenkomst. Deze wijzigingen hebben geen betrekking op De Koninkrijksdelen Aruba, Curaçao en sint Maarten en het Caribische deel van Nederland: Bonaire, sint Eustatius en saba (Trb. 2010, 10).
b. Andere verdragen
Art. 18 lid 1 van onderhavig verdrag bepaalt dat de rechtshulp en procedures die in dit verdrag zijn voorzien, niet afdoen aan enigerlei rechtshulp of procedure die kan worden verleend of kan worden gevolgd krachtens andere verdragen of regelingen of krachtens de interne wetten van de verdragsluitende partijen en zij deze ook niet verhinderen of beperken. Hierbij valt te denken aan diverse mondiale verdragen voor
De Sitter 659
B.II.i Rechtshulpverdrag NL-VS
zover daarbij zowel Nederland als de Vs partij zijn. Voorbeelden hiervan zijn het Verdrag tot bestrijding van wederrechtelijke gedragingen gericht tegen de veiligheid van de burgerluchtvaart van 23 september 1971 (Trb. 1971, 218) en het VN-Verdrag tegen de sluikhandel in verdovende middelen en psychotrope stoffen (Trb. 1990, 94). Daarnaast kan worden gedacht aan het bilaterale uitleveringsverdrag tussen het Ko- ninkrijk der Nederlanden en de Verenigde staten van Amerika (Trb. 2004, 299) en de Overeenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Verenigde staten van Amerika inzake wederzijdse samenwerking bij de opsporing, inbeslagneming en confiscatie van opbrengsten van en hulpmiddelen bij het plegen van misdrijven en de verdeling van geconfisqueerde voorwerpen van 20 november 1992 (Trb. 1993, 5). De toelichtende nota bij onderhavig verdrag wijst voorts op het NAVO statusverdrag (Trb. 1951, 114, art. Vii, lid 5 en 6).
3. Fiscale delicten. Onderhavig verdrag bevat geen weigeringsgrond voor fiscale de- licten. Derhalve is rechtshulp voor fiscale delicten mogelijk.
4. Verplichting tot rechtshulpverlening. in beginsel strekt dit verdrag ertoe om het Koninkrijk en de Vs te verplichten elkaar wederzijds hulp te verlenen bij strafrechte- lijke onderzoeken en procedures. Deze hulp dient echter ook verleend te worden aan administratieve autoriteiten die bevoegd zijn strafrechtelijk te onderzoeken of ver- volgen en de betreffende autoriteit ook verwacht dat vervolging plaats zal vinden (zie art. 1 lid 1bis onder a). Uit art. 11bis lid 1 onder c sub ii volgt dat de persoons- en andere gegevens die verkregen zijn op basis van art. 1 lid 1bis wel uiteindelijk mogen worden gebruikt voor niet-strafrechtelijke gerechtelijke of administratieve procedu- res zolang die maar rechtstreeks verband houden met de onderzoeken of procedures waarvoor het rechtshulpverzoek is toegewezen en de niet strafrechtelijke afdoening dus op het moment van het rechtshulpverzoek nog niet werd verwacht.
5. Termijn voor de betekening van dagvaardingen en oproepingen. Onderhavig verdrag kent geen gefixeerde termijn voor de betekening van dagvaardingen en op- roepingen. Een verzoek om betekening van een dagvaarding of oproeping om te ver- schijnen in de verzoekende staat dient binnen een redelijke termijn vóór de datum waarop de betrokkene moet verschijnen, door de verzoekende staat te zijn verzonden (zie art. 3 lid 2). Gezien de grote afstanden binnen zowel de Vs als de delen van het Koninkrijk, wordt in de literatuur wel gesteld dat een redelijke termijn minimaal een maand dient te zijn (zie Melai strafvordering, iiss, Deel iii Hoofdstuk 6 § 5., aant. 11 (Beijer)). Wanneer de buitenlandse autoriteiten hebben bericht dat de dagvaarding aan de verdachte is uitgereikt, geldt deze uitreiking als een betekening in persoon zonder dat hiervan nog uit een afzonderlijke akte hoeft te blijken (zie art. 588 lid 2 sv.). De praktijk heeft geleerd dat het vaak niet lukt binnen een maand de dagvaarding uit te reiken en ook de verzoekende staat te informeren dat de uitreiking heeft plaats- gevonden. De Hoge Raad heeft voor die situatie aangegeven dat het ontbreken van bericht uit het buitenland niet tot nietigheid van de inleidende dagvaarding leidt. Uit de stukken dient slechts te blijken dat de tussenkomst van de bevoegde buitenlandse autoriteit of instantie is ingeroepen doch niet dat aan het gedane verzoek is voldaan. indien evenwel aannemelijk is dat die autoriteit of instantie geen uitvoering heeft gegeven aan het verzoek, dient de rechter het onderzoek ter zitting te schorsen ten-
660 De Sitter
Inl. opm.
einde het verzuim te doen herstellen. Ook zal schorsing plaats vinden wanneer blijkt dat bij toezending van de dagvaarding de ter zake geldende verdragsverplichtingen niet zijn nageleefd (HR 12 maart 2002, LJN AD5163).
6. Uitvoering verzoeken.
a. Toepasselijk recht
Rechtshulpverzoeken worden in beginsel uitgevoerd naar het recht van de aange- zochte staat. Dit beginsel is ook neergelegd in art. 12. Wanneer evenwel de verzoe- kende staat zoals voorzien in art. 13 lid 2 onder g aangeeft welke bijzondere proce- dures of vereisten deze in acht genomen wenst te zien, zal de aangezochte staat daar zoveel mogelijk rekening mee houden, ook indien ze daar onbekend zijn, behalve voor zover de wetten van de aangezochte staat zulks verbieden (zie art. 12 lid 2). Zo zou bijv. van Amerikaanse zijde kunnen worden verzocht dat bij inbeslagneming van voorwerpen telkens in een proces-verbaal wordt vastgelegd, wanneer die voorwerpen van de ene hand in de andere overgaan; aldus kan ten behoeve van de Amerikaanse rechtsgang de zogenaamde ‘chain of custody’ worden aangetoond. Evenzo zal een Amerikaans rechtshulpverzoek strekkende tot het horen van een getuige door middel van ‘cross-examination’ moeten worden uitgevoerd, ook al kent het Nederlandse recht deze vorm van verhoor niet.
b. Doorzoeking en inbeslagneming
Bij rechtshulpverzoeken tot doorzoeking ter inbeslagneming gericht aan de Vs geldt dat sprake moet zijn van ‘probable cause’. Zie hiervoor ook de elders in deze uitgave opgenomen inleidende opmerkingen bij het Uitleveringsverdrag NL-Vs, aant. 8. Ook dient daarbij te worden aangegeven welke gegronde redenen er zijn aan te nemen dat bewijsmateriaal zich op de te doorzoeken plaats bevindt (zie art. 6 lid 4). Het rechtshulpverzoek wordt door de aangezochte staat niet getoetst aan de beginselen van subsidiariteit en proportionaliteit. Op grond van art. 552k lid 1 sv. wordt aan het verzoek zoveel mogelijk het verlangde gevolg gegeven. Van inwilliging van het verzoek kan slechts worden afgezien indien zich belemmeringen van wezenlijke aard voordoen die voortvloeien uit het toepasselijke verdrag onderscheidenlijk de wet, dan wel indien door de inwilliging van het rechtshulpverzoek wordt gehandeld in strijd met funda- mentele beginselen van Nederlands strafprocesrecht (zie HR 22 mei 2012, NJ 2012/399
m. nt. A.H. Klip en HR 19 maart 2002, LJN ZD2927).
c. Identificatie van bankgegevens
Art. 9 bis is in het verdrag opgenomen om buiten twijfel te trekken dat het verstrekken van bankgegevens onder de kwalificatie rechtshulp valt. Nederland zal rechtshulp- verzoeken op grond van art. 9 bis inwilligen voor zover zij betrekking hebben op misdrijven. De Vs zal overeenkomstig deze bepaling medewerking verlenen ten aan- zien van de strafbare feiten witwassen van geld en terroristische activiteiten, voor zover ook in de verzoekende staat strafbaar gesteld. Daarnaast kan de Vs aan Neder- land mededelen ten aanzien van welke criminele activiteiten ook rechtshulpverzoe- ken ex art. 9 bis zullen worden ingewilligd. De minister heeft op kamervragen toege- licht dat hoewel het lijkt alsof Nederland zich tot meer medewerking verbindt dan de Vs, dit in praktijk zal meevallen aangezien in de Vs de wetgeving inzake het witwas-
De Sitter 661
B.II.i Rechtshulpverdrag NL-VS
sen een hele brede werking heeft. Daaronder valt niet alleen het strafbare feit van witwassen, maar ook alle gronddelicten, dat wil zeggen de strafbare feiten die verband houden met het witwassen (zie Kamerstukken II 2007/08, 31 307 (R 1842), nr. 6).
d. Spoedeisendheid
Rechtshulpverzoeken dienen terstond te worden uitgevoerd (zie art. 12). Bij uitgaan- de rechtshulpverzoeken zal de enkele verklaring dat de uitvoering spoed heeft, omdat de verdachte in voorlopige hechtenis is genomen, de Amerikaanse rechter weinig zeggen indien niet tevens wordt vermeld dat de duur van de voorlopige hechtenis naar Nederlands recht maximaal 102 dagen bedraagt en sedert hoeveel dagen de verdachte, op het moment van het rechtshulpverzoek, al in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
e. Vertrouwelijkheid
De aangezochte staat dient, indien daarom wordt verzocht, vertrouwelijkheid bij de uitvoering van het rechtshulpverzoek in acht te nemen, uiteraard ook weer voor zover de nationale wetgeving zich daar niet tegen verzet. Met betrekking tot de vertrouwe- lijkheid heeft de Hoge Raad de vraag of de door de Vs op grond van het ontnemings- verdrag van 1992 bedongen vertrouwelijkheid diende te prevaleren boven de ver- plichting tot inzage in de relevante stukken, bevestigend beantwoord. in hetzelfde arrest heeft de Hoge Raad bepaald dat de vertrouwelijkheid niet alleen betrekking heeft op de fase van toepassing van dwangmiddelen, maar ook indien de dwangmid- delen reeds zijn toegepast. Dat betekent dat bij de procedure van art. 552p sv. de oproeping van belanghebbende met toepassing van art. 23 lid 5 sv. achterwege kan blijven (zie HR 18 januari 2005, NJ 2005, 407).
f. Bescherming van persoonsgegevens en andere gegevens
De verstrekte gegevens mogen slechts beperkt worden gebruikt (zie art. 11 bis). Op naleving van deze bepaling wordt echter niet actief toegezien omdat verdragspar- tijen op grond van het vertrouwensbeginsel ervan uitgaan dat over en weer de ver- dragsbepalingen worden gerespecteerd.
7. Verschoningsrecht. Getuigen hebben in beperkte mate de mogelijkheid zich te verschonen (zie art. 9 lid 4), ook in gevallen waarin zij die mogelijkheid niet in de verzoekende staat zouden hebben. Het verschoningsrecht is beperkt tot degenen die uit hoofde van hun stand, beroep of ambt een verplichting tot geheimhouding hebben. Zulks staat de verzoekende staat ter verificatie. Het geldt niet voor degenen die in verband met een familierechtelijke relatie een verschoningsrecht zouden kunnen doen gelden. Er is immers geen verplichting om in de verzoekende staat te gaan ge- tuigen en een bestaande familierelatie is een zodanig objectief gegeven dat men die omstandigheid tevoren kan hebben afgewogen bij de beslissing naar de verzoekende staat te gaan.
8. Procedure Microsoft-bevraging (Hotmail, Live, MSN). in Nederlandse onderzoe- ken komen veelvuldig verdachten voor die gebruikmaken van een webbased mailac- count zoals bijvoorbeeld Hotmail, Live en MsN. Omdat een rechtshulpprocedure veel tijd in beslag kan nemen en er daardoor een grote kans bestaat dat de benodigde
662 De Sitter
Inl. opm.
internetgegevens niet meer voorhanden zijn, zijn er met de juridische vertegenwoor- diging van Microsoft Corporation in Amsterdam afspraken gemaakt om tijdig de be- schikking te krijgen over de gegevens. Deze afspraken zijn neergelegd in een brief van 20 februari 2009 van het Landelijk parket aan alle opsporingsdiensten en het OM. Deze brief bevat tevens een voorbeeld van een rechtshulpverzoek dat altijd, naast de praktische afspraken, zal moeten worden opgesteld en via AiRs wordt verzonden naar het ministerie van Veiligheid en Justitie van de Vs te Washington. Deze brief is onder meer te vinden op het OM-intranet.
9. Gemeenschappelijke onderzoeksteams. De regeling over gemeenschappelijk onderzoeksteams is ontleend aan art. 13 van de EU-rechtshulpovereenkomst van 2000, maar is minder gedetailleerd uitgewerkt. Het initiatief tot het instellen van een ge- meenschappelijk onderzoeksteam wordt genomen door middel van een rechtshulp- verzoek van een OvJ. De teams hebben geen permanent karakter, ze worden ingesteld voor een bepaald doel en voor een beperkte duur. Een in Nederland opererend team zal onder leiding staan van een Nederlandse OvJ of politiefunctionaris en de leden van het team zijn gehouden zijn of haar aanwijzingen op te volgen. Verder zijn de art. 552qa-552qd sv. van toepassing. Een belangrijke bepaling daarin is dat alle leden van het team gebonden zijn aan het nationale recht van Nederland. Het optreden van het onderzoeksteam kan in Nederland alleen geschieden conform Nederlandse wetgeving, ongeacht of het Amerikaanse recht verdergaande onderzoeksmethoden zou toestaan. De Amerikaanse ambtenaren kunnen in Nederland niet zelfstandig opsporingsbe- voegdheden uitoefenen, behalve voor zover het Wetboek van strafvordering daarin voorziet (zie Kamerstukken II 2007/08, 31 307 (R1842), nr. 3, p. 13).
10. Toelichtende nota en literatuur.
a. Toelichtende nota
Voor de toelichtende nota bij het Rechtshulpverdrag van 12 juni 1981, zie Kamerstuk- ken II 1981/82, 17 123 (R 1194), nr. 1, p. 2-10. Voor een toelichting op de goedkeurings- wet van het op 25 juni 2003 te Washington D.C. ondertekende verdrag betreffende het instrument bedoeld in art. 3, lid 2, van de Overeenkomst betreffende wederzijdse rechtshulp tussen de Verenigde staten van Amerika en de Europese Unie, inzake de toepassing van het rechtshulpverdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Verenigde staten van Amerika, ondertekend te ’s-Gravenhage op 24 juni 1980, met bijlagen, zie Kamerstukken II 2007/08, 31 307 (R1842), nr. 3 en 6.
b. Literatuur
J. Koers, ‘Kleine rechtshulp’, in: p.C. Xxxxxx, X.X. xxx Xxxxxxx, x.X.X. Xxxxx & X Xxxxxx (red.), Handboek strafzaken, Deventer: Kluwer (losbl.) en J. Koers, Nederland als ver- zoekende staat bij de wederzijdse rechtshulp in strafzaken (diss. Tilburg), Nijmegen: Wolf Legal publishers 2001.
De Sitter 663