Contract 2013 – 2016 120706/IWW/iww
Bergingsovereenkomst Stichting IMN 2013 - 2016
Contract 2013 – 2016 000000/XXX/xxx
'x-Xxxxxxxxxx, 6 juli 2012
Xxxxxxxxxxxxxxxx 00 • 0000 XX ‘s Gravenhage • Telefoon 000 000 00 00 • Fax 000 000 00 00
X. xxx Xxxxxxxx Bankiers Amsterdam 63 26 97 245 • K.v.K. Amsterdam 33 302 701
Inhoudsopgave
Partijen 3
Overwegingen 3
1. Definities 4
2. Incidenten en bergingsopdrachten 6
3. Rayons 6
4. Bereikbaarheid en beschikbaarheid 7
5. Uitvoering van werkzaamheden 8
6. Typen bergingsopdrachten 10
7. Aanrijdtijden 12
8. Kwaliteitseisen 14
9. Tarieven 16
10. Facturering en betaling 18
11. Duur van de overeenkomst 19
12. Overige bepalingen 20
Bijlage 1. Offerte bergingsonderneming 22
Bijlage 2. Definitief gunningsbesluit Stichting IMN 23
Partijen:
1. Stichting Incident Management Nederland, gevestigd te 's-Gravenhage,
hierna te noemen: "Stichting IMN", en
2. De bergingsonderneming genoemd in bijlagen 1 en 2, hierna te noemen: "de bergingsonderneming",
Overwegende:
(I) dat Stichting IMN verantwoordelijk is voor de afhandeling van incidenten met per- sonenvoertuigen op de wegen in Nederland waarop incident management van toe- passing is, waarbij Stichting IMN optreedt (mede) namens de participerende alarm- centrales, te weten ANWB, Eurocross Assistance, Europ Assistance, Mondial As- sistance, SOS International en ZLM Verzekeringen,
(II) dat Stichting IMN de bergingsonderneming op basis van een aanbesteding heeft geselecteerd om gedurende de looptijd van deze overeenkomst bergingsdiensten te verlenen ten behoeve van de berging bij een incident met personenvoertuigen op een IM-weg binnen het aan de bergingsonderneming toegewezen rayon, telkens wanneer daartoe door Stichting IMN een opdracht wordt verstrekt,
(III) dat Stichting IMN deze overeenkomst (mede) sluit namens de eerder genoemde alarmcentrales en dat aldus (ook) een overeenkomst tot stand komt tussen de ber- gingsonderneming en de betrokken alarmcentrales, welke rechtsverhouding door de inhoud van deze overeenkomst wordt beheerst,
Verklaren te zijn overeengekomen als volgt:
1. Definities
In deze overeenkomst wordt een aantal voor de overeenkomst specifieke begrippen gehan- teerd. Een overzicht van die begrippen en hun betekenis is opgenomen in dit artikel.
1.1. Aanbestedingsreglement
Het Aanbestedingsreglement 2013 - 2016 ('s-Gravenhage, 1 april 2012) voor uitvoe- ring van de aanbesteding van werkzaamheden in het kader van de eerste berging van personenvoertuigen op IM-wegen.
1.2. Landelijk Centraal Meldpunt (“LCM”)
De door Stichting IMN ingerichte alarmcentrale voor de afhandeling van incident- meldingen op IM-wegen.
1.3. Alarmcentrales
Een in Stichting IMN participerende alarmcentrale, zoals genoemd in deze overeen- komst of middels later bericht aan de bergingsonderneming bekend gemaakt.
1.4. Incident
Een gebeurtenis waarbij één of meer personenvoertuigen op een IM-weg zijn be- trokken en die door politie, wegbeheerder of pechhulpverlener aan het LCM of een alarmcentrale wordt gemeld (zoals ongeval, pechgeval, onbeheerd achtergelaten voertuig) en die vraagt om uitvoering van een berging. Een pechgeval is geen inci- dent, behalve wanneer wegbeheerder, politie of pechhulpverlener anders besluiten.
1.5. Berging
Het vrijmaken van de weg en afvoeren naar een veilige plaats van een bij een inci- dent betrokken voertuig.
1.6. Pechverplaatsing
De verplaatsing van een door pech gestrand voertuig naar de dichtstbijzijnde locatie waar door een derde, verantwoordelijke pechhulpverlener op een veilige manier hulp verleend kan worden.
1.7. Beveiliging
De inzet van een voertuig voor het beveiligen van de uitvoering van de berging.
1.8. Loze rit
Een melding van het LCM op grond waarvan de bergingsonderneming is uitgere- den, maar waarbij geen berging behoeft plaats te vinden en ook niet plaatsvindt.
1.9. Xxxxxxxxxxxx opdracht
Een melding van het LCM die wordt herroepen voordat het in te zetten bergings- voertuig de vestiging van de bergingsonderneming heeft verlaten.
1.10. Doortransport
Het door een derde naar de eindbestemming afvoeren van een ingevolge deze over- eenkomst geborgen personenvoertuig.
1.11. IM-wegen
Wegen die door de verantwoordelijke wegbeheerder zijn aangewezen als wegen waarop incident management in samenwerking met Stichting IMN wordt toegepast.
1.12. Rayon
Het aan de bergingsonderneming gegunde werkgebied voor de uitvoering van ber- gingswerkzaamheden, gedefinieerd in termen van een lijst van wegvakken en aan- geduid met een unieke code.
1.13. Personenvoertuig of voertuig
Ieder gekentekend motorvoertuig met een Toegestane Maximum Massa ("TMM") van 3.500 kilogram.
1.14. Veilige plaats
De vestiging van de bergingsonderneming ofwel een door het LCM of de betrokken alarmcentrale opgegeven andere bestemming die zich op minder dan 25 kilometer bevindt (over de weg gemeten) van de plaats van de berging.
1.15. Vestiging
Een bij Stichting IMN bekend bedrijfspand annex -terrein van de bergingsonderne- ming dat is gekeurd volgens de door Stichting IMN gestelde Kwaliteitseisen.
1.16. Kwaliteitseisen
De door Stichting IMN vastgestelde eisen waaraan bedrijfsvoering en materieel van de bergingsonderneming moeten voldoen, welke eisen zijn gepubliceerd in het do- cumenten Kwaliteitseisen voor Bergingsondernemingen. Bijlage bij de Bergings- overeenkomst Stichting IMN 2013 - 2016, 's-Gravenhage, 1 april 2012.
2. Incidenten en bergingsopdrachten
2.1. Stichting IMN ontvangt van politie, wegbeheerders, ANWB en andere erkende par- tijen meldingen van incidenten die zich voordoen op IM-wegen. Stichting IMN zal de aan haar gemelde incidenten in het rayon aan de bergingsonderneming doorge- ven. Stichting IMN spant zich in om als centraal meldpunt op te treden voor inci- denten op IM-wegen. Stichting IMN kan echter niet garanderen dat incidenten ook daadwerkelijk bij haar worden gemeld. Incidenten in het rayon die niet bij Stichting IMN of een in Stichting IMN participerende alarmcentrale worden gemeld, vallen buiten de werkingssfeer van deze overeenkomst.
2.2. Incidenten in het rayon die niet aan Stichting IMN worden gemeld, maar aan een in Stichting IMN participerende alarmcentrale, worden eveneens aan de bergingson- derneming doorgegeven. Zij vallen binnen de werkingssfeer van deze overeen- komst. Voor deze meldingen vindt geen automatische registratie plaats van aanrijd- tijden (zie artikel 7).
2.3. De bergingsonderneming kan bij het zelf waarnemen van een incident op een IM- weg in het rayon contact leggen met de Regionale Verkeerscentrale van Rijkswater- staat. Uitvoering van een berging is daarbij alleen toegestaan nadat de Verkeerscen- trale daartoe opdracht heeft gegeven. Betaling van de opdracht zal alleen geschieden als de Verkeerscentrale de melding doorgeeft aan het LCM en het LCM vervolgens opdracht verleent aan de bergingsonderneming.
2.4. Stichting IMN behoudt zich het recht voor om in uitzonderlijke gevallen een ander bergingsbedrijf dan de bergingsonderneming in te schakelen, mits dit bedrijf vol- doet aan de kwaliteitseisen van Stichting IMN.
2.5. Op de uit deze overeenkomst voortvloeiende opdrachten of nadere overeenkomsten zijn de Algemene Bergings- en Vervoerscondities Gestrande Voertuigen ("ABVV") van toepassing zoals deze gelden bij de inwerkingtreding van deze overeenkomst. Waar de ABVV zouden afwijken van de condities van deze overeenkomst, preva- leert deze overeenkomst.
3. Rayons
3.1. De overeenkomst heeft betrekking op het rayon dat is genoemd in het definitieve gunningsbesluit (Bijlage 2), hierna aangeduid als "het rayon". De wegvakken waar
dit rayon uit bestaat zijn beschreven in het document Landelijke Rayonindeling 2013 - 2016, situatie per 1 april 2012, 's-Gravenhage 1 april 2012 (hierna: "Rayon- indeling"). De Rayonindeling kan na 1 april 2012 worden aangepast ingevolge het bepaalde in artikel 3.3 en 3.4. Wijzigingen worden door Stichting IMN tijdig be- kend gemaakt en worden verantwoord in een nieuwe versie van de Rayonindeling.
3.2. Voor het beoordelen van de vraag of een incident zich voordoet op een IM-weg in het rayon, laat Stichting IMN zich leiden door de locatie die zij bij ontvangst van de melding van de meldende instantie doorkrijgt.
3.3. Wegbeheerders kunnen besluiten tot het opheffen van bestaande of aanwijzen van nieuwe IM-wegen. Dit kan ertoe leiden dat de lijst van wegvakken waaruit het ra- yon bestaat na de startdatum van de overeenkomst wordt aangepast. Dit kan ook ge- beuren als gevolg van de aanleg of aanpassing van wegen. De bergingsonderneming zal dergelijke aanpassingen accepteren. Stichting IMN is vrij om nieuwe IM-wegen naar eigen inzicht in rayons in te delen.
3.4. Wegbeheerders kunnen bij de uitvoering van grootschalige wegwerkzaamheden of om andere redenen besluiten tot het tijdelijk invoeren van incident management op delen van hun wegennet. Als dit gebeurt, geldt voor deze zogenaamde tijdelijke IM- wegen hetzelfde als in artikel 3.3. is gesteld voor nieuwe IM-wegen.
4. Bereikbaarheid en beschikbaarheid
4.1. De bergingsonderneming draagt zorg voor bereikbaarheid en beschikbaarheid gedu- rende 365 dagen per jaar en 24 uur per dag. Het is de bergingsonderneming alleen toegestaan om de uit de opdrachten voortvloeiende werkzaamheden door een andere partij te laten verrichten als deze partij aan de Kwaliteitseisen voldoet en vooraf schriftelijk als vervanger bij Stichting IMN is aangemeld. De bergingsonderneming mag maximaal twee vervangende bergers voor het rayon aanwijzen. De bergings- onderneming mag niet meer dan 15% van het totaal aantal opdrachten in elk kwar- taal door de vervanger (of de twee vervangers samen) laten uitvoeren. De bergings- onderneming draagt de verantwoordelijkheid voor bergingen die door de vervanger worden uitgevoerd. Stichting IMN accepteert geen facturen van de vervanger.
4.2. Als door overmacht sprake is van tijdelijke ontstentenis van de bergingsonderne- ming, zal zij hiervan tijdig kennis geven aan het LCM onder opgave van redenen en de te verwachten tijdsduur van het verlet. In dat geval zal Stichting IMN tijdelijk een andere bergingsonderneming in te schakelen.
4.3. De bergingsonderneming dient per telefoon, fax en email bereikbaar te zijn. De ber- gingsonderneming dient Stichting IMN op de hoogte te stellen van de betrokken contactgegevens en eventuele wijzigingen tijdig door te geven.
5. Uitvoering van de werkzaamheden
5.1. Opdrachtverlening
5.1.1. Opdrachten aan de bergingsonderneming in het kader van deze overeenkomst wor- den door Stichting IMN of de alarmcentrales gegeven. Opdrachten van andere par- tijen, behoudens politie-opdrachten zoals beschreven in 6.4, vallen buiten de wer- kingssfeer van deze overeenkomst.
5.1.2. Bij het verstrekken van de opdracht zal het LCM, voor zover mogelijk, de omvang van de opdracht alsmede de beschikbare gegevens welke het voertuig en de verze- kerde identificeren, vermelden. De bergingsonderneming zal uitrukken met één bergingsvoertuig, behalve wanneer het LCM uitdrukkelijk om de inzet van meer voertuigen vraagt.
5.2. Nadere instructies
5.2.1. De bergingsonderneming is gehouden om de instructies op te volgen die door Stich- ting IMN en de bij een bergingsopdracht betrokken alarmcentrale worden gegeven.
5.2.2. De bergingsonderneming zal bij uitvoering van de bergingswerkzaamheden de aanwijzingen van politie en wegbeheerder opvolgen, voor zover deze niet in strijd zijn met deze overeenkomst en de door Stichting IMN gegeven instructies.
5.3. Werkzaamheden
5.3.1. De bergingsonderneming is gehouden om de bergingswerkzaamheden snel en vak- kundig uit te voeren. Hij zal werkzaamheden verrichten op een wijze waarbij (addi- tionele) schade aan het betrokken voertuig wordt voorkomen en zo min mogelijk verkeersgevaar voor andere weggebruikers optreedt.
5.3.2. De bergingsonderneming is verplicht de voor bergingsbedrijven ontworpen (digita- le) vrachtbrief op basis van de ABVV in te vullen vóór aanvang of direct na voltooi- ing van de bergingswerkzaamheden. De medewerker van de bergingsonderneming ziet er op toe dat de vrachtbrief uiterlijk bij het lossen van het voertuig wordt onder- tekend door de bestuurder, de ontvanger of de eigenaar van het voertuig.
5.3.3. De medewerkers van de bergingsonderneming moeten tijdens het uitvoeren van bergingswerkzaamheden oranje bergingskleding met CE-normering dragen (NEN- EN 471 Rijkswaterstaat normklasse 2).
5.3.4. Alvorens de plaats van het incident te verlaten, dient de bergingsonderneming voorwerpen en stoffen op het wegdek, die de doorstroming van het verkeer belem- meren, op te ruimen voor zover zij daarvoor is toegerust.
5.3.5. Na uitvoering van de bergingswerkzaamheden meldt de bergingsonderneming aan het LCM het kenteken van elk geborgen voertuig en het type berging: ongeval, pechverplaatsing, onbeheerd achtergelaten voertuig of loze rit. Dit gebeurt binnen een uur en bij voorkeur onmiddellijk na afloop van de berging.
5.4. Stalling
Als het voertuig naar het terrein van de bergingsonderneming wordt vervoerd, draagt de bergingsonderneming zorg voor stalling van het voertuig en beveiliging van de autosleutels. De bergingsonderneming spant zich in om het aantal stallings- dagen te beperken. Daartoe zal de bergingsonderneming het LCM én, als het om een verzekerd voertuig gaat, de betrokken alarmcentrale binnen 12 uur na de ber- ging, op de hoogte brengen van een stalling. Gebeurt dit niet, dan gaat de mogelijk- heid tot het in rekening brengen van extra stallingkosten pas in 72 uur nadat de ber- gingsonderneming het LCM en de alarmcentrale van de stalling heeft bericht.
5.5. Doortransport
5.5.1. De bergingsonderneming maakt geen aanspraak op uitvoering van het doortransport van de in het kader van een incident geborgen voertuigen.
5.5.2. De bergingsonderneming verleent, zonodig op afroep, medewerking aan het laden van het voertuig door de transporteur. Onder medewerking is te verstaan het door de week tijdens kantooruren (08.00 - 18.00 uur) en op zaterdag overdag (09.00 - 15.00 uur) aanbieden van het voertuig. De kosten van deze medewerking maken deel uit van het tarief. Aan de transporteur worden geen kosten in rekening gebracht.
5.5.3. Tot bovenbedoelde medewerking wordt ook gerekend:
• het in de gelegenheid stellen van inzittenden om bagage of andere eigen- dommen uit het voertuig te halen,
• het bij afgifte van het voertuig tekenen van de vrachtbrief en het verstrekken van een ondertekend exemplaar aan de ophalende partij.
6. Typen bergingsopdrachten en - werkzaamheden
6.1. Berging schadevoertuig
De bergingsonderneming dient het in het verband van een ongeval gestrande voer- tuig en de bij dit type incident betrokken personen van de plaats van het ongeval te vervoeren naar de veilige plaats als omschreven in artikel 1.14. Het is niet toege- staan om deze personen op een andere locatie af te zetten zonder voorafgaande goedkeuring van de betrokken alarmcentrale. Indien het ingezette bergingsvoertuig over onvoldoende zitplaatsen beschikt om alle betrokkenen te vervoeren, dient de bergingsonderneming in overleg met het LCM voor een passende oplossing te zor- gen. Als het voertuig naar het terrein van de bergingsonderneming wordt gebracht, zal de bergingsonderneming de inzittenden behulpzaam zijn bij het bellen van een taxi of het regelen van vervangend vervoer.
6.2. Pechverplaatsing
Pechgevallen op IM-wegen kunnen als incident bij Stichting IMN worden gemeld. De bergingsonderneming dient deze voertuigen af te voeren naar de dichtstbijzijnde plek waar op een veilige manier pechhulp verleend kan worden. Dit kan een par- keerterrein of carpoolplaats zijn, maar ook het terrein van de bergingsonderneming. Als de bergingsonderneming, bij ontvangst van de melding, voor de locatie waarop de pechverplaatsing moet worden uitgevoerd, al een opdracht van derden heeft ge- kregen voor het verrichten van pechhulp, dient hij dit aan het LCM te melden. Het LCM kan dan besluiten de melding te annuleren. Het achterwege laten van deze mededeling door de bergingsonderneming geldt als fraude in de zin van artikel 11.2.
6.3. Beveiliging
De bergingsonderneming kan van het LCM opdracht krijgen om te zorgen voor be- veiliging van een incident. Dit betekent dat de bergingsonderneming dient uit te rukken met een tweede voertuig. Dit kan een gecertificeerd bergingsvoertuig zijn of een gecertificeerd beveiligingsvoertuig. De eisen die worden gesteld aan een bevei- ligingsvoertuig zij opgenomen in artikel 3I van de Kwaliteitseisen. Het tweede voer- tuig dient de incidentlocatie te beveiligen. De beveiliging dient te worden uitge- voerd in overeenstemming met de Beleidsregels Incident Management. Als de be- veiliging wordt uitgevoerd met een beveiligingsvoertuig, blijft de aankomsttijd van dit voertuig buiten beschouwing bij bepaling van de aanrijdtijd (zie artikel 7).
6.4. Veiligstelling in opdracht van de politie
De politie kan de bergingsonderneming opdragen een voertuig af te voeren naar een veilige plaats zoals gedefinieerd in deze overeenkomst. In dat geval komen de kos- ten van de berging voor rekening van de verantwoordelijke alarmcentrale. Dit geldt
ook voor de kosten voor stalling van het voertuig op de vestiging van de bergings- onderneming gedurende de eerste drie dagen na berging. Als de politie de bergings- onderneming opdraagt het voertuig naar een plek te brengen op meer dan 25 kilo- meter afstand van de plaats van het incident, komen de meerkosten van het trans- port voor rekening van de politie. Ook de kosten voor stalling gedurende meer dan drie dagen op de vestiging van de bergingsonderneming of de kosten van stalling van het voertuig op een andere locatie dan de vestiging van de bergingsonderne- ming komen bij berging in opdracht van de politie voor rekening van de politie. Po- litie-opdrachten die worden verstrekt buiten het verband van een incidentmelding vallen buiten de werkingssfeer van deze overeenkomst.
6.5. Xxxxxxx-werkzaamheden
6.5.1. Het is mogelijk dat een wegbeheerder besluit om in (een deel van) het rayon op be- paalde tijdstippen van de dag een bergingsonderneming standby-werk te laten ver- richten. Dit betekent dat op een door de wegbeheerder opgegeven wachtplaats een gecertificeerd bergingsvoertuig wordt opgesteld dat tot taak heeft om op een vastge- steld wegvak bij incidenten onmiddellijk uit te rukken.
6.5.2. Xxxxxxx-werkzaamheden worden in beginsel opgedragen aan de bergingsonderne- ming, die deze werkzaamheden zal uitvoeren. Over de bijzonderheden van de op- dracht (opdrachtgever, factuuradres, type bergingsvoertuig, werktijden, wachtplaats, wegvak) wordt de bergingsonderneming tenminste twintig dagen vóór aanvang van de opdracht door de wegbeheerder of het LCM geïnformeerd.
6.5.3. De bergingsonderneming ontvangt voor standby-werkzaamheden een vaste vergoe- ding van € 60,00 per uur. Op dit bedrag is de indexering van toepassing welke is be- schreven in artikel 9.3. De vergoeding geldt alleen voor de opgedragen werktijden en niet voor de reistijd van het op te stellen bergingsvoertuig van en naar de wacht- plaats. Als de bergingsonderneming niet tijdig, dat wil zeggen uiterlijk twintig da- gen vóór aanvang over de uit te voeren standby-werkzaamheden wordt geïnfor- meerd, geldt de vaste vergoeding voor standby-werkzaamheden niet. De bergings- onderneming is dan vrij om zelf een redelijk tariefvoorstel te doen.
6.5.4. De door het standby-voertuig verrichte bergingswerkzaamheden kunnen volgens de normale tarieven (zie artikel 9) in rekening worden gebracht. De bergingsonderne- ming zal zich inspannen om de wachtplaats zo snel mogelijk na het uitrukken van het standby-voertuig door hetzelfde of een ander bergingsvoertuig te laten bezetten.
6.5.5. De wegbeheerder kan besluiten om standby-werkzaamheden op te dragen aan een ander bergingsbedrijf dan de bergingsonderneming. De bergingsonderneming maakt in dat geval geen aanspraak op een vergoeding voor gederfde inkomsten voor
standby-werkzaamheden. Andere inkomstenderving als gevolg van de inzet van een ander bergingsbedrijf, met name door het wegvallen van bergingsopdrachten, wordt wel gecompenseerd. Verder worden afspraken gemaakt over het doorgeleiden van LCM-meldingen naar de standby-berger en over het afvoeren van voertuigen die door de standby-berger van de weg zijn gehaald.
7. Aanrijdtijden
7.1. Bergingen dienen te worden uitgevoerd met een bergingsvoertuig dat is uitgerust met een goed werkende GPS-unit van het type "Momo" zoals beschreven in artikel 3J van de Kwaliteitseisen. De Momo verschaft het LCM gegevens over de bewe- ging van bergingevoertuigen. De Stichting IMN mag deze gegevens gebruiken voor het bepalen van aanrijdtijden of voor het analyseren van het verloop van de afhan- deling van incidenten met personenvoertuigen op IM-wegen en het daarover zo no- dig informeren van wegbeheerders, politie en alarmcentrales, met name in het geval van klachten. De bergingsonderneming draagt zelf verantwoordelijkheid voor het goede functioneren van de Momo.
7.2. Het LCM dient voor elk door de bergingsonderneming in te zetten gecertificeerd bergingsvoertuig te beschikken over de identificatiecode van de in dat voertuig in- gebouwde Momo. Mutaties door verkoop en aanschaf van bergingsvoertuigen of door het overplaatsen van Momo's naar andere voertuigen dienen tijdig aan het LCM te worden doorgegeven, waarbij tenminste de identificatiecode van de Momo en het kenteken van het corresponderende voertuig wordt gemeld.
7.3. De bergingsonderneming dient in ieder kwartaal1 tenminste 90,00% van alle ber- gingsopdrachten binnen de normtijd uit te voeren. Voor bergingsopdrachten die worden verstrekt in de dagelijkse periode van 05:00:01 tot en met 23.00:00 uur ligt de normtijd op 20:00 minuten. Voor bergingsopdrachten die worden verstrekt in de nachtelijke uren van 23:00:01 tot en met 05:00:00 ligt de normtijd op 25:00 minu- ten.2 Deze verplichting geldt voor de gehele contractperiode en ongeacht het even- tuele optreden van (tijdelijke) wijzigingen in de structuur en beschikbaarheid van het wegennet in het rayon.
7.4. Stichting IMN stelt vast of de bergingsonderneming aan deze eis voldoet op basis van een objectieve registratie van de gerealiseerde aanrijdtijd voor iedere regi-
1 Onder kwartaal wordt in het verband van deze overeenkomst verstaan iedere periode van drie maan- den die begint op 1 januari, 1 april, 1 juli of 1 oktober.
2 Het tijdstip waarop een bergingsopdracht wordt verstrekt is gelijk aan de starttijd van de melding, zoals gedefinieerd in artikel 7.4.
streerbare berging (zie artikel 7.9). Aanrijdtijden worden vastgesteld door verwer- king van de locatie- en tijdgegevens die door de bergingsonderneming aan Stichting IMN worden aangeleverd. Daarbij geldt het moment waarop de bergingsonderne- ming de melding van het LCM in ontvangst neemt (nader te definiëren als het mo- ment waarop het LCM het betrokken telefoongesprek afsluit) als starttijd. Het mo- ment waarop het eerste gecertificeerde bergingsvoertuig op de plaats van het inci- dent arriveert voor het uitvoeren van de bergingswerkzaamheden geldt als eindtijd. De aanrijdtijd is gelijk aan de tijdsperiode tussen starttijd en eindtijd.
7.5. Het door Stichting IMN beheerde computersysteem dat aanrijdtijden registreert, heeft de naam Aanrijdtijdensysteem Incident Management "("AIM").
7.6. Als de bergingsonderneming bij het bereiken van het incident wordt gehinderd door files of stremmingen op A-wegen en N-wegen, zal de opgetreden vertraging door Stichting IMN worden vastgesteld en automatisch in mindering worden gebracht op de gemeten aanrijdtijd. Met stremmingen op het onderliggend wegennet wordt geen rekening gehouden. Als Stichting IMN door nalatigheid van de kant van de ber- gingsonderneming voor een bepaalde berging geen locatie- en tijdgegevens van het ingezette bergingsvoertuig ontvangt, zal voor de betrokken berging een aanrijdtijd worden geregistreerd die gelijk is aan de normtijd plus één seconde.
7.7. De performance van de bergingsonderneming in het rayon wordt één keer per kwar- taal vastgesteld op basis van gegevens die het LCM ontleent aan het AIM. Als zich in een kwartaal minder dan tien registreerbare opdrachten voordoen, wordt de be- oordeling van de prestaties opgeschort. De performance van het bedrijf wordt dan bepaald over de eerste opeenvolgende reeks van kwartalen waarin wel tenminste tien registreerbare opdrachten voorkomen. Als de bergingsonderneming van oordeel is dat een kwartaalrapport niet juist is, dient zij dit binnen vijftien dagen na ont- vangst van het rapport schriftelijk aan Stichting IMN mede te delen. Stichting IMN zal het commentaar van de bergingsonderneming analyseren en zo nodig overgaan tot correctie van het kwartaalrapport. Als de bergingsonderneming niet binnen vijf- tien dagen reageert, wordt het kwartaalrapport na het verstrijken van die termijn on- herroepelijk.
7.8. Een bergingsopdracht is registreerbaar (zie artikel 7.4) als aan de volgende voor- waarden wordt voldaan:
• de opdracht is verstrekt door het LCM en niet door een andere alarmcentrale
• er is geen sprake van een zogenaamde achterafmelding, ofwel een melding die de berger meer dan zestig minuten na de start van de bergingswerkzaam- heden van het LCM ontvangt
• de berging moest worden verricht op de door het LCM opgegeven weg en op niet meer dan twee kilometer afstand van de opgegeven locatie
• de opdracht leidt tot een berging en niet tot een loze rit of een annulering
• de opdracht wordt verstrekt op een tijdstip waarop het AIM normaal functi- oneert en niet tijdelijk buiten gebruik is
• de opdracht heeft betrekking op een locatie die door het AIM kan worden geïdentificeerd (bij aanpassing van wegen of ingebruikneming van nieuwe wegen is identificatie van de locatie soms tijdelijk niet mogelijk).
7.9. Als de bergingsonderneming in een kwartaal niet aan de in artikel 7.3. genoemde eis voldoet, dan kan Stichting IMN binnen drie maanden na afloop van het kwartaal de bergingsonderneming per aangetekende post een waarschuwing sturen. Als deson- danks ook in een tweede kwartaal binnen de contractperiode de gestelde eis niet wordt gehaald, heeft Stichting IMN het recht om de overeenkomst met onmiddellij- ke ingang en zonder ingebrekestelling te beëindigen.
7.10. Stichting IMN is gehouden om het systeem waarmee de aanrijdtijden worden vast- gesteld jaarlijks te laten keuren door een onafhankelijke en daartoe gekwalificeerde partij. Als het aanrijdtijdensysteem in enig kwartaal gedurende maximaal tweeënze- ventig uur zodanig buiten gebruik raakt dat geen aanrijdtijden kunnen worden be- paald, worden kwartaalscores berekend met weglating van de gegevens uit de be- trokken periode. Als het systeem in enig kwartaal gedurende een langere periode buiten gebruik raakt, verliest artikel 7.10. gedurende dat kwartaal zijn werkings- kracht. Dit betekent dat Stichting IMN geen sancties kan verbinden aan de gemeten performance in dat kwartaal. Het buiten gebruik zijn van het aanrijdtijdensysteem brengt geen verandering in de verplichtingen uit hoofde van artikel 7.3.
8. Kwaliteitseisen
8.1. De bergingsonderneming dient gedurende de gehele looptijd van de overeenkomst te voldoen aan de door Stichting IMN gestelde kwaliteitseisen. De eisen zijn vastge- legd in het document Kwaliteitseisen voor Bergingsondernemingen. Bijlage bij de Bergingsovereenkomst Stichting IMN 2013 - 2016 ('s-Gravenhage, 1 april 2012, "de Kwaliteitseisen"). De bergingsonderneming dient gedurende de gehele looptijd van de overeenkomst te beschikken over een geldig kwaliteitscertificaat. De eisen waar het certificaat aan moet voldoen, zijn beschreven in Hoofdstuk 5 van de Kwaliteits- eisen. Ook certificaten volgens de Kwaliteitseisen voor Bergingsondernemingen. Bijlage bij de Bergingsovereenkomst Stichting IMN 2010 - 2013 ('s-Gravenhage, 1
april 2009) die zijn afgegeven vóór 1 mei 2012 en waarvan de looptijd niet is ver- streken worden door Stichting IMN als geldig geaccepteerd.
8.2. De bergingsonderneming dient gedurende de looptijd van de overeenkomst te be- schikken over een bedrijfsvestiging die voldoet aan de kwaliteitseisen en die is ge- legen op een afstand van maximaal dertig kilometer van het meest afgelegen punt op de IM-wegen in het rayon. De afstand wordt gemeten over de kortste route over de weg volgens de online routeplanner Google Maps (xxxx.xxxxxx.xx), uitgaande van de configuratie van het wegennet op 1 september 2012 of, als de overeenkomst in werking treedt na 1 april 2013, op de ingangsdatum van de overeenkomst.
8.3. Als de bergingsonderneming gedurende de looptijd van deze overeenkomst haar vestigingsplaats of bedrijfsnaam verandert, een vestiging sluit of als om andere re- denen verandering komt in de in het certificaat opgenomen gegevens, is zij gehou- den Stichting IMN hierover tijdig te informeren. In de genoemde gevallen dient ui- terlijk zes weken na inwerkingtreding van de mutatie een nieuw certificaat te wor- den aangeboden aan Stichting IMN dat de nieuwe situatie documenteert.
8.4. Teneinde controle uit te oefenen op de naleving van de Kwaliteitseisen en contract- voorwaarden heeft Stichting IMN het recht de bergingsonderneming te laten onder- zoeken en aan een keuring te onderwerpen. Aan bedoeld onderzoek en bedoelde keuring zal de bergingsonderneming medewerking verlenen.
8.5. Als wordt vastgesteld dat de bergingsonderneming op enig moment niet (langer) voldoet aan de Kwaliteitseisen en/of als het kwaliteitscertificaat dat aan de ber- gingsonderneming is verstrekt op enig moment wordt ingetrokken, heeft de ber- gingsonderneming maximaal dertig dagen de tijd om te zorgen dat hij opnieuw aan de eisen voldoet én over een geldig kwaliteitscertificaat beschikt.
8.6. Bergingswerkzaamheden mogen uitsluitend worden uitgevoerd door medewerkers die voldoen aan de opleidingseisen (Hoofdstuk 2 van de Kwaliteitseisen). Mede- werkers die worden ingezet voor bergingswerkzaamheden dienen op verzoek van Stichting IMN of haar vertegenwoordiger hun rijbewijs en bergingsdiploma te tonen of binnen 24 uur na het verzoek hiervan kopieën te overleggen.
8.7. Bergingswerkzaamheden mogen uitsluitend worden uitgevoerd met bergingsvoer- tuigen en -materialen die aan de door Stichting IMN gestelde kwaliteitseisen vol- doen (Hoofdstuk 3 van de Kwaliteitseisen). De kentekens van bergingsvoertuigen die worden ingezet voor de uitvoering van bergingswerkzaamheden dienen te zijn vermeld op het meest recente kwaliteitscertificaat dat aan Stichting IMN is overge- legd. Mutaties in de vloot van bergingsvoertuigen dienen onverwijld aan Stichting
IMN te worden gemeld door het overleggen van een kopie van een nieuw kwali- teitscertificaat. Keuringsrapporten van deze voertuigen dienen binnen de bergings- onderneming aanwezig te zijn en bij navraag aan Stichting IMN of haar vertegen- woordiger getoond te worden.
8.8. Het opvangen van automobilisten en het opslaan van geborgen voertuigen dient plaats te vinden op een gecertificeerde vestiging van de bergingsonderneming die is gelegen op een afstand van maximaal dertig kilometer (heenweg) van de plaats van het incident (zie artikel 8.2). Bergingsvoertuigen hoeven niet per se op deze vesti- ging gestationeerd te worden. De bergingsonderneming is vrij zijn bergingsvoertui- gen vanuit een willekeurige locatie te laten vertrekken.
9. Tarieven
9.1. Standaardtarieven
Voor de uitvoering van bergingswerkzaamheden gelden gestandaardiseerde tarie- ven. Deze tarieven zijn van toepassing op alle bergingen behalve op zogenaamde bijzondere bergingen die voldoen aan de eisen die worden beschreven in artikel 9.2.
9.1.1. Berging naar vestiging
Tarief A (zie Bijlage 1) geldt voor de berging van één voertuig van de incidentloca- tie naar het opslagterrein van de bergingsonderneming. Ook bergingen van voertui- gen die na de berging zelf hun weg kunnen vervolgen, pechverplaatsingen en bevei- ligingsopdrachten vallen in deze categorie. In het tarief voor dit type berging zijn de volgende kosten inbegrepen:
- de kosten voor de uitvoering van de bergingswerkzaamheden, uitgaande van een maximale totale tijdsbesteding van 1,5 uur,
- de kosten voor het gedurende maximaal 72 uur stallen van het voertuig,
- de kosten voor de uitvoering van eventuele opruimwerkzaamheden,
- de kosten van het verlenen van medewerking aan het doortransport.
Het tarief kan voor elk geborgen voertuig in rekening worden gebracht. Voor de uitvoering van een beveiligingsopdracht kan het tarief één keer per opdracht in re- kening worden gebracht, ongeacht het aantal geborgen voertuigen.
9.1.2. Berging naar bestemming
Tarief B (Bijlage 1) geldt voor de berging van één voertuig van de incidentlocatie naar het afleveradres of een andere door de alarmcentrale opgegeven locatie binnen een afstand van 25 kilometer van de incidentlocatie. In het tarief voor dit type ber- ging zijn de volgende kosten inbegrepen:
- de kosten voor de uitvoering van de bergingswerkzaamheden, uitgaande van een maximale totale tijdsbesteding van 1,5 uur,
- de kosten voor het afleveren van het voertuig op de plaats van bestemming,
- de kosten voor de uitvoering van eventuele opruimwerkzaamheden. Het tarief kan voor elk geborgen voertuig in rekening worden gebracht.
9.1.3. Loze rit
Tarief C geldt voor de vergoeding voor een loze rit (tariefcategorie C, Bijlage 1). Dit tarief kan voor elk tevergeefs uitgerukt bergingsvoertuig in rekening worden gebracht.
9.1.4. Stalling
Tarief D is de vergoeding voor de stalling van het geborgen voertuig gedurende 24 uur (of een deel daarvan), voor zover de stallingsduur een tijdsduur van 72 uur te boven gaat.
9.1.5. Nachttarief
Voor alle bergingswerkzaamheden die vallen onder de hierboven omschreven ta- riefcategorieën zal de bergingsonderneming de standaardtarieven hanteren zoals vastgelegd in Bijlage 1. Voor de tarieven A en B kan op werkdagen vóór 08.00 uur 's ochtends of na 18.00 uur ’s avonds alsook in het weekend of op landelijke feest- dagen een afwijkend nachttarief worden gehanteerd. Als tijdstip van de melding geldt het moment, waarop het telefoongesprek waarin opdracht wordt verleend door het LCM, wordt beëindigd.
9.2. Bijzondere bergingen
9.2.1. In de volgende gevallen is sprake van een bijzondere berging:
- berging van een geheel te water geraakt voertuig,
- berging van een voertuig dat is beklemd geraakt onder een zwaar voertuig en daardoor zeer zwaar is beschadigd en niet rolbaar meer is,
- berging van een voertuig waarbij op de incidentlocatie een extreme wacht- tijd voor de bergingsonderneming ontstaat als gevolg van technisch onder- zoek door de politie of medische en andere hulpverlening aan slachtoffers; er is sprake van een extreme wachttijd indien de berging niet binnen drie kwar- tier na de melding kan aanvangen met de bergingswerkzaamheden.
9.2.2. Voor de facturering van extra kosten voor een bijzondere berging dient de bergings- onderneming vooraf toestemming te verkrijgen van het LCM of de betrokken alarmcentrale, tenzij de spoedeisendheid van de werkzaamheden dit niet toelaat. De bergingsonderneming zal in alle gevallen achteraf de noodzaak van een afwijkende berging aantonen middels een gedetailleerde rapportage, die ook situatiefoto’s be-
vat. Indien en zolang die rapportage ontbreekt, zal de betrokken alarmcentrale de desbetreffende factuur niet behoeven te voldoen.
9.3. De overeengekomen tarieven worden jaarlijks, te beginnen op 1 april 2014, geïn- dexeerd op basis van de prijsontwikkeling in het "goederenvervoer over de weg" over het voorgaande jaar, zoals gepubliceerd door het Centraal Bureau voor de Sta- tistiek. Mocht de bepaling van deze index door het CBS worden gestaakt, dan zal vanaf het moment van staking de indexering worden bepaald op basis van de Dien- stenprijzenindex (DPI) van het CBS.
10. Facturering en betaling
10.1. De bergingsonderneming wordt, voor zover nodig, door het LCM of door een in Stichting IMN participerende alarmcentrale binnen een uur na doorgifte van het kenteken geïnformeerd over de identiteit van de voor de berging en eventuele stal- ling verantwoordelijke opdrachtgever en het te hanteren factuuradres.
10.2. Bij de berging van verzekerde voorvallen dienen bergingswerkzaamheden en stal- lingskosten in rekening te worden gebracht bij de alarmcentrale die optreedt voor de verzekeringsmaatschappij bij wie het geborgen voertuig verzekerd is. Pechverplaat- singen en beveiligingsopdrachten kunnen worden gefactureerd aan het LCM voor het tarief van een berging naar de vestiging van de bergingsonderneming. Ook loze ritten dienen te worden gefactureerd aan het LCM. Voor een geannuleerde opdracht ontvangt de bergingsonderneming geen vergoeding.
10.3. De bergingsonderneming zal zich onthouden van het sturen van rekeningen naar de eigenaar of inzittenden van de betrokken personenvoertuigen dan wel naar auto- verzekeraars, onverminderd het bepaalde in artikel 10.4.
10.4. Als blijkt dat een voertuig niet verzekerd is bij een Nederlandse verzekeraar en ook overigens geen betalende opdrachtgever geïdentificeerd kan worden en/of als de berging betrekking heeft op een onbeheerd achtergelaten voertuig, dient de ber- gingsonderneming zich in te spannen om de bergingskosten op de eigenaar van het voertuig te verhalen.
10.5. Als het ondanks de inspanningen van de bergingsonderneming niet mogelijk is de bergingskosten op de eigenaar van het voertuig te verhalen, omdat deze het voertuig niet op komt halen of weigert om te betalen, gaat de verantwoordelijkheid voor het beheer van het geborgen voertuig over naar de voor de incidentlocatie verantwoor- delijke wegbeheerder. De bergingsonderneming dient het voertuig binnen 24 uur na
de berging bij het LCM te melden. De bergingskosten kunnen in dat geval aan het LCM in rekening worden gebracht, mits het LCM daartoe voorafgaande toestem- ming heeft gegeven. De eventuele stallingskosten die ontstaan na de berging kunnen aan de wegbeheerder in rekening worden gebracht. Het LCM zorgt voor notificatie van de wegbeheerder en zal de bergingsonderneming zo nodig van de vereiste con- tactgegevens voorzien.
10.6. De factuur van de bergingsonderneming met betrekking tot uitgevoerde werkzaam- heden zal mede als kenmerk het meldingsnummer dragen dat het LCM of een parti- ciperende alarmcentrale als opdrachtgever aan de bergingsonderneming heeft ver- strekt. Dit meldingsnummer dient overeen te stemmen met de opdrachtbevestiging.
10.7. Facturen zullen door de bergingsonderneming niet later worden verzonden dan der- tig dagen na de datum van de uitvoering van de werkzaamheden.
10.8. Indien een alarmcentrale verlangt dat facturen langs elektronische weg worden in- gediend, dan zal de bergingsonderneming aan die eis voldoen. Als een alarmcentra- le besluit om elektronische facturering verplicht te stellen dan zal zij de bergingson- derneming daarvan tenminste zes maanden voor de ingangsdatum van deze facture- ringswijze informeren.
10.9. De verantwoordelijke alarmcentrale zal bij acceptatie van de factuur uiterlijk dertig dagen na de ontvangstdatum zorgdragen voor betaling van het factuurbedrag.
10.10. Bezwaren tegen het door de bergingsonderneming berekende factuurbedrag dienen binnen dertig dagen na ontvangstdatum van de factuur door het LCM of de betrok- ken alarmcentrale aan de bergingsonderneming ter kennis te zijn gebracht.
11. Duur van de overeenkomst
11.1. De overeenkomst is van kracht van 1 april 2013 tot en met 31 maart 2016.
11.2. Indien blijkt dat de bergingsonderneming zijn verplichtingen ingevolge deze over- eenkomst niet nakomt, zal Stichting IMN hem hierover informeren door middel van een schriftelijke waarschuwing. Na ontvangst van deze waarschuwing dient de ber- gingsonderneming zijn dienstverlening binnen dertig dagen op het vereiste niveau te brengen. Indien de bergingsonderneming ook daarna niet aan zijn verplichtingen voldoet, is Stichting IMN gerechtigd het contract met onmiddellijke ingang zonder nadere ingebrekestelling op te zeggen. Stichting IMN heeft daartoe in elk geval het
recht wanneer de bergingsonderneming niet langer aan de kwaliteitseisen voldoet, niet beschikt over een geldig kwaliteitscertificaat, bij herhaling bergingen uitvoert met niet gekeurd materieel en/of niet voldoende opgeleid personeel, facturen stuurt voor werkzaamheden die niet zijn verricht, fraudeert, doortransport verzorgt zonder opdracht van de betrokken alarmcentrale, bergingsactiviteiten verricht in een aan een andere bergingsonderneming gegund rayon dan wel op andere wijze de door Stichting IMN georganiseerde bergingsactiviteiten belemmert.
11.3. Onmiddellijke beëindiging van de overeenkomst is eveneens mogelijk:
• indien één van partijen onder curatele wordt gesteld, surséance van xxxxxxxx heeft gevraagd of failliet wordt verklaard,
• bij verandering in het aandeelhouderschap en overname of fusie,
• bij verkoop van de bergingsonderneming middels een activa-transactie
• indien door dwingend opgelegde maatregelen van overheidswege of door gerechtelijke uitspraken Stichting IMN de verplichtingen uit deze overeen- komst niet meer in zijn geheel of gedeeltelijk kan nakomen.
De daarvoor in aanmerking komende partij zal de andere partij op de hoogte stellen van de volgende omstandigheden:
• aanvraag van faillissement,
• aanvraag van surséance van betaling,
• voornemen van verkoop, fusie of verandering van het aandeelhouderschap, de zeggenschapsstructuur, de juridische identiteit of verkoop middels een ac- tivatransactie van de bergingsonderneming.
11.4. Als Stichting IMN geen gebruik maakt van haar bevoegdheid uit hoofde van artikel 11.3, dan zal in geval van een aandelen- of activatransactie de Bergingsovereen- komst overgaan op de koper van de bergingsonderneming.
11.5. Indien deze overeenkomst is gesloten met een bergingsonderneming die niet aan de in Hoofdstuk 5 van het Aanbestedingsreglement opgenomen basisvoorwaarden B en/of C voldoet, kan Stichting IMN deze overeenkomst te allen tijde opzeggen, met name (maar niet uitsluitend) als zich alsnog een partij bij Stichting IMN aandient die wel aan deze voorwaarde(n) voldoet en bereid is de verplichtingen uit hoofde van de Bergingsovereenkomst in het betrokken rayon op zich te nemen.
12. Overige bepalingen
12.1. Deze overeenkomst komt tot stand door het aanbod van de bergingsonderneming en de aanvaarding door Stichting IMN. Dat aanbod ligt besloten in de ondertekening
van het desbetreffende offerteformulier door de bergingsonderneming. De aanvaar- ding ligt besloten in het desbetreffende definitieve gunningsbesluit door Stichting IMN. Het offerteformulier en het gunningsbesluit vormen respectievelijk bijlage 1 en bijlage 2 bij deze overeenkomst.
12.2. Deze overeenkomst wordt met de bergingsonderneming gesloten door Stichting IMN, mede namens de daarin participerende alarmcentrales (ANWB Alarmcentrale, Eurocross Assistance Nederland, Europ Assistance Nederland, Mondial Assistance Nederland, SOS International en ZLM Verzekeringen). Bij eventuele concentraties tussen bedoelde alarmcentrales dan wel bij toetreding van een nieuwe participant tot Stichting IMN zal deze overeenkomst geacht worden ook te zijn gesloten met die geconcentreerde alarmcentrale of nieuwe toetreder. Over een dergelijke gebeurtenis krijgt de bergingsonderneming bericht.
12.3. Op deze overeenkomst, de uitleg en toepassing daarvan is uitsluitend Nederlands recht van toepassing.
12.4. Ieder geschil dat naar aanleiding van deze overeenkomst en hieruit voortvloeiende overeenkomsten tussen partijen mocht ontstaan, zal worden voorgelegd aan de be- voegde rechter te Amsterdam.
12.5. De bergingsonderneming heeft ingeval van tussentijdse beëindiging van de over- eenkomst geen recht op enige (schade-)vergoeding.
12.6. Een geschil over tussentijdse beëindiging van deze overeenkomst zal aanhangig worden gemaakt uiterlijk één jaar na dagtekening van de brief waarbij mededeling is gedaan van de beëindiging van de overeenkomst, op straffe van het verval van het recht om de beëindiging te bestrijden of schadevergoeding te vorderen. Een geschil is aanhangig vanaf de dag waarop de dagvaarding wordt uitgebracht.
Bijlage 1 (offerte bergingsonderneming)
Bijlage 2 (definitief gunningsbesluit Stichting IMN)