Contract
Aandeel: deelname aan winst van een bedrijf.
(risicovol).
obligatie: geldlening met hogere rente t.o.v. de
bank. (laag risico maar wel meer dan op de bank)
H10,2
Institutionele
beleggers
bedrijven
die grote bedragen beleggen. (ze hebben de bedragen pas later nodig)
bv zorgverzekeringen.
Onderhandse leningen
direct van
geldgever, hier is geen bank bij betrokken. Hierdoor hebben ze
kostenvoordelen.
- kostenvoordelen
-
leningsvoorwaarden kunnen worden onderhandeld
- het geld lenen
en geven gaat sneller (er is maar 1 geld lener)
- het rente
persetage is lager dan bij een obligatie lening. Voordeliger om te
verlenen.
H10,3
Vermogensmarkt is het geheel van vraag naar en aanbod van vermogen.
Marktmechanisme: verschil tussen
vraag en aanbod.
2 soorten markten:
- geldmarkt: er word
over en korte tijd vermogen verhandeld (max 1 jaar.)
-
kapitaalmarkt: er word over lange tijd vermogen verhandeld (min 1
jaar).
Na een jaar elke dag opzegbaar. Zelf na
10 jaar niet opgezegd: het blijft kortvermogen
3 soorten kredieten op de
geldmarkt:
- rekening-courantkrediet (meerdere dingen op
rekening en op het einde in 1x betalen). hierbij heb je een
krediet plafond, je mag maximaal zoveel rood staan. Dispositieruimte
is hoeveel extra je nog rood mag staan voordat je het krediet
plafond heb bereikt.
- leverancierskrediet (kopen, later
betalen)
- afnemerskrediet (eerst betalen, en daarna krijgen).
Kapitaalmarkt splitsen in 2 dingen:
onderhandse lening
- er is 1 geldgever voor het
gehele bedrag.
- over de voorwaarde kan worden onderhandeld.
-
rente gaat direct van geld lener naar schieter. Geen extra kosten
obligatie
lening
- Er zijn talloze geldschieters
- Het rente percentage is vast en vooraf bekend
- De rente gaat jaarlijks eerst via de banken
H10,4
Limietorder
er word een
maximale koopprijs of maximale verkoopprijs vast gesteld. Je bent
zeker van een bepaalt verdrag als je iets verkoopt.
Marktorder
er is geen limiet op
de prijs. Je koopt of verkoopt iets voor de hoogste vraagprijs. Dat
je iets verkoopt is gegarandeerd maar geen prijs zekerheid.
Emissie: nieuwe aandelen op de effectenbeurs.
Hoofdstuk 11
Mantel = eigenaandeel hierop staat:
Naam van de nv/bv
Nominale waarde aandeel
Nummer van aandeel
Koerswaarde: waarde van het aandeel op dit moment.
Emissiekoers: nominaal waarde voor nieuwe aandelen. Is altijd lager dan prijs op de effectenbeurs.
Maatschappelijk aandelenvermogen: het totaalbedrag dat een onderneming aan nominaal aandelenvermogen nodig denkt te hebben.
Geplaatstaandelenvermogen: Maatschappelijk aandelenvermogen – vermogen niet verkochte aandelen. Ook wel gewoon aandelenvermogen genoemd.
Dividend: bepaald bedrag dat je per aandeel krijgt (rente). Soms als een bedrijf winst maakt maar geen dividend uitkeert houd hij het in het bedrijf. Hierdoor word het bedrijf en aandeel meer waard.
Tantième: winstuitkering voor commissarissen en directie (soort bonus)
11,2
Voor extra info over het emissie-aandeel kan je Prospectus aanvragen. Hier in staat o.a.:
Doel van emissie
Winstverdeling
koersprijs
Alle kosten die voor het maken van een aandeel worden gerekend zijn automatisch bij de prijs van het aandeel inbegrepen. Dit is ook zo met emissie.
Apari : emissie-aandelen worden
tegen nominale waarde verkocht.
bovenpari: emissie aandelen
worden boven nominale waarde verkocht.
agiowaarde: winst van
verkochte van aandelen t.o.v. nominale waarde: boven pari – a pari
x totale verkochte aandelen.
boven en a pari kunnen bij aandelen
en obligaties. Beneden pari kunnen alleen maar bij obligaties.
11,3
Reserves: al het vermogen boven aandelenvermogen en winstsaldo
3 soorten reserves:
Winstreserve De winst die niet word uitgekeerd
Agioreserve zie agiowaarde hierboven
Herwaarderingsreserve als activa meer waard word zou de debet kant stijgen. Hierdoor de credit kant ook. Er komt herwaarderingsreserve bij.
Reserves staan altijd aan de credit kant.
Er worden reserves gevorm om de volgende redenen:
Weerstand vermogen. bij grote tegenslag
Dividend stabilisatie. als het aantal jaren wat minder goed gaat kan er evenveel dividend worden uitgekeerd.
Uitbereiding. er kan worden geïnvesteerd.
H11,4
Intrinsieke waarde: de waarde
onderneming volgens balans gegevens.
op 2 manieren uit te
rekenen: bezittingen – vreemd vermogen of = eigenvermogen.
Eigenvermogen berekenen:
Geplaatstaandelenvermogen €……..
Alle reserves €……… +
Winst na alle aftrek (bv bonus) €……… +
Eigenvermogen €………. =
Intrinsieke waarde per aandeel = eigenvermogen / aantal geplaatste aandelen.
Hoofdstuk 12
Nieuw belastbaar inkomen = belastbaar inkomen – intrest + eigenwoningf
Obligatielening: geld lening in langer termijn opgesplitst in kleine bedragen.
Het aflossen van een obligatielening kan op 3 manieren:
Aflossen in 1x aan het einde
Aflossen in gedeeltes. (je hebt 1 t/m 100 obligaties. Je besluit om alle obligaties die eindigen op een 9 af te lossen. Nu heb je 1/10 afgelost).
Inkopen van eigen obligaties.
Wanneer er teveel vraag naar
obligaties is dan word het zo verdeeld:
alle obligaties
bedrijf / aantal gewilde obligaties x het aantal obligaties dat je
wil.
bv: er zij 10.000 obligaties. Er zijn 15.000 gewilde
obligaties. Jij wil er 90 hebben.
10.000/15.000 = 2/3
90 x 2/3 = 60 obligaties.
Bij staatsleningen word de uitgifte koers meestal niet bekent gemaakt, pas naderhand. Dit heet het tendersysteem.
Vervroegde aflossing: als een instelling of onderneming geld overheeft kan hij vroeg tijdig obligaties aflossen. Dit is minderaantrekkelijk voor de obligatie houders. Hierdoor is er vaak hogere intrest.
Rentevoet: als een onderneming na het afsluiten van een obligatie minder rente hoeft te betalen op de bank voor een lening. Sluit hij deze lening af, en lost hij de obligaties af.
Overeenkomsten obligaties en
aandelen
- lang vreemd vermogen voor een onderneming
- voor
beleggers zijn ze alternatieve beleggingspapieren.
- je kan ze
allebei via de effectenbeurs kopen en verkopen.
Verschillen aandelen
en obligaties
bewijs mede eigenaar bv/nv schuldbewijs van
een bv/nv
permanent vermogen tijdelijk vermogen (word
afgelost)
groot risico bij slechte resultaten klein risico bij
slechte resultaten
dividend als beloning vast
intrestpercentage
H12-3,4,5,6
Hypothecaire lening: is een geldlening op onderpand van een onroerend goed (grond, gebouw) Er zijn 3 soorten hypothecaire leningen:
Lineaire hypotheek: elke periode word een gelijk bedrag aan aflossing betaald.
omdat je totaal geleende bedrag elk jaar minder word omdat je elk jaar een vast bedrag aflost, hoef je ook steeds minder rente te betalen. Hier door is je totale aflossing steeds minder. Alleen omdat je steeds minder rente hoeft te betalen is je belasting aftrek over de rente ook steeds minder. Hierdoor word je belastbaar inkomen steeds hoger.
voordelen nadelen
-intrestkosten worden steeds lager. -Hierdoor minder belastingvoordeel
-schuld word steeds kleiner -1e jaar zijn je aflossing en intrest het hoogst terwijl je dan meestal het minste geld hebt
zie bladzijde 201 t/m 205 komt sws
Spaarhypotheek: je lost niks af tot het einde. Je spaart wel elk jaar een bedrag zodat je aan het einde van de aflossing alles in 1x kan betalen.
omdat je in de gedurende aflossing periode intrest krijgt over het gespaarde geld hoef je minder geld te sparen.
voordelen nadelen
-het fiscale voordeel is groot: -de intrest lasten zijn hoog.
-over intrest van spaar geld geen belasting
-elke maand zelfde lasten.
Blz 207 voor voorbeeld
Annuïteitenhypotheek: je hebt elk jaar een bedrag dat je kan betaald aan de bank. De aflossen + intrest is elk jaar gelijk. Maar omdat de schuld steeds minder word omdat je aflost. Word de intrest minder ( minder schuld) en de aflossing meer. Omdat je elk jaar het zelfde betaald. Zie blz 208 tabel.
voordelen nadelen
-in het begin groot belasting voordeel. -belasting voordeel word steeds kleiner
-de lasten zijn in het begin kleiner. Gunstig -als je met pensioen gaat zijn de lasten aan
voor een inkomen dat je moet opbouwen het einde heel hoog.
Eigenwoningforfait:
Als je een hypotheek heb mag je van de intrestkosten eigenwoningforfait aftrekken. Stel je huis is 50.000 euro waard. Dan is je eigenwoningforfait 2250 euro. Dit mag je aftrekken van je intrest. Zie uitgebreid voorbeeld blz 203/204
belastingstelsel
In het boek staan andere gegevens.
Deze zijn uit 2012. De afbeelding is ui 2013 dus actueler.
niet
leren. Wel snappen.
H13
consumptief leverancierskrediet:
krediet dat een leverancier verleend aan een consument.
hier
zijn 4 soorten van:
(lening bank) Doorlopend krediet: je hebt een maximaal bedrag dat je mag lenen en dat moet je binnen een bepaalde tijd terug betalen. Maar als je ondertussen iets aflost, mag je dat ook weer provisie vrij opnemen. Makkelijk voor klant en bank
(lening bank) Persoonlijke lening: je neemt direct je maximale bedrag op. Alles wat je al hebt afgelost mag je niet weer opnemen. Terugbetalen bestaat uit gelijke termijnen.
(tussen koper en verkoper) Koop en verkoop op afbetaling: je betaalt al een deel van het aangeschafte product (minstens 20%), en de rest los je af in vaste termijnen. Wanneer de koper het product krijgt is het direct van hem
Huurkoop: zelfde als koop en verkoop afbetaling alleen het product is pas van de koper wanneer alles is afbetaald.
Bij 1 en 2 is meer risico omdat de geldstrekker niet weet wat er met het geld gebeurd. Bij 3 en 4 is er minder risico
productief
leverancierskrediet: krediet dat een bedrijf verleent aan een ander
bedrijf.
Er zijn 3 soorten leasing:
Operational leasing: is snel opzegbaar. Dit is ten ongunste van de verhuurder. Hierdoor is dit een dure vorm van leasen.
Fincancial leasing: er word een contract gesloten voor de economische levensduur van een apparaat. Hierdoor zijn de onderhoudskosten voor de huurder. Na de leaseperiode kan de huurder het apparaat meestal voor een lage prijs kopen.
Sale-and-lease back: je verkoopt een goed aan een leasemaatschappij, en je leaseed het daarna direct weer terug. Dit gebeurd vaak als je geld nodig hebt.
H14 H15
Er zijn vijf soorten interest berekeningen
1. Enkelvoudige interest
Enkelvoudige interest is interest die je alleen maar krijgt over het begin bedrag. Dus niet ´rente over rente´.
Bv begin 1ste jaar 100,- storting 100,-
Eind 1ste jaar 5% interest erbij dus 5,- 105,-
Eind 2de jaar 5% interest erbij dus 5,- !!!!!!! 110,- volgens formule
100*0,05*2=10 interest
Formule I = K*P*T
Waarbij K het beginkapitaal is
P het perunage bv niet 5% maar 0,05 en
T het aantal perioden waarover je interest krijgt
2. Samengestelde interest
Samengestelde interest is ´rente over rente´. Elk jaar krijg je interest over het begin bedrag en over de inmiddels opgebouwde interest.
Bv begin 1ste jaar 100,- storting 100,-
Eind 1ste jaar 5% interest erbij dus 5,- 105,-
Eind 2de jaar 5% interest erbij dus 5,25 !!!!!!! 110,25 volgens formule
E2 = 100 * (1+0,05)2
Eind 300ste jaar is dan dus E300 = 100 * (1+0,05)300= 227.399.612,90
Formule En = K * (1+i)n
En = eindwaarde in het n-de jaar
K = beginkapitaal
i = interest perunage
n = aantal perioden
3. Contante waarde
Hoeveel geld moet ik nu eenmalig storten om straks een x bedrag te hebben.
Bv Na 2 jaar heb ik 110,25 op een rekening staan wat is je beginkapitaal geweest als het 2 jaar op een bank staat met 5% interest per jaar.
110,25 / 1,052 = 100 of 110,25 * 1,05-2 = 100
Formule Cn = E / (1+i)n of Cn = E * (1+i)-n
E = eindkapitaal
i = interest perunage
n = aantal perioden