Contract
8.2.10. M16: Samenwerking (art. 35)
8.2.10.1. Rechtsgrondslag
Binnen M16 'samenwerking' worden drie maatregelen voorzien:
• Steun voor de oprichting en werking van EIP-operationele groepen: artikel 35 van Verordening (EU) nr. 1305/2013 – code 16.1
• Plattelandsontwikkeling door samenwerking met de stedelijke omgeving:
o Artikel 35 van Verordening (EU) nr. 1305/2013 – code 16.4 (lokale voedselvoorzieningen)
o Artikel 35 van Verordening (EU) nr. 1305/2013 – code 16.6 (hernieuwbare energie)
• Versterken omgevingskwaliteit en vitaliteit van het platteland door samenwerking: artikel 35 van Verordening (EU) nr. 1305/2013 – codes 16.2 – 16.3 – 16.4 – 16.5 – 16.6 – 16.9 - 16.10
8.2.10.2. Algemene beschrijving van de maatregel met inbegrip van de steunverleningslogica en de bijdrage tot de aandachtsgebieden en horizontale doelstellingen
• Type Concrete actie 'Steun voor de oprichting en werking van EIP-operationele groepen'
In een operationele groep organiseren land- en tuinbouwers, adviseurs, onderzoekers, ondernemers en/of andere actoren zich rond een bepaald vraagstuk, zoeken ze een oplossing en werken ze samen aan concrete innovaties. Operationele groepen voeren projecten uit gericht op het testen en toepassen van innovatieve praktijken, technologieën, processen en producten en met als doel het verspreiden van de resultaten naar de praktijk.
Deze sub-maatregel heeft het stimuleren van de interactie tussen onderzoek en praktijk tot doel. De kennisuitwisseling binnen de operationele groep moet nieuwe inzichten en ideeën opleveren en bestaande impliciete kennis kneden tot bruikbare oplossingen. De betrokkenheid van land- en tuinbouwers heeft als voordelen dat onderzoeksvragen meer op basis van de praktijk zullen bepaald worden, dat er meer interactie is tussen land- en tuinbouwers onderling en dat onderzoekers leren hoe hun resultaten in de praktijk gebruikt worden. Door hun deelname in een operationele groep worden land- en tuinbouwers mede-eigenaar van het proces i.p.v. een studieobject te zijn.
Er zullen gedurende de programmaperiode meerdere oproepen gelanceerd worden voor het oprichten en de werking van operationele groepen rond een specifiek vraagstuk. Om voldoende focus te houden en in te spelen op de actualiteit kunnen er thema’s vastgelegd worden in de oproep.
Deze sub-maatregel draagt bij aan de strategisch thema’s “investeren in innovatie en opleiding” en ‘focussen op het verhogen van de weerbaarheid en verduurzaming van de landbouwsector in al zijn facetten’.
Deze sub-maatregel is onderverdeeld in 3 types concrete actie naargelang het thema
waaronder ze vallen:
• Type 1: Versterking concurrentievermogen en rendabiliteit landbouwbedrijven.
Hieronder vallen operationele groepen die zich toespitsen op focusgebied 2A over het verbeteren van de economische resultaten van de landbouwbedrijven. Er is uiteraard ook een effect op focusgebied 1B (verstevigen band sector en onderzoek). Naargelang het thema kunnen er ook effecten zijn op focusgebieden 3A (keten- en afzetbevordering), 4A (herstellen en in stand houden van biodiversiteit) en
6A (faciliteren van diversifiëring).
• Type 2: Herstel, instandhouding, verbeteren ecosystemen die verbonden zijn met de landbouw en de bosbouw
Hieronder vallen operationele groepen die zich richten op een verbetering van het bodembeheer en dus bijdragen tot focusgebied 4C. Naast het automatische effect op focusgebied 1B (verstevigen band sector en onderzoek), zijn er ook mogelijke effecten op 4B (verbeteren water- en landbeheer en bijdragen tot KRW doelstellingen) en
5E (bevorderen van koolstofopslag).
• Type 3: Bevorderen efficiënt gebruik van hulpbronnen en steun omslag koolstofarme en klimaatbestendige economie.
Deze operationele groepen dragen bij tot focusgebied 5B (efficiënter energiegebruik). Daarnaast is er ook een effect op focusgebied 1B(verstevigen band sector en onderzoek) en mogelijks ook op 5D (reductie uitstoot broeikasgassen en ammoniak).
De sub-maatregel draagt in belangrijke mate bij tot de horizontale doelstelling(en) inzake innovatie, milieu, klimaat:
• Innovatie: hierbij gaat het om het stimuleren van innovatie in de praktijk door het nauw contact tussen onderzoek, adviesverlening en landbouwers
• Milieu en klimaat: de operationele groepen werken rond projecten die aansluiten bij volgende doelstellingen: het bevorderen van een hulpbronnenefficiënte, productieve, emissiearme en klimaatvriendelijke en -bestendige landbouwsector, het helpen te zorgen voor een constante voorziening met zowel bestaande als nieuwe levensmiddelen, voeders en biomaterialen en het verbeteren van processen ter behoud van het milieu en ter aanpassing aan en matiging van de klimaatverandering.
• Type Concrete actie 'Plattelandsontwikkeling door samenwerking met de stedelijke omgeving'
Het platteland wordt geconfronteerd met een snelle evolutie van de Vlaamse landbouwsector (minder bedrijven, schaalvergroting, diversificatie, deeltijdse landbouw, veranderend uitzicht van landschap en gebouwen,…). Deze veranderingen moeten zo aangepakt en begeleid worden dat ze meehelpen om de kwaliteit en de vitaliteit van het Vlaamse platteland te versterken.
Via samenwerkingsverbanden (o.a. LEADER, waarbij de dynamiek van onderuit komt) en
ontwikkelingsstrategieën kan ingezet worden op de kwalitatieve inbedding van de huidige dynamiek die zich voordoet binnen de landbouwsector binnen het Vlaamse platteland.
Omgekeerd biedt het potentieel van het multifunctionele platteland kansen voor landbouwbedrijven die willen diversifiëren op het vlak van voedsel, natuur, recreatie, erfgoed, sociale voorzieningen,… . Binnen deze maatregel zal er enerzijds specifiek aandacht worden besteed aan lokale voedselstrategieën die een versterkte relatie met de verstedelijkte omgeving tot stand brengen. Anderzijds werpt de klimaatadaptatie zich op als dé uitdaging van de 21ste eeuw, waardoor ook het thema ‘hernieuwbare energie’ als prioritair wordt weerhouden voor samenwerking tussen het platteland en de stad
Voor initiatieven buiten bovengenoemde scope hetzij inhoudelijk hetzij geografisch, kan ruimte gezocht worden in andere financieringsbronnen zoals het plattelandsfonds (50 plattelandsgemeenten), het Stedenfonds (13 centrumsteden), de stadsvernieuwingsprojecten (een ruimere groep steden dan de 13 centrumsteden), EFRO (Vlaanderen), ESF (Vlaanderen), landinrichtingsprojecten en gebiedsgerichte projecten van VLM alsook provinciale initiatieven. De verschillende fondsen verhouden zich complementair met elkaar en werken onderling uit hoe deze afstemming gebeurt.
Het Vlaamse platteland is sterk verstedelijkt. Het heeft niet enkel een hoge bevolkingsdichtheid en een sterk versnipperd landschap, ook de banden tussen het platteland en de steeds nabije stad zijn zeer sterk. Zowel geografisch, functioneel als cultureel zijn de plattelands- en stedelijke gebieden steeds meer verweven. De huidige communicatie- en vervoersmogelijkheden ondersteunen de economische, sociale en culturele interacties waardoor de identiteits- en mentaliteitsverschillen steeds kleiner worden. De stedelijke centra zijn de belangrijkste tewerkstellingspolen voor de inwoners van het platteland en ook voor diensten, onderwijs en ontspanning zijn plattelandsbewoners grotendeels op de stad gericht. Omgekeerd zijn stadsbewoners aangewezen op het omliggende platteland voor ecosysteemdiensten als een groene omgeving, rust en recreatie. Inzake voedselproductie, waterhuishouding en ruimte voor water, energie en biodiversiteit levert het platteland belangrijke diensten aan de ganse samenleving, de stedelijke incluis. Door de sterke vervlechting wordt de dynamiek in de plattelandsgebieden deels bepaald door de stedelijke omgeving.
Dit type concrete actie (nieuw sinds PDPO III) wil mogelijkheden bieden aan plattelandsactoren om samen met hun stedelijke omgeving te werken aan deze dynamiek.
Binnen deze soort conrete acties kan men samenwerken op basis van volgende acties:
• lokale voedselvoorzieningen
• hernieuwbare energie
Samenwerking tussen actoren die in verschillende regio’s of lidstaten zijn gevestigd, komt eveneens in aanmerking voor steun. In deze is bijv. samenwerking vanuit het Vlaamse platteland met Brussel mogelijk.
Deze conrete acties dragen bij tot focusgebied 6B: Bevordering van sociale inclusie, armoedebestrijding en economische ontwikkeling in plattelandsgebieden, met bijzondere aandacht voor het stimuleren van plaatselijke ontwikkeling in plattelandsgebieden;
Daarnaast kan afhankelijk van het thema 'lokale voedselvoorzieningen' of 'hernieuwbare
energie' ook worden bijgedragen tot focusgebied:
• 3A: bevordering van de organisatie van de voedselketen, met inbegrip van de verwerking en afzet van landbouwproducten, dierenwelzijn en het risicobeheer in de landbouw, met bijzondere aandacht voor het verbeteren van het concurrentievermogen van de primaire producenten door hen beter te integreren in de agrovoedselketen met behulp van kwaliteitsregelingen, het toevoegen van waarde aan landbouwproducten, het bevorderen van landbouwafzet op plaatselijke markten en korte toeleveringsketens, producentengroeperingen en -organisaties en brancheorganisaties;
• 5C: bevordering van het efficiënte gebruik van hulpbronnen en steun voor de omslag naar een koolstofarme en klimaatbestendige economie in de landbouw-, de voedings- en de bosbouwsector, met bijzondere aandacht voor het faciliteren van de levering en het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen, van bijproducten, en afvalmateriaal en van residuen en andere non-food-grondstoffen ten bate van de bio-economie;
Ook in Vlaanderen staan de horizontale doelstellingen klimaatsverandering, milieu en innovatie hoog op de agenda. Binnen deze maatregel zet het thema ‘Hernieuwbare energie” hierop rechtstreeks in. Vanuit het andere thema “Lokale voedselvoorziening” dragen initiatieven rond lokale voedselstrategieën bij aan de milieudoelstelling.
• Type Concrete Actie "Versterken omgevingskwaliteit en vitaliteit van het platteland door samenwerking" (OKW – Samenwerking):
Rationale gebiedsgerichte werking: Naar een fraai en vitaal platteland
Omwille van ingrijpende veranderingen de laatste jaren staat het Vlaamse platteland sterk onder druk, en dit omwille van economische, maatschappelijke en ruimtelijke veranderingen. Zo wordt het platteland geconfronteerd met een snelle evolutie van de Vlaamse landbouwsector (minder bedrijven, schaalvergroting, diversificatie, deeltijdse landbouw, veranderend economisch klimaat, veranderend uitzicht van het landschap, …). Daarnaast hebben diverse maatschappelijke veranderingen ook ingrijpende gevolgen voor het platteland, zo is de geografische verankering van landelijke gemeenschappen sterk verminderd door de toenemende mobiliteit. Dit leidt tot een bijkomende verschraling van aanbod en diensten op het platteland. De gewijzigde economische en maatschappelijke verhoudingen leiden vervolgens ook tot een gewijzigd ruimtelijk en landschappelijk beeld: de kenmerkende kleinschaligheid en de herkenbare identiteit van het Vlaamse platteland staan onder druk.
Deze veranderingen bieden echter ook kansen om de omgevingskwaliteit en de vitaliteit van het Vlaamse platteland opnieuw te versterken en nieuwe kansen te geven. Speciale aandacht moet daarbij gaan naar impulsen die vertrekken vanuit de samenwerking tussen de verschillende actoren op het platteland. De beoogde doelstelling van deze samenwerking kan zeer divers zijn: inrichting en verfraaiing, achterstallig beheer en onderhoud, en verdere ontwikkeling en uitbouw. Op die manier moet het platteland zijn diverse functies als ‘reservoir-gebied’ kunnen realiseren en de bewoners en bezoekers alle kansen bieden (inclusief de verdere uitbouw van de toeristische en erfgoedpotenties van het platteland). Ook sociale en armoedeproblemen op het platteland als gevolg van de wijzigende omstandigheden kunnen aangepakt worden via samenwerking.
Via samenwerkingsverbanden tussen verschillende (plattelandsactoren) zoals gemeenten, provincies en middenveldorganisaties kan ingezet worden op de kwalitatieve inbedding van
de huidige dynamiek binnen het Vlaams platteland. Het multifunctionele platteland biedt kansen voor landbouwbedrijven die willen diversifiëren op het vlak van voedsel, natuur, recreatie, erfgoed, sociale voorzieningen, …
Voor initiatieven buiten bovengenoemde scope hetzij inhoudelijk hetzij geografisch, kan ruimte gezocht worden in andere financieringsbronnen zowel binnen PDPO III, bijvoorbeeld bij de maatregel “Versterken omgevingskwaliteit en vitaliteit van het platteland door investeringen” (OKW-investeringen) en Leader, als buiten PDPO III zoals het plattelandsfonds (50 plattelandsgemeenten), het Stedenfonds (13 centrumsteden), de stadsvernieuwingsprojecten (een ruimere groep steden dan de 13 centrumsteden), EFRO (Vlaanderen), ESF (Vlaanderen), Platteland Plus projecten, landinrichtingsprojecten en gebiedsgerichte projecten van VLM alsook provinciale initiatieven. De verschillende fondsen verhouden zich complementair tot elkaar en werken onderling uit hoe deze afstemming gebeurt.
Als gevolg van interne evaluaties en externe doorlichtingen werden verschillende lessen getrokken naar PDPO III toe:
• Vereenvoudiging van de bewijslast voor bepaalde algemene kosten voor niet- investeringen (methode zie certificering).
• Daarnaast zal de opheffing van de ruimtelijke scheiding as 3/OKW (samenwerking en investeringen) en Leader de homogeniteit van de projecten ten goede komen. De afstemming van de uitvoeringsregels tussen de maatregelen OKW (samenwerking en investeringen) en Leader verhoogt tevens de duidelijkheid naar potentiële promotoren van plattelandsprojecten.
Onder het type concrete actie “Versterken omgevingskwaliteit en vitaliteit van het platteland door samenwerking” zijn 6 soorten samenwerkingsverbanden geselecteerd uit de lijst van art. 35.2
• Proefprojecten worden beperkt tot volgende thema’s
o milieu met inbegrip van biodiversiteit;
o klimaat (duurzame energie en klimaatadaptatie);
o armoede in de landbouw en plattelandsgemeenschap;
o sociaal- economieprojecten indien ze landbouwgerelateerd zijn;
o toeristische proefprojecten met een duidelijke landbouwlink;
• Samenwerking tussen kleinschalige marktdeelnemers met als doel gemeenschappelijke werkprocedés te organiseren en voorzieningen en hulpbronnen te delen, alsook om de toeristische diensten rond plattelandstoerisme te ontwikkelen / te vermarkten;
• Horizontale en verticale samenwerking tussen actoren in de toeleveringsketen met het oog op de oprichting en de ontwikkeling van korte toeleveringsketens en plaatselijke markten en hun afzetbevorderingsactiviteiten;
• Gezamenlijke actie met het oog op klimaatmitigatie en –adaptatie en gezamenlijke benaderingen van milieuprojecten en geldende milieupraktijken, met inbegrip van efficiënt waterbeheer, gebruik van hernieuwbare energiebronnen en de instandhouding van het landbouwlandschap;
• Horizontale en verticale samenwerking tussen actoren in de toeleveringsketen in de
duurzame levering van biomassa voor gebruik in voeding en energieproductie en industriële processen;
• Diversificatie van landbouwactiviteiten naar activiteiten in verband met gezondheidszorg, sociale integratie, door de gemeenschap gesteunde landbouw en onderricht over milieu en voedsel.
Aangezien de lijst in art 35.2 niet beperkend is, worden er nog 2 extra thema’s toegevoegd.
• Samenwerkingsprojecten rond erfgoed: het platteland is een voorraadkamer van erfgoed en tradities. Erfgoed speelt in de open ruimte een belangrijke beeldbepalende factor en is identiteitsbepalend via agrarische en rurale erfgoedelementen. Erfgoed kan daarnaast ook het draagvlak voor landbouw versterken (bijv. door landschapsonderhoud en –herstel via een gebiedsgerichte en geïntegreerde aanpak). Bij deze maatregel is het niet de bedoeling dat er op investeringen bij erfgoed wordt ingezet maar hier ligt de nadruk op levend en immaterieel erfgoed. Voor investeringen rond erfgoed kan ook ingezet worden op levend en immaterieel erfgoed.
Het thema erfgoed heeft een link met artikel 20 van Verordening (EU) nr. 1305/2013. In artikel 20 kunnen enkel investeringsprojecten rond erfgoed.
Samenwerkingsprojecten m.b.t. erfgoed kunnen via deze maatregel verwezenlijkt worden. Om te komen tot goede investeringen inzake erfgoed op het platteland, is vaak afstemming tussen verschillende partijen: landbouwers, terreinbeherende instanties, gemeenten, … nodig.
• Samenwerkingsprojecten rond armoede: plattelandsarmoede is vaak verdoken, wordt onderschat en heeft specifieke risicogroepen (o.a. de landbouwers zelf). Er kunnen ook samenwerkingsprojecten zijn rond de problemen van de huisvestigingsproblematiek, slechte kwaliteit en weinig isolatie. Via ondermeer het garanderen van een voldoende aanwezigheid of bereikbaarheid van basisvoorzieningen (fysiek of digitaal), het ondersteunen van een gevarieerd verenigingsleven, gezonde voeding en tewerkstelling kan een antwoord worden geboden aan de armoede. Samenwerking tussen verschillende sectoren (landbouw, sociale economie, welzijn, voedingsindustrie, onderwijs, …) staat hierbij centraal om te komen tot goede en werkbare oplossingen.
Omdat één van de prioriteiten van de Europese Unie voor plattelandsontwikkeling is: “Bevordering van sociale inclusie, armoedebestrijding en economische ontwikkeling in plattelandsgebieden”, werd het thema armoede toegevoegd bij de samenwerkingsprojecten. De verwezenlijking van de doelstellingen van plattelandsontwikkeling dragen bij tot de doelstellingen van de Europa 2020-strategie voor slimme, duurzame en inclusieve groei.
Deze concrete acties dragen bij tot het focusgebied 6B: bevordering van sociale inclusie, armoedebestrijding en economische ontwikkeling in plattelandsgebieden, met bijzondere aandacht voor het stimuleren van plaatselijke ontwikkeling in plattelandsgebieden.
Er zijn ook neveneffecten op de focusgebieden:
• 3A: bevordering van de organisatie van de voedselketen, met inbegrip van de verwerking en afzet van landbouwproducten, dierenwelzijn en het risicobeheer in de landbouw, met bijzondere aandacht voor het verbeteren van het concurrentievermogen van de primaire producenten door hen beter te integreren in de agrovoedselketen met behulp van kwaliteitsregelingen, het toevoegen van waarde aan landbouwproducten, het bevorderen van landbouwafzet op plaatselijke markten en korte toeleveringsketens, producentengroeperingen en -organisaties en brancheorganisaties
• 6A: bevordering van sociale inclusie, armoedebestrijding en economische ontwikkeling in plattelandsgebieden, met bijzondere aandacht voor het faciliteren van diversificatie, creatie en ontwikkeling van kleine ondernemingen, alsook van werkgelegenheid.
8.2.10.3. De werkingssfeer, de omvang van de steun, de in aanmerking komende begunstigden en, in voorkomend geval, de methodologie voor de berekening van het bedrag of percentage van de steun, uitgesplitst per submaatregel en/of soort concrete actie waar nodig. Voor elke soort concrete actie een omschrijving van de subsidiabele kosten, de subsidiabiliteitsvoorwaarden, de toepasselijke bedragen en percentages steun en beginselen met betrekking tot het vaststellen van selectiecriteria
8.2.10.3.1. Plattelandsontwikkeling door samenwerking met de stedelijke omgeving
Submaatregel:
• 16.4 - Ondersteuning voor horizontale en verticale samenwerking tussen de spelers in de toeleveringsketen voor de oprichting en ontwikkeling van de korte toeleveringsketens en lokale markten en ondersteuning voor promotieactiviteiten in een lokale context met betrekking tot de ontwikkeling van de korte toeleveringsketens en lokale markten
• 16.6 - ondersteuning van de samenwerking tussen spelers in de toeleveringsketen voor een duurzame levering van biomassa voor gebruik bij de vervaardiging en industriële processen voor verwerking van voedingsmiddelen en energie
8.2.10.3.1.1. Beschrijving van de aard van de concrete acties
Procedure
De provinciebesturen zullen in een partnerschap met de Vlaamse minister van Plattelandsbeleid en de VLM als bevoegde beheersdienst, de lokale besturen en andere actoren verder werken aan het gebiedsgerichte plattelandsbeleid. Een structurele verankering van deze samenwerking wordt door middel van provinciale managementcomités (PMC’s) gerealiseerd. Er wordt één PMC per provincie voorzien. Een samenwerkingsovereenkomst tussen Gewest en provincie dient de functieomschrijving en samenstelling van dit PMC te bepalen. Naast het PMC dat een bestuurlijke samenstelling kent (o.m. vertegenwoordigers van lokale en Vlaamse overheid m.b.t. landbouw, toerisme,…), wordt ook een technische, ambtelijke werkgroep samengesteld, die het PMC adviseert. In die werkgroep wordt ook het maatschappelijk middenveld opgenomen. In de overeenkomst worden ook de financiële engagementen van de partners vastgelegd.
Binnen het Vlaamse Gewest wordt de oproep tot het starten van een samenwerkingsproject provinciaal georganiseerd met de mogelijkheid tot provinciegrens-overschrijdende samenwerking. Naast Europese en Vlaamse voorwaarden, kunnen provinciale accenten worden gelegd op basis van het provinciaal plattelandsbeleidsplan. Het bevoegde provinciaal managementcomité (PMC) maakt een voorstel van selectie van de samenwerkingsprojecten die een werking in de provincie zullen hebben en krijgt advies van een technische, ambtelijke werkgroep. Middels de selectie van een samenwerkingsproject wordt een partnerschap en een projectaanvraag goedgekeurd die zal leiden tot:
1. Een gedragen en actuele ontwikkelingsstrategie op initiatief van het platteland m.b.t. lokale voedselvoorziening .
2. Een dynamisering van het betrokken gebied zodat het klaar is voor de uitvoering van een collectief, territoriaal project.
De dynamiseringsfase kan pas van start gaan na goedkeuring van de voorgelegde strategie en het globaal actieplan door het bevoegde PMC. Inzake financiering wordt aan deze projecten overheidssteun toegekend over maximaal 7 jaar. Deze overheidssteun is samengesteld uit Europese, Vlaamse en provinciale overheidssteun.
De samenwerking gebeurt door de hoofdpromotor (= indiener) en minstens één copromotor en wordt vastgelegd in een overeenkomst tussen de partijen (minimaal 2).
Plattelandsontwikkeling door samenwerking met de stedelijke omgeving op het vlak van lokale voedselvoorziening, kan bijvoorbeeld steun geven aan volgende soorten projecten:
• diversificatie van landbouwactiviteiten over milieu en voedsel
• horizontale en vertical samenwerking tussen actoren in de toeleveringsketen met het oog op de oprichting en de ontwikkeling van korte toeleveringsketens en plaatselijke markten
• afzetbevorderingsactiviteiten in een plaatselijke context met betrekking tot de ontwikkeling van korte toeleveringsketens en plaatselijke markten.
Enkel de kosten voor kennisuitwisseling, communicatie en sensibilisatie zijn subsidiabel. Hierbij geldt voor korte toeleveringsketens dat er maximum één intermediair tussen landbouwer en consument mag zijn. Voor plaatselijke markten moet de productie en afzet binnen een straal van 50 km gebeuren.
In het kader van hernieuwbare energie kan dit voor volgende projecten:
• duurzame energie
• klimaatadaptatie (bijv. waterretentie, éénmalige kleinschalige ruimingswerken, overstromingsgebieden creëren, installaties voor het vergisten van snoeiafval, ...)
Enkel de kosten voor kennisuitwisseling, communicatie en sensibilisatieacties zijn subsidiabel.
8.2.10.3.1.2. Type steun
Type steun: Subsidies
Subsidie: personeelskosten, werkingskosten met uitzondering van financiële kosten, overheadkosten, externe prestaties en inkomsten.
8.2.10.3.1.3. Koppelingen naar andere wetgeving
/
8.2.10.3.1.4. Begunstigden
1. volgende categorieën van begunstigden komen in aanmerking voor subsidiëring (mits samenwerking, vastgelegd in een overeenkomst, tussen minstens 2 partijen zoals voorzien in art. 35(1) van Verordening (EU) nr. 1305/2013)::
• gemeenten, gemeentelijke verzelfstandigde agentschappen, intergemeentelijke samenwerkingsverbanden, OCMW’s en verzelfstandigde agentschappen van het OCMW;
• provincies en provinciale verzelfstandigde agentschappen;
• vereniging zonder winstoogmerk (vzw’s);
• stichtingen;
• coöperaties van landbouwers en beheergroepen, al of niet met niet-landbouwers;
• feitelijke verenigingen van landbouwers (zoals gedefinieerd als “actieve landbouwer” in Pijler 1);
• publiekrechtelijke rechtspersonen, met uitzondering van de publiekrechtelijke rechtspersonen die vallen onder punt 2;
2. volgende categorieën van begunstigden komen niet in aanmerking voor subsidiëring:
• natuurlijke personen;
• vennootschappen en verenigingen met een winstoogmerk;
• feitelijke verenigingen van niet landbouwers;
• de Vlaamse gemeenschap, het Vlaamse Gewest en de verzelfstandigde agentschappen van de Vlaamse Gemeenschap en het Vlaamse Gewest.
• de Plaatselijke Groepen die zijn geselecteerd door de LEADER-maatregel ‘opmaak lokale ontwikkelingsstrategieën’.
8.2.10.3.1.5. Subsidiabele kosten
De kosten vermeld in artikel 35 van Verordening (EU) nr. 1305/2013:
• het opstellen van een plaatselijke ontwikkelingsstrategie (een andere dan bedoeld in de LEADER-werking) – niet voor een bedrijfsplan, een bosbeheersplan of een gelijkwaardig instrument;
• dynamisering van het betrokken gebied met als doel een collectief territoriaal project haalbaar maken incl. organisatie van opleidingen, netwerkvorming;
• de beheerskosten die met de samenwerking gepaard gaan;
• enkel de kosten voor de samenwerking komen in aanmerking;
• kosten voor de uitvoering van projecten worden niet gesubsidieerd.
Enkel de werkingskosten die in art. 61 van Verordening (EU) nr. 1305/2013 staan en waarmee de samenwerking gepaard gaan, komen in aanmerking voor subsidie.
Steun voor de dynamisering van het gebied wordt slechts verleend voor pas opgerichte netwerken en voor netwerken die een activiteit beginnen die nieuw is voor hen.
Volgende rubrieken van kosten komen in aanmerking voor subsidiëring:
• personeelskosten
• werkingskosten, vermeld in artikel 61 van Verordening (EU) nr. 1305/2013, met uitzondering van de financiële kosten. Personeelskosten worden apart opgenomen in de hoger vermelde rubriek van de personeelskosten.
• Overheadkosten
• Externe prestaties
• Inkomsten (in mindering te brengen)
Een gedetailleerde beschrijving van de subsidiabele kosten per rubriek wordt gecommuniceerd bij het lanceren van de projectoproep aan de potentiële begunstigde.
Er worden geen voorschotten gegeven. De projectpromotor betaalt eerst alle kosten zelf, waarna een declaratiedossier wordt ingediend om de betalingsaanvraag te verantwoorden..
8.2.10.3.1.6. Subsidiabiliteitsvoorwaarden
Algemeen:
Andere PDPO III – maatregelen zijn prioritair ten opzichte van deze maatregel. Indien een project steun kan krijgen via een andere PDPO – maatregel, moet het project bij de andere maatregel ingediend worden.
Instapvoorwaarden:
• Partnerschap bestaande uit minstens twee partijen
o Het geografisch uitvoeringsgebied omvat min. 1 gemeente gelegen in het Vlaamse plattelandsgebied en min. 1 gemeente gelegen in het niet- plattelandsgebied (van Vlaanderen of een andere regio (bijv. Brussel) of lidstaat);
o initiatiefnemer komt uit het plattelandsgebied.
• Het gevraagde steunbedrag per project mag niet hoger zijn dan 100.000 euro, kan maximaal een periode van 7 jaar beslaan en kan bestaan uit
o een bedrag van 20.000 euro voor de opmaak van de ontwikkelingsstrategie per gebied (op basis van bewezen kosten);
o 80.000 euro (op basis van bewezen kosten), voor de dynamisering van het gebied te spreiden;
o De dynamisering van het gebied is enkel voor:
▪ pas opgerichte netwerken
▪ netwerken die een nieuwe activiteit beginnen
• De (co)promotor(en) staan zelf in voor het resterende bedrag van de kosten via eigen financiering eventueel gecombineerd met financiering van de provincie en/of gemeente en/of partners. De maatregel is niet gericht op financiering van concrete (sub)projecten. Projecten die voortspruiten uit de ontwikkelingsstrategie worden dus niet betoelaagd uit de maatregel, maar dienen gefinancierd te worden op een andere wijze (al dan niet via een andere PDPO-maatregel of een ander EU-fonds).
• Indien de ontwikkelingsstrategie betrekking heeft op (een gedeelte van) een geselecteerd LEADER-gebied kan deze niet dezelfde thematiek behandelen van de desbetreffende LEADER-strategie. Ook met andere relevante gebiedsgerichte plannen dient de complementariteit worden aangetoond.
• De strategie moet inpasbaar zijn in het Vlaams plattelandsbeleidsplan en het desbetreffende provinciale plattelandsbeleidsplan. Bij provinciegrensoverschrijdende projecten kunnen afwijkingen van de provinciale plattelandsbeleidsplannen mits grondige motivatie en na akkoord van het bevoegde PMC;
• Dezelfde projectkosten kunnen niet in verschillende Europese programma’s worden betoelaagd. Dubbele financiering door Europese middelen kan dus niet.
• Het project mag geen steun aan ondernemingen in moeilijkheden beogen.
Verbintenisvoorwaarden:
• In de gevallen dat de wet op de overheidsopdrachten van toepassing is, dient de promotor de wetgeving te volgen.
• De projectpromotor mag geen project gerelateerde kosten voorafgaand aan de goedkeuring van het project maken.
• Op het communicatiemateriaal met het publiek de nodige logo’s voorzien en slagzin.
• Het project wordt binnen de 3 maand na goedkeuring gestart.
• Correct en tijdig declaraties indienen om de overheidssteun te ontvangen
• De vigerende reglementering volgen
• Het project ontvangt geen Europese steun uit andere fondsen voor dezelfde projectonderdelen.
• De projectpromotor treft de nodige schikkingen tijdens en na de uitvoering van het project om controle en toezicht op de uitvoering van het project mogelijk te maken. Dit voor zowel EU-ambtenaren als voor de bevoegde ambtenaren van de Federale, Vlaamse en provinciale overheid.
• Het steunbedrag voor de opmaak van de lokale ontwikkelingsstrategie wordt uitgekeerd op basis van voldoende verantwoordingsstukken.
• De steun voor de dynamisering van het gebied wordt uitbetaald mits volgende voorwaarden zijn vervuld:
o een goedgekeurde ontwikkelingsstrategie
o een goedgekeurd globaal actieplan ter dynamisering van het gebied
o het verkrijgen van voldoende verantwoordingsstukken die gerelateerd zijn aan bovenstaand actieplan.
8.2.10.3.1.7. Beginselen met betrekking tot de vaststelling van de selectiecriteria
Per provincie kan via de TW en PMC een rangschikking opgemaakt worden op basis van de
selectiecriteria.
Deze selectiecriteria worden uitgebreid gecommuniceerd bij het lanceren van een projectoproep. De beoordelingscriteria worden in een aantal categorieën opgedeeld. Iedere lezer duidt per categorie aan of eraan voldaan is aan dit criteria (door het groen te kleuren), gedeeltelijk is voldaan (door het oranje te kleuren) of er niet is aan voldaan (door het rood te kleuren). Via deze kleuren-methode kan men onmiddellijk vaststellen of het project overwegend groen is, of gemengd is (= oranje) of meer rood heeft. Dit advies wordt dan in de Technische Werkgroep besproken. Iedere provincie kan nog eigen specifieke criteria opleggen, dewelke staan vermeld in het provinciaal plattelandsbeleidsplan.
Volgende selectiecriteria worden zeker meegenomen:
• conformiteit met thematiek van deze maatregel
• samenwerking
• haalbaarheid
• continuïteit
• innovativiteit
• duurzaamheid
• participatie inwoners
• realistische indicatoren
• band met stedelijke omgeving
• geïntegreerd karakter van het project
• uitbouw van het partnerschap
• inpasbaarheid in en complementariteit met beleidsplannen
• kwaliteit van de lokale ontwikkelingsstrategie
• link lokale ontwikkelingsstrategie – actieplan voor dynamisering
• …
De technische werkgroep (TW) geeft advies over de selectie van projecten aan het Provinciaal Management Comité (PMC). Het Provinciaal Management Comité keurt de projecten goed. Aangaande de dynamiseringsfase dient de strategie en het globaal actieplan ter goedkeuring voorgelegd te worden aan het bevoegde PMC.
8.2.10.3.1.8. (Toepasselijke) bedragen en steunpercentages
• Tot 20.000 euro per goedgekeurd project ter opmaak van een
ontwikkelingsstrategie. Deze overheidssteun aan 100% is samengesteld uit Europese, provinciale en Vlaamse overheidssteun.
• Tot 80.000 euro per goedgekeurde strategie en globaal actieplan voor de dynamisering van het gebied. Deze overheidssteun aan 65% van de goedgekeurde projectkost is samengesteld uit Europese, provinciale en Vlaamse overheidssteun. Er kan in volgende gevallen afgeweken worden van dit steunpercentage:
• omwille van budgettaire redenen (bijv. er zijn voldoende kwalitatieve goede projecten geselecteerd, maar er zijn te weinig middelen beschikbaar);
• op vraag van de promotor zelf;
• een aangepast percentage werd door de provincie in het provinciaal plattelandsbeleidsplan vastgelegd;
• in het geval van steun aan economische sectoren die niet gerelateerd zjn aan de landbouwproducten: het steunpercentage wordt hierbij verlaagd naar 50 %.
• Deze overheidssteun wordt via het Vlaams Betaalorgaan aan de begunstigde betaald.
8.2.10.3.1.9. Controleerbaarheid en beheersbaarheid van de maatregelen en/of soorten van concrete acties
8.2.10.3.1.9.1. Risico('s) bij de uitvoering van de maatregelen
Door de zware administratieve procedure, bestaat de kans de begunstigde fouten maakt en dat die fouten niet altijd gedetecteerd worden.
8.2.10.3.1.9.2. Beperkende maatregelen
Er wordt voorzien in een doorgedreven begeleiding en communicatie bij projectoproepen en – beoordelingen.
Op volgende mogelijks voorkomende fouten, wordt reeds geanticipeerd:
• Naleving communicatieverplichtingen: de bepalingen van de Europese uitvoeringsverordening wordt in het reglement opgenomen en vervolgens zorgvuldig gecommuniceerd (via programmasecretariaat en ruraal netwerk, provincies en Plaatselijke Groepen).
• Naleving wet op de overheidsopdrachten: vanuit de Vlaamse overheid wordt er voorzien in een leidraad voor onervaren promotoren. Nieuw is dat de opvolging voortaan ook gebeurt via het voortgangsverslag.
• Correcte aangifte van personeelskosten: er werd een standaardtabel voor personeelskosten opgemaakt.
• Correcte aangifte van overheadkosten: de overheadkosten worden forfaitair berekend. Alle facturen en betalingsbewijzen worden integraal gecontroleerd door de beheersdienst.
8.2.10.3.1.9.3. Algemene beoordeling van de maatregel
Deze nieuwe maatregel kent een zware procedure, maar dit is verantwoord. Vanuit PDPO II heeft de beheersdienst al veel ervaring met soortgelijke maatregelen en kan dus beroep gedaan worden op een reeds grondig uitgewerkt controle- en beheersysteem. De maatregel is controleerbaar mits de corrigerende maatregel verder wordt uitgewerkt.
8.2.10.3.1.10. Methode voor de berekening van het steunpercentage, indien relevant
• Overheadkosten worden forfaitair toegekend en bedragen 15% van de personeelskost
(werd door ILVO gecertificeerd – zie bijlage).
• Personeelskosten worden berekend aan de hand van standaardtabellen die worden gecommuniceerd bij het lanceren van de projectoproep. Deze tabellen worden indien nodig jaarlijks geïndexeerd. Aan de hand van de tijdsregistratie kan de personeelskost berekend worden. Als standaardtabel voor de personeelskost zullen de loonschalen van het personeel van de Vlaamse overheid gehanteerd worden. (werd door ILVO gecertificeerd – zie bijlage)
8.2.10.3.1.11. Informatie die specifiek is voor de concrete actie
Specificatie van de kenmerken van proefprojecten, clusters, netwerken, korte toeleveringsketens en lokale markten
/
8.2.10.3.2. Steun voor de oprichting en werking van EIP-operationele groepen
Submaatregel:
• 16.1 - ondersteuning voor de oprichting en werking van operationele groepen van het EIP voor de landbouwproductiviteit en -duurzaamheid
8.2.10.3.2.1. Beschrijving van de aard van de concrete acties
Op regelmatige tijdstippen wordt een oproep, al dan niet rond bepaalde thema’s, gelanceerd voor het indienen van voorstellen voor operationele groepen en hun werking rond het specifiek vraagstuk. Vermits de maatregel bottom-up innovaties in de landbouw- en bosbouwsector wil stimuleren en ingang doen vinden in de praktijk, worden de thema’s niet al te eng afgelijnd. Zowel het oprichten als de werking van een operationele groep kunnen gefinancierd worden. De activiteiten en kennisuitwisseling binnen de operationele groep moet nieuwe ideeën en inzichten opleveren en (al dan niet bestaande of impliciete) kennis omkneden tot bruikbare, innovatieve oplossingen. Projecten die hieruit voortvloeien worden niet via deze maatregel gefinancierd.
De aanvragende operationele groep moet een plan met een maximale uitvoeringstijd van twee jaar opstellen waarin het project en de verwachte resultaten worden beschreven. Deze resultaten moeten verspreid worden, in het bijzonder via het (Europese) EIP-netwerk, via de operationele groepen zelf, via hun verplichte rapportering en via de kanalen van het Vlaams EIP-netwerk. Dat Vlaams EIP-netwerk wordt opgericht als subnetwerk binnen het Vlaams Ruraal Netwerk met o.m. als doel goede praktijken op te sporen, beschikbaar te maken en te communiceren en activiteiten te organiseren gericht op de uitwisseling van ervaringen en knowhow. Hierdoor wordt de verspreiding van resultaten binnen Vlaanderen, naar het Europese niveau en vice versa verzekerd.
De uitvoerders dienen te beschikken over de juiste/vereiste expertise voor het welslagen van het samenwerkingsverband (goede mix van competenties). De relevantie/noodzaak van de samenwerking moet duidelijk zijn. De doelgroep moet actief betrokken worden bij de werking van de operationele groep.
Een operationele groep is complementair of uniek ten opzichte van andere publiek gefinancierde, gelijkaardige activiteiten en mag geen overlap vertonen met bestaande activiteiten. De operationele groep (voor de indiening van het voorstel) en de beheersdienst (bij de evaluatie van het ingediende voorstel) gaan na of er kennis over het behandelde onderwerp aanwezig is bij de praktijkcentra of het Instituut voor Landbouw- en Visserijonderzoek en op welke manier deze kennis benut wordt binnen de operationele groep. Indien de kennis niet benut wordt, dient dit door de operationele groep gemotiveerd te worden. Hierdoor wordt een goede toewijzing van de middelen bevorderd en wordt voorafgaand en tijdens de werking van de operationele groep afgetoetst met het reguliere Vlaamse landbouwonderzoek en –praktijk (via praktijkcentra en –onderzoek, IWT- landbouwtrajecten, Landbouwonderzoeksplatform, …).
Er zijn namelijk nog andere instrumenten die een bijdrage hebben aan innovatie en kennisverspreiding voor deze sectoren. Naast de demonstratieprojecten in het kader van dit programma gaat het bijvoorbeeld om de IWT La-trajecten. Dit is een financieringskanaal voor zeer toepassingsgericht onderzoek, waarbij er een directe impact op en samenwerking met de
doelgroep moet zijn. Er is jaarlijks 10,3 miljoen euro beschikbaar via dit instrument. Daarnaast is er ook steun voor de praktijkcentra, die gelden als innovatiebrokers en instaan voor praktijkonderzoek. Hiervoor is jaarlijks 2,3 miljoen euro. Ten slotte zijn er ook kleinere instrumenten, waarmee er gerichte innovatiestudies uitgezet kunnen worden (ca. 0.3 miljoen euro per jaar). Daarnaast is er ook het Innovatiesteunpunt, dat zijn werking voornamelijk op projectsteun baseert die vanuit diverse andere (niet-landbouw)bronnen beschikbaar is.
8.2.10.3.2.2. Type steun
Type steun: Subsidies
Subsidie voor personeelskosten, werkingskosten en externe prestaties
8.2.10.3.2.3. Koppelingen naar andere wetgeving
/
8.2.10.3.2.4. Begunstigden
Geïnteresseerde actoren zoals landbouwers, onderzoekers, adviseurs en bedrijven die betrokken zijn bij de landbouw- en voedingssector, die relevant zijn voor het verwezenlijken van de doelstellingen van het EIP (cf. art. 56 van Verordening (EU) nr. 1305/2013)
8.2.10.3.2.5. Subsidiabele kosten
• Uitgaven in kader van werking
• Uitgaven in kader van personeelskosten voor de uren die aantoonbaar ten behoeve van het project werden gepresteerd. De personeelskosten van de begunstigden met uitzondering van de betrokken landbouwers worden berekend via de methode van het standaard uurtarief (SUT) (zie punt 8.2.10.3.2.10 of dus sectie 10). Landbouwers worden vergoed via een schuldvordering.
• Uitgaven voor prestaties door externen, direct gelinkt aan de activiteiten van de operationele groep en aangetoond via een gedetailleerde factuur (cfr. Verordening (EU) nr. 1305/2013 art. 35(5)a-d). Deze kostensoort moet aangevraagd worden met vermelding van de reden voor de externe prestatie, de inschatting van het aantal mandagen en het overzicht van de kosten.
8.2.10.3.2.6. Subsidiabiliteitsvoorwaarden
Instapvoorwaarden:
Alle actoren zoals gedefinieerd in Verordening (EU) nr. 1305/2013 artikel 56 komen in
aanmerking en kunnen een aanvraag tot subsidiëring van een operationele groep indienen.
De samenwerking binnen de operationele groep wordt geformaliseerd met een samenwerkingsovereenkomst tussen de betrokken actoren. Deze overeenkomst wordt uiterlijk een maand na de oprichting van de operationele groep aan de beheersdienst bezorgd. De betoelaging geldt voor de oprichting en werking (samenwerking) van de operationele groep. Additionele projecten voortvloeiend uit het projectwerk van de Operationele Groep worden niet via deze maatregel gefinancierd.
Verbintenisvoorwaarden:
• De projectpromotor mag geen project gerelateerde kosten voorafgaand aan de goedkeuring van het project maken.
• Op het communicatiemateriaal de nodige logo’s voorzien en slagzin.
• De voorwaarden m.b.t. eventuele thema’s en tijdstip van opstart worden bepaald in de oproep.
• Zowel een functionele als financiële verantwoording dienen correct en tijdig ingediend te worden om de overheidssteun te ontvangen
• De vigerende reglementering volgen
• Het project ontvangt geen Europese steun uit andere fondsen voor dezelfde projectonderdelen.
• Verspreiding van de resultaten: persklare tekst voor publicatie op Vlaams en Europees niveau
8.2.10.3.2.7. Beginselen met betrekking tot de vaststelling van de selectiecriteria
Gedurende de programmaperiode worden een aantal oproepen georganiseerd al dan niet rond bepaalde thema’s. De ingediende projecten worden beoordeeld door een commissie die wordt samengesteld met vier interne experten (3 personeelsleden van het Beleidsdomein Landbouw en Visserij; 1 vertegenwoordiger van het Beleidsdomein Economie, Wetenschap en Innovatie) en minstens twee externe experten. Deze zullen geselecteerd worden op basis van hun wetenschappelijke en praktijkgerichte kennis met betrekking tot het betreffende thema en/of hun ervaring met organisatie, ondernemerschap, …. De commissie kent score toe op basis van de xxxxxxxxxxxxxxxx.Xx selectie gebeurt volgens een puntensysteem met rangschikking en er wordt gewerkt met een minimumscore.
De beoordeling van de ingediende projecten kan onder meer gebeuren op:
• de conformiteit met de in de oproep opgenomen bepalingen;
• de samenstelling van de operationele groep;
• beoogde doel en verwachte output;
• kwaliteit van het voorstel en de voorgestelde acties;
• complementariteit met bestaande initiatieven. Iedere operationele groep en de beheersdienst moet nagaan of er kennis over het behandelde onderwerp aanwezig is bij de praktijkcentra of het Instituut voor Landbouw- en Visserijonderzoek.
8.2.10.3.2.8. (Toepasselijke) bedragen en steunpercentages
90% van de subsidiabele en bewezen kosten.
Het maximum steunbedrag per goedgekeurde operationele groep wordt per oproep bepaald voor een maximumperiode van twee jaar.
8.2.10.3.2.9. Controleerbaarheid en beheersbaarheid van de maatregelen en/of soorten van concrete acties
8.2.10.3.2.9.1. Risico('s) bij de uitvoering van de maatregelen
• Dubbele financiering vermijden
• Redelijkheid van kosten
• Wetgeving op de overheidsopdrachten
• Dead weight: financieren van onderzoekskosten zonder informatieoverdracht naar de landbouwsector, financieren van bestaande praktijken
8.2.10.3.2.9.2. Beperkende maatregelen
• In de selectieprocedure is aandacht voor dubbelfinanciering via het criterium complementariteit met andere initiatieven en een jurylid uit beleidsdomein Economie, wetenschap en innovatie.
• Begeleiding en communicatie vanuit de beheersdienst bij de oproepen en tijdens de uitvoering van de projecten
8.2.10.3.2.9.3. Algemene beoordeling van de maatregel
De maatregel is controleerbaar mits:
• bij de oproep en de selectie dead weight wordt voorkomen en gedetecteerd;
• controlerichtlijnen voor de administratieve controles, de bezoeken in de administratieve procedure en de controles ter plaatse worden uitgewerkt. In deze richtlijnen dient specifiek aandacht te zijn voor detecteren van dubbelfinanciering, toepassing van de wetgeving op de overheidsopdrachten en beoordelen op redelijkheid van kosten.
8.2.10.3.2.10. Methode voor de berekening van het steunpercentage, indien relevant
Voor de personeelskosten van de begunstigden, met uitzondering van de landbouwers,
worden vereenvoudigde kosten toegepast. De berekening van de directe loonkosten gebeurt door middel van het standaarduurtarief (SUT). Dit is een methode die ook in EFRO-projecten wordt toegepast. In toepassing van art. 67 lid 5 c) (Verordening 1303/2013) zal de methode ook toegepast worden op EIP-projecten conform de EFRO-methode aangezien de acties en begunstigden soortgelijk zijn.
Om het subsidiabel uurtarief te berekenen, wordt de volgende formule toegepast: uurtarief = 1,2/100 x bruto maandloon. Alle projectuitvoerders (met uitzondering van de landbouwers betrokken in het project aangezien zij geen loonfiche kunnen voorleggen) dienen dit systeem te gebruiken. De methode wordt toegepast vanaf de oproep waarin de berekening en toelichting is opgenomen. De factor 1,2 houdt rekening met alle kosten van de werkgever bovenop het brutoloon, maar ook met verminderingen, ziekte, verlof, … Deze kosten bovenop het brutoloon worden dus niet meer als werkelijke kosten ingebracht.
Het subsidiabele standaarduurtarief is beperkt tot maximum 100 euro/uur.
Het uitgangspunt voor de berekening van het standaarduurtarief is het vaste bruto maandsalaris (zonder toeslagen, premies … aangezien deze vervat zitten in de factor 1,2) zoals vermeld op de loonbrief van de maand januari (of de eerste volledige maand na indiensttreding) van het kalenderjaar waarin de uren worden gepresteerd. Voor personeelsleden met een deeltijdse arbeidsovereenkomst wordt het voltijds bruto maandsalaris als berekeningsbasis genomen. Indien een personeelslid meerdere arbeidsovereenkomsten heeft, is de berekeningsbasis van het standaarduurtarief de totaliteit van het loon, tenzij de inzet in het project slechts betrekking heeft op één arbeidsovereenkomst.
Volgende documenten dienen bij de tussentijdse en de eindrapportering worden voorgelegd:
- arbeidsovereenkomst
- tijdsregistratie: voor de rapportering van de personeelskosten worden de uren die gewerkt worden voor het project per personeelslid en per dag geregistreerd. De gerapporteerde projecturen mogen het aantal contractueel te presteren uren voor een maand niet overschrijden. De begunstigden kunnen zich baseren op een eigen registratiesysteem. Indien een dergelijk registratiesysteem (nog) niet bestaat binnen de eigen organisatie, kunnen begunstigden beroep doen op het sjabloon dat ter beschikking wordt gesteld en conform het EFRO-sjabloon werd opgesteld.
- loonfiche januari, voor elk jaar waarin de werknemer aan het project meewerkt, of eerste loonfiche van volledige maand in dienst indien de werknemer later in dienst is gekomen.
- bewijs van betaling of compensatie van overuren indien van toepassing.
8.2.10.3.2.11. Informatie die specifiek is voor de concrete actie
Specificatie van de kenmerken van proefprojecten, clusters, netwerken, korte toeleveringsketens en lokale markten
niet van toepassing
8.2.10.3.3. Versterken omgevingskwaliteit en vitaliteit van het platteland door samenwerking (OKW-samenwerkinng)
Submaatregel:
• 16.0 - Overig
• 16.2 - Ondersteuning voor proefprojecten en voor de ontwikkeling van nieuwe producten, werkwijzen, processen en technologieën
• 16.3 - (Andere) Samenwerking tussen kleine exploitanten bij de organisatie van gezamenlijke werkprocessen en het delen van faciliteiten en middelen, en voor ontwikkeling/marketing van toerisme
• 16.4 - Ondersteuning voor horizontale en verticale samenwerking tussen de spelers in de toeleveringsketen voor de oprichting en ontwikkeling van de korte toeleveringsketens en lokale markten en ondersteuning voor promotieactiviteiten in een lokale context met betrekking tot de ontwikkeling van de korte toeleveringsketens en lokale markten
• 16.5 - Ondersteuning voor gezamenlijke acties die zijn ondernomen met het oog op het verminderen van of aanpassing aan de klimaatverandering en voor een gezamenlijke aanpak van milieuprojecten en de lopende milieupraktijken
• 16.6 - ondersteuning van de samenwerking tussen spelers in de toeleveringsketen voor een duurzame levering van biomassa voor gebruik bij de vervaardiging en industriële processen voor verwerking van voedingsmiddelen en energie
• 16.9 - ondersteuning voor diversificatie van landbouwactiviteiten in activiteiten met betrekking tot de gezondheidszorg, de sociale integratie, door de gemeenschap ondersteunde landbouw en onderwijs over het milieu en voedsel
8.2.10.3.3.1. Beschrijving van de aard van de concrete acties
De provinciebesturen zullen in partnerschap met de Vl. minister van Plattelandsbeleid
en VLM als beheersdienst, en samen met lokale besturen en andere actoren, verderwerken aan gebiedsgerichte plattelandsbeleid. Een structurele verankering van de samenwerking wordt dmv provinciale managementcomités (PMC’s) gerealiseerd. Naast het PMC dat een hoofdzakelijk bestuurlijke samenstelling kent, wordt ook een technische, ambtelijke werkgroep (TW) samengesteld, die het PMC adviseert. Zowel in PMC als in TW wordt het maatschappelijk middenveld opgenomen. In PMC en TW wordt steeds toezicht gehouden zodat er geen dubbelfinanciering is met andere EU of Vl. fondsen.
De dagelijkse opvolging van de projectwerking gebeurt door de bestaande provinciale plattelandsloketten. De besluitvorming inzake provinciale plattelandsprojecten wordt op provincieniveau bij het PMC gelegd. De PMC’s lanceren projectoproepen en kunnen projecten toewijzen.
Deze maatregel wordt uitgevoerd binnen het plattelandsgebied en plattelandsgebieden met verstedelijkingsdruk (donker- en lichtgroene gemeenten op de kaart, zie PDPO III 15.4). Projecten kunnen niet uitgevoerd worden in stedelijk gebied, nl niet binnen grootsteden Antwerpen en Gent en centrumsteden Aalst, Brugge, Genk, Hasselt, Kortrijk, Leuven,
Mechelen, Oostende, Roeselare, Sint-Niklaas en Turnhout.
De provincies beschrijven in hun prov. plattelandsbeleidsplannen het prov. uitvoeringsgebied, voorwaarden en hun beleidskeuzes. Het staat de provincie vrij om de kaart van de Vl. afbakening verder te verfijnen/verstrengen, maar versoepelen kan niet. De oproep moet passen binnen de provinciale plattelandsbeleidsplannen en deze PDPO-maatregel ‘OKW door samenwerking’.
De PDPO III-subsidies kunnen niet gecombineerd worden met andere Vl. of EU- subsidies, uitgezonderd met trekkingsrechten van het plattelandsfonds. Dit wordt in richtlijnen voor projectindiening uitvoerig omschreven. Het risico op dubbelfinanciering is klein door afstemming in TW met andere Vl. en EU subsidieorganen.
Indien een project steun kan krijgen via een andere PDPO-maatregel, moet het project bij de andere maatregel ingediend worden.
Er zijn 8 deelthema’s:
1. Proefprojecten, beperkt tot volgende thema’s:
o milieu en biodiversiteit;
o klimaat (duurzame energie en klimaatadaptatie)
o armoede in de landbouw en plattelandsgemeenschap
o sociaal-economieprojecten die landbouwgerelateerd zijn
o toeristische proefprojecten met duidelijke landbouwlink
De proefprojecten moeten experimentele projecten zijn, waarvan de resultaten verspreid worden.
Indien de proefprojecten over volgende onderwerpen gaan, moeten volgende verplichtingen vervuld zijn:
• voor korte toeleveringsketen: max. één intermediair tussen landbouwer en consument.
• voor lokale markten: productie en afzet binnen een straal van 50 km.
2. Samenwerking tussen kleinschalige marktdeelnemers met als doel gemeenschappelijke werkprocedés te organiseren en voorzieningen en hulpbronnen te delen, alsook om toeristische diensten rond plattelandstoerisme te ontwikkelen/vermarkten
o Mogelijke projecten:
o samenwerkingsprojecten rond plattelandstoerisme door/tussen kleine micro- ondernemingen
o landbouwers stimuleren om aan plattelandstoerisme te doen als verbredingstak die bijdraagt aan streekidentiteit
o projecten rond kwalitatief onthaal, communicatie en samenwerking in een streek met aandacht voor het educatieve aspect (met inbegrip van landbouwthematiek) rond het verhaal van de streek
o Ondersteunen van kleinschalige toeristische-recreatieve structuren (bv minicampings en kampplaatsen voor de jeugd op land- en tuinbouwbedrijven) in plattelandsgebieden door promotie, begeleiding en kwaliteitsbewaking
o Ondersteunen van activiteiten voor zorgtoerisme op het platteland
o Begeleiding van landbouwers die bedrijfsbezoeken organiseren
o …
3. Horizontale en verticale samenwerking tussen actoren in de toeleveringsketen met oog op de oprichting en ontwikkeling van korte toeleveringsketens en plaatselijke markten en hun afzetbevorderingsactiviteiten
o Mogelijke projecten:
o hoeve- en streekproducten – korte keten – landbouwverbreding ikv de korte toeleveringsketen of plaatselijke markten
o upgraden van boerenmarkten, streekvermarkting van lokale producten, ondersteuning/begeleiding van landbouwers die bedrijfsbezoeken organiseren
o opzetten van ondernemersnetwerken om aan gezamenlijke distributie en promotie van korte keten producten te doen
o maatschappij en landbouwer dichter bij elkaar brengen, innovatieve projecten rond landbouwverbreding, projecten rond streekproducten die samenwerken met bv hogescholen, universiteiten
o optimaliseren en versterken van de distributie van hoeve-en streekproducten zoals opstarten van een digitaal platform voor streekproducten, verhoging van het aantal verkooppunten
o stimuleren en versterken van de verwerking van hoeve-en streekproducten
o afzetbevorderende acties (promotie en publiciteit, …)
o creatieve en laagdrempelige nieuwe samenwerkingsprojecten rond voedseloverschotten van lokaal en op het platteland geproduceerd voedsel
o …
Voor de korte toeleveringsketen mag er max. één intermediair tussen landbouwer en consument zijn. Voor lokale markten moet de productie en afzet binnen een straal van 50 km gebeuren.
4. Gezamenlijke actie met oog op klimaatmitigatie en –adaptatie en gezamenlijke benaderingen van milieuprojecten en geldende milieupraktijken, incl. efficiënt waterbeheer, gebruik van hernieuwbare energiebronnen en instandhouding van het landbouwlandschap
o Mogelijke projecten:
o projecten rond agrobiodiversiteit
o landschapsherstel door landbouwers
o landschapsintegratie van land - en tuinbouwinfrastructuur en paardenhouderijen, eventueel erfbeplantingacties
o projecten rond lokale energiecoöperaties die in eigen energiebehoefte voorzien, lokaal en regionaal valoriseren van biomassastromen uit landschapsbeheer, sensibilisatie rond energieverbruik en isolatie, energie - en snoeiers, energielandschappen: kleinschalige draagvlakverbreding rond duurzame vormen van energie, warmtenetwerk
o begeleiding van energieproducenten op het platteland
o vergroten van draagvlak, betrokkenheid en participatie rond klimaatgerelateerde problemen via communicatiecampagnes, groepsaankopen
o adaptief faunabeheer/exotenbestrijding
o loket onderhoud buitengebied (LOB): opstellen/bijwerken van de
plannen: gebiedsgerichte oefening voor onderhoud van het buitengebied
o …
Deze projecten moeten het voordeel voor milieu/klimaat kunnen aantonen.
5. Horizontale en verticale samenwerking tussen actoren in de toeleveringsketen in de duurzame levering van biomassa voor gebruik in voeding en energieproductie en industriële processen
o Mogelijke projecten:
o projecten rond opmaak beheerplan KLE voor een gemeente, ism lokale landbouwers, om houtsnippers van KLE te drogen en vergisten voor verwarmen overheidsgebouwen of verkoop van pellets via KK
o projecten om lokaal en regionaal biomassastromen uit landschapsbeheer te valoriseren, eventueel gekoppeld aan energieproducten
o …
6. Diversificatie van landbouwactiviteiten naar activiteiten ivm gezondheidszorg, sociale integratie, door de gemeenschap gesteunde landbouw en onderricht over milieu en voedsel
o Mogelijke projecten:
o ondersteunen van sociaal-economieprojecten die landbouwgerelateerd zijn (bv rond streekproducten of landbouwprocessen)
o groene zorg
o CSA (Community Supported Agriculture)
o diversificatie van landbouwactiviteiten naar activiteiten rond welzijnszorg, sociale integratie of voorlichting/informering over milieu en voedsel
o ...
7. Samenwerkingsprojecten rond erfgoed (extra thema)
Zowel materieel als of immaterieel erfgoed. Erfgoed speelt in de open ruimte een belangrijke beeldbepalende factor en is identiteitsbepalend via agrarische en rurale erfgoedelementen. Er kan ook ingezet worden op immaterieel en levend erfgoed.
o Mogelijke projecten:
o projecten ter versterking van cultuur-historische streekidentiteit waarbij erfgoed geplaatst wordt in hedendaagse context;
o …
8. Samenwerkingsprojecten rond armoede (extra thema)
Plattelandsarmoede is vaak verdoken en onderschat, kent specifieke risicogroepen (oa landbouwers) en huisvestigingsproblematiek (slechte kwaliteit en weinig isolatie). Via oa het garanderen van voldoende en bereikbare basisvoorzieningen (fysiek of digitaal), het ondersteunen van een gevarieerd verenigingsleven, gezonde voeding en tewerkstelling kan men een antwoord bieden aan armoede.
o Mogelijke projecten:
o oprichten van een zorgboerderij voor sociaal zwakkeren, voor alternatieve
tewerkstelling
o oprichten van een sociaal restaurant/winkel
o proj. rond armoede, huisvesting, terugtredende voorzieningen, onderbescherming, vereenzaming, schuldpreventie, mobiliteits-
of voedselarmoede, energieloketten, huiswerkbegeleiding, integratie kinderen in het sociaal leven, integratie van stoppende landbouwers op de arbeidsmarkt…
o proj. die maatschappelijk ondernemerschap met positieve bijdrage op het vlak van armoedebestrijding stimuleren…
o proj. rond gezonde voeding
o versterken van samenwerking tussen (welzijns)diensten (verhoogde rendabiliteit en welzijn)
o optimaliseren van communicatie en toegang tot welzijnsvoorzieningen
o stimuleren van verenigingsleven
o …
8.2.10.3.3.2. Type steun
Type steun: Subsidies
Projectsubsidie
8.2.10.3.3.3. Koppelingen naar andere wetgeving
• De projectindiener moet de richtlijnen voor het indienen van een project volgen.
• Het project kan pas worden goedgekeurd als bij goedkeuring de reeds gekende vergunningen aangevraagd zijn. De toegekende subsidie pas wordt uitbetaald nadat alle vergunningen rond zijn (en bewijs daartoe wordt voorgelegd)
8.2.10.3.3.4. Begunstigden
1. De volgende categorieën van begunstigden komen in aanmerking voor subsidiëring voor alle deelthema’s uitgezonderd voor deelthema nr 2 “Samenwerking tussen kleinschalige marktdeelnemers met als doel gemeenschappelijke werkprocedés te organiseren en voorzieningen en hulpbronnen te delen, alsook om de toeristische diensten rond plattelandstoerisme te ontwikkelen / te vermarkten”. Dit deelthema heeft andere begunstigden.
• gemeenten, gemeentelijke verzelfstandigde agentschappen, intergemeentelijke samenwerkingsverbanden, OCMW’s en verzelfstandigde agentschappen van het OCMW
• provincies en provinciale verzelfstandigde agentschappen;
• vereniging zonder winstoogmerk (vzw’s);
• stichtingen;
• vennootschappan en verenigingen met een winstoogmerk;
• publiekrechtelijke rechtspersonen, met uitzondering van de publiekrechtelijke rechtspersonen die vallen onder punt 2.
2. De volgende categorieën van begunstigden komen niet in aanmerking voor subsidiëring uitgezonderd als ze behoren tot de begunstigden die vallen onder punt 3.
• De Vlaamse gemeenschap, het Vlaamse Gewest en de verzelfstandigde agentschappen van de Vlaamse Gemeenschap en het Vlaamse Gewest;
• natuurlijke personen;
• feitelijke verenigingen.
3. De volgende categorieën van begunstigden komen enkel voor deelthema 2 in aanmerking en ook voor deelthema 6 in aanmerking:
Deelthema 2 en 6: “Samenwerking tussen kleinschalige marktdeelnemers met als doel gemeenschappelijke werkprocedés te organiseren en voorzieningen en hulpbronnen te delen, alsook om de toeristische diensten rond plattelandstoerisme te ontwikkelen / te vermarkten” en “Diversificatie van landbouwactiviteiten naar activiteiten in verband met gezondheidszorg, sociale integratie, door de gemeenschap gesteunde landbouw en onderricht over milieu en voedsel”.
Voor deze deelthema’s kunnen kleine micro-ondernemingen samenwerkingsprojecten indienen rond plattelandstoerisme en bepaalde types van diversificatie van landbouwactiviteiten.
Een micro-onderneming is een onderneming waar minder dan 10 personen werkzaam zijn en waarvan de jaaromzet of het jaarlijks balanstotaal 2 miljoen EUR niet overschrijdt.
Een onderneming wordt beschouwd als iedere eenheid, ongeacht haar rechtsvorm, die een economische activiteit uitoefent.
Natuurlijke personen zonder rechtsvorm komen niet in aanmerking als micro- onderneming.
Elk provinciaal plattelandsbeleidsplan kan de bovenstaande lijst met weerhouden begunstigden inperken.
8.2.10.3.3.5. Subsidiabele kosten
Definitie dienstverleningsprojecten:
Het begrip “dienstverleningsprojecten” slaat op projecten waarbij de investeringskosten lager zijn dan 50%.
Investeringskosten zijn maar subsidiabel als er een bedrijfsplan is. Een bedrijfsplan kan vervat zitten in de projectfiche en waar minstens volgende gegevens in staan vermeld: een beschrijving van de huidige toestand, een beschrijving van de doelstellingen/streefwaarden
die men wil bereiken en een omschrijving van de geplande acties (zoals de investeringen, de opleidingen, de personeelskosten, de werkingskosten,…)
Volgende rubrieken van kosten komen voor dienstverleningsprojecten in aanmerking:
• Investeringskosten (moet < 50% van de projectkost zijn)
• personeelskosten
• werkingskosten, vermeld in art. 61 van de Verordening (EU) nr. 1305/2013, met uitzondering van de financiële kosten. Personeelskosten worden apart opgenomen in de hoger vermelde rubriek van de personeelskosten
• overheadkosten
• externe prestaties
• bijdrage in natura
• inkomsten moeten in mindering gebracht worden
Enkel project gerelateerde kosten komen in aanmerking. Een gedetailleerde beschrijving van de kosten per rubriek wordt bij de projectoproep gecommuniceerd aan de potentiële begunstigde. Uitbatingskosten na de realisatie van het project komen niet in aanmerking
Definitie maximale projectkost:
Als maximale projectkost wordt het volledige project beschouwd, ook de delen die niet worden ingediend bij PDPO voor cofinanciering, maar die er een eenheid mee vormen. (Bijv. wanneer de derde fase van een masterplan van 5 fasen –al dan niet gedeeltelijk- door PDPO wordt uitgevoerd, dient indien fase 3 een eenheid vormt, de totale projectkost van fase 3 beschouwd te worden als projectkost).
Het kunstmatig opsplitsen van projecten die duidelijk 1 geheel vormen om lager dan of gelijk aan 1.000.000 euro te komen, wordt niet toegelaten.
Definitie investeringskosten:
Volgende investeringskosten zijn subsidiabel maar moeten < 50% van de projectkost zijn en moeten gekoppeld worden aan een bedrijfsplan.
• bouw of verbetering van onroerende goederen met inbegrip van de inrichting van de onroerende goederen.
• uitgaven voor de aankoop of huurkoop van machines/installaties met inbegrip van de specifieke computerprogrammatuur
• erelonen van architecten, ingenieurs en adviseurs die rechtstreeks gelinkt zijn aan de investering of de onroerende goederen
• uitvoeren van landschapswerken
• aankoop van multimediamateriaal
• uitvoeren van haalbaarheidsstudies en het verkrijgen van octrooien en licenties die rechtstreeks aan de investeringen gekoppeld zijn.
• …
Volgende investeringskosten zijn niet subsidiabel:
• verwerving, inclusief leasing van onroerende goederen
• zuivere studies zonder realisatie
Er worden geen voorschotten gegeven. De projectpromotor betaalt eerst alle kosten zelf, waarna halfjaarlijks een declaratiedossier wordt ingediend om de betalingsaanvraag te verantwoorden en de subsidie uit te betalen.
8.2.10.3.3.6. Subsidiabiliteitsvoorwaarden
Instapvoorwaarden:
• Het project wordt in samenwerking uitgevoerd (uitgezonderd voor proefprojecten) en volgende situaties van samenwerking zijn mogelijk:
o Promotor met min. één copromotor: er is een samenwerkingsovereenkomst tussen beide partijen en beide partijen kunnen kosten indienen en ontvangen subsidie. De samenwerking is financieel en inhoudelijk.
o Promotor met min. één partner: er is een samenwerkingsovereenkomst tussen beide partijen. Hier kan enkel de promotor kosten indienen en subsidie ontvangen, de partner niet. De samenwerking is enkel inhoudelijk.
• De maximale projectkost bedraagt 1.000.000 euro.
• Dienstverleningsprojecten worden uitgevoerd in heel Vlaanderen uitgezonderd binnen de volgende grootsteden Antwerpen en Gent en de centrumsteden Aalst, Brugge, Genk, Hasselt, Kortrijk, Leuven, Mechelen, Oostende, Roeselare, Sint-Niklaas en Turnhout.
• Het dienstverleningsproject kadert binnen de deelthema’s van deze maatregel die onder 1 'description of the type of operation' uitgebreider worden toegelicht.
• De (co)promotor(en), partners staan zelf in voor het resterende bedrag van de projectkosten (35 %), via eigen financiering (minstens 15%) eventueel gecombineerd met financiering van de provincie en/of gemeente en/of partners. Middelen uit het Vlaamse plattelandsfonds kunnen aanzien worden als eigen gemeentelijke middelen. Andere Vlaamse projectsubsidies kunnen niet gecombineerd worden met cofinanciering van deze maatregel.
• Dezelfde projectkosten kunnen niet in verschillende Europese programma’s worden betoelaagd. Dubbele financiering door Europese middelen kan niet.
• De projectpromotor en copromotor(en) die subsidies ontvangen, behoren tot één van de hierboven vermelde categorieën van begunstigden.
• Xxxxxxxxxxxx moeten dezelfde voorwaarden naleven als de promotor.
• De financiering van zuivere studies zonder realisatie komt niet in aanmerking voor subsidiëring.
• Een raming van de kosten met een indicatie van de wijze van financieringsbronnen moet aangeleverd worden.
• Andere instapvoorwaarden (die bij de oproep tot indiening van projecten worden gecommuniceerd) zijn onder andere de uiterste indieningsdatum.
Verbintenisvoorwaarden:
• Binnen 3 maand na goedkeuring, wordt er een ondertekende samenwerkingsovereenkomst aan de beheersdienst en de desbetreffende provincie
bezorgd door de promotor, uitgezonderd voor de proefprojecten.
• In de gevallen dat de wet op de overheidsopdrachten van toepassing is, dient de promotor de wetgeving te volgen.
• De projectpromotor kan geen subsidie ontvangen van projectgeralteerde kosten die werden gemaakt voorafgaand aan de goedkeuring van het project.
• Op het communicatiemateriaal met het publiek de nodige logo’s (Europees, Vlaams en provinciaal logo) voorzien en de slagzin.
• Het project wordt binnen de 3 maand na goedkeuring gestart.
• Correct en op tijd declaraties indienen om de overheidssteun te ontvangen.
• De vigerende reglementering volgen.
• Het project ontvangt geen Europese steun uit andere fondsen voor dezelfde projectonderdelen.
• De projectpromotor treft de nodige schikkingen tijdens en na de uitvoering van het project om controle en toezicht op de uitvoering van het project mogelijk te maken. Dit voor zowel EU-ambtenaren als voor de bevoegde ambtenaren van de Federale, Vlaamse en provinciale overheid.
• Maximaal 5% van de middelen die gedurende de volledige programmaperiode 2014- 2020 zijn voorzien voor de betrokken provincies, voor de maatregel ‘Versterken omgevingskwaliteit en vitaliteit van het platteland’, kan worden toegekend aan de betrokken provinciale diensten.
8.2.10.3.3.7. Beginselen met betrekking tot de vaststelling van de selectiecriteria
Per provincie zal via de technische werkgroep (TW) en Provinciaal Managementcomité (PMC) een rangschikking opgemaakt worden op basis van onderstaande selectiecriteria.
De selectiecriteria worden opgenomen in het reglement en worden verspreid met de oproep. De selectiecriteria worden in een aantal categorieën opgedeeld. Om de PMC’s te helpen bij het besluitvormingsproces worden de belangrijkste ontvankelijkheids- en selectiecriteria voor mogelijke projecten door de beheersdienst aangereikt. Op basis van het provinciaal plattelandsbeleidsplan kan de lijst met beoordelingscriteria aangevuld en waar relevant aangepast worden. Het type selectieprocedure (puntensysteem, kleurencode, e.d.) is afhankelijk van provincie tot provincie en wordt toegepast in de technische werkgroep. De conclusie wordt aan het PMC overhandigd als advies en het PMC neemt de beslissing. De selectieprocedure en –criteria worden vooraf gecommuniceerd aan de potentieel begunstigde. Volgende selectiecriteria worden zeker meegenomen tijdens de beoordeling van het project in de technische werkgroep:
• conformiteit met een deelthema van deze maatregel
• projecten moeten een link hebben met platteland en bij voorkeur met landbouw in de brede zin van het woord
• samenwerking:
o waarom wordt er samengewerkt
o welke voordelen levert de samenwerking op voor beide partijen
• werkgelegenheid
• haalbaarheid
• continuïteit
• innovativiteit
• duurzaamheid
• prijs / kwaliteit (billijkheid van kosten)
• identiteitsversterkend
• realistische indicatoren
• geïntegreerd karakter van het project
• …
Onderstaande criteria zijn ontvankelijkheidscriteria:
• dossier is tijdig binnen
• de begunstigden (promotor en copromotor(en)) die subsidie ontvangen, behoren tot de groep van mogelijke begunstigden van projectindieners
• bij indiening is er een getekende intentieverklaring aanwezig tussen de promotor en min. 1 copromotor of min. 1 partner, uitgezonderd voor de proefprojecten
• project past onder de doelstellingen van deze maatregel
• project past binnen het provinciaal plattelandsbeleidsplan
• …
8.2.10.3.3.8. (Toepasselijke) bedragen en steunpercentages
65% van de goedgekeurde projectkost. De overheidssteun is samengesteld uit Europese (50%), Vlaamse (25%) en provinciale (25%) overheidssteun.
De maximale projectkost voor deze projecten bedraagt 1.000.000 euro en het steunpercentage is 65%.
Indien de steun als totaalbedrag wordt uitgekeerd en het uitgevoerde project van een type is dat onder een andere maatregel van deze verordening valt, is het toepasselijke maximumbedrag of steunpercentage van toepassing.
8.2.10.3.3.9. Controleerbaarheid en beheersbaarheid van de maatregelen en/of soorten van concrete acties
8.2.10.3.3.9.1. Risico('s) bij de uitvoering van de maatregelen
• Er is een risico dat bepaalde projecten (deels) via andere kanalen worden gefinancierd
• Er wordt een zware administratieve procedure doorlopen
• Wegens de complexiteit is er kans op niet-naleving van de bepalingen en navenante fouten (niet-naleving van communicatieverplichtingen, wet op overheidsopdrachten, opsplitsing van verschillende types kosten, ..)
8.2.10.3.3.9.2. Beperkende maatregelen
• Afbakening en controle verder uit te werken bij projectoproepen en –beoordelingen, begeleiding projectaanvragers (o.a. met infosessie over het opmaken van goede
oproepen).
• De administratieve procedure wordt verlicht door doorgedreven begeleiding.
• Voor de vier voornaamste fouten (binnen PDPO II) worden stappen ondernomen.
o Communicatieverplichtingen. De bepalingen van de Europese uitvoeringsverordening wordt in het reglement opgenomen en vervolgens zorgvuldig gecommuniceerd (via programmasecretariaat en ruraal netwerk, provincies).
o Wet op de overheidsopdrachten. Vanuit de Vlaamse overheid wordt er voorzien in een leidraad voor onervaren promotoren. Nieuw is dat de opvolging voortaan ook gebeurt via het voortgangsverslag.
o Algemene kosten: de lijst van aanvaardbare kosten wordt verlaten voor een forfaitaire berekening, daar de bewijslast niet in verhouding staat met de tegemoetkoming. (Berekening zie certificering ILVO)
o BTW. In de PDPO II - periode mochten publiekrechtelijke organisaties door de Europese regels geen BTW inbrengen. Bij heel wat gemeenten zorgde dit voor verwarring en dienden facturen incl. BTW in. Aangezien deze regeling op heden niet meer geldig is, zorgt dit er ook voor dat de foutenlast daalt.
Alle facturen en betalingsbewijzen worden integraal gecontroleerd door de beheersdienst.
8.2.10.3.3.9.3. Algemene beoordeling van de maatregel
Deze maatregel is voor een belangrijk stuk gebaseerd op de maatregelen van PDPO II – As 3. Voor As 3 in PDPO II werd reeds in de vorige programmaperiode een grondig uitgewerkt beheer- en controlesysteem opgezet, waarop verder kan gewerkt worden. De maatregel is controleerbaar mits de corrigerende maatregelen verder worden uitgevoerd.
8.2.10.3.3.10. Methode voor de berekening van het steunpercentage, indien relevant
Berekening van bepaalde algemene kosten. (cfr. M07, werd door het ILVO gecertificeerd)
8.2.10.3.3.11. Informatie die specifiek is voor de concrete actie
Specificatie van de kenmerken van proefprojecten, clusters, netwerken, korte toeleveringsketens en lokale markten
Projecten kunnen maximum 7 jaar lopen, met een laatste uitbetaling in het jaar 2023. De voorkeur wordt gegeven aan projecten met een snelle uitvoering.
8.2.10.4. Controleerbaarheid en beheersbaarheid van de maatregelen en/of soorten van concrete acties
8.2.10.4.1. Risico('s) bij de uitvoering van de maatregelen
8.2.10.4.2. Beperkende maatregelen
8.2.10.4.3. Algemene evaluatie van de maatregel
8.2.10.5. Methode voor de berekening van het steunpercentage, indien relevant
8.2.10.6. Maatregelspecifieke informatie
Specificatie van de kenmerken van proefprojecten, clusters, netwerken, korte toeleveringsketens en lokale markten
8.2.10.7. Andere belangrijke opmerkingen die van belang zijn voor het begrijpen en uitvoeren van de maatregel
Maatregel 16 "Samenwerking”, is een aparte maatregel maar bevat drie verschillende submaatregelen. Voor de indicatoren en monitoring zal deze maatregel opgesplitst worden. Ieder project wordt toegewezen aan een submaatregel van art 35 van Verordening (EU) nr.1305/2013 (bijvoorbeeld 16.0, 16.2, …) wat het overzicht, de monitoring en de controleerbaarheid in de hand werkt.